Yamaha XJ6F, XJ6FA User Manual

Page 1
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze
machine gaat gebruiken.
HANDLEIDING
XJ6F
XJ6FA
1CW-F8199-D0
Page 2
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de
machine te blijven als deze wordt verkocht.
DAU26945
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
DECLARATION of CONFORMITY
We
Company: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD. Address: 1450-6, Mori, Mori-Machi, Shuchi-gun, Shizuoka-Ken, 437-0292 Japan
Hereby declare that the product:
Kind of equipment: IMMOBILIZER Type-designation: 5SL-00
is in compliance with following norm(s) or documents:
R&TTE Directive(1999/5/EC) EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950-1(2001) Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)
Place of issue: Shizuoka, Japan
Date of issue: 1 Aug. 2002
Revision record No. Contents Date
To change contact person and integrate type-designation. 9 Jun. 2005
1
Version up the norm of EN60950 to EN60950-1
2
To change company name
3
General manager of quality assurance div.
27 Feb. 2006 1 Mar. 2007
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
CONFORMITEITSVERKLARING
Wij,
Bedrijf: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD. Adres: 1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
Verklaren hierbij dat het product:
Type apparaat: STARTBLOKKERING Typeaanduiding: 5SL-00
in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:
R&TTE richtlijn(1999/5/EG) EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950-1(2001) Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EG: Hoofdstuk 8, EMC)
Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan
Datum van afgifte: 1 augustus 2002
Overzicht van wijzigingen Nr. Inhoud Datum
Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren.
1
Overgang van norm EN60950 naar EN60950-1
2
Om bedrijfsnaam te wijzigen
3
Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer
9 juni 2005 27 februari 2006 1 maart 2007
Page 3

INLEIDING

DAU10102
Welkom in de wereld van Yamaha! Als eigenaar van de XJ6F/XJ6FA profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven. Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw XJ6F/XJ6FA. De Gebruikershandleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de machine en beschrijft hoe u uzelf en ande­ren kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade. Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw machine in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer. Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles! Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van klei­ne tegenstrijdigheden tussen uw machine en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
WAARSCHUWING
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze machine gaat gebruiken.
DWA10031
Page 4

BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING

Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of overlijden te voorkomen.
DAU10132
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan resul­teren in ernstig letsel of overlijden.
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om scha­de aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelderen.
Page 5
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU36390
XJ6F/XJ6FA
©2009 door Yamaha Motor Co., Ltd.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd ge-
zonder schriftelijke toestemming van
HANDLEIDING
1e uitgave, augustus 2009
Alle rechten voorbehouden.
bruik
Yamaha Motor Co., Ltd.
is uitdrukkelijk verboden.
Gedrukt in Nederland.
Page 6

INHOUDSOPGAVE

VEILIGHEIDSINFORMATIE ..............1-1
BESCHRIJVING ................................2-1
Aanzicht linkerzijde..........................2-1
Aanzicht rechterzijde .......................2-2
Bedieningen en instrumenten..........2-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN
EN BEDIENINGEN.............................3-1
Startblokkeersysteem .....................3-1
Contactslot/stuurslot .......................3-2
Controle- en
waarschuwingslampjes ...............3-3
Multifunctionele meter ....................3-7
Antidiefstal-alarmsysteem
(optie) ........................................3-10
Stuurschakelaars ..........................3-11
Koppelingshendel .........................3-12
Schakelpedaal ..............................3-12
Remhendel ...................................3-12
Rempedaal ...................................3-13
ABS (voor modellen met ABS) .....3-13
Tankdop ........................................3-14
Brandstof ......................................3-15
Tankbeluchtingsslang/
overloopslang ............................3-16
Uitlaatkatalysator ..........................3-16
Zadel .............................................3-17
Helmbevestiging ...........................3-17
Opbergcompartiment ....................3-18
Stand van het stuur ......................3-19
Achteruitkijkspiegels .....................3-19
Schokdemperunit afstellen ........... 3-19
Zijstandaard .................................3-20
Startspersysteem ......................... 3-21
VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN ... 4-1
GEBRUIK EN BELANGRIJKE
RIJ-INFORMATIE .............................. 5-1
Starten van de motor ...................... 5-1
Schakelen ......................................5-2
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik ........................5-3
Inrijperiode .....................................5-3
Parkeren .........................................5-4
PERIODIEK ONDERHOUD EN
AFSTELLINGEN ................................6-1
Boordgereedschapsset .................. 6-1
Periodiek onderhoudsschema voor
het uitstootcontrolesysteem ........ 6-3
Algemeen smeer- en
onderhoudsschema ....................6-4
Stroomlijn- en framepanelen
verwijderen en aanbrengen ........ 6-8
Controleren van de bougies ......... 6-11
Motorolie en oliefilterpatroon ........ 6-12
Koelvloeistof .................................6-14
Het luchtfilterelement
vervangen ................................. 6-17
Afstellen van het stationair
toerental ................................... 6-19
Controleren van de vrije slag
gaskabel ................................... 6-19
Klepspeling .................................. 6-20
Banden ........................................ 6-20
Gietwielen .................................... 6-22
Vrije slag van koppelingshendel
afstellen .................................... 6-23
Remlichtschakelaars (XJ6F)......... 6-24
Remlichtschakelaars (XJ6FA) ...... 6-24
Controleren van voor- en
achterremblokken ..................... 6-24
Controleren van
remvloeistofniveau ................... 6-25
Remvloeistof verversen ............... 6-26
Spanning aandrijfketting .............. 6-26
Aandrijfketting reinigen en
smeren ..................................... 6-28
Kabels controleren en smeren ..... 6-28
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel .............. 6-29
Controleren en smeren van
rem- en schakelpedalen ........... 6-29
Controleren en smeren van
rem- en koppelingshendels ...... 6-30
Middenbok en zijstandaard
controleren en smeren ............. 6-30
Achterbrugscharnierpunten
smeren ..................................... 6-31
Voorvork controleren ................... 6-31
Page 7
Stuursysteem controleren ............6-32
Controleren van wiellagers ...........6-32
Accu .............................................6-33
Zekeringen vervangen ..................6-34
Koplampgloeilamp vervangen ......6-36
Gloeilamp in remlicht/achterlicht
vervangen .................................6-37
Gloeilamp in richtingaanwijzer
vervangen .................................6-38
Gloeilamp in kentekenverlichting
vervangen .................................6-38
Parkeerlichtgloeilamp ...................6-39
Voorwiel (XJ6F).............................6-39
Achterwiel (XJ6F) ..........................6-40
Problemen oplossen .....................6-42
Storingzoekschema’s ...................6-43
VERZORGING EN STALLING VAN
DE MOTORFIETS ..............................7-1
Matkleur, let op ...............................7-1
Verzorging ......................................7-1
Stalling ............................................7-3
SPECIFICATIES ................................8-1
INHOUDSOPGAVE
GEBRUIKERSINFORMATIE..............9-1
Identificatienummers ......................9-1
Page 8

VEILIGHEIDSINFORMATIE

Wees een verantwoordelijke eigenaar
1
Als eigenaar van de machine bent u verant­woordelijk voor de veilige en juiste bedie­ning ervan. Motorfietsen zijn tweewielige voertuigen. Voor een veilig gebruik zijn de toepassing van de juiste rijtechnieken en de ervaring van de bestuurder van belang. Elke be­stuurder moet bekend zijn met de volgende vereisten alvorens met deze motorfiets te gaan rijden. Hij of zij moet:
Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec-
ten van het motorrijden.
Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in
deze Gebruikershandleiding.
Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangegeven
in deze Gebruikershandleiding en/of
wanneer de mechanische condities dit
vereisen.
DAU10283
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rij­den uit om u ervan te verzekeren dat de ma­chine in veilige staat verkeert. Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine ver­groot het risico op ongeval of schade. Zie pagina 4-1 voor een lijst met controles voor het rijden.
Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een passagier.
Het niet opmerken en herkennen van
motorfietsen door andere weggebrui­kers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/motorongevallen. Vaak wor­den ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de motor niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te ver­minderen.
Dus:
Draag een jack in felle kleuren.
Wees extra voorzichtig bij het nade-
ren en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met motor­fietsen zich namelijk het meest voor.
Ga daar rijden waar andere wegge­bruikers u kunnen zien. Ga niet rij­den in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Veelal zijn be­stuurders die bij een ongeval betrokken waren zelfs niet in het bezit van een geldig motorrijbewijs.
Zorg dat u bekwaam bent om te rij­den en leen uw motorfiets alleen uit aan ervaren motorrijders.
Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
We raden aan om het motorrijden te oefenen op plekken waar geen ver­keer is, totdat u grondig bekend bent met de motor en zijn bedie­ning.
Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de motorbestuurder. Veel bestuurders houden bij het in­gaan van een bocht een te hoge rij-
1-1
Page 9
VEILIGHEIDSINFORMATIE
snelheid aan of gaan onvoldoende schuinliggen voor de rijsnelheid, waar­door ze wijd uit de bocht komen.
Neem altijd de maximumsnelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toe­staan.
Geef altijd richting aan voordat u af­slaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.
De zithouding van de bestuurder en de
passagier is belangrijk voor een goede besturing.
De bestuurder moet tijdens het rij­den beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de be­stuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden.
De passagier hoort steeds de be­stuurder, de zadelband of de hand­greep, indien aanwezig, met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteu­nen te houden. Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de passa­giersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
Deze motorfiets is uitsluitend ontwor-
pen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedoeld voor off­roadgebruik.
Beschermende kleding
Motorongelukken met dodelijke afloop be­treffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.
Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming kan uw zicht door de rijwind verslechteren, waardoor u gevaren mogelijk te laat opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaaf­wonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan bedienings­handgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding die
uw benen, enkels en voeten bedekt. De motor en het uitlaatsysteem kun­nen tijdens en na het rijden zeer heet zijn en brandwonden veroorzaken.
De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passa­giers.
1
Voorkom koolmonoxidevergiftiging
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas. Inademing van koolmonoxide kan hoofd­pijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid, verwarring en uiteindelijk de dood veroorza­ken. Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos, smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het koolmonoxideniveau kan zeer snel op­lopen, waardoor u het bewustzijn kunt ver­liezen en uzelf niet meer kunt redden. In afgesloten of slecht geventileerde ruimtes kunnen dodelijke hoeveelheden koolmo­noxide dagenlang blijven hangen. Als u symptomen van koolmonoxidevergiftiging ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk, ga naar de open lucht en ROEP MEDI­SCHE HULP IN.
Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren of open ramen en deuren kan de hoe­veelheid koolmonoxide snel oplopen tot gevaarlijke niveaus.
1-2
Page 10
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Laat de motor niet draaien in slecht ge-
ventileerde of deels afgesloten ruimtes zoals schuren of garages.
Laat de motor niet buiten draaien op
1
plaatsen waar de uitlaatgassen in een gebouw kunnen worden getrokken via openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het ver­voer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van de motor verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het be­laden van uw motor, om zo mogelijke onge­vallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een motor rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hieronder volgen naast de informatie over accessoi­res enkele richtlijnen voor het beladen van uw motorfiets: Het totale gewicht van de bestuurder, pas­sagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtslimiet niet overschrijden.
Rijden met een te zwaar belaste machine kan leiden tot een ongeval.
Maximale belasting:
XJ6F 185 kg (408 lb) XJ6FA 180 kg (397 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze ge­wichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag mogelijk liggen en zo dicht mogelijk bij de motor. Be­vestig zware goederen zo dicht moge­lijk bij het midden van de machine en verdeel het gewicht zo gelijkmatig mo­gelijk over beide zijden om onbalans of instabiliteit te minimaliseren.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of ac­cessoires en bagage stevig aan de motor zijn bevestigd. Controleer de be­vestigingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.
Pas de vering aan de te vervoeren bagage aan (alleen voor modellen met instelbare vering) en controleer de toestand en spanning van uw banden.
Bevestig nooit omvangrijke of zware goederen aan het stuur, de voor­vork of het voorwielspatbord. Der­gelijke voorwerpen, inclusief bagage als slaapzakken, plunjezak­ken of tenten, kunnen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur veroorzaken.
Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machine vormt een belangrijke beslissing. Originele Yamaha accessoires, die alleen verkrijg­baar zijn bij de Yamaha dealer, zijn door Yamaha ontwikkeld, getest en goedge­keurd voor gebruik op uw machine. Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan Yamaha produceren onderdelen en acces­soires of bieden aanpassingssets voor Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle producten testen die deze bedrijven produ­ceren. Om die reden kan Yamaha accessoi­res die niet door Yamaha zijn verkocht of wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn aangeraden niet goedkeuren of aanbeve­len, zelfs niet als deze zijn verkocht en geïn- stalleerd door een Yamaha dealer.
In de handel verkrijgbare onderdelen, accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op ori­ginele Yamaha accessoires, dient u te be­seffen dat sommige in de handel verkrijgbare accessoires of aanpassings­sets niet geschikt zijn vanwege mogelijke
1-3
Page 11
VEILIGHEIDSINFORMATIE
veiligheidsrisicos voor uzelf of anderen. Het monteren van in de handel verkrijgbare pro­ducten of het verrichten van aanpassingen die de ontwerp- of bedieningskenmerken van uw machine wijzigen kan het risico op ernstig letsel of overlijden van uzelf of ande­ren vergroten. U bent verantwoordelijk voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de machine. Volg bij de montage van accessoires de on­derstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige in­vloed hebben op de prestaties van uw motor. Inspecteer het accessoire zorg­vuldig alvorens het te gebruiken om te waarborgen dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuuruit­slag of de bediening niet beperkt en geen lampen of reflectors afdekt.
Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemon­teerd zullen mogelijk instabiliteit ver­oorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aerody­namische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.
Omvangrijke accessoires kunnen door hun aerodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de motor. De motor kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind insta­biel worden. Zulke accessoires kun­nen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
Sommige accessoires dwingen de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de be­wegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke ac­cessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elek­trische accessoires de capaciteit van het elektrisch systeem van de motor­fiets te boven gaan, kan zich een ge­vaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en vel­gen
De banden en velgen die bij uw motorfiets werden geleverd, zijn ontworpen om de mo­gelijkheden van de motorfiets te ondersteu-
nen en bieden de beste combinatie van rijprestaties, remvermogen en comfort. An­dere banden, velgen, maten of combinaties zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-20 voor bandenspecificaties en meer informa­tie over het vervangen van uw banden.
1
1-4
Page 12

BESCHRIJVING

Aanzicht linkerzijde

2
1. Luchtfilterelement (pagina 6-17)
2. Stationair stelschroef (pagina 6-19)
3. Zadelslot (pagina 3-17)
4. Hoofdzekering (pagina 6-34)
5. Zekeringenkastje (pagina 6-34)
6. Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
7. Opbergcompartiment (pagina 3-18)
8. Schakelpedaal (pagina 3-12)
DAU10410
1 2 3 4,5 67
8910
9. Oliefilterpatroon (pagina 6-12)
10.Olieaftapplug (pagina 6-12)
2-1
Page 13

Aanzicht rechterzijde

BESCHRIJVING
DAU10420
1. Helmbevestiging (pagina 3-17)
2. Accu (pagina 6-33)
3. Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-25)
4. Olievuldop (pagina 6-12)
5. Radiatorvuldop (pagina 6-14)
6. Koelvloeistofreservoir (pagina 6-14)
7. Aftapplug koelvloeistof (pagina 6-16)
8. Motoroliepeilstok (pagina 6-12)
123 4
1011
9. Rempedaal (pagina 3-13)
10.Remlichtschakelaar (pagina 6-24)
11.Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-19)
5
2
6789
2-2
Page 14
BESCHRIJVING

Bedieningen en instrumenten

2
1. Koppelingshendel (pagina 3-12)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-11)
3. Contactslot/stuurslot (pagina 3-2)
4. Multifunctionele meter (pagina 3-7)
5. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-25)
6. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-11)
7. Gasgreep (pagina 6-19)
8. Remhendel (pagina 3-12)
DAU10430
12 3 56784
2-3
Page 15

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU10976

Startblokkeersysteem

1. Codeersleutel (rood bovendeel)
2. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Dit voertuig is voorzien van een startblok­keersysteem waarmee diefstal kan worden bemoeilijkt door de codering van de stan­daardsleutels te wijzigen. Het systeem be­staat uit de volgende onderdelen:
een codeersleutel (met een rood bo-
vendeel)
twee standaardsleutels (met een zwart
bovendeel) die opnieuw kunnen wor­den gecodeerd
een transponder (die is geïntegreerd in
de codeersleutel)
een startblokkeereenheid
een ECU
een controlelampje van het startblok-
keersysteem (Zie pagina 3-3.)
De sleutel met het rode bovendeel wordt gebruikt om de twee standaardsleutels te coderen. Het wijzigen van de codes is een ingewikkelde procedure. Breng het voertuig daarom met alle drie sleutels naar een Yamaha dealer om deze opnieuw te laten coderen. Gebruik de sleutel met het rode bovendeel niet om met het voertuig te rij­den. Deze sleutel dient uitsluitend te wor­den gebruikt voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels. Gebruik altijd een standaardsleutel om met het voertuig te rij­den.
DCA11821
LET OP
ZORG DAT U DE CODEERSLEUTEL
NIET VERLIEST! NEEM DIRECT CONTACT OP MET UW DEALER ALS U HEM VERLOREN HEBT! Als de codeersleutel verloren is, kun­nen de standaardsleutels niet op­nieuw gecodeerd worden. U kunt het voertuig dan nog steeds starten met de standaardsleutels, maar als ze opnieuw gecodeerd moeten wor­den (d.w.z. als er een nieuwe stan­daardsleutel is gemaakt of als alle sleutels verloren zijn), dient het ge­hele startblokkeersysteem vervan­gen te worden. Daarom wordt u sterk aangeraden een van de stan-
daardsleutels te gebruiken en de codeersleutel op een veilige plek te bewaren.
Dompel de sleutels nooit in water.
Stel de sleutels nooit bloot aan ex-
treem hoge temperaturen.
Leg de sleutels nooit vlakbij magne-
tische voorwerpen (zoals bijvoor­beeld speakers enz.).
Plaats nooit voorwerpen die elektri-
sche signalen uitzenden vlakbij de sleutels.
Plaats nooit zware voorwerpen op
de sleutels.
U mag de sleutels nooit slijpen of de
vorm ervan wijzigen.
U mag het plastic gedeelte van de
sleutels nooit demonteren.
Hang nooit twee sleutels van een
startblokkeersysteem aan dezelfde sleutelring.
Bewaar de standaardsleutels en
ook de sleutels van andere start­blokkeersystemen altijd op een an­dere plek dan de codeersleutel van het voertuig.
Houd sleutels van andere startblok-
keersystemen altijd uit de buurt van het contactslot, want anders kun­nen ze signaalstoring veroorzaken.
3
3-1
Page 16
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

