HANDLEIDING
XV1900A
5C4-28199-D0
DECLARATION of CONFORMITY
We
Company: MORIC CO., LTD.
Address: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan
Hereby declare that the product:
Kind of equipment: IMMOBILIZER
Type-designation: 5SL-00
is in compliance with following norm(s) or documents:
R&TTE Directive(1999/5/EC)
EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950-1(2001)
Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)
Place of issue: Shizuoka, Japan |
|
|
Date of issue: 1 Aug. 2002 |
|
|
Revolution record |
|
|
No. |
Contents |
Date |
1 |
To change contact person and integrate type-designation. |
9 Jun. 2005 |
2 |
Version up the norm of EN60950 to EN60950-1 |
27 Feb. 2006 |
|
|
|
General manager of quality assurance div.
representative name and signature
MORIC CO., LTD.
1450-6 Mori-machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 JAPAN Telephone +81-538-85-0757 Facsimile +81-538-85-0456
URL:http://www.moric-jp.com
DAU26943
VERKLARING VAN CONFORMITEIT
Wij,
Bedrijf: MORIC CO., LTD.
Adres: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan
Verklaren hierbij dat het product:
Type apparaat: STARTBLOKKERING
Typeaanduiding: 5SL-00
in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:
R&TTE richtlijn(1999/5/EC)
EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950-1(2001)
Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EC: Hoofdstuk 8, EMC)
Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan
Datum van afgifte: 1 augustus 2002
Overzicht van wijzigingen |
|
|
Nr. |
Inhoud |
Datum |
1 |
Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren. |
9 juni 2005 |
2 |
Overgang van norm EN60950 naar EN60950-1 |
27 februari 2006 |
Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer
Naam en handtekening vertegenwoordiger
MORIC CO., LTD.
1450-6 Mori-machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 JAPAN Telefoon +81-538-85-0757 Fax +81-538-85-0456
URL:http://www.moric-jp.com
DAU10100
Welkom in de wereld van Yamaha rijders!
Als eigenaar van de XV1900A profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw XV1900A. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de motorfiets, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw motorfiets in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
DAU10151
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID!
|
|
|
|
Wanneer instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan dit leiden |
|
|
WAARSCHUWING |
|
tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de motorrijder, omstanders of degene die de motor- |
||
|
|
|
|
fiets inspecteert of repareert. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
De aanduiding LET OP staat vermeld bij speciale voorzorgsmaatregelen die moeten worden |
|
|
LET OP: |
|
|
||
|
|
genomen om schade aan de motorfiets te voorkomen. |
|||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
OPMERKING: |
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of |
||||
verhelderen. |
|||||
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
OPMERKING:
●Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze motorfiets en moet altijd bij de motorfiets blijven, ook als deze ooit wordt verkocht.
●Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw motor en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA10030
WAARSCHUWING
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE MOTORFIETS GAAT GEBRUIKEN.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU10200
XV1900A
HANDLEIDING
©2006 door Yamaha Motor Co., Ltd. 1e uitgave, februari 2006
Alle rechten voorbehouden.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd gebruik
zonder schriftelijke toestemming van Yamaha Motor Co., Ltd.
is uitdrukkelijk verboden. Printed in Japan.
VEILIGHEIDSINFORMATIE .............. |
1-1 |
BESCHRIJVING ................................ |
2-1 |
Aanzicht linkerzijde.......................... |
2-1 |
Aanzicht rechterzijde ....................... |
2-2 |
Bedieningen en instrumenten.......... |
2-3 |
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN |
|
EN BEDIENINGEN ............................. |
3-1 |
Startblokkeersysteem ..................... |
3-1 |
Contactslot/stuurslot ....................... |
3-2 |
Controleen |
|
waarschuwingslampjes ............... |
3-3 |
Multifunctioneel display .................. |
3-5 |
Antidiefstal-alarmsysteem (optie) ... |
3-9 |
Stuurschakelaars .......................... |
3-10 |
Koppelingshendel ......................... |
3-11 |
Schakelpedaal .............................. |
3-11 |
Remhendel ................................... |
3-11 |
Rempedaal ................................... |
3-12 |
Tankdop ........................................ |
3-12 |
Brandstof ...................................... |
3-13 |
Tankbeluchtingsslang ................... |
3-14 |
Uitlaatkatalysator .......................... |
3-14 |
Bestuurderszadel .......................... |
3-14 |
Helmbevestiging ........................... |
3-15 |
Afstellen van de |
|
