Bedrijf: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
Adres: 1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
Verklaren hierbij dat het product:
Type apparaat: STARTBLOKKERING
Typeaanduiding: 5SL-00
in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:
R&TTE richtlijn(1999/5/EG)
EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950-1(2001)
Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EG: Hoofdstuk 8, EMC)
Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan
Datum van afgifte: 1 augustus 2002
Overzicht van wijzigingen
Nr.InhoudDatum
Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren.
1
Overgang van norm EN60950 naar EN60950-1
2
Om bedrijfsnaam te wijzigen
3
Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer
9 juni 2005
27 februari 2006
1 maart 2007
Page 3
INLEIDING
DAU10102
Welkom in de wereld van Yamaha!
Als eigenaar van de XJ6F/XJ6FA profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen
en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw XJ6F/XJ6FA. De
Gebruikershandleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de machine en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw machine in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel
dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw machine en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente
productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
WAARSCHUWING
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze machine gaat gebruiken.
DWA10031
Page 4
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op
persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of
overlijden te voorkomen.
DAU10132
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan resulteren in ernstig letsel of overlijden.
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om schade aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of
verhelderen.
Als eigenaar van de machine bent u verantwoordelijk voor de veilige en juiste bediening ervan.
Motorfietsen zijn tweewielige voertuigen.
Voor een veilig gebruik zijn de toepassing
van de juiste rijtechnieken en de ervaring
van de bestuurder van belang. Elke bestuurder moet bekend zijn met de volgende
vereisten alvorens met deze motorfiets te
gaan rijden.
Hij of zij moet:
● Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec-
ten van het motorrijden.
● Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in
deze Gebruikershandleiding.
● Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
● Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangegeven
in deze Gebruikershandleiding en/of
wanneer de mechanische condities dit
vereisen.
DAU10283
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rijden uit om u ervan te verzekeren dat de machine in veilige staat verkeert. Onvoldoende
inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Zie
pagina 4-1 voor een lijst met controles voor
het rijden.
● Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een
passagier.
● Het niet opmerken en herkennen van
motorfietsen door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak
van auto-/motorongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat
een autobestuurder de motor niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico
op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het nade-
ren en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest
voor.
• Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een
andere weggebruiker.
● Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval
betrokken waren zelfs niet in het bezit
van een geldig motorrijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw motorfiets alleen uit
aan ervaren motorrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.
• We raden aan om het motorrijden te
oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend
bent met de motor en zijn bediening.
● Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de motorbestuurder.
Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een te hoge rij-
1-1
Page 9
VEILIGHEIDSINFORMATIE
snelheid aan of gaan onvoldoende
schuinliggen voor de rijsnelheid, waardoor ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnelheid in
acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg
dat andere weggebruikers u kunnen
zien.
● De zithouding van de bestuurder en de
passagier is belangrijk voor een goede
besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de
macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteunen te houden. Neem nooit een
passagier mee die niet in staat is om
beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
● Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
● Deze motorfiets is uitsluitend ontwor-
pen voor gebruik op verharde wegen.
De machine is niet bedoeld voor offroadgebruik.
Beschermende kleding
Motorongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van
een helm is de belangrijkste factor bij het
voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
● Draag altijd een goedgekeurde helm.
● Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming kan
uw zicht door de rijwind verslechteren,
waardoor u gevaren mogelijk te laat
opmerkt.
● Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te
dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
● Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan bedieningshandgrepen of door de wielen worden
gegrepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
● Draag altijd beschermende kleding die
uw benen, enkels en voeten bedekt.
De motor en het uitlaatsysteem kunnen tijdens en na het rijden zeer heet
zijn en brandwonden veroorzaken.
● De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passagiers.
1
Voorkom koolmonoxidevergiftiging
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren
bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas.
Inademing van koolmonoxide kan hoofdpijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid,
verwarring en uiteindelijk de dood veroorzaken.
Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos,
smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn
als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het
koolmonoxideniveau kan zeer snel oplopen, waardoor u het bewustzijn kunt verliezen en uzelf niet meer kunt redden. In
afgesloten of slecht geventileerde ruimtes
kunnen dodelijke hoeveelheden koolmonoxide dagenlang blijven hangen. Als u
symptomen van koolmonoxidevergiftiging
ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk,
ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE HULP IN.
● Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren
of open ramen en deuren kan de hoeveelheid koolmonoxide snel oplopen
tot gevaarlijke niveaus.
1-2
Page 10
VEILIGHEIDSINFORMATIE
● Laat de motor niet draaien in slecht ge-
ventileerde of deels afgesloten ruimtes
zoals schuren of garages.
● Laat de motor niet buiten draaien op
1
plaatsen waar de uitlaatgassen in een
gebouw kunnen worden getrokken via
openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag
als hierdoor de gewichtsverdeling van de
motor verandert. Wees uiterst voorzichtig
bij het monteren van accessoires of het beladen van uw motor, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u
op een motor rijdt die beladen is of waaraan
accessoires zijn gemonteerd. Hieronder
volgen naast de informatie over accessoires enkele richtlijnen voor het beladen van
uw motorfiets:
Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtslimiet niet overschrijden.
Rijden met een te zwaar belaste machine
kan leiden tot een ongeval.
Maximale belasting:
XJ6F 185 kg (408 lb)
XJ6FA 180 kg (397 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
● Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag mogelijk liggen
en zo dicht mogelijk bij de motor. Bevestig zware goederen zo dicht mogelijk bij het midden van de machine en
verdeel het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden om onbalans of
instabiliteit te minimaliseren.
● Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de
motor zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en
bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervoeren
bagage aan (alleen voor modellen
met instelbare vering) en controleer
de toestand en spanning van uw
banden.
• Bevestig nooit omvangrijke of zware
goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke voorwerpen, inclusief
bagage als slaapzakken, plunjezakken of tenten, kunnen een instabiel
weggedrag of een te trage reactie
op het stuur veroorzaken.
● Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger
of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machine
vormt een belangrijke beslissing. Originele
Yamaha accessoires, die alleen verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn door
Yamaha ontwikkeld, getest en goedgekeurd voor gebruik op uw machine.
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan
Yamaha produceren onderdelen en accessoires of bieden aanpassingssets voor
Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle
producten testen die deze bedrijven produceren. Om die reden kan Yamaha accessoires die niet door Yamaha zijn verkocht of
wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn
aangeraden niet goedkeuren of aanbevelen, zelfs niet als deze zijn verkocht en geïn-
stalleerd door een Yamaha dealer.
In de handel verkrijgbare onderdelen,
accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die
qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op originele Yamaha accessoires, dient u te beseffen dat sommige in de handel
verkrijgbare accessoires of aanpassingssets niet geschikt zijn vanwege mogelijke
1-3
Page 11
VEILIGHEIDSINFORMATIE
veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het
monteren van in de handel verkrijgbare producten of het verrichten van aanpassingen
die de ontwerp- of bedieningskenmerken
van uw machine wijzigen kan het risico op
ernstig letsel of overlijden van uzelf of anderen vergroten. U bent verantwoordelijk voor
letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de
machine.
Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
● Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw
motor. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken om te
waarborgen dat het de grondspeling of
de hellinghoek op geen enkele manier
vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening niet beperkt en
geen lampen of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve
gewichtsverdeling of door aerodynamische effecten. Accessoires
aan het stuur of nabij de voorvork
moeten zo licht mogelijk zijn en tot
een minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
motor. De motor kan door rijwind
worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit veroorzaken
terwijl u grote voertuigen inhaalt of
door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires dwingen de
bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo’n
verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
● Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de motor
uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en velgen
De banden en velgen die bij uw motorfiets
werden geleverd, zijn ontworpen om de mogelijkheden van de motorfiets te ondersteu-
nen en bieden de beste combinatie van
rijprestaties, remvermogen en comfort. Andere banden, velgen, maten of combinaties
zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-20
voor bandenspecificaties en meer informatie over het vervangen van uw banden.
1
1-4
Page 12
BESCHRIJVING
Aanzicht linkerzijde
2
1. Luchtfilterelement (pagina 6-17)
2. Stationair stelschroef (pagina 6-19)
3. Zadelslot (pagina 3-17)
4. Hoofdzekering (pagina 6-34)
5. Zekeringenkastje (pagina 6-34)
6. Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
7. Opbergcompartiment (pagina 3-18)
8. Schakelpedaal (pagina 3-12)
DAU10410
1234,567
8910
9. Oliefilterpatroon (pagina 6-12)
10.Olieaftapplug (pagina 6-12)
2-1
Page 13
Aanzicht rechterzijde
BESCHRIJVING
DAU10420
1. Helmbevestiging (pagina 3-17)
2. Accu (pagina 6-33)
3. Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-25)
4. Olievuldop (pagina 6-12)
5. Radiatorvuldop (pagina 6-14)
6. Koelvloeistofreservoir (pagina 6-14)
7. Aftapplug koelvloeistof (pagina 6-16)
8. Motoroliepeilstok (pagina 6-12)
1234
1011
9. Rempedaal (pagina 3-13)
10.Remlichtschakelaar (pagina 6-24)
11.Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-19)
Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal kan worden
bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:
● een codeersleutel (met een rood bo-
vendeel)
● twee standaardsleutels (met een zwart
bovendeel) die opnieuw kunnen worden gecodeerd
● een transponder (die is geïntegreerd in
de codeersleutel)
● een startblokkeereenheid
● een ECU
● een controlelampje van het startblok-
keersysteem (Zie pagina 3-3.)
De sleutel met het rode bovendeel wordt
gebruikt om de twee standaardsleutels te
coderen. Het wijzigen van de codes is een
ingewikkelde procedure. Breng het voertuig
daarom met alle drie sleutels naar een
Yamaha dealer om deze opnieuw te laten
coderen. Gebruik de sleutel met het rode
bovendeel niet om met het voertuig te rijden. Deze sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van
de standaardsleutels. Gebruik altijd een
standaardsleutel om met het voertuig te rijden.
DCA11821
LET OP
● ZORG DAT U DE CODEERSLEUTEL
NIET VERLIEST! NEEM DIRECT
CONTACT OP MET UW DEALER
ALS U HEM VERLOREN HEBT! Als
de codeersleutel verloren is, kunnen de standaardsleutels niet opnieuw gecodeerd worden. U kunt
het voertuig dan nog steeds starten
met de standaardsleutels, maar als
ze opnieuw gecodeerd moeten worden (d.w.z. als er een nieuwe standaardsleutel is gemaakt of als alle
sleutels verloren zijn), dient het gehele startblokkeersysteem vervangen te worden. Daarom wordt u
sterk aangeraden een van de stan-
daardsleutels te gebruiken en de
codeersleutel op een veilige plek te
bewaren.
ook de sleutels van andere startblokkeersystemen altijd op een andere plek dan de codeersleutel van
het voertuig.
● Houd sleutels van andere startblok-
keersystemen altijd uit de buurt van
het contactslot, want anders kunnen ze signaalstoring veroorzaken.
3
3-1
Page 16
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Contactslot/stuurslot
3
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur
vergrendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.
OPMERKING
Gebruik de standaardsleutel (zwarte greep)
voor regelmatig gebruik van de machine.
Bewaar de codeersleutel (rode greep) op
een veilige plaats en gebruik deze uitsluitend voor hercodering om het risico op verlies te minimaliseren.
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting, het
achterlicht, de kentekenverlichting en het
DAU10472
DAU38530
parkeerlicht gaan branden en de motor kan
worden gestart. De sleutel kan niet worden
uitgenomen.
OPMERKING
De koplamp gaat automatisch branden als
de motor wordt gestart en blijft aan totdat de
sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs als
de motor afslaat.
DAU10661
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DWA10061
WAARSCHUWING
Draai nooit de sleutel naar “OFF” of
“LOCK” terwijl de machine rijdt. Hierdoor worden de elektrische systemen
uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden
tot verlies van de controle of een ongeval.
DAU10683
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en
draai deze dan naar “LOCK”. Houd de
sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
3-2
Page 17
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Om het stuur te ontgrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
Druk de sleutel in en draai deze dan naar
“OFF”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
DAU34341
(Parkeren)
Het stuur is vergrendeld en het achterlicht,
de kentekenverlichting en het parkeerlicht
branden. De alarmverlichting en richtingaanwijzers kunnen worden ingeschakeld,
maar alle andere elektrische systemen zijn
uit. De sleutel kan worden uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleutel naar “” te kunnen draaien.
DCA11020
LET OP
Gebruik de parkeerstand niet gedurende
langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.
8. ABS-waarschuwingslampje “” (voor mo-
dellen met ABS)
Controlelampje
richtingaanwijzers “”
Dit controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
ABS
DAU11020
3
3-3
Page 18
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Vrijstandcontrolelampje “”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat.
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp
is ingeschakeld voor grootlicht.
3
Waarschuwingslampje
olieniveau “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
het motorolieniveau laag is.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
OPMERKING
● Bij een voldoende hoog olieniveau kan
het waarschuwingslampje soms toch
knipperen bij rijden op een helling of bij
plotseling afremmen of optrekken, er is
dan echter geen sprake van een storing.
DAU11060
DAU11080
DAU11254
● Dit model is ook uitgerust met een zelf-
diagnosesysteem voor het circuit van
het waarschuwingslampje olieniveau.
Als het waarschuwingscircuit voor het
olieniveau een probleem aangeeft,
wordt de volgende cyclus herhaald totdat de storing is opgeheven: Het waarschuwingslampje olieniveau knippert
tien keer en dooft dan gedurende 2.5
seconden. Als dit zich voordoet, vraag
dan een Yamaha dealer de machine te
controleren.
DAU11427
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval
de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd
om af te koelen.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
3-4
DCA10021
LET OP
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
OPMERKING
● Bij machines met een of meer radiator-
koelvinnen schakelt de radiatorkoelvin
automatisch in of uit op basis van de
koelvloeistoftemperatuur in de radiator.
● Als de motor oververhit raakt, staan op
pagina 6-43 nadere instructies vermeld.
Page 19
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Koelvloeistoftempera-
tuur
Onder 39 °C
(Onder 103 °F)
40–116 °C
(104–242 °F)
117–134 °C
(243–274 °F)
Boven 135 °C
(Boven 275 °F)
WeergaveConditiesWat te doen
De aanduiding “Lo” wordt
getoond.
De temperatuur wordt getoond.
De temperatuurweergave
knippert.
Het waarschuwingslampje
ABS
ABS
gaat branden.
Aanduiding “HI” knippert.
Het waarschuwingslampje
gaat branden.
OK. U kunt rijden.
OK. U kunt rijden.
Breng de machine tot stilstand en laat
de motor stationair draaien tot de koelvloeistoftemperatuur daalt.
Zet de motor af als de temperatuur niet
daalt. (Zie pagina 6-43.)
Zet de motor af en laat afkoelen. (Zie
pagina 6-43.)
3
3-5
Page 20
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Waarschuwingslampje
motorstoring “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden of
knipperen wanneer er een probleem wordt
aangegeven in het elektrisch circuit dat de
motor controleert. Vraag in dat geval een
Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te
controleren. (Zie pagina 3-9 voor uitleg over
3
de werking van het zelfdiagnosesysteem.)
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
ABS-waarschuwingslampje “” (voor
modellen met ABS)
Als het waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, is het ABSsysteem mogelijk defect. Vraag in dat geval
zo snel mogelijk een Yamaha dealer het
systeem te controleren. (Zie pagina 3-13.)
DAU11534
WAARSCHUWING
Als het ABS-waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, wordt alleen het conventionele
remsysteem gebruikt. Wees dan voorzichtig en zorg dat de wielen tijdens plotseling remmen niet blokkeren. Als het
waarschuwingslampje tijdens het rijden
gaat branden of knipperen, vraag dan zo
snel mogelijk een Yamaha dealer het
remsysteem te controleren.
DWA10081
Licht het controlelampje niet meteen op
wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid,
begint het controlelampje na 30 seconden
te knipperen om aan te geven dat het startblokkeersysteem is ingeschakeld. Het controlelampje stopt na 24 uur met knipperen,
maar het startblokkeersysteem blijft ingeschakeld.
Dit model is ook uitgerust met een zelfdiaHet elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwings-
gnosesysteem voor het startblokkeersys-
teem. (Zie pagina 3-9 voor uitleg over de
werking van het zelfdiagnosesysteem.)
lampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
DAU11545
ABS
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
Controlelampje startblokkering
DAU38623
Het elektrisch circuit voor het controlelampje kan worden gecontroleerd door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het controlelampje
moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Zorg dat de machine stilstaat voordat u
wijzigingen in de instellingen van de
multifunctionele meter gaat aanbrengen.
Het aanbrengen van wijzigingen tijdens
het rijden kan u afleiden en vergroot het
risico op een ongeval.
