We
Company: MORIC CO., LTD.
Address: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan
Hereby declare that the product:
Kind of equipment: IMMOBILIZER
Type-designation: 5SL-00
is in compliance with following norm(s) or documents:
R&TTE Directive(1999/5/EC)
EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950-1(2001)
Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)
Place of issue: Shizuoka, Japan
Date of issue: 1 Aug. 2002
Revolution record
No.ContentsDate
To change contact person and integrate type-designation. 9 Jun. 2005
1
Version up the norm of EN60950 to EN60950-1 27 Feb. 2006
2
General manager of quality assurance div.
representative name and signature
VERKLARING VAN CONFORMITEIT
Wij,
Bedrijf: MORIC CO., LTD.
Adres: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan
Verklaren hierbij dat het product:
Type apparaat: STARTBLOKKERING
Typeaanduiding: 5SL-00
in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:
R&TTE richtlijn(1999/5/EC)
EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950-1(2001)
Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EC: Hoofdstuk 8, EMC)
Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan
Datum van afgifte: 1 augustus 2002
Overzicht van wijzigingen
Nr.InhoudDatum
Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren.
1
Overgang van norm EN60950 naar EN60950-1
2
Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer
Naam en handtekening vertegenwoordiger
9 juni 2005
27 februari 2006
MORIC CO., LTD.
1450-6 Mori-machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 JAPAN Telephone +81-538-85-0757 Facsimile +81-538-85-0456
URL:http://www.moric-jp.com
MORIC CO., LTD.
1450-6 Mori-machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 JAPAN Telefoon +81-538-85-0757 Fax +81-538-85-0456
URL:http://www.moric-jp.com
Page 3
INLEIDING
DAU10100
Welkom in de wereld van Yamaha rijders!
Als eigenaar van de XV1900A profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van producten van
topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw XV1900A. Deze
gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de motorfiets, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf
en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw motorfiets in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel
dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Page 4
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID!
Wanneer instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan dit leiden
WAARSCHUWING
tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de motorrijder, omstanders of degene die de motorfiets inspecteert of repareert.
DAU10151
LET OP:
OPMERKING:
De aanduiding LET OP staat vermeld bij speciale voorzorgsmaatregelen die moeten worden
genomen om schade aan de motorfiets te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of
verhelderen.
OPMERKING:
● Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze motorfiets en moet altijd bij de motorfiets blijven, ook
als deze ooit wordt verkocht.
● Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn
van kleine tegenstrijdigheden tussen uw motor en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest
recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha
dealer.
DWA10030
WAARSCHUWING
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE MOTORFIETS GAAT GEBRUIKEN.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
MOTORFIETSEN ZIJN TWEEWIELIGE
VOERTUIGEN. HUN VEILIG GEBRUIK EN
1
WERKING ZIJN AFHANKELIJK VAN JUISTE RIJTECHNIEKEN EN VAN DE DESKUNDIGHEID VAN DE BESTUURDER.
ELKE BESTUURDER MOET BEKEND
ZIJN MET DE VOLGENDE VEREISTEN
ALVORENS MET DEZE MOTOR TE
GAAN RIJDEN.
HIJ OF ZIJ MOET:
● DOOR EEN COMPETENTE INFOR-
MATIEBRON GRONDIG ZIJN INGE-
LICHT OVER ALLE ASPECTEN VAN
HET MOTORRIJDEN.
● ZICH HOUDEN AAN DE WAAR-
SCHUWINGEN EN ONDERHOUD-
SEISEN VERMELD IN DE
GEBRUIKERSHANDLEIDING.
● GRONDIG GETRAIND ZIJN IN VEILI-
GE EN CORRECTE RIJTECHNIE-
KEN.
● GEBRUIKMAKEN VAN PROFESSIO-
NELE TECHNISCHE SERVICE, ZO-
ALS AANGEGEVEN IN DE
GEBRUIKERSHANDLEIDING EN/OF
WANNEER DE MECHANISCHE
CONDITIES DIT VEREISEN.
DAU10281
Veilig rijden
● Controleer de machine altijd voor u
gaat rijden. Een zorgvuldige controle
kan een ongeval helpen voorkomen.
● Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een
passagier.
● Het niet opmerken en herkennen van
motorfietsen door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak
van auto-/motorongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat
een autobestuurder de motor niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico
op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het nade-
ren en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest
voor.
• Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een
andere weggebruiker.
● Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval
betrokken waren zelfs niet in het bezit
van een geldig motorrijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw motorfiets alleen uit
aan ervaren motorrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.
• We raden aan om het motorrijden te
oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend
bent met de motor en zijn bediening.
● Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de motorbestuurder.
Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een TE HOGE
RIJSNELHEID aan of rijden te lang
rechtop (onvoldoende schuinliggen bij
de bewuste rijsnelheid), zodat de
bocht dan te wijd wordt genomen.
• Neem altijd de maximum snelheid in
acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toestaan.
1-1
Page 9
VEILIGHEIDSINFORMATIE
• Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg
dat andere weggebruikers u kunnen
zien.
● De zithouding van de bestuurder en de
passagier is belangrijk voor een goede
besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de
macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteunen te houden.
• Neem nooit een passagier mee die
niet in staat is om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te
zetten.
● Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
● Deze motorfiets is uitsluitend ontwor-
pen voor gebruik op verharde wegen.
De machine is niet bedoeld voor offroad gebruik.
Beschermende kleding
Motorongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van
een helm is de belangrijkste factor bij het
voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
● Draag altijd een goedgekeurde helm.
● Draag ook een gezichtskap of een vei-
ligheidsbril. Zonder oogbescherming
kan uw zicht door de rijwind verslechteren, waardoor u gevaren mogelijk te
laat opmerkt.
● Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te
dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
● Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan bedieningshandgrepen of door de wielen worden
gegrepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
● Raak nooit de motor of het uitlaatsys-
teem aan terwijl de motor draait. Deze
onderdelen worden zeer heet en kunnen zo brandwonden veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding die
uw benen, enkels en voeten bedekt.
● De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passagiers.
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische wijzigingen die niet door Yamaha zijn goedgekeurd, of door originele onderdelen te
verwijderen, kan deze motor onveilig worden in het gebruik en ernstig persoonlijk letsel veroorzaken. Door dergelijke
wijzigingen kan het gebruik van uw motor
ook onwettig worden.
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag
als hierdoor de gewichtsverdeling van de
motor verandert. Wees uiterst voorzichtig
bij het monteren van accessoires of het beladen van uw motor, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u
op een motor rijdt die beladen is of waaraan
accessoires zijn gemonteerd. Hier volgen
enkele algemene richtlijnen bij het beladen
van de motor of het monteren van accessoires:
Beladen
Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtslimiet niet overschrijden.
Maximale belasting:
204 kg (450 lb)
1
1-2
Page 10
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
● Het zwaartepunt van bagage en ac-
1
cessoires moet zo laag mogelijk liggen
en zo dicht mogelijk bij de motor. Zorg
dat het gewicht zo gelijkmatig mogelijk
over beide zijden van de motor wordt
verdeeld, om zo onbalans of instabiliteit te beperken.
● Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de
motor zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en
bagage regelmatig.
● Bevestig nooit omvangrijke of zware
goederen aan het stuur, de voorvork of
het voorwielspatbord. Dergelijke voorwerpen, inclusief bagage als slaapzakken, plunjezakken of tenten,
kunnen een instabiel weggedrag of
een te trage reactie op het stuur ver-
oorzaken.
Accessoires
Originele Yamaha accessoires werden speciaal ontworpen voor montage aan deze
motor. Yamaha is niet in staat om alle overige leverbare accessoires te testen. U bent
dus zelf verantwoordelijk voor de juiste keu-
ze, installatie en gebruik van niet-Yamaha
accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze
en installatie van accessoires.
Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
● Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw
motor. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken, om
zeker te zijn dat het de grondspeling of
de hellinghoek op geen enkele manier
vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening beperkt of lampen
of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve
gewichtsverdeling of door aërodynamische effecten. Accessoires
aan het stuur of nabij de voorvork
moeten zo licht mogelijk zijn en tot
een minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aërodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
motor. De motor kan door rijwind
worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kun-
nen ook instabiliteit veroorzaken
terwijl u grote voertuigen inhaalt of
door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires noodzaken
de bestuurder om een andere dan
de normale zitpositie in te nemen.
Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de
bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke
accessoires sterk afraden.
● Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de motor
uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
● BENZINE IS ZEER GEMAKKELIJK
ONTVLAMBAAR:
• Zet de motor altijd af als u benzine
tankt.
• Pas op en mors tijdens het tanken
geen benzine op de motor of op het
uitlaatsysteem.
• Tank niet terwijl u rookt of in de nabijheid bent van open vuur.
1-3
Page 11
VEILIGHEIDSINFORMATIE
● Start de motor nooit in een afgesloten
ruimte en laat hem dan niet draaien.
De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen
al heel snel bewusteloosheid of dodelijk letsel veroorzaken. Start de motor
alleen in de open lucht of in een ruimte
die voldoende ventilatie heeft.
● Zet de motor altijd uit voordat u de mo-
torfiets onbeheerd achterlaat en neem
de sleutel uit het contactslot. Let op het
volgende als u de motor gaat parkeren:
• De motor en het uitlaatsysteem kunnen heet zijn, parkeer de motorfiets
daarom op een plek waar voetgangers en kinderen hier geen last van
hebben.
• Parkeer de motor niet op een helling
of op een zachte ondergrond, om
omvallen te voorkomen.
• Parkeer de motor niet nabij een
brandend toestel (bijv. een petroleumkachel) of bij open vuur, hij zou
zo vlam kunnen vatten.
● Als u de motor in een ander voertuig
vervoert, zorg dan dat deze rechtop
staat. Als de motor schuin staat, kan er
benzine uit de brandstoftank stromen.
● Roep onmiddellijk medische hulp in
als u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine
in uw ogen is terechtgekomen. Morst u
benzine op uw huid of kleding, spoel
de bewuste plek dan direct met zeepwater en trek andere kleding aan.
Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal kan worden
bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:
● een codeersleutel (met een rood bo-
vendeel)
● twee standaardsleutels (met een zwart
bovendeel) die opnieuw kunnen worden gecodeerd
● een transponder (die is geïntegreerd in
de codeersleutel)
● een startblokkeereenheid
● een ECU
● een controlelampje van het startblok-
keersysteem (Zie pagina 3-3.)
De sleutel met het rode bovendeel wordt
gebruikt om de twee standaardsleutels te
coderen. Het wijzigen van de codes is een
ingewikkelde procedure. Breng het voertuig
daarom met alle drie sleutels naar een
Yamaha dealer om deze opnieuw te laten
coderen. Gebruik de sleutel met het rode
bovendeel niet om met het voertuig te rijden. Deze sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van
de standaardsleutels. Gebruik altijd een
standaardsleutel om met het voertuig te rijden.
DCA11820
LET OP:
● BEWAAR DE CODEERSLEUTEL
ZORGVULDIG! NEEM ONMIDDELLIJK CONTACT OP MET UW
DEALER ALS DE SLEUTEL VERLOREN RAAKT! Als de codeersleutel
verloren raakt, is het niet meer mogelijk om de standaardsleutels opnieuw te coderen. De
standaardsleutels kunnen nog
steeds worden gebruikt om het
voertuig te starten, maar wanneer
de codeersleutel vereist is (bijvoorbeeld als er een nieuwe standaardsleutel wordt gemaakt of alle sleutels
verloren zijn geraakt) moet het volledige startblokkeersysteem wor-
den vervangen. Het is daarom aan
te bevelen een van de twee standaardsleutels te gebruiken en de
codeersleutel te bewaren op een
veilige plaats.
● Dompel de sleutels niet onder in
water.
● Stel de sleutels niet bloot aan ex-
treem hoge temperaturen.
● Houd de sleutels uit de buurt van
magneten (inclusief, maar niet uitsluitend, producten zoals luidsprekers etc.).
● Plaats geen zware voorwerpen op
de sleutels.
● Probeer niet de sleutels te slijpen of
de vorm ervan te veranderen.
● Probeer niet het kunststof boven-
deel van de sleutels open te maken.
● Bevestig niet meer dan één sleutel
van hetzelfde startblokkersysteem
aan een sleutelring.
● Houd de standaardsleutels en sleu-
tels van andere startblokkeersystemen uit de buurt van de
codeersleutel van dit voertuig.
● Houd sleutels van andere startblok-
keersystemen uit de buurt van het
contactslot, deze kunnen signaalstoring veroorzaken.
3
3-1
Page 16
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Contactslot/stuurslot
3
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur
vergrendeld.
OPMERKING:
Gebruik de standaardsleutel (zwart bovendeel) voor het normale gebruik van het
voertuig. Bewaar de codeersleutel (rood bovendeel) op een veilige plaats om verlies te
voorkomen en gebruik de sleutel uitsluitend
voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels.
DAU10471
parkeerlicht gaan branden en de motor kan
worden gestart. De sleutel kan niet worden
uitgenomen.
OPMERKING:
De koplamp gaat automatisch branden als
de motor wordt gestart en blijft aan totdat de
sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs als
de motor afslaat.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DAU10680
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en
draai hem dan naar de “LOCK”-stand.
Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
ON
DAU36870
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting, het
achterlicht, de kentekenverlichting en het
3-2
Page 17
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Om het stuur te ontgrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
Druk de sleutel in en draai hem dan naar
“OFF” terwijl de sleutel ingedrukt wordt gehouden.
DWA10060
WAARSCHUWING
Draai de contactsleutel nooit naar “OFF”
of naar “LOCK” terwijl de machine rijdt;
elektrische systemen worden dan afgeschakeld en mogelijk zult u zo de macht
over het stuur verliezen of een ongeval
veroorzaken. Zorg altijd dat de machine
stilstaat voordat u de sleutel naar “OFF”
of naar “LOCK” draait.
(Parkeren)
DAU10941
Het stuur is vergrendeld en het achterlicht,
de kentekenverlichting en het parkeerlicht
branden. De alarmverlichting en richtingaanwijzers kunnen worden ingeschakeld,
maar alle andere elektrische systemen zijn
uit. De sleutel kan worden uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleutel naar “” te kunnen draaien.
DCA11020
LET OP:
Gebruik de parkeerstand niet gedurende
langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.
