Bedrijf: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
Adres: 1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
Verklaren hierbij dat het product:
Type apparaat: STARTBLOKKERING
Typeaanduiding: 5SL-00
in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:
R&TTE richtlijn(1999/5/EG)
EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950-1(2001)
Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EG: Hoofdstuk 8, EMC)
Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan
Datum van afgifte: 1 augustus 2002
Overzicht van wijzigingen
Nr.InhoudDatum
Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren.
1
Overgang van norm EN60950 naar EN60950-1
2
Om bedrijfsnaam te wijzigen
3
Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer
9 juni 2005
27 februari 2006
1 maart 2007
INLEIDING
DAU10102
Welkom in de wereld van Yamaha!
Als eigenaar van de XJ6F/XJ6FA profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen
en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw XJ6F/XJ6FA. De
Gebruikershandleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de machine en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw machine in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel
dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw machine en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente
productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
WAARSCHUWING
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze machine gaat gebruiken.
DWA10031
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op
persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of
overlijden te voorkomen.
DAU10132
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan resulteren in ernstig letsel of overlijden.
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om schade aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of
verhelderen.
Als eigenaar van de machine bent u verantwoordelijk voor de veilige en juiste bediening ervan.
Motorfietsen zijn tweewielige voertuigen.
Voor een veilig gebruik zijn de toepassing
van de juiste rijtechnieken en de ervaring
van de bestuurder van belang. Elke bestuurder moet bekend zijn met de volgende
vereisten alvorens met deze motorfiets te
gaan rijden.
Hij of zij moet:
● Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec-
ten van het motorrijden.
● Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in
deze Gebruikershandleiding.
● Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
● Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangegeven
in deze Gebruikershandleiding en/of
wanneer de mechanische condities dit
vereisen.
DAU10283
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rijden uit om u ervan te verzekeren dat de machine in veilige staat verkeert. Onvoldoende
inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Zie
pagina 4-1 voor een lijst met controles voor
het rijden.
● Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een
passagier.
● Het niet opmerken en herkennen van
motorfietsen door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak
van auto-/motorongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat
een autobestuurder de motor niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico
op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het nade-
ren en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest
voor.
• Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een
andere weggebruiker.
● Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval
betrokken waren zelfs niet in het bezit
van een geldig motorrijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw motorfiets alleen uit
aan ervaren motorrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.
• We raden aan om het motorrijden te
oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend
bent met de motor en zijn bediening.
● Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de motorbestuurder.
Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een te hoge rij-
1-1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
snelheid aan of gaan onvoldoende
schuinliggen voor de rijsnelheid, waardoor ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnelheid in
acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg
dat andere weggebruikers u kunnen
zien.
● De zithouding van de bestuurder en de
passagier is belangrijk voor een goede
besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de
macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteunen te houden. Neem nooit een
passagier mee die niet in staat is om
beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
● Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
● Deze motorfiets is uitsluitend ontwor-
pen voor gebruik op verharde wegen.
De machine is niet bedoeld voor offroadgebruik.
Beschermende kleding
Motorongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van
een helm is de belangrijkste factor bij het
voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
● Draag altijd een goedgekeurde helm.
● Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming kan
uw zicht door de rijwind verslechteren,
waardoor u gevaren mogelijk te laat
opmerkt.
● Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te
dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
● Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan bedieningshandgrepen of door de wielen worden
gegrepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
● Draag altijd beschermende kleding die
uw benen, enkels en voeten bedekt.
De motor en het uitlaatsysteem kunnen tijdens en na het rijden zeer heet
zijn en brandwonden veroorzaken.
● De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passagiers.
1
Voorkom koolmonoxidevergiftiging
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren
bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas.
Inademing van koolmonoxide kan hoofdpijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid,
verwarring en uiteindelijk de dood veroorzaken.
Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos,
smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn
als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het
koolmonoxideniveau kan zeer snel oplopen, waardoor u het bewustzijn kunt verliezen en uzelf niet meer kunt redden. In
afgesloten of slecht geventileerde ruimtes
kunnen dodelijke hoeveelheden koolmonoxide dagenlang blijven hangen. Als u
symptomen van koolmonoxidevergiftiging
ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk,
ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE HULP IN.
● Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren
of open ramen en deuren kan de hoeveelheid koolmonoxide snel oplopen
tot gevaarlijke niveaus.
1-2
VEILIGHEIDSINFORMATIE
● Laat de motor niet draaien in slecht ge-
ventileerde of deels afgesloten ruimtes
zoals schuren of garages.
● Laat de motor niet buiten draaien op
1
plaatsen waar de uitlaatgassen in een
gebouw kunnen worden getrokken via
openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag
als hierdoor de gewichtsverdeling van de
motor verandert. Wees uiterst voorzichtig
bij het monteren van accessoires of het beladen van uw motor, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u
op een motor rijdt die beladen is of waaraan
accessoires zijn gemonteerd. Hieronder
volgen naast de informatie over accessoires enkele richtlijnen voor het beladen van
uw motorfiets:
Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtslimiet niet overschrijden.
Rijden met een te zwaar belaste machine
kan leiden tot een ongeval.
Maximale belasting:
XJ6F 185 kg (408 lb)
XJ6FA 180 kg (397 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
● Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag mogelijk liggen
en zo dicht mogelijk bij de motor. Bevestig zware goederen zo dicht mogelijk bij het midden van de machine en
verdeel het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden om onbalans of
instabiliteit te minimaliseren.
● Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de
motor zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en
bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervoeren
bagage aan (alleen voor modellen
met instelbare vering) en controleer
de toestand en spanning van uw
banden.
• Bevestig nooit omvangrijke of zware
goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke voorwerpen, inclusief
bagage als slaapzakken, plunjezakken of tenten, kunnen een instabiel
weggedrag of een te trage reactie
op het stuur veroorzaken.
● Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger
of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machine
vormt een belangrijke beslissing. Originele
Yamaha accessoires, die alleen verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn door
Yamaha ontwikkeld, getest en goedgekeurd voor gebruik op uw machine.
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan
Yamaha produceren onderdelen en accessoires of bieden aanpassingssets voor
Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle
producten testen die deze bedrijven produceren. Om die reden kan Yamaha accessoires die niet door Yamaha zijn verkocht of
wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn
aangeraden niet goedkeuren of aanbevelen, zelfs niet als deze zijn verkocht en geïn-
stalleerd door een Yamaha dealer.
In de handel verkrijgbare onderdelen,
accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die
qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op originele Yamaha accessoires, dient u te beseffen dat sommige in de handel
verkrijgbare accessoires of aanpassingssets niet geschikt zijn vanwege mogelijke
1-3
VEILIGHEIDSINFORMATIE
veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het
monteren van in de handel verkrijgbare producten of het verrichten van aanpassingen
die de ontwerp- of bedieningskenmerken
van uw machine wijzigen kan het risico op
ernstig letsel of overlijden van uzelf of anderen vergroten. U bent verantwoordelijk voor
letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de
machine.
Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
● Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw
motor. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken om te
waarborgen dat het de grondspeling of
de hellinghoek op geen enkele manier
vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening niet beperkt en
geen lampen of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve
gewichtsverdeling of door aerodynamische effecten. Accessoires
aan het stuur of nabij de voorvork
moeten zo licht mogelijk zijn en tot
een minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
motor. De motor kan door rijwind
worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit veroorzaken
terwijl u grote voertuigen inhaalt of
door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires dwingen de
bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo’n
verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
● Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de motor
uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en velgen
De banden en velgen die bij uw motorfiets
werden geleverd, zijn ontworpen om de mogelijkheden van de motorfiets te ondersteu-
nen en bieden de beste combinatie van
rijprestaties, remvermogen en comfort. Andere banden, velgen, maten of combinaties
zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-20
voor bandenspecificaties en meer informatie over het vervangen van uw banden.