Contactslot/stuurslot

3
Via het contactslot/stuurslot worden het ont­stekingssysteem en de verlichtingssyste­men bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen worden hierna beschreven.
OPMERKING
Gebruik de standaardsleutel (zwarte greep) voor regelmatig gebruik van de machine. Bewaar de codeersleutel (rode greep) op een veilige plaats en gebruik deze uitslui­tend voor hercodering om het risico op ver­lies te minimaliseren.
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht, de kentekenverlichting en het
DAU10472
DAU38530
parkeerlicht gaan branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING
De koplamp gaat automatisch branden als de motor wordt gestart en blijft aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs als de motor afslaat.
DAU10661
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgescha­keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DWA10061
WAARSCHUWING
Draai nooit de sleutel naar “OFF” of LOCK terwijl de machine rijdt. Hier­door worden de elektrische systemen uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden tot verlies van de controle of een onge­val.
DAU10683
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en draai deze dan naar “LOCK”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
3-2
Page 17
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Om het stuur te ontgrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
Druk de sleutel in en draai deze dan naar OFF. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
DAU34341
(Parkeren)
Het stuur is vergrendeld en het achterlicht, de kentekenverlichting en het parkeerlicht branden. De alarmverlichting en richtin­gaanwijzers kunnen worden ingeschakeld, maar alle andere elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan worden uitgenomen. Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleu­tel naar “” te kunnen draaien.
DCA11020
LET OP
Gebruik de parkeerstand niet gedurende langere tijd, anders kan de accu ontla­den raken.
DAU11004
Controle- en waarschuwings­lampjes
1 2 345
76
8
1. Controlelampje richtingaanwijzers “”
2. Controlelampje startblokkering
3. Vrijstandcontrolelampje “”
4. Controlelampje grootlicht “”
5. Waarschuwingslampje motorstoring “”
6. Waarschuwingslampje olieniveau “”
7. Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “”
8. ABS-waarschuwingslampje “” (voor mo- dellen met ABS)
Controlelampje richtingaanwijzers “”
Dit controlelampje knippert terwijl de scha­kelaar voor richtingaanwijzers naar de lin­ker- of rechterstand is gedrukt.
ABS
DAU11020
3
3-3
Page 18
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Vrijstandcontrolelampje “”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnel­lingsbak in de vrijstand staat.
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
3
Waarschuwingslampje olieniveau “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als het motorolieniveau laag is. Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar ON te draaien. Het waarschuwings­lampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan. Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer contro­leren.
OPMERKING
Bij een voldoende hoog olieniveau kan
het waarschuwingslampje soms toch knipperen bij rijden op een helling of bij plotseling afremmen of optrekken, er is dan echter geen sprake van een sto­ring.
DAU11060
DAU11080
DAU11254
Dit model is ook uitgerust met een zelf-
diagnosesysteem voor het circuit van het waarschuwingslampje olieniveau. Als het waarschuwingscircuit voor het olieniveau een probleem aangeeft, wordt de volgende cyclus herhaald tot­dat de storing is opgeheven: Het waar­schuwingslampje olieniveau knippert tien keer en dooft dan gedurende 2.5 seconden. Als dit zich voordoet, vraag dan een Yamaha dealer de machine te controleren.
DAU11427
Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als de motor oververhit raakt. Zet in zon geval de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd om af te koelen. Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar ON te draaien. Het waarschuwings­lampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan. Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer contro­leren.
3-4
DCA10021
LET OP
Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.
OPMERKING
Bij machines met een of meer radiator-
koelvinnen schakelt de radiatorkoelvin automatisch in of uit op basis van de koelvloeistoftemperatuur in de radia­tor.
Als de motor oververhit raakt, staan op
pagina 6-43 nadere instructies ver­meld.
Page 19
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Koelvloeistoftempera-
tuur
Onder 39 °C
(Onder 103 °F)
40–116 °C
(104–242 °F)
117–134 °C
(243–274 °F)
Boven 135 °C
(Boven 275 °F)
Weergave Condities Wat te doen
De aanduiding “Lo” wordt getoond.
De temperatuur wordt ge­toond.
De temperatuurweergave knippert. Het waarschuwingslampje
ABS
ABS
gaat branden.
Aanduiding HI knippert. Het waarschuwingslampje gaat branden.
OK. U kunt rijden.
OK. U kunt rijden.
Breng de machine tot stilstand en laat de motor stationair draaien tot de koel­vloeistoftemperatuur daalt. Zet de motor af als de temperatuur niet daalt. (Zie pagina 6-43.)
Zet de motor af en laat afkoelen. (Zie pagina 6-43.)
3
3-5
Page 20
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Waarschuwingslampje motorstoring “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden of knipperen wanneer er een probleem wordt aangegeven in het elektrisch circuit dat de motor controleert. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren. (Zie pagina 3-9 voor uitleg over
3
de werking van het zelfdiagnosesysteem.) Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar ON te draaien. Het waarschuwings­lampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan. Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer contro­leren.
ABS-waarschuwingslampje “” (voor modellen met ABS)
Als het waarschuwingslampje tijdens het rij­den gaat branden of knipperen, is het ABS­systeem mogelijk defect. Vraag in dat geval zo snel mogelijk een Yamaha dealer het systeem te controleren. (Zie pagina 3-13.)
DAU11534
WAARSCHUWING
Als het ABS-waarschuwingslampje tij­dens het rijden gaat branden of knippe­ren, wordt alleen het conventionele remsysteem gebruikt. Wees dan voor­zichtig en zorg dat de wielen tijdens plot­seling remmen niet blokkeren. Als het waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, vraag dan zo snel mogelijk een Yamaha dealer het remsysteem te controleren.
DWA10081
Licht het controlelampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer contro­leren. Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, begint het controlelampje na 30 seconden te knipperen om aan te geven dat het start­blokkeersysteem is ingeschakeld. Het con­trolelampje stopt na 24 uur met knipperen, maar het startblokkeersysteem blijft inge­schakeld.
Dit model is ook uitgerust met een zelfdia­Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar ON te draaien. Het waarschuwings-
gnosesysteem voor het startblokkeersys-
teem. (Zie pagina 3-9 voor uitleg over de
werking van het zelfdiagnosesysteem.) lampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan. Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
DAU11545
ABS
blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer contro­leren.
Controlelampje startblokkering
DAU38623
Het elektrisch circuit voor het controlelamp­je kan worden gecontroleerd door de sleutel naar ON te draaien. Het controlelampje moet enkele seconden oplichten en dan uit­gaan.
3-6
Page 21
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
O
G
DAU46763

Multifunctionele meter

182 3 4
7 6 5
1. Brandstofniveaumeter
2. Weergave koelvloeistoftemperatuur
3. Snelheidsmeter
4. Toerenteller
5. Kilometerteller/ritteller/ritteller brandstofre­serve
6. SELECT-toets
7. RESET-toets
8. Klok
DWA12422
WAARSCHUWING
Zorg dat de machine stilstaat voordat u wijzigingen in de instellingen van de multifunctionele meter gaat aanbrengen. Het aanbrengen van wijzigingen tijdens het rijden kan u afleiden en vergroot het risico op een ongeval.
De multifunctionele meter biedt de volgen­de voorzieningen:
a snelheidsmeter
a toerenteller
een kilometerteller
twee rittellers (die de afgelegde af-
stand aangeven sinds de tellers het laatst werden teruggesteld op nul)
een ritteller voor brandstofreserve (die
de afgelegde afstand aangeeft sinds het linkersegment van de brandstofni­veaumeter begon te knipperen)
een klok
een brandstofniveaumeter
een weergave koelvloeistoftempera-
tuur
een voorziening voor zelfdiagnose
PMERKIN
Vergeet niet de sleutel naar “ON te
draaien voordat u de “SELECT”- en RESET-toets gebruikt.
Alleen voor Groot-Brittannië: Om te
wisselen tussen de kilometer- en mij­lenweergave van de snelheidsmeter en de kilometerteller/ritteller drukt u de toets SELECT minstens 1 seconde in.
Toerenteller
1
2
ABS
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de be­stuurder het motortoerental controleren en dit binnen het ideale bereik houden. Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, slaat de naald van de toerenteller eenmaal helemaal uit tot het hoogste aantal toeren per minuut en keert daarna weer terug naar nul tpm om het elektrische circuit te testen.
DCA10031
LET OP
Laat de motor niet draaien terwijl de toe­renteller in de rode zone wijst. Rode zone: 11666 tpm en hoger
3
3-7
Page 22
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Klok
1
3
1. Klok
De klok wordt weergegeven als de sleutel naar ON wordt gedraaid. Daarnaast kan de klok gedurende 10 seconden worden weergegeven door op de toets “SELECT” te drukken als het contactslot in de stand OFF, LOCK of “” staat.
Om de klok op tijd te zetten
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Houd de “SELECT”-toets en de “RES- ET-toets tegelijkertijd minstens twee seconden lang ingedrukt.
3. Als de uuraanduiding begint te knippe­ren, drukt u op de “RESET”-toets om de uren in te stellen.
4. Druk op de “SELECT”-toets en de mi­nutenaanduiding zal gaan knipperen.
5. Druk op de “RESET”-toets om de mi­nuten in te stellen.
6. Druk op de “SELECT”-toets en laat deze dan los om de klok te starten.
Kilometerteller- en rittellermodus
1
1. Kilometerteller/ritteller/ritteller brandstofre­serve
Door indrukken van de “SELECT”-toets wis­selt de weergave tussen de kilometerteller­modus ODO en de rittellermodi TRIP A en TRIP B, in de onderstaande volgorde: TRIP A TRIP B ODO TRIP A Als de hoeveelheid brandstof in de brand­stoftank afneemt tot 3.2 L (0.85 US gal,
0.70 Imp.gal), begint het linker segment van
de brandstofniveaumeter te knipperen en wisselt de kilometertellerweergave automa­tisch naar de brandstofreserve-ritteller “F- TRIP, waarop de afgelegde afstand vanaf dat punt wordt aangegeven. In dat geval
3-8
wordt door het indrukken van de toets “SE- LECT in de onderstaande volgorde gewis­seld tussen de diverse weergaven van rittellers en kilometerteller: F-TRIP TRIP A TRIP B ODO F­TRIP Om een ritteller op nul terug te stellen, se­lecteert u deze door op de toets “SELECT” te drukken en dan de toets “RESET” min­stens 1 seconde lang ingedrukt te houden. Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet zelf met de hand op nul terugstelt, wordt deze automatisch teruggesteld zodra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt de vorige weergavemodus weer.
Brandstofniveaumeter
1
1. Brandstofniveaumeter
Page 23
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
De brandstofniveaumeter geeft aan hoe­veel brandstof in de tank aanwezig is. De displaysegmenten van de brandstofniveau­meter verdwijnen richting “E” (leeg) naar­mate het brandstofniveau verder daalt. Als het laatste segment links begint te knippe­ren, ga dan zo snel mogelijk tanken.
OPMERKING
Deze brandstofniveaumeter is voorzien van een zelfdiagnosesysteem. Als een storing wordt gedetecteerd in het elektrische circuit, wordt de volgende cyclus herhaald totdat de storing is verholpen: de segmenten van de brandstofmeter en het symbool “” knipperen acht keer en gaan dan geduren­de ongeveer 3 seconden uit. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het elektrisch cir­cuit te testen.
Weergave koelvloeistoftemperatuur
1
1. Weergave koelvloeistoftemperatuur
De weergave koelvloeistoftemperatuur geeft de temperatuur van de koelvloeistof aan.
DCA10021
LET OP
Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.
Zelfdiagnosesysteem
1
3
1. Weergave foutcode
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnose­systeem voor diverse elektrische circuits. Als in een van deze circuits een storing wordt gedetecteerd, gaat het waarschu­wingslampje motorstoring branden en geeft het display een foutcode weer. Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook storingen in de circuits van het startblok­keersysteem. Als in de circuits van het startblokkeersys­teem een storing wordt gedetecteerd, gaat het controlelampje startblokkering knippe­ren en geeft het display een foutcode weer.
3-9
Page 24
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING
Als het display foutcode 52 weergeeft, be­treft dit mogelijk een storing in het transpon­dersignaal. Als deze fout zich voordoet, probeer dan het volgende.
1. Start de motor met behulp van de co­deersleutel.
3
OPMERKING
Houd andere startblokkeersleutels uit de buurt van het contactslot en bewaar niet meer dan één startblokkeersleutel aan de- zelfde sleutelring! Startblokkeersleutels kunnen signaalstoring veroorzaken, waar­door de motor mogelijk niet kan worden ge­start.
2. Als de motor start, zet deze dan weer uit en probeer hem opnieuw te starten met de standaardsleutels.
3. Als de motor niet kan worden gestart met een of beide standaardsleutels, breng dan het voertuig, de codeersleu­tel en beide standaardsleutels naar een Yamaha dealer en laat de stan­daardsleutels opnieuw coderen.
Als het display foutcodes weergeeft, noteer deze dan en vraag een Yamaha dealer om het voertuig te controleren.
DCA11590
LET OP
Wanneer het display een foutcode aan­geeft, moet de machine zo spoedig mo­gelijk worden gecontroleerd om motorschade te voorkomen.
DAU12331
Antidiefstal-alarmsysteem (op­tie)
Dit model kan door een Yamaha dealer worden uitgerust met een optioneel antidief­stal-alarmsysteem. Neem contact op met een Yamaha dealer voor nadere informatie.
3-10
Page 25
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

Stuurschakelaars

Links
1. Lichtsignaalschakelaar “”
2. Dimlichtschakelaar /
3. Richtingaanwijzerschakelaar /
4. Claxonschakelaar “”
5. Schakelaar alarmverlichting “”
Rechts
1. Noodstopschakelaar /
2. Startknop “”
DAU12348
Lichtsignaalschakelaar “”
DAU12350
Druk deze schakelaar in om de koplamp een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU12400
Dimlichtschakelaar /
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht en op “” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar /
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze scha­kelaar naar “” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtin­gaanwijzers uit te schakelen wordt de scha­kelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsig­naal te geven.
DAU12660
Noodstopschakelaar /
Zet deze schakelaar voor u de motor start op “”. Zet deze schakelaar op “” om de motor direct uit te schakelen in een noodgeval, zoals wanneer de machine om­slaat of als de gaskabel blijft hangen.
3-11
Startknop “”
DAU12711
Druk deze knop in om via de startmotor de motor rond te draaien. Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
DAU44710
Het waarschuwingslampje voor motorsto­ring en het ABS-waarschuwingslampje (al­leen voor model met ABS) gaan branden als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en de startknop wordt ingedrukt. Dit wijst ech­ter niet op een storing.
DAU12733
Schakelaar alarmverlichting “”
Met de sleutel in de stand “ON” of “” kan deze schakelaar worden gebruikt voor het inschakelen van de alarmverlichting (gelijk­tijdig knipperen van alle richtingaanwijzers). De alarmverlichting wordt gebruikt in een noodgeval of om andere verkeersdeelne­mers te waarschuwen als uw machine stil­staat in een mogelijk gevaarlijke verkeerssituatie.
DCA10061
LET OP
Gebruik de alarmverlichting niet gedu­rende langere tijd als de motor niet draait omdat hierdoor de accu kan ontla­den.
3
Page 26
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12820

Koppelingshendel

Schakelpedaal

3
1. Koppelingshendel 1. Schakelpedaal
De koppelingshendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de koppeling te ontkoppelen. Laat de hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele werking van de koppeling moet de hendel snel ingetrok­ken worden en langzaam worden losgela­ten. De koppelingshendel is voorzien van een sperschakelaar die deel uitmaakt van het startspersysteem. (Zie pagina 3-21.)
Het schakelpedaal bevindt zich aan de lin­kerzijde van de motor en wordt in combina­tie met de koppelingshendel gebruikt bij het schakelen van de versnellingen van de 6­traps constant-mesh versnellingsbak op deze motorfiets.
DAU12870
DAU26823

Remhendel

De remhendel bevindt zich aan de rechter­stuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen.
1
1. Remhendel
2. Stelwiel afstelpositie remhendel
3. “”-merkteken
4. Afstand tussen remhendel en stuurgreep
De remhendel is voorzien van een stelwiel voor de positie van de remhendel. Om de afstand tussen de remhendel en de stuur­greep af te stellen, wordt het stelwiel ge­draaid terwijl de hendel van het stuur vandaan wordt gehouden. Controleer of het correcte instelpunt op het stelwiel tegen­over het “”-merkteken op de remhendel staat.
3-12
Page 27
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12941

Rempedaal

1
1. Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechter­zijde van de motorfiets. Trap op het rempe­daal om de achterrem te bekrachtigen.
DAU47521

ABS (voor modellen met ABS)

Het Yamaha ABS (anti-blokkeervoorziening remsysteem) bestaat uit een dubbel uitge­voerd elektronisch regelsysteem dat de voorrem en achterrem onafhankelijk aan­stuurt. Het ABS wordt bewaakt door een ECU, die in geval van een storing zal terug­vallen op handmatig remmen.
DWA10090
WAARSCHUWING
Het ABS-systeem functioneert het
meest effectief over lange remwe­gen.
Op sommige wegtypen (ruw weg-
dek of grint) kan de remweg langer zijn dan bij remmen zonder ABS. Houd daarom steeds voldoende af­stand tot uw voorligger, afgestemd op uw rijsnelheid.
OPMERKING
Het ABS voert gedurende enkele se-
conden een zelftest uit elke keer dat de machine wegrijdt nadat de sleutel naar “ON is gedraaid. Tijdens deze test hoort u een “klikkend” geluid van­onder de zitting en wanneer u de rem­hendel of het rempedaal licht aantrekt
of intrapt, voelt u eventueel een trilling in de hendel of het pedaal. Dit is nor­maal.
Wanneer ABS is geactiveerd, worden
de remmen op de gebruikelijke wijze bediend. In de remhendel of het rem­pedaal kunnen pulsaties worden ge­voeld, maar dat duidt niet op een storing.
Dit ABS-systeem is uitgerust met een
testfunctie, waarbij de bestuurder de pulsaties kan voelen in het rempedaal of in de remhendel terwijl ABS actief is. Er is echter speciaal gereedschap ver­eist, dus neem voor het uitvoeren van deze test contact op met uw Yamaha dealer.
DCA16120
LET OP
Houd alle soorten magneten (inclusief magneetgrijpers, magnetische schroe­vendraaiers etc.) uit de buurt van de voorste en achterste wielnaven. Anders kunnen de magnetische rotors van de wielnaven beschadigd raken, waardoor het ABS-systeem niet meer goed werkt.
3
3-13
Page 28
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
3
1. Achterste wielnaaf
2. Voorste wielnaaf