schokdemperunit ....................... |
3-16 |
EXUP-systeem ............................. |
3-17 |
Zijstandaard .................................. |
3-18 |
Startspersysteem .......................... |
3-18 |
Gelijkstroom kabelstekker voor |
|
accessoires ............................... |
3-20 |
CONTROLES VOOR HET |
|
STARTEN........................................... |
4-1 |
Controlelijst voor gebruik ................ |
4-2 |
GEBRUIK EN BELANGRIJKE |
|
RIJ-INFORMATIE .............................. |
5-1 |
Starten van de motor ...................... |
5-1 |
Schakelen ...................................... |
5-2 |
Tips voor een zuinig |
|
brandstofverbruik ........................ |
5-3 |
Inrijperiode ..................................... |
5-3 |
Parkeren ......................................... |
5-4 |
PERIODIEK ONDERHOUD EN |
|
KLEINERE REPARATIES ................. |
6-1 |
Boordgereedschapsset .................. |
6-1 |
Periodiek smeeren |
|
onderhoudsschema .................... |
6-2 |
Controleren van de bougies ........... |
6-6 |
Motorolie en oliefilterpatroon .......... |
6-7 |
Olie in huis van primaire |
|
aandrijfketting ........................... |
6-10 |
Luchtfilterelement ......................... |
6-10 |
Controleren van de vrije slag |
|
gaskabel ................................... |
6-10 |
Klepspeling ................................... |
6-11 |
Banden ......................................... |
6-11 |
Gietwielen .................................... |
6-14 |
Koppelingshendel ........................ |
6-14 |
Remlichtschakelaar afstellen ....... |
6-14 |
Controleren van vooren |
|
achterremblokken ..................... |
6-15 |
Niveaus van remen |
|
koppelingsvloeistof |
|
controleren ............................... |
6-15 |
Remen koppelingsvloeistof |
|
verversen .................................. |
6-17 |
Doorbuiging aandrijfriem .............. |
6-17 |
Controleren en smeren van |
|
kabels ....................................... |
6-18 |
Controleren en smeren van |
|
gasgreep en gaskabel .............. |
6-18 |
Controleren en smeren van |
|
remen schakelpedalen ........... |
6-18 |
Controleren en smeren van |
|
remen koppelingshendels ...... |
6-19 |
Controleren en smeren van |
|
zijstandaard .............................. |
6-19 |
Smeren van de |
|
achterwielophanging ................ |
6-20 |
Voorvork controleren ................... |
6-20 |
Controle van stuursysteem .......... |
6-21 |
Controleren van wiellagers .......... |
6-21 |
Accu ............................................. |
6-21 |
Zekeringen vervangen ................. |
6-23 |
Koplampgloeilamp vervangen ..... |
6-24 |
Achterlicht/remlicht unit ................ |
6-27 |
Gloeilamp in richtingaanwijzer |
|
vervangen ................................. |
6-27 |
INHOUDSOPGAVE
Kentekenverlichting ...................... |
6-27 |
Vervangen van een |
|
parkeerlichtgloeilamp ................ |
6-28 |
Ondersteunen van de |
|
motorfiets .................................. |
6-28 |
Problemen oplossen ..................... |
6-29 |
Storingzoekschema ...................... |
6-30 |
VERZORGING EN STALLING VAN |
|
DE MOTORFIETS .............................. |
7-1 |
Verzorging ...................................... |
7-1 |
Stalling ............................................ |
7-3 |
SPECIFICATIES ................................ |
8-1 |
GEBRUIKERSINFORMATIE.............. |
9-1 |
Identificatienummers ...................... |
9-1 |
DAU10281
MOTORFIETSEN ZIJN TWEEWIELIGE
1
VOERTUIGEN. HUN VEILIG GEBRUIK EN WERKING ZIJN AFHANKELIJK VAN JUISTE RIJTECHNIEKEN EN VAN DE DESKUNDIGHEID VAN DE BESTUURDER. ELKE BESTUURDER MOET BEKEND ZIJN MET DE VOLGENDE VEREISTEN ALVORENS MET DEZE MOTOR TE GAAN RIJDEN.
HIJ OF ZIJ MOET:
●DOOR EEN COMPETENTE INFORMATIEBRON GRONDIG ZIJN INGELICHT OVER ALLE ASPECTEN VAN HET MOTORRIJDEN.
●ZICH HOUDEN AAN DE WAARSCHUWINGEN EN ONDERHOUDSEISEN VERMELD IN DE GEBRUIKERSHANDLEIDING.
●GRONDIG GETRAIND ZIJN IN VEILIGE EN CORRECTE RIJTECHNIEKEN.
●GEBRUIKMAKEN VAN PROFESSIONELE TECHNISCHE SERVICE, ZOALS AANGEGEVEN IN DE GEBRUIKERSHANDLEIDING EN/OF WANNEER DE MECHANISCHE CONDITIES DIT VEREISEN.
Veilig rijden
●Controleer de machine altijd voor u gaat rijden. Een zorgvuldige controle kan een ongeval helpen voorkomen.
●Deze motorfiets is gebouwd voor het vervoer van de bestuurder plus een passagier.
●Het niet opmerken en herkennen van motorfietsen door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/motorongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de motor niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
•Draag een jack in felle kleuren.
•Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest voor.
•Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
●Bij veel ongevallen zijn onervaren bestuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval betrokken waren zelfs niet in het bezit van een geldig motorrijbewijs.
•Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw motorfiets alleen uit aan ervaren motorrijders.
•Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
•We raden aan om het motorrijden te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de motor en zijn bediening.
●Ongelukken worden vaak veroorzaakt door een fout van de motorbestuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een TE HOGE RIJSNELHEID aan of rijden te lang rechtop (onvoldoende schuinliggen bij de bewuste rijsnelheid), zodat de bocht dan te wijd wordt genomen.
•Neem altijd de maximum snelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toestaan.
1-1
• Geef altijd richting aan voordat u af- |
Beschermende kleding |
Technische wijzigingen |
|
|
|
|||
|
slaat of van rijstrook wisselt. Zorg |
Motorongelukken met dodelijke afloop be- |
Door het aanbrengen van technische wijzi- |
|
||||
|
dat andere weggebruikers u kunnen |
treffen meestal hoofdletsel. Het dragen van |
gingen die niet door Yamaha zijn goedge- |
|
||||
|
zien. |
een helm is de belangrijkste factor bij het |
keurd, |
of door originele onderdelen te |
1 |
|||
● De zithouding van de bestuurder en de |
voorkomen of reduceren van hoofdletsel. |
verwijderen, kan deze motor onveilig wor- |
|
|||||
passagier is belangrijk voor een goede |
● Draag altijd een goedgekeurde helm. |
den in het gebruik en ernstig persoonlijk let- |
|
|||||
besturing. |
● Draag ook een gezichtskap of een vei- |
sel |
veroorzaken. |
Door |
dergelijke |
|
||
• |
De bestuurder moet tijdens het rij- |
ligheidsbril. Zonder oogbescherming |
wijzigingen kan het gebruik van uw motor |
|
||||
|
den beide handen aan het stuur |
kan uw zicht door de rijwind verslech- |
ook onwettig worden. |
|
|
|
|
|
|
houden en beide voeten op de be- |
teren, waardoor u gevaren mogelijk te |
|
|
|
|
|
|
|
stuurdersvoetsteunen, om zo de |
laat opmerkt. |
Bagage en accessoires |
|
|
|
||
|
macht over het stuur te behouden. |
● Door een jack, stevige schoenen, een |
Het monteren van accessoires of het ver- |
|
||||
• |
De passagier hoort steeds de be- |
lange broek, handschoenen e.d. te |
voer van bagage kan een negatief effect |
|
||||
|
stuurder, de zadelband of de hand- |
dragen verkleint u de kans op schaaf- |
hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag |
|
||||
|
greep, indien aanwezig, met beide |
wonden of ontvellingen. |
als hierdoor de gewichtsverdeling van de |
|
||||
|
handen vast te houden en beide |
● Draag nooit loszittende kleding, deze |
motor verandert. Wees uiterst voorzichtig |
|
||||
|
voeten op de passagiersvoetsteu- |
kan blijven haken aan bedienings- |
bij het monteren van accessoires of het be- |
|
||||
|
nen te houden. |
handgrepen of door de wielen worden |
laden van uw motor, om zo mogelijke onge- |
|
||||
• |
Neem nooit een passagier mee die |
gegrepen en zo een ongeval of letsel |
vallen te vermijden. Pas extra op wanneer u |
|
||||
|
niet in staat is om beide voeten ste- |
veroorzaken. |
op een motor rijdt die beladen is of waaraan |
|
||||
|
vig op de passagiersvoetsteunen te |
● Raak nooit de motor of het uitlaatsys- |
accessoires zijn gemonteerd. Hier volgen |
|
||||
|
zetten. |
teem aan terwijl de motor draait. Deze |
enkele algemene richtlijnen bij het beladen |
|
||||
● Rijd nooit onder invloed van alcohol of |
onderdelen worden zeer heet en kun- |
van de motor of het monteren van accessoi- |
|
|||||
andere drugs. |
nen zo brandwonden veroorzaken. |
res: |
|
|
|
|
|
|
● Deze motorfiets is uitsluitend ontwor- |
Draag altijd beschermende kleding die |
Beladen |
|
|
|
|
||
pen voor gebruik op verharde wegen. |
uw benen, enkels en voeten bedekt. |
Het totale gewicht van de bestuurder, pas- |
|
|||||
De machine is niet bedoeld voor off- |
● De hierboven vermelde voorzorgs- |
sagier, accessoires en bagage mag de |
|
|||||
road gebruik. |
maatregelen gelden ook voor passa- |
maximale gewichtslimiet niet overschrijden. |
|
|||||
|
|
giers. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Maximale belasting: |
|
|
|
||
|
|
|
204 kg (450 lb) |
|
|
|
|
|
|
|
1-2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
VEILIGHEIDSINFORMATIE
|