DAU11003
Controle- en waarschuwingslampjes
3
1. Vrijstandcontrolelampje “”
2. Controlelampje startblokkering
3. Controlelampje grootlicht “”
4. Controlelampje rechter richtingaanwijzers
“”
5. Controlelampje linker richtingaanwijzers
“”
6. Waarschuwingslampje motorstoring “”
7. Controlelampje brandstofniveau “”
DAU11030
Controlelampjes richtingaanwijzers
“” en “”
Het bijbehorende controlelampje knippert
terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
3-3
Page 18
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Vrijstandcontrolelampje “”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat.
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp
is ingeschakeld voor grootlicht.
3
Waarschuwingslampje brandstofniveau
“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden
wanneer het brandstofniveau daalt tot beneden ca. 3.0 L (0.79 US gal) (0.66
Imp.gal). Vul in dat geval zo snel mogelijk
brandstof bij.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien.
Als het waarschuwingslampje niet een paar
seconden lang oplicht en dan dooft, vraag
dan een Yamaha dealer om het elektrisch
circuit te testen.
OPMERKING:
Dit model is bovendien uitgerust met een
zelfdiagnosesysteem voor het circuit van
het waarschuwingslampje brandstofniveau.
Als het waarschuwingslampje brandstofniveau defect is, wordt de volgende cyclus
herhaald totdat de storing is opgeheven:
DAU11060
DAU11080
DAU11361
Het waarschuwingslampje brandstofniveau
knippert acht keer en dooft dan gedurende
3.0 seconden. Als dit zich voordoet, vraag
dan een Yamaha dealer de machine te controleren.
DAU11530
Waarschuwingslampje motorstoring
“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden of
knippert wanneer een elektrisch circuit dat
de motorwerking controleert defect is.
Vraag in dat geval een Yamaha dealer het
zelfdiagnosesysteem te controleren. (Zie
pagina 3-5 voor uitleg over de werking van
het zelfdiagnosesysteem.)
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang
oplicht en dan dooft, vraag dan een
Yamaha dealer om het elektrisch circuit te
testen.
DAU38620
Controlelampje startblokkering
Het elektrisch circuit voor het controlelampje controleert u door de sleutel naar “ON” te
draaien.
3-4
Als het controlelampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan
een Yamaha dealer om het elektrisch circuit
te testen.
Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid,
begint het controlelampje na 30 seconden
te knipperen om aan te geven dat het startblokkeersysteem is ingeschakeld. Het controlelampje stopt na 24 uur met knipperen,
maar het startblokkeersysteem blijft ingeschakeld.
Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het startblokkeersysteem. (Zie pagina 3-5 voor uitleg over de
werking van het zelfdiagnosesysteem.)
Zorg dat de machine stilstaat voordat u
wijzigingen in de instellingen van de
multifunctionele meter gaat aanbrengen.
Het multifunctionele display biedt de volgende voorzieningen:
● een snelheidsmeter (die de actuele rij-
snelheid aangeeft)
● een toerenteller (die het motortoeren-
tal aangeeft)
● een brandstofniveaumeter
● een kilometerteller (die de totale afge-
legde afstand toont)
● twee rittellers (die de afgelegde af-
stand aangeven sinds de tellers het
laatst werden teruggesteld op nul)
● een ritteller voor brandstofreserve (die
de afstand aangeeft die wordt afgelegd op de brandstofreserve)
● een klok
● een voorziening voor zelfdiagnose
● een helderheidsregeling
PMERKING:
● Vergeet niet de sleutel naar “ON” te
draaien voordat u de knoppen “SE-
LECT” en “RESET” gebruikt. Dat hoeft
echter niet als u de helderheid wilt instellen.
● Alleen voor Groot-Brittannië: Om te
wisselen tussen de kilometer- en mijlenweergave van de snelheidsmeter
en de kilometerteller/ritteller drukt u de
knop “SELECT” minstens twee seconden in.
3
1. “SELECT”-schakelaar
2. “RESET”-schakelaar
Snelheidsmeter
1. Snelheidsmeter
De snelheidsmeter toont de actuele rijsnelheid.
3-5
Page 20
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Wanneer de sleutel naar “ON” wordt ge-
draaid, slaat de naald van de snelheidsmeter eenmaal helemaal uit tot aan de hoogste
snelheid en keert daarna weer terug naar
nul om het elektrische circuit te testen.
Toerenteller
3
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de bestuurder het motortoerental controleren en
dit binnen het ideale bereik houden.
Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid,
slaat de naald van de toerenteller eenmaal
helemaal uit tot het hoogste aantal toeren
per minuut en keert daarna weer terug naar
nul tpm om het elektrische circuit te testen.
DCA10031
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl de toerenteller in de rode zone wijst.
Rode zone: 5000 tpm en hoger
Brandstofniveaumeter
1. Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De
naald beweegt naar “E” (leeg) naarmate het
brandstofniveau daalt. Wanneer de aanwijsnaald bij “E” staat, is er nog ca. 3.0 L
(0.79 US gal) (0.66 Imp.gal) in de tank aanwezig. Vul in dat geval zo snel mogelijk
brandstof bij.
Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid,
slaat de naald van de brandstofniveaumeter
eenmaal helemaal uit tot aan het hoogste
niveau en keert daarna terug naar het huidige niveau om het elektrische circuit te testen.
OPMERKING:
● Voorkom dat de brandstoftank geheel
droog komt te staan.
● Gedurende de eerste 5 km/h (3 mi/h)
na het tanken geeft de brandstofniveaumeter niet het juiste niveau aan.
Druk op de knop “SELECT” om de weergave te laten wisselen tussen de kilometertellermodus “ODO”, de rittellermodi “TRIP 1”
en “TRIP 2”, en de klokweergave in de onderstaande volgorde:
3-6
Page 21
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
ODO → TRIP 1 → TRIP 2 → klok → ODO
Als het waarschuwingslampje brandstofniveau gaat branden (zie pagina 3-3), wisselt
de weergave automatisch naar de brandstofreserve-ritteller “F-TRIP” en wordt de afgelegde afstand vanaf dat punt
aangegeven. In dat geval wordt door het indrukken van de knop “SELECT” in de onderstaande volgorde gewisseld tussen de
diverse weergaven van rittellers, kilometerteller en klok:
F-TRIP → TRIP 1 → TRIP 2 → klok → ODO→ F-TRIP
Om een ritteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door op de knop “SELECT”
te drukken en houdt u daarna de knop “RE-
SET” minstens 1 seconde lang ingedrukt.
Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet
zelf met de hand op nul terugstelt, wordt
deze automatisch teruggesteld zodra na het
tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt
de vorige weergavemodus weer.
Klokweergave
1. Klok
De klok op tijd zetten:
1. Druk op de knop “SELECT” om te wisselen naar de klokweergave.
2. Druk minstens twee seconden tegelijk
op de knoppen “SELECT” en “RES-
ET”.
3. Als de uuraanduiding begint te knipperen, druk dan op de knop “RESET” om
de uren in te stellen.
4. Druk op de knop “SELECT”, en de minutenaanduiding zal gaan knipperen.
5. Druk op de knop “RESET” om de minuten in te stellen.
6. Druk op de knop “SELECT” en laat
deze dan los om de klok te starten.
Zelfdiagnosesystemen
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor diverse elektrische circuits.
Als een van deze circuits uitvalt, gaat het
waarschuwingslampje voor motorstoring
branden en toont het kilometerteller/ritteller/klok-display een foutcode van twee cijfers (bijv. 12, 13, 14).
Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het startblokkeersysteem.
Als een van de circuits van het startblokkeersysteem uitvalt, gaat het controlelampje startblokkering knipperen en geeft het
display een foutcode van twee cijfers weer
(bijv. 51, 52, 53).
OPMERKING:
Als het display foutcode 52 weergeeft, betreft dit mogelijk een storing in het transpondersignaal. Als deze fout zich voordoet,
probeer dan het volgende.
1. Start de motor met behulp van de codeersleutel.
OPMERKING:
Houd andere startblokkeersleutels uit de
buurt van het contactslot en bewaar niet
meer dan één startblokkeersleutel aan dezelfde sleutelring! Startblokkeersleutels
3
3-7
Page 22
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
kunnen signaalstoring veroorzaken, waardoor de motor mogelijk niet kan worden gestart.
2. Als de motor start, zet deze dan weer
uit en probeer hem opnieuw te starten
met de standaardsleutels.
3. Als de motor niet kan worden gestart
met een of beide standaardsleutels,
3
breng dan het voertuig, de codeersleutel en beide standaardsleutels naar
een Yamaha dealer en laat de standaardsleutels opnieuw coderen.
Als het kilometerteller/ritteller/klok-display
foutcodes weergeeft, noteer deze dan en
vraag een Yamaha dealer om de machine
te controleren.
LET OP:
Wanneer het display een foutcode aangeeft, moet de machine zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd om
motorschade te voorkomen.
DCA11590
Helderheidsregeling
1. Paneel multifunctioneel display
2. LCD
3. Naald snelheidsmeter
4. Toerentellernaald
5. Naald brandstofniveaumeter
Voor de onderstaande componenten kan
de helderheid worden ingesteld:
● het multifunctionele display (nummer
“1”)
● het LCD (nummer “2”)
● de naalden van snelheidsmeter, toe-
renteller en brandstofniveaumeter
(nummer “3”)
Selecteer de helderheidsregeling als volgt.
1. Draai de sleutel naar “OFF”.
2. Druk de knop “SELECT” in en houd
deze ingedrukt.
3. Draai de sleutel naar “ON”, wacht vijf
seconden en laat dan de knop “SE-
LECT” los.
3-8
nummer “1” wordt weergegeven.
1. Paneel multifunctioneel display
2. Nummer
3. Helderheidsniveau
4. Stel de helderheid van het multifunctionele display in door op de knop “RE-
SET” te drukken.
5. Druk op de knop “SELECT” om het
LCD te selecteren.
nummer “2” wordt weergegeven.
Stel de helderheid van het LCD in door
op de knop “RESET” te drukken.
Page 23
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12331
Antidiefstal-alarmsysteem (optie)
Dit model kan door een Yamaha dealer
worden uitgerust met een optioneel antidiefstal-alarmsysteem. Neem contact op met
een Yamaha dealer voor nadere informatie.
3
1. LCD
2. Nummer
3. Helderheidsniveau
6. Druk op de knop “SELECT” om de
naalden van snelheidsmeter, toerenteller en brandstofniveaumeter te selecteren.
nummer “3” wordt weergegeven.
Stel de helderheid van de naalden van
snelheidsmeter, toerenteller en brandstofniveaumeter in door op de knop
“RESET” te drukken.
1. Naald snelheidsmeter
2. Toerentellernaald
3. Naald brandstofniveaumeter
4. Nummer
5. Helderheidsniveau
7. Druk op de knop “SELECT”.
Het kilometerteller/ritteller/klok-display keert terug naar de vorige weergavemodus.
3-9
Page 24
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Stuurschakelaars
Links
3
1. Dimlicht- “/”/lichtsignaal- “” scha-
kelaar
2. Richtingaanwijzerschakelaar “/”
3. Claxonschakelaar “”
Rechts
1. Noodstopschakelaar “/”
2. Schakelaar alarmverlichting “”
3. Startknop “”
DAU12345
Dimlicht- “/”/lichtsignaal- “”
DAU40750
schakelaar
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht
en op “” voor dimlicht.
Om een grootlichtsignaal te geven drukt u
op de dimlichtzijde “” van de dimlicht-
schakelaar terwijl de koplamp op dimlicht
staat.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “/”
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in
de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
DAU12660
Noodstopschakelaar “/”
Zet deze schakelaar voor u de motor start
op “”. Zet deze schakelaar op “” om
de motor direct uit te schakelen in een
noodgeval, zoals wanneer de machine omslaat of als de gaskabel blijft hangen.
3-10
Startknop “”
DAU12710
Druk deze knop in om via de startmotor de
motor rond te draaien.
DCA10050
LET OP:
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
DAU12733
Schakelaar alarmverlichting “”
Met de sleutel in de stand “ON” of “” kan
deze schakelaar worden gebruikt voor het
inschakelen van de alarmverlichting (gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers).
De alarmverlichting wordt gebruikt in een
noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als uw machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke
verkeerssituatie.
DCA10061
LET OP:
Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd als de motor niet
draait omdat hierdoor de accu kan ontladen.
Page 25
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12820
Koppelingshendel
1. Koppelingshendel1. Schakelpedaal1. Remhendel
De koppelingshendel bevindt zich aan de
linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het
stuur toe om de koppeling te ontkoppelen.
Laat de hendel los om de koppeling te laten
aangrijpen. Voor een soepele werking van
de koppeling moet de hendel snel ingetrokken worden en langzaam worden losgelaten.
De koppelingshendel is voorzien van een
sperschakelaar die deel uitmaakt van het
startspersysteem. (Zie pagina 3-18.)
Schakelpedaal
Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt bij het
schakelen van de versnellingen van de 5traps constant-mesh versnellingsbak op
deze motorfiets.
OPMERKING:
Gebruik uw tenen of hiel om op te schakelen en gebruik uw tenen om terug te schakelen.
DAU12880
Remhendel
De remhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur
toe om de voorrem te bekrachtigen.
DAU12890
3
3-11
Page 26
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12941
Rempedaal
Tankdop
3
1. Rempedaal1. Slotplaatje tankdop
Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te bekrachtigen.
2. “”-merkteken
3. Ontgrendelen.
4. Vergrendelen.
Verwijderen van de tankdop
Schuif het slotplaatje open, steek de sleutel
in het slot en draai hem dan een kwartslag
rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld en de
tankdop kan worden verwijderd.
Aanbrengen van de tankdop
1. Breng de tankdop aan in de vulopening van de brandstoftank, met de
sleutel in het slot en met het “”-
merkteken naar voren toe.
2. Draai de sleutel linksom naar de oorspronkelijke positie, neem hem uit en
sluit dan het slotplaatje.
DAU13120
OPMERKING:
De tankdop kan alleen worden aangebracht
met de sleutel in het slot. Bovendien kan de
sleutel niet worden uitgenomen als de
tankdop niet correct aangebracht en vergrendeld is.
DWA10130
WAARSCHUWING
Controleer voor u gaat rijden of de
tankdop correct is aangebracht.
3-12
Page 27
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU13210
Brandstof
1. Vulpijp brandstoftank
2. Brandstofniveau
Controleer of voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is. Vul de brandstoftank tot onderaan de vulpijp zoals getoond.