Tankdop

2
1. Slotplaatje tankdop
2. Ontgrendelen.
Openen van de tankdop
Open het slotplaatje op de tankdop, steek de sleutel in het slot en draai hem dan 1/4 slag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld en de tankdop kan worden verwijderd.
Sluiten van de tankdop
1. Druk de tankdop in positie met de sleu­tel in het slot.
2. Draai de sleutel linksom naar de oor­spronkelijke positie, neem hem uit en sluit dan het slotplaatje.
DAU13074
OPMERKING
De tankdop kan alleen worden gesloten met de sleutel in het slot. Bovendien kan de sleutel niet worden uitgenomen als de tankdop niet correct gesloten en vergren­deld is.
DWA11091
WAARSCHUWING
Na het tanken moet de tankdop goed worden aangedraaid. Door brandstoflek­kage ontstaat brandgevaar.
3-14
Page 29
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU13221

Brandstof

Controleer of er voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is.
DWA10881
WAARSCHUWING
Benzine en benzinedampen zijn zeer brandbaar. Volg de onderstaande in­structies om brand en ontploffing te voorkomen en het letselrisico tijdens het tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en zorg dat er niemand op de machine zit. Rook nooit tijdens het tanken en tank nooit in de nabijheid van vonken, open vuur of andere ontstekingsbronnen zo­als de waakvlammen van geisers en kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol. Steek bij het tanken het vulpistool goed in de vulopening van de brand­stoftank. Stop met vullen zodra de brandstof de onderkant van de vulhals heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet als deze warm wordt, kan de warmte van de motor of de zon ervoor zorgen dat brandstof uit de brandstoftank stroomt.
1
2
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
3. Veeg uitgestroomde brandstof onmid­dellijk af. LET OP: Veeg gemorste
brandstof onmiddellijk af met een schone, droge, zachte doek, aange­zien de brandstof de gelakte opper­vlakken en kunststof delen kan aantasten.
4. Draai de tankdop stevig vast.
WAARSCHUWING
Benzine is giftig en kan letsel of overlij­den veroorzaken. Spring zorgvuldig om met benzine. Probeer nooit om benzine via de mond over te hevelen. Roep on­middellijk medische hulp in nadat u ben­zine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine in uw ogen heeft gekregen. Als benzine op uw huid
[DCA10071]
DWA15151
3-15
terechtkomt, was deze dan af met water en zeep. Als u benzine op uw kleding morst, trek dan andere kleding aan.
DAU13320
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND NORMALE LOOD­VRIJE BENZINE
Inhoud brandstoftank:
17.3 L (4.57 US gal, 3.81 Imp.gal)
Brandstofreserve:
3.2 L (0.85 US gal, 0.70 Imp.gal)
DCA11400
LET OP
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Loodhoudende benzine veroorzaakt ern­stige schade aan inwendige motoron­derdelen als kleppen en zuigerveren en ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van normale loodvrije benzine met een octaangetal van RON 91 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), ge­bruik dan benzine van een ander merk of gebruik loodvrije superbenzine. Door lood­vrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskosten beperkt.
3
Page 30
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Tankbeluchtingsslang/overloop­slang
3
11
1. Tankbeluchtingsslang/overloopslang
2. Oorspronkelijke positie (verfmerkteken)
Alvorens de motorfiets te gebruiken:
Controleer de aansluiting van de tank-
beluchtingsslang/overloopslang.
Controleer de tankbeluchtings-
slang/overloopslang op scheuren of beschadiging en vervang indien nodig.
Controleer of het uiteinde van de tank-
beluchtingsslang/overloopslang niet verstopt is en reinig indien nodig.
DAU39451

Uitlaatkatalysator

Dit model is uitgerust met een uitlaatkataly­sator.
WAARSCHUWING
Het uitlaatsysteem is heet nadat de mo-
DAU13433
DWA10862
DCA10701
LET OP
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij gebruik van loodhoudende benzine zal onherstelbare schade worden toege­bracht aan de uitlaatkatalysator.
tor heeft gedraaid. Let op het volgende om brandgevaar of brandwonden te voorkomen:
Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op
2
gras of op ander materiaal dat ge­makkelijk vlam vat.
Parkeer de machine op een plek
waar voetgangers of kinderen niet gemakkelijk met het hete uitlaatsys­teem in aanraking kunnen komen.
Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoeld alvorens onder­houdswerkzaamheden uit te voe­ren.
Laat de motor niet langer dan enke-
le minuten stationair draaien. Lang stationair draaien kan leiden tot oververhitting.
3-16
Page 31
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU32980

Zadel

Verwijderen van het zadel
1. Steek de sleutel in het zadelslot en draai linksom.
2
1
1. Zadelslot
2. Ontgrendelen.
2. Houd de sleutel in deze stand vast, trek het zadel aan de achterzijde om­hoog en trek dan het zadel los.
Aanbrengen van het zadel
1. Steek het uitsteeksel aan de voorzijde van het zadel in de zadelbevestiging, zoals getoond in de afbeelding.
1
2
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
2. Druk het zadel aan de achterzijde om­laag om te vergrendelen.
3. Neem de sleutel uit.
OPMERKING
Controleer of het zadel stevig is vergrendeld alvorens te gaan rijden.
DAU46750

Helmbevestiging

2
1
3
1. Helmbevestiging
2. Boordgereedschapsset
3. Helmborgkabel
De helmbevestiging bevindt zich onder het zadel. De boordgereedschapsset bevat een helmborgkabel waarmee een helm aan de helmbevestiging kan worden bevestigd.
Om een helm aan de helmbevestiging te bevestigen
1. Verwijder het zadel. (Zie pagina 3-17.)
2. Haal zoals afgebeeld de helmborgka­bel door de gesp aan de helmriem en haak dan de kabellus over de helmbe­vestiging.
3
3-17
Page 32
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
123
3
1. Helm
2. Helmborgkabel
3. Helmbevestiging
3. Plaats de helm aan de rechterzijde van de machine, en breng het zadel aan.
WAARSCHUWING! Ga nooit rijden met een helm vastgemaakt aan de helmbevestiging, aangezien de helm objecten kan raken met moge­lijk verlies van de controle over de machine en een ongeval tot gevolg.
[DWA10161]
Om een helm los te maken van de helm­bevestiging
Verwijder het zadel, haal de helmborgkabel los van de helmbevestiging en de helm, en breng het zadel weer aan.
DAU14452

Opbergcompartiment

1
1. Opbergcompartiment
Het opbergcompartiment bevindt zich on­der het zadel. (Zie pagina 3-17.)
DWA10961
WAARSCHUWING
Overschrijd het maximumlaadge-
wicht van 3 kg (7 lb) voor het op­bergcompartiment niet.
Overschrijd het maximumgewicht
van XJ6F 185 kg (408 lb) XJ6FA 180 kg (397 lb) voor het voer­tuig niet.
Als de Gebruikershandleiding of andere do­cumentatie in het opbergcompartiment wordt opgeborgen, doe ze dan in een plas­tic zak om nat worden te voorkomen. Zorg
bij het wassen van de machine dat geen water het opbergcompartiment kan binnen­dringen.
3-18
Page 33
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU46830

Stand van het stuur

Het stuur kan in twee verschillende standen worden gezet, al naar gelang de voorkeur van de bestuurder. Laat de stand van het stuur aanpassen bij een Yamaha-dealer.
1
1. Stuur
DAU47260

Achteruitkijkspiegels

De achteruitkijkspiegels van dit voertuig kunnen naar voren worden geklapt om het parkeren in smalle ruimten te vergemakke­lijken. Klap de spiegels terug in hun oor­spronkelijke stand voordat u gaat rijden.
12 12
1. Rijstand
2. Parkeerstand
DWA14371
WAARSCHUWING
Vergeet niet de achteruitkijkspiegels in hun oorspronkelijk stand terug te klap­pen alvorens weg te rijden.
DAU47000

Schokdemperunit afstellen

Deze schokdemper is uitgerust met een stelring voor veervoorspanning.
DCA10101
LET OP
Probeer nooit voorbij de maximum- of minimuminstellingen te draaien om schade aan het mechanisme te voorko­men.
Stel de veervoorspanning als volgt af. Draai om de veervoorspanning te verhogen en zo de vering stugger te maken de stel­ring in de richting (a). Draai om de veervoor­spanning te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelring in de richting (b).
Zet de gewenste inkeping in de stel-
ring tegenover de positie-indicator op de schokdemper.
Verricht de afstelling met de speciale
sleutel met het verlengstuk in de boordgereedschapsset.
3
3-19
Page 34
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3
2
1
(b)
(a)
3
1. Verlengstuk
2. Speciale sleutel
3. Stelring veervoorspanning
4. Positie-indicator
Afstelling veervoorspanning:
Minimum (zacht):
1
Standaard:
3
Maximum (hard):
7
WAARSCHUWING
Deze schokdemperunit is gevuld met stikstofgas onder hoge druk. Lees de onderstaande informatie zorgvuldig door alvorens werkzaamheden uit te voeren aan de schokdemperunit.
Probeer de gascilinder niet te ope-
nen en blijf er verder vanaf.
4
DWA10221
Stel de schokdemperunit niet bloot
aan open vuur of een andere hitte­bron. Hierdoor kan de gasdruk zo hoog oplopen dat de unit explo­deert.
Voorkom vervorming of beschadi-
ging van de cilinder. Schade aan de cilinder zal resulteren in slechte dempingsprestaties.
Werp een beschadigde of versleten
schokdemperunit niet zelf weg. Breng de schokdemperunit voor elk onderhoud naar een Yamaha­dealer.
3-20
DAU15303

Zijstandaard

De zijstandaard bevindt zich aan de linker­zijde van het frame. Trek of druk de zijstan­daard met uw voet omhoog of omlaag terwijl u de machine rechtop houdt.
OPMERKING
De ingebouwde sperschakelaar voor de zij­standaard maakt deel uit van het startsper­systeem, dat in bepaalde situaties de werking van het ontstekingssysteem blok­keert. (Zie pagina 3-21 voor een uitleg over het startspersysteem.)
DWA10240
WAARSCHUWING
Met de machine mag nooit worden gere­den terwijl de zijstandaard omlaag staat of niet behoorlijk kan worden opgetrok­ken (of niet omhoog blijft), anders kan de zijstandaard de grond raken en zo de be­stuurder afleiden, waardoor de machine mogelijk onbestuurbaar wordt. Het Yamaha startspersysteem is ontworpen om de bestuurder te helpen bij zijn ver­antwoordelijkheid de zijstandaard op te trekken alvorens weg te rijden. Contro­leer dit systeem daarom regelmatig zo-
Page 35
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
als hierna beschreven en laat het repareren door een Yamaha dealer als de werking niet naar behoren is.
DAU44902

Startspersysteem

Het startspersysteem (waarvan de zijstan­daardschakelaar, de koppelingshendel­schakelaar en de vrijstandschakelaar deel uitmaken) heeft de volgende functies.
Het verhindert starten wanneer de ver-
snellingsbak in een versnelling is ge­schakeld en de zijstandaard is opgeklapt, terwijl de koppelingshendel niet is ingetrokken.
Het verhindert starten wanneer de ver-
snellingsbak in een versnelling is ge­schakeld en de koppelingshendel is ingetrokken, terwijl de zijstandaard nog omlaag staat.
Het schakelt een draaiende motor uit
wanneer de versnellingsbak in een versnelling staat en de zijstandaard
omlaag wordt bewogen. Controleer de werking van het startspersys­teem regelmatig volgens de onderstaande procedure.
3
3-21
Page 36
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Met de motor uit:
1. Beweeg de zijstandaard omlaag.
2. De motorstopknop moet in de stand staan.
3. Draai de sleutel naar aan.
4. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand.
5. Druk op de startknop.
Start de motor?
“ ”
WAARSCHUWING
Bij deze inspectie moet de machine op de
middenbok worden gezet.
Als zich een storing voordoet, vraag dan
alvorens te gaan rijden een Yamaha dealer het systeem te controleren.
3
JA NEE
Met de motor nog aan:
6. Beweeg de zijstandaard omhoog.
7. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast.
8. Schakel de versnellingsbak in een versnellingsstand.
9. Beweeg de zijstandaard omlaag.
Slaat de motor af?
JA NEE
Als de motor is afgeslagen:
10. Beweeg de zijstandaard omhoog.
11. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast.
12. Druk op de startknop.
Start de motor?
JA NEE
Het systeem is in orde. De motorfiets mag worden gebruikt.
De vrijstandschakelaar werkt mogelijk niet goed. Rijd niet met de motorfiets voordat deze is
nagekeken door een Yamaha dealer.
De zijstandaardschakelaar werkt mogelijk niet goed. Rijd niet met de motorfiets voordat deze is nagekeken door een Yamaha dealer.
De koppelingsschakelaar werkt mogelijk niet goed. Rijd niet met de motorfiets voordat deze is nagekeken door een Yamaha dealer.
3-22
Page 37

VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN

DAU15596
Inspecteer uw machine voor elk gebruik om te waarborgen dat deze in een veilige werkende staat is. Volg altijd de schema’s en procedures voor inspectie en onderhoud in de gebruikershandleiding.
WAARSCHUWING
Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Rijd niet met de machine als u een probleem hebt gevonden. Als een probleem niet kan worden opgelost via de procedures in deze handleiding, laat de machi­ne dan nazien door een Yamaha dealer.
Controleer voor het gebruik van deze machine de volgende punten:
ITEM CONTROLES PAGINA
Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
Brandstof
Motorolie
Koelvloeistof
Voorrem
Vul indien nodig brandstof bij.
Controleer de brandstofleiding op lekkage.
Controleer de tankbeluchtingsslang/overloopslang op obstakels, scheuren of be-
schadiging en controleer de slangaansluiting.
Controleer het olieniveau in de motor.
Vul indien nodig het aanbevolen type olie bij tot aan het voorgeschreven niveau.
Controleer de machine op olielekkage.
Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir.
Vul indien nodig de aanbevolen koelvloeistof bij tot aan het voorgeschreven ni-
veau.
Controleer het koelsysteem op lekkage.
Controleer de werking.
Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hy-
draulisch systeem te ontluchten.
Controleer de remblokken op slijtage.
Vervang indien nodig.
Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het voorgeschreven
niveau.
Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
3-15, 3-16
6-12
6-14
6-24, 6-25
DWA11151
4
4-1
Page 38
VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN
ITEM CONTROLES PAGINA
Controleer de werking.
Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hy-
draulisch systeem te ontluchten.
Achterrem
Koppeling
4
Gasgreep
Bedieningskabels
Aandrijfketting
Wielen en banden
Rem- en schakelpedalen
Rem- en koppelingshendels
Controleer de remblokken op slijtage.
Vervang indien nodig.
Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het voorgeschreven
niveau.
Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
Controleer de werking.
Smeer indien nodig de kabel.
Controleer de vrije slag van de koppelingshendel.
Stel indien nodig bij.
Controleer of de werking soepel is.
Controleer de vrije slag van de kabel.
Vraag indien nodig de Yamaha dealer om de vrije slag van de kabel af te stellen,
en de kabel en het kabelhuis te smeren.
Controleer of de werking soepel is.
Smeer indien nodig.
Controleer of de ketting correct is aangespannen.
Stel indien nodig bij.
Controleer de conditie van de ketting.
Smeer indien nodig.
Controleer op schade.
Controleer de conditie van de band en de profieldiepte.
Controleer de bandspanning.
Corrigeer indien nodig.
Controleer of de werking soepel is.
Smeer indien nodig de pedaalscharnierpunten.
Controleer of de werking soepel is.
Smeer indien nodig de hendelscharnierpunten.
6-24, 6-25
6-23
6-19, 6-29
6-28
6-26, 6-28
6-20, 6-22
6-29
6-30
4-2
Page 39
VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN
ITEM CONTROLES PAGINA
Middenbok, zijstandaard
Framebevestigingen
Instrumenten, verlichting, signaleringssysteem en schakelaars
Zijstandaardschakelaar
Controleer of de werking soepel is.
Smeer indien nodig de scharnierpunten.
Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet.
Zet indien nodig vast.
Controleer de werking.
Corrigeer indien nodig.
Controleer de werking van het startspersysteem.
Als het systeem niet correct werkt, vraag dan een Yamaha dealer de machine te
controleren.
6-30
3-20
4
4-3
Page 40

GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE

Lees de gebruikershandleiding zorgvuldig door om u vertrouwd te maken met alle be­dieningselementen. Als u de werking van een functie of bedieningselement niet be­grijpt, vraag dan uw Yamaha dealer om uit­leg.
WAARSCHUWING
Een onvoldoende vertrouwdheid met de bedieningselementen kan leiden tot ver­lies van de controle, met mogelijk een ongeval of letsel tot gevolg.
5
DAU15951
DWA10271
DAU47150
OPMERKING
Dit model is uitgerust met:
een hellingshoeksensor, waarbij de
motor afslaat bij kanteling. In dat geval wordt op de multifunctionele meter foutcode 30 weergegeven, maar dit betreft geen storing. Draai de sleutel naar OFF en vervolgens naar ON om de foutcode te wissen. Als u dat niet doet zal de motor niet starten, on­danks dat de motor wordt aangezwen­geld als u op de startknop drukt.
een automatische motorstop. De mo-
tor stopt automatisch als deze 20 mi­nuten stationair draait. In dat geval wordt op de multifunctionele meter foutcode 70 weergegeven, maar dit betreft geen storing. Druk op de start­schakelaar om de foutcode te wissen en de motor opnieuw te starten.
DAU44727

Starten van de motor

Het startspersysteem staat starten alleen toe als aan een van de volgende voorwaar­den is voldaan.
De versnellingsbak staat in de vrij-
stand.
De versnellingsbak staat in een ver-
snelling geschakeld terwijl de koppe­lingshendel is ingetrokken en de zijstandaard is opgeklapt. Zie pagina 3-21 voor meer informatie.
1. Draai de contactsleutel naar “ON” en controleer of de noodstopschakelaar op “” is gezet. De volgende waarschuwingslampjes en het controlelampje moeten enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Waarschuwingslampje olieni-
veau
Waarschuwingslampje koelvloei-
stoftemperatuur
Waarschuwingslampje motorsto-
ring
ABS-waarschuwingslampje
(voor modellen met ABS)
Controlelampje startblokkering
5-1
Page 41
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
DCA11833
LET OP
Als een waarschuwings- of controle­lampje niet gaat branden wanneer de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, of wanneer een waarschuwings- of contro­lelampje niet dooft, zie dan pagina 3-3 voor een controle van het circuit van het betreffende waarschuwings- of controle­lampje.
2. Schakel de versnellingsbak in de vrij­stand. (Zie pagina 5-2.) Het vrijstand­controlelampje moet gaan branden. Als dit niet gebeurt, vraag dan een Yamaha dealer het elektrische circuit na te kijken.
3. Start de motor door de startknop in te drukken. LET OP: Trek voor een
maximale levensduur van de motor nooit hard op als de motor koud is!
[DCA11041]
Als de motor niet wil starten, laat dan de startknop los, wacht een paar se­conden en probeer het dan opnieuw. Iedere startpoging moet zo kort moge­lijk duren om de accu te sparen. Laat de startmotor nooit langer dan 10 se­conden achtereen draaien.
DAU16671