De multifunctionele meter biedt de volgende voorzieningen:
● a snelheidsmeter
● a toerenteller
● een kilometerteller
● twee rittellers (die de afgelegde af-
stand aangeven sinds de tellers het
laatst werden teruggesteld op nul)
● een ritteller voor brandstofreserve (die
de afgelegde afstand aangeeft sinds
het linkersegment van de brandstofniveaumeter begon te knipperen)
● een klok
● een brandstofniveaumeter
● een weergave koelvloeistoftempera-
tuur
● een voorziening voor zelfdiagnose
PMERKIN
● Vergeet niet de sleutel naar “ON” te
draaien voordat u de “SELECT”- en
“RESET”-toets gebruikt.
● Alleen voor Groot-Brittannië: Om te
wisselen tussen de kilometer- en mijlenweergave van de snelheidsmeter
en de kilometerteller/ritteller drukt u de
toets “SELECT” minstens 1 seconde
in.
Toerenteller
1
2
ABS
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de bestuurder het motortoerental controleren en
dit binnen het ideale bereik houden.
Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid,
slaat de naald van de toerenteller eenmaal
helemaal uit tot het hoogste aantal toeren
per minuut en keert daarna weer terug naar
nul tpm om het elektrische circuit te testen.
DCA10031
LET OP
Laat de motor niet draaien terwijl de toerenteller in de rode zone wijst.
Rode zone: 11666 tpm en hoger
3
3-7
Page 22
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Klok
1
3
1. Klok
De klok wordt weergegeven als de sleutel
naar “ON” wordt gedraaid. Daarnaast kan
de klok gedurende 10 seconden worden
weergegeven door op de toets “SELECT” te
drukken als het contactslot in de stand
“OFF”, “LOCK” of “” staat.
Om de klok op tijd te zetten
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Houd de “SELECT”-toets en de “RES-
ET”-toets tegelijkertijd minstens twee
seconden lang ingedrukt.
3. Als de uuraanduiding begint te knipperen, drukt u op de “RESET”-toets om
de uren in te stellen.
4. Druk op de “SELECT”-toets en de minutenaanduiding zal gaan knipperen.
5. Druk op de “RESET”-toets om de minuten in te stellen.
6. Druk op de “SELECT”-toets en laat
deze dan los om de klok te starten.
Door indrukken van de “SELECT”-toets wisselt de weergave tussen de kilometertellermodus “ODO” en de rittellermodi “TRIP A”
en “TRIP B”, in de onderstaande volgorde:
TRIP A → TRIP B → ODO → TRIP A
Als de hoeveelheid brandstof in de brandstoftank afneemt tot 3.2 L (0.85 US gal,
0.70 Imp.gal), begint het linker segment van
de brandstofniveaumeter te knipperen en
wisselt de kilometertellerweergave automatisch naar de brandstofreserve-ritteller “F-
TRIP”, waarop de afgelegde afstand vanaf
dat punt wordt aangegeven. In dat geval
3-8
wordt door het indrukken van de toets “SE-
LECT” in de onderstaande volgorde gewisseld tussen de diverse weergaven van
rittellers en kilometerteller:
F-TRIP → TRIP A → TRIP B → ODO → FTRIP
Om een ritteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door op de toets “SELECT”
te drukken en dan de toets “RESET” minstens 1 seconde lang ingedrukt te houden.
Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet
zelf met de hand op nul terugstelt, wordt
deze automatisch teruggesteld zodra na het
tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt
de vorige weergavemodus weer.
Brandstofniveaumeter
1
1. Brandstofniveaumeter
Page 23
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De
displaysegmenten van de brandstofniveaumeter verdwijnen richting “E” (leeg) naarmate het brandstofniveau verder daalt. Als
het laatste segment links begint te knipperen, ga dan zo snel mogelijk tanken.
OPMERKING
Deze brandstofniveaumeter is voorzien van
een zelfdiagnosesysteem. Als een storing
wordt gedetecteerd in het elektrische circuit,
wordt de volgende cyclus herhaald totdat
de storing is verholpen: de segmenten van
de brandstofmeter en het symbool “”
knipperen acht keer en gaan dan gedurende ongeveer 3 seconden uit. Vraag in dat
geval een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.
Weergave koelvloeistoftemperatuur
1
1. Weergave koelvloeistoftemperatuur
De weergave koelvloeistoftemperatuur
geeft de temperatuur van de koelvloeistof
aan.
DCA10021
LET OP
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
Zelfdiagnosesysteem
1
3
1. Weergave foutcode
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor diverse elektrische circuits.
Als in een van deze circuits een storing
wordt gedetecteerd, gaat het waarschuwingslampje motorstoring branden en geeft
het display een foutcode weer.
Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook
storingen in de circuits van het startblokkeersysteem.
Als in de circuits van het startblokkeersysteem een storing wordt gedetecteerd, gaat
het controlelampje startblokkering knipperen en geeft het display een foutcode weer.
3-9
Page 24
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING
Als het display foutcode 52 weergeeft, betreft dit mogelijk een storing in het transpondersignaal. Als deze fout zich voordoet,
probeer dan het volgende.
1. Start de motor met behulp van de codeersleutel.
3
OPMERKING
Houd andere startblokkeersleutels uit de
buurt van het contactslot en bewaar niet
meer dan één startblokkeersleutel aan de-
zelfde sleutelring! Startblokkeersleutels
kunnen signaalstoring veroorzaken, waardoor de motor mogelijk niet kan worden gestart.
2. Als de motor start, zet deze dan weer
uit en probeer hem opnieuw te starten
met de standaardsleutels.
3. Als de motor niet kan worden gestart
met een of beide standaardsleutels,
breng dan het voertuig, de codeersleutel en beide standaardsleutels naar
een Yamaha dealer en laat de standaardsleutels opnieuw coderen.
Als het display foutcodes weergeeft, noteer
deze dan en vraag een Yamaha dealer om
het voertuig te controleren.
DCA11590
LET OP
Wanneer het display een foutcode aangeeft, moet de machine zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd om
motorschade te voorkomen.
DAU12331
Antidiefstal-alarmsysteem (optie)
Dit model kan door een Yamaha dealer
worden uitgerust met een optioneel antidiefstal-alarmsysteem. Neem contact op met
een Yamaha dealer voor nadere informatie.
3-10
Page 25
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Stuurschakelaars
Links
1. Lichtsignaalschakelaar “”
2. Dimlichtschakelaar “/”
3. Richtingaanwijzerschakelaar “/”
4. Claxonschakelaar “”
5. Schakelaar alarmverlichting “”
Rechts
1. Noodstopschakelaar “/”
2. Startknop “”
DAU12348
Lichtsignaalschakelaar “”
DAU12350
Druk deze schakelaar in om de koplamp
een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU12400
Dimlichtschakelaar “/”
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht
en op “” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “/”
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in
de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
DAU12660
Noodstopschakelaar “/”
Zet deze schakelaar voor u de motor start
op “”. Zet deze schakelaar op “” om
de motor direct uit te schakelen in een
noodgeval, zoals wanneer de machine omslaat of als de gaskabel blijft hangen.
3-11
Startknop “”
DAU12711
Druk deze knop in om via de startmotor de
motor rond te draaien. Zie pagina 5-1 voor
startinstructies voordat u de motor start.
DAU44710
Het waarschuwingslampje voor motorstoring en het ABS-waarschuwingslampje (alleen voor model met ABS) gaan branden
als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en
de startknop wordt ingedrukt. Dit wijst echter niet op een storing.
DAU12733
Schakelaar alarmverlichting “”
Met de sleutel in de stand “ON” of “” kan
deze schakelaar worden gebruikt voor het
inschakelen van de alarmverlichting (gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers).
De alarmverlichting wordt gebruikt in een
noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als uw machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke
verkeerssituatie.
DCA10061
LET OP
Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd als de motor niet
draait omdat hierdoor de accu kan ontladen.
3
Page 26
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12820
Koppelingshendel
Schakelpedaal
3
1. Koppelingshendel1. Schakelpedaal
De koppelingshendel bevindt zich aan de
linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het
stuur toe om de koppeling te ontkoppelen.
Laat de hendel los om de koppeling te laten
aangrijpen. Voor een soepele werking van
de koppeling moet de hendel snel ingetrokken worden en langzaam worden losgelaten.
De koppelingshendel is voorzien van een
sperschakelaar die deel uitmaakt van het
startspersysteem. (Zie pagina 3-21.)
Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt bij het
schakelen van de versnellingen van de 6traps constant-mesh versnellingsbak op
deze motorfiets.
DAU12870
DAU26823
Remhendel
De remhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur
toe om de voorrem te bekrachtigen.
1
1. Remhendel
2. Stelwiel afstelpositie remhendel
3. “”-merkteken
4. Afstand tussen remhendel en stuurgreep
De remhendel is voorzien van een stelwiel
voor de positie van de remhendel. Om de
afstand tussen de remhendel en de stuurgreep af te stellen, wordt het stelwiel gedraaid terwijl de hendel van het stuur
vandaan wordt gehouden. Controleer of het
correcte instelpunt op het stelwiel tegenover het “”-merkteken op de remhendel
staat.
3-12
Page 27
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12941
Rempedaal
1
1. Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te bekrachtigen.
DAU47521
ABS (voor modellen met ABS)
Het Yamaha ABS (anti-blokkeervoorziening
remsysteem) bestaat uit een dubbel uitgevoerd elektronisch regelsysteem dat de
voorrem en achterrem onafhankelijk aanstuurt. Het ABS wordt bewaakt door een
ECU, die in geval van een storing zal terugvallen op handmatig remmen.
DWA10090
WAARSCHUWING
● Het ABS-systeem functioneert het
meest effectief over lange remwegen.
● Op sommige wegtypen (ruw weg-
dek of grint) kan de remweg langer
zijn dan bij remmen zonder ABS.
Houd daarom steeds voldoende afstand tot uw voorligger, afgestemd
op uw rijsnelheid.
OPMERKING
● Het ABS voert gedurende enkele se-
conden een zelftest uit elke keer dat
de machine wegrijdt nadat de sleutel
naar “ON” is gedraaid. Tijdens deze
test hoort u een “klikkend” geluid vanonder de zitting en wanneer u de remhendel of het rempedaal licht aantrekt
of intrapt, voelt u eventueel een trilling
in de hendel of het pedaal. Dit is normaal.
● Wanneer ABS is geactiveerd, worden
de remmen op de gebruikelijke wijze
bediend. In de remhendel of het rempedaal kunnen pulsaties worden gevoeld, maar dat duidt niet op een
storing.
● Dit ABS-systeem is uitgerust met een
testfunctie, waarbij de bestuurder de
pulsaties kan voelen in het rempedaal
of in de remhendel terwijl ABS actief is.
Er is echter speciaal gereedschap vereist, dus neem voor het uitvoeren van
deze test contact op met uw Yamaha
dealer.
DCA16120
LET OP
Houd alle soorten magneten (inclusief
magneetgrijpers, magnetische schroevendraaiers etc.) uit de buurt van de
voorste en achterste wielnaven. Anders
kunnen de magnetische rotors van de
wielnaven beschadigd raken, waardoor
het ABS-systeem niet meer goed werkt.
3
3-13
Page 28
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
3
1. Achterste wielnaaf
2. Voorste wielnaaf
Tankdop
2
1. Slotplaatje tankdop
2. Ontgrendelen.
Openen van de tankdop
Open het slotplaatje op de tankdop, steek
de sleutel in het slot en draai hem dan 1/4
slag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld
en de tankdop kan worden verwijderd.
Sluiten van de tankdop
1. Druk de tankdop in positie met de sleutel in het slot.
2. Draai de sleutel linksom naar de oorspronkelijke positie, neem hem uit en
sluit dan het slotplaatje.
DAU13074
OPMERKING
De tankdop kan alleen worden gesloten met
de sleutel in het slot. Bovendien kan de
sleutel niet worden uitgenomen als de
tankdop niet correct gesloten en vergrendeld is.
DWA11091
WAARSCHUWING
Na het tanken moet de tankdop goed
worden aangedraaid. Door brandstoflekkage ontstaat brandgevaar.
3-14
Page 29
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU13221
Brandstof
Controleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
DWA10881
WAARSCHUWING
Benzine en benzinedampen zijn zeer
brandbaar. Volg de onderstaande instructies om brand en ontploffing te
voorkomen en het letselrisico tijdens het
tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine zit.
Rook nooit tijdens het tanken en tank
nooit in de nabijheid van vonken, open
vuur of andere ontstekingsbronnen zoals de waakvlammen van geisers en
kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Steek bij het tanken het vulpistool
goed in de vulopening van de brandstoftank. Stop met vullen zodra de
brandstof de onderkant van de vulhals
heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet
als deze warm wordt, kan de warmte
van de motor of de zon ervoor zorgen
dat brandstof uit de brandstoftank
stroomt.
1
2
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
3. Veeg uitgestroomde brandstof onmiddellijk af. LET OP: Veeg gemorste
brandstof onmiddellijk af met een
schone, droge, zachte doek, aangezien de brandstof de gelakte oppervlakken en kunststof delen kan
aantasten.
4. Draai de tankdop stevig vast.
WAARSCHUWING
Benzine is giftig en kan letsel of overlijden veroorzaken. Spring zorgvuldig om
met benzine. Probeer nooit om benzine
via de mond over te hevelen. Roep onmiddellijk medische hulp in nadat u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp
heeft ingeademd of benzine in uw ogen
heeft gekregen. Als benzine op uw huid
[DCA10071]
DWA15151
3-15
terechtkomt, was deze dan af met water
en zeep. Als u benzine op uw kleding
morst, trek dan andere kleding aan.
DAU13320
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND NORMALE LOODVRIJE BENZINE
Inhoud brandstoftank:
17.3 L (4.57 US gal, 3.81 Imp.gal)
Brandstofreserve:
3.2 L (0.85 US gal, 0.70 Imp.gal)
DCA11400
LET OP
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Loodhoudende benzine veroorzaakt ernstige schade aan inwendige motoronderdelen als kleppen en zuigerveren en
ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van normale loodvrije benzine met
een octaangetal van RON 91 of hoger. Als
de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk of
gebruik loodvrije superbenzine. Door loodvrije benzine te gebruiken gaan bougies
langer mee en blijven de onderhoudskosten
beperkt.
3
Page 30
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Tankbeluchtingsslang/overloopslang
3
11
1. Tankbeluchtingsslang/overloopslang
2. Oorspronkelijke positie (verfmerkteken)
Alvorens de motorfiets te gebruiken:
● Controleer de aansluiting van de tank-
beluchtingsslang/overloopslang.
● Controleer de tankbeluchtings-
slang/overloopslang op scheuren of
beschadiging en vervang indien nodig.
● Controleer of het uiteinde van de tank-
beluchtingsslang/overloopslang niet
verstopt is en reinig indien nodig.
DAU39451
Uitlaatkatalysator
Dit model is uitgerust met een uitlaatkatalysator.
WAARSCHUWING
Het uitlaatsysteem is heet nadat de mo-
DAU13433
DWA10862
DCA10701
LET OP
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij
gebruik van loodhoudende benzine zal
onherstelbare schade worden toegebracht aan de uitlaatkatalysator.
tor heeft gedraaid. Let op het volgende
om brandgevaar of brandwonden te
voorkomen:
● Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op
2
gras of op ander materiaal dat gemakkelijk vlam vat.
● Parkeer de machine op een plek
waar voetgangers of kinderen niet
gemakkelijk met het hete uitlaatsysteem in aanraking kunnen komen.
● Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoeld alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
● Laat de motor niet langer dan enke-
le minuten stationair draaien. Lang
stationair draaien kan leiden tot
oververhitting.
3-16
Page 31
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU32980
Zadel
Verwijderen van het zadel
1. Steek de sleutel in het zadelslot en
draai linksom.
2
1
1. Zadelslot
2. Ontgrendelen.
2. Houd de sleutel in deze stand vast,
trek het zadel aan de achterzijde omhoog en trek dan het zadel los.
Aanbrengen van het zadel
1. Steek het uitsteeksel aan de voorzijde
van het zadel in de zadelbevestiging,
zoals getoond in de afbeelding.
1
2
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
2. Druk het zadel aan de achterzijde omlaag om te vergrendelen.
3. Neem de sleutel uit.
OPMERKING
Controleer of het zadel stevig is vergrendeld
alvorens te gaan rijden.
DAU46750
Helmbevestiging
2
1
3
1. Helmbevestiging
2. Boordgereedschapsset
3. Helmborgkabel
De helmbevestiging bevindt zich onder het
zadel. De boordgereedschapsset bevat een
helmborgkabel waarmee een helm aan de
helmbevestiging kan worden bevestigd.
Om een helm aan de helmbevestiging te
bevestigen
1. Verwijder het zadel. (Zie pagina 3-17.)
2. Haal zoals afgebeeld de helmborgkabel door de gesp aan de helmriem en
haak dan de kabellus over de helmbevestiging.
3
3-17
Page 32
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
123
3
1. Helm
2. Helmborgkabel
3. Helmbevestiging
3. Plaats de helm aan de rechterzijde van
de machine, en breng het zadel aan.
WAARSCHUWING! Ga nooit rijden
met een helm vastgemaakt aan de
helmbevestiging, aangezien de
helm objecten kan raken met mogelijk verlies van de controle over de
machine en een ongeval tot gevolg.