1
1-4
BESCHRIJVING
Aanzicht linkerzijde
2
1. Luchtfilterelement (pagina 6-17)
2. Stationair stelschroef (pagina 6-19)
3. Zadelslot (pagina 3-17)
4. Hoofdzekering (pagina 6-34)
5. Zekeringenkastje (pagina 6-34)
6. Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
7. Opbergcompartiment (pagina 3-18)
8. Schakelpedaal (pagina 3-12)
DAU10410
1234,567
8910
9. Oliefilterpatroon (pagina 6-12)
10.Olieaftapplug (pagina 6-12)
2-1
Aanzicht rechterzijde
BESCHRIJVING
DAU10420
1. Helmbevestiging (pagina 3-17)
2. Accu (pagina 6-33)
3. Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-25)
4. Olievuldop (pagina 6-12)
5. Radiatorvuldop (pagina 6-14)
6. Koelvloeistofreservoir (pagina 6-14)
7. Aftapplug koelvloeistof (pagina 6-16)
8. Motoroliepeilstok (pagina 6-12)
1234
1011
9. Rempedaal (pagina 3-13)
10.Remlichtschakelaar (pagina 6-24)
11.Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-19)
Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal kan worden
bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:
● een codeersleutel (met een rood bo-
vendeel)
● twee standaardsleutels (met een zwart
bovendeel) die opnieuw kunnen worden gecodeerd
● een transponder (die is geïntegreerd in
de codeersleutel)
● een startblokkeereenheid
● een ECU
● een controlelampje van het startblok-
keersysteem (Zie pagina 3-3.)
De sleutel met het rode bovendeel wordt
gebruikt om de twee standaardsleutels te
coderen. Het wijzigen van de codes is een
ingewikkelde procedure. Breng het voertuig
daarom met alle drie sleutels naar een
Yamaha dealer om deze opnieuw te laten
coderen. Gebruik de sleutel met het rode
bovendeel niet om met het voertuig te rijden. Deze sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van
de standaardsleutels. Gebruik altijd een
standaardsleutel om met het voertuig te rijden.
DCA11821
LET OP
● ZORG DAT U DE CODEERSLEUTEL
NIET VERLIEST! NEEM DIRECT
CONTACT OP MET UW DEALER
ALS U HEM VERLOREN HEBT! Als
de codeersleutel verloren is, kunnen de standaardsleutels niet opnieuw gecodeerd worden. U kunt
het voertuig dan nog steeds starten
met de standaardsleutels, maar als
ze opnieuw gecodeerd moeten worden (d.w.z. als er een nieuwe standaardsleutel is gemaakt of als alle
sleutels verloren zijn), dient het gehele startblokkeersysteem vervangen te worden. Daarom wordt u
sterk aangeraden een van de stan-
daardsleutels te gebruiken en de
codeersleutel op een veilige plek te
bewaren.
ook de sleutels van andere startblokkeersystemen altijd op een andere plek dan de codeersleutel van
het voertuig.
● Houd sleutels van andere startblok-
keersystemen altijd uit de buurt van
het contactslot, want anders kunnen ze signaalstoring veroorzaken.
3
3-1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Contactslot/stuurslot
3
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur
vergrendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.
OPMERKING
Gebruik de standaardsleutel (zwarte greep)
voor regelmatig gebruik van de machine.
Bewaar de codeersleutel (rode greep) op
een veilige plaats en gebruik deze uitsluitend voor hercodering om het risico op verlies te minimaliseren.
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting, het
achterlicht, de kentekenverlichting en het
DAU10472
DAU38530
parkeerlicht gaan branden en de motor kan
worden gestart. De sleutel kan niet worden
uitgenomen.
OPMERKING
De koplamp gaat automatisch branden als
de motor wordt gestart en blijft aan totdat de
sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs als
de motor afslaat.
DAU10661
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DWA10061
WAARSCHUWING
Draai nooit de sleutel naar “OFF” of
“LOCK” terwijl de machine rijdt. Hierdoor worden de elektrische systemen
uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden
tot verlies van de controle of een ongeval.
DAU10683
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en
draai deze dan naar “LOCK”. Houd de
sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
3-2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Om het stuur te ontgrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
Druk de sleutel in en draai deze dan naar
“OFF”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
DAU34341
(Parkeren)
Het stuur is vergrendeld en het achterlicht,
de kentekenverlichting en het parkeerlicht
branden. De alarmverlichting en richtingaanwijzers kunnen worden ingeschakeld,
maar alle andere elektrische systemen zijn
uit. De sleutel kan worden uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleutel naar “” te kunnen draaien.