DWA10880
WAARSCHUWING
● Overvul de brandstoftank niet, an-
ders zal benzine uitstromen zodra
deze warm wordt en uitzet.
● Mors geen brandstof op een heet
motorblok.
DCA10070
LET OP:
Veeg gemorste brandstof direct af met
een schone, droge en zachte doek, de
brandstof kan immers schade toebrengen aan de lak of aan kunststof onderdelen.
DAU13390
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND LOODVRIJE SUPERBENZINE
Inhoud brandstoftank:
17.0 L (4.49 US gal) (3.74 Imp.gal)
Hoeveelheid reservebrandstof (als
het waarschuwingslampje brandstofniveau gaat branden):
3.0 L (0.79 US gal) (0.66 Imp.gal)
DCA11400
LET OP:
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Loodhoudende benzine veroorzaakt ernstige schade aan inwendige motoronderdelen als kleppen en zuigerveren en
ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van loodvrije superbenzine met een
octaangetal van RON 95 of hoger. Als de
motor gaat detoneren (pingelen), gebruik
dan benzine van een ander merk. Door
loodvrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskosten beperkt.
3
3-13
Page 28
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Tankbeluchtingsslang
3
1. Tankbeluchtingsslang
Alvorens de motorfiets te gebruiken:
● Controleer de aansluiting van de tank-
beluchtingsslang.
● Controleer de tankbeluchtingsslang op
scheuren of beschadiging en vervang
indien nodig.
● Controleer of het uiteinde van de tank-
beluchtingsslang niet verstopt is en
reinig die indien nodig.
DAU13410
DAU13431
Uitlaatkatalysator
Dit model is uitgerust met een uitlaatkatalysator.
DWA10860
WAARSCHUWING
Het uitlaatsysteem is heet nadat de motor heeft gedraaid. Controleer of het uitlaatsysteem is afgekoeld alvorens
onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
DCA10700
LET OP:
De volgende voorzorgsmaatregelen
moeten worden genomen om brand of
andere schaderisico’s te voorkomen.
● Gebruik uitsluitend loodvrije benzi-
ne. Bij gebruik van loodhoudende
benzine zal onherstelbare schade
worden toegebracht aan de uitlaatkatalysator.
● Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op
gras of op ander materiaal dat gemakkelijk vlamvat.
● Laat de motor niet te lang aaneen
stationair draaien.
DAU34042
Bestuurderszadel
Verwijderen van het bestuurderszadel
1. Steek de sleutel in het zadelslot en
draai linksom.
1. Zadelslot
2. Ontgrendelen.
2. Houd de sleutel in deze stand vast,
trek het zadel aan de voorzijde omhoog en neem dan het zadel los.
Aanbrengen van het bestuurderszadel
1. Steek het uitsteeksel aan de achterzijde van het zadel in de zadelbevestiging, zoals getoond in de afbeelding.
3-14
Page 29
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU38341
Helmbevestiging
3
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
2. Druk het zadel aan de voorzijde omlaag om te vergrendelen.
3. Neem de sleutel uit.
OPMERKING:
Controleer of het zadel stevig is vergrendeld
alvorens te gaan rijden.
1. Helmbevestiging
2. Helmborgkabel
De helmbevestiging bevindt zich onder het
bestuurderszadel. Naast de boordgereedschapsset is een helmborgkabel aangebracht waarmee een helm aan de
helmbevestiging kan worden bevestigd.
Om een helm aan de helmbevestiging te
bevestigen
1. Verwijder het bestuurderszadel. (Zie
pagina 3-14.)
2. Haal zoals afgebeeld de helmborgkabel door de gesp aan de helmriem en
haak dan de kabellus over de helmbevestiging.
3-15
1. Helmborgkabel
2. Helm
3. Plaats de helm aan de linkerzijde van
de machine, en breng het bestuurderszadel aan.
DCA15330
LET OP:
Zorg ervoor dat u de helm aan de linkerzijde van het voertuig plaatst. Sommige
helmen kunnen door hun grootte of
vorm in aanraking komen met de uitlaatdemper wanneer ze aan de rechterzijde
worden geplaatst.
Page 30
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
O
DWA10160
WAARSCHUWING
Rijd nooit met een helm bevestigd aan
de helmbevestiging, de helm kan zo
voorwerpen raken waardoor de machine
mogelijk onbestuurbaar wordt en een
ongeval niet uitgesloten is.
Afstellen van de schokdemperunit
Deze schokdemperunit is uitgerust met een
stelmoer voor veervoorspanning.
LET OP:
DAU38401
DCA10100
Probeer nooit een stelmechanisme voor-
3
Om een helm los te maken van de helmbevestiging
Verwijder het bestuurderszadel, haal de
helmborgkabel los van de helmbevestiging
en de helm, en breng het zadel weer aan.
bij de maximum- of minimuminstelwaarden te verdraaien.
Stel de veervoorspanning als volgt af.
1. Speciale sleutel
PMERKING:
● Gebruik voor het afstellen de speciale
sleutel van de extra gereedschapsset,
die apart werd meegeleverd bij de
aankoop van de machine.
● De afstelling voor veervoorspanning
wordt gecontroleerd door de afstand A
te meten, zoals getoond in de afbeelding. Hoe korter de afstand A, hoe ho-
1. Borgmoer
2. Stelmoer veervoorspanning
1. Draai de borgmoer los.
2. Draai om de veervoorspanning te ver-
ger de veervoorspanning; hoe langer
de afstand A, hoe lager de veervoorspanning. Per elke complete omwenteling van de stelmoer wordt afstand A
veranderd met 2.0 mm (0.08 in).
hogen en zo de vering stugger te maken de stelmoer in de richting (a).
Draai om de veervoorspanning te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelmoer in de richting (b).
3-16
Page 31
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1. Afstand A
Veervoorspanning:
Minimum (hard):
Afstand A = 162 mm (6.38 in)
Standaard:
Afstand A = 171 mm (6.73 in)
Maximum (zacht):
Afstand A = 171 mm (6.73 in)
3. Draai de borgmoer vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Borgmoer:
30 Nm (3.0 m·kgf, 22 ft·lbf)
DCA10120
LET OP:
Draai de borgmoer altijd vast tegen de
stelmoer, en draai dan de borgmoer vast
met het voorgeschreven aanhaalmoment.
DWA10220
WAARSCHUWING
Deze schokdemper is gevuld met stikstofgas onder hoge druk. Lees en begrijp de volgende informatie alvorens de
schokdemper te gebruiken. De fabrikant
kan niet aansprakelijk worden gesteld
voor schade aan eigendommen of voor
persoonlijk letsel als dit voortvloeit uit
verkeerd gebruik.
● Probeer de gascilinder niet te ope-
nen en blijf er verder vanaf.
● Stel de schokdemper niet bloot aan
open vuur of aan andere hittebronnen, anders kan deze door de oplopende druk exploderen.
● Vervorm of beschadig de gascilin-
der op geen enkele wijze, de dempende werking zal dan
achteruitgaan.
● Laat onderhoud aan de schokdem-
per altijd uitvoeren door een
Yamaha dealer.
DAU15281
EXUP-systeem
Dit model is uitgerust met het Yamaha
EXUP-systeem (regelsysteem voor uitlaatdruk). Dit systeem verhoogt het motorvermogen door een klep die de diameter van
de uitlaatpijp reguleert. De stand van de
EXUP-klep wordt door een computergestuurde servomotor constant aangepast
overeenkomstig het motortoerental.
DCA10191
LET OP:
● Het EXUP-systeem werd afgesteld
en uitgebreid getest op de Yamaha
fabriek. Als deze afstellingen worden gewijzigd zonder dat voldoende technische kennis aanwezig is,
kan de werking van de motor achteruitgaan of wordt de motor beschadigd.
● Als het EXUP-systeem niet hoor-
baar is wanneer contact is gemaakt,
laat het dan door een Yamaha
dealer controleren.
3
3-17
Page 32
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Zijstandaard
De zijstandaard bevindt zich aan de linkerzijde van het frame. Trek of druk de zijstandaard met uw voet omhoog of omlaag
terwijl u de machine rechtop houdt.
OPMERKING:
De ingebouwde sperschakelaar voor de zijstandaard maakt deel uit van het startsper-
3
systeem, dat in bepaalde situaties de
werking van het ontstekingssysteem blokkeert. (Zie hierna voor een nadere uitleg
over het startspersysteem.)
WAARSCHUWING
Met de machine mag nooit worden gereden terwijl de zijstandaard omlaag staat
of niet behoorlijk kan worden opgetrokken (of niet omhoog blijft), anders kan de
zijstandaard de grond raken en zo de bestuurder afleiden, waardoor de machine
mogelijk onbestuurbaar wordt. Het
Yamaha startspersysteem is ontworpen
om de bestuurder te helpen bij zijn verantwoordelijkheid de zijstandaard op te
trekken alvorens weg te rijden. Controleer dit systeem daarom regelmatig zoals hierna beschreven en laat het
repareren door een Yamaha dealer als
de werking niet naar behoren is.
DAU15301
DWA10240
DAU15311
Startspersysteem
Het startspersysteem (waarvan de
sperschakelaar voor de zijstandaard, de
sperschakelaar voor de koppelingshendel
en de vrijstandschakelaar deel uitmaken)
heeft de volgende functies.
● Het verhindert starten wanneer de ver-
snellingsbak in een versnelling geschakeld is en de zijstandaard is
opgeklapt, terwijl de koppelingshendel
niet is ingetrokken.
● Het verhindert starten wanneer de ver-
snellingsbak in een versnelling geschakeld is en de koppelingshendel is
ingetrokken, terwijl de zijstandaard
nog omlaag staat.
● Het schakelt een draaiende motor uit
wanneer de versnellingsbak in een
versnelling staat en de zijstandaard
omlaag wordt bewogen.
Controleer de werking van het startspersysteem regelmatig, hanteer daarbij de volgende werkwijze.
DWA10250
WAARSCHUWING
Als zich een storing voordoet, vraag dan
alvorens te gaan rijden een Yamaha
dealer het systeem te controleren.
3-18
Page 33
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Met de motor uit:
1. Beweeg de zijstandaard omlaag.
2. Controleer of de noodstopschakelaar aanstaat.
3. Draai de sleutel naar aan.
4. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand.
5. Druk op de startknop.
Start de motor?
JANEE
Met de motor nog aan:
6. Beweeg de zijstandaard omhoog.
7. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast.
8. Schakel de versnellingsbak in een versnellingsstand.
9. Beweeg de zijstandaard omlaag.
Slaat de motor af?
JANEE
Als de motor is afgeslagen:
10. Beweeg de zijstandaard omhoog.
11. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast.
12. Druk op de startknop.
Start de motor?
JANEE
Het systeem is in orde. De motorfiets mag worden gebruikt.
OPMERKING:
Deze controle is vooral betrouwbaar als hij
wordt uitgevoerd met een warme motor.
De vrijstandschakelaar is mogelijk defect.
De motorfiets mag niet worden gebruikt
voordat deze is nagekeken door een Yamaha
dealer.
De sperschakelaar van de zijstandaard is
mogelijk defect.
De motorfiets mag niet worden gebruikt
voordat deze is nagekeken door een Yamaha
dealer.
De sperschakelaar van de koppelingshendel is
mogelijk defect.
De motorfiets mag niet worden gebruikt
voordat deze is nagekeken door een Yamaha
dealer.
3
3-19
Page 34
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Gelijkstroom kabelstekker voor
accessoires
3
1. Gelijkstroom kabelstekker voor accessoires
Een 12-V accessoire, aangesloten op de
gelijkstroom kabelstekker voor accessoires
onder het bestuurderszadel, kan worden
gebruikt als de sleutel in de stand “ON”
staat.
LET OP:
Het accessoire dat is aangesloten op de
gelijkstroomaansluiting voor accessoires moet niet worden gebruikt terwijl de
motor uit staat en mag niet meer stroom
opnemen dan 36 W (3 A), anders raakt de
accu mogelijk ontladen.
DAU38350
DCA15310
DWA12531
WAARSCHUWING
Controleer, om een elektrische schok of
kortsluiting te voorkomen, of de dop op
de gelijkstroomaansluiting is aangebracht als u de aansluiting niet gebruikt.
3-20
Page 35
CONTROLES VOOR HET STARTEN
DAU15591
De eigenaar is verantwoordelijk voor de conditie van zijn voertuig. Vitale onderdelen kunnen bijvoorbeeld bij blootstelling aan weer en wind
vrij snel en onverwachts achteruitgaan, ook als de machine niet wordt gebruikt. Eventuele schade, vloeistoflekkage of het wegvallen van
de bandspanning kan ernstige gevolgen hebben. Het is daarom van belang om voorafgaand aan elke rit een visuele inspectie uit te voeren
en bovendien de volgende punten te controleren.
OPMERKING:
Voordat de machine wordt gebruikt moet telkens een korte algemene controle worden uitgevoerd. Zo’n inspectie neemt maar weinig tijd
in beslag en de hiermee gegarandeerde veiligheid is die tijd alleszins waard.
DWA11150
WAARSCHUWING
Als een onderdeel uit de Controlelijst voor gebruik niet naar behoren werkt, laat het dan controleren en repareren alvorens de
machine te gebruiken.
4
4-1
Page 36
CONTROLES VOOR HET STARTEN
Controlelijst voor gebruik
ITEMCONTROLESPAGINA
Brandstof
Motorolie
Olie in huis van primaire aandrijfketting
4
Voorrem
Achterrem
• Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
• Vul indien nodig brandstof bij.
• Controleer de brandstofleiding op lekkage.
• Controleer het olieniveau in het oliereservoir.
• Vul indien nodig het aanbevolen type olie bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer de machine op olielekkage.
• Controleer de machine op olielekkage.6-10
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hy-
draulisch systeem te ontluchten.
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Vervang indien nodig.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het voorgeschreven
niveau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hy-
draulisch systeem te ontluchten.