[DWA10161]
Om een helm los te maken van de helmbevestiging
Verwijder het zadel, haal de helmborgkabel
los van de helmbevestiging en de helm, en
breng het zadel weer aan.
DAU14452
Opbergcompartiment
1
1. Opbergcompartiment
Het opbergcompartiment bevindt zich onder het zadel. (Zie pagina 3-17.)
DWA10961
WAARSCHUWING
● Overschrijd het maximumlaadge-
wicht van 3 kg (7 lb) voor het opbergcompartiment niet.
● Overschrijd het maximumgewicht
van XJ6F 185 kg (408 lb)
XJ6FA 180 kg (397 lb) voor het voertuig niet.
Als de Gebruikershandleiding of andere documentatie in het opbergcompartiment
wordt opgeborgen, doe ze dan in een plastic zak om nat worden te voorkomen. Zorg
bij het wassen van de machine dat geen
water het opbergcompartiment kan binnendringen.
3-18
Page 33
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU46830
Stand van het stuur
Het stuur kan in twee verschillende standen
worden gezet, al naar gelang de voorkeur
van de bestuurder. Laat de stand van het
stuur aanpassen bij een Yamaha-dealer.
1
1. Stuur
DAU47260
Achteruitkijkspiegels
De achteruitkijkspiegels van dit voertuig
kunnen naar voren worden geklapt om het
parkeren in smalle ruimten te vergemakkelijken. Klap de spiegels terug in hun oorspronkelijke stand voordat u gaat rijden.
1212
1. Rijstand
2. Parkeerstand
DWA14371
WAARSCHUWING
Vergeet niet de achteruitkijkspiegels in
hun oorspronkelijk stand terug te klappen alvorens weg te rijden.
DAU47000
Schokdemperunit afstellen
Deze schokdemper is uitgerust met een
stelring voor veervoorspanning.
DCA10101
LET OP
Probeer nooit voorbij de maximum- of
minimuminstellingen te draaien om
schade aan het mechanisme te voorkomen.
Stel de veervoorspanning als volgt af.
Draai om de veervoorspanning te verhogen
en zo de vering stugger te maken de stelring in de richting (a). Draai om de veervoorspanning te verlagen en zo de vering
zachter te maken de stelring in de richting
(b).
● Zet de gewenste inkeping in de stel-
ring tegenover de positie-indicator op
de schokdemper.
● Verricht de afstelling met de speciale
sleutel met het verlengstuk in de
boordgereedschapsset.
3
3-19
Page 34
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3
2
1
(b)
(a)
3
1. Verlengstuk
2. Speciale sleutel
3. Stelring veervoorspanning
4. Positie-indicator
Afstelling veervoorspanning:
Minimum (zacht):
1
Standaard:
3
Maximum (hard):
7
WAARSCHUWING
Deze schokdemperunit is gevuld met
stikstofgas onder hoge druk. Lees de
onderstaande informatie zorgvuldig
door alvorens werkzaamheden uit te
voeren aan de schokdemperunit.
● Probeer de gascilinder niet te ope-
nen en blijf er verder vanaf.
4
DWA10221
● Stel de schokdemperunit niet bloot
aan open vuur of een andere hittebron. Hierdoor kan de gasdruk zo
hoog oplopen dat de unit explodeert.
● Voorkom vervorming of beschadi-
ging van de cilinder. Schade aan de
cilinder zal resulteren in slechte
dempingsprestaties.
● Werp een beschadigde of versleten
schokdemperunit niet zelf weg.
Breng de schokdemperunit voor elk
onderhoud naar een Yamahadealer.
3-20
DAU15303
Zijstandaard
De zijstandaard bevindt zich aan de linkerzijde van het frame. Trek of druk de zijstandaard met uw voet omhoog of omlaag
terwijl u de machine rechtop houdt.
OPMERKING
De ingebouwde sperschakelaar voor de zijstandaard maakt deel uit van het startspersysteem, dat in bepaalde situaties de
werking van het ontstekingssysteem blokkeert. (Zie pagina 3-21 voor een uitleg over
het startspersysteem.)
DWA10240
WAARSCHUWING
Met de machine mag nooit worden gereden terwijl de zijstandaard omlaag staat
of niet behoorlijk kan worden opgetrokken (of niet omhoog blijft), anders kan de
zijstandaard de grond raken en zo de bestuurder afleiden, waardoor de machine
mogelijk onbestuurbaar wordt. Het
Yamaha startspersysteem is ontworpen
om de bestuurder te helpen bij zijn verantwoordelijkheid de zijstandaard op te
trekken alvorens weg te rijden. Controleer dit systeem daarom regelmatig zo-
Page 35
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
als hierna beschreven en laat het
repareren door een Yamaha dealer als
de werking niet naar behoren is.
DAU44902
Startspersysteem
Het startspersysteem (waarvan de zijstandaardschakelaar, de koppelingshendelschakelaar en de vrijstandschakelaar deel
uitmaken) heeft de volgende functies.
● Het verhindert starten wanneer de ver-
snellingsbak in een versnelling is geschakeld en de zijstandaard is
opgeklapt, terwijl de koppelingshendel
niet is ingetrokken.
● Het verhindert starten wanneer de ver-
snellingsbak in een versnelling is geschakeld en de koppelingshendel is
ingetrokken, terwijl de zijstandaard
nog omlaag staat.
● Het schakelt een draaiende motor uit
wanneer de versnellingsbak in een
versnelling staat en de zijstandaard
omlaag wordt bewogen.
Controleer de werking van het startspersysteem regelmatig volgens de onderstaande
procedure.
3
3-21
Page 36
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Met de motor uit:
1. Beweeg de zijstandaard omlaag.
2. De motorstopknop moet in de stand staan.
3. Draai de sleutel naar aan.
4. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand.
5. Druk op de startknop.
Start de motor?
“ ”
WAARSCHUWING
● Bij deze inspectie moet de machine op de
middenbok worden gezet.
● Als zich een storing voordoet, vraag dan
alvorens te gaan rijden een Yamaha dealer
het systeem te controleren.
3
JANEE
Met de motor nog aan:
6. Beweeg de zijstandaard omhoog.
7. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast.
8. Schakel de versnellingsbak in een versnellingsstand.
9. Beweeg de zijstandaard omlaag.
Slaat de motor af?
JANEE
Als de motor is afgeslagen:
10. Beweeg de zijstandaard omhoog.
11. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast.
12. Druk op de startknop.
Start de motor?
JANEE
Het systeem is in orde. De motorfiets mag worden gebruikt.
De vrijstandschakelaar werkt mogelijk niet goed.
Rijd niet met de motorfiets voordat deze is
nagekeken door een Yamaha dealer.
De zijstandaardschakelaar werkt mogelijk niet
goed.
Rijd niet met de motorfiets voordat deze is
nagekeken door een Yamaha dealer.
De koppelingsschakelaar werkt mogelijk niet
goed.
Rijd niet met de motorfiets voordat deze is
nagekeken door een Yamaha dealer.
3-22
Page 37
VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN
DAU15596
Inspecteer uw machine voor elk gebruik om te waarborgen dat deze in een veilige werkende staat is. Volg altijd de schema’s en procedures
voor inspectie en onderhoud in de gebruikershandleiding.
WAARSCHUWING
Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Rijd niet met de machine als u
een probleem hebt gevonden. Als een probleem niet kan worden opgelost via de procedures in deze handleiding, laat de machine dan nazien door een Yamaha dealer.
Controleer voor het gebruik van deze machine de volgende punten:
ITEMCONTROLESPAGINA
• Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
Brandstof
Motorolie
Koelvloeistof
Voorrem
• Vul indien nodig brandstof bij.
• Controleer de brandstofleiding op lekkage.
• Controleer de tankbeluchtingsslang/overloopslang op obstakels, scheuren of be-
schadiging en controleer de slangaansluiting.
• Controleer het olieniveau in de motor.
• Vul indien nodig het aanbevolen type olie bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer de machine op olielekkage.
• Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig de aanbevolen koelvloeistof bij tot aan het voorgeschreven ni-
veau.
• Controleer het koelsysteem op lekkage.
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hy-
draulisch systeem te ontluchten.
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Vervang indien nodig.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het voorgeschreven
niveau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
3-15, 3-16
6-12
6-14
6-24, 6-25
DWA11151
4
4-1
Page 38
VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN
ITEMCONTROLESPAGINA
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hy-
draulisch systeem te ontluchten.
Achterrem
Koppeling
4
Gasgreep
Bedieningskabels
Aandrijfketting
Wielen en banden
Rem- en schakelpedalen
Rem- en koppelingshendels
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Vervang indien nodig.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het voorgeschreven
niveau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
• Controleer de werking.
• Smeer indien nodig de kabel.
• Controleer de vrije slag van de koppelingshendel.
• Stel indien nodig bij.
• Controleer of de werking soepel is.
• Controleer de vrije slag van de kabel.
• Vraag indien nodig de Yamaha dealer om de vrije slag van de kabel af te stellen,
en de kabel en het kabelhuis te smeren.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig.
• Controleer of de ketting correct is aangespannen.
• Stel indien nodig bij.
• Controleer de conditie van de ketting.
• Smeer indien nodig.
• Controleer op schade.
• Controleer de conditie van de band en de profieldiepte.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de pedaalscharnierpunten.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de hendelscharnierpunten.
6-24, 6-25
6-23
6-19, 6-29
6-28
6-26, 6-28
6-20, 6-22
6-29
6-30
4-2
Page 39
VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN
ITEMCONTROLESPAGINA
Middenbok, zijstandaard
Framebevestigingen
Instrumenten, verlichting,
signaleringssysteem en
schakelaars
Zijstandaardschakelaar
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de scharnierpunten.
• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet.
• Zet indien nodig vast.
• Controleer de werking.
• Corrigeer indien nodig.
• Controleer de werking van het startspersysteem.
• Als het systeem niet correct werkt, vraag dan een Yamaha dealer de machine te
controleren.
6-30
—
—
3-20
4
4-3
Page 40
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
Lees de gebruikershandleiding zorgvuldig
door om u vertrouwd te maken met alle bedieningselementen. Als u de werking van
een functie of bedieningselement niet begrijpt, vraag dan uw Yamaha dealer om uitleg.
WAARSCHUWING
Een onvoldoende vertrouwdheid met de
bedieningselementen kan leiden tot verlies van de controle, met mogelijk een
ongeval of letsel tot gevolg.
5
DAU15951
DWA10271
DAU47150
OPMERKING
Dit model is uitgerust met:
● een hellingshoeksensor, waarbij de
motor afslaat bij kanteling. In dat geval
wordt op de multifunctionele meter
foutcode 30 weergegeven, maar dit
betreft geen storing. Draai de sleutel
naar “OFF” en vervolgens naar “ON”
om de foutcode te wissen. Als u dat
niet doet zal de motor niet starten, ondanks dat de motor wordt aangezwengeld als u op de startknop drukt.
● een automatische motorstop. De mo-
tor stopt automatisch als deze 20 minuten stationair draait. In dat geval
wordt op de multifunctionele meter
foutcode 70 weergegeven, maar dit
betreft geen storing. Druk op de startschakelaar om de foutcode te wissen
en de motor opnieuw te starten.
DAU44727
Starten van de motor
Het startspersysteem staat starten alleen
toe als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan.
● De versnellingsbak staat in de vrij-
stand.
● De versnellingsbak staat in een ver-
snelling geschakeld terwijl de koppelingshendel is ingetrokken en de
zijstandaard is opgeklapt.
Zie pagina 3-21 voor meer informatie.
1. Draai de contactsleutel naar “ON” en
controleer of de noodstopschakelaar
op “” is gezet.
De volgende waarschuwingslampjes
en het controlelampje moeten enkele
seconden oplichten en dan uitgaan.
● Waarschuwingslampje olieni-
veau
● Waarschuwingslampje koelvloei-
stoftemperatuur
● Waarschuwingslampje motorsto-
ring
● ABS-waarschuwingslampje
(voor modellen met ABS)
● Controlelampje startblokkering
5-1
Page 41
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
DCA11833
LET OP
Als een waarschuwings- of controlelampje niet gaat branden wanneer de
sleutel naar “ON” wordt gedraaid, of
wanneer een waarschuwings- of controlelampje niet dooft, zie dan pagina 3-3
voor een controle van het circuit van het
betreffende waarschuwings- of controlelampje.
2. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand. (Zie pagina 5-2.) Het vrijstandcontrolelampje moet gaan branden.
Als dit niet gebeurt, vraag dan een
Yamaha dealer het elektrische circuit
na te kijken.
3. Start de motor door de startknop in te
drukken. LET OP: Trek voor een
maximale levensduur van de motor
nooit hard op als de motor koud is!
[DCA11041]
Als de motor niet wil starten, laat dan
de startknop los, wacht een paar seconden en probeer het dan opnieuw.
Iedere startpoging moet zo kort mogelijk duren om de accu te sparen. Laat
de startmotor nooit langer dan 10 seconden achtereen draaien.
DAU16671
Schakelen
6
5
4
3
2
N
1
1. Schakelpedaal
2. Vrijstand
Door de versnellingen te schakelen kunt u
het beschikbare motorvermogen doseren
bij het wegrijden, optrekken, tegen een helling oprijden etc.
De schakelstanden worden getoond in de
afbeelding.
OPMERKING
Om de versnellingsbak in de vrijstand te
schakelen wordt het schakelpedaal enkele
malen ingetrapt totdat het einde van de slag
bereikt is, waarna het pedaal iets wordt opgetrokken.
12
DCA10260
LET OP
● Rijd niet lange tijd met afgezette
motor, ook niet met de versnellingsbak in de vrijstand, en sleep de motorfiets niet over lange afstanden.
De versnellingsbak wordt alleen afdoende gesmeerd terwijl de motor
draait. Door onvoldoende smering
kan de versnellingsbak worden beschadigd.
● Gebruik altijd de koppeling om de
versnellingsbak te schakelen om zo
schade aan de motor, de versnellingsbak en de aandrijving te voorkomen; door hun constructie zijn
deze niet bestand tegen de schokken die optreden bij belast schakelen.
5
5-2
Page 42
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
Tips voor een zuinig brandstofverbruik
Het brandstofverbruik is vooral afhankelijk
van uw rijstijl. Hierna volgen enkele tips om
het brandstofverbruik te verlagen:
● Schakel snel en soepel door en ver-
mijd hoge toerentallen terwijl u accelereert.
● Geef geen gas tijdens het terugscha-
kelen en voorkom dat de motor onbelast met een hoog toerental draait.
● Laat de motor niet langdurig stationair
5
draaien maar zet hem af (bijvoorbeeld
in files, bij stoplichten of bij spoorwegovergangen).
DAU16810
DAU16841
Inrijperiode
De belangrijkste periode in de levensduur
van het motorblok is de tijd tussen 0 en
1600 km (1000 mi). Lees daarom de volgende informatie aandachtig door.
Omdat het motorblok gloednieuw is, mag dit
de eerste 1600 km (1000 mi) niet te zwaar
worden belast. De verschillende onderdelen van de motor slijten op elkaar in totdat
de juiste bedrijfsspelingen zijn bereikt. Rijd
tijdens deze periode nooit langdurig volgas
en vermijd ook andere manoeuvres die tot
oververhitting van de motor kunnen leiden.
DAU17093
0–1000 km (0–600 mi)
Laat de motor niet langdurig meer dan 5800
tpm maken. LET OP: Na 1000 km (600 mi)
moet de motorolie worden ververst en
moet de oliefilterpatroon of het oliefilterelement worden vervangen.
1000–1600 km (600–1000 mi)
Laat de motor niet langdurig meer dan 7000
tpm draaien.
[DCA10302]
DCA10310
LET OP
● Voer het toerental niet zover op dat
de toerenteller in de rode zone wijst.
● Als tijdens de inrijperiode motor-
schade optreedt, vraag dan direct
een Yamaha dealer de machine te
controleren.
1600 km (1000 mi) en verder
De machine kan nu normaal worden gebruikt.
5-3
Page 43
DAU17213
Parkeren
Zet om te parkeren de motor af en neem
dan de sleutel uit het contactslot.
DWA10311
WAARSCHUWING
● De motor en het uitlaatsysteem
kunnen zeer heet worden, parkeer
dus op een plek waar voetgangers
of kinderen niet gemakkelijk met
deze onderdelen in aanraking kunnen komen en brandwonden kunnen oplopen.
● Parkeer nooit op een helling of een
zachte ondergrond, hierdoor kan de
machine kantelen met mogelijk
brandstoflekkage en brand tot gevolg.
● Parkeer niet nabij gras of andere
brandbare materialen die vlam zouden kunnen vatten.
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5
5-4
Page 44
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Door periodiek inspecties, afstellingen en
smeerbeurten uit te laten voeren, zorgt u ervoor dat uw machine in zo veilig en efficiënt
mogelijke conditie blijft. De eigenaar/bestuurder van de machine is verplicht de optimale veiligheid te waarborgen. Op de
volgende pagina’s wordt de belangrijkste informatie met betrekking tot inspecties, afstellingen en smeerbeurten gegeven.
De intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema moeten
worden beschouwd als een algemene richtlijn onder normale rijcondities. Het is echter
mogelijk dat de intervalperioden voor onderhoud moeten worden verkort afhankelijk
6
van het weer, het terrein, de geografische
locatie en individueel gebruik.
WAARSCHUWING
Het niet of onjuist uitvoeren van onderhoud aan de machine vergroot het risico
op letsel of overlijden tijdens het uitvoeren van onderhoud of het rijden met de
machine. Als u niet bekend bent met
voertuigonderhoud, laat het onderhoud
dan uitvoeren door uw Yamaha dealer.
DAU17241
DWA10321
DWA15121
WAARSCHUWING
Zet voor het uitvoeren van onderhoud de
motor af tenzij anders aangegeven.
● Een draaiende motor heeft bewe-
gende delen die lichaamsdelen of
kleding kunnen grijpen en elektrische onderdelen die schokken of
brand kunnen veroorzaken.
● Het laten draaien van de motor tij-
dens het uitvoeren van onderhoud
kan leiden tot oogletsel, brandwonden, brand of koolmonoxidevergiftiging, mogelijk met de dood tot
gevolg. Zie pagina 1-1 voor meer informatie over koolmonoxide.
DAU39691
Boordgereedschapsset
1
1. Boordgereedschapsset
De boordgereedschapsset bevindt zich aan
de onderkant van het zadel. (Zie pagina
3-17.)
De onderhoudsinformatie in deze handleiding en het gereedschap in de boordgereedschapsset zijn bedoeld om u te
ondersteunen bij het uitvoeren van preventief onderhoud en kleinere reparaties. Voor
de correcte uitvoering van bepaalde onderhoudswerkzaamheden kan echter het gebruik van extra gereedschap zoals een
momentsleutel vereist zijn.
6-1
Page 45
OPMERKING
Laat een Yamaha dealer onderhoud verrichten als u niet beschikt over het gereedschap of de ervaring die voor bepaalde
werkzaamheden vereist zijn.
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6
6-2
Page 46
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU46861
OPMERKING
● De jaarlijkse controles horen eenmaal per jaar te worden uitgevoerd, behalve wanneer in plaats daarvan een onder-
houdsbeurt op kilometerbasis of, voor Groot-Brittannië, op mijlbasis wordt verricht.
● Herhaal de onderhoudsintervallen vanaf 50000 km (30000 mi), beginnend vanaf 10000 km (6000 mi).
● Werkzaamheden gemarkeerd met een asterisk horen te worden uitgevoerd door een Yamaha dealer, omdat hiertoe speciaal gereed-
schap, technische gegevens en vakmanschap vereist zijn.
Periodiek onderhoudsschema voor het uitstootcontrolesysteem
NR.ITEM
6
1 * Brandstofleiding
2 * Bougies
3 * Ve ntie le n
4 * Brandstofinjectie
5 * Luchtinlaatsysteem
CONTROLE OF ONDER-
HOUDSBEURT
• Controleer de brandstofslangen
op scheurtjes of beschadigingen.
• Controleer de conditie.
• Reinigen en elektrodenafstand af-
stellen.
• Vervangen.√√
• Controleer de klepspeling.
• Afstellen.
• Stel het stationair toerental en de
synchronisatie af.
• Controleer de luchtafsluitklep, de
membraanklep en de slang op beschadiging.
• Vervang indien nodig het volledige luchtinlaatsysteem.
1000 km
(600 mi)
√√√√√√
6-3
DAU46910
KILOMETERSTAND
10000 km
(6000 mi)
√√√√√
√√
√√√√√
20000 km
(12000 mi)
Elke 40000 km (24000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
Page 47
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Algemeen smeer- en onderhoudsschema
NR.ITEM
1Luchtfilterelement• Vervangen.√
2Koppeling
3 * Voorrem
4 * Achterrem
5 * Remslangen
6 * Wielen
7 * Banden
8 * Wiellagers
CONTROLE OF ONDER-
HOUDSBEURT
• Controleer de werking.
• Afstellen.
• Controleer de werking en het
vloeistofniveau en controleer de
machine op vloeistoflekkage.
• Vervang de remblokken.Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
• Controleer de werking en het
vloeistofniveau en controleer de
machine op vloeistoflekkage.
• Vervang de remblokken.Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
• Controleer op scheurtjes en be-
schadigingen.
• Vervangen.Elke 4 jaar
• Controleer de speling en contro-
leer op beschadigingen.
• Controleer op slijtage en beschadigingen.
• Vervang indien nodig.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
• Controleer op speling of bescha-
digingen.
1000 km
(600 mi)
√√√√√
√√√√√√
√√√√√√
KILOMETERSTAND
10000 km
(6000 mi)
√√√√√
√√√√
√√√√√
√√√√
20000 km
(12000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
DAU1770C
JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
6
6-4
Page 48
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
NR.ITEM
9 * Achterbrug
10Aandrijfketting
11 * Balhoofdlagers
Framebevestigin-
12 *
6
gen
Scharnieras van
13
remhendel
Scharnieras van
14
rempedaal
Scharnieras van
15
koppelingshendel
Scharnieras van
16
schakelpedaal
Zijstandaard, mid-
17
denbok
Zijstandaardscha-
18 *
kelaar
CONTROLE OF ONDER-
HOUDSBEURT
• Controleer op een correcte werking en overmatige speling.
• Smeren met lithiumvet.Elke 50000 km (30000 mi)
• Controleer de spanning, uitlijning
en conditie van de aandrijfketting.
• Stel de ketting af en smeer deze
grondig met een speciale smering
voor o-ringkettingen.
• Controleer de lagers op speling
en oppervlakteruwheid.
• Smeren met lithiumvet.Elke 20000 km (12000 mi)
• Controleer of alle moeren, bouten
en schroeven stevig zijn vastgezet.
• Smeren met siliconenvet.√√√√√
• Smeren met lithiumvet.√√√√√
• Smeren met lithiumvet.√√√√√
• Smeren met lithiumvet.√√√√√
• Controleer de werking.
• Smeren met lithiumvet.
• Controleer de werking.√√√√√√
1000 km
(600 mi)
Elke 1000 km (600 mi) en nadat de motorfiets is gewassen of ermee in de regen
√√√√√
KILOMETERSTAND
10000 km
(6000 mi)
√√√√
√√√√√
√√√√√
20000 km
(12000 mi)
of vochtige gebieden is gereden
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
6-5
Page 49
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
NR.ITEM
19 * Voo rvor k
20 * Schokdemperunit
21Motorolie
22Oliefilterpatroon• Vervangen.√√√
23 * Koelsysteem
Voor- en achterrem-
24 *
schakelaar
Bewegende delen
25
en kabels
Gaskabelhuis en
26 *
gaskabel
Lampen, richtin-
27 *
gaanwijzers en
schakelaars
CONTROLE OF ONDER-
HOUDSBEURT
• Controleer op een correcte werking en olielekkage.
• Controleer op een correcte werking en olielekkage.
• Verversen.
• Controleer het olieniveau en con-
troleer de machine op olielekkage.
• Controleer het koelvloeistofniveau
en controleer de machine op
vloeistoflekkage.
• Verversen.Elke 3 jaar
• Controleer de werking.√√√√√√
• Smeren.√√√√√
• Controleer de werking en speling.
• Stel indien nodig de speling af.
• Smeer het gaskabelhuis en de
gaskabel.
• Controleer de werking.
• Stel de koplamplichtbundel af.
1000 km
(600 mi)
√√√√√√
√√√√√√
KILOMETERSTAND
10000 km
(6000 mi)
√√√√
√√√√
√√√√√
√√√√√
20000 km
(12000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
6
6-6
Page 50
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
OPMERKING
● Luchtfilter
• Het luchtfilter op dit model is voorzien van een geolied papieren filterelement. Reinig dit niet met perslucht, om het niet te beschadigen.
• Het luchtfilterelement moet u vaker vervangen als u vaak in extreem vochtige of stoffige gebieden rijdt.
● Hydraulisch remsysteem
• Controleer regelmatig het remvloeistofniveau en vul indien nodig bij.
• Elke twee jaar moeten de inwendige onderdelen van de hoofdremcilinders en de remklauwen worden vervangen en de remvloei-
stof worden ververst.
• De remslangen dienen elke vier jaar te worden vervangen, of wanneer deze zijn gescheurd of beschadigd.
6
DAU18680
6-7
Page 51
DAU18712
Stroomlijn- en framepanelen verwijderen en aanbrengen
Bij het uitvoeren van sommige onderhoudswerkzaamheden beschreven in dit
hoofdstuk moeten de afgebeelde stroomlijn- en framepanelen worden verwijderd.
Neem deze paragraaf door wanneer een
stroomlijn- of framepaneel moet worden
verwijderd of aangebracht.
21
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
1
2
2
1. Stroomlijnpaneel C
2. Paneel A
1
2
1. Stroomlijnpaneel A
2. Bout
Aanbrengen van het stroomlijnpaneel
Plaats het stroomlijnpaneel in de oorspron-
2
kelijke positie en breng dan de schroeven
aan.
1
6
1. Stroomlijnpaneel A
2. Stroomlijnpaneel B
1. Paneel B
2. Paneel C
DAU46740
Stroomlijnpaneel A
Verwijderen van stroomlijnpaneel
Verwijder de bouten en neem het stroomlijnpaneel los.
6-8
Stroomlijnpanelen B en C
DAU47380
Verwijderen van een stroomlijnpaneel
1. Verwijder het stroomlijnpaneel A.
2. Verwijder de drukclip en de bouten en
haal dan het stroomlijnpaneel los.
Page 52
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
1
2
1. Stroomlijnpaneel B
2. Drukclip
3. Bout
3. Verwijder het richtingaanwijzersnoer
uit de geleider en haal dan de stekker
6
van het richtingaanwijzersnoer los.
1
2
3
Aanbrengen van het stroomlijnpaneel
1. Sluit de stekker van de richtingaanwij-
3
3
zer aan en voer het richtingaanwijzersnoer door de geleider.
2. Plaats het stroomlijnpaneel in de oorspronkelijke positie en breng dan de
bouten en de drukclip aan.
3. Breng het stroomlijnpaneel A aan.
Paneel A
Om het paneel te verwijderen
Verwijder de bout en de drukclip en haal
dan het paneel los.
DAU46770
1
2
3
1. Paneel A
2. Bout
3. Drukclip
Om het paneel aan te brengen
Plaats het paneel in de oorspronkelijke positie en breng dan de bout en de drukclip
aan.
DAU47370
Panelen B en C
Om een van de panelen te verwijderen
1. Verwijder de drukclip en de bout.
1. Draad van richtingaanwijzer
2. Geleider
3. Kabelboomstekker richtingaanwijzer
6-9
Page 53
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
1
2
3
1. Paneel B
2. Drukclip
3. Bout
2. Schuif het paneel naar achteren en til
dan de achterzijde van het paneel iets
op.
3. Trek het paneel naar achteren om het
te verwijderen.
Om het paneel aan te brengen
1. Steek de uitsteeksels op het paneel in
de sleuven en schuif het paneel naar
voren.
6-10
2. Breng de bout en de drukclip aan.
6
Page 54
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Controleren van de bougies
Bougies vormen belangrijke onderdelen
van de motor die periodiek moeten worden
gecontroleerd, bij voorkeur door een
Yamaha dealer. Omdat bougies door verhitting en neerslag altijd langzaam slijten,
moeten de bougies worden verwijderd en
gecontroleerd volgens de tijden genoemd in
het periodieke smeer- en onderhoudsschema. De conditie van de bougies kan daarnaast veel duidelijk maken over de conditie
van de motor.
De porseleinen isolator rond de centrale
elektrode moet licht tot gemiddeld bruin verkleurd zijn (de ideale kleur als normaal met
de machine wordt gereden), en alle bougies
6
in de motor horen dezelfde verkleuring te
hebben. Wanneer een bougie een heel andere kleur vertoont, werkt de motor mogelijk
niet naar behoren. Probeer dergelijke problemen niet zelf vast te stellen. Laat in
plaats daarvan uw machine nakijken door
een Yamaha dealer.
Vervang een bougie als de elektroden blijken te zijn afgesleten en als overmatige
koolaanslag of andere neerslag gevonden
wordt.
Voorgeschreven bougie:
NGK/CR9E
DAU19642
Voordat een bougie wordt aangebracht
moet de elektrodenafstand met een draadvoelmaat worden gemeten; breng indien
nodig de elektrodenafstand op specificatie.
1. Elektrodenafstand
Elektrodenafstand:
0.7–0.8 mm (0.028–0.031 in)
Reinig het oppervlak van de bougiepakking
en het pasvlak en verwijder eventueel vuil
uit de schroefdraad van de bougie.
Aanhaalmoment:
Bougie:
12.5 Nm (1.25 m·kgf, 9.0 ft·lbf)
OPMERKING
Als geen momentsleutel beschikbaar is,
wordt de bougie correct vastgezet door
handvast te zetten en dan nog 1/4–1/2 slag
verder te draaien. De bougie moet echter zo
snel mogelijk naar het juiste aanhaalmoment worden aangedraaid.
6-11
Page 55
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU46721
Motorolie en oliefilterpatroon
Vóór iedere rit moet het motorolieniveau
worden gecontroleerd. Verder moet de olie
worden ververst en de oliefilterpatroon worden vervangen volgens de intervalperioden
vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Om het motorolieniveau te controleren
1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en houd deze rechtop. Wanneer
de machine iets schuin staat, kan het
niveau al foutief worden afgelezen.
2. Start de motor, laat deze een paar minuten warmdraaien en zet hem dan af.
3. Wacht een paar minuten om de olie tot
rust te laten komen.
4. Verwijder de peilstok en veeg deze
schoon. Steek de peilstok terug in de
olievulopening (zonder vast te
draaien) en verwijder dan opnieuw om
het olieniveau te controleren.
OPMERKING
Het motorolieniveau moet tussen de merkstrepen voor minimum- en maximumniveau
staan.
1
2
3
1. Motoroliepeilstok
2. Merkstreep maximumniveau
3. Merkstreep minimumniveau
5. Als de motorolie bij of beneden de
merkstreep voor minimumniveau
staat, verwijder dan de olievuldop en
vul voldoende olie van de aanbevolen
soort bij tot het correcte niveau.
1
6. Steek de peilstok in en draai deze vast
en installeer dan de olievuldop en
draai vast.
Om de motorolie te verversen (met of
zonder vervanging van oliefilterpatroon)
1. Verwijder het stroomlijnpaneel B. (Zie
pagina 6-8.)
2. Start de motor, laat deze een paar minuten warmdraaien en zet hem dan af.
3. Zet een olieopvangbak onder de motor
om de gebruikte olie op te vangen.
4. Verwijder de olievuldop en de olieaftapplug met de pakking om de olie uit
het carter te laten stromen.
2
1
1
1. Olieaftapplug
2. Pakking
6
1. Olievuldop
6-12
Page 56
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
O
G
OPMERKING
Sla de stappen 5–7 over als de oliefilterpatroon niet wordt vervangen.
5. Verwijder de oliefilterpatroon met een
oliefiltersleutel.
6
1. Oliefilterpatroon
2. Oliefiltersleutel
OPMERKING
De Yamaha dealer kan een oliefiltersleutel
leveren.
6. Smeer een dun laagje schone motorolie op de O-ring van de nieuwe oliefilterpatroon.
Aanhaalmoment:
Oliefilterpatroon:
17 Nm (1.7 m·kgf, 12 ft·lbf)
8. Monteer de olieaftapplug met een
nieuwe pakking en zet de plug vast
met het voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
1. O-ring
1
2
PMERKIN
Zorg dat de o-ring correct aanligt.
7. Plaats de nieuwe oliefilterpatroon met
een oliefiltersleutel en zet hem dan
met een momentsleutel vast met het
voorgeschreven aanhaalmoment.
Olieaftapplug:
43 Nm (4.3 m·kgf, 31 ft·lbf)
9. Vul bij met de voorgeschreven hoeveelheid van de aanbevolen motorolie,
breng dan de olievuldop aan en zet
deze vast.
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
Zonder vervanging van oliefilterpatroon:
2.50 L (2.64 US qt, 2.20 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterpatroon:
2.80 L (2.96 US qt, 2.46 Imp.qt)
OPMERKING
1
1. Momentsleutel
Veeg enige gemorste olie af nadat de motor
en het uitlaatsysteem zijn afgekoeld.
6-13
Page 57
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DCA11620
LET OP
● Om het slippen van de koppeling te
voorkomen (de motorolie smeert
immers ook de koppeling) mogen
geen chemische additieven worden
toegevoegd. Gebruik geen oliën
met een “CD” dieselspecificatie of
oliën met een hogere kwaliteit dan
gespecificeerd. Gebruik ook geen
oliën met een “ENERGY CONSERVING II” of hogere aanduiding.