DCA11020
LET OP
Gebruik de parkeerstand niet gedurende
langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.
8. ABS-waarschuwingslampje “” (voor mo-
dellen met ABS)
Controlelampje
richtingaanwijzers “”
Dit controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
ABS
DAU11020
3
3-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Vrijstandcontrolelampje “”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat.
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp
is ingeschakeld voor grootlicht.
3
Waarschuwingslampje
olieniveau “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
het motorolieniveau laag is.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
OPMERKING
● Bij een voldoende hoog olieniveau kan
het waarschuwingslampje soms toch
knipperen bij rijden op een helling of bij
plotseling afremmen of optrekken, er is
dan echter geen sprake van een storing.
DAU11060
DAU11080
DAU11254
● Dit model is ook uitgerust met een zelf-
diagnosesysteem voor het circuit van
het waarschuwingslampje olieniveau.
Als het waarschuwingscircuit voor het
olieniveau een probleem aangeeft,
wordt de volgende cyclus herhaald totdat de storing is opgeheven: Het waarschuwingslampje olieniveau knippert
tien keer en dooft dan gedurende 2.5
seconden. Als dit zich voordoet, vraag
dan een Yamaha dealer de machine te
controleren.
DAU11427
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval
de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd
om af te koelen.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
3-4
DCA10021
LET OP
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
OPMERKING
● Bij machines met een of meer radiator-
koelvinnen schakelt de radiatorkoelvin
automatisch in of uit op basis van de
koelvloeistoftemperatuur in de radiator.
● Als de motor oververhit raakt, staan op
pagina 6-43 nadere instructies vermeld.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Koelvloeistoftempera-
tuur
Onder 39 °C
(Onder 103 °F)
40–116 °C
(104–242 °F)
117–134 °C
(243–274 °F)
Boven 135 °C
(Boven 275 °F)
WeergaveConditiesWat te doen
De aanduiding “Lo” wordt
getoond.
De temperatuur wordt getoond.
De temperatuurweergave
knippert.
Het waarschuwingslampje
ABS
ABS
gaat branden.
Aanduiding “HI” knippert.
Het waarschuwingslampje
gaat branden.
OK. U kunt rijden.
OK. U kunt rijden.
Breng de machine tot stilstand en laat
de motor stationair draaien tot de koelvloeistoftemperatuur daalt.
Zet de motor af als de temperatuur niet
daalt. (Zie pagina 6-43.)
Zet de motor af en laat afkoelen. (Zie
pagina 6-43.)
3
3-5
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Waarschuwingslampje
motorstoring “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden of
knipperen wanneer er een probleem wordt
aangegeven in het elektrisch circuit dat de
motor controleert. Vraag in dat geval een
Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te
controleren. (Zie pagina 3-9 voor uitleg over
3
de werking van het zelfdiagnosesysteem.)
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
ABS-waarschuwingslampje “” (voor
modellen met ABS)
Als het waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, is het ABSsysteem mogelijk defect. Vraag in dat geval
zo snel mogelijk een Yamaha dealer het
systeem te controleren. (Zie pagina 3-13.)
DAU11534
WAARSCHUWING
Als het ABS-waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, wordt alleen het conventionele
remsysteem gebruikt. Wees dan voorzichtig en zorg dat de wielen tijdens plotseling remmen niet blokkeren. Als het
waarschuwingslampje tijdens het rijden
gaat branden of knipperen, vraag dan zo
snel mogelijk een Yamaha dealer het
remsysteem te controleren.
DWA10081
Licht het controlelampje niet meteen op
wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid,
begint het controlelampje na 30 seconden
te knipperen om aan te geven dat het startblokkeersysteem is ingeschakeld. Het controlelampje stopt na 24 uur met knipperen,
maar het startblokkeersysteem blijft ingeschakeld.