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Vervang indien nodig.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het voorgeschreven
niveau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
DAU15603
3-13
6-7
6-15, 6-15
6-15, 6-15
4-2
Page 37
ITEMCONTROLESPAGINA
Koppeling
Gasgreep
Bedieningskabels
Wielen en banden
Rem- en schakelpedalen
Rem- en koppelingshendels
Zijstandaard
Framebevestigingen
Instrumenten, verlichting,
signaleringssysteem en
schakelaars
Sperschakelaar voor de zijstandaard
CONTROLES VOOR HET STARTEN
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hy-
draulisch systeem te ontluchten.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het aanbevolen type vloeistof bij tot aan het voorgeschreven ni-
veau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
• Controleer of de werking soepel is.
• Controleer de vrije slag van de kabel.
• Vraag indien nodig de Yamaha dealer om de vrije slag van de kabel af te stellen,
en de kabel en het kabelhuis te smeren.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig.
• Controleer op schade.
• Controleer de conditie van de band en de profieldiepte.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de pedaalscharnierpunten.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de hendelscharnierpunten.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig het scharnierpunt.
• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet.
• Zet indien nodig vast.
• Controleer de werking.
• Corrigeer indien nodig.
• Controleer de werking van het startspersysteem.
• Als het systeem defect is, vraag dan een Yamaha dealer de machine na te kijken.
6-14, 6-15
6-10, 6-18
4
6-18
6-11, 6-14
6-18
6-19
6-19
—
—
3-18
4-3
Page 38
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
WAARSCHUWING
● Zorg dat u volkomen vertrouwd
bent met alle bedieningsfuncties en
hun werking voordat u gaat rijden.
Informeer bij een Yamaha dealer als
u de werking van een schakelaar of
functie niet volkomen begrijpt.
● Start de motor nooit in een afgeslo-
ten ruimte en laat deze hierin ook
niet lange tijd aaneen draaien. Uit-
5
laatgassen zijn giftig en het inademen ervan kan al binnen korte tijd
leiden tot bewusteloosheid en dodelijk letsel. Controleer altijd of er
voldoende ventilatie is.
● Controleer of de zijstandaard is in-
getrokken alvorens weg te rijden.
Als de zijstandaard niet behoorlijk
is ingetrokken, kan deze de grond
raken en zo de motorrijder afleiden,
waardoor u de macht over het stuur
verliest.
DAU15950
DWA10270
DAU36740
Starten van de motor
Door het startspersysteem is starten alleen
mogelijk als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
● De versnellingsbak staat in de vrij-
stand.
● De versnellingsbak staat in een ver-
snelling geschakeld terwijl de koppe-
lingshendel is ingetrokken en de
zijstandaard is opgeklapt.
DWA10290
WAARSCHUWING
● Controleer voor het starten van de
motor de werking van het startsper-
systeem en volg daarbij de werkwij-
ze beschreven op pagina 3-18.
● Ga nooit rijden terwijl de zijstan-
daard omlaag staat.
1. Draai de contactsleutel naar “ON” en
controleer of de noodstopschakelaar
op “” is gezet.
DCA15070
LET OP:
De volgende waarschuwingslampjes en
het controlelampje moeten enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
● Waarschuwingslampje brandstofni-
veau
● Waarschuwingslampje motorsto-
ring
5-1
● Controlelampje startblokkering
Als een waarschuwings- of controlelampje niet dooft, zie dan pagina 3-3
voor een controle van het circuit van het
betreffende waarschuwings- of controlelampje.
2. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand.
OPMERKING:
Als de versnellingsbak in de vrijstand staat,
moet het vrijstandcontrolelampje branden;
zo niet, vraag dan een Yamaha dealer het
elektrisch circuit te testen.
3. Start de motor door de startknop in te
drukken.
OPMERKING:
Als de motor niet wil starten, laat dan de
startknop los, wacht een paar seconden en
probeer het dan opnieuw. Iedere startpoging moet zo kort mogelijk duren om de
accu te sparen. Laat de startmotor nooit langer dan 10 seconden aaneen draaien.
DCA11040
LET OP:
Trek nooit snel op terwijl de motor nog
koud is, dit verkort de levensduur van de
motor!
Page 39
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
OPMERKING:
De motor is voldoende warm als deze snel
reageert op de gasbediening.
DAU16671
Schakelen
1. Schakelpedaal
2. Vrijstand
Door de versnellingen te schakelen kunt u
het beschikbare motorvermogen doseren
bij het wegrijden, optrekken, tegen een helling oprijden etc.
De schakelstanden worden getoond in de
afbeelding.
OPMERKING:
Om de versnellingsbak in de vrijstand te
schakelen wordt het schakelpedaal enkele
malen ingetrapt totdat het einde van de slag
bereikt is, waarna het pedaal iets wordt opgetrokken.
DCA10260
LET OP:
● Rijd niet lange tijd met afgezette
motor, ook niet met de versnellingsbak in de vrijstand, en sleep de motorfiets niet over lange afstanden.
De versnellingsbak wordt alleen afdoende gesmeerd terwijl de motor
draait. Door onvoldoende smering
kan de versnellingsbak worden beschadigd.
● Gebruik altijd de koppeling om de
versnellingsbak te schakelen om zo
schade aan de motor, de versnellingsbak en de aandrijving te voorkomen; door hun constructie zijn
deze niet bestand tegen de schokken die optreden bij belast schakelen.
5
5-2
Page 40
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
Tips voor een zuinig brandstofverbruik
Het brandstofverbruik is vooral afhankelijk
van uw rijstijl. Hierna volgen enkele tips om
het brandstofverbruik te verlagen:
● Schakel snel en soepel door en ver-
mijd hoge toerentallen terwijl u accelereert.
● Geef geen gas tijdens het terugscha-
kelen en voorkom dat de motor onbelast met een hoog toerental draait.
● Laat de motor niet langdurig stationair
5
draaien maar zet hem af (bijvoorbeeld
in files, bij stoplichten of bij spoorwegovergangen).
DAU16810
DAU16841
Inrijperiode
De belangrijkste periode in de levensduur
van het motorblok is de tijd tussen 0 en
1600 km (1000 mi). Lees daarom de volgende informatie aandachtig door.
Omdat het motorblok gloednieuw is, mag dit
de eerste 1600 km (1000 mi) niet te zwaar
worden belast. De verschillende onderdelen van de motor slijten op elkaar in totdat
de juiste bedrijfsspelingen zijn bereikt. Rijd
tijdens deze periode nooit langdurig volgas
en vermijd ook andere manoeuvres die tot
oververhitting van de motor kunnen leiden.
DAU17111
0–1000 km (0–600 mi)
Laat de motor niet langdurig meer dan 2500
tpm draaien.
1000–1600 km (600–1000 mi)
Laat de motor niet langdurig meer dan 3000
tpm draaien.
DCA10891
LET OP:
Na de eerste 1000 km (600 mi) moeten de
motorolie en de olie in het huis van de
primaire aandrijfketting worden ververst
en de oliefilterpatroon of het oliefilterelement worden vervangen.
1600 km (1000 mi) en verder
De machine kan nu normaal worden gebruikt.
DCA10310
LET OP:
● Voer het toerental niet zover op dat
de toerenteller in de rode zone wijst.
● Als tijdens de inrijperiode motor-
schade optreedt, vraag dan direct
een Yamaha dealer de machine te
controleren.
5-3
Page 41
DAU17212
Parkeren
Zet om te parkeren de motor af en neem
dan de sleutel uit het contactslot.
DWA10310
WAARSCHUWING
● De motor en het uitlaatsysteem
kunnen zeer heet worden, parkeer
dus op een plek waar voetgangers
of kinderen niet gemakkelijk met
deze onderdelen in aanraking kunnen komen.
● Parkeer niet op een helling of op
een zachte ondergrond, de machine
zou dan kunnen omvallen.
DCA10380
LET OP:
Parkeer nooit op een plek waar sprake is
van brandgevaar, zoals op droog gras of
nabij ander ontvlambaar materiaal.
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5
5-4
Page 42
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
De eigenaar is verplicht de optimale veiligheid te waarborgen. Door periodiek inspecties, afstellingen en smeerbeurten uit te
laten voeren, zorgt u ervoor dat uw machine
in zo veilig en efficiënt mogelijke conditie
blijft. Op de volgende pagina’s wordt de belangrijkste informatie met betrekking tot inspecties, afstellingen en smeerbeurten
gegeven.
De intervalperioden vermeld in het periodiek smeer- en onderhoudsschema moeten
worden beschouwd als een algemene richtlijn onder normale rijcondities. Het is echter
mogelijk dat de INTERVALPERIODEN
VOOR ONDERHOUD MOETEN WORDEN
6
VERKORT AFHANKELIJK VAN HET
WEER, HET TERREIN, DE GEOGRAFISCHE LOCATIE EN INDIVIDUEEL GEBRUIK.
WAARSCHUWING
Vraag een Yamaha dealer het onderhoudswerk uit te voeren als u hiermee
niet echt vertrouwd bent.
DAU17240
DWA10320
DAU17360
Boordgereedschapsset
1. Boordgereedschapsset
De boordgereedschapsset is te vinden onder het motorrijderzadel. (Zie pagina 3-14.)
De onderhoudsinformatie in deze handleiding en het gereedschap in de boordgereedschapsset zijn bedoeld om u te
ondersteunen bij het uitvoeren van preventief onderhoud en kleinere reparaties. Het
gebruik van extra gereedschap zoals een
momentsleutel kan echter nodig zijn om bepaalde onderhoudswerkzaamheden correct uit te voeren.
OPMERKING:
Laat een Yamaha dealer onderhoud verrichten als u niet beschikt over het gereedschap of de ervaring die voor bepaalde
werkzaamheden vereist zijn.
DWA10350
WAARSCHUWING
Door modificaties die niet door Yamaha
zijn goedgekeurd kan het motorvermogen achteruitgaan of de machine te onveilig worden om nog te gebruiken.
Raadpleeg een Yamaha dealer voordat u
zelf wijzigingen aanbrengt.
6-1
Page 43
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU17705
Periodiek smeer- en onderhoudsschema
OPMERKING:
● De jaarlijkse controles horen eenmaal per jaar te worden uitgevoerd, behalve wanneer in plaats daarvan een onder-
houdsbeurt op kilometerbasis wordt verricht.
● Herhaal de onderhoudsintervallen vanaf 50000 km, beginnend vanaf 10000 km.
● Werkzaamheden gemarkeerd met een asterisk horen te worden uitgevoerd door een Yamaha dealer, omdat hiertoe speciaal gereed-
schap, technische gegevens en vakmanschap vereist zijn.
KILOMETERSTAND (× 1000 km)JAAR-
NR.ITEMCONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT
1 * Brandstofleiding
2 * Bougies
3 * Ventiel en
4 * Luchtfilterelement• Vervangen.√
5 * Koppeling
6 * Voorrem
7 * Achterrem
• Controleer de brandstofslangen op scheurtjes of beschadigingen.
• Controleer de conditie.
• Reinigen en elektrodenafstand afstellen.
• Vervangen.√√
• Controleer de klepspeling.
• Afstellen.
• Controleer de werking en het vloeistofniveau en contro-
leer de machine op vloeistoflekkage.
• Controleer de werking en het vloeistofniveau en controleer de machine op vloeistoflekkage.
• Vervang de remblokken.Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
• Controleer de werking en het vloeistofniveau en contro-
leer de machine op vloeistoflekkage.
• Vervang de remblokken.Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
6-2
1 10203040
√√√√ √
√√
√√
√√√√√
√√√√√ √
√√√√√ √
LIJKSE
CON-
TROLE
6
Page 44
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
KILOMETERSTAND (× 1000 km)JAAR-
NR.ITEMCONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT
8 * Remslangen
9 * Wielen• Controleer de speling en controleer op beschadigingen.√√√√
10 * Banden
11 * Wiellagers• Controleer op speling of beschadigingen.√√√√
12 * Achterbrug
13 * Aandrijfriem
6
14 * Balhoofdlagers
15 * Framebevestigingen
16Zijstandaard
17 * Zijstandaardschakelaar • Controleer de werking.√√√√√ √
18 * Vo or vor k• Controleer op een correcte werking en olielekkage.√√√√
19 * Schokdemperunit• Controleer op een correcte werking en olielekkage.√√√√
Relaisarm achterwielophanging en schar-
20 *
nierpunten
verbindingsarm
• Controleer op scheurtjes en beschadigingen.√√√√ √
• Vervangen.Elke 4 jaar
• Controleer op slijtage en beschadigingen.
• Vervang indien nodig.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
• Controleer op een correcte werking en overmatige spe-
ling.
• Controleer de riemspanning.
• Controleer of het achterwiel correct is uitgelijnd.
• Controleer de lagers op speling en oppervlakteruwheid.√√√√√
• Smeren met lithiumvet.Elke 50000 km
• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn
vastgezet.
• Controleer de werking.
• Smeren.
• Controleer de werking.√√√√
• Smeren met lithiumvet.√√
1 10203040
√√√√ √
√√√√
Elke 4000 km
√√√√ √
√√√√ √
LIJKSE
CON-
TROLE
6-3
Page 45
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
KILOMETERSTAND (× 1000 km)JAAR-
NR.ITEMCONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT
Brandstofinjectiesys-
21 *
teem
22Motorolie
23Oliefilterpatroon• Vervangen.√√√
Olie in huis van primai-
24 *
re aandrijfketting
Voor- en achterrem-
25 *
schakelaar
Bewegende delen en
26
kabels
Gaskabelhuis en gas-
27 *
kabel
Uitlaatdemper en uit-
28 *
laatpijp
Lampen, richtingaan-
29 *
wijzers en schakelaars
• Stel de synchronisatie af.√√√√ √
• Verversen.
• Controleer het olieniveau en controleer de machine op
olielekkage.
• Controleer het olieniveau.√√
• Verversen.√√√
• Controleer de werking.√√√√√ √
• Smeren.√√√√ √
• Controleer de werking en speling.
• Stel indien nodig de speling af.
• Smeer het gaskabelhuis en de gaskabel.
• Controleer of de schroefklem goed vastzit.√√√√√
• Controleer de werking.
• Stel de koplamplichtbundel af.
1 10203040
√√√√√ √
√√√√ √
√√√√√ √
LIJKSE
CON-
TROLE
DAU36771
6
OPMERKING:
● Luchtfilter
• Het luchtfilter op dit model is voorzien van een geolied papieren filterelement. Reinig dit niet met perslucht om beschadiging te
voorkomen.
6-4
Page 46
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
• Het luchtfilterelement moet u vaker vervangen als u vaak in extreem vochtige of stoffige gebieden rijdt.