Let op het volgende wanneer u tot deze ge- |
ze, installatie en gebruik van niet-Yamaha |
|||
|
wichtslimiet belaadt: |
|
accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze |
||
|
● Het zwaartepunt van bagage en ac- |
en installatie van accessoires. |
|
||
1 |
cessoires moet zo laag mogelijk liggen |
Volg bij de montage van accessoires de on- |
|||
|
en zo dicht mogelijk bij de motor. Zorg |
derstaande richtlijnen en die vermeld onder |
|||
|
dat het gewicht zo gelijkmatig mogelijk |
het kopje “Beladen”. |
|
||
|
over beide zijden van de motor wordt |
● Monteer nooit accessoires en vervoer |
|||
|
verdeeld, om zo onbalans of instabili- |
nooit bagage als deze een nadelige in- |
|||
|
teit te beperken. |
|
vloed hebben op de prestaties van uw |
||
|
● Als gewicht gaat schuiven |
kan zich |
motor. Inspecteer het accessoire zorg- |
||
|
een plotselinge onbalans voordoen. |
vuldig alvorens het te gebruiken, om |
|||
|
Controleer voordat u gaat rijden of ac- |
zeker te zijn dat het de grondspeling of |
|||
|
cessoires en bagage stevig aan de |
de hellinghoek op geen enkele manier |
|||
|
motor zijn bevestigd. Controleer de be- |
vermindert, de veerweg, de stuuruit- |
|||
|
vestigingspunten voor accessoires en |
slag of de bediening beperkt of lampen |
|||
|
bagage regelmatig. |
|
of reflectors afdekt. |
|
|
|
● Bevestig nooit omvangrijke of zware |
• Accessoires die aan of nabij het |
|||
|
goederen aan het stuur, de voorvork of |
stuur of de voorvork zijn gemon- |
|||
|
het voorwielspatbord. Dergelijke voor- |
teerd zullen mogelijk instabiliteit ver- |
|||
|
werpen, inclusief bagage als slaap- |
oorzaken |
door een |
foutieve |
|
|
zakken, plunjezakken of |
tenten, |
gewichtsverdeling of door aërody- |
||
|
kunnen een instabiel weggedrag of |
namische |
effecten. Accessoires |
||
|
een te trage reactie op het stuur ver- |
aan het stuur of nabij de voorvork |
|||
|
oorzaken. |
|
moeten zo licht mogelijk zijn en tot |
||
|
Accessoires |
|
een minimum worden beperkt. |
||
|
Originele Yamaha accessoires werden spe- |
• Omvangrijke accessoires |
kunnen |
||
|
ciaal ontworpen voor montage aan deze |
door hun aërodynamisch effect van |
|||
|
motor. Yamaha is niet in staat om alle ove- |
invloed zijn op de rijstabiliteit van de |
|||
|
rige leverbare accessoires te testen. U bent |
motor. De motor kan door rijwind |
|||
|
dus zelf verantwoordelijk voor de juiste keu- |
worden opgetild of bij zijwind insta- |
|||
|
|
|
biel worden. Zulke accessoires kun- |
nen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
•Sommige accessoires noodzaken de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
●Wees voorzichtig bij het aanbrengen van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van het elektrisch systeem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
●BENZINE IS ZEER GEMAKKELIJK ONTVLAMBAAR:
•Zet de motor altijd af als u benzine tankt.
•Pas op en mors tijdens het tanken geen benzine op de motor of op het uitlaatsysteem.
•Tank niet terwijl u rookt of in de nabijheid bent van open vuur.
1-3
VEILIGHEIDSINFORMATIE
●Start de motor nooit in een afgesloten ruimte en laat hem dan niet draaien. De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen al heel snel bewusteloosheid of dodelijk letsel veroorzaken. Start de motor alleen in de open lucht of in een ruimte die voldoende ventilatie heeft.
●Zet de motor altijd uit voordat u de motorfiets onbeheerd achterlaat en neem de sleutel uit het contactslot. Let op het volgende als u de motor gaat parkeren:
•De motor en het uitlaatsysteem kunnen heet zijn, parkeer de motorfiets daarom op een plek waar voetgangers en kinderen hier geen last van hebben.
•Parkeer de motor niet op een helling of op een zachte ondergrond, om omvallen te voorkomen.
•Parkeer de motor niet nabij een brandend toestel (bijv. een petroleumkachel) of bij open vuur, hij zou zo vlam kunnen vatten.
●Als u de motor in een ander voertuig vervoert, zorg dan dat deze rechtop staat. Als de motor schuin staat, kan er benzine uit de brandstoftank stromen.