Dit model is ook uitgerust met een zelfdiaHet elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwings-
gnosesysteem voor het startblokkeersys-
teem. (Zie pagina 3-9 voor uitleg over de
werking van het zelfdiagnosesysteem.)
lampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
DAU11545
ABS
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
Controlelampje startblokkering
DAU38623
Het elektrisch circuit voor het controlelampje kan worden gecontroleerd door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het controlelampje
moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Zorg dat de machine stilstaat voordat u
wijzigingen in de instellingen van de
multifunctionele meter gaat aanbrengen.
Het aanbrengen van wijzigingen tijdens
het rijden kan u afleiden en vergroot het
risico op een ongeval.
De multifunctionele meter biedt de volgende voorzieningen:
● a snelheidsmeter
● a toerenteller
● een kilometerteller
● twee rittellers (die de afgelegde af-
stand aangeven sinds de tellers het
laatst werden teruggesteld op nul)
● een ritteller voor brandstofreserve (die
de afgelegde afstand aangeeft sinds
het linkersegment van de brandstofniveaumeter begon te knipperen)
● een klok
● een brandstofniveaumeter
● een weergave koelvloeistoftempera-
tuur
● een voorziening voor zelfdiagnose
PMERKIN
● Vergeet niet de sleutel naar “ON” te
draaien voordat u de “SELECT”- en
“RESET”-toets gebruikt.
● Alleen voor Groot-Brittannië: Om te
wisselen tussen de kilometer- en mijlenweergave van de snelheidsmeter
en de kilometerteller/ritteller drukt u de
toets “SELECT” minstens 1 seconde
in.
Toerenteller
1
2
ABS
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de bestuurder het motortoerental controleren en
dit binnen het ideale bereik houden.
Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid,
slaat de naald van de toerenteller eenmaal
helemaal uit tot het hoogste aantal toeren
per minuut en keert daarna weer terug naar
nul tpm om het elektrische circuit te testen.
DCA10031
LET OP
Laat de motor niet draaien terwijl de toerenteller in de rode zone wijst.
Rode zone: 11666 tpm en hoger
3
3-7
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Klok
1
3
1. Klok
De klok wordt weergegeven als de sleutel
naar “ON” wordt gedraaid. Daarnaast kan
de klok gedurende 10 seconden worden
weergegeven door op de toets “SELECT” te
drukken als het contactslot in de stand
“OFF”, “LOCK” of “” staat.
Om de klok op tijd te zetten
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Houd de “SELECT”-toets en de “RES-
ET”-toets tegelijkertijd minstens twee
seconden lang ingedrukt.
3. Als de uuraanduiding begint te knipperen, drukt u op de “RESET”-toets om
de uren in te stellen.
4. Druk op de “SELECT”-toets en de minutenaanduiding zal gaan knipperen.
5. Druk op de “RESET”-toets om de minuten in te stellen.
6. Druk op de “SELECT”-toets en laat
deze dan los om de klok te starten.
Door indrukken van de “SELECT”-toets wisselt de weergave tussen de kilometertellermodus “ODO” en de rittellermodi “TRIP A”
en “TRIP B”, in de onderstaande volgorde:
TRIP A → TRIP B → ODO → TRIP A
Als de hoeveelheid brandstof in de brandstoftank afneemt tot 3.2 L (0.85 US gal,
0.70 Imp.gal), begint het linker segment van
de brandstofniveaumeter te knipperen en
wisselt de kilometertellerweergave automatisch naar de brandstofreserve-ritteller “F-
TRIP”, waarop de afgelegde afstand vanaf
dat punt wordt aangegeven. In dat geval
3-8
wordt door het indrukken van de toets “SE-
LECT” in de onderstaande volgorde gewisseld tussen de diverse weergaven van
rittellers en kilometerteller:
F-TRIP → TRIP A → TRIP B → ODO → FTRIP
Om een ritteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door op de toets “SELECT”
te drukken en dan de toets “RESET” minstens 1 seconde lang ingedrukt te houden.
Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet
zelf met de hand op nul terugstelt, wordt
deze automatisch teruggesteld zodra na het
tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt
de vorige weergavemodus weer.
Brandstofniveaumeter
1
1. Brandstofniveaumeter
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De
displaysegmenten van de brandstofniveaumeter verdwijnen richting “E” (leeg) naarmate het brandstofniveau verder daalt. Als
het laatste segment links begint te knipperen, ga dan zo snel mogelijk tanken.
