Welkom in de wereld van Yamaha rijders!
Als bezitter van een VMX12 profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis
in het ontwerpen en fabriceren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha
haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u alle voordelen
van uw VMX12 optimaal kunt benutten. Dez e gebruikershandleiding geeft instructies
over bediening, inspectie en onderhoud van de motorfiets, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen.
De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw motorfiets in optimale
conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem
contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u vele veilige en plezierige ritten toe. En vergeet niet, v e iligheid voor alles!
Page 4
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidin gen:
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW
VEILIGHEID!
DAU00005
WAARSCHUWING
LET OP:
OPMERKING:
Wanneer instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan
dit leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel
voor de motorrijder of omstanders of
degene die de motorfiets inspecteert of repareert.
De aanduiding LET OP staat vermeld bij speciale voorzorgsmaatregelen die moeten
worden genomen om schade aan de motorfiets te voorkomen.
De aanduiding NB staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of
verhelderen.
OPMERKING :
@
Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze motorfiets en moet al-
●
tijd bij de machine blijven, ook als deze ooit wordt verkocht.
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om
●
deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw motor en de beschrijving
ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde
van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha
dealer.
@
Page 5
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DW000002
WAARSCHUWING
@
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE MOTORFIETS
GAAT GEBRUIKEN.
Motorfietsen zijn schitterende machines die de motorrijder een onovertroffen gevoel van vrijheid
kunnen geven. Er zijn echter wel bepaalde spelregels en beperkingen, waar u niet omheen kunt; ook
de beste motorfiets kan niet meer dan de natuurwetten toestaan.
1
Regelmatige verzorging en onderhoud is van groot belan g om de waarde en de goede conditie van uw
motor te behouden. Dit geldt trouwens niet alleen voo r de motorfiets, maar ook voor de mot orrijder: om
goed en veilig te rijden moet u zelf ook in goede conditie zijn. Rijden onder invloed van medicijnen,
drugs en alcohol is natuurlijk uit den boze. Motorr ijders horen altijd—meer nog dan autobestuurders—
geestelijk en lichamelijk op hun best te zijn. Ook de geringste hoeveelheid alcohol geeft ongemerkt
een zekere overmoed, die bijzonder gevaarlijk kan zijn.
Beschermende kleding is voor een motorrijder even belangrijk als veiligheidsgordels voor de
bestuurder en inzittenden van een auto. Draag steeds een compleet motorpak (gemaakt van leer of
slijtvast synthetisch materiaal met beschermers), stevige laarzen, motorhandschoenen en een goed
passende helm. Optimaal beschermende kleding mag echter niet aanmoedigen tot zorgeloosheid.
Vooral integraal omsluitende helmen en motorpakken geven een gevoel van totale veiligheid en
bescherming, maar toch zijn motorrijders altijd kwetsbaar in het verkeer. Ken uw eigen grenzen, rijd
niet harder dan verstandig is en neem geen onnodige risico’s. Vooral bij nat weer zit een ongeluk in
een klein hoekje. Een verstandig motorrijder rijdt defensief en met voorspelbaar weggedrag. Ook al
weet uzelf precies wat u doet, verrassing bij andere weggebruikers is gevaarlijk. Houd rekening met
de mogelijkheid dat andere weggebruikers fouten kunnen maken; veiligheid is samenwerking.
Via het contactslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend. De diverse standen van het
contactslot worden hierna beschreven.
DAU00036
ON
Alle elektrische systemen worden elektrisch gevoed en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden
uitgenomen.
DAU00038
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
1. Drukken.
2. Loslaten.
3. Draaien.
DAU00055
P (Parkeren)
Het achterlicht en het parkeerlicht branden,
maar alle overige elektrische systemen zijn
uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
De sleutel moet worden ingedrukt en dan
losgelaten om deze naar “P” te kunnen
draaien.
DCA00043
LET OP:
@
Gebruik de parkeerverlichting niet gedurende langere tijd, anders kan de accu
ontladen raken.
@
3-1
1. Controlelampje “” voor vrijstand
2. Controlelampje “” richtingaanwijzers
3. Controlelampje “ ” voor brandstofniveau
4. Controlelampje grootlicht “”
5. Waarschuwingslampje “” voor olieniveau
DAU03034
Controlelampjes en
waarschuwingslampjes
DAU00061
Controlelampje “” voor vrijstand
Dit controlelampje brandt wanneer de versnellingsbak in de vrijstand staat.
DAU00057
Controlelampje “”
richtingaanwijzers
Dit controlelampje knippert wanneer de
schakelaar voor richtingaanwijzers naar de
linker- of rechterstand is gedrukt.