●Roep onmiddellijk medische hulp in als u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine
in uw ogen is terechtgekomen. Morst u |
|
benzine op uw huid of kleding, spoel |
|
de bewuste plek dan direct met zeep- |
|
water en trek andere kleding aan. |
1 |
1-4
DAU10410
Aanzicht linkerzijde
2
1. |
Koplamp (pagina 6-24) |
9. Olieaftapplug B (carter) (pagina 6-7) |
2. |
Reservoir koppelingsvloeistof (pagina 6-15) |
10.Olieaftapplug A (carter) (pagina 6-7) |
3. |
Zadelslot (pagina 3-14) |
11.Schakelpedaal (pagina 3-11) |
4.Hoofdzekering (pagina 6-23)
5.Accu (pagina 6-21)
6.Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
7.Kentekenverlichting (pagina 6-27)
8.Remlicht/achterlicht (pagina 6-27)
2-1
BESCHRIJVING
DAU10420
Aanzicht rechterzijde
2
1. |
Helmbevestiging (pagina 3-15) |
9. Oliefilterpatroon (pagina 6-7) |
2. |
Zekering brandstofinjectiesysteem (pagina 6-23) |
10.Olieaftapplug (oliereservoir) (pagina 6-7) |
3. |
Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-15) |
11.Stelmoer voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-16) |
4.Zekeringenkastje (pagina 6-23)
5.Olievuldop (pagina 6-7)
6.Tankdop (pagina 3-12)
7.Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-15)
8.Rempedaal (pagina 3-12)
2-2
BESCHRIJVING
DAU10430
Bedieningen en instrumenten
2
1.Koppelingshendel (pagina 3-11)
2.Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-10)
3.Multifunctionele meter (pagina 3-5)
4.Contactslot/stuurslot (pagina 3-2)
5.Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-10)
6.Gasgreep (pagina 6-10)
7.Remhendel (pagina 3-11)
2-3
DAU10972
Startblokkeersysteem
1.Codeersleutel (rood bovendeel)
2.Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal kan worden bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:
●een codeersleutel (met een rood bovendeel)
●twee standaardsleutels (met een zwart bovendeel) die opnieuw kunnen worden gecodeerd
●een transponder (die is geïntegreerd in de codeersleutel)
●een startblokkeereenheid
●een ECU
●een controlelampje van het startblokkeersysteem (Zie pagina 3-3.)
De sleutel met het rode bovendeel wordt gebruikt om de twee standaardsleutels te coderen. Het wijzigen van de codes is een ingewikkelde procedure. Breng het voertuig daarom met alle drie sleutels naar een Yamaha dealer om deze opnieuw te laten coderen. Gebruik de sleutel met het rode bovendeel niet om met het voertuig te rijden. Deze sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels. Gebruik altijd een standaardsleutel om met het voertuig te rijden.
DCA11820
LET OP:
●BEWAAR DE CODEERSLEUTEL ZORGVULDIG! NEEM ONMIDDELLIJK CONTACT OP MET UW DEALER ALS DE SLEUTEL VERLOREN RAAKT! Als de codeersleutel verloren raakt, is het niet meer mogelijk om de standaardsleutels opnieuw te coderen. De standaardsleutels kunnen nog steeds worden gebruikt om het voertuig te starten, maar wanneer de codeersleutel vereist is (bijvoorbeeld als er een nieuwe standaardsleutel wordt gemaakt of alle sleutels verloren zijn geraakt) moet het volledige startblokkeersysteem wor-
den vervangen. Het is daarom aan te bevelen een van de twee standaardsleutels te gebruiken en de codeersleutel te bewaren op een veilige plaats.
●Dompel de sleutels niet onder in water.
●Stel de sleutels niet bloot aan ex-
treem hoge temperaturen. |
|
3 |
|
|
● Houd de sleutels uit de buurt van |
|
|
||
|
|
|
||
magneten (inclusief, maar niet uit- |
|
|
|
|
sluitend, producten zoals luidspre- |
|
|
|
|
kers etc.). |
|
|
|
|
● Plaats geen zware voorwerpen op |
|
|
|
|
de sleutels. |
|
|
|
|
● Probeer niet de sleutels te slijpen of |
|
|
|
|
de vorm ervan te veranderen. |
|
|
|
|
● Probeer niet het kunststof boven- |
|
|
|
|
deel van de sleutels open te maken. |
|
|
|
|
● Bevestig niet meer dan één sleutel |
|
|
|
|
van hetzelfde startblokkersysteem |
|
|
|
|
aan een sleutelring. |
|
|
|
|
● Houd de standaardsleutels en sleu- |
|
|
|
|
tels van andere startblokkeersyste- |
|
|
|
|
men uit de buurt van de |
|
|
|
|
codeersleutel van dit voertuig. |
|
|
|
|
● Houd sleutels van andere startblok- |
|
|
|
|
keersystemen uit de buurt van het |
|
|
|
|
contactslot, deze kunnen signaal- |
|
|
|
|
storing veroorzaken. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3-1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU10471
Contactslot/stuurslot
3
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld.
OPMERKING:
Gebruik de standaardsleutel (zwart bovendeel) voor het normale gebruik van het voertuig. Bewaar de codeersleutel (rood bovendeel) op een veilige plaats om verlies te voorkomen en gebruik de sleutel uitsluitend voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels.
DAU36870
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht, de kentekenverlichting en het
parkeerlicht gaan branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING:
De koplamp gaat automatisch branden als de motor wordt gestart en blijft aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs als de motor afslaat.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DAU10680
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1.Drukken.
2.Draaien.
1.Draai het stuur helemaal naar links.
2.Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en draai hem dan naar de “LOCK”-stand. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3.Neem de sleutel uit.
3-2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Om het stuur te ontgrendelen
1.Drukken.