OPMERKING
Deze brandstofniveaumeter is voorzien van
een zelfdiagnosesysteem. Als een storing
wordt gedetecteerd in het elektrische circuit,
wordt de volgende cyclus herhaald totdat
de storing is verholpen: de segmenten van
de brandstofmeter en het symbool “”
knipperen acht keer en gaan dan gedurende ongeveer 3 seconden uit. Vraag in dat
geval een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.
Weergave koelvloeistoftemperatuur
1
1. Weergave koelvloeistoftemperatuur
De weergave koelvloeistoftemperatuur
geeft de temperatuur van de koelvloeistof
aan.
DCA10021
LET OP
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
Zelfdiagnosesysteem
1
3
1. Weergave foutcode
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor diverse elektrische circuits.
Als in een van deze circuits een storing
wordt gedetecteerd, gaat het waarschuwingslampje motorstoring branden en geeft
het display een foutcode weer.
Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook
storingen in de circuits van het startblokkeersysteem.
Als in de circuits van het startblokkeersysteem een storing wordt gedetecteerd, gaat
het controlelampje startblokkering knipperen en geeft het display een foutcode weer.
3-9
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING
Als het display foutcode 52 weergeeft, betreft dit mogelijk een storing in het transpondersignaal. Als deze fout zich voordoet,
probeer dan het volgende.
1. Start de motor met behulp van de codeersleutel.
3
OPMERKING
Houd andere startblokkeersleutels uit de
buurt van het contactslot en bewaar niet
meer dan één startblokkeersleutel aan de-
zelfde sleutelring! Startblokkeersleutels
kunnen signaalstoring veroorzaken, waardoor de motor mogelijk niet kan worden gestart.
2. Als de motor start, zet deze dan weer
uit en probeer hem opnieuw te starten
met de standaardsleutels.
3. Als de motor niet kan worden gestart
met een of beide standaardsleutels,
breng dan het voertuig, de codeersleutel en beide standaardsleutels naar
een Yamaha dealer en laat de standaardsleutels opnieuw coderen.
Als het display foutcodes weergeeft, noteer
deze dan en vraag een Yamaha dealer om
het voertuig te controleren.
DCA11590
LET OP
Wanneer het display een foutcode aangeeft, moet de machine zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd om
motorschade te voorkomen.
DAU12331
Antidiefstal-alarmsysteem (optie)
Dit model kan door een Yamaha dealer
worden uitgerust met een optioneel antidiefstal-alarmsysteem. Neem contact op met
een Yamaha dealer voor nadere informatie.
3-10
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Stuurschakelaars
Links
1. Lichtsignaalschakelaar “”
2. Dimlichtschakelaar “/”
3. Richtingaanwijzerschakelaar “/”
4. Claxonschakelaar “”
5. Schakelaar alarmverlichting “”
Rechts
1. Noodstopschakelaar “/”
2. Startknop “”
DAU12348
Lichtsignaalschakelaar “”
DAU12350
Druk deze schakelaar in om de koplamp
een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU12400
Dimlichtschakelaar “/”
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht
en op “” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “/”
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in
de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
DAU12660
Noodstopschakelaar “/”
Zet deze schakelaar voor u de motor start
op “”. Zet deze schakelaar op “” om
de motor direct uit te schakelen in een
noodgeval, zoals wanneer de machine omslaat of als de gaskabel blijft hangen.
3-11
Startknop “”
DAU12711
Druk deze knop in om via de startmotor de
motor rond te draaien. Zie pagina 5-1 voor
startinstructies voordat u de motor start.
DAU44710
Het waarschuwingslampje voor motorstoring en het ABS-waarschuwingslampje (alleen voor model met ABS) gaan branden
als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en
de startknop wordt ingedrukt. Dit wijst echter niet op een storing.
DAU12733
Schakelaar alarmverlichting “”
Met de sleutel in de stand “ON” of “” kan
deze schakelaar worden gebruikt voor het
inschakelen van de alarmverlichting (gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers).