Schakelen

6 5 4 3 2
N 1
1. Schakelpedaal
2. Vrijstand
Door de versnellingen te schakelen kunt u het beschikbare motorvermogen doseren bij het wegrijden, optrekken, tegen een hel­ling oprijden etc. De schakelstanden worden getoond in de afbeelding.
OPMERKING
Om de versnellingsbak in de vrijstand te schakelen wordt het schakelpedaal enkele malen ingetrapt totdat het einde van de slag bereikt is, waarna het pedaal iets wordt op­getrokken.
12
DCA10260
LET OP
Rijd niet lange tijd met afgezette
motor, ook niet met de versnellings­bak in de vrijstand, en sleep de mo­torfiets niet over lange afstanden. De versnellingsbak wordt alleen af­doende gesmeerd terwijl de motor draait. Door onvoldoende smering kan de versnellingsbak worden be­schadigd.
Gebruik altijd de koppeling om de
versnellingsbak te schakelen om zo schade aan de motor, de versnel­lingsbak en de aandrijving te voor­komen; door hun constructie zijn deze niet bestand tegen de schok­ken die optreden bij belast schake­len.
5
5-2
Page 42
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
Tips voor een zuinig brandstof­verbruik
Het brandstofverbruik is vooral afhankelijk van uw rijstijl. Hierna volgen enkele tips om het brandstofverbruik te verlagen:
Schakel snel en soepel door en ver-
mijd hoge toerentallen terwijl u accele­reert.
Geef geen gas tijdens het terugscha-
kelen en voorkom dat de motor onbe­last met een hoog toerental draait.
Laat de motor niet langdurig stationair
5
draaien maar zet hem af (bijvoorbeeld in files, bij stoplichten of bij spoorweg­overgangen).
DAU16810
DAU16841

Inrijperiode

De belangrijkste periode in de levensduur van het motorblok is de tijd tussen 0 en 1600 km (1000 mi). Lees daarom de vol­gende informatie aandachtig door. Omdat het motorblok gloednieuw is, mag dit de eerste 1600 km (1000 mi) niet te zwaar worden belast. De verschillende onderde­len van de motor slijten op elkaar in totdat de juiste bedrijfsspelingen zijn bereikt. Rijd tijdens deze periode nooit langdurig volgas en vermijd ook andere manoeuvres die tot oververhitting van de motor kunnen leiden.
DAU17093
0–1000 km (0–600 mi)
Laat de motor niet langdurig meer dan 5800 tpm maken. LET OP: Na 1000 km (600 mi)
moet de motorolie worden ververst en moet de oliefilterpatroon of het oliefilte­relement worden vervangen.
1000–1600 km (600–1000 mi)
Laat de motor niet langdurig meer dan 7000 tpm draaien.
[DCA10302]
DCA10310
LET OP
Voer het toerental niet zover op dat
de toerenteller in de rode zone wijst.
Als tijdens de inrijperiode motor-
schade optreedt, vraag dan direct een Yamaha dealer de machine te controleren.
1600 km (1000 mi) en verder
De machine kan nu normaal worden ge­bruikt.
5-3
Page 43
DAU17213

Parkeren

Zet om te parkeren de motor af en neem dan de sleutel uit het contactslot.
DWA10311
WAARSCHUWING
De motor en het uitlaatsysteem
kunnen zeer heet worden, parkeer dus op een plek waar voetgangers of kinderen niet gemakkelijk met deze onderdelen in aanraking kun­nen komen en brandwonden kun­nen oplopen.
Parkeer nooit op een helling of een
zachte ondergrond, hierdoor kan de machine kantelen met mogelijk brandstoflekkage en brand tot ge­volg.
Parkeer niet nabij gras of andere
brandbare materialen die vlam zou­den kunnen vatten.
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5
5-4
Page 44

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

Door periodiek inspecties, afstellingen en smeerbeurten uit te laten voeren, zorgt u er­voor dat uw machine in zo veilig en efficiënt mogelijke conditie blijft. De eigenaar/be­stuurder van de machine is verplicht de op­timale veiligheid te waarborgen. Op de volgende paginas wordt de belangrijkste in­formatie met betrekking tot inspecties, af­stellingen en smeerbeurten gegeven. De intervalperioden vermeld in het periodie­ke smeer- en onderhoudsschema moeten worden beschouwd als een algemene richt­lijn onder normale rijcondities. Het is echter mogelijk dat de intervalperioden voor on­derhoud moeten worden verkort afhankelijk
6
van het weer, het terrein, de geografische locatie en individueel gebruik.
WAARSCHUWING
Het niet of onjuist uitvoeren van onder­houd aan de machine vergroot het risico op letsel of overlijden tijdens het uitvoe­ren van onderhoud of het rijden met de machine. Als u niet bekend bent met voertuigonderhoud, laat het onderhoud dan uitvoeren door uw Yamaha dealer.
DAU17241
DWA10321
DWA15121
WAARSCHUWING
Zet voor het uitvoeren van onderhoud de motor af tenzij anders aangegeven.
Een draaiende motor heeft bewe-
gende delen die lichaamsdelen of kleding kunnen grijpen en elektri­sche onderdelen die schokken of brand kunnen veroorzaken.
Het laten draaien van de motor tij-
dens het uitvoeren van onderhoud kan leiden tot oogletsel, brandwon­den, brand of koolmonoxidevergif­tiging, mogelijk met de dood tot gevolg. Zie pagina 1-1 voor meer in­formatie over koolmonoxide.
DAU39691

Boordgereedschapsset

1
1. Boordgereedschapsset
De boordgereedschapsset bevindt zich aan de onderkant van het zadel. (Zie pagina 3-17.) De onderhoudsinformatie in deze handlei­ding en het gereedschap in de boordge­reedschapsset zijn bedoeld om u te ondersteunen bij het uitvoeren van preven­tief onderhoud en kleinere reparaties. Voor de correcte uitvoering van bepaalde onder­houdswerkzaamheden kan echter het ge­bruik van extra gereedschap zoals een momentsleutel vereist zijn.
6-1
Page 45
OPMERKING
Laat een Yamaha dealer onderhoud ver­richten als u niet beschikt over het gereed­schap of de ervaring die voor bepaalde werkzaamheden vereist zijn.
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6
6-2
Page 46
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU46861
OPMERKING
De jaarlijkse controles horen eenmaal per jaar te worden uitgevoerd, behalve wanneer in plaats daarvan een onder-
houdsbeurt op kilometerbasis of, voor Groot-Brittannië, op mijlbasis wordt verricht.
Herhaal de onderhoudsintervallen vanaf 50000 km (30000 mi), beginnend vanaf 10000 km (6000 mi).
Werkzaamheden gemarkeerd met een asterisk horen te worden uitgevoerd door een Yamaha dealer, omdat hiertoe speciaal gereed-
schap, technische gegevens en vakmanschap vereist zijn.

Periodiek onderhoudsschema voor het uitstootcontrolesysteem

NR. ITEM
6
1 * Brandstofleiding
2 * Bougies
3 * Ve ntie le n
4 * Brandstofinjectie
5 * Luchtinlaatsysteem
CONTROLE OF ONDER-
HOUDSBEURT
Controleer de brandstofslangen op scheurtjes of beschadigingen.
Controleer de conditie.
Reinigen en elektrodenafstand af-
stellen.
Vervangen. √√
Controleer de klepspeling.
Afstellen.
Stel het stationair toerental en de
synchronisatie af.
Controleer de luchtafsluitklep, de membraanklep en de slang op be­schadiging.
Vervang indien nodig het volledi­ge luchtinlaatsysteem.
1000 km (600 mi)
√√√√√√
6-3
DAU46910
KILOMETERSTAND
10000 km
(6000 mi)
√√√√√
√√
√√√√√
20000 km
(12000 mi)
Elke 40000 km (24000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
Page 47
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

Algemeen smeer- en onderhoudsschema

NR. ITEM
1 Luchtfilterelement Vervangen.
2 Koppeling
3 * Voorrem
4 * Achterrem
5 * Remslangen
6 * Wielen
7 * Banden
8 * Wiellagers
CONTROLE OF ONDER-
HOUDSBEURT
Controleer de werking.
Afstellen.
Controleer de werking en het
vloeistofniveau en controleer de machine op vloeistoflekkage.
Vervang de remblokken. Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
Controleer de werking en het
vloeistofniveau en controleer de machine op vloeistoflekkage.
Vervang de remblokken. Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
Controleer op scheurtjes en be-
schadigingen.
Vervangen. Elke 4 jaar
Controleer de speling en contro-
leer op beschadigingen.
Controleer op slijtage en bescha­digingen.
Vervang indien nodig.
Controleer de bandspanning.
Corrigeer indien nodig.
Controleer op speling of bescha-
digingen.
1000 km (600 mi)
√√√√√
√√√√√√
√√√√√√
KILOMETERSTAND
10000 km (6000 mi)
√√√√√
√√√√
√√√√√
√√√√
20000 km
(12000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
DAU1770C
JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
6
6-4
Page 48
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
NR. ITEM
9 * Achterbrug
10 Aandrijfketting
11 * Balhoofdlagers
Framebevestigin-
12 *
6
gen
Scharnieras van
13
remhendel
Scharnieras van
14
rempedaal
Scharnieras van
15
koppelingshendel
Scharnieras van
16
schakelpedaal
Zijstandaard, mid-
17
denbok
Zijstandaardscha-
18 *
kelaar
CONTROLE OF ONDER-
HOUDSBEURT
Controleer op een correcte wer­king en overmatige speling.
Smeren met lithiumvet. Elke 50000 km (30000 mi)
Controleer de spanning, uitlijning
en conditie van de aandrijfketting.
Stel de ketting af en smeer deze grondig met een speciale smering voor o-ringkettingen.
Controleer de lagers op speling en oppervlakteruwheid.
Smeren met lithiumvet. Elke 20000 km (12000 mi)
Controleer of alle moeren, bouten
en schroeven stevig zijn vastge­zet.
Smeren met siliconenvet. √√√√√
Smeren met lithiumvet. √√√√√
Smeren met lithiumvet. √√√√√
Smeren met lithiumvet. √√√√√
Controleer de werking.
Smeren met lithiumvet.
Controleer de werking. √√√√√√
1000 km (600 mi)
Elke 1000 km (600 mi) en nadat de motorfiets is gewassen of ermee in de regen
√√√√√
KILOMETERSTAND
10000 km
(6000 mi)
√√√√
√√√√√
√√√√√
20000 km
(12000 mi)
of vochtige gebieden is gereden
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
6-5
Page 49
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
NR. ITEM
19 * Voo rvor k
20 * Schokdemperunit
21 Motorolie
22 Oliefilterpatroon Vervangen. √√√
23 * Koelsysteem
Voor- en achterrem-
24 *
schakelaar
Bewegende delen
25
en kabels
Gaskabelhuis en
26 *
gaskabel
Lampen, richtin-
27 *
gaanwijzers en schakelaars
CONTROLE OF ONDER-
HOUDSBEURT
Controleer op een correcte wer­king en olielekkage.
Controleer op een correcte wer­king en olielekkage.
Verversen.
Controleer het olieniveau en con-
troleer de machine op olielekka­ge.
Controleer het koelvloeistofniveau en controleer de machine op vloeistoflekkage.
Verversen. Elke 3 jaar
Controleer de werking. √√√√√√
Smeren. √√√√√
Controleer de werking en speling.
Stel indien nodig de speling af.
Smeer het gaskabelhuis en de
gaskabel.
Controleer de werking.
Stel de koplamplichtbundel af.
1000 km (600 mi)
√√√√√√
√√√√√√
KILOMETERSTAND
10000 km (6000 mi)
√√√√
√√√√
√√√√√
√√√√√
20000 km
(12000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
6
6-6
Page 50
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
OPMERKING
Luchtfilter
Het luchtfilter op dit model is voorzien van een geolied papieren filterelement. Reinig dit niet met perslucht, om het niet te bescha­digen.
Het luchtfilterelement moet u vaker vervangen als u vaak in extreem vochtige of stoffige gebieden rijdt.
Hydraulisch remsysteem
Controleer regelmatig het remvloeistofniveau en vul indien nodig bij.
Elke twee jaar moeten de inwendige onderdelen van de hoofdremcilinders en de remklauwen worden vervangen en de remvloei-
stof worden ververst.
De remslangen dienen elke vier jaar te worden vervangen, of wanneer deze zijn gescheurd of beschadigd.
6
DAU18680
6-7
Page 51
DAU18712
Stroomlijn- en framepanelen ver­wijderen en aanbrengen
Bij het uitvoeren van sommige onder­houdswerkzaamheden beschreven in dit hoofdstuk moeten de afgebeelde stroom­lijn- en framepanelen worden verwijderd. Neem deze paragraaf door wanneer een stroomlijn- of framepaneel moet worden verwijderd of aangebracht.
21
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
1
2
2
1. Stroomlijnpaneel C
2. Paneel A
1
2
1. Stroomlijnpaneel A
2. Bout
Aanbrengen van het stroomlijnpaneel Plaats het stroomlijnpaneel in de oorspron-
2
kelijke positie en breng dan de schroeven aan.
1
6
1. Stroomlijnpaneel A
2. Stroomlijnpaneel B
1. Paneel B
2. Paneel C
DAU46740
Stroomlijnpaneel A
Verwijderen van stroomlijnpaneel Verwijder de bouten en neem het stroom­lijnpaneel los.
6-8
Stroomlijnpanelen B en C
DAU47380
Verwijderen van een stroomlijnpaneel
1. Verwijder het stroomlijnpaneel A.
2. Verwijder de drukclip en de bouten en haal dan het stroomlijnpaneel los.
Page 52
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
1
2
1. Stroomlijnpaneel B
2. Drukclip
3. Bout
3. Verwijder het richtingaanwijzersnoer uit de geleider en haal dan de stekker
6
van het richtingaanwijzersnoer los.
1
2
3
Aanbrengen van het stroomlijnpaneel
1. Sluit de stekker van de richtingaanwij-
3
3
zer aan en voer het richtingaanwijzer­snoer door de geleider.
2. Plaats het stroomlijnpaneel in de oor­spronkelijke positie en breng dan de bouten en de drukclip aan.
3. Breng het stroomlijnpaneel A aan.
Paneel A
Om het paneel te verwijderen Verwijder de bout en de drukclip en haal dan het paneel los.
DAU46770
1
2
3
1. Paneel A
2. Bout
3. Drukclip
Om het paneel aan te brengen Plaats het paneel in de oorspronkelijke po­sitie en breng dan de bout en de drukclip aan.
DAU47370
Panelen B en C
Om een van de panelen te verwijderen
1. Verwijder de drukclip en de bout.
1. Draad van richtingaanwijzer
2. Geleider
3. Kabelboomstekker richtingaanwijzer
6-9
Page 53
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
1
2
3
1. Paneel B
2. Drukclip
3. Bout
2. Schuif het paneel naar achteren en til dan de achterzijde van het paneel iets op.
3. Trek het paneel naar achteren om het te verwijderen.
Om het paneel aan te brengen
1. Steek de uitsteeksels op het paneel in de sleuven en schuif het paneel naar voren.
6-10
2. Breng de bout en de drukclip aan.
6
Page 54
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

Controleren van de bougies

Bougies vormen belangrijke onderdelen van de motor die periodiek moeten worden gecontroleerd, bij voorkeur door een Yamaha dealer. Omdat bougies door verhit­ting en neerslag altijd langzaam slijten, moeten de bougies worden verwijderd en gecontroleerd volgens de tijden genoemd in het periodieke smeer- en onderhoudssche­ma. De conditie van de bougies kan daar­naast veel duidelijk maken over de conditie van de motor. De porseleinen isolator rond de centrale elektrode moet licht tot gemiddeld bruin ver­kleurd zijn (de ideale kleur als normaal met de machine wordt gereden), en alle bougies
6
in de motor horen dezelfde verkleuring te hebben. Wanneer een bougie een heel an­dere kleur vertoont, werkt de motor mogelijk niet naar behoren. Probeer dergelijke pro­blemen niet zelf vast te stellen. Laat in plaats daarvan uw machine nakijken door een Yamaha dealer. Vervang een bougie als de elektroden blij­ken te zijn afgesleten en als overmatige koolaanslag of andere neerslag gevonden wordt.
Voorgeschreven bougie:
NGK/CR9E
DAU19642
Voordat een bougie wordt aangebracht moet de elektrodenafstand met een draad­voelmaat worden gemeten; breng indien nodig de elektrodenafstand op specificatie.
1. Elektrodenafstand
Elektrodenafstand:
0.7–0.8 mm (0.028–0.031 in)
Reinig het oppervlak van de bougiepakking en het pasvlak en verwijder eventueel vuil uit de schroefdraad van de bougie.
Aanhaalmoment:
Bougie:
12.5 Nm (1.25 m·kgf, 9.0 ft·lbf)
OPMERKING
Als geen momentsleutel beschikbaar is, wordt de bougie correct vastgezet door handvast te zetten en dan nog 1/4–1/2 slag
verder te draaien. De bougie moet echter zo snel mogelijk naar het juiste aanhaalmo­ment worden aangedraaid.
6-11
Page 55
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU46721