2.Draaien.
Druk de sleutel in en draai hem dan naar “OFF” terwijl de sleutel ingedrukt wordt gehouden.
DWA10060
WAARSCHUWING
Draai de contactsleutel nooit naar “OFF” of naar “LOCK” terwijl de machine rijdt; elektrische systemen worden dan afgeschakeld en mogelijk zult u zo de macht over het stuur verliezen of een ongeval veroorzaken. Zorg altijd dat de machine stilstaat voordat u de sleutel naar “OFF” of naar “LOCK” draait.
DAU10941
(Parkeren)
Het stuur is vergrendeld en het achterlicht, de kentekenverlichting en het parkeerlicht branden. De alarmverlichting en richtingaanwijzers kunnen worden ingeschakeld, maar alle andere elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan worden uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleutel naar “” te kunnen draaien.
DCA11020
LET OP:
Gebruik de parkeerstand niet gedurende langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.
DAU11003
Controleen waarschuwingslampjes
3
1.Vrijstandcontrolelampje “ ”
2.Controlelampje startblokkering
3.Controlelampje grootlicht “ ”
4.Controlelampje rechter richtingaanwijzers
“”
5.Controlelampje linker richtingaanwijzers
“”
6.Waarschuwingslampje motorstoring “ ”
7.Controlelampje brandstofniveau “”
DAU11030
Controlelampjes richtingaanwijzers
“” en “
”
Het bijbehorende controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linkerof rechterstand is gedrukt.
3-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU11060
Vrijstandcontrolelampje “ ”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
3
DAU11361
Waarschuwingslampje brandstofniveau
“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden wanneer het brandstofniveau daalt tot beneden ca. 3.0 L (0.79 US gal) (0.66 Imp.gal). Vul in dat geval zo snel mogelijk brandstof bij.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien.
Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
OPMERKING:
Dit model is bovendien uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het circuit van het waarschuwingslampje brandstofniveau. Als het waarschuwingslampje brandstofniveau defect is, wordt de volgende cyclus herhaald totdat de storing is opgeheven:
Het waarschuwingslampje brandstofniveau knippert acht keer en dooft dan gedurende 3.0 seconden. Als dit zich voordoet, vraag dan een Yamaha dealer de machine te controleren.
DAU11530
Waarschuwingslampje motorstoring
“ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden of knippert wanneer een elektrisch circuit dat de motorwerking controleert defect is. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren. (Zie pagina 3-5 voor uitleg over de werking van het zelfdiagnosesysteem.)
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
DAU38620
Controlelampje startblokkering
Het elektrisch circuit voor het controlelampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien.
Als het controlelampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, begint het controlelampje na 30 seconden te knipperen om aan te geven dat het startblokkeersysteem is ingeschakeld. Het controlelampje stopt na 24 uur met knipperen, maar het startblokkeersysteem blijft ingeschakeld.
Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het startblokkeersysteem. (Zie pagina 3-5 voor uitleg over de werking van het zelfdiagnosesysteem.)
3-4
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU40730
Multifunctioneel display
1.Snelheidsmeter
2.Brandstofniveaumeter
3.Kilometerteller/ritteller/ritteller brandstofreserve/klok
4.Toerenteller
DWA12421
WAARSCHUWING
Zorg dat de machine stilstaat voordat u wijzigingen in de instellingen van de multifunctionele meter gaat aanbrengen.
Het multifunctionele display biedt de volgende voorzieningen:
●een snelheidsmeter (die de actuele rijsnelheid aangeeft)
●een toerenteller (die het motortoerental aangeeft)
●een brandstofniveaumeter
●een kilometerteller (die de totale afgelegde afstand toont)
●twee rittellers (die de afgelegde afstand aangeven sinds de tellers het laatst werden teruggesteld op nul)
●een ritteller voor brandstofreserve (die de afstand aangeeft die wordt afgelegd op de brandstofreserve)
●een klok
●een voorziening voor zelfdiagnose
●een helderheidsregeling
OPMERKING:
●Vergeet niet de sleutel naar “ON” te draaien voordat u de knoppen “SELECT” en “RESET” gebruikt. Dat hoeft echter niet als u de helderheid wilt instellen.
●Alleen voor Groot-Brittannië: Om te wisselen tussen de kilometeren mijlenweergave van de snelheidsmeter en de kilometerteller/ritteller drukt u de knop “SELECT” minstens twee seconden in.
3
1.“SELECT”-schakelaar
2.“RESET”-schakelaar
Snelheidsmeter
1. Snelheidsmeter
De snelheidsmeter toont de actuele rijsnelheid.
3-5
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Wanneer de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, slaat de naald van de snelheidsmeter eenmaal helemaal uit tot aan de hoogste snelheid en keert daarna weer terug naar nul om het elektrische circuit te testen.
Toerenteller
3
DCA10031
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl de toerenteller in de rode zone wijst.
Rode zone: 5000 tpm en hoger
Brandstofniveaumeter
niveau en keert daarna terug naar het huidige niveau om het elektrische circuit te testen.