De alarmverlichting wordt gebruikt in een
noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als uw machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke
verkeerssituatie.
DCA10061
LET OP
Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd als de motor niet
draait omdat hierdoor de accu kan ontladen.
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12820
Koppelingshendel
Schakelpedaal
3
1. Koppelingshendel1. Schakelpedaal
De koppelingshendel bevindt zich aan de
linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het
stuur toe om de koppeling te ontkoppelen.
Laat de hendel los om de koppeling te laten
aangrijpen. Voor een soepele werking van
de koppeling moet de hendel snel ingetrokken worden en langzaam worden losgelaten.
De koppelingshendel is voorzien van een
sperschakelaar die deel uitmaakt van het
startspersysteem. (Zie pagina 3-21.)
Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt bij het
schakelen van de versnellingen van de 6traps constant-mesh versnellingsbak op
deze motorfiets.
DAU12870
DAU26823
Remhendel
De remhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur
toe om de voorrem te bekrachtigen.
1
1. Remhendel
2. Stelwiel afstelpositie remhendel
3. “”-merkteken
4. Afstand tussen remhendel en stuurgreep
De remhendel is voorzien van een stelwiel
voor de positie van de remhendel. Om de
afstand tussen de remhendel en de stuurgreep af te stellen, wordt het stelwiel gedraaid terwijl de hendel van het stuur
vandaan wordt gehouden. Controleer of het
correcte instelpunt op het stelwiel tegenover het “”-merkteken op de remhendel
staat.
3-12
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12941
Rempedaal
1
1. Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te bekrachtigen.
DAU47521
ABS (voor modellen met ABS)
Het Yamaha ABS (anti-blokkeervoorziening
remsysteem) bestaat uit een dubbel uitgevoerd elektronisch regelsysteem dat de
voorrem en achterrem onafhankelijk aanstuurt. Het ABS wordt bewaakt door een
ECU, die in geval van een storing zal terugvallen op handmatig remmen.
DWA10090
WAARSCHUWING
● Het ABS-systeem functioneert het
meest effectief over lange remwegen.
● Op sommige wegtypen (ruw weg-
dek of grint) kan de remweg langer
zijn dan bij remmen zonder ABS.
Houd daarom steeds voldoende afstand tot uw voorligger, afgestemd
op uw rijsnelheid.
OPMERKING
● Het ABS voert gedurende enkele se-
conden een zelftest uit elke keer dat
de machine wegrijdt nadat de sleutel
naar “ON” is gedraaid. Tijdens deze
test hoort u een “klikkend” geluid vanonder de zitting en wanneer u de remhendel of het rempedaal licht aantrekt
of intrapt, voelt u eventueel een trilling
in de hendel of het pedaal. Dit is normaal.
● Wanneer ABS is geactiveerd, worden
de remmen op de gebruikelijke wijze
bediend. In de remhendel of het rempedaal kunnen pulsaties worden gevoeld, maar dat duidt niet op een
storing.
● Dit ABS-systeem is uitgerust met een
testfunctie, waarbij de bestuurder de
pulsaties kan voelen in het rempedaal
of in de remhendel terwijl ABS actief is.
Er is echter speciaal gereedschap vereist, dus neem voor het uitvoeren van
deze test contact op met uw Yamaha
dealer.
DCA16120
LET OP
Houd alle soorten magneten (inclusief
magneetgrijpers, magnetische schroevendraaiers etc.) uit de buurt van de
voorste en achterste wielnaven. Anders
kunnen de magnetische rotors van de
wielnaven beschadigd raken, waardoor
het ABS-systeem niet meer goed werkt.
3
3-13
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
3
1. Achterste wielnaaf
2. Voorste wielnaaf
Tankdop
2
1. Slotplaatje tankdop
2. Ontgrendelen.
Openen van de tankdop
Open het slotplaatje op de tankdop, steek
de sleutel in het slot en draai hem dan 1/4
slag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld
en de tankdop kan worden verwijderd.
Sluiten van de tankdop
1. Druk de tankdop in positie met de sleutel in het slot.
2. Draai de sleutel linksom naar de oorspronkelijke positie, neem hem uit en
sluit dan het slotplaatje.