● Onderhoud aan hydraulisch rem- en koppelingssysteem
• Controleer regelmatig het rem- en koppelingsvloeistofniveau en vul indien nodig bij.
• Vervang de inwendige onderdelen van de hoofdremcilinders en remklauwen en van de koppelingshoofdcilinder en -werkcilinder
na elke twee jaar en ververs dan ook de rem- en de koppelingsvloeistof.
• Vervang de rem- en koppelingsslangen na elke vier jaar of als ze zijn gescheurd of beschadigd.
6
6-5
Page 47
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU19642
Controleren van de bougies
Bougies vormen belangrijke onderdelen
van de motor die periodiek moeten worden
gecontroleerd, bij voorkeur door een
Yamaha dealer. Omdat bougies door verhitting en neerslag altijd langzaam slijten,
moeten de bougies worden verwijderd en
gecontroleerd volgens de tijden genoemd in
het periodieke smeer- en onderhoudsschema. De conditie van de bougies kan daarnaast veel duidelijk maken over de conditie
van de motor.
De porseleinen isolator rond de centrale
elektrode moet licht tot gemiddeld bruin verkleurd zijn (de ideale kleur als normaal met
de machine wordt gereden), en alle bougies
in de motor horen dezelfde verkleuring te
hebben. Wanneer een bougie een heel andere kleur vertoont, werkt de motor mogelijk
niet naar behoren. Probeer dergelijke problemen niet zelf vast te stellen. Laat in
plaats daarvan uw machine nakijken door
een Yamaha dealer.
Vervang een bougie als de elektroden blijken te zijn afgesleten en als overmatige
koolaanslag of andere neerslag gevonden
wordt.
Voorgeschreven bougie:
NGK/DPR8EA-9
DENSO/X24EPR-U9
Voordat een bougie wordt aangebracht
moet de elektrodenafstand met een draadvoelmaat worden gemeten; breng indien
nodig de elektrodenafstand op specificatie.
1. Elektrodenafstand
Elektrodenafstand:
0.8–0.9 mm (0.031–0.035 in)
Reinig het oppervlak van de bougiepakking
en het pasvlak en verwijder eventueel vuil
uit de schroefdraad van de bougie.
Aanhaalmoment:
Bougie:
17.5 Nm (1.75 m·kgf, 12.7 ft·lbf)
OPMERKING:
Als geen momentsleutel beschikbaar is,
wordt de bougie correct vastgezet door
handvast te zetten en dan nog 1/4–1/2 slag
6-6
verder te draaien. De bougie moet echter zo
snel mogelijk naar het juiste aanhaalmoment worden aangedraaid.
6
Page 48
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
O
Motorolie en oliefilterpatroon
Vóór iedere rit moet het motorolieniveau
worden gecontroleerd. Verder moet de olie
worden ververst en de oliefilterpatroon worden vervangen volgens de intervalperioden
vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Om het motorolieniveau te controleren
1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en houd deze rechtop.
PMERKING:
Zorg dat de machine rechtop staat bij het
controleren van het motorolieniveau. Wanneer de machine iets schuin staat, kan het
6
niveau al foutief worden afgelezen.
2. Verwijder het bestuurderszadel. (Zie
pagina 3-14.)
3. Start de motor en laat warmdraaien tot
de motorolie op een normale temperatuur van 60 °C (140 °F) is; laat de motor dan nog tien seconden stationair
draaien en zet hem uit.
OPMERKING:
Om de juiste motorolietemperatuur te bereiken voor een precieze aflezing van het olieniveau, moet de motor eerst volledig zijn
DAU38361
afgekoeld en daarna weer een paar minuten lang zijn opgewarmd tot de normale bedrijfstemperatuur.
4. Wacht een paar minuten om de olie tot
rust te laten komen, verwijder de olievuldop, veeg de peilstok schoon, steek
deze weer in de vulopening (zonder
vast te draaien) en neem dan weer uit
om het olieniveau te controleren.
OPMERKING:
Het motorolieniveau moet tussen de merkstrepen voor minimum- en maximumniveau
staan.
1. Olievuldop
1. Merkstreep maximumniveau
2. Merkstreep minimumniveau
3. Peilstok
5. Als de motorolie bij of beneden de
merkstreep voor minimumniveau
staat, vul dan voldoende olie, van de
aanbevolen soort, bij tot het correcte
niveau.
OPMERKING:
Let bij het bijvullen van motorolie op dat het
oliereservoir niet wordt overvuld; vanaf de
niveaustreep halverwege de peilstok zal het
olieniveau sneller stijgen.
6. Steek de peilstok in de vulopening en
draai dan de olievuldop vast.
7. Breng het bestuurderszadel aan.
6-7
Page 49
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DCA10900
LET OP:
Controleer of de olievuldop stevig vastzit, anders kan de olie wegsijpelen terwijl
de motor draait.
Om de motorolie te verversen (met of
zonder vervanging van oliefilterpatroon)
1. Verwijder het bestuurderszadel. (Zie
pagina 3-14.)
2. Start de motor, laat hem een paar minuten warmdraaien en zet hem dan
uit.
3. Zet een oliecarter onder het oliereservoir om de oude olie op te vangen.
4. Verwijder de olievuldop en de aftapplug om de olie uit het oliereservoir te
laten stromen.
5. Zet een oliecarter onder de motor om
de gebruikte olie op te vangen.
6. Verwijder olieaftappluggen A en B om
de olie uit het carter af te tappen.
1. Olieaftapplug A (carter)
2. Olieaftapplug B (carter)
OPMERKING:
Sla de stappen 7–9 over als de oliefilterpatroon niet wordt vervangen.
7. Verwijder de oliefilterpatroon met een
oliefiltersleutel.
1. Oliefilterpatroon
2. Oliefiltersleutel
OPMERKING:
De Yamaha dealer kan een oliefiltersleutel
leveren.
8. Smeer een dun laagje motorolie op de
o-ring van de nieuwe oliefilterpatroon.
6
1. Olieaftapplug (oliereservoir)
1. O-ring
6-8
Page 50
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
OPMERKING:
Zorg dat de o-ring correct aanligt.
9. Plaats de nieuwe oliefilterpatroon met
een oliefiltersleutel en zet hem dan
met een momentsleutel vast met het
voorgeschreven aanhaalmoment.
6
1. Oliefilterpatroon
2. Momentsleutel
Aanhaalmoment:
Oliefilterpatroon:
17 Nm (1.7 m·kgf, 12 ft·lbf)
10. Breng de olieaftappluggen aan en zet
deze dan vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmomenten:
Olieaftapplug A (carter):
43 Nm (4.3 m·kgf, 31 ft·lbf)
Olieaftapplug B (carter):
43 Nm (4.3 m·kgf, 31 ft·lbf)
Olieaftapplug (oliereservoir):
43 Nm (4.3 m·kgf, 31 ft·lbf)
11. Giet niet meer dan 2.5 L (2.6 US qt)
(2.2 Imp.qt) van de voorgeschreven
hoeveelheid van de gespecificeerde
oliesoort bij via de vulopening, steek
de peilstok in en draai dan de olievuldop vast.
12. Start de motor, draai het gas een paar
keer open en zet dan uit.
13. Verwijder de olievuldop en voeg aan
het oliereservoir dan geleidelijk de resterende oliehoeveelheid toe terwijl nu
en dan met de peilstok het olieniveau
wordt gecontroleerd.
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
Zonder vervanging van oliefilterpatroon:
4.10 L (4.33 US qt) (3.61 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterpatroon:
4.90 L (5.18 US qt) (4.31 Imp.qt)
DCA15080
LET OP:
● Om het slippen van de koppeling te
voorkomen (de motorolie smeert
immers ook de koppeling) mogen
geen chemische additieven worden
toegevoegd. Gebruik geen olie met
een “CD”-dieselspecificatie of een
hogere kwaliteit dan gespecificeerd. Gebruik ook geen olie met
een “ENERGY CONSERVING II”- of
hogere aanduiding.
● Zorg dat er geen verontreinigingen
in het oliereservoir terechtkomen.
14. Breng de olievuldop aan.
15. Start de motor, laat hem een paar minuten stationair draaien en controleer
daarbij op olielekkage. Als er sprake is
van olielekkage, zet de motor dan direct af en zoek de oorzaak.
16. Zet de motor af, controleer dan het
olieniveau en corrigeer indien nodig.
17. Breng het bestuurderszadel aan.
6-9
Page 51
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU20051
Olie in huis van primaire aandrijfketting
Vóór elke rit moet het huis van de primaire
aandrijfketting worden gecontroleerd op
olielekkage. In geval van lekkage dient u de
machine door een Yamaha dealer te laten
nakijken en repareren. Verder dient het olieniveau in het huis van de primaire aandrijfketting gecontroleerd te worden en de olie
ververst te worden door een Yamaha dealer
volgens de intervaltijden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
DAU36762
Luchtfilterelement
Het luchtfilterelement moet worden vervangen volgens de intervalperioden vermeld in
het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Vraag een Yamaha dealer het luchtfilterelement te vervangen.
DAU21381
Controleren van de vrije slag
gaskabel
1. Vrije slag gaskabel
De vrije slag van de gaskabel dient 4.0–6.0
mm (0.16–0.24 in) te bedragen bij de gasgreep. Controleer de vrije slag van de gaskabel regelmatig en laat de vrije slag indien
nodig afstellen door een Yamaha dealer.
6
6-10
Page 52
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Klepspeling
De klepspeling kan tijdens gebruik gaan afwijken, waardoor de lucht/brandstof-verhouding kan veranderen en/of het
motorgeluid toeneemt. Om dit te voorkomen moet de klepspeling door een Yamaha
dealer worden afgesteld volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
6
DAU21401
DAU21771
Banden
Let ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw motorfiets.
Bandspanning
De bandspanning moet voor elke rit worden
gecontroleerd en indien nodig worden bijgesteld.
DWA10500
WAARSCHUWING
● De bandspanning moet worden ge-
controleerd en afgesteld terwijl de
banden koud zijn (wanneer de temperatuur van de banden gelijk is
aan de omgevingstemperatuur).
● De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het
totale gewicht van rijder, passagier,
bagage en accessoires dat voor dit
model is vastgesteld.
6-11
Bandspanning (gemeten op koude
banden):
0–90 kg (0–198 lb):
Voor:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm²)
Achter:
280 kPa (41 psi) (2.80 kgf/cm²)
90–204 kg (198–450 lb):
Voor:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm²)
Achter:
280 kPa (41 psi) (2.80 kgf/cm²)
Rijden met hoge snelheid:
Voor:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm²)
Achter:
280 kPa (41 psi) (2.80 kgf/cm²)
Maximale belasting*:
204 kg (450 lb)
* Totaal gewicht van motorrijder, pas-
sagier, bagage en accessoires
DWA11020
WAARSCHUWING
De aanwezigheid van bagage heeft grote
invloed op het weggedrag, de rem- en rijeigenschappen en de veiligheid van uw
motor. Neem daarom de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
● DE MOTORFIETS NOOIT OVERBE-
LADEN! Rijden met een overbeladen motorfiets kan leiden tot
beschadiging van de banden, con-
Page 53
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
troleverlies of ernstig letsel. Zorg
dat het totale gewicht van de motorrijder, de passagier, de bagage en
de gemonteerde accessoires nooit
het voorgeschreven maximumlaadgewicht voor de machine overschrijdt.
● Vervoer geen los verpakte spullen
die tijdens de rit kunnen gaan
schuiven.
● Bevestig de zwaarste spullen op
veilige wijze dicht bij het midden
van de motorfiets en verdeel het gewicht over beide zijden.
● Pas de luchtdruk in de wielophan-
ging en de bandspanning aan op
het te vervoeren gewicht.
● Controleer vóór iedere rit de condi-
tie en spanning van de banden.
Inspectie van banden
1. Wang van band
2. Bandprofieldiepte
Voor elke rit moeten de banden worden gecontroleerd. Als de bandprofieldiepte op het
midden van de band de vermelde limiet
heeft bereikt, de band spijkers of stukjes
glas bevat of wanneer de wang van de band
scheurtjes vertoont, moet de band onmiddellijk door een Yamaha dealer worden vervangen.
Minimale bandprofieldiepte (voor en
achter):
1.6 mm (0.06 in)
DWA10470
WAARSCHUWING
● Laat sterk versleten banden door
een Yamaha dealer vervangen. Rijden op een machine met versleten
banden is niet alleen verboden,
maar dit heeft ook een averechts effect op de rijstabiliteit, waardoor u
de macht over het stuur zou kunnen
verliezen.
● De vervanging van onderdelen van
wielen en remmen, inclusief banden, dient te worden overgelaten
aan een Yamaha dealer, die over de
nodige vakkundige kennis en ervaring beschikt.
6
OPMERKING:
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is
voor diverse landen verschillend. Neem altijd de lokale voorschriften in acht.
6-12
Page 54
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Bandeninformatie
1. Bandventiel
2. Bandventielbuis
3. Bandventieldop met afdichting
Deze motorfiets is uitgerust met gietwielen
en tubeless banden met bandventielen.
6
WAARSCHUWING
● De banden op de voor- en achter-
wielen dienen van hetzelfde merk
en dezelfde constructie te zijn, anders is het weggedrag van de motor
mogelijk niet normaal.
● Na uitgebreide tests zijn alleen de
hieronder vermelde banden voor dit
model goedgekeurd door Yamaha
Motor Co., Ltd.
● Controleer altijd of de ventieldopjes
stevig zijn bevestigd om zo luchtlekkage te voorkomen.
DWA10480
● Gebruik uitsluitend de hierna ver-
melde bandventielen en luchtventielbuisjes om bij hoge rijsnelheden
een te lage bandspanning te voorkomen.
Voorband:
Maat:
130/70R18M/C 63H
Fabrikant/model:
DUNLOP/D251F
Achterband:
Maat:
190/60R17M/C 78H
Fabrikant/model:
DUNLOP/D251
VOOR en ACHTER:
Bandventiel:
TR412
Luchtventielbuis:
#9100 (origineel)
DWA10600
WAARSCHUWING
Deze motorfiets is uitgerust met speciale
banden die geschikt voor zeer hoge rijsnelheden. Let op het volgende om deze
banden zo effectief mogelijk te kunnen
gebruiken.
● Gebruik bij vervanging uitsluitend
het voorgeschreven type banden.
Bij andere banden is het risico op
een klapband bij zeer hoge rijsnelheden niet denkbeeldig.