● Zorg dat er geen verontreinigingen
in het carter terecht komen.
10. Start de motor, laat deze een paar minuten stationair draaien en controleer
daarbij op olielekkage. Als er sprake is
van olielekkage, zet de motor dan direct af en zoek de oorzaak.
OPMERKING
Nadat de motor is gestart moet het waarschuwingslampje olieniveau uitgaan als het
olieniveau correct is.
DCA10401
LET OP
Zet de motor direct af als het waarschuwingslampje olieniveau knippert of blijft
branden en laat het voertuig controleren
door een Yamaha dealer, zelfs als het
olieniveau in orde is.
11. Zet de motor af en wacht een paar minuten tot de olie tot rust is gekomen.
Controleer dan het olieniveau en corrigeer indien nodig.
12. Breng het stroomlijnpaneel aan.
DAU20070
Koelvloeistof
Voor iedere rit moet het koelvloeistofniveau
worden gecontroleerd. Ook moet de koelvloeistof worden ververst volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU47330
Controleren van het koelvloeistofniveau
1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en houd deze rechtop.
2. Verwijder het stroomlijnpaneel A. (Zie
pagina 6-8.)
OPMERKING
● Het koelvloeistofniveau moet worden
gecontroleerd terwijl de motor koud is,
temperatuurverschillen zijn namelijk
van invloed op het niveau.
● Zorg dat de machine rechtop staat bij
het controleren van het koelvloeistofniveau. Wanneer de machine iets
schuin staat, kan het niveau al foutief
worden afgelezen.
3. Controleer het koelvloeistofniveau in
het reservoir.
6
6-14
Page 58
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
OPMERKING
Het koelvloeistofniveau moet tussen de
merkstrepen voor minimum- en maximumniveau staan.
2
3
1. Koelvloeistofreservoir
6
2. Merkstreep maximumniveau
3. Merkstreep minimumniveau
4. Als het koelvloeistofniveau zich op of
onder de merkstreep voor het minimum bevindt, verwijder dan het
stroomlijnpaneel C. (Zie pagina 6-8.)
5. Verwijder de ontluchtingsslang van het
koelvloeistofreservoir uit de geleider
en verwijder de dop van het koelvloeistofreservoir.
1
2
3
1. Dop koelvloeistofreservoir
2. Ontluchtingsslang koelvloeistofreservoir
3. Geleider
1
6. Vul koelvloeistof bij tot aan de merkstreep voor maximumniveau en breng
dan de dop van het koelvloeistofreservoir weer aan. WAARSCHUWING!
Verwijder alleen de dop van het
koelvloeistofreservoir. Probeer
nooit om de radiatorvuldop te verwijderen als de motor koud is.
[DWA15161]LET OP: Als er geen koel-
vloeistof aanwezig is, gebruik dan
in plaats daarvan gedistilleerd water of onthard leidingwater. Gebruik
geen hard water of zout water, dit is
schadelijk voor de motor. Als er in
plaats van koelvloeistof water is gebruikt, vervang dit dan zo snel mogelijk door koelvloeistof, anders is
het systeem niet beschermd tegen
6-15
vorst en corrosie. Als er water aan
de koelvloeistof is toegevoegd, laat
dan een Yamaha dealer zo snel mogelijk het antivriesgehalte van de
koelvloeistof controleren om te
voorkomen dat de effectiviteit van
de koelvloeistof afneemt.
Inhoud koelvloeistofreservoir (tot
aan de merkstreep voor maximumniveau):
0.25 L (0.26 US qt, 0.22 Imp.qt)
7. Leid de ontluchtingsslang van het
koelvloeistofreservoir door de geleider
zoals getoond.
[DCA10472]
1
2
1. Ontluchtingsslang koelvloeistofreservoir
2. Geleider
8. Breng de stroomlijnpanelen aan.
Page 59
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Om de koelvloeistof te verversen
1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en laat het motorblok indien nodig afkoelen.
2. Verwijder de stroomlijnpanelen A en
C. (Zie pagina 6-8.)
3. Schuif een opvangbak onder de motor
om de gebruikte koelvloeistof op te
vangen.
4. Verwijder de radiatorvuldop.
WAARSCHUWING! Probeer nooit
om de radiatorvuldop te verwijderen als de motor warm is.
DAU47321
[DWA10381]
1
1. Radiatorvuldop
5. Verwijder de ontluchtingsslang van het
koelvloeistofreservoir uit de geleider
en verwijder de dop van het koelvloeistofreservoir.
1
2
3
1. Dop koelvloeistofreservoir
2. Ontluchtingsslang koelvloeistofreservoir
3. Geleider
6. Verwijder het deksel van het koelvloeistofreservoir en het koelvloeistofreservoir zelf door de bouten los te halen.
1
2
3
1. Bout
2. Kap koelvloeistofreservoir
3. Koelvloeistofreservoir
7. Tap de koelvloeistof uit het reservoir af
door het reservoir om te keren.
8. Verwijder de aftapplug voor koelvloeistof en de pakking om het koelsysteem af te tappen.
2
1
1
1. Aftapplug koelvloeistof
2. Pakking
9. Spoel het koelsysteem nadat alle koelvloeistof is uitgestroomd grondig door
met schoon leidingwater.
10. Monteer de aftapplug voor koelvloeistof met een nieuwe pakking en zet de
plug dan vast met het voorgeschreven
aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Aftapplug koelvloeistof:
10 Nm (1.0 m·kgf, 7.2 ft·lbf)
6
6-16
Page 60
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
11. Monteer het koelvloeistofreservoir en
het deksel door ze in de oorspronkelijke stand te plaatsen en breng dan de
bouten aan.
12. Giet de voorgeschreven hoeveelheid
van de gespecificeerde koelvloeistof in
de koelvloeistofradiator en in het reservoir.
Mengverhouding antivries/water:
1:1
Aanbevolen antivries:
Hoogwaardige ethyleenglycol antivries met corrosieremmers voor aluminium motoren
Hoeveelheid koelvloeistof:
6
Inhoud radiator (inclusief alle leidingen):
2.00 L (2.11 US qt, 1.76 Imp.qt)
Inhoud koelvloeistofreservoir (tot
aan de merkstreep voor maximumniveau):
0.25 L (0.26 US qt, 0.22 Imp.qt)
13. Breng de radiatorvuldop weer aan.
14. Breng de dop van het koelvloeistofreservoir aan.
15. Start de motor, laat hem een paar minuten stationair draaien en zet hem
dan uit.
16. Verwijder de radiatorvuldop om het
koelvloeistofniveau in de radiator te
controleren. Vul indien nodig koelvloei-
stof bij tot het niveau boven in de radiator staat en breng dan de
radiatorvuldop aan.
17. Controleer het koelvloeistofniveau in
het reservoir. Verwijder indien nodig
de dop van het koelvloeistofreservoir,
vul koelvloeistof bij tot aan de merkstreep voor maximumniveau en breng
dan de dop weer aan.
18. Leid de ontluchtingsslang van het
koelvloeistofreservoir door de geleider
zoals getoond.
1
2
1. Ontluchtingsslang koelvloeistofreservoir
2. Geleider
19. Start de motor en controleer dan of ergens aan de machine lekkage te zien
is. Vraag in dat geval een Yamaha
dealer het koelsysteem te controleren.
20. Breng de stroomlijnpanelen aan.
6-17
DAU32887
Het luchtfilterelement vervangen
Het luchtfilterelement moet worden vervangen volgens de intervalperioden vermeld in
het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Vervang het luchtfilterelement vaker als
u in zeer stoffige of vochtige gebieden rijdt.
1. Verwijder het zadel. (Zie pagina 3-17.)
2. Verwijder de panelen B en C. (Zie pagina 6-8.)
3. Verwijder de tankbevestigingsbouten
en haal dan de brandstoftank weg van
het luchtfilterhuis.
1
1. Bout
4. Verwijder het luchtfilterdeksel door de
schroeven te verwijderen. LET OP:
Let er bij het verwijderen van het
deksel van het luchtfilterhuis op dat
geen vreemde materialen in het
luchtinlaatspruitstuk terechtko-
[DCA12881]
men.
Page 61
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
2
2
1
2
1. Luchtfilterdeksel
2. Schroef
5. Trek het luchtfilterelement uit.
1
1. Luchtfilterelement
2. Luchtinlaatspruitstuk
6. Breng een nieuw luchtfilterelement
aan in het luchtfilterhuis. LET OP:
Zorg ervoor dat het filterelement
goed aanligt in het luchtfilterhuis.
Laat de motor nooit draaien met het
luchtfilterelement uitgenomen,
hierdoor kunnen de zuiger(s) en/of
cilinder(s) overmatig versleten ra-
[DCA10481]
ken.
7. Monteer het luchtfilterdeksel door de
schroeven aan te brengen.
8. Plaats de brandstoftank terug. Controleer of de brandstofslangen stevig zijn
aangesloten, de juiste ligging hebben
en niet worden afgekneld. Vergeet niet
de slangen in hun oorspronkelijke positie te plaatsen. WAARSCHUWING!
Controleer alvorens de brandstoftank in de oorspronkelijke positie
terug te plaatsen of alle slangen
(brandstofslang, ontluchtingsslang brandstoftank, overloopslangetje brandstoftank) niet zijn
beschadigd, goed zijn aangesloten
en geplaatst, en niet worden afge-
2
kneld. Als een slang beschadigd is,
laat dan een Yamaha dealer de
slang vervangen alvorens de motor
te starten, anders kan brandstoflekkage ontstaan met brandrisico tot
gevolg.
[DWA12463]
6-18
1
1. Slang
6
1
1. Oorspronkelijke positie (verfmerkteken)
9. Breng de tankbevestigingsbouten aan.
10. Monteer de panelen.
11. Breng het zadel aan.
Page 62
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Afstellen van het stationair toerental
Het stationair toerental moet als volgt worden gecontroleerd en eventueel afgesteld
volgens de intervalperioden vermeld in het
periodieke smeer- en onderhoudsschema.
De motor moet warm zijn om deze afstelling
te verrichten.
Controleer het stationair toerental en stel dit
indien nodig volgens de specificatie af door
de stationair stelschroef te verdraaien.
Draai de schroef in de richting (a) om het
stationair toerental te verhogen. Draai de
schroef in de richting (b) om het stationair
toerental te verlagen.
6
1
DAU34301
(a)
(b)
OPMERKING
Als het voorgeschreven stationair toerental
niet haalbaar is volgens de hierboven beschreven werkwijze, vraag dan een
Yamaha dealer de afstelling uit te voeren.
1
DAU21382
Controleren van de vrije slag
gaskabel
1. Vrije slag gaskabel
De vrije slag van de gaskabel dient 3.0–5.0
mm (0.12–0.20 in) te bedragen bij de gasgreep. Controleer de vrije slag van de gaskabel regelmatig en laat de vrije slag indien
nodig afstellen door een Yamaha dealer.
1. Stationair stelschroef
Stationair toerental:
1250–1350 tpm
6-19
Page 63
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU21401
Klepspeling
De klepspeling kan tijdens gebruik gaan afwijken, waardoor de lucht/brandstof-verhouding kan veranderen en/of het
motorgeluid toeneemt. Om dit te voorkomen moet de klepspeling door een Yamaha
dealer worden afgesteld volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU21772
Banden
Let ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw motorfiets.
Bandenspanning
De bandenspanning moet voor elke rit worden gecontroleerd en indien nodig worden
bijgesteld.
DWA10501
WAARSCHUWING
Rijden met deze machine met een onjuiste bandenspanning kan leiden tot
verlies van de controle met mogelijk ernstig letsel of overlijden tot gevolg.
● De bandspanning moet worden ge-
controleerd en afgesteld terwijl de
banden koud zijn (wanneer de temperatuur van de banden gelijk is
aan de omgevingstemperatuur).
● De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het
totale gewicht van rijder, passagier,
bagage en accessoires dat voor dit
model is vastgesteld.
Bandenspanning (gemeten op koude banden):
0–90 kg (0–198 lb):
Voo r:
225 kPa (2.25 kgf/cm², 33 psi)
Achter:
250 kPa (2.50 kgf/cm², 36 psi)
XJ6F 90–185 kg (198–408 lb)
XJ6FA 90–180 kg (198–397 lb):
Voo r:
250 kPa (2.50 kgf/cm², 36 psi)
Achter:
290 kPa (2.90 kgf/cm², 42 psi)
Rijden met hoge snelheid:
Voo r:
225 kPa (2.25 kgf/cm², 33 psi)
Achter:
250 kPa (2.50 kgf/cm², 36 psi)
Maximale belasting*:
XJ6F 185 kg (408 lb)
XJ6FA 180 kg (397 lb)
* Totaal gewicht van bestuurder, pas-
sagier, bagage en accessoires
DWA10511
WAARSCHUWING
Belaad uw machine nooit te zwaar. Rijden met een te zwaar belaste machine
kan leiden tot een ongeval.
6
6-20
Page 64
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Inspectie van banden
1. Wang van band
2. Bandprofieldiepte
Voor elke rit moeten de banden worden gecontroleerd. Als de bandprofieldiepte op het
midden van de band de vermelde limiet
6
heeft bereikt, de band spijkers of stukjes
glas bevat of wanneer de wang van de band
scheurtjes vertoont, moet de band onmiddellijk door een Yamaha dealer worden vervangen.
Minimale bandprofieldiepte (voor en
achter):
1.6 mm (0.06 in)
OPMERKING
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is
voor diverse landen verschillend. Neem altijd de lokale voorschriften in acht.
DWA10470
WAARSCHUWING
● Laat sterk versleten banden door
een Yamaha dealer vervangen. Rijden op een machine met versleten
banden is niet alleen verboden,
maar dit heeft ook een averechts effect op de rijstabiliteit, waardoor u
de macht over het stuur zou kunnen
verliezen.
● De vervanging van onderdelen van
wielen en remmen, inclusief banden, dient te worden overgelaten
aan een Yamaha dealer, die over de
nodige vakkundige kennis en ervaring beschikt.
Bandeninformatie
1. Bandventiel
2. Bandventielbuis
3. Bandventieldop met afdichting
Deze motorfiets is uitgerust met gietwielen
en tubeless banden met bandventielen.
DWA10481
WAARSCHUWING
● Monteer altijd voor- en achterban-
den van hetzelfde merk en type.
Verschillende banden kunnen het
weggedrag van de machine veranderen, wat kan leiden tot een ongeval.
● Controleer altijd of de ventieldopjes
stevig zijn bevestigd om zo luchtlekkage te voorkomen.
6-21
Page 65
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
● Gebruik uitsluitend de hierna ver-
melde bandventielen en luchtventielbuisjes om bij hoge rijsnelheden
een te lage bandspanning te voorkomen.
Na uitgebreide tests zijn alleen de hieronder
vermelde banden voor dit model goedgekeurd door Yamaha Motor Co., Ltd.
Voorband:
Maat:
120/70 ZR17M/C (58W)
Fabrikant/model:
BRIDGESTONE/BT021
DUNLOP/ROADSMART
Achterband:
Maat:
160/60 ZR17M/C (69W)
Fabrikant/model:
BRIDGESTONE/BT021
DUNLOP/ROADSMART
VOOR en ACHTER:
Bandventiel:
TR412
Luchtventielbuis:
#9100 (origineel)
DWA10600
WAARSCHUWING
Deze motorfiets is uitgerust met speciale
banden die geschikt voor zeer hoge rijsnelheden. Let op het volgende om deze
banden zo effectief mogelijk te kunnen
gebruiken.
● Gebruik bij vervanging uitsluitend
het voorgeschreven type banden.
Bij andere banden is het risico op
een klapband bij zeer hoge rijsnelheden niet denkbeeldig.
● Gloednieuwe banden bieden op
sommige typen wegdek relatief weinig grip totdat ze zijn “ingereden”.
Het is dan ook verstandig de eerste
100 km (60 mi) nadat een nieuwe
band is aangebracht rustig te blijven rijden en pas daarna de rijsnelheid te verhogen.
● Voordat met hoge snelheid wordt
gereden moeten de banden zijn opgewarmd.
● Pas de bandspanning steeds aan
volgens de rijomstandigheden.
DAU21960
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven
wielen op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw voertuig.
● Controleer de velgen voor iedere rit op
scheurtjes, verbuiging of kromtrekken.
Laat ingeval van schade het wiel door
een Yamaha dealer vervangen. Probeer het wiel nooit zelf te repareren,
hoe klein de reparatie ook is. Vervang
een wiel dat vervormd is of haarscheurtjes vertoont.
● Na het vervangen van een wiel of band
moet het wiel worden uitgebalanceerd.
Een niet uitgebalanceerd wiel zal mogelijk slecht functioneren, of kan een
slechte wegligging en een verkorte levensduur van de banden tot gevolg
hebben.
● Rijd niet te snel direct na het verwisse-
len van een band. Het bandoppervlak
dient eerst te zijn ingereden voordat
het zijn optimale eigenschappen verkrijgt.