DAU13074
OPMERKING
De tankdop kan alleen worden gesloten met
de sleutel in het slot. Bovendien kan de
sleutel niet worden uitgenomen als de
tankdop niet correct gesloten en vergrendeld is.
DWA11091
WAARSCHUWING
Na het tanken moet de tankdop goed
worden aangedraaid. Door brandstoflekkage ontstaat brandgevaar.
3-14
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU13221
Brandstof
Controleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
DWA10881
WAARSCHUWING
Benzine en benzinedampen zijn zeer
brandbaar. Volg de onderstaande instructies om brand en ontploffing te
voorkomen en het letselrisico tijdens het
tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine zit.
Rook nooit tijdens het tanken en tank
nooit in de nabijheid van vonken, open
vuur of andere ontstekingsbronnen zoals de waakvlammen van geisers en
kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Steek bij het tanken het vulpistool
goed in de vulopening van de brandstoftank. Stop met vullen zodra de
brandstof de onderkant van de vulhals
heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet
als deze warm wordt, kan de warmte
van de motor of de zon ervoor zorgen
dat brandstof uit de brandstoftank
stroomt.
1
2
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
3. Veeg uitgestroomde brandstof onmiddellijk af. LET OP: Veeg gemorste
brandstof onmiddellijk af met een
schone, droge, zachte doek, aangezien de brandstof de gelakte oppervlakken en kunststof delen kan
aantasten.
4. Draai de tankdop stevig vast.
WAARSCHUWING
Benzine is giftig en kan letsel of overlijden veroorzaken. Spring zorgvuldig om
met benzine. Probeer nooit om benzine
via de mond over te hevelen. Roep onmiddellijk medische hulp in nadat u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp
heeft ingeademd of benzine in uw ogen
heeft gekregen. Als benzine op uw huid
[DCA10071]
DWA15151
3-15
terechtkomt, was deze dan af met water
en zeep. Als u benzine op uw kleding
morst, trek dan andere kleding aan.
DAU13320
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND NORMALE LOODVRIJE BENZINE
Inhoud brandstoftank:
17.3 L (4.57 US gal, 3.81 Imp.gal)
Brandstofreserve:
3.2 L (0.85 US gal, 0.70 Imp.gal)
DCA11400
LET OP
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Loodhoudende benzine veroorzaakt ernstige schade aan inwendige motoronderdelen als kleppen en zuigerveren en
ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van normale loodvrije benzine met
een octaangetal van RON 91 of hoger. Als
de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk of
gebruik loodvrije superbenzine. Door loodvrije benzine te gebruiken gaan bougies
langer mee en blijven de onderhoudskosten
beperkt.
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Tankbeluchtingsslang/overloopslang
3
11
1. Tankbeluchtingsslang/overloopslang
2. Oorspronkelijke positie (verfmerkteken)
Alvorens de motorfiets te gebruiken:
● Controleer de aansluiting van de tank-
beluchtingsslang/overloopslang.
● Controleer de tankbeluchtings-
slang/overloopslang op scheuren of
beschadiging en vervang indien nodig.
● Controleer of het uiteinde van de tank-
beluchtingsslang/overloopslang niet
verstopt is en reinig indien nodig.
DAU39451
Uitlaatkatalysator
Dit model is uitgerust met een uitlaatkatalysator.
WAARSCHUWING
Het uitlaatsysteem is heet nadat de mo-
DAU13433
DWA10862
DCA10701
LET OP
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij
gebruik van loodhoudende benzine zal
onherstelbare schade worden toegebracht aan de uitlaatkatalysator.
tor heeft gedraaid. Let op het volgende
om brandgevaar of brandwonden te
voorkomen:
● Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op
2
gras of op ander materiaal dat gemakkelijk vlam vat.
● Parkeer de machine op een plek
waar voetgangers of kinderen niet
gemakkelijk met het hete uitlaatsysteem in aanraking kunnen komen.
● Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoeld alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
● Laat de motor niet langer dan enke-
le minuten stationair draaien. Lang
stationair draaien kan leiden tot
oververhitting.
3-16
Loading...
+ 70 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.