● Gloednieuwe banden bieden op
sommige typen wegdek relatief weinig grip totdat ze zijn “ingereden”.
Het is dan ook verstandig de eerste
100 km (60 mi) nadat een nieuwe
band is aangebracht rustig te blijven rijden en pas daarna de rijsnelheid te verhogen.
● Voordat met hoge snelheid wordt
gereden moeten de banden zijn opgewarmd.
● Pas de bandspanning steeds aan
volgens de rijomstandigheden.
6-13
Page 55
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU21960
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven
wielen op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw motorfiets.
● Controleer de velgen voor iedere rit op
scheurtjes, verbuiging of kromtrekken.
Laat ingeval van schade het wiel door
een Yamaha dealer vervangen. Probeer het wiel nooit zelf te repareren,
hoe klein de reparatie ook is. Vervang
een wiel dat vervormd is of haarscheurtjes vertoont.
● Na het vervangen van een wiel of band
moet het wiel worden uitgebalanceerd.
Een niet uitgebalanceerd wiel zal mogelijk slecht functioneren, of kan een
slechte wegligging en een verkorte levensduur van de banden tot gevolg
hebben.
● Rijd niet te snel direct na het verwisse-
len van een band. Het bandoppervlak
dient eerst te zijn ingereden voordat
het zijn optimale eigenschappen verkrijgt.
DAU22072
Koppelingshendel
Omdat dit model is uitgerust met een hydraulische koppelingsbediening, hoeft de
vrije slag van de koppelingshendel niet te
worden afgesteld. Wel moeten voor elke rit
het niveau van de koppelingsvloeistof en
het hydraulisch systeem op lekkage worden
gecontroleerd. Misschien zit er lucht in het
koppelingssysteem als de koppelingshendel te veel vrije slag heeft en schakelen
moeizaam gaat, of als de koppeling slipt en
de machine slecht accelereert. Als er lucht
in het hydraulisch systeem zit, moet het systeem door een Yamaha dealer worden ontlucht voordat de motorfiets wordt gebruikt.
DAU22270
Remlichtschakelaar afstellen
1. Remlichtschakelaar
2. Stelmoer remlichtschakelaar
De remlichtschakelaar, die wordt geactiveerd door het rempedaal, is correct afgesteld wanneer het remlicht gaat branden
vlak voordat de remwerking intreedt. Stel indien nodig de remlichtschakelaar als volgt
af.
Terwijl de stelmoer wordt gedraaid, moet de
remlichtschakelaar op zijn plaats worden
gehouden. Draai de stelmoer in de richting
(a) om het remlicht eerder te laten branden.
Draai de stelmoer in de richting (b) om het
remlicht later te laten branden.
6
6-14
Page 56
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Controleren van voor- en achterremblokken
De remblokken in de voor- en achterrem
moeten worden gecontroleerd op slijtage
volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Remblokken voorrem
6
1. Slijtage-indicatorgroef remblok
Elk voorremblok is voorzien van slijtage-indicatorgroeven, zodat het remblok kan worden gecontroleerd zonder de rem te hoeven
demonteren. Let op de slijtage-indicatorgroeven om de remblokslijtage te controleren. Wanneer een remblok zover is
afgesleten dat de slijtage-indicatorgroeven
DAU22390
DAU22430
vrijwel zijn verdwenen, vraag dan een
Yamaha dealer de remblokken als set te
vervangen.
DAU22500
Remblokken achterrem
1. Remvoeringdikte
Controleer elk achterremblok op schade en
meet de remvoeringsdikte. Als een remblok
beschadigd is of als de remvoeringsdikte
minder is dan 0.8 mm (0.03 in), vraag dan
een Yamaha dealer de remblokken als set
te vervangen.
DAU38630
Niveaus van rem- en koppelingsvloeistof controleren
Voorrem
1. Merkstreep minimumniveau
Achterrem
1. Merkstreep minimumniveau
6-15
Page 57
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
O
Koppeling
1. Merkstreep minimumniveau
Bij een tekort aan rem- of koppelingsvloeistof kan lucht de rem- of koppelingsystemen binnendringen, waarna deze mogelijk
minder effectief zullen werken.
PMERKING:
Het remvloeistofreservoir voor de achterrem bevindt zich onder het bestuurderszadel. (Zie pagina 3-14.)
Controleer alvorens te gaan rijden of de
rem- en koppelingsvloeistoffen boven de
merkstrepen voor minimumniveau staan en
vul indien nodig bij. Een laag niveau voor
rem- of koppelingsvloeistof wijst mogelijk op
lekkage in het rem- of koppelingssysteem
en/of op versleten remblokken. Als het niveau voor rem- of koppelingsvloeistof laag
is, controleer dan de remblokken op slijtage
en het rem- of koppelingssysteem op lekkage.
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht:
● Bij het controleren van het niveau van
rem- of koppelingsvloeistof moet het
bovenvlak van het betreffende reservoir horizontaal zijn.
● Gebruik uitsluitend de voorgeschreven
kwaliteit remvloeistof, anders kunnen
de rubber afdichtingen verslechteren
en zo lekkage en slechte werking van
rem of koppeling teweegbrengen.
Voorgeschreven rem- en koppelingsvloeistof:
DOT 4 remvloeistof
● Vul bij met hetzelfde type remvloeistof.
Bij vermengen van verschillende typen
remvloeistof kunnen schadelijke chemische reacties optreden en kan de
werking van rem of koppeling verslechteren.
● Pas op en zorg dat tijdens bijvullen
geen water het reservoir voor rem- of
koppelingsvloeistof kan binnendringen. Water zal het kookpunt van de
remvloeistof aanzienlijk verlagen zodat dampbelvorming kan optreden.
● Remvloeistof kan gelakte of kunststof
onderdelen aantasten. Veeg gemorste
remvloeistof steeds direct af.
● Naarmate de remblokken afslijten, zal
het remvloeistofniveau geleidelijk verder dalen. Vraag echter wel een
Yamaha dealer om een inspectie als
het remvloeistofniveau plotseling sterk
is gedaald.
6
6-16
Page 58
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
O
Rem- en koppelingsvloeistof verversen
Vraag een Yamaha dealer de remvloeistof
en de koppelingsvloeistof te verversen volgens de intervalperioden voorgeschreven
onder OPMERKING bij het periodieke
smeer- en onderhoudsschema. Laat bovendien de oliekeerringen van de hoofdremcilinder en de koppelingshoofdcilinder,
de remklauwen en de rem- en koppelingsslangen vervangen volgens de hierna vermelde intervalperioden of wanneer ze
lekken of zijn beschadigd.
● Oliekeerringen: Vervang elke twee
jaar.
● Rem- en koppelingsslangen: Vervang
6
elke vier jaar.
DAU22750
DAU23040
Doorbuiging aandrijfriem
De doorbuiging van de aandrijfriem moet
worden gecontroleerd en afgesteld volgens
de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer-en onderhoudsschema.
DAU38410
Spanning van aandrijfriem controleren
1. Zet de machine op de zijstandaard.
2. Noteer de huidige positie van de aandrijfriem, gebruik daartoe de merktekens bij het inspectiegat.
PMERKING:
De merktekens bij het inspectiegat hebben
een onderlinge afstand van 5.0 mm (0.2 in).
1. Aandrijfriem
2. Merktekens
3. Doorbuiging aandrijfriem
3. Noteer de positie van de aandrijfriem
als met een riemspanningsmeter een
kracht van 45 N (4.5 kgf, 10 lbf) op de
riem wordt uitgeoefend.
OPMERKING:
Een riemspanningsmeter is verkrijgbaar bij
een Yamaha dealer.
1. Riemspanningsmeter
4. Bereken de riemdoorbuiging door van
de meetwaarde uit stap 3 de meetwaarde gevonden in stap 2 af te trekken.
Doorbuiging aandrijfriem:
7.5–13.0 mm (0.30–0.51 in)
5. Als de riemdoorbuiging niet correct is,
laat deze dan door een Yamaha
dealer bijstellen.
6-17
Page 59
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU23100
Controleren en smeren van kabels
De werking van alle bedieningskabels en de
conditie van alle kabels moet voorafgaand
aan elke rit worden gecontroleerd en de kabel en kabeleinden moeten indien nodig
worden gesmeerd. Vraag een Yamaha
dealer een kabel te controleren of te vervangen wanneer deze is beschadigd of niet
soepel beweegt.
Aanbevolen smeermiddel:
Motorolie
DWA10720
WAARSCHUWING
Bij schade aan de buitenkabel kan de
goede werking van de kabel worden belemmerd en kan de binnenkabel gaan
roesten. Vervang een beschadigde kabel
zo snel mogelijk om onveilige condities
te voorkomen.
DAU23111
Controleren en smeren van gasgreep en gaskabel
De werking van de gasgreep hoort voorafgaand aan elke rit te worden gecontroleerd.
Smeer ook de gaskabel volgens de intervaltijden gespecificeerd in het periodiek onderhoudsschema.
DAU23131
Controleren en smeren van remen schakelpedalen
6
De werking van het rem- en het schakelpedaal moet voorafgaand aan elke rit worden
gecontroleerd en de pedaalscharnierpunten moeten indien nodig worden gesmeerd.
6-18
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet (universeel vet)
Page 60
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Controleren en smeren van remen koppelingshendels
Remhendel
Koppelingshendel
6
De werking van de rem- en de koppelingshendel moet voorafgaand aan elke rit
worden gecontroleerd en de hendelscharnierpunten moeten indien nodig worden gesmeerd.
DAU23140
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet (universeel vet)
DAU23200
Controleren en smeren van zijstandaard
De werking van de zijstandaard moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd
en het scharnierpunt en de metaal-op-metaal contactvlakken moeten indien nodig
worden gesmeerd.
DWA10730
WAARSCHUWING
Als de zijstandaard niet soepel omhoog
en omlaag beweegt, vraag dan een
Yamaha dealer deze te controleren of te
repareren.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet (universeel vet)
6-19
Page 61
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU23250
Smeren van de achterwielophanging
De scharnierpunten in de achterwielophanging moeten worden gesmeerd volgens de
intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet
DAU23271
Voorvork controleren
De conditie en de werking van de voorvork
moeten als volgt worden gecontroleerd volgens de intervalperioden voorgeschreven in
het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Om de conditie te controleren
DWA10750
WAARSCHUWING
Zorg dat de motorfiets veilig wordt ondersteund, zodat hij niet kan omvallen.
Controleer de binnenste vorkbuizen op
krassen, beschadigingen en overmatige
olielekkage.
Om de werking te controleren
1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en houd deze rechtop.
2. Bekrachtig de voorrem en druk het
stuur een paar keer stevig naar beneden om te controleren of de voorvork
soepel in- en uitveert.
DCA10590
LET OP:
Als schade wordt gevonden of de voorvork niet soepel beweegt, vraag dan een
Yamaha dealer te repareren of te controleren.
6
6-20
Page 62
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Controle van stuursysteem
Losse of versleten balhoofdlagers kunnen
gevaarlijk zijn. De werking van het stuur
moet als volgt worden gecontroleerd volgens de intervalperioden voorgeschreven in
het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
1. Plaats een standaard onder de motor
zodat het voorwiel los is van de grond.
WAARSCHUWING
Zorg dat de motorfiets veilig wordt ondersteund, zodat hij niet kan omvallen.
2. Houd de voorvorkpoten beet bij het on-
6
dereinde en probeer ze naar voren en
achteren te bewegen. Als speling kan
worden gevoeld, vraag dan een
Yamaha dealer het stuursysteem te
testen.
DAU23280
DWA10750
DAU23290
Controleren van wiellagers
De voor- en achterwiellagers moeten worden gecontroleerd volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema. Als de wielnaaf speling vertoont of het wiel niet soepel
draait, vraag dan een Yamaha dealer de
wiellagers te controleren.
DAU33650
Accu
1. Negatieve accupool
2. Positieve accupool
3. Accu
Dit model is uitgerust met een permanentdichte accu (onderhoudsvrij type) waarvoor
geen onderhoud vereist is. De elektrolyt
hoeft niet te worden gecontroleerd en er
hoeft geen gedistilleerd water te worden bijgevuld.
DWA10760
WAARSCHUWING
● Elektrolyt is giftig en gevaarlijk om-
dat het zwavelzuur bevat, een stof
die ernstige brandwonden veroorzaakt. Vermijd contact met de huid,
ogen of kleding en bescherm uw
ogen altijd bij werkzaamheden nabij
6-21
Page 63
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
accu’s. Voer als volgt EERSTE
HULP uit als er lichamelijk contact
is geweest met elektrolyt.
• UITWENDIG: Spoel overvloedig
met water.
• INWENDIG: Drink grote hoeveelheden water of melk en roep direct de hulp in van een arts.
• OGEN: Spoel gedurende 15 minuten met water en roep direct
medische hulp in.
● Accu’s produceren het explosieve
waterstofgas. Houd daarom vonken, open vuur, sigaretten e.d. uit
de buurt van de accu en zorg voor
voldoende ventilatie bij acculaden
in een afgesloten ruimte.
● HOUD DEZE EN ALLE ACCU’S BUI-
TEN BEREIK VAN KINDEREN.
Om de accu op te laden
Vraag zo snel mogelijk een Yamaha dealer
de accu te laden als deze ontladen lijkt te
zijn. Vergeet niet dat de accu sneller ontladen raakt als de machine is uitgerust met
optionele elektrische accessoires.
Om de accu op te bergen
1. Verwijder de accu als het voertuig langer dan een maand niet wordt gebruikt, laad hem volledig bij en zet dan
weg op een koele en droge plek.
2. Als de accu langer dan twee maanden
wordt weggeborgen, moet deze minstens eenmaal per maand worden gecontroleerd; laad de accu dan indien
nodig steeds volledig bij.
3. Laad de accu volledig bij alvorens te
installeren.
4. Controleer na installatie of de accukabels correct zijn aangesloten op de accupolen.
DCA10630
LET OP:
● Zorg dat de accu altijd geladen
blijft. Door een accu in ontladen toestand weg te bergen kan permanente accuschade ontstaan.
● Om een permanent-dichte accu (on-
derhoudsvrij type) te laden, is een
speciale acculader (met constante
laadspanning) vereist. Bij gebruik
van een conventionele acculader
raakt de accu beschadigd. Wanneer
u niet beschikt over een speciale
acculader voor permanent-dichte
accu’s (onderhoudsvrij type), vraag
dan een Yamaha dealer uw accu op
te laden.