Motorolie en oliefilterpatroon

Vóór iedere rit moet het motorolieniveau worden gecontroleerd. Verder moet de olie worden ververst en de oliefilterpatroon wor­den vervangen volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onder­houdsschema.
Om het motorolieniveau te controleren
1. Zet de machine op een vlakke onder­grond en houd deze rechtop. Wanneer de machine iets schuin staat, kan het niveau al foutief worden afgelezen.
2. Start de motor, laat deze een paar mi­nuten warmdraaien en zet hem dan af.
3. Wacht een paar minuten om de olie tot rust te laten komen.
4. Verwijder de peilstok en veeg deze schoon. Steek de peilstok terug in de olievulopening (zonder vast te draaien) en verwijder dan opnieuw om het olieniveau te controleren.
OPMERKING
Het motorolieniveau moet tussen de merk­strepen voor minimum- en maximumniveau staan.
1
2
3
1. Motoroliepeilstok
2. Merkstreep maximumniveau
3. Merkstreep minimumniveau
5. Als de motorolie bij of beneden de merkstreep voor minimumniveau staat, verwijder dan de olievuldop en vul voldoende olie van de aanbevolen soort bij tot het correcte niveau.
1
6. Steek de peilstok in en draai deze vast en installeer dan de olievuldop en draai vast.
Om de motorolie te verversen (met of zonder vervanging van oliefilterpatroon)
1. Verwijder het stroomlijnpaneel B. (Zie pagina 6-8.)
2. Start de motor, laat deze een paar mi­nuten warmdraaien en zet hem dan af.
3. Zet een olieopvangbak onder de motor om de gebruikte olie op te vangen.
4. Verwijder de olievuldop en de olieaf­tapplug met de pakking om de olie uit het carter te laten stromen.
2
1
1
1. Olieaftapplug
2. Pakking
6
1. Olievuldop
6-12
Page 56
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
O
G
OPMERKING
Sla de stappen 5–7 over als de oliefilterpa­troon niet wordt vervangen.
5. Verwijder de oliefilterpatroon met een oliefiltersleutel.
6
1. Oliefilterpatroon
2. Oliefiltersleutel
OPMERKING
De Yamaha dealer kan een oliefiltersleutel leveren.
6. Smeer een dun laagje schone motoro­lie op de O-ring van de nieuwe oliefil­terpatroon.
Aanhaalmoment:
Oliefilterpatroon:
17 Nm (1.7 m·kgf, 12 ft·lbf)
8. Monteer de olieaftapplug met een nieuwe pakking en zet de plug vast met het voorgeschreven aanhaalmo­ment.
Aanhaalmoment:
1. O-ring
1
2
PMERKIN
Zorg dat de o-ring correct aanligt.
7. Plaats de nieuwe oliefilterpatroon met een oliefiltersleutel en zet hem dan met een momentsleutel vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
Olieaftapplug:
43 Nm (4.3 m·kgf, 31 ft·lbf)
9. Vul bij met de voorgeschreven hoe­veelheid van de aanbevolen motorolie, breng dan de olievuldop aan en zet deze vast.
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
Zonder vervanging van oliefilterpa­troon:
2.50 L (2.64 US qt, 2.20 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterpatroon:
2.80 L (2.96 US qt, 2.46 Imp.qt)
OPMERKING
1
1. Momentsleutel
Veeg enige gemorste olie af nadat de motor en het uitlaatsysteem zijn afgekoeld.
6-13
Page 57
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DCA11620
LET OP
Om het slippen van de koppeling te
voorkomen (de motorolie smeert immers ook de koppeling) mogen geen chemische additieven worden toegevoegd. Gebruik geen oliën met een “CD” dieselspecificatie of oliën met een hogere kwaliteit dan gespecificeerd. Gebruik ook geen oliën met een ENERGY CONSER­VING II of hogere aanduiding.
Zorg dat er geen verontreinigingen
in het carter terecht komen.
10. Start de motor, laat deze een paar mi­nuten stationair draaien en controleer daarbij op olielekkage. Als er sprake is van olielekkage, zet de motor dan di­rect af en zoek de oorzaak.
OPMERKING
Nadat de motor is gestart moet het waar­schuwingslampje olieniveau uitgaan als het olieniveau correct is.
DCA10401
LET OP
Zet de motor direct af als het waarschu­wingslampje olieniveau knippert of blijft branden en laat het voertuig controleren door een Yamaha dealer, zelfs als het olieniveau in orde is.
11. Zet de motor af en wacht een paar mi­nuten tot de olie tot rust is gekomen. Controleer dan het olieniveau en corri­geer indien nodig.
12. Breng het stroomlijnpaneel aan.
DAU20070

Koelvloeistof

Voor iedere rit moet het koelvloeistofniveau worden gecontroleerd. Ook moet de koel­vloeistof worden ververst volgens de inter­valperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
DAU47330
Controleren van het koelvloeistofniveau
1. Zet de machine op een vlakke onder­grond en houd deze rechtop.
2. Verwijder het stroomlijnpaneel A. (Zie pagina 6-8.)
OPMERKING
Het koelvloeistofniveau moet worden
gecontroleerd terwijl de motor koud is, temperatuurverschillen zijn namelijk van invloed op het niveau.
Zorg dat de machine rechtop staat bij
het controleren van het koelvloeistofni­veau. Wanneer de machine iets schuin staat, kan het niveau al foutief worden afgelezen.
3. Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir.
6
6-14
Page 58
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
OPMERKING
Het koelvloeistofniveau moet tussen de merkstrepen voor minimum- en maximum­niveau staan.
2
3
1. Koelvloeistofreservoir
6
2. Merkstreep maximumniveau
3. Merkstreep minimumniveau
4. Als het koelvloeistofniveau zich op of onder de merkstreep voor het mini­mum bevindt, verwijder dan het stroomlijnpaneel C. (Zie pagina 6-8.)
5. Verwijder de ontluchtingsslang van het koelvloeistofreservoir uit de geleider en verwijder de dop van het koelvloei­stofreservoir.
1
2
3
1. Dop koelvloeistofreservoir
2. Ontluchtingsslang koelvloeistofreservoir
3. Geleider
1
6. Vul koelvloeistof bij tot aan de merk­streep voor maximumniveau en breng dan de dop van het koelvloeistofreser­voir weer aan. WAARSCHUWING!
Verwijder alleen de dop van het koelvloeistofreservoir. Probeer nooit om de radiatorvuldop te ver­wijderen als de motor koud is.
[DWA15161] LET OP: Als er geen koel-
vloeistof aanwezig is, gebruik dan in plaats daarvan gedistilleerd wa­ter of onthard leidingwater. Gebruik geen hard water of zout water, dit is schadelijk voor de motor. Als er in plaats van koelvloeistof water is ge­bruikt, vervang dit dan zo snel mo­gelijk door koelvloeistof, anders is het systeem niet beschermd tegen
6-15
vorst en corrosie. Als er water aan de koelvloeistof is toegevoegd, laat dan een Yamaha dealer zo snel mo­gelijk het antivriesgehalte van de koelvloeistof controleren om te voorkomen dat de effectiviteit van de koelvloeistof afneemt.
Inhoud koelvloeistofreservoir (tot aan de merkstreep voor maximum­niveau):
0.25 L (0.26 US qt, 0.22 Imp.qt)
7. Leid de ontluchtingsslang van het koelvloeistofreservoir door de geleider zoals getoond.
[DCA10472]
1
2
1. Ontluchtingsslang koelvloeistofreservoir
2. Geleider
8. Breng de stroomlijnpanelen aan.
Page 59
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Om de koelvloeistof te verversen
1. Zet de machine op een vlakke onder­grond en laat het motorblok indien no­dig afkoelen.
2. Verwijder de stroomlijnpanelen A en C. (Zie pagina 6-8.)
3. Schuif een opvangbak onder de motor om de gebruikte koelvloeistof op te vangen.
4. Verwijder de radiatorvuldop.
WAARSCHUWING! Probeer nooit om de radiatorvuldop te verwijde­ren als de motor warm is.
DAU47321
[DWA10381]
1
1. Radiatorvuldop
5. Verwijder de ontluchtingsslang van het koelvloeistofreservoir uit de geleider en verwijder de dop van het koelvloei­stofreservoir.
1
2
3
1. Dop koelvloeistofreservoir
2. Ontluchtingsslang koelvloeistofreservoir
3. Geleider
6. Verwijder het deksel van het koelvloei­stofreservoir en het koelvloeistofreser­voir zelf door de bouten los te halen.
1
2
3
1. Bout
2. Kap koelvloeistofreservoir
3. Koelvloeistofreservoir
7. Tap de koelvloeistof uit het reservoir af door het reservoir om te keren.
8. Verwijder de aftapplug voor koelvloei­stof en de pakking om het koelsys­teem af te tappen.
2
1
1
1. Aftapplug koelvloeistof
2. Pakking
9. Spoel het koelsysteem nadat alle koel­vloeistof is uitgestroomd grondig door met schoon leidingwater.
10. Monteer de aftapplug voor koelvloei­stof met een nieuwe pakking en zet de plug dan vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Aftapplug koelvloeistof:
10 Nm (1.0 m·kgf, 7.2 ft·lbf)
6
6-16
Page 60
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
11. Monteer het koelvloeistofreservoir en het deksel door ze in de oorspronkelij­ke stand te plaatsen en breng dan de bouten aan.
12. Giet de voorgeschreven hoeveelheid van de gespecificeerde koelvloeistof in de koelvloeistofradiator en in het re­servoir.
Mengverhouding antivries/water:
1:1
Aanbevolen antivries:
Hoogwaardige ethyleenglycol anti­vries met corrosieremmers voor alu­minium motoren
Hoeveelheid koelvloeistof:
6
Inhoud radiator (inclusief alle leidin­gen):
2.00 L (2.11 US qt, 1.76 Imp.qt) Inhoud koelvloeistofreservoir (tot aan de merkstreep voor maximum­niveau):
0.25 L (0.26 US qt, 0.22 Imp.qt)
13. Breng de radiatorvuldop weer aan.
14. Breng de dop van het koelvloeistofre­servoir aan.
15. Start de motor, laat hem een paar mi­nuten stationair draaien en zet hem dan uit.
16. Verwijder de radiatorvuldop om het koelvloeistofniveau in de radiator te controleren. Vul indien nodig koelvloei-
stof bij tot het niveau boven in de radia­tor staat en breng dan de radiatorvuldop aan.
17. Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir. Verwijder indien nodig de dop van het koelvloeistofreservoir, vul koelvloeistof bij tot aan de merk­streep voor maximumniveau en breng dan de dop weer aan.
18. Leid de ontluchtingsslang van het koelvloeistofreservoir door de geleider zoals getoond.
1
2
1. Ontluchtingsslang koelvloeistofreservoir
2. Geleider
19. Start de motor en controleer dan of er­gens aan de machine lekkage te zien is. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het koelsysteem te controleren.
20. Breng de stroomlijnpanelen aan.
6-17
DAU32887

Het luchtfilterelement vervangen

Het luchtfilterelement moet worden vervan­gen volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudssche­ma. Vervang het luchtfilterelement vaker als u in zeer stoffige of vochtige gebieden rijdt.
1. Verwijder het zadel. (Zie pagina 3-17.)
2. Verwijder de panelen B en C. (Zie pa­gina 6-8.)
3. Verwijder de tankbevestigingsbouten en haal dan de brandstoftank weg van het luchtfilterhuis.
1
1. Bout
4. Verwijder het luchtfilterdeksel door de schroeven te verwijderen. LET OP:
Let er bij het verwijderen van het deksel van het luchtfilterhuis op dat geen vreemde materialen in het luchtinlaatspruitstuk terechtko-
[DCA12881]
men.
Page 61
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
2
2
1
2
1. Luchtfilterdeksel
2. Schroef
5. Trek het luchtfilterelement uit.
1
1. Luchtfilterelement
2. Luchtinlaatspruitstuk
6. Breng een nieuw luchtfilterelement aan in het luchtfilterhuis. LET OP:
Zorg ervoor dat het filterelement goed aanligt in het luchtfilterhuis. Laat de motor nooit draaien met het
luchtfilterelement uitgenomen, hierdoor kunnen de zuiger(s) en/of cilinder(s) overmatig versleten ra-
[DCA10481]
ken.
7. Monteer het luchtfilterdeksel door de schroeven aan te brengen.
8. Plaats de brandstoftank terug. Contro­leer of de brandstofslangen stevig zijn aangesloten, de juiste ligging hebben en niet worden afgekneld. Vergeet niet de slangen in hun oorspronkelijke po­sitie te plaatsen. WAARSCHUWING!
Controleer alvorens de brandstof­tank in de oorspronkelijke positie terug te plaatsen of alle slangen (brandstofslang, ontluchtings­slang brandstoftank, overloopslan­getje brandstoftank) niet zijn beschadigd, goed zijn aangesloten en geplaatst, en niet worden afge-
2
kneld. Als een slang beschadigd is, laat dan een Yamaha dealer de slang vervangen alvorens de motor te starten, anders kan brandstoflek­kage ontstaan met brandrisico tot gevolg.
[DWA12463]
6-18
1
1. Slang
6
1
1. Oorspronkelijke positie (verfmerkteken)
9. Breng de tankbevestigingsbouten aan.
10. Monteer de panelen.
11. Breng het zadel aan.
Page 62
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Afstellen van het stationair toe­rental
Het stationair toerental moet als volgt wor­den gecontroleerd en eventueel afgesteld volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. De motor moet warm zijn om deze afstelling te verrichten. Controleer het stationair toerental en stel dit indien nodig volgens de specificatie af door de stationair stelschroef te verdraaien. Draai de schroef in de richting (a) om het stationair toerental te verhogen. Draai de schroef in de richting (b) om het stationair toerental te verlagen.
6
1
DAU34301
(a)
(b)
OPMERKING
Als het voorgeschreven stationair toerental niet haalbaar is volgens de hierboven be­schreven werkwijze, vraag dan een Yamaha dealer de afstelling uit te voeren.
1
DAU21382

Controleren van de vrije slag gaskabel

1. Vrije slag gaskabel
De vrije slag van de gaskabel dient 3.0–5.0 mm (0.12–0.20 in) te bedragen bij de gas­greep. Controleer de vrije slag van de gas­kabel regelmatig en laat de vrije slag indien nodig afstellen door een Yamaha dealer.
1. Stationair stelschroef
Stationair toerental:
1250–1350 tpm
6-19
Page 63
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU21401

Klepspeling

De klepspeling kan tijdens gebruik gaan af­wijken, waardoor de lucht/brandstof-ver­houding kan veranderen en/of het motorgeluid toeneemt. Om dit te voorko­men moet de klepspeling door een Yamaha dealer worden afgesteld volgens de inter­valperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
DAU21772

Banden

Let ten aanzien van de voorgeschreven banden op het volgende voor een optimale prestatie, levensduur en veilige werking van uw motorfiets.
Bandenspanning
De bandenspanning moet voor elke rit wor­den gecontroleerd en indien nodig worden bijgesteld.
DWA10501
WAARSCHUWING
Rijden met deze machine met een on­juiste bandenspanning kan leiden tot verlies van de controle met mogelijk ern­stig letsel of overlijden tot gevolg.
De bandspanning moet worden ge-
controleerd en afgesteld terwijl de banden koud zijn (wanneer de tem­peratuur van de banden gelijk is aan de omgevingstemperatuur).
De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het totale gewicht van rijder, passagier, bagage en accessoires dat voor dit model is vastgesteld.
Bandenspanning (gemeten op kou­de banden):
0–90 kg (0–198 lb):
Voo r:
225 kPa (2.25 kgf/cm², 33 psi)
Achter:
250 kPa (2.50 kgf/cm², 36 psi)
XJ6F 90–185 kg (198–408 lb) XJ6FA 90–180 kg (198–397 lb):
Voo r:
250 kPa (2.50 kgf/cm², 36 psi)
Achter:
290 kPa (2.90 kgf/cm², 42 psi)
Rijden met hoge snelheid:
Voo r:
225 kPa (2.25 kgf/cm², 33 psi)
Achter:
250 kPa (2.50 kgf/cm², 36 psi)
Maximale belasting*:
XJ6F 185 kg (408 lb) XJ6FA 180 kg (397 lb)
* Totaal gewicht van bestuurder, pas-
sagier, bagage en accessoires
DWA10511
WAARSCHUWING
Belaad uw machine nooit te zwaar. Rij­den met een te zwaar belaste machine kan leiden tot een ongeval.
6
6-20
Page 64
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Inspectie van banden
1. Wang van band
2. Bandprofieldiepte
Voor elke rit moeten de banden worden ge­controleerd. Als de bandprofieldiepte op het midden van de band de vermelde limiet
6
heeft bereikt, de band spijkers of stukjes glas bevat of wanneer de wang van de band scheurtjes vertoont, moet de band onmid­dellijk door een Yamaha dealer worden ver­vangen.
Minimale bandprofieldiepte (voor en achter):
1.6 mm (0.06 in)
OPMERKING
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is voor diverse landen verschillend. Neem al­tijd de lokale voorschriften in acht.
DWA10470
WAARSCHUWING
Laat sterk versleten banden door
een Yamaha dealer vervangen. Rij­den op een machine met versleten banden is niet alleen verboden, maar dit heeft ook een averechts ef­fect op de rijstabiliteit, waardoor u de macht over het stuur zou kunnen verliezen.
De vervanging van onderdelen van
wielen en remmen, inclusief ban­den, dient te worden overgelaten aan een Yamaha dealer, die over de nodige vakkundige kennis en erva­ring beschikt.
Bandeninformatie
1. Bandventiel
2. Bandventielbuis
3. Bandventieldop met afdichting
Deze motorfiets is uitgerust met gietwielen en tubeless banden met bandventielen.
DWA10481
WAARSCHUWING
Monteer altijd voor- en achterban-
den van hetzelfde merk en type. Verschillende banden kunnen het weggedrag van de machine veran­deren, wat kan leiden tot een onge­val.
Controleer altijd of de ventieldopjes
stevig zijn bevestigd om zo lucht­lekkage te voorkomen.
6-21
Page 65
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Gebruik uitsluitend de hierna ver-
melde bandventielen en luchtven­tielbuisjes om bij hoge rijsnelheden een te lage bandspanning te voor­komen.
Na uitgebreide tests zijn alleen de hieronder vermelde banden voor dit model goedge­keurd door Yamaha Motor Co., Ltd.
Voorband:
Maat:
120/70 ZR17M/C (58W)
Fabrikant/model:
BRIDGESTONE/BT021 DUNLOP/ROADSMART
Achterband:
Maat:
160/60 ZR17M/C (69W)
Fabrikant/model:
BRIDGESTONE/BT021 DUNLOP/ROADSMART
VOOR en ACHTER:
Bandventiel:
TR412
Luchtventielbuis:
#9100 (origineel)
DWA10600
WAARSCHUWING
Deze motorfiets is uitgerust met speciale banden die geschikt voor zeer hoge rij­snelheden. Let op het volgende om deze banden zo effectief mogelijk te kunnen gebruiken.
Gebruik bij vervanging uitsluitend
het voorgeschreven type banden. Bij andere banden is het risico op een klapband bij zeer hoge rijsnel­heden niet denkbeeldig.
Gloednieuwe banden bieden op
sommige typen wegdek relatief wei­nig grip totdat ze zijn “ingereden”. Het is dan ook verstandig de eerste 100 km (60 mi) nadat een nieuwe band is aangebracht rustig te blij­ven rijden en pas daarna de rijsnel­heid te verhogen.
Voordat met hoge snelheid wordt
gereden moeten de banden zijn op­gewarmd.
Pas de bandspanning steeds aan
volgens de rijomstandigheden.
DAU21960