Page 17
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Controlelampje “” voor
DAU00083
brandstofniveau
Dit controlelampje gaat branden wanneer
het brandstofniveau daalt tot beneden ca.
3 L. Als het zover is, draai dan de schakelaar voor brandstofreserve naar de stand
“RES” en vul zo snel mogelijk brandstof bij.
DAU00063
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje gaat branden wanneer
het grootlicht van de koplamp is ingeschakeld.
Waarschuwingslampje “” voor
DAU03285
olieniveau
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
het motorolieniveau laag is.
Het elektrisch circuit van het waarschuwingslampje kan via de volgende procedure worden getest.
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Als het waarschuwingslampje niet
gaat branden, vraag dan een Yamaha
dealer het elektrisch circuit te testen.
OPMERKING:
@
Bij een voldoende hoog olieniveau kan het
waarschuwingslampje soms toch knipperen bij rijden op een helling of bij plotseling
afremmen of optrekken, er is dan echter
geen sprake van een storing.
@
3
1. Terugstelknop ritteller
2. Kilometerteller
3. Ritteller
DAU00095
Snelheidsmeterunit
De snelheidsmeterunit is voorzien van een
snelheidsmeter, een kilometerteller en een
ritteller. De snelheidsmeter toont de actuele
rijsnelheid. De kilometerteller toont de totale afgelegde afstand. De ritteller toont de afstand afgelegd sinds de teller het laatst via
de terugstelknop werd teruggesteld op nul.
De ritteller kan worden gebruikt om de afstand te schatten die met een volle brandstoftank kan worden afgelegd. Deze
informatie stelt u in staat de volgende tankstops te plannen.
3-2
Page 18
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
LET OP:
DAU00109
Antidiefstal-alarm (optie)
Deze motor kan door een Yamaha dealer
worden uitgerust met een optioneel antidiefstal-alarmsysteem. Neem contact op
met een Yamaha dealer voor nadere
informatie.
3
1. Toerenteller
2. Rode zone
Toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de motorrijder het motortoerental controleren en
dit binnen het ideale bereik houden.
LET OP:
@
Laat de motor niet draaien terwijl de toerenteller aanwijst in de rode zone.
Rode zone: 8.500 tpm en hoger
@
DAU00101
DC000003
3-3
1. Temperatuurmeter koelvloeistof
2. Rode zone
DAU01652
Temperatuurmeter koelvloeistof
Met de contactsleutel in de stand “ON”
geeft de temperatuurmeter koelvloeistof de
temperatuur van de koelvloeistof aan. De
koelvloeistoftemperatuur is afhankelijk van
de weersomstandigheden en de motorbelasting. Als de naald bij of in de rode zone
staat, zet de machine dan stil en laat de motor afkoelen. (Zie pagina 6-46 voor nadere
instructies.)
@
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
@
DC000002
Page 19
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1. Lichtsignaalschakelaar “”
2. Dimlichtschakelaar
3. Richtingaanwijzerschakelaar “”
4. Claxonschakelaar “”
DAU00118
Stuurschakelaars
DAU00119
Lichtsignaalschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om de koplamp
een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU00121
Dimlichtschakelaar
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht en op “” voor dimlicht.
Richtingaanwijzerschakelaar “”
DAU00124
Druk deze schakelaar naar rechts om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze
schakelaar naar links om afslaan naar links
aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand.
Dit model is voorzien van een automatisch
uitschakelsysteem; de richtingaanwijzers
gaan vanzelf uit nadat de machine zowel
ca. 150 m als gedurende ca. 15 seconden
heeft gereden. De richtingaanwijzers kunnen echter ook met de hand worden uitgeschakeld, door de schakelaar in te drukken
nadat deze in de middenstand is teruggekeerd.
OPMERKING :
@
Het automatisch uitschakelsysteem werkt
alleen tijdens het rijden, zodat de richtingaanwijzers niet automatisch uitschakelen
terwijl u stilstaat op een kruising.
@
DAU00129
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
3
1. Noodstopschakelaar
2. Lichtschakelaar
3. Startknop “”
4. Schakelaar brandstofreserve “FUEL”
DAU00138
Noodstopschakelaar
Zet deze schakelaar op “” om in een
noodgeval de motor direct uit te schakelen,
zoals wanneer de machine omslaat of als
de gaskabel blijft hangen.
DAU00134
Lichtschakelaar
Zet deze schakelaar in de stand “”
om de parkeerlichten, het achterlicht en de
instrumentenverlichting in te schakelen. Zet
de schakelaar in de stand “” om ook de
koplamp in te schakelen.