6
6-22
Page 64
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Zekeringen vervangen
De hoofdzekering, de zekering voor het
elektronisch brandstofinjectiesysteem en
het kastje met zekeringen voor afzonderlijke circuits bevinden zich onder het bestuurderszadel. (Zie pagina 3-14.)
6
1. Hoofdzekering
2. Zekering brandstofinjectiesysteem
3. Reservezekering brandstofinjectiesysteem
4. Zekeringenkastje
DAU38372
1. Zekeringenkastje
2. Zekering van gelijkstroom kabelstekker voor
accessoires
3. Zekering signaleringssysteem
4. Zekering ontstekingssysteem
5. Backup-zekering (voor kilometerteller en
klok)
6. Zekering elektronische regeleenheid
7. Koplampzekering
8. Zekering parkeerlichten
9. Reservezekering
Vervang een zekering als volgt als deze is
doorgebrand.
1. Draai de contactsleutel naar “OFF” en
schakel het betreffende elektrische circuit uit.
2. Verwijder de doorgebrande zekering
en breng een nieuwe zekering met de
voorgeschreven ampèrewaarde aan.
Voorgeschreven zekeringen:
Hoofdzekering:
50.0 A
Koplampzekering:
20.0 A
Zekering signaleringssysteem:
10.0 A
Zekering ontstekingssysteem:
25.0 A
Zekering brandstofinjectiesysteem:
15.0 A
Zekering ECU-circuit:
10.0 A
Circuitzekering kabelaansluiting voor
accessoires:
3.0 A
Zekering parkeerlichtcircuit:
10.0 A
Backup-zekering:
10.0 A
DCA10640
LET OP:
Gebruik geen zekering met een hoger
ampèrage dan is voorgeschreven, om
ernstige schade aan het elektrisch systeem en mogelijk brandgevaar te vermijden.
3. Draai de contactsleutel naar “ON” en
schakel het betreffende elektrische circuit in om te zien of de apparatuur
werkt.
6-23
Page 65
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
4. Als de zekering direct opnieuw doorbrandt, vraag dan een Yamaha dealer
het elektrisch systeem te controleren.
DAU41190
Koplampgloeilamp vervangen
1. Gloeilamp voor dimlicht
2. Gloeilamp voor grootlicht
Dit model heeft een koplamp die uitgerust is
met twee kwartslampen. Als de lamp van
het grootlicht of dimlicht is doorgebrand,
vervang deze dan als volgt.
De koplampunit verwijderen
1. Verwijder de koplampkap door de bouten los te halen.
1. Bout
2. Koplampkap
2. Maak de aangegeven stekker los.
6
1. Kabelaansluiting
3. Verwijder de koplampunit door de
schroeven los te halen.
6-24
Page 66
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1. Schroef
Koplampgloeilamp voor grootlicht vervangen
1. Verwijder de kap van de gloeilamphouder door hem linksom te draaien.
6
1. Kap gloeilamphouder
2. Maak eerst de koplampstekker los en
daarna de gloeilamphouder.
1. Koplampstekker
2. Gloeilamphouder
3. Verwijder de defecte gloeilamp.
DWA10790
WAARSCHUWING
Koplampgloeilampen worden zeer heet.
Houd daarom brandbare producten uit
de buurt van een koplampgloeilamp en
raak het lampglas niet aan zolang dit niet
is afgekoeld.
4. Breng een nieuwe koplampgloeilamp
aan en zet deze dan vast met de gloeilamphouder.
DCA10650
LET OP:
Pas op en zorg dat de volgende onderdelen niet worden beschadigd:
● Koplampgloeilamp
Raak het glas van de koplampgloeilamp niet aan zodat dit vetvrij blijft,
anders kan de doorzichtigheid van
het glas, de lichtintensiteit en de levensduur nadelig worden beïn-
vloed. Wrijf eventuele
verontreinigingen en vingerafdrukken op het gloeilampglas weg met
een doekje gedrenkt in alcohol of
thinner.
● Koplamplens
Plak geen kleurfolie of stickers op
de koplamplens.
Gebruik geen koplampgloeilamp
met een hoger wattage dan is voorgeschreven.
1. Raak het glas van de gloeilamp niet aan.
6-25
Page 67
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
5. Sluit de stekker aan en plaats de kap
van de gloeilamphouder terug door
deze rechtsom te draaien.
Koplampgloeilamp voor dimlicht vervangen
1. Maak de koplampstekker los en verwijder de defecte gloeilamp door deze
linksom te draaien.
1. Koplampstekker
2. Koplampgloeilamp
DWA10790
WAARSCHUWING
Koplampgloeilampen worden zeer heet.
Houd daarom brandbare producten uit
de buurt van een koplampgloeilamp en
raak het lampglas niet aan zolang dit niet
is afgekoeld.
2. Plaats de gloeilamp door deze rechtsom te draaien.
DCA10650
LET OP:
Pas op en zorg dat de volgende onderdelen niet worden beschadigd:
● Koplampgloeilamp
Raak het glas van de koplampgloeilamp niet aan zodat dit vetvrij blijft,
anders kan de doorzichtigheid van
het glas, de lichtintensiteit en de levensduur nadelig worden beïn-
vloed. Wrijf eventuele
verontreinigingen en vingerafdrukken op het gloeilampglas weg met
een doekje gedrenkt in alcohol of
thinner.
● Koplamplens
Plak geen kleurfolie of stickers op
de koplamplens.
Gebruik geen koplampgloeilamp
met een hoger wattage dan is voorgeschreven.
1. Raak het glas van de gloeilamp niet aan.
3. Sluit de koplampstekker aan.
De koplampunit aanbrengen
1. Monteer de koplampunit door de
schroeven aan te brengen.
2. Sluit de stekker aan op de koplampkap.
3. Monteer de koplampkap door de bouten aan te brengen.
4. Vraag indien nodig een Yamaha
dealer de koplamplichtbundel af te
stellen.
6
6-26
Page 68
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Achterlicht/remlicht unit
Dit model is uitgerust met een LED type
remlicht/achterlicht.
Als het remlicht/achterlicht niet gaat branden, vraag dan een Yamaha dealer het
elektrisch circuit te testen.
6
DAU24180
DAU38380
Gloeilamp in richtingaanwijzer
vervangen
1. Verwijder het richtingaanwijzerglas
door de schroef te verwijderen en
daarna het glas linksom te draaien.
1. Schroef
2. Verwijder de defecte gloeilamp door
deze in te drukken en linksom te
draaien.
3. Breng een nieuwe gloeilamp aan in de
fitting, druk de lamp aan en draai
rechtsom tot hij stuit.
4. Breng het glas weer aan door het
rechtsom te draaien en daarna de
schroef aan te brengen.
DCA11190
LET OP:
Zet de schroef niet overdreven strak
vast, anders kan de lamplens breken.
DAU24330
Kentekenverlichting
Als de kentekenverlichting niet gaat branden, vraag dan een Yamaha dealer het
elektrisch circuit te testen of vervang de
gloeilamp.
6-27
Page 69
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU40760
Vervangen van een parkeerlichtgloeilamp
Dit model is voorzien van twee parkeerlichten. Vervang een parkeerlichtgloeilamp als
volgt als deze is doorgebrand.
1. Verwijder de koplampunit. (Zie pagina
6-24.)
2. Verwijder de fitting van de parkeerlichtgloeilamp (samen met de stekker)
door deze linksom te draaien.
1. Fitting parkeerlichtgloeilamp
3. Verwijder de defecte gloeilamp door
deze uit te trekken.
1. Gloeilamp parkeerlicht
4. Steek een nieuwe gloeilamp in de fitting.
5. Monteer de fitting van de parkeerlichtgloeilamp (samen met de stekker)
door deze in te drukken en rechtsom te
draaien.
6. Breng de koplampunit aan.
DAU24350
Ondersteunen van de motorfiets
Dit model is niet voorzien van een middenbok, neem daarom de volgende voorzorgsmaatregelen in acht bij het verwijderen van
het voor- en achterwiel of bij het uitvoeren
van ander onderhoud waarbij de motorfiets
rechtop moet staan. Controleer of de motorfiets stabiel en horizontaal staat alvorens
onderhoud te verrichten. Onder het motorblok kan een stevige houten kist gezet worden voor extra stabiliteit.
Onderhoud aan het voorwiel
1. Stabiliseer de achterzijde van de motorfiets met een motorstandaard of, als
geen andere standaard voorhanden
is, door een krik te plaatsen onder het
frame aan de voorzijde van het achterwiel.
2. Breng het voorwiel los van de grond
met gebruik van een motorfietsstandaard.
Verwijderen van het achterwiel
Breng het achterwiel los van de grond met
een motorfietsstandaard of, als deze niet
voorhanden is, door een krik te plaatsen onder beide zijden van het frame aan de voorzijde van het achterwiel, of onder beide
uiteinden van de achterbrug.
6
6-28
Page 70
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU25850
Problemen oplossen
Yamaha motorfietsen ondergaan een grondige inspectie voordat ze vanaf de fabriek
op transport gaan, maar tijdens gebruik
kunnen toch storingen optreden. Problemen in de brandstof-, compressie- of ontstekingssystemen kunnen bijvoorbeeld de
oorzaak zijn van slecht starten of een afname in motorvermogen.
In het volgende storingzoekschema is een
snelle en gemakkelijke werkwijze weergegeven om deze vitale systemen zelf te kunnen controleren. Ga met uw motorfiets
echter wel naar een Yamaha dealer als reparaties nodig zijn, hier zijn vakkundige
monteurs aanwezig die beschikken over het
6
benodigde gereedschap en de ervaring en
vakkennis om het nodige onderhoud aan de
machine correct te verrichten.
Gebruik uitsluitend originele Yamaha vervangingsonderdelen. Niet-originele onderdelen lijken misschien op Yamaha
onderdelen maar zijn toch vaak van mindere kwaliteit en hebben een kortere levensduur, zodat dan later mogelijk toch dure
reparaties nodig zijn.
6-29
Page 71
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Storingzoekschema
WAARSCHUWING
Houd open vuur uit de buurt en rook niet terwijl het brandstofsysteem wordt getest of hieraan wordt gewerkt.
DAU25891
DWA10840
1. Brandstof
Controleer het
brandstofniveau in de
brandstoftank.
2. Compressie
Bedien de elektrische
startknop.
3. Ontsteking
Verwijder de bougies en
controleer de elektroden.
4. Accu
Bedien de elektrische
startknop.
Er is voldoende brandstof aanwezig.
Er is geen brandstof aanwezig.
Er is compressie.
Er is geen compressie.
Nat
Droog
De motor draait snel rond.
De motor draait langzaam rond.
Schoonvegen met een droge doek. Stel de
elektrodenafstand van de bougies af of vervang de bougies.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Controleer de ontsteking.
Vraag een Yamaha dealer de
machine te controleren.
Controleer de compressie.
Vul brandstof bij.
De accu is in orde.
Controleer de aansluitingen van de
accukabels en laad de accu indien nodig.
6-30
De motor start niet.
Controleer de compressie.
6
Draai de gasgreep tot halverwege open
en bedien de elektrische startknop.
De motor start niet. Controleer de accu.
De motor start niet. Vraag een
Yamaha dealer de machine te
controleren.
Page 72
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
Verzorging
De open constructie van een motorfiets
maakt de fraaie techniek beter zichtbaar,
maar de machine is hierdoor ook meer
kwetsbaar. Er kan sprake zijn van roestvorming en corrosie, ook al zijn hoogwaardige
componenten gebruikt. Een roestige uitlaatpijp valt bij een auto niet zo op, bij een motorfiets is dit echter nadelig voor de algehele
aanblik. Regelmatige en correcte verzorging is niet alleen vereist volgens de garantiebepalingen, maar verzekert ook een fraai
uiterlijk van de machine, verlengt de levensduur en verbetert de prestaties.
Alvorens te reinigen
1. Dek de uitlaatdemperopening af met
7
een plastic zak nadat de motor is afgekoeld.
2. Controleer of alle doppen en afdekpluggen, ook de bougiedoppen, en
alle elektrische stekkers en aansluitingen stevig zijn bevestigd.
3. Verwijder zeer hardnekkige vervuiling,
zoals verbrande olie op het carter, met
een ontvetter en een borstel, maar gebruik dergelijke producten nooit op afdichtingen, pakkingen, de aandrijfriem
en de wielassen. Spoel vuil en ontvetter altijd af met water.
DAU26071
Reinigen
DCA10770
LET OP:
● Vermijd het gebruik van sterke en
bijtende wielreinigingsmiddelen,
vooral bij spaakwielen. Als dergelijke producten toch worden gebruikt
om hardnekkig vuil los te maken,
laat het reinigingsmiddel dan niet
langer inwerken dan is vermeld in
de gebruiksinstructies. Spoel het
betreffende gebied grondig schoon
met water, laat direct drogen en
breng daarna een corrosiewerende
spray aan.
● Bij verkeerd reinigen kunnen de
kuipruit, de stroomlijnpanelen, framepanelen en andere kunststof delen worden beschadigd. Gebruik
alleen een zachte, schone doek of
een spons met zachte zeep en water
om kunststof delen te reinigen.
● Gebruik geen bijtende chemische
reinigingsmiddelen op kunststof
delen. Vermijd het gebruik van doeken of sponzen die in contact zijn
geweest met bijtende of schurende
reinigingsmiddelen, oplosmiddelen
of thinner, brandstof (benzine),
roestverwijderingsmiddelen of corrosieremmers, remvloeistof, antivries of elektrolyt.
● Gebruik geen hogedrukreinigers of
stoomreinigers, omdat dan op de
volgende plaatsen water kan doordringen en zo schade kan ontstaan:
afdichtingen (van wiel- en achterbruglagers, voorvork en remmen),
elektrische componenten (kabelstekkers, messtekkers, instrumenten, schakelaars en verlichting),
beluchtings- en ontluchtingsslangen.
● Bij motorfietsen met een kuipruit:
gebruik geen bijtende reinigingsmiddelen of harde sponzen, deze
veroorzaken dofheid en laten krasjes achter. Sommige reinigingsmiddelen voor kunststof laten
eveneens krasjes achter op de
kuipruit. Test het product op een
klein, niet-zichtbaar gedeelte van de
kuipruit om zeker te zijn dat geen
sporen achterblijven op de kuipruit.