Gietwielen

Let ten aanzien van de voorgeschreven wielen op het volgende voor een optimale prestatie, levensduur en veilige werking van uw voertuig.
Controleer de velgen voor iedere rit op
scheurtjes, verbuiging of kromtrekken. Laat ingeval van schade het wiel door een Yamaha dealer vervangen. Pro­beer het wiel nooit zelf te repareren, hoe klein de reparatie ook is. Vervang een wiel dat vervormd is of haar­scheurtjes vertoont.
Na het vervangen van een wiel of band
moet het wiel worden uitgebalanceerd. Een niet uitgebalanceerd wiel zal mo­gelijk slecht functioneren, of kan een slechte wegligging en een verkorte le­vensduur van de banden tot gevolg hebben.
Rijd niet te snel direct na het verwisse-
len van een band. Het bandoppervlak dient eerst te zijn ingereden voordat het zijn optimale eigenschappen ver­krijgt.
6
6-22
Page 66
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

Vrije slag van koppelingshendel afstellen

1. Stelbout voor vrije slag koppelingshendel
2. Vrije slag van koppelingshendel
De vrije slag van de koppelingshendel dient
6
10.0–15.0 mm (0.39–0.59 in) te bedragen, zoals weergegeven. Controleer de vrije slag van de koppelingshendel regelmatig en stel indien nodig als volgt af. Draai de stelbout van de koppelingsspeling op de koppelingshendel richting (a) voor meer vrije slag van de koppelingshendel. Draai de stelbout richting (b) voor minder vrije slag van de koppelingshendel.
DAU47390
OPMERKING
Ga als volgt te werk als op de hierboven be­schreven werkwijze de voorgeschreven vrije slag van de koppelingshendel niet wordt gehaald.
1. Draai de stelbout bij de koppe­lingshendel richting (a) om de koppe­lingskabel losser te stellen.
2. Verwijder de stroomlijnpanelen A en B. (Zie pagina 6-8.)
3. Stel de borgmoer losser verder naar beneden op de koppelingskabel.
4. Draai de stelmoer van de koppelings­speling richting (a) voor meer vrije slag van de koppelingshendel. Draai de stelmoer richting (b) voor minder vrije slag van de koppelingshendel.
2
1
(a)
5. Draai de borgmoer aan.
6. Breng de stroomlijnpanelen aan.
(b)
1. Borgmoer (koppelingskabel)
2. Stelmoer voor vrije slag van de koppe­lingshendel (koppelingskabel)
6-23
Page 67
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU22273

Remlichtschakelaars (XJ6F)

1
2
(a)
(b)
1. Remlichtschakelaar
2. Stelmoer remlichtschakelaar
Het remlicht, dat wordt geactiveerd door het rempedaal en de remhendel, moet oplich­ten nét voordat de remmen aangrijpen. Stel de remlichtschakelaar achter indien nodig als volgt af. De remlichtschakelaar voor dient te worden afgesteld door een Yamaha dealer. Verdraai de stelmoer van de achterste rem­lichtschakelaar en houd daarbij de remlicht­schakelaar vast. Draai de stelmoer in de richting (a) om het remlicht eerder te laten branden. Draai de stelmoer in de richting (b) om het remlicht later te laten branden.
DAU36503

Remlichtschakelaars (XJ6FA)

Het remlicht, dat wordt geactiveerd door het rempedaal en de remhendel, moet oplich­ten nét voordat de remmen aangrijpen. Laat de remlichtschakelaars indien nodig door een Yamaha dealer afstellen.
6-24
DAU22392
Controleren van voor- en achter­remblokken
De remblokken in de voor- en achterrem moeten worden gecontroleerd op slijtage volgens de intervalperioden voorgeschre­ven in het periodieke smeer- en onder­houdsschema.
DAU22420
Remblokken voorrem
11
6
1. Slijtage-indicatorgroef remblok
Elk voorremblok heeft een eigen slijtage-in­dicatorgroef, zodat het remblok kan worden gecontroleerd zonder de rem te demonte­ren. Let op de slijtage-indicatorgroef om de remblokslijtage te controleren. Wanneer een remblok zover is afgesleten dat de slij­tage-indicatorgroef vrijwel is verdwenen, vraag dan een Yamaha-dealer de remblok­ken als set te vervangen.
Page 68
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Remblokken achterrem
11
1. Remvoeringdikte
Controleer elk achterremblok op schade en meet de remvoeringsdikte. Als een remblok beschadigd is of als de remvoeringsdikte
6
minder is dan 1.5 mm (0.06 in), vraag dan een Yamaha dealer de remblokken als set te vervangen.
DAU22500
DAU39371
Controleren van remvloeistofni­veau
Voorrem
1. Merkstreep minimumniveau
Achterrem
1
Controleer alvorens te gaan rijden of de remvloeistof boven de merkstreep voor mi­nimumniveau staat en vul indien nodig bij. Een laag remvloeistofniveau wijst mogelijk op verregaande remblokslijtage en/of lekka­ge in het remsysteem. Als het remvloeistof­niveau laag is, controleer dan de remblokken op slijtage en het remsysteem op lekkage.
OPMERKING
Het remvloeistofreservoir voor de achter­rem bevindt zich achter paneel A. (Zie pagi­na 6-8.)
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
Bij het controleren van het remvloei-
stofniveau moet het bovenvlak van het remvloeistofreservoir horizontaal staan.
Gebruik uitsluitend de voorgeschreven
kwaliteit remvloeistof, anders kunnen de rubber afdichtingen verslechteren en zo lekkage en slechte remwerking teweegbrengen.
1. Merkstreep minimumniveau
Bij een tekort aan remvloeistof kan lucht het remsysteem binnendringen, waarna de remwerking mogelijk minder effectief is.
6-25
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Page 69
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Vul bij met hetzelfde type remvloeistof.
Bij vermengen van verschillende typen remvloeistof kunnen schadelijke che­mische reacties optreden en kan de remwerking verslechteren.
Pas op en zorg dat tijdens bijvullen
geen water het remvloeistofreservoir kan binnendringen. Water zal het kookpunt van de remvloeistof aanzien­lijk verlagen zodat dampbelvorming kan optreden.
Remvloeistof kan gelakte of kunststof
onderdelen aantasten. Veeg gemorste remvloeistof steeds direct af.
Naarmate de remblokken afslijten, zal
het remvloeistofniveau geleidelijk ver­der dalen. Vraag echter wel een Yamaha dealer om een inspectie als het remvloeistofniveau plotseling sterk is gedaald.
DAU22731

Remvloeistof verversen

Vraag een Yamaha dealer de remvloeistof te verversen volgens de intervalperioden voorgeschreven onder OPMERKING in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Laat bovendien de oliekeerringen van de hoofdremcilinders, de remklauwen en de remslangen vervangen volgens de interval­perioden of wanneer ze lek of beschadigd zijn.
Vloeistofafdichtingen: Vervang elke
twee jaar.
Remslangen: Vervang elke vier jaar.
DAU22760

Spanning aandrijfketting

De spanning van de aandrijfketting moet voorafgaand aan elke rit worden gecontro­leerd en indien nodig worden bijgesteld.
DAU22793
Aandrijfketting controleren op spanning
1. Zet de motorfiets op de middenbok.
2. Schakel de versnellingsbak in de vrij­stand.
3. Draai het achterwiel enkele malen rond en zoek de stand waarin de ket­ting het meest strak staat.
4. Meet de spanning van de aandrijfket­ting zoals getoond.
6
1
1. Spanning aandrijfketting
6-26
Spanning aandrijfketting:
45.0–55.0 mm (1.77–2.17 in)
Page 70
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
5. Stel de spanning van de ketting als volgt bij als deze niet correct is.
Om de spanning van de aandrijfketting af te stellen
1. Draai de borgmoer aan beide kanten van de achterbrug los en draai daarna de asmoer los.
2. Draai de stelmoer op beide uiteinden van de achterbrug in de richting (a) om de aandrijfketting strakker te stellen. Stel de ketting losser door de stelmoer op beide uiteinden van de achterbrug in de richting (b) te draaien en dan het achterwiel naar voren te drukken. LET
6
OP: Een onjuiste kettingspanning leidt tot overbelasting van de motor en andere essentiëIe onderdelen van de machine en kan resulteren in overslaan of breken van de ketting. Houd om dit te voorkomen de ket­tingspanning binnen de gespecifi­ceerde waarden.
[DCA10571]
OPMERKING
Gebruik voor een goede wieluitlijning de uit­lijnmerktekens aan beide zijden van de ach­terbrug en controleer of de inkeping op de uitlijnplaten aan beide zijden dezelfde posi­tie heeft.
DAU47032
1
2
(a)
(b)
4
1. Wielasmoer
2. Uitlijnmerktekens
3. Stelmoer spanning aandrijfketting
4. Borgmoer
1
1. Uitlijnplaat
2. Inkeping
3. Draai de wielasmoer vast en zet daar­na de borgmoeren vast met de voor­geschreven aanhaalmomenten.
2
Aanhaalmomenten:
3
Wielasmoer:
90 Nm (9.0 m·kgf, 65 ft·lbf)
Borgmoer:
16 Nm (1.6 m·kgf, 11 ft·lbf)
6-27
Page 71
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU23025
Aandrijfketting reinigen en sme­ren
De aandrijfketting moet worden gereinigd en gesmeerd volgens de intervalperioden zoals voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema, anders zal de ketting snel slijten, met name in vochtige of stoffige gebieden. Onderhoud de ketting als volgt.
LET OP
De aandrijfketting moet worden ge­smeerd nadat de motorfiets is gewassen of ermee in de regen of in vochtige ge­bieden is gereden.
1. Reinig de aandrijfketting met petro­leum en een zacht borsteltje. LET OP:
Reinig de aandrijfketting niet met stoomreinigers, hogedrukreinigers of ongeschikte oplosmiddelen om schade aan de O-ringen te voorko-
[DCA11121]
men.
2. Wrijf de aandrijfketting droog.
3. Smeer de aandrijfketting grondig met speciale smering voor o-ringkettingen.
LET OP: Breng geen motorolie of andere smeermiddelen aan op de
DCA10583
aandrijfketting, deze kunnen stof­fen bevatten die de O-ringen kun­nen beschadigen.
[DCA11111]
DAU23101

Kabels controleren en smeren

De werking van alle bedieningskabels en de conditie van alle kabels moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en de ka­bel en kabeleinden moeten indien nodig worden gesmeerd. Vraag een Yamaha dealer een kabel te controleren of te vervan­gen wanneer deze is beschadigd of niet soepel beweegt. WAARSCHUWING!
Schade aan de buitenkabel kan de kabel­werking hinderen en leiden tot roestvor­ming op de binnenkabel. Vervang een beschadigde kabel zo snel mogelijk om onveilige omstandigheden te voorko-
[DWA10721]
men.
Aanbevolen smeermiddel:
Motorolie
6
6-28
Page 72
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Controleren en smeren van gas­greep en gaskabel
De werking van de gasgreep hoort vooraf­gaand aan elke rit te worden gecontroleerd. Daarnaast moet de kabel door een Yamaha dealer worden gesmeerd volgens de inter­valperioden vermeld in het periodieke on­derhoudsschema.
6
DAU23112
DAU44272
Controleren en smeren van rem­en schakelpedalen
Rempedaal
Schakelpedaal
De werking van het rem- en het schakelpe­daal moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en de pedaalscharnierpun­ten moeten indien nodig worden gesmeerd.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet
6-29
Page 73
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU23142
Controleren en smeren van rem­en koppelingshendels
Remhendel
Koppelingshendel
De werking van de rem- en de koppe­lingshendel moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en de hendelschar­nierpunten moeten indien nodig worden ge­smeerd.
Aanbevolen smeermiddelen:
Remhendel:
Siliconenvet
Koppelingshendel:
Lithiumvet
DAU23213
Middenbok en zijstandaard con­troleren en smeren
De werking van de middenbok en de zij­standaard moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en de scharnierpun­ten en de metaal-op-metaal contactvlakken moeten indien nodig worden gesmeerd.
DWA10741
WAARSCHUWING
Als de middenbok of de zijstandaard niet soepel omhoog en omlaag beweegt, vraag dan een Yamaha dealer deze te controleren of te repareren. Een slecht functionerende middenbok of zijstan­daard kan het wegdek raken en u aflei­den, waardoor u de controle over de machine kunt verliezen.
6
6-30
Page 74
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet
6

Achterbrugscharnierpunten smeren

De achterbrugscharnierpunten moeten worden gesmeerd door een Yamaha dealer volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet
DAUM1651

Voorvork controleren

De conditie en de werking van de voorvork moeten als volgt worden gecontroleerd vol­gens de intervalperioden vermeld in het pe­riodieke smeer- en onderhoudsschema.
Om de conditie te controleren
Controleer de binnenste vorkbuizen op krassen, beschadigingen en overmatige olielekkage.
Om de werking te controleren
1. Zet de machine op een vlakke onder­grond en houd deze rechtop.
WAARSCHUWING! Ondersteun de machine zorgvuldig om omvallen en mogelijk letsel te voorkomen.
[DWA10751]
2. Bekrachtig de voorrem en druk het stuur een paar keer stevig naar bene­den om te controleren of de voorvork soepel in- en uitveert.
DAU23272
6-31
Page 75
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DCA10590
LET OP
Als schade wordt gevonden of de voor­vork niet soepel beweegt, vraag dan een Yamaha dealer te repareren of te contro­leren.
DAU45511

Stuursysteem controleren

Losse of versleten balhoofdlagers kunnen gevaarlijk zijn. De werking van het stuursys­teem moet als volgt worden gecontroleerd volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
1. Zet de machine op de middenbok.
WAARSCHUWING! Ondersteun de machine zorgvuldig om omvallen en mogelijk letsel te voorkomen.
[DWA10751]
2. Houd de voorvorkpoten aan het onder­ste uiteinde beet en probeer ze naar voren en achteren te bewegen. Als speling wordt gevoeld, vraag dan een Yamaha dealer het stuursysteem te in­specteren of repareren.
DAU23291

Controleren van wiellagers

De voor- en achterwiellagers moeten wor­den gecontroleerd volgens de intervalperio­den voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Als de wiel­naaf speling vertoont of het wiel niet soepel draait, vraag dan een Yamaha dealer de wiellagers te controleren.
6
6-32
Page 76
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

Accu

3
4
2
1
1. Accuriem
2. Accukap
3. Negatieve accukabel (zwart)
4. Positieve accukabel (rood)
6
Dit model is voorzien van een VRLA (Valve Regulated Lead Acid)-accu. De elektrolyt hoeft niet te worden gecontroleerd en er hoeft geen gedistilleerd water te worden bij­gevuld. Het is echter wel nodig om de accu­kabelverbindingen te controleren en, indien nodig, vast te zetten.
WAARSCHUWING
Elektrolyt is giftig en gevaarlijk om-
dat het zwavelzuur bevat, een stof die ernstige brandwonden veroor­zaakt. Vermijd contact met de huid, ogen of kleding en bescherm uw ogen altijd bij werkzaamheden nabij
DAU33654
DWA10760
accus. Voer als volgt EERSTE HULP uit als er lichamelijk contact is geweest met elektrolyt.
UITWENDIG: Spoel overvloedig met water.
INWENDIG: Drink grote hoeveel­heden water of melk en roep di­rect de hulp in van een arts.
OGEN: Spoel gedurende 15 mi­nuten met water en roep direct medische hulp in.
Accus produceren het explosieve
waterstofgas. Houd daarom von­ken, open vuur, sigaretten e.d. uit de buurt van de accu en zorg voor voldoende ventilatie bij acculaden in een afgesloten ruimte.
HOUD DEZE EN ALLE ACCU’S BUI-
TEN BEREIK VAN KINDEREN.
Om de accu op te laden
Vraag zo snel mogelijk een Yamaha dealer de accu te laden als deze ontladen lijkt te zijn. Vergeet niet dat de accu sneller ontla­den raakt als de machine is uitgerust met optionele elektrische accessoires.
DCA16520
LET OP
Voor het opladen van een VRLA (Valve Regulated Lead Acid)-accu is een spe­ciale acculader (met constante span-
6-33
ning) vereist. Bij gebruik van een conventionele acculader raakt de accu beschadigd. Als u niet beschikt over een acculader met constante spanning, laat de accu dan opladen door uw Yamaha dealer.
Om de accu op te bergen
1. Verwijder de accu als het voertuig lan­ger dan een maand niet wordt ge­bruikt, laad hem volledig bij en zet dan weg op een koele en droge plek. LET
OP: Draai voordat u de accu verwij­dert de sleutel naar “OFF” en haal dan eerst de negatieve kabel en daarna de positieve kabel los.
[DCA16302]
2. Als de accu langer dan twee maanden wordt weggeborgen, moet deze min­stens eenmaal per maand worden ge­controleerd; laad de accu dan indien nodig steeds volledig bij.
3. Laad de accu volledig bij alvorens te installeren.
4. Controleer na installatie of de accuka­bels correct zijn aangesloten op de ac­cupolen.
Page 77
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
O
G
DCA16530
LET OP
Houd de accu steeds opgeladen. Stallen van een ontladen accu kan leiden tot permanente accuschade.
DAU47172