6
6-22
Page 66
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Vrije slag van koppelingshendel
afstellen
1. Stelbout voor vrije slag koppelingshendel
2. Vrije slag van koppelingshendel
De vrije slag van de koppelingshendel dient
6
10.0–15.0 mm (0.39–0.59 in) te bedragen,
zoals weergegeven. Controleer de vrije slag
van de koppelingshendel regelmatig en stel
indien nodig als volgt af.
Draai de stelbout van de koppelingsspeling
op de koppelingshendel richting (a) voor
meer vrije slag van de koppelingshendel.
Draai de stelbout richting (b) voor minder
vrije slag van de koppelingshendel.
DAU47390
OPMERKING
Ga als volgt te werk als op de hierboven beschreven werkwijze de voorgeschreven
vrije slag van de koppelingshendel niet
wordt gehaald.
1. Draai de stelbout bij de koppelingshendel richting (a) om de koppelingskabel losser te stellen.
2. Verwijder de stroomlijnpanelen A en
B. (Zie pagina 6-8.)
3. Stel de borgmoer losser verder naar
beneden op de koppelingskabel.
4. Draai de stelmoer van de koppelingsspeling richting (a) voor meer vrije slag
van de koppelingshendel. Draai de
stelmoer richting (b) voor minder vrije
slag van de koppelingshendel.
2
1
(a)
5. Draai de borgmoer aan.
6. Breng de stroomlijnpanelen aan.
(b)
1. Borgmoer (koppelingskabel)
2. Stelmoer voor vrije slag van de koppelingshendel (koppelingskabel)
6-23
Page 67
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU22273
Remlichtschakelaars (XJ6F)
1
2
(a)
(b)
1. Remlichtschakelaar
2. Stelmoer remlichtschakelaar
Het remlicht, dat wordt geactiveerd door het
rempedaal en de remhendel, moet oplichten nét voordat de remmen aangrijpen. Stel
de remlichtschakelaar achter indien nodig
als volgt af. De remlichtschakelaar voor
dient te worden afgesteld door een Yamaha
dealer.
Verdraai de stelmoer van de achterste remlichtschakelaar en houd daarbij de remlichtschakelaar vast. Draai de stelmoer in de
richting (a) om het remlicht eerder te laten
branden. Draai de stelmoer in de richting (b)
om het remlicht later te laten branden.
DAU36503
Remlichtschakelaars (XJ6FA)
Het remlicht, dat wordt geactiveerd door het
rempedaal en de remhendel, moet oplichten nét voordat de remmen aangrijpen. Laat
de remlichtschakelaars indien nodig door
een Yamaha dealer afstellen.
6-24
DAU22392
Controleren van voor- en achterremblokken
De remblokken in de voor- en achterrem
moeten worden gecontroleerd op slijtage
volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
DAU22420
Remblokken voorrem
11
6
1. Slijtage-indicatorgroef remblok
Elk voorremblok heeft een eigen slijtage-indicatorgroef, zodat het remblok kan worden
gecontroleerd zonder de rem te demonteren. Let op de slijtage-indicatorgroef om de
remblokslijtage te controleren. Wanneer
een remblok zover is afgesleten dat de slijtage-indicatorgroef vrijwel is verdwenen,
vraag dan een Yamaha-dealer de remblokken als set te vervangen.
Page 68
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Remblokken achterrem
11
1. Remvoeringdikte
Controleer elk achterremblok op schade en
meet de remvoeringsdikte. Als een remblok
beschadigd is of als de remvoeringsdikte
6
minder is dan 1.5 mm (0.06 in), vraag dan
een Yamaha dealer de remblokken als set
te vervangen.
DAU22500
DAU39371
Controleren van remvloeistofniveau
Voorrem
1. Merkstreep minimumniveau
Achterrem
1
Controleer alvorens te gaan rijden of de
remvloeistof boven de merkstreep voor minimumniveau staat en vul indien nodig bij.
Een laag remvloeistofniveau wijst mogelijk
op verregaande remblokslijtage en/of lekkage in het remsysteem. Als het remvloeistofniveau laag is, controleer dan de
remblokken op slijtage en het remsysteem
op lekkage.
OPMERKING
Het remvloeistofreservoir voor de achterrem bevindt zich achter paneel A. (Zie pagina 6-8.)
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht:
● Bij het controleren van het remvloei-
stofniveau moet het bovenvlak van het
remvloeistofreservoir horizontaal
staan.
● Gebruik uitsluitend de voorgeschreven
kwaliteit remvloeistof, anders kunnen
de rubber afdichtingen verslechteren
en zo lekkage en slechte remwerking
teweegbrengen.
1. Merkstreep minimumniveau
Bij een tekort aan remvloeistof kan lucht het
remsysteem binnendringen, waarna de
remwerking mogelijk minder effectief is.
6-25
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Page 69
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
● Vul bij met hetzelfde type remvloeistof.
Bij vermengen van verschillende typen
remvloeistof kunnen schadelijke chemische reacties optreden en kan de
remwerking verslechteren.
● Pas op en zorg dat tijdens bijvullen
geen water het remvloeistofreservoir
kan binnendringen. Water zal het
kookpunt van de remvloeistof aanzienlijk verlagen zodat dampbelvorming
kan optreden.
● Remvloeistof kan gelakte of kunststof
onderdelen aantasten. Veeg gemorste
remvloeistof steeds direct af.
● Naarmate de remblokken afslijten, zal
het remvloeistofniveau geleidelijk verder dalen. Vraag echter wel een
Yamaha dealer om een inspectie als
het remvloeistofniveau plotseling sterk
is gedaald.
DAU22731
Remvloeistof verversen
Vraag een Yamaha dealer de remvloeistof
te verversen volgens de intervalperioden
voorgeschreven onder OPMERKING in het
periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Laat bovendien de oliekeerringen van de
hoofdremcilinders, de remklauwen en de
remslangen vervangen volgens de intervalperioden of wanneer ze lek of beschadigd
zijn.
● Vloeistofafdichtingen: Vervang elke
twee jaar.
● Remslangen: Vervang elke vier jaar.
DAU22760
Spanning aandrijfketting
De spanning van de aandrijfketting moet
voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en indien nodig worden bijgesteld.
DAU22793
Aandrijfketting controleren op spanning
1. Zet de motorfiets op de middenbok.
2. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand.
3. Draai het achterwiel enkele malen
rond en zoek de stand waarin de ketting het meest strak staat.
4. Meet de spanning van de aandrijfketting zoals getoond.
6
1
1. Spanning aandrijfketting
6-26
Spanning aandrijfketting:
45.0–55.0 mm (1.77–2.17 in)
Page 70
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
5. Stel de spanning van de ketting als
volgt bij als deze niet correct is.
Om de spanning van de aandrijfketting
af te stellen
1. Draai de borgmoer aan beide kanten
van de achterbrug los en draai daarna
de asmoer los.
2. Draai de stelmoer op beide uiteinden
van de achterbrug in de richting (a) om
de aandrijfketting strakker te stellen.
Stel de ketting losser door de stelmoer
op beide uiteinden van de achterbrug
in de richting (b) te draaien en dan het
achterwiel naar voren te drukken. LET
6
OP: Een onjuiste kettingspanning
leidt tot overbelasting van de motor
en andere essentiëIe onderdelen
van de machine en kan resulteren in
overslaan of breken van de ketting.
Houd om dit te voorkomen de kettingspanning binnen de gespecificeerde waarden.
[DCA10571]
OPMERKING
Gebruik voor een goede wieluitlijning de uitlijnmerktekens aan beide zijden van de achterbrug en controleer of de inkeping op de
uitlijnplaten aan beide zijden dezelfde positie heeft.
DAU47032
1
2
(a)
(b)
4
1. Wielasmoer
2. Uitlijnmerktekens
3. Stelmoer spanning aandrijfketting
4. Borgmoer
1
1. Uitlijnplaat
2. Inkeping
3. Draai de wielasmoer vast en zet daarna de borgmoeren vast met de voorgeschreven aanhaalmomenten.
2
Aanhaalmomenten:
3
Wielasmoer:
90 Nm (9.0 m·kgf, 65 ft·lbf)
Borgmoer:
16 Nm (1.6 m·kgf, 11 ft·lbf)
6-27
Page 71
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU23025
Aandrijfketting reinigen en smeren
De aandrijfketting moet worden gereinigd
en gesmeerd volgens de intervalperioden
zoals voorgeschreven in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema, anders zal
de ketting snel slijten, met name in vochtige
of stoffige gebieden. Onderhoud de ketting
als volgt.
LET OP
De aandrijfketting moet worden gesmeerd nadat de motorfiets is gewassen
of ermee in de regen of in vochtige gebieden is gereden.
1. Reinig de aandrijfketting met petroleum en een zacht borsteltje. LET OP:
Reinig de aandrijfketting niet met
stoomreinigers, hogedrukreinigers
of ongeschikte oplosmiddelen om
schade aan de O-ringen te voorko-
[DCA11121]
men.
2. Wrijf de aandrijfketting droog.
3. Smeer de aandrijfketting grondig met
speciale smering voor o-ringkettingen.
LET OP: Breng geen motorolie of
andere smeermiddelen aan op de
DCA10583
aandrijfketting, deze kunnen stoffen bevatten die de O-ringen kunnen beschadigen.
[DCA11111]
DAU23101
Kabels controleren en smeren
De werking van alle bedieningskabels en de
conditie van alle kabels moet voorafgaand
aan elke rit worden gecontroleerd en de kabel en kabeleinden moeten indien nodig
worden gesmeerd. Vraag een Yamaha
dealer een kabel te controleren of te vervangen wanneer deze is beschadigd of niet
soepel beweegt. WAARSCHUWING!
Schade aan de buitenkabel kan de kabelwerking hinderen en leiden tot roestvorming op de binnenkabel. Vervang een
beschadigde kabel zo snel mogelijk om
onveilige omstandigheden te voorko-
[DWA10721]
men.
Aanbevolen smeermiddel:
Motorolie
6
6-28
Page 72
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Controleren en smeren van gasgreep en gaskabel
De werking van de gasgreep hoort voorafgaand aan elke rit te worden gecontroleerd.
Daarnaast moet de kabel door een Yamaha
dealer worden gesmeerd volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke onderhoudsschema.
6
DAU23112
DAU44272
Controleren en smeren van remen schakelpedalen
Rempedaal
Schakelpedaal
De werking van het rem- en het schakelpedaal moet voorafgaand aan elke rit worden
gecontroleerd en de pedaalscharnierpunten moeten indien nodig worden gesmeerd.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet
6-29
Page 73
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU23142
Controleren en smeren van remen koppelingshendels
Remhendel
Koppelingshendel
De werking van de rem- en de koppelingshendel moet voorafgaand aan elke rit
worden gecontroleerd en de hendelscharnierpunten moeten indien nodig worden gesmeerd.
Aanbevolen smeermiddelen:
Remhendel:
Siliconenvet
Koppelingshendel:
Lithiumvet
DAU23213
Middenbok en zijstandaard controleren en smeren
De werking van de middenbok en de zijstandaard moet voorafgaand aan elke rit
worden gecontroleerd en de scharnierpunten en de metaal-op-metaal contactvlakken
moeten indien nodig worden gesmeerd.
DWA10741
WAARSCHUWING
Als de middenbok of de zijstandaard niet
soepel omhoog en omlaag beweegt,
vraag dan een Yamaha dealer deze te
controleren of te repareren. Een slecht
functionerende middenbok of zijstandaard kan het wegdek raken en u afleiden, waardoor u de controle over de
machine kunt verliezen.
6
6-30
Page 74
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet
6
Achterbrugscharnierpunten
smeren
De achterbrugscharnierpunten moeten
worden gesmeerd door een Yamaha dealer
volgens de intervalperioden vermeld in het
periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet
DAUM1651
Voorvork controleren
De conditie en de werking van de voorvork
moeten als volgt worden gecontroleerd volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Om de conditie te controleren
Controleer de binnenste vorkbuizen op
krassen, beschadigingen en overmatige
olielekkage.
Om de werking te controleren
1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en houd deze rechtop.
WAARSCHUWING! Ondersteun de
machine zorgvuldig om omvallen
en mogelijk letsel te voorkomen.
[DWA10751]
2. Bekrachtig de voorrem en druk het
stuur een paar keer stevig naar beneden om te controleren of de voorvork
soepel in- en uitveert.
DAU23272
6-31
Page 75
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DCA10590
LET OP
Als schade wordt gevonden of de voorvork niet soepel beweegt, vraag dan een
Yamaha dealer te repareren of te controleren.
DAU45511
Stuursysteem controleren
Losse of versleten balhoofdlagers kunnen
gevaarlijk zijn. De werking van het stuursysteem moet als volgt worden gecontroleerd
volgens de intervalperioden vermeld in het
periodieke smeer- en onderhoudsschema.
1. Zet de machine op de middenbok.
WAARSCHUWING! Ondersteun de
machine zorgvuldig om omvallen
en mogelijk letsel te voorkomen.
[DWA10751]
2. Houd de voorvorkpoten aan het onderste uiteinde beet en probeer ze naar
voren en achteren te bewegen. Als
speling wordt gevoeld, vraag dan een
Yamaha dealer het stuursysteem te inspecteren of repareren.
DAU23291
Controleren van wiellagers
De voor- en achterwiellagers moeten worden gecontroleerd volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema. Als de wielnaaf speling vertoont of het wiel niet soepel
draait, vraag dan een Yamaha dealer de
wiellagers te controleren.
6
6-32
Page 76
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Accu
3
4
2
1
1. Accuriem
2. Accukap
3. Negatieve accukabel (zwart)
4. Positieve accukabel (rood)
6
Dit model is voorzien van een VRLA (Valve
Regulated Lead Acid)-accu. De elektrolyt
hoeft niet te worden gecontroleerd en er
hoeft geen gedistilleerd water te worden bijgevuld. Het is echter wel nodig om de accukabelverbindingen te controleren en, indien
nodig, vast te zetten.
WAARSCHUWING
● Elektrolyt is giftig en gevaarlijk om-
dat het zwavelzuur bevat, een stof
die ernstige brandwonden veroorzaakt. Vermijd contact met de huid,
ogen of kleding en bescherm uw
ogen altijd bij werkzaamheden nabij
DAU33654
DWA10760
accu’s. Voer als volgt EERSTE
HULP uit als er lichamelijk contact
is geweest met elektrolyt.
• UITWENDIG: Spoel overvloedig
met water.
• INWENDIG: Drink grote hoeveelheden water of melk en roep direct de hulp in van een arts.
• OGEN: Spoel gedurende 15 minuten met water en roep direct
medische hulp in.
● Accu’s produceren het explosieve
waterstofgas. Houd daarom vonken, open vuur, sigaretten e.d. uit
de buurt van de accu en zorg voor
voldoende ventilatie bij acculaden
in een afgesloten ruimte.
● HOUD DEZE EN ALLE ACCU’S BUI-
TEN BEREIK VAN KINDEREN.
Om de accu op te laden
Vraag zo snel mogelijk een Yamaha dealer
de accu te laden als deze ontladen lijkt te
zijn. Vergeet niet dat de accu sneller ontladen raakt als de machine is uitgerust met
optionele elektrische accessoires.
DCA16520
LET OP
Voor het opladen van een VRLA (Valve
Regulated Lead Acid)-accu is een speciale acculader (met constante span-
6-33
ning) vereist. Bij gebruik van een
conventionele acculader raakt de accu
beschadigd. Als u niet beschikt over een
acculader met constante spanning, laat
de accu dan opladen door uw Yamaha
dealer.
Om de accu op te bergen
1. Verwijder de accu als het voertuig langer dan een maand niet wordt gebruikt, laad hem volledig bij en zet dan
weg op een koele en droge plek. LET
OP: Draai voordat u de accu verwijdert de sleutel naar “OFF” en haal
dan eerst de negatieve kabel en
daarna de positieve kabel los.
[DCA16302]
2. Als de accu langer dan twee maanden
wordt weggeborgen, moet deze minstens eenmaal per maand worden gecontroleerd; laad de accu dan indien
nodig steeds volledig bij.
3. Laad de accu volledig bij alvorens te
installeren.
4. Controleer na installatie of de accukabels correct zijn aangesloten op de accupolen.
Page 77
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
O
G
DCA16530
LET OP
Houd de accu steeds opgeladen. Stallen
van een ontladen accu kan leiden tot
permanente accuschade.
DAU47172
Zekeringen vervangen
De hoofdzekeringhouder en de kastjes met
zekeringen voor afzonderlijke circuits bevinden zich onder het zadel. (Zie pagina 3-17.)
PMERKIN
Om toegang te krijgen tot de hoofdzekering
verwijdert u het afdekplaatje van het startrelais zoals getoond.