Als de kuipruit krasjes vertoont,
breng dan na wassen een hoogwaardige polish voor gebruik op
kunststof aan.
7-1
Page 73
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
Na normaal gebruik
Verwijder vuil met warm water, zachte zeep
en een zachte, schone spons en spoel dan
grondig met schoon water. Gebruik een tandenborstel of een flessenborstel op moeilijk
bereikbare plekken. Hardnekkig vastzittend
vuil en insectenresten laten gemakkelijker
los als de bewuste plek alvorens te reinigen
een paar minuten met een vochtige doek
wordt bedekt.
Na rijden in regen, aan de kust of op bepekelde wegen
Zeelucht en wegenzout waarmee wegen ’s
winters worden bestrooid hebben in combinatie met water een zeer corrosieve werking; handel daarom als volgt na een rit in
een regenbui, nabij de kust of op bepekelde
wegen.
OPMERKING:
’s Winters gestrooid wegenzout kan nog tot
in de lente aanwezig blijven.
1. Reinig de motorfiets met koud water
en zachte zeep nadat de machine is
afgekoeld.
DCA10790
LET OP:
Gebruik geen heet water, dit versterkt de
corrosieve werking van het zout.
2. Laat de motorfiets drogen en breng
dan met een spuitbus een corrosiewerend middel aan op alle metalen delen,
ook op verchroomde en vernikkelde
componenten, om zo corrosie te voorkomen.
Na reiniging
1. Droog de motorfiets met een zeemleren lap of een vochtabsorberende
doek.
2. Gebruik een chroompolish om verchroomde, aluminium en roestvrijstalen delen te doen glanzen, ook het
uitlaatsysteem. (Zelfs thermische verkleuringen op roestvrijstalen uitlaatsystemen kunnen door oppoetsen
worden verwijderd.)
3. Het is aan te bevelen om met een
spuitbus een corrosiewerend middel
aan te brengen op alle metalen delen,
ook op verchroomde en vernikkelde
componenten, om zo corrosie te voorkomen.
4. Gebruik oliespray als universeel
schoonmaakmiddel om eventueel nog
achtergebleven vuil te verwijderen.
5. Werk kleine lakbeschadigingen bij veroorzaakt door steenslag e.d.
6. Zet alle gelakte en verchroomde oppervlakken in de was. Vermijd producten die zowel was als
reinigingsmiddelen bevatten; vaak bevatten deze schuurdeeltjes die de lak
of de beschermende deklaag aantasten.
7. Laat de motorfiets volledig drogen alvorens te stallen of af te dekken.
DWA11130
WAARSCHUWING
● Controleer of er geen olie of was op
de wielen of de remmen zit.
● Reinig de remschijven en remvoe-
ringen indien nodig met een normale remschijfreiniger of aceton en
spoel de banden schoon met lauw
water en een mild reinigingsmiddel.
Test de remwerking en het weggedrag van de motorfiets in bochten
voordat u de snelheid opvoert.
DCA10950
LET OP:
● Breng een geringe hoeveelheid
oliespray en was aan en verwijder
overtollige hoeveelheden.
● Breng nooit olie of was aan op de
aandrijfriem.
7
7-2
Page 74
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
● Breng oliespray of was nooit aan op
rubber of kunststof delen, behandel
deze met een daartoe bestemd verzorgingsmiddel.
● Vermijd het gebruik van schurende
poetsmiddelen, deze tasten de lak
aan.
OPMERKING:
Vraag een Yamaha dealer om advies over
de te gebruiken producten.
7
DAU26280
Stalling
Korte termijn
Stal uw motorfiets steeds op een koele en
droge plek en bescherm indien nodig tegen
stof met een luchtdoorlatende stallinghoes.
DCA10810
LET OP:
● Als de motorfiets wordt gestald in
een slecht geventileerde ruimte of
in vochtige toestand wordt afgedekt
met een hoes of een dekzeil, zal water en vocht kunnen binnendringen
en roestvorming veroorzaken.
● Voorkom corrosie door de machine
niet te stallen in een vochtige kelder, een stal (i.v.m. de aanwezigheid van ammoniakdamp) en in een
opslagruimte voor sterke chemicaliën.
Lange termijn
Alvorens uw motorfiets gedurende meerdere maanden aaneen te stallen:
1. Volg alle instructies op in de paragraaf
“Verzorging” in dit hoofdstuk.
2. Vul de brandstoftank en voeg een stabilisatoradditief (indien verkrijgbaar)
toe om roestvorming in de tank en achteruitgang van de brandstof te voorkomen.
3. Voer de volgende stappen uit om de
cilinders, de zuigerveren etc. te beschermen tegen corrosie.
a. Verwijder de bougiedoppen en de
bougies.
b. Giet een theelepel motorolie in elk
bougiegat.
c. Breng de bougiedoppen aan op de
bougies en leg dan de bougies zodanig op de cilinderkop dat de
elektroden aan massa liggen. (Dit
voorkomt vonken tijdens de volgende stap.)
d. Laat de motor een paar keer rond-
draaien op de startmotor. (De cilinderwanden worden zo geolied.)
e. Haal de bougiedoppen los van de
bougies en breng dan de bougies
en de bougiedoppen weer aan.
DWA10950
WAARSCHUWING
Om schade of letsel door vonkvorming
te voorkomen, moeten de bougie-elektroden aan massa liggen terwijl de motor
wordt rondgedraaid.
7-3
Page 75
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
4. Smeer alle bedieningskabels en
scharnierpunten van alle hendels en
pedalen en van de zijstandaard/middenbok.
5. Controleer de bandspanning en corrigeer deze indien nodig en breng dan
de motorfiets omhoog, zodat beide
wielen los van de grond zijn. Een andere mogelijkheid is de wielen elke
maand iets te draaien, zodat de banden niet op één gedeelte sterker achteruitgaan.
6. Dek de uitlaatdemper af met een plastic zak om te voorkomen dat vocht kan
binnendringen.
7. Verwijder de accu en laad deze volledig bij. Berg de accu op een koele en
droge plek op en laad hem eens per
maand bij. Berg de accu niet op een
zeer warme of koude plek op [minder
dan 0 °C (30 °F) of meer dan 30 °C (90
°F)]. Zie pagina 6-21 voor meer informatie over het opbergen van de accu.
OPMERKING:
Voer eventueel benodigde reparaties uit
voordat u uw motorfiets stalt.
7
7-4
Page 76
SPECIFICATIES
Afmetingen:
Gewicht:
Motor:
8
Totale lengte:
2580 mm (101.6 in)
Totale breedte:
1100 mm (43.3 in)
Totale hoogte:
1125 mm (44.3 in)
Zadelhoogte:
735 mm (28.9 in)
Wielbasis:
1715 mm (67.5 in)
Grondspeling:
155 mm (6.10 in)
Kleinste draaicirkel:
3480 mm (137.0 in)
Incl. olie en brandstof:
346.0 kg (763 lb)
Type motor:
Luchtgekoeld, 4-takt, OHV
Cilinderopstelling:
2-cilinder, V-blok
Slagvolume:
1854.0 cm³ (113.13 cu.in)
Boring × slag:
100.0 × 118.0 mm (3.94 × 4.65 in)
Compressieverhouding:
9.48 :1
Startsysteem:
Elektrische startmotor
Smeersysteem:
Dry sump
Motorolie:
Type:
SAE20W40
Aanbevolen kwaliteit motorolie:
API service type SE, SF, SG of hoger
Hoeveelheid motorolie:
Zonder vervanging van oliefilterpatroon:
4.10 L (4.33 US qt) (3.61 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterpatroon:
4.90 L (5.18 US qt) (4.31 Imp.qt)
Olie in huis primaire overbrenging:
Type:
SAE80 API GL-4 Hypoïd-olie
Hoeveelheid:
0.55 L (0.58 US qt) (0.48 Imp.qt)
Luchtfilter:
Luchtfilterelement:
Papieren element met oliecoating
Brandstof:
Aanbevolen brandstof:
Uitsluitend loodvrije superbenzine
Inhoud brandstoftank:
17.0 L (4.49 US gal) (3.74 Imp.gal)
Hoeveelheid reservebrandstof:
3.0 L (0.79 US gal) (0.66 Imp.gal)
Brandstofinjectie:
Fabrikant:
NIPPON INJECTOR
Model:
INP-101/2
Bougie(s):
Fabrikant/model:
NGK/DPR8EA-9
Fabrikant/model:
DENSO/X24EPR-U9
Elektrodenafstand:
0.8–0.9 mm (0.031–0.035 in)
Koppeling:
Type koppeling:
Nat, meervoudige plaat
Versnellingsbak:
Primair reductiesysteem:
Recht tandwiel
Primaire reductieverhouding:
72/51 (1.412)
Secundair reductiesysteem:
Riemaandrijving
Secundaire reductieverhouding:
70/31 (2.258)
Type versnellingbak:
Constant mesh, 5 versnellingen
Bediening:
Bediening met linkervoet
Overbrengingsverhoudingen:
1e:
38/16 (2.375)
2e:
33/21 (1.571)
3e:
29/25 (1.160)
4e:
26/28 (0.929)
5e:
24/30 (0.800)
Chassis:
Type frame:
Dubbel wiegframe
8-1
Page 77
SPECIFICATIES
Spoorhoek:
30.90 graad
Naspoor:
152.0 mm (5.98 in)
Voorband:
Type:
Tubeless
Maat:
130/70R18M/C 63H
Fabrikant/model:
DUNLOP/D251F
Achterband:
Type:
Tubeless
Maat:
190/60R17M/C 78H
Fabrikant/model:
DUNLOP/D251
Belading:
Maximale belasting:
204 kg (450 lb)
(Totaal gewicht van bestuurder, passagier,
bagage en accessoires)
Bandenspanning (gemeten aan koude
banden):
Gewichtsverdeling:
0–90 kg (0–198 lb)
Voor:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm²)
Achter:
280 kPa (41 psi) (2.80 kgf/cm²)
Gewichtsverdeling:
90–204 kg (198–450 lb)
Voor:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm²)
Achter:
280 kPa (41 psi) (2.80 kgf/cm²)
Rijden met hoge snelheid:
Voor:
250 kPa (36 psi) (2.50 kgf/cm²)
Achter:
280 kPa (41 psi) (2.80 kgf/cm²)
Voorwiel:
Type wiel:
Gietwiel
Velgmaat:
18M/C x MT4.00
Achterwiel:
Type wiel:
Gietwiel
Velgmaat:
17M/C x MT5.50
Voorrem:
Type:
Dubbele schijfrem
Bediening:
Bediening met rechterhand
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Achterrem:
Type:
Enkele schijfrem
Bediening:
Bediening met rechtervoet
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Voorwielophanging:
Type:
Telescoopvork
Veer/schokdempertype:
Schroefveer/oliedemper
Veerweg:
130.0 mm (5.12 in)
Achterwielophanging:
Type:
Achterbrug (link-ophanging)
Veer/schokdempertype:
Schroefveer/gas-oliedemper
Veerweg:
110.0 mm (4.33 in)
Elektrische installatie:
Ontstekingssysteem:
Transistorontsteking (digitaal)
Laadsysteem:
Wisselstroomdynamo met permanente
magneten
Accu:
Model:
GT14B-4
Voltage, capaciteit:
12 V, 12.0 Ah
Koplamp:
Type gloeilamp:
Halogeenlamp
Gloeilampen voltage, wattage × aantal:
Dimlicht:
12 V, 51.0 W × 1
Grootlicht:
12 V, 55.0 W × 1
8
8-2
Page 78
SPECIFICATIES
8
Achterlicht/remlicht unit:
LED
Voorste richtingaanwijzer:
12 V, 21.0 W × 2
Achterste richtingaanwijzer:
12 V, 21.0 W × 2
Parkeerlicht:
12 V, 5.0 W × 2
Kentekenverlichting:
12 V, 5.0 W
Instrumentenverlichting:
LED
Controlelampje vrijstand:
LED
Controlelampje grootlicht:
LED
Controlelampje richtingaanwijzers:
LED
Controlelampje brandstofniveau:
LED
Waarschuwingslampje motorstoring:
LED
Controlelampje startblokkering:
LED
Zekeringen:
Hoofdzekering:
50.0 A
Koplampzekering:
20.0 A
Zekering signaleringssysteem:
10.0 A
Zekering ontstekingssysteem:
25.0 A
Zekering parkeerlichtcircuit:
10.0 A
Zekering ECU-circuit:
10.0 A
Zekering brandstofinjectiesysteem:
15.0 A
Circuitzekering kabelaansluiting voor
accessoires:
3.0 A
Backup-zekering:
10.0 A
8-3
Page 79
GEBRUIKERSINFORMATIE
DAU26351
Identificatienummers
Noteer het sleutelnummer, het voertuigidentificatienummer en de modelinformatiesticker in onderstaande ruimtes. Deze
nummers heeft u nodig om reserveonderdelen bij een Yamaha dealer te bestellen of
wanneer uw machine is gestolen.
SLEUTELIDENTIFICATIE NUMMER:
VOERTUIGIDENTIFICATIE NUMMER:
MODELINFORMATIESTICKER:
Sleutelnummer
DAU26381
1. Sleutelnummer
2. Codeersleutel (rood bovendeel)
3. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Het sleutelnummer is ingeslagen op het
sleutelplaatje. Noteer dit nummer in het
daartoe bestemde vakje en gebruik dit als
referentie bij het bestellen van een nieuwe
sleutel.
Voertuigidentificatienummer
DAU26400
1. Voertuigidentificatienummer
Het voertuigidentificatienummer is ingeslagen op de balhoofdbuis. Noteer dit nummer
in het daartoe bestemde vakje.
OPMERKING:
Het voertuigidentificatienummer is bedoeld
voor identificatie van uw motorfiets en kan
worden gebruikt om uw motor in uw land
aan te melden voor kentekenregistratie.
9
9-1
Page 80
GEBRUIKERSINFORMATIE
Modelinformatiesticker
1. Modelinformatiesticker
De modelinformatiesticker is onder het bestuurderszadel bevestigd aan het frame.
(Zie pagina 3-14.) Noteer de informatie op
deze sticker in het daartoe bestemde vakje.
Deze informatie is nodig om reserve-onderdelen te bestellen bij een Yamaha dealer.