Zekeringen vervangen

De hoofdzekeringhouder en de kastjes met zekeringen voor afzonderlijke circuits bevin­den zich onder het zadel. (Zie pagina 3-17.)
PMERKIN
Om toegang te krijgen tot de hoofdzekering verwijdert u het afdekplaatje van het startre­lais zoals getoond.
XJ6F
1
2
3
4
1. Kap van startmotorrelais
2. Hoofdzekering
3. Reservehoofdzekering
4. Zekeringenkastje
XJ6F
1
1. Zekering achterlichtcircuit
2. Reservezekering
3. Koplampzekering
4. Zekering ontstekingssysteem
5. Zekering signaleringssysteem
6. Backup-zekering (voor klok en startblokkeer­systeem)
7. Zekering brandstofinjectiesysteem
8. Zekering radiatorkoelvin
2
3
4
5
6
7
8
6
6-34
Page 78
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
XJ6FA XJ6FA
1
2
3
1. Kap van startmotorrelais
2. Hoofdzekering
3. Reservehoofdzekering
4. Zekeringenkastje
6
1
234
5
4
1. Zekering achterlichtcircuit
2. Zekering ABS-regeleenheid
3. Zekering van de ABS-solenoïdeklep
4. Zekering ABS-pompmotor
5. Reservezekering
6. Koplampzekering
7. Zekering ontstekingssysteem
8. Zekering signaleringssysteem
9. Backup-zekering (voor klok en startblokkeer­systeem)
10.Zekering brandstofinjectiesysteem
11.Zekering radiatorkoelvin
Vervang een zekering als volgt als deze is doorgebrand.
1. Draai de contactsleutel naar “OFF” en schakel het betreffende elektrische cir­cuit uit.
2. Verwijder de doorgebrande zekering en breng een nieuwe zekering met de voorgeschreven ampèrewaarde aan.
5
6 7 8
9 10 11
WAARSCHUWING! Gebruik geen zekeringen met een hogere ampera­ge dan aanbevolen om ernstige schade aan het elektrische systeem en mogelijk brand te voorkomen.
[DWA15131]
Voorgeschreven zekeringen:
Hoofdzekering:
30.0 A
Koplampzekering:
20.0 A
Zekering achterlichtcircuit:
10.0 A
Zekering signaleringssysteem:
7.5 A
Zekering ontstekingssysteem:
10.0 A
Zekering radiatorkoelvin:
20.0 A
Zekering brandstofinjectiesysteem:
10.0 A
Backup-zekering:
7.5 A
Zekering ABS-motor:
XJ6FA 30.0 A
Zekering ABS-regeleenheid:
XJ6FA 7.5 A Zekering van de ABS-solenoïde- klep:
XJ6FA 20.0 A
6-35
Page 79
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
3. Draai de contactsleutel naar “ON” en schakel het betreffende elektrische cir­cuit in om te zien of de apparatuur werkt.
4. Als de zekering direct opnieuw door­brandt, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch systeem te controleren.
DAU47410

Koplampgloeilamp vervangen

De koplamp op dit model heeft een halo­geen gloeilamp. Vervang de koplampgloei­lamp als volgt als deze is doorgebrand.
DCA10650
LET OP
Pas op en zorg dat de volgende onderde­len niet worden beschadigd:
Koplampgloeilamp
Raak het glas van de koplampgloei­lamp niet aan zodat dit vetvrij blijft, anders kan de doorzichtigheid van het glas, de lichtintensiteit en de le­vensduur nadelig worden beïn- vloed. Wrijf eventuele verontreinigingen en vingerafdruk­ken op het gloeilampglas weg met een doekje gedrenkt in alcohol of thinner.
Koplamplens
Plak geen kleurfolie of stickers op de koplamplens. Gebruik geen koplampgloeilamp met een hoger wattage dan is voor­geschreven.
1. Raak het glas van de gloeilamp niet aan.
1. Verwijder de stroomlijnpanelen A en C. (Zie pagina 6-8.)
2. Maak de koplampstekker los en ver­wijder dan de gloeilampkap.
2
1. Gloeilampkap
2. Koplampstekker
1
6
6-36
3. Haak de gloeilamphouder los en ver­wijder dan de defecte gloeilamp.
Page 80
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU47020
1

Gloeilamp in remlicht/achterlicht vervangen

1. Verwijder het zadel. (Zie pagina 3-17.)
2. Verwijder de lampfitting (samen met de gloeilamp) door deze linksom te draaien.
1
2
2
1. Gloeilamphouder
2. Koplampgloeilamp
4. Breng een nieuwe koplampgloeilamp aan en zet deze dan vast met de gloei­lamphouder.
5. Breng de gloeilampkap aan en sluit
6
dan de koplampstekker aan.
6. Breng de stroomlijnpanelen aan.
7. Vraag indien nodig een Yamaha dealer de koplamplichtbundel af te stellen.
1
1. Gloeilampfitting remlicht/achterlicht
3. Verwijder de defecte gloeilamp door deze uit te trekken.
6-37
1. Gloeilamp remlicht/achterlicht
2. Gloeilampfitting remlicht/achterlicht
4. Steek een nieuwe gloeilamp in de fit­ting.
5. Breng de lampfitting aan (samen met de gloeilamp) door deze rechtsom te draaien.
6. Breng het zadel aan.
Page 81
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU24204

Gloeilamp in richtingaanwijzer vervangen

1. Verwijder de lamplens van de richtin­gaanwijzer door de schroeven te ver­wijderen.
1
2
1. Lamplens richtingaanwijzer
2. Schroef
2. Verwijder de defecte gloeilamp door deze in te drukken en linksom te draaien.
3. Plaats een nieuwe gloeilamp in de fit­ting, druk deze in en draai rechtsom tot hij stuit.
4. Monteer de lamplens door de schroef aan te brengen. LET OP: Draai de
schroef niet te vast, hierdoor kan de lens breken.
[DCA11191]
DAU24313

Gloeilamp in kentekenverlichting vervangen

1. Verwijder de lampeenheid voor kente­kenverlichting door de schroeven los te draaien.
1
2
1. Kentekenverlichtingsunit
2. Schroef
2. Verwijder de gloeilampfitting van de kentekenverlichting (samen met de gloeilamp) door deze uit te trekken.
1
2
1. Gloeilampfitting kentekenverlichting
2. Gloeilamp kentekenverlichting
3. Verwijder de defecte gloeilamp door deze uit te trekken.
4. Steek een nieuwe gloeilamp in de fit­ting.
5. Breng de lampfitting aan (samen met de gloeilamp) door deze vast te druk­ken.
6. Monteer de lampeenheid voor kente­kenverlichting door de schroeven aan te brengen.
6
6-38
Page 82
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

Parkeerlichtgloeilamp

1. Parkeerlichtgloeilamp
Als het parkeerlicht niet gaat branden, vraag dan een Yamaha dealer het elek­trisch circuit te testen of vervang de gloei-
6
lamp.
DAU39020
1
DAU44790

Voorwiel (XJ6F)

DWA14840
WAARSCHUWING
Wielen van ABS-modellen moeten door een Yamaha-dealer verwijderd en ge­monteerd worden.
DAU42641
Om het voorwiel te verwijderen
DWA10821
WAARSCHUWING
Zorg dat de machine veilig wordt onder­steund, zodat deze niet kan omvallen.
1. Zet de machine op de middenbok.
2. Draai de klembout van de voorwielas los en draai dan de wielas en de rem­klauwbouten los.
3
2
1. Klembout voorwielas
2. Wielas
3. Remklauwbout
3. Verwijder aan beide zijden de rem­klauwen door de bouten los te halen.
LET OP: Bekrachtig de rem niet na­dat de remklauwen zijn verwijderd, hierdoor worden de remblokken te­gen elkaar geknepen.
[DCA11051]
1
6-39
Page 83
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
2
1
1. Remklauw
2. Remklauwbout
4. Trek de wielas uit en verwijder dan het wiel.
DAU48660
Aanbrengen van het voorwiel
1. Breng het wiel omhoog tussen de vorkpoten.
2. Steek de wielas naar binnen.
3. Monteer de remklauwen door de bou­ten aan te brengen.
OPMERKING
Kijk of er voldoende afstand tussen de rem­blokken is voordat de remklauwen over de remschijven worden gemonteerd.
4. Haal de motorfiets van de middenbok, zodat het voorwiel op de grond staat en klap daarna de zijstandaard om­laag.
5. Zet de wielas, de voorwielasklembout en de remklauwbouten vast met de voorgeschreven aanhaalmomenten.
Aanhaalmomenten:
Wielas:
65 Nm (6.5 m·kgf, 47 ft·lbf)
Klembout voorwielas:
19 Nm (1.9 m·kgf, 13 ft·lbf)
Remklauwbout:
40 Nm (4.0 m·kgf, 29 ft·lbf)
6. Duw het stuur enkele malen stevig op en neer om te controleren of de voor­vork correct werkt.
DAU44800

Achterwiel (XJ6F)

DWA14840
WAARSCHUWING
Wielen van ABS-modellen moeten door een Yamaha-dealer verwijderd en ge­monteerd worden.
DAU32874
Verwijderen van het achterwiel
DWA10821
WAARSCHUWING
Zorg dat de machine veilig wordt onder­steund, zodat deze niet kan omvallen.
1. Draai de borgmoer los en draai de stel­moer voor kettingspanning los aan beide zijden van de achterbrug.
2. Draai de wielasmoer los.
6
6-40
Page 84
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
1
1. Wielasmoer
2. Stelmoer spanning aandrijfketting
3. Borgmoer
3. Zet de motorfiets op de middenbok.
4. Verwijder de wielasmoer.
5. Druk het wiel naar voren en haal dan
6
de aandrijfketting van het achtertand­wiel.
2
3
OPMERKING
De aandrijfketting hoeft niet te worden ge­demonteerd om het achterwiel te verwijde­ren en aan te brengen.
6. Ondersteun de remklauw en licht dan het achterwiel iets op en trek de wielas uit.
3
2
1
1. Borgmoer
2. Stelmoer spanning aandrijfketting
3. Remklauwsteun
4. Remklauw
5. Wielas
4
5
7. Verwijder het wiel. LET OP: Bekrach- tig de rem niet nadat het wiel met de remschijf is verwijderd, hierdoor worden de remblokken tegen elkaar geknepen.
Om het achterwiel aan te brengen
1. Monteer het wiel en de remklauwsteun door de wielas vanaf de rechterzijde in te steken.
[DCA11071]
DAU48650
OPMERKING
Controleer of de aanslag op de achter-
brug in de sleuf in de remklauwsteun valt.
Kijk of er voldoende afstand tussen de
remblokken is voordat u het wiel aan­brengt.
2
1
OPMERKING
Een rubber hamer is handig om de wielas los te tikken.
6-41
1. Sleuf
2. Borging
Page 85
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
2. Breng de aandrijfketting aan op het achtertandwiel.
3. Breng de wielasmoer aan.
4. Haal de motorfiets van de middenbok, zodat het achterwiel op de grond staat en klap daarna de zijstandaard om­laag.
5. Stel de spanning van de aandrijfket­ting af. (Zie pagina 6-26.)
6. Draai de wielasmoer vast en zet daar­na de borgmoeren vast met de voor­geschreven aanhaalmomenten.
Aanhaalmomenten:
Wielasmoer:
90 Nm (9.0 m·kgf, 65 ft·lbf)
Borgmoer:
16 Nm (1.6 m·kgf, 11 ft·lbf)
DAU25871

Problemen oplossen

Yamaha motorfietsen ondergaan een gron­dige inspectie voordat ze vanaf de fabriek op transport gaan, maar tijdens gebruik kunnen toch storingen optreden. Proble­men in de brandstof-, compressie- of ont­stekingssystemen kunnen bijvoorbeeld de oorzaak zijn van slecht starten of een afna­me in motorvermogen. In de volgende storingzoekschemas is een snelle en gemakkelijke werkwijze weerge­geven om deze vitale systemen zelf te kun­nen controleren. Ga met uw motorfiets echter wel naar een Yamaha dealer als re­paraties nodig zijn, hier zijn vakkundige monteurs aanwezig die beschikken over het benodigde gereedschap en de ervaring en vakkennis om het nodige onderhoud aan de motorfiets correct te verrichten. Gebruik uitsluitend originele Yamaha ver­vangingsonderdelen. Niet-originele onder­delen lijken misschien op Yamaha onderdelen maar zijn toch vaak van minde­re kwaliteit en hebben een kortere levens­duur, zodat dan later mogelijk toch dure reparaties nodig zijn.
DWA15141
WAARSCHUWING
Rook niet tijdens het controleren van het brandstofsysteem en let erop dat er geen open vuur of vonken in de omge­ving zijn, inclusief waakvlammen van geisers of ovens. Benzine en benzine­dampen kunnen vlam vatten of explode­ren, met ernstig letsel of schade aan eigendommen tot gevolg.
6
6-42
Page 86
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

Storingzoekschemas

Startproblemen of slechte werking van de motor
DAU42501
1. Brandstof
Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
Er is voldoende brandstof aanwezig.
Er is geen brandstof aanwezig.
Controleer de compressie.
Vul brandstof bij.
De motor start niet. Controleer de compressie.
2. Compressie
Bedien de elektrische startknop.
6
3. Ontsteking
Verwijder de bougies en controleer de elektroden.
Er is compressie.
Er is geen compressie.
Nat
Droog
Schoonvegen met een droge doek. Stel de elektrodenafstand van de bougies af of vervang de bougies.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Controleer de ontsteking.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Bedien de elektrische startknop.
De motor start niet. Controleer de accu.
4. Accu
Bedien de elektrische
De motor draait snel rond.
startknop.
De motor draait langzaam rond.
De accu is in orde.
Controleer de aansluitingen van de accukabels en laad de accu indien nodig.
De motor start niet. Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
6-43
Page 87
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Oververhitte motor
DWAT1040
WAARSCHUWING
Verwijder de radiatorvuldop niet terwijl de motor en de koelvloeistofradiator nog heet zijn. Hete vloeistof en stoom kunnen
naar buiten spuiten en zo ernstige brandwonden veroorzaken. Wacht tot de motor is afgekoeld.
Breng een dikke doek, bijvoorbeeld een handdoek, aan over de radiatorvuldop en draai deze dan langzaam linksom tegen
de aanslag zodat de nog aanwezige druk kan ontsnappen. Druk de dop omlaag zodra het sisgeluid stopt en draai deze links­om en verwijder de dop.
Vraag een Yamaha dealer het koelsysteem te controleren en te repareren.
Vul koelvloeistof bij. (Zie OPMERKING.)
Wacht tot de motor is afgekoeld.
Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir en in de radiator.
Het koelvloeistofniveau is laag. Controleer het koelsysteem op lekkage.
Het koelvloeistofniveau is in orde.
Er is lekkage.
Er is geen lekkage.
Start de motor. Vraag een Yamaha dealer het koelsysteem te controleren en te repareren als de motor opnieuw oververhit raakt.
OPMERKING
Als geen koelvloeistof beschikbaar is, kan tijdelijk leidingwater worden gebruikt, maar dit moet wel zo snel mogelijk door de voorgeschre­ven koelvloeistof worden vervangen.
6
6-44
Page 88

VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS

Matkleur, let op

LET OP
Sommige modellen zijn uitgerust met matkleurige onderdelen. Raadpleeg een Yamaha dealer voor advies over wat voor producten gebruikt moeten worden om het voertuig te reinigen. Het gebruik van een borsteltje, chemische produc­ten of reinigingsmiddelen tijdens het rei­nigen van deze onderdelen kan het oppervlak bekrassen of beschadigen. Ook was moet niet worden aangebracht op een van de matkleurige onderdelen.
7
DAU37833
DCA15192
DAU26014

Verzorging

De open constructie van een motorfiets maakt de fraaie techniek beter zichtbaar, maar de machine is hierdoor ook kwets­baarder. Er kan roestvorming en corrosie optreden, ook al zijn hoogwaardige compo­nenten gebruikt. Een roestige uitlaatpijp valt bij een auto niet zo op, maar doet bij een motorfiets afbreuk aan het algehele uiterlijk. Regelmatige en correcte verzorging is niet alleen vereist volgens de garantiebepalin­gen, maar zorgt ook dat de motorfiets er langer mooi uit blijft zien, verlengt de le­vensduur en verbetert de prestaties.
Alvorens te reinigen
1. Dek de uitlaatdemperopening af met een plastic zak nadat de motor is afge­koeld.
2. Controleer of alle doppen en afdek­pluggen, ook de bougiedoppen, en alle elektrische stekkers en aansluitin­gen stevig zijn bevestigd.
3. Verwijder hardnekkige vervuiling, zo­als verbrande olie op het carter, met een ontvetter en een borstel, maar ge­bruik dergelijke producten nooit op af­dichtingen, pakkingen, tandwielen, de aandrijfketting en de wielassen. Spoel vuil en ontvetter altijd af met water.
Reinigen
DCA10772
LET OP
Vermijd het gebruik van sterke en
bijtende wielreinigingsmiddelen, vooral bij spaakwielen. Als dergelij­ke producten toch worden gebruikt om hardnekkig vuil los te maken, laat het reinigingsmiddel dan niet langer inwerken dan is vermeld in de gebruiksinstructies. Spoel ver­volgens grondig na met water, laat direct drogen en breng daarna een corrosiewerende spray aan.
Bij verkeerd reinigen kunnen kunst-
stof delen (zoals stroomlijnpanelen, framepanelen, kuipruiten, koplamp­lenzen, lenzen van de instrumen­tenverlichting enz.) en de uitlaatdempers beschadigd raken. Gebruik alleen een zachte, schone doek of een spons met water om kunststof delen te reinigen. Als de kunststof delen met water niet af­doende kunnen worden gereinigd, kan een mild reinigingsmiddel met water worden gebruikt. Spoel reini­gingsmiddelresten zorgvuldig af met grote hoeveelheden water, aan­gezien ze de kunststof delen kun­nen beschadigen.
7-1
Page 89
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
Gebruik geen bijtende chemische
reinigingsmiddelen op kunststof delen. Vermijd het gebruik van doe­ken of sponzen die in contact zijn geweest met bijtende of schurende reinigingsmiddelen, oplosmiddelen of thinner, brandstof (benzine), roestverwijderingsmiddelen of cor­rosieremmers, remvloeistof, anti­vries of elektrolyt.
Gebruik geen hogedrukreinigers of
stoomreinigers, omdat dan op de volgende plaatsen water kan door­dringen en zo schade kan ontstaan: afdichtingen (van wiel- en achter­bruglagers, voorvork en remmen), elektrische componenten (kabel­stekkers, messtekkers, instrumen­ten, schakelaars en verlichting), beluchtings- en ontluchtingsslan­gen.
Bij motorfietsen met een kuipruit:
Gebruik geen bijtende reinigings­middelen of harde sponzen, deze veroorzaken dofheid en laten kras­jes achter. Sommige reinigingsmid­delen voor kunststof laten eveneens krasjes achter op de kuipruit. Test het product op een klein, niet-zichtbaar gedeelte van de kuipruit om zeker te zijn dat geen
sporen achterblijven op de kuipruit. Als de kuipruit krasjes vertoont, breng dan na wassen een hoog­waardige polish voor gebruik op kunststof aan.
Na normaal gebruik Verwijder vuil met warm water, een mild rei­nigingsmiddel en een zachte, schone spons en spoel dan grondig met schoon water. Gebruik een tandenborstel of flessenborstel voor moeilijk bereikbare plekken. Hardnek­kig vastzittend vuil en insectenresten laten gemakkelijker los als de bewuste plek alvo­rens te reinigen een paar minuten met een vochtige doek wordt bedekt.
Na rijden in regen, aan de kust of op bepe­kelde wegen Zeelucht en wegenzout waarmee wegen in de winter worden bestrooid hebben in com­binatie met water een zeer corrosieve wer­king; handel daarom als volgt na een rit in een regenbui, nabij de kust of op bepekelde wegen.
OPMERKING
In de winter gestrooid wegenzout kan nog tot in de lente aanwezig blijven.
1. Reinig de motorfiets met koud water en een mild reinigingsmiddel nadat de motor is afgekoeld. LET OP: Gebruik
geen warm water, dit versnelt de corrosieve werking van het zout.
[DCA10791]
2. Breng met een spuitbus een corrosie­werend middel aan op alle metalen de­len, ook op verchroomde en vernikkelde componenten, om zo cor­rosie te voorkomen.
Na reiniging
1. Droog de motorfiets met een zeemle­ren lap of een vochtabsorberende doek.
2. Laat de aandrijfketting direct drogen en smeer hem om roestvorming te voorkomen.
3. Gebruik een chroompolish om ver­chroomde, aluminium en roestvrijsta­len delen te doen glanzen, ook het uitlaatsysteem. (Zelfs thermische ver­kleuringen op roestvrijstalen uitlaat­systemen kunnen door oppoetsen worden verwijderd.)
4. Het is aan te bevelen om met een spuitbus een corrosiewerend middel aan te brengen op alle metalen delen,
7
7-2
Page 90
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
ook op verchroomde en vernikkelde componenten, om zo corrosie te voor­komen.
5. Gebruik oliespray als universeel schoonmaakmiddel om nog achterge­bleven vuil te verwijderen.
6. Werk kleine lakbeschadigingen door steenslag e.d. bij.
7. Zet alle gelakte oppervlakken in de was.
8. Laat de motorfiets volledig drogen al­vorens deze te stallen of af te dekken.
WAARSCHUWING
Verontreiniging van de remmen of ban­den kan leiden tot verlies van de contro­le over de machine.
Controleer of er geen olie of was op
7
de remmen of banden zit.
Reinig de remschijven en remvoe-
ringen indien nodig met een norma­le remschijfreiniger of aceton en spoel de banden schoon met lauw water en een mild reinigingsmiddel. Test de remwerking en het wegge­drag van de machine in bochten voordat u met hoge snelheden gaat rijden.
DWA11131
DCA10800
LET OP
Breng een geringe hoeveelheid
oliespray en was aan en verwijder overtollige hoeveelheden.
Breng oliespray of was nooit aan op
rubber of kunststof delen, behandel deze met een daartoe bestemd ver­zorgingsmiddel.
Vermijd het gebruik van schurende
poetsmiddelen, deze tasten de lak aan.
OPMERKING
Vraag een Yamaha dealer om advies
over de te gebruiken producten.
Door wassen, regenachtig weer of een
vochtig klimaat kan de koplamplens beslagen raken. Inschakelen van de koplamp gedurende een korte periode zal helpen bij de verwijdering van het vocht.
DAU26181