3-4
Page 20
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3
1. Noodstopschakelaar
2. Lichtschakelaar
3. Startknop “”
4. Schakelaar brandstofreserve “FUEL”
Startknop “”
Druk deze knop in om de motor door middel
van de startmotor te starten.
LET OP:
@
Zie pagina 5-1 voor startinstructies
voordat u de motor start.
@
DAU00143
DC000005
Schakelaar brandstofreserve “FUEL”
DAU01653
Onder normale omstandigheden hoort
deze schakelaar in de stand “ON” te staan.
Wanneer tijdens het rijden het controlelampje brandstofniveau gaat branden, zet
de schakelaar dan op “RES”, vul zo snel
mogelijk brandstof bij en zet de schakelaar
dan weer terug op “ON”.
OPMERKING:
@
Direct bij overschakelen naar “RES” is nog
ca. 3 L brandstof in de tank aanwezig.
@
1. Koppelingshendel
DAU00152
Koppelingshendel
De koppelingshendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur
toe om de koppeling te ontkoppelen. Laat de
hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele werking van de koppeling moet de hendel snel ingetrokken
worden en langzaam worden losgelaten.
De koppelingshendel is voorzien van een
sperschakelaar die deel uitmaakt van het
startspersysteem. (Zie pagina 3-16 voor uitleg over het startspersysteem.)
3-5
Page 21
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1. Schakelpedaal1. Remhendel1. Rempedaal
DAU00157
Schakelpedaal
Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt bij het
schakelen van de versnellingen van de
5-traps constant-mesh versnellingsbak op
deze motorfiets.
Remhendel
De remhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur
toe om de voorrem te bekrachtigen.
DAU00158
Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te bekrachtigen.
3
DAU00162
3-6
Page 22
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING:
WAARSCHUWING
3
1. Hendel (× 2)1. Open.
DAU01654
Vuldop brandstoftank
Verwijderen van de tankdop
1. Druk de handgrepen links en rechts
van de rugsteun voor het rijderzadel in
de afgebeelde richting en schuif de
rugsteun van het rijderzadel naar voren.
2. Steek de sleutel in het slot en draai
een kwartslag rechtsom. Het slot
wordt ontgrendeld en de tankdop kan
worden verwijderd.
Aanbrengen van de tankdop
1. Breng de tankdop aan in de vulopening van de brandstoftank, met de
sleutel in het slot.
2. Draai de sleutel linksom en neem
deze dan uit.
3. Schuif de rugsteun voor het rijderzadel
naar achteren en druk hem omlaag.
@
De tankdop kan alleen worden aangebracht
met de sleutel in het slot. Bovendien kan de
sleutel niet worden uitgenomen als de
tankdop niet correct aangebracht en vergrendeld is.
@
@
DW000024
Controleer of de tankdop correct is aangebracht alvorens te gaan rijden.
@
3-7
Page 23
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1. Vulpijp
2. Brandstofniveau
DAU01183
Brandstof
Controleer of voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is. Vul de brandstoftank tot onderaan de vulpijp, zoals getoond in de afbeelding.
WAARSCHUWING
@
●
Overvul de brandstoftank niet, anders zal benzine uitstromen zodra
deze warm wordt en uitzet.
●
Mors geen brandstof op een heet
motorblok.
@
DW000130
DAU00185
LET OP:
@
Veeg gemorste brandstof direct af met
een schone, droge en zachte doek, de
brandstof kan immers schade toebrengen aan de lak of aan kunststof
onderdelen.
@
DAU00191
Aanbevolen brandstof:
Normale loodvrije brandstof met een
octaangetal (RON) van minstens 91
Inhoud brandstoftank:
Totale hoeveelheid:
15 L
Reservehoeveelheid:
3 L
OPMERKING:
@
Als de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan brandstof van een ander merk of
met een hoger octaangetal.
@
3
1. Chokehendel
DAU02976
Chokehendel
Voor het starten van een koude motor is
een rijker lucht/brandstof mengsel nodig;
via de choke wordt dit mengsel geleverd.
Beweeg de hendel in de richting a om de
choke aan te zetten.
Beweeg de hendel in de richting b om de
choke uit te zetten.
3-8
Page 24
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Om het stuur te ontgrendelen
1. Open het stuurslotplaatje en steek
dan de stuurslotsleutel in het slot.
2. Druk de sleutel in, draai hem 1/8 slag
linksom zodat hij naar buiten komt en
laat de sleutel dan los.
3. Neem de sleutel uit en sluit dan het
slotplaatje.
3
1. Stuurslot1. Hendel (× 2)
DAU03342
Stuurslot