OPMERKING:
●Voorkom dat de brandstoftank geheel droog komt te staan.
●Gedurende de eerste 5 km/h (3 mi/h) na het tanken geeft de brandstofniveaumeter niet het juiste niveau aan.
Kilometerteller-, rittelleren klokweergave
1.Toerenteller
2.Rode zone toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de bestuurder het motortoerental controleren en dit binnen het ideale bereik houden.
Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, slaat de naald van de toerenteller eenmaal helemaal uit tot het hoogste aantal toeren per minuut en keert daarna weer terug naar nul tpm om het elektrische circuit te testen.
1. Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De naald beweegt naar “E” (leeg) naarmate het brandstofniveau daalt. Wanneer de aanwijsnaald bij “E” staat, is er nog ca. 3.0 L (0.79 US gal) (0.66 Imp.gal) in de tank aanwezig. Vul in dat geval zo snel mogelijk brandstof bij.
Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, slaat de naald van de brandstofniveaumeter eenmaal helemaal uit tot aan het hoogste
1.Kilometerteller/ritteller/ritteller brandstofreserve/klok
Druk op de knop “SELECT” om de weergave te laten wisselen tussen de kilometertellermodus “ODO”, de rittellermodi “TRIP 1” en “TRIP 2”, en de klokweergave in de onderstaande volgorde:
3-6
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
ODO → TRIP 1 → TRIP 2 → klok → ODO Als het waarschuwingslampje brandstofniveau gaat branden (zie pagina 3-3), wisselt de weergave automatisch naar de brand- stofreserve-ritteller “F-TRIP” en wordt de afgelegde afstand vanaf dat punt aangegeven. In dat geval wordt door het indrukken van de knop “SELECT” in de onderstaande volgorde gewisseld tussen de diverse weergaven van rittellers, kilometerteller en klok:
F-TRIP → TRIP 1 → TRIP 2 → klok → ODO → F-TRIP
Om een ritteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door op de knop “SELECT” te drukken en houdt u daarna de knop “RESET” minstens 1 seconde lang ingedrukt. Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet zelf met de hand op nul terugstelt, wordt deze automatisch teruggesteld zodra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt de vorige weergavemodus weer.
Klokweergave
1. Klok
De klok op tijd zetten:
1.Druk op de knop “SELECT” om te wisselen naar de klokweergave.
2.Druk minstens twee seconden tegelijk op de knoppen “SELECT” en “RESET”.
3.Als de uuraanduiding begint te knipperen, druk dan op de knop “RESET” om de uren in te stellen.
4.Druk op de knop “SELECT”, en de minutenaanduiding zal gaan knipperen.
5.Druk op de knop “RESET” om de minuten in te stellen.
6.Druk op de knop “SELECT” en laat deze dan los om de klok te starten.
Zelfdiagnosesystemen
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor diverse elektrische circuits. Als een van deze circuits uitvalt, gaat het waarschuwingslampje voor motorstoring branden en toont het kilometerteller/rittel- ler/klok-display een foutcode van twee cijfers (bijv. 12, 13, 14).
Dit model is ook uitgerust met een zelfdia- 3 gnosesysteem voor het startblokkeersysteem.
Als een van de circuits van het startblokkeersysteem uitvalt, gaat het controlelampje startblokkering knipperen en geeft het display een foutcode van twee cijfers weer (bijv. 51, 52, 53).
OPMERKING:
Als het display foutcode 52 weergeeft, betreft dit mogelijk een storing in het transpondersignaal. Als deze fout zich voordoet, probeer dan het volgende.
1.Start de motor met behulp van de codeersleutel.
OPMERKING:
Houd andere startblokkeersleutels uit de buurt van het contactslot en bewaar niet meer dan één startblokkeersleutel aan dezelfde sleutelring! Startblokkeersleutels
3-7
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
kunnen signaalstoring veroorzaken, waardoor de motor mogelijk niet kan worden gestart.
2.Als de motor start, zet deze dan weer uit en probeer hem opnieuw te starten met de standaardsleutels.
3.Als de motor niet kan worden gestart met een of beide standaardsleutels,
3breng dan het voertuig, de codeersleutel en beide standaardsleutels naar een Yamaha dealer en laat de stan-
daardsleutels opnieuw coderen.
Als het kilometerteller/ritteller/klok-display foutcodes weergeeft, noteer deze dan en vraag een Yamaha dealer om de machine te controleren.
DCA11590
LET OP:
Wanneer het display een foutcode aangeeft, moet de machine zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd om motorschade te voorkomen.
Helderheidsregeling |
nummer “1” wordt weergegeven. |
1.Paneel multifunctioneel display
2.LCD
3.Naald snelheidsmeter
4.Toerentellernaald
5.Naald brandstofniveaumeter
Voor de onderstaande componenten kan de helderheid worden ingesteld:
●het multifunctionele display (nummer
“1”)
●het LCD (nummer “2”)
●de naalden van snelheidsmeter, toerenteller en brandstofniveaumeter (nummer “3”)
Selecteer de helderheidsregeling als volgt.