XJ6F
1
2
3
4
1. Kap van startmotorrelais
2. Hoofdzekering
3. Reservehoofdzekering
4. Zekeringenkastje
XJ6F
1
1. Zekering achterlichtcircuit
2. Reservezekering
3. Koplampzekering
4. Zekering ontstekingssysteem
5. Zekering signaleringssysteem
6. Backup-zekering (voor klok en startblokkeersysteem)
7. Zekering brandstofinjectiesysteem
8. Zekering radiatorkoelvin
2
3
4
5
6
7
8
6
6-34
Page 78
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
XJ6FAXJ6FA
1
2
3
1. Kap van startmotorrelais
2. Hoofdzekering
3. Reservehoofdzekering
4. Zekeringenkastje
6
1
234
5
4
1. Zekering achterlichtcircuit
2. Zekering ABS-regeleenheid
3. Zekering van de ABS-solenoïdeklep
4. Zekering ABS-pompmotor
5. Reservezekering
6. Koplampzekering
7. Zekering ontstekingssysteem
8. Zekering signaleringssysteem
9. Backup-zekering (voor klok en startblokkeersysteem)
10.Zekering brandstofinjectiesysteem
11.Zekering radiatorkoelvin
Vervang een zekering als volgt als deze is
doorgebrand.
1. Draai de contactsleutel naar “OFF” en
schakel het betreffende elektrische circuit uit.
2. Verwijder de doorgebrande zekering
en breng een nieuwe zekering met de
voorgeschreven ampèrewaarde aan.
5
6
7
8
9
10
11
WAARSCHUWING! Gebruik geen
zekeringen met een hogere amperage dan aanbevolen om ernstige
schade aan het elektrische systeem
en mogelijk brand te voorkomen.
[DWA15131]
Voorgeschreven zekeringen:
Hoofdzekering:
30.0 A
Koplampzekering:
20.0 A
Zekering achterlichtcircuit:
10.0 A
Zekering signaleringssysteem:
7.5 A
Zekering ontstekingssysteem:
10.0 A
Zekering radiatorkoelvin:
20.0 A
Zekering brandstofinjectiesysteem:
10.0 A
Backup-zekering:
7.5 A
Zekering ABS-motor:
XJ6FA 30.0 A
Zekering ABS-regeleenheid:
XJ6FA 7.5 A
Zekering van de ABS-solenoïde-
klep:
XJ6FA 20.0 A
6-35
Page 79
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
3. Draai de contactsleutel naar “ON” en
schakel het betreffende elektrische circuit in om te zien of de apparatuur
werkt.
4. Als de zekering direct opnieuw doorbrandt, vraag dan een Yamaha dealer
het elektrisch systeem te controleren.
DAU47410
Koplampgloeilamp vervangen
De koplamp op dit model heeft een halogeen gloeilamp. Vervang de koplampgloeilamp als volgt als deze is doorgebrand.
DCA10650
LET OP
Pas op en zorg dat de volgende onderdelen niet worden beschadigd:
● Koplampgloeilamp
Raak het glas van de koplampgloeilamp niet aan zodat dit vetvrij blijft,
anders kan de doorzichtigheid van
het glas, de lichtintensiteit en de levensduur nadelig worden beïn-
vloed. Wrijf eventuele
verontreinigingen en vingerafdrukken op het gloeilampglas weg met
een doekje gedrenkt in alcohol of
thinner.
● Koplamplens
Plak geen kleurfolie of stickers op
de koplamplens.
Gebruik geen koplampgloeilamp
met een hoger wattage dan is voorgeschreven.
1. Raak het glas van de gloeilamp niet aan.
1. Verwijder de stroomlijnpanelen A en
C. (Zie pagina 6-8.)
2. Maak de koplampstekker los en verwijder dan de gloeilampkap.
2
1. Gloeilampkap
2. Koplampstekker
1
6
6-36
3. Haak de gloeilamphouder los en verwijder dan de defecte gloeilamp.
Page 80
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU47020
1
Gloeilamp in remlicht/achterlicht
vervangen
1. Verwijder het zadel. (Zie pagina 3-17.)
2. Verwijder de lampfitting (samen met
de gloeilamp) door deze linksom te
draaien.
1
2
2
1. Gloeilamphouder
2. Koplampgloeilamp
4. Breng een nieuwe koplampgloeilamp
aan en zet deze dan vast met de gloeilamphouder.
5. Breng de gloeilampkap aan en sluit
6
dan de koplampstekker aan.
6. Breng de stroomlijnpanelen aan.
7. Vraag indien nodig een Yamaha
dealer de koplamplichtbundel af te
stellen.
1
1. Gloeilampfitting remlicht/achterlicht
3. Verwijder de defecte gloeilamp door
deze uit te trekken.
6-37
1. Gloeilamp remlicht/achterlicht
2. Gloeilampfitting remlicht/achterlicht
4. Steek een nieuwe gloeilamp in de fitting.
5. Breng de lampfitting aan (samen met
de gloeilamp) door deze rechtsom te
draaien.
6. Breng het zadel aan.
Page 81
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU24204
Gloeilamp in richtingaanwijzer
vervangen
1. Verwijder de lamplens van de richtingaanwijzer door de schroeven te verwijderen.
1
2
1. Lamplens richtingaanwijzer
2. Schroef
2. Verwijder de defecte gloeilamp door
deze in te drukken en linksom te
draaien.
3. Plaats een nieuwe gloeilamp in de fitting, druk deze in en draai rechtsom tot
hij stuit.
4. Monteer de lamplens door de schroef
aan te brengen. LET OP: Draai de
schroef niet te vast, hierdoor kan de
lens breken.
[DCA11191]
DAU24313
Gloeilamp in kentekenverlichting
vervangen
1. Verwijder de lampeenheid voor kentekenverlichting door de schroeven los
te draaien.
1
2
1. Kentekenverlichtingsunit
2. Schroef
2. Verwijder de gloeilampfitting van de
kentekenverlichting (samen met de
gloeilamp) door deze uit te trekken.
1
2
1. Gloeilampfitting kentekenverlichting
2. Gloeilamp kentekenverlichting
3. Verwijder de defecte gloeilamp door
deze uit te trekken.
4. Steek een nieuwe gloeilamp in de fitting.
5. Breng de lampfitting aan (samen met
de gloeilamp) door deze vast te drukken.
6. Monteer de lampeenheid voor kentekenverlichting door de schroeven aan
te brengen.
6
6-38
Page 82
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Parkeerlichtgloeilamp
1. Parkeerlichtgloeilamp
Als het parkeerlicht niet gaat branden,
vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen of vervang de gloei-
6
lamp.
DAU39020
1
DAU44790
Voorwiel (XJ6F)
DWA14840
WAARSCHUWING
Wielen van ABS-modellen moeten door
een Yamaha-dealer verwijderd en gemonteerd worden.
DAU42641
Om het voorwiel te verwijderen
DWA10821
WAARSCHUWING
Zorg dat de machine veilig wordt ondersteund, zodat deze niet kan omvallen.
1. Zet de machine op de middenbok.
2. Draai de klembout van de voorwielas
los en draai dan de wielas en de remklauwbouten los.
3
2
1. Klembout voorwielas
2. Wielas
3. Remklauwbout
3. Verwijder aan beide zijden de remklauwen door de bouten los te halen.
LET OP: Bekrachtig de rem niet nadat de remklauwen zijn verwijderd,
hierdoor worden de remblokken tegen elkaar geknepen.
[DCA11051]
1
6-39
Page 83
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
2
1
1. Remklauw
2. Remklauwbout
4. Trek de wielas uit en verwijder dan het
wiel.
DAU48660
Aanbrengen van het voorwiel
1. Breng het wiel omhoog tussen de
vorkpoten.
2. Steek de wielas naar binnen.
3. Monteer de remklauwen door de bouten aan te brengen.
OPMERKING
Kijk of er voldoende afstand tussen de remblokken is voordat de remklauwen over de
remschijven worden gemonteerd.
4. Haal de motorfiets van de middenbok,
zodat het voorwiel op de grond staat
en klap daarna de zijstandaard omlaag.
5. Zet de wielas, de voorwielasklembout
en de remklauwbouten vast met de
voorgeschreven aanhaalmomenten.
Aanhaalmomenten:
Wielas:
65 Nm (6.5 m·kgf, 47 ft·lbf)
Klembout voorwielas:
19 Nm (1.9 m·kgf, 13 ft·lbf)
Remklauwbout:
40 Nm (4.0 m·kgf, 29 ft·lbf)
6. Duw het stuur enkele malen stevig op
en neer om te controleren of de voorvork correct werkt.
DAU44800
Achterwiel (XJ6F)
DWA14840
WAARSCHUWING
Wielen van ABS-modellen moeten door
een Yamaha-dealer verwijderd en gemonteerd worden.
DAU32874
Verwijderen van het achterwiel
DWA10821
WAARSCHUWING
Zorg dat de machine veilig wordt ondersteund, zodat deze niet kan omvallen.
1. Draai de borgmoer los en draai de stelmoer voor kettingspanning los aan
beide zijden van de achterbrug.
2. Draai de wielasmoer los.
6
6-40
Page 84
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
1
1. Wielasmoer
2. Stelmoer spanning aandrijfketting
3. Borgmoer
3. Zet de motorfiets op de middenbok.
4. Verwijder de wielasmoer.
5. Druk het wiel naar voren en haal dan
6
de aandrijfketting van het achtertandwiel.
2
3
OPMERKING
De aandrijfketting hoeft niet te worden gedemonteerd om het achterwiel te verwijderen en aan te brengen.
6. Ondersteun de remklauw en licht dan
het achterwiel iets op en trek de wielas
uit.
3
2
1
1. Borgmoer
2. Stelmoer spanning aandrijfketting
3. Remklauwsteun
4. Remklauw
5. Wielas
4
5
7. Verwijder het wiel. LET OP: Bekrach-
tig de rem niet nadat het wiel met de
remschijf is verwijderd, hierdoor
worden de remblokken tegen elkaar
geknepen.
Om het achterwiel aan te brengen
1. Monteer het wiel en de remklauwsteun
door de wielas vanaf de rechterzijde in
te steken.
[DCA11071]
DAU48650
OPMERKING
● Controleer of de aanslag op de achter-
brug in de sleuf in de remklauwsteun
valt.
● Kijk of er voldoende afstand tussen de
remblokken is voordat u het wiel aanbrengt.
2
1
OPMERKING
Een rubber hamer is handig om de wielas
los te tikken.
6-41
1. Sleuf
2. Borging
Page 85
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
2. Breng de aandrijfketting aan op het
achtertandwiel.
3. Breng de wielasmoer aan.
4. Haal de motorfiets van de middenbok,
zodat het achterwiel op de grond staat
en klap daarna de zijstandaard omlaag.
5. Stel de spanning van de aandrijfketting af. (Zie pagina 6-26.)
6. Draai de wielasmoer vast en zet daarna de borgmoeren vast met de voorgeschreven aanhaalmomenten.
Aanhaalmomenten:
Wielasmoer:
90 Nm (9.0 m·kgf, 65 ft·lbf)
Borgmoer:
16 Nm (1.6 m·kgf, 11 ft·lbf)
DAU25871
Problemen oplossen
Yamaha motorfietsen ondergaan een grondige inspectie voordat ze vanaf de fabriek
op transport gaan, maar tijdens gebruik
kunnen toch storingen optreden. Problemen in de brandstof-, compressie- of ontstekingssystemen kunnen bijvoorbeeld de
oorzaak zijn van slecht starten of een afname in motorvermogen.
In de volgende storingzoekschema’s is een
snelle en gemakkelijke werkwijze weergegeven om deze vitale systemen zelf te kunnen controleren. Ga met uw motorfiets
echter wel naar een Yamaha dealer als reparaties nodig zijn, hier zijn vakkundige
monteurs aanwezig die beschikken over het
benodigde gereedschap en de ervaring en
vakkennis om het nodige onderhoud aan de
motorfiets correct te verrichten.
Gebruik uitsluitend originele Yamaha vervangingsonderdelen. Niet-originele onderdelen lijken misschien op Yamaha
onderdelen maar zijn toch vaak van mindere kwaliteit en hebben een kortere levensduur, zodat dan later mogelijk toch dure
reparaties nodig zijn.
DWA15141
WAARSCHUWING
Rook niet tijdens het controleren van het
brandstofsysteem en let erop dat er
geen open vuur of vonken in de omgeving zijn, inclusief waakvlammen van
geisers of ovens. Benzine en benzinedampen kunnen vlam vatten of exploderen, met ernstig letsel of schade aan
eigendommen tot gevolg.
6
6-42
Page 86
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Storingzoekschema’s
Startproblemen of slechte werking van de motor
DAU42501
1. Brandstof
Controleer het
brandstofniveau in de
brandstoftank.
Er is voldoende brandstof aanwezig.
Er is geen brandstof aanwezig.
Controleer de compressie.
Vul brandstof bij.
De motor start niet.
Controleer de compressie.
2. Compressie
Bedien de elektrische
startknop.
6
3. Ontsteking
Verwijder de bougies en
controleer de elektroden.
Er is compressie.
Er is geen compressie.
Nat
Droog
Schoonvegen met een droge doek. Stel de
elektrodenafstand van de bougies af of vervang de bougies.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Controleer de ontsteking.
Vraag een Yamaha dealer de
machine te controleren.
Bedien de elektrische startknop.
De motor start niet. Controleer de accu.
4. Accu
Bedien de elektrische
De motor draait snel rond.
startknop.
De motor draait langzaam rond.
De accu is in orde.
Controleer de aansluitingen van de
accukabels en laad de accu indien nodig.
De motor start niet. Vraag een
Yamaha dealer de machine te
controleren.
6-43
Page 87
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Oververhitte motor
DWAT1040
WAARSCHUWING
● Verwijder de radiatorvuldop niet terwijl de motor en de koelvloeistofradiator nog heet zijn. Hete vloeistof en stoom kunnen
naar buiten spuiten en zo ernstige brandwonden veroorzaken. Wacht tot de motor is afgekoeld.
● Breng een dikke doek, bijvoorbeeld een handdoek, aan over de radiatorvuldop en draai deze dan langzaam linksom tegen
de aanslag zodat de nog aanwezige druk kan ontsnappen. Druk de dop omlaag zodra het sisgeluid stopt en draai deze linksom en verwijder de dop.
Vraag een Yamaha dealer het
koelsysteem te controleren en te
repareren.
Vul koelvloeistof bij.
(Zie OPMERKING.)
Wacht tot de
motor is afgekoeld.
Controleer het
koelvloeistofniveau in het
reservoir en in de radiator.
Het koelvloeistofniveau is
laag. Controleer het
koelsysteem op lekkage.
Het koelvloeistofniveau is
in orde.
Er is lekkage.
Er is geen
lekkage.
Start de motor. Vraag een Yamaha dealer het koelsysteem
te controleren en te repareren als de motor opnieuw
oververhit raakt.
OPMERKING
Als geen koelvloeistof beschikbaar is, kan tijdelijk leidingwater worden gebruikt, maar dit moet wel zo snel mogelijk door de voorgeschreven koelvloeistof worden vervangen.
6
6-44
Page 88
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
Matkleur, let op
LET OP
Sommige modellen zijn uitgerust met
matkleurige onderdelen. Raadpleeg een
Yamaha dealer voor advies over wat
voor producten gebruikt moeten worden
om het voertuig te reinigen. Het gebruik
van een borsteltje, chemische producten of reinigingsmiddelen tijdens het reinigen van deze onderdelen kan het
oppervlak bekrassen of beschadigen.
Ook was moet niet worden aangebracht
op een van de matkleurige onderdelen.
7
DAU37833
DCA15192
DAU26014
Verzorging
De open constructie van een motorfiets
maakt de fraaie techniek beter zichtbaar,
maar de machine is hierdoor ook kwetsbaarder. Er kan roestvorming en corrosie
optreden, ook al zijn hoogwaardige componenten gebruikt. Een roestige uitlaatpijp valt
bij een auto niet zo op, maar doet bij een
motorfiets afbreuk aan het algehele uiterlijk.
Regelmatige en correcte verzorging is niet
alleen vereist volgens de garantiebepalingen, maar zorgt ook dat de motorfiets er
langer mooi uit blijft zien, verlengt de levensduur en verbetert de prestaties.
Alvorens te reinigen
1. Dek de uitlaatdemperopening af met
een plastic zak nadat de motor is afgekoeld.
2. Controleer of alle doppen en afdekpluggen, ook de bougiedoppen, en
alle elektrische stekkers en aansluitingen stevig zijn bevestigd.
3. Verwijder hardnekkige vervuiling, zoals verbrande olie op het carter, met
een ontvetter en een borstel, maar gebruik dergelijke producten nooit op afdichtingen, pakkingen, tandwielen, de
aandrijfketting en de wielassen. Spoel
vuil en ontvetter altijd af met water.
Reinigen
DCA10772
LET OP
● Vermijd het gebruik van sterke en
bijtende wielreinigingsmiddelen,
vooral bij spaakwielen. Als dergelijke producten toch worden gebruikt
om hardnekkig vuil los te maken,
laat het reinigingsmiddel dan niet
langer inwerken dan is vermeld in
de gebruiksinstructies. Spoel vervolgens grondig na met water, laat
direct drogen en breng daarna een
corrosiewerende spray aan.