Stalling

Korte termijn
Stal uw motorfiets steeds op een koele en droge plek en bescherm indien nodig tegen stof met een luchtdoorlatende stallinghoes.
DCA10810
LET OP
Als de motorfiets wordt gestald in
een slecht geventileerde ruimte of in vochtige toestand wordt afgedekt met een hoes of een dekzeil, zal wa­ter en vocht kunnen binnendringen en roestvorming veroorzaken.
Voorkom corrosie door de machine
niet te stallen in een vochtige kel­der, een stal (i.v.m. de aanwezig­heid van ammoniakdamp) en in een opslagruimte voor sterke chemica­liën.
Lange termijn
Alvorens uw motorfiets gedurende meerde­re maanden aaneen te stallen:
1. Volg alle instructies op in de paragraaf Verzorging in dit hoofdstuk.
7-3
Page 91
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
2. Vul de brandstoftank en voeg een sta­bilisatoradditief (indien verkrijgbaar) toe om roestvorming in de tank en ach­teruitgang van de brandstof te voorko­men.
3. Voer de volgende stappen uit om de cilinders, de zuigerveren etc. te be­schermen tegen corrosie.
a. Verwijder de bougiedoppen en de
bougies.
b. Giet een theelepel motorolie in elk
bougiegat.
c. Breng de bougiedoppen aan op de
bougies en leg dan de bougies zo­danig op de cilinderkop dat de elektroden aan massa liggen. (Dit voorkomt vonken tijdens de vol­gende stap.)
d. Laat de motor een paar keer rond-
draaien op de startmotor. (De cilin­derwanden worden zo geolied.)
WAARSCHUWING! Verbind de bougie-elektrodes met de mas­sa bij het ronddraaien van de motor om schade of letsel door vonkvorming te voorkomen.
[DWA10951]
e. Haal de bougiedoppen los van de
bougies en breng dan de bougies en de bougiedoppen weer aan.
4. Smeer alle bedieningskabels en scharnierpunten van alle hendels en pedalen en van de zijstandaard/mid­denbok.
5. Controleer de bandenspanning, corri­geer deze indien nodig en breng dan de motorfiets omhoog, zodat beide wielen los van de grond zijn. Een an­dere mogelijkheid is de wielen elke maand iets te draaien, zodat de ban­den niet op één gedeelte sterker ach­teruitgaan.
6. Dek de uitlaatdemper af met een plas­tic zak om te voorkomen dat vocht kan binnendringen.
7. Verwijder de accu en laad deze volle­dig bij. Berg de accu op een koele en droge plek op en laad deze eens per maand bij. Berg de accu niet op een overmatig koude of warme plek op [onder 0 °C (30 °F) of boven 30 °C (90 °F)]. Zie pagina 6-33 voor meer infor­matie over het opbergen van de accu.
OPMERKING
Voer eventueel benodigde reparaties uit voordat u uw motorfiets stalt.
7
7-4
Page 92

SPECIFICATIES

Afmetingen:
Gewicht:
Motor:
8
Totale lengte:
2120 mm (83.5 in)
Totale breedte:
770 mm (30.3 in)
Totale hoogte:
1185 mm (46.7 in)
Zadelhoogte:
785 mm (30.9 in)
Wielbasis:
1440 mm (56.7 in)
Grondspeling:
140 mm (5.51 in)
Kleinste draaicirkel:
2800 mm (110.2 in)
Incl. olie en brandstof:
XJ6F 215 kg (474 lb) XJ6FA 220 kg (485 lb)
Type motor:
Vloeistofgekoeld, 4-takt, DOHC
Cilinderopstelling:
4-cilinder, parallel vooroverhellend
Slagvolume:
600 cm³
Boring × slag:
65.5 × 44.5 mm (2.58 × 1.75 in)
Compressieverhouding:
12.20 :1
Startsysteem:
Elektrische startmotor
Smeersysteem:
Wet sump
Motorolie:
Aanbevolen merk:
YAMALUBE
Type:
SAE 10W-30, 10W-40, 10W-50, 15W-40, 20W-40 of 20W-50
10 30 50 70 90 1100 130 ˚F
SAE 10W-30
SAE 10W-40
SAE 10W-50
SAE 15W-40
SAE 20W-40
SAE 20W-50
–20 –10 0
Aanbevolen kwaliteit motorolie:
Type API service SG of hoger, JASO MA norm
Hoeveelheid motorolie:
Zonder vervanging van oliefilterpatroon:
2.50 L (2.64 US qt, 2.20 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterpatroon:
2.80 L (2.96 US qt, 2.46 Imp.qt)
20 30 40 50 ˚C
10
Koelsysteem:
Inhoud koelvloeistofreservoir (tot aan de merkstreep voor maximumniveau):
0.25 L (0.26 US qt, 0.22 Imp.qt)
Inhoud radiator (inclusief alle leidingen):
2.00 L (2.11 US qt, 1.76 Imp.qt)
Luchtfilter:
Luchtfilterelement:
Papieren element met oliecoating
8-1
Brandstof:
Aanbevolen brandstof:
Uitsluitend normale loodvrije benzine
Inhoud brandstoftank:
17.3 L (4.57 US gal, 3.81 Imp.gal)
Hoeveelheid reservebrandstof:
3.2 L (0.85 US gal, 0.70 Imp.gal)
Brandstofinjectie:
Gasklephuis:
Het teken van identificatie:
XJ6F 20S1 00 XJ6F 20S2 10 XJ6FA 20S1 00
Bougie(s):
Fabrikant/model:
NGK/CR9E
Elektrodenafstand:
0.7–0.8 mm (0.028–0.031 in)
Koppeling:
Type koppeling:
Nat, meervoudige plaat
Versnellingsbak:
Primair reductiesysteem:
Recht tandwiel
Primaire reductieverhouding:
86/44 (1.955)
Secundair reductiesysteem:
Kettingaandrijving
Secundaire reductieverhouding:
46/16 (2.875)
Type versnellingbak:
Constant mesh, 6 versnellingen
Bediening:
Bediening met linkervoet
Page 93
SPECIFICATIES
Overbrengingsverhoudingen:
1e:
37/13 (2.846)
2e:
37/19 (1.947)
3e:
28/18 (1.556)
4e:
32/24 (1.333)
5e:
25/21 (1.190)
6e:
26/24 (1.083)
Chassis:
Type frame:
Diamantframe
Spoorhoek:
26.00 graad
Naspoor:
103.5 mm (4.07 in)
Voorband:
Type:
Tubeless
Maat:
120/70 ZR17M/C (58W)
Fabrikant/model:
BRIDGESTONE/BT021
Fabrikant/model:
DUNLOP/ROADSMART
Achterband:
Type:
Tubeless
Maat:
160/60 ZR17M/C (69W)
Fabrikant/model:
BRIDGESTONE/BT021
Fabrikant/model:
DUNLOP/ROADSMART
Belading:
Maximale belasting:
XJ6F 185 kg (408 lb) XJ6FA 180 kg (397 lb) (Totaal gewicht van bestuurder, passagier, bagage en accessoires)
Bandenspanning (gemeten aan koude banden):
Gewichtsverdeling:
0–90 kg (0–198 lb) Voor:
225 kPa (2.25 kgf/cm², 33 psi)
Achter:
250 kPa (2.50 kgf/cm², 36 psi)
Gewichtsverdeling:
XJ6F 90–185 kg (198–408 lb) XJ6FA 90–180 kg (198–397 lb) Voor:
250 kPa (2.50 kgf/cm², 36 psi)
Achter:
290 kPa (2.90 kgf/cm², 42 psi)
Rijden met hoge snelheid:
Voor:
225 kPa (2.25 kgf/cm², 33 psi)
Achter:
250 kPa (2.50 kgf/cm², 36 psi)
Voorwiel:
Type wiel:
Gietwiel
Velgmaat:
17M/C x MT3.50
Achterwiel:
Type wiel:
Gietwiel
Velgmaat:
17M/C x MT4.50
Voorrem:
Type:
Dubbele schijfrem
Bediening:
Bediening met rechterhand
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Achterrem:
Type:
Enkele schijfrem
Bediening:
Bediening met rechtervoet
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Voorwielophanging:
Type:
Telescoopvork
Veer/schokdempertype:
Schroefveer/oliedemper
Veerweg:
130.0 mm (5.12 in)
Achterwielophanging:
Type:
Achterbrug (monocross)
Veer/schokdempertype:
Schroefveer/gas-oliedemper
8
8-2
Page 94
SPECIFICATIES
Veerweg:
130.0 mm (5.12 in)
Elektrische installatie:
Ontstekingssysteem:
Transistorontsteking (digitaal)
Laadsysteem:
Wisselstroomdynamo met permanente magneten
Accu:
Model:
GT12B-4
Voltage, capaciteit:
12 V, 10.0 Ah
Koplamp:
Type gloeilamp:
Halogeenlamp
Gloeilampen voltage, wattage × aantal:
Koplamp:
12 V, 60 W/55 W × 1
Achterlicht/remlicht unit:
12 V, 5.0 W/21.0 W × 1
Voorste richtingaanwijzer:
12 V, 10.0 W × 2
8
Achterste richtingaanwijzer:
12 V, 10.0 W × 2
Parkeerlicht:
12 V, 5.0 W × 1
Kentekenverlichting:
12 V, 5.0 W × 1
Instrumentenverlichting:
LED
Controlelampje vrijstand:
LED
Controlelampje grootlicht:
LED
Waarschuwingslampje olieniveau:
LED
Controlelampje richtingaanwijzers:
LED Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur:
LED Waarschuwingslampje motorstoring:
LED ABS-waarschuwingslampje:
XJ6FA LED Controlelampje startblokkering:
LED
Zekeringen:
Hoofdzekering:
30.0 A
Koplampzekering:
20.0 A
Zekering achterlichtcircuit:
10.0 A
Zekering signaleringssysteem:
7.5 A
Zekering ontstekingssysteem:
10.0 A
Zekering radiatorkoelvin:
20.0 A
Zekering brandstofinjectiesysteem:
10.0 A
Zekering ABS-regeleenheid:
XJ6FA 7.5 A Zekering ABS-motor:
XJ6FA 30.0 A
Zekering van de ABS-solenoïdeklep:
XJ6FA 20.0 A
Backup-zekering:
7.5 A
8-3
Page 95

GEBRUIKERSINFORMATIE

DAU48610

Identificatienummers

Noteer het voertuigidentificatienummer en de gegevens op de modelinformatiesticker in onderstaande ruimtes. Deze gegevens heeft u nodig om reserveonderdelen bij een Yamaha dealer te bestellen of wanneer uw voertuig is gestolen. VOERTUIGIDENTIFICATIENUMMER:
MODELINFORMATIESTICKER:
Voertuigidentificatienummer
DAU26400
1
1. Voertuigidentificatienummer
Het voertuigidentificatienummer is ingesla­gen op de balhoofdbuis. Noteer dit nummer in het daartoe bestemde vakje.
OPMERKING
Het voertuigidentificatienummer is bedoeld voor identificatie van uw motorfiets en kan worden gebruikt om uw motor in uw land aan te melden voor kentekenregistratie.
Modelinformatiesticker
DAU26480
1
1. Modelinformatiesticker
De modelinformatiesticker is onder het za­del bevestigd aan het frame. (Zie pagina 3-17.) Noteer de informatie op deze sticker in het daartoe bestemde vakje. Deze infor­matie is nodig om reserve-onderdelen te bestellen bij een Yamaha dealer.
9
9-1
Page 96
INDEX
A
Aandrijfketting, reinigen en smeren ...... 6-28
ABS (voor modellen met ABS).............. 3-13
ABS-waarschuwingslampje (voor
modellen met ABS)............................... 3-6
Accu......................................................6-33
Achterbrugscharnierpunten, smeren..... 6-31
Achteruitkijkspiegels .............................3-19
Antidiefstal-alarmsysteem (optie).......... 3-10
B
Banden..................................................6-20
Bougies, controleren ............................. 6-11
Brandstof...............................................3-15
Brandstofverbruik, tips voor een
zuinig ....................................................5-3
C
Claxonschakelaar .................................3-11
Contactslot/stuurslot ...............................3-2
Controle- en waarschuwingslampjes ......3-3
Controlelampje grootlicht ........................ 3-4
Controlelampje richtingaanwijzers .......... 3-3
Controlelampje startblokkeersysteem ..... 3-6
D
Dimlichtschakelaar................................ 3-11
G
Gasgreep en gaskabel, controleren en
smeren................................................ 6-29
Gereedschapsset.................................... 6-1
Gloeilamp kentekenverlichting,
vervangen...........................................6-38
Gloeilamp remlicht/achterlicht,
vervangen...........................................6-37
Gloeilamp richtingaanwijzer,
vervangen...........................................6-38
H
Helmbevestiging................................... 3-17
I
Identificatienummers .............................. 9-1
Inrijperiode.............................................. 5-3
K
Kabels, controleren en smeren............. 6-28
Klepspeling........................................... 6-20
Koelvloeistof......................................... 6-14
Koplampgloeilamp, vervangen ............. 6-36
Koppelingshendel ................................. 3-12
Koppelingshendel, vrije slag
afstellen.............................................. 6-23
L
Lichtsignaalschakelaar ......................... 3-11
Luchtfilterelement, vervangen .............. 6-17
M
Matkleur, let op....................................... 7-1
Middenbok en zijstandaard,
controleren en smeren ....................... 6-30
Modelinformatiesticker............................ 9-1
Motorolie en oliefilterpatroon ................ 6-12
Multifunctionele meter ............................ 3-7
N
Noodstopschakelaar............................. 3-11
O
Onderhoud, uitstootcontrolesysteem...... 6-3
Opbergcompartiment............................ 3-18
P
Parkeerlichtgloeilamp........................... 6-39
Parkeren................................................. 5-4
Plaats van de onderdelen....................... 2-1
Problemen oplossen............................. 6-42
R
Rem- en koppelingshendels,
controleren en smeren........................6-30
Rem- en schakelpedalen, controleren
en smeren...........................................6-29
Remhendel............................................3-12
Remlichtschakelaars (XJ6F) ................. 6-24
Remlichtschakelaars (XJ6FA)...............6-24
Rempedaal............................................3-13
Remvloeistofniveau, controleren...........6-25
Remvloeistof, verversen........................6-26
Richtingaanwijzerschakelaar.................3-11
S
Schakelaar alarmverlichting..................3-11
Schakelen ...............................................5-2
Schakelpedaal.......................................3-12
Schokdemperunit, afstellen...................3-19
Smering en onderhoud, periodiek ...........6-4
Spanning aandrijfketting........................6-26
Specificaties............................................8-1
Stalling ....................................................7-3
Stand van het stuur, verstellen.............. 3-19
Startblokkeersysteem..............................3-1
Starten van de motor...............................5-1
Startknop...............................................3-11
Startspersysteem..................................3-21
Stationair toerental................................6-19
Storingzoekschemas ............................6-43
Stroomlijn- en framepanelen,
verwijderen en aanbrengen ..................6-8
Stuurschakelaars ..................................3-11
Stuursysteem, controleren .................... 6-32
T
Tankbeluchtingsslang/overloopslang .... 3-16
Page 97
Tankdop................................................ 3-14
U
Uitlaatkatalysator.................................. 3-16
V
Veiligheidsinformatie .............................. 1-1
Verzorging .............................................. 7-1
Voertuigidentificatienummer ................... 9-1
Voor- en achterremblokken
controleren ......................................... 6-24
Voorvork, controleren ........................... 6-31
Vrije slag gaskabel, controleren ........... 6-19
Vrijstandcontrolelampje .......................... 3-4
W
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur ...................... 3-4
Waarschuwingslampje motorstoring....... 3-6
Waarschuwingslampje olieniveau .......... 3-4
Wiel (achter) (XJ6F) ............................. 6-40
Wielen................................................... 6-22
Wiellagers controleren.......................... 6-32
Wiel (voor) (XJ6F) ................................ 6-39
Z
Zadel..................................................... 3-17
Zekeringen, vervangen......................... 6-34
Zijstandaard.......................................... 3-20
INDEX
Page 98
Page 99
Page 100
YAMAHA MOTOR CO., LTD.
PRINTED IN THE NETHERLANDS
2009.09
Loading...