1.Draai de sleutel naar “OFF”.
2.Druk de knop “SELECT” in en houd deze ingedrukt.
3.Draai de sleutel naar “ON”, wacht vijf seconden en laat dan de knop “SELECT” los.
1.Paneel multifunctioneel display
2.Nummer
3.Helderheidsniveau
4.Stel de helderheid van het multifunctionele display in door op de knop “RESET” te drukken.
5.Druk op de knop “SELECT” om het LCD te selecteren.
nummer “2” wordt weergegeven.
Stel de helderheid van het LCD in door op de knop “RESET” te drukken.
3-8
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1.LCD
2.Nummer
3.Helderheidsniveau
6.Druk op de knop “SELECT” om de naalden van snelheidsmeter, toerenteller en brandstofniveaumeter te selecteren.
nummer “3” wordt weergegeven.
Stel de helderheid van de naalden van snelheidsmeter, toerenteller en brandstofniveaumeter in door op de knop “RESET” te drukken.
DAU12331
Antidiefstal-alarmsysteem (optie)
Dit model kan door een Yamaha dealer worden uitgerust met een optioneel antidief- stal-alarmsysteem. Neem contact op met een Yamaha dealer voor nadere informatie.
3
1.Naald snelheidsmeter
2.Toerentellernaald
3.Naald brandstofniveaumeter
4.Nummer
5.Helderheidsniveau
7.Druk op de knop “SELECT”.
Het kilometerteller/ritteller/klok-dis- play keert terug naar de vorige weergavemodus.
3-9
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12345
Stuurschakelaars
Links
3
1.Dimlicht- “ /
”/lichtsignaal- “
” schakelaar
2.Richtingaanwijzerschakelaar “/
”
3.Claxonschakelaar “ ”
Rechts
1.Noodstopschakelaar “ /
”
2.Schakelaar alarmverlichting “ ”
3.Startknop “”
DAU40750
Dimlicht- “/
”/lichtsignaal- “
” schakelaar
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht en op “
” voor dimlicht.
Om een grootlichtsignaal te geven drukt u op de dimlichtzijde “” van de dimlichtschakelaar terwijl de koplamp op dimlicht staat.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “/
”
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “
” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “ ”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
DAU12660
Noodstopschakelaar “ /
”
Zet deze schakelaar voor u de motor start op “ ”. Zet deze schakelaar op “
” om de motor direct uit te schakelen in een noodgeval, zoals wanneer de machine omslaat of als de gaskabel blijft hangen.
3-10
DAU12710
Startknop “”
Druk deze knop in om via de startmotor de motor rond te draaien.
DCA10050
LET OP:
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
DAU12733
Schakelaar alarmverlichting “ ”
Met de sleutel in de stand “ON” of “” kan deze schakelaar worden gebruikt voor het inschakelen van de alarmverlichting (gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers). De alarmverlichting wordt gebruikt in een noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als uw machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke verkeerssituatie.
DCA10061
LET OP:
Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd als de motor niet draait omdat hierdoor de accu kan ontladen.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Koppelingshendel |
DAU12820 |
DAU12880 |
DAU12890 |
Schakelpedaal |
|
Remhendel |
3
1. Koppelingshendel
De koppelingshendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de koppeling te ontkoppelen. Laat de hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele werking van de koppeling moet de hendel snel ingetrokken worden en langzaam worden losgelaten.
De koppelingshendel is voorzien van een sperschakelaar die deel uitmaakt van het startspersysteem. (Zie pagina 3-18.)
1. Schakelpedaal
Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt bij het schakelen van de versnellingen van de 5- traps constant-mesh versnellingsbak op deze motorfiets.
OPMERKING:
Gebruik uw tenen of hiel om op te schakelen en gebruik uw tenen om terug te schakelen.
1. Remhendel
De remhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen.
3-11
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Rempedaal |
DAU12941 |
DAU13120 |
Tankdop |
OPMERKING: |
3
1. Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te bekrachtigen.
1.Slotplaatje tankdop
2.“ ”-merkteken
3.Ontgrendelen.
4.Vergrendelen.
Verwijderen van de tankdop
Schuif het slotplaatje open, steek de sleutel in het slot en draai hem dan een kwartslag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld en de tankdop kan worden verwijderd.
Aanbrengen van de tankdop
1.Breng de tankdop aan in de vulopening van de brandstoftank, met de
sleutel in het slot en met het “ ”- merkteken naar voren toe.
2.Draai de sleutel linksom naar de oorspronkelijke positie, neem hem uit en sluit dan het slotplaatje.
De tankdop kan alleen worden aangebracht met de sleutel in het slot. Bovendien kan de sleutel niet worden uitgenomen als de tankdop niet correct aangebracht en vergrendeld is.
DWA10130
WAARSCHUWING
Controleer voor u gaat rijden of de tankdop correct is aangebracht.
3-12