● Bij verkeerd reinigen kunnen kunst-
stof delen (zoals stroomlijnpanelen,
framepanelen, kuipruiten, koplamplenzen, lenzen van de instrumentenverlichting enz.) en de
uitlaatdempers beschadigd raken.
Gebruik alleen een zachte, schone
doek of een spons met water om
kunststof delen te reinigen. Als de
kunststof delen met water niet afdoende kunnen worden gereinigd,
kan een mild reinigingsmiddel met
water worden gebruikt. Spoel reinigingsmiddelresten zorgvuldig af
met grote hoeveelheden water, aangezien ze de kunststof delen kunnen beschadigen.
7-1
Page 89
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
● Gebruik geen bijtende chemische
reinigingsmiddelen op kunststof
delen. Vermijd het gebruik van doeken of sponzen die in contact zijn
geweest met bijtende of schurende
reinigingsmiddelen, oplosmiddelen
of thinner, brandstof (benzine),
roestverwijderingsmiddelen of corrosieremmers, remvloeistof, antivries of elektrolyt.
● Gebruik geen hogedrukreinigers of
stoomreinigers, omdat dan op de
volgende plaatsen water kan doordringen en zo schade kan ontstaan:
afdichtingen (van wiel- en achterbruglagers, voorvork en remmen),
elektrische componenten (kabelstekkers, messtekkers, instrumenten, schakelaars en verlichting),
beluchtings- en ontluchtingsslangen.
● Bij motorfietsen met een kuipruit:
Gebruik geen bijtende reinigingsmiddelen of harde sponzen, deze
veroorzaken dofheid en laten krasjes achter. Sommige reinigingsmiddelen voor kunststof laten
eveneens krasjes achter op de
kuipruit. Test het product op een
klein, niet-zichtbaar gedeelte van de
kuipruit om zeker te zijn dat geen
sporen achterblijven op de kuipruit.
Als de kuipruit krasjes vertoont,
breng dan na wassen een hoogwaardige polish voor gebruik op
kunststof aan.
Na normaal gebruik
Verwijder vuil met warm water, een mild reinigingsmiddel en een zachte, schone spons
en spoel dan grondig met schoon water.
Gebruik een tandenborstel of flessenborstel
voor moeilijk bereikbare plekken. Hardnekkig vastzittend vuil en insectenresten laten
gemakkelijker los als de bewuste plek alvorens te reinigen een paar minuten met een
vochtige doek wordt bedekt.
Na rijden in regen, aan de kust of op bepekelde wegen
Zeelucht en wegenzout waarmee wegen in
de winter worden bestrooid hebben in combinatie met water een zeer corrosieve werking; handel daarom als volgt na een rit in
een regenbui, nabij de kust of op bepekelde
wegen.
OPMERKING
In de winter gestrooid wegenzout kan nog
tot in de lente aanwezig blijven.
1. Reinig de motorfiets met koud water
en een mild reinigingsmiddel nadat de
motor is afgekoeld. LET OP: Gebruik
geen warm water, dit versnelt de
corrosieve werking van het zout.
[DCA10791]
2. Breng met een spuitbus een corrosiewerend middel aan op alle metalen delen, ook op verchroomde en
vernikkelde componenten, om zo corrosie te voorkomen.
Na reiniging
1. Droog de motorfiets met een zeemleren lap of een vochtabsorberende
doek.
2. Laat de aandrijfketting direct drogen
en smeer hem om roestvorming te
voorkomen.
3. Gebruik een chroompolish om verchroomde, aluminium en roestvrijstalen delen te doen glanzen, ook het
uitlaatsysteem. (Zelfs thermische verkleuringen op roestvrijstalen uitlaatsystemen kunnen door oppoetsen
worden verwijderd.)
4. Het is aan te bevelen om met een
spuitbus een corrosiewerend middel
aan te brengen op alle metalen delen,
7
7-2
Page 90
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
ook op verchroomde en vernikkelde
componenten, om zo corrosie te voorkomen.
5. Gebruik oliespray als universeel
schoonmaakmiddel om nog achtergebleven vuil te verwijderen.
6. Werk kleine lakbeschadigingen door
steenslag e.d. bij.
7. Zet alle gelakte oppervlakken in de
was.
8. Laat de motorfiets volledig drogen alvorens deze te stallen of af te dekken.
WAARSCHUWING
Verontreiniging van de remmen of banden kan leiden tot verlies van de controle over de machine.
● Controleer of er geen olie of was op
7
de remmen of banden zit.
● Reinig de remschijven en remvoe-
ringen indien nodig met een normale remschijfreiniger of aceton en
spoel de banden schoon met lauw
water en een mild reinigingsmiddel.
Test de remwerking en het weggedrag van de machine in bochten
voordat u met hoge snelheden gaat
rijden.
DWA11131
DCA10800
LET OP
● Breng een geringe hoeveelheid
oliespray en was aan en verwijder
overtollige hoeveelheden.
● Breng oliespray of was nooit aan op
rubber of kunststof delen, behandel
deze met een daartoe bestemd verzorgingsmiddel.
● Vermijd het gebruik van schurende
poetsmiddelen, deze tasten de lak
aan.
OPMERKING
● Vraag een Yamaha dealer om advies
over de te gebruiken producten.
● Door wassen, regenachtig weer of een
vochtig klimaat kan de koplamplens
beslagen raken. Inschakelen van de
koplamp gedurende een korte periode
zal helpen bij de verwijdering van het
vocht.
DAU26181
Stalling
Korte termijn
Stal uw motorfiets steeds op een koele en
droge plek en bescherm indien nodig tegen
stof met een luchtdoorlatende stallinghoes.
DCA10810
LET OP
● Als de motorfiets wordt gestald in
een slecht geventileerde ruimte of
in vochtige toestand wordt afgedekt
met een hoes of een dekzeil, zal water en vocht kunnen binnendringen
en roestvorming veroorzaken.
● Voorkom corrosie door de machine
niet te stallen in een vochtige kelder, een stal (i.v.m. de aanwezigheid van ammoniakdamp) en in een
opslagruimte voor sterke chemicaliën.
Lange termijn
Alvorens uw motorfiets gedurende meerdere maanden aaneen te stallen:
1. Volg alle instructies op in de paragraaf
“Verzorging” in dit hoofdstuk.
7-3
Page 91
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
2. Vul de brandstoftank en voeg een stabilisatoradditief (indien verkrijgbaar)
toe om roestvorming in de tank en achteruitgang van de brandstof te voorkomen.
3. Voer de volgende stappen uit om de
cilinders, de zuigerveren etc. te beschermen tegen corrosie.
a. Verwijder de bougiedoppen en de
bougies.
b. Giet een theelepel motorolie in elk
bougiegat.
c. Breng de bougiedoppen aan op de
bougies en leg dan de bougies zodanig op de cilinderkop dat de
elektroden aan massa liggen. (Dit
voorkomt vonken tijdens de volgende stap.)
d. Laat de motor een paar keer rond-
draaien op de startmotor. (De cilinderwanden worden zo geolied.)
WAARSCHUWING! Verbind de
bougie-elektrodes met de massa bij het ronddraaien van de
motor om schade of letsel door
vonkvorming te voorkomen.
[DWA10951]
e. Haal de bougiedoppen los van de
bougies en breng dan de bougies
en de bougiedoppen weer aan.
4. Smeer alle bedieningskabels en
scharnierpunten van alle hendels en
pedalen en van de zijstandaard/middenbok.
5. Controleer de bandenspanning, corrigeer deze indien nodig en breng dan
de motorfiets omhoog, zodat beide
wielen los van de grond zijn. Een andere mogelijkheid is de wielen elke
maand iets te draaien, zodat de banden niet op één gedeelte sterker achteruitgaan.
6. Dek de uitlaatdemper af met een plastic zak om te voorkomen dat vocht kan
binnendringen.
7. Verwijder de accu en laad deze volledig bij. Berg de accu op een koele en
droge plek op en laad deze eens per
maand bij. Berg de accu niet op een
overmatig koude of warme plek op
[onder 0 °C (30 °F) of boven 30 °C (90
°F)]. Zie pagina 6-33 voor meer informatie over het opbergen van de accu.
OPMERKING
Voer eventueel benodigde reparaties uit
voordat u uw motorfiets stalt.
7
7-4
Page 92
SPECIFICATIES
Afmetingen:
Gewicht:
Motor:
8
Totale lengte:
2120 mm (83.5 in)
Totale breedte:
770 mm (30.3 in)
Totale hoogte:
1185 mm (46.7 in)
Zadelhoogte:
785 mm (30.9 in)
Wielbasis:
1440 mm (56.7 in)
Grondspeling:
140 mm (5.51 in)
Kleinste draaicirkel:
2800 mm (110.2 in)
Incl. olie en brandstof:
XJ6F 215 kg (474 lb)
XJ6FA 220 kg (485 lb)
Type motor:
Vloeistofgekoeld, 4-takt, DOHC
Cilinderopstelling:
4-cilinder, parallel vooroverhellend
Slagvolume:
600 cm³
Boring × slag:
65.5 × 44.5 mm (2.58 × 1.75 in)
Compressieverhouding:
12.20 :1
Startsysteem:
Elektrische startmotor
Smeersysteem:
Wet sump
Motorolie:
Aanbevolen merk:
YAMALUBE
Type:
SAE 10W-30, 10W-40, 10W-50, 15W-40,
20W-40 of 20W-50
10 30 50 70 90 1100130 ˚F
SAE 10W-30
SAE 10W-40
SAE 10W-50
SAE 15W-40
SAE 20W-40
SAE 20W-50
–20 –10 0
Aanbevolen kwaliteit motorolie:
Type API service SG of hoger, JASO MA
norm
Hoeveelheid motorolie:
Zonder vervanging van oliefilterpatroon:
2.50 L (2.64 US qt, 2.20 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterpatroon:
2.80 L (2.96 US qt, 2.46 Imp.qt)
20 30 40 50 ˚C
10
Koelsysteem:
Inhoud koelvloeistofreservoir (tot aan de
merkstreep voor maximumniveau):
0.25 L (0.26 US qt, 0.22 Imp.qt)
Inhoud radiator (inclusief alle leidingen):
2.00 L (2.11 US qt, 1.76 Imp.qt)
Luchtfilter:
Luchtfilterelement:
Papieren element met oliecoating
8-1
Brandstof:
Aanbevolen brandstof:
Uitsluitend normale loodvrije benzine
Inhoud brandstoftank:
17.3 L (4.57 US gal, 3.81 Imp.gal)
Hoeveelheid reservebrandstof:
3.2 L (0.85 US gal, 0.70 Imp.gal)
Brandstofinjectie:
Gasklephuis:
Het teken van identificatie:
XJ6F 20S1 00
XJ6F 20S2 10
XJ6FA 20S1 00
Bougie(s):
Fabrikant/model:
NGK/CR9E
Elektrodenafstand:
0.7–0.8 mm (0.028–0.031 in)
Koppeling:
Type koppeling:
Nat, meervoudige plaat
Versnellingsbak:
Primair reductiesysteem:
Recht tandwiel
Primaire reductieverhouding:
86/44 (1.955)
Secundair reductiesysteem:
Kettingaandrijving
Secundaire reductieverhouding:
46/16 (2.875)
Type versnellingbak:
Constant mesh, 6 versnellingen
Bediening:
Bediening met linkervoet
Page 93
SPECIFICATIES
Overbrengingsverhoudingen:
1e:
37/13 (2.846)
2e:
37/19 (1.947)
3e:
28/18 (1.556)
4e:
32/24 (1.333)
5e:
25/21 (1.190)
6e:
26/24 (1.083)
Chassis:
Type frame:
Diamantframe
Spoorhoek:
26.00 graad
Naspoor:
103.5 mm (4.07 in)
Voorband:
Type:
Tubeless
Maat:
120/70 ZR17M/C (58W)
Fabrikant/model:
BRIDGESTONE/BT021
Fabrikant/model:
DUNLOP/ROADSMART
Achterband:
Type:
Tubeless
Maat:
160/60 ZR17M/C (69W)
Fabrikant/model:
BRIDGESTONE/BT021
Fabrikant/model:
DUNLOP/ROADSMART
Belading:
Maximale belasting:
XJ6F 185 kg (408 lb)
XJ6FA 180 kg (397 lb)
(Totaal gewicht van bestuurder, passagier,
bagage en accessoires)
Bandenspanning (gemeten aan koude
banden):
Gewichtsverdeling:
0–90 kg (0–198 lb)
Voor:
225 kPa (2.25 kgf/cm², 33 psi)
Achter:
250 kPa (2.50 kgf/cm², 36 psi)
Gewichtsverdeling:
XJ6F 90–185 kg (198–408 lb)
XJ6FA 90–180 kg (198–397 lb)
Voor:
250 kPa (2.50 kgf/cm², 36 psi)
Achter:
290 kPa (2.90 kgf/cm², 42 psi)
Rijden met hoge snelheid:
Voor:
225 kPa (2.25 kgf/cm², 33 psi)
Achter:
250 kPa (2.50 kgf/cm², 36 psi)
Voorwiel:
Type wiel:
Gietwiel
Velgmaat:
17M/C x MT3.50
Achterwiel:
Type wiel:
Gietwiel
Velgmaat:
17M/C x MT4.50
Voorrem:
Type:
Dubbele schijfrem
Bediening:
Bediening met rechterhand
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Achterrem:
Type:
Enkele schijfrem
Bediening:
Bediening met rechtervoet
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Voorwielophanging:
Type:
Telescoopvork
Veer/schokdempertype:
Schroefveer/oliedemper
Veerweg:
130.0 mm (5.12 in)
Achterwielophanging:
Type:
Achterbrug (monocross)
Veer/schokdempertype:
Schroefveer/gas-oliedemper
8
8-2
Page 94
SPECIFICATIES
Veerweg:
130.0 mm (5.12 in)
Elektrische installatie:
Ontstekingssysteem:
Transistorontsteking (digitaal)
Laadsysteem:
Wisselstroomdynamo met permanente
magneten
Accu:
Model:
GT12B-4
Voltage, capaciteit:
12 V, 10.0 Ah
Koplamp:
Type gloeilamp:
Halogeenlamp
Gloeilampen voltage, wattage × aantal:
Koplamp:
12 V, 60 W/55 W × 1
Achterlicht/remlicht unit:
12 V, 5.0 W/21.0 W × 1
Voorste richtingaanwijzer:
12 V, 10.0 W × 2
8
Achterste richtingaanwijzer:
12 V, 10.0 W × 2
Parkeerlicht:
12 V, 5.0 W × 1
Kentekenverlichting:
12 V, 5.0 W × 1
Instrumentenverlichting:
LED
Controlelampje vrijstand:
LED
Controlelampje grootlicht:
LED
Waarschuwingslampje olieniveau:
LED
Controlelampje richtingaanwijzers:
LED
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur:
LED
Waarschuwingslampje motorstoring:
LED
ABS-waarschuwingslampje:
XJ6FA LED
Controlelampje startblokkering:
LED
Zekeringen:
Hoofdzekering:
30.0 A
Koplampzekering:
20.0 A
Zekering achterlichtcircuit:
10.0 A
Zekering signaleringssysteem:
7.5 A
Zekering ontstekingssysteem:
10.0 A
Zekering radiatorkoelvin:
20.0 A
Zekering brandstofinjectiesysteem:
10.0 A
Zekering ABS-regeleenheid:
XJ6FA 7.5 A
Zekering ABS-motor:
XJ6FA 30.0 A
Zekering van de ABS-solenoïdeklep:
XJ6FA 20.0 A
Backup-zekering:
7.5 A
8-3
Page 95
GEBRUIKERSINFORMATIE
DAU48610
Identificatienummers
Noteer het voertuigidentificatienummer en
de gegevens op de modelinformatiesticker
in onderstaande ruimtes. Deze gegevens
heeft u nodig om reserveonderdelen bij een
Yamaha dealer te bestellen of wanneer uw
voertuig is gestolen.
VOERTUIGIDENTIFICATIENUMMER:
MODELINFORMATIESTICKER:
Voertuigidentificatienummer
DAU26400
1
1. Voertuigidentificatienummer
Het voertuigidentificatienummer is ingeslagen op de balhoofdbuis. Noteer dit nummer
in het daartoe bestemde vakje.
OPMERKING
Het voertuigidentificatienummer is bedoeld
voor identificatie van uw motorfiets en kan
worden gebruikt om uw motor in uw land
aan te melden voor kentekenregistratie.
Modelinformatiesticker
DAU26480
1
1. Modelinformatiesticker
De modelinformatiesticker is onder het zadel bevestigd aan het frame. (Zie pagina
3-17.) Noteer de informatie op deze sticker
in het daartoe bestemde vakje. Deze informatie is nodig om reserve-onderdelen te
bestellen bij een Yamaha dealer.
9
9-1
Page 96
INDEX
A
Aandrijfketting, reinigen en smeren ...... 6-28
ABS (voor modellen met ABS).............. 3-13
ABS-waarschuwingslampje (voor
modellen met ABS)............................... 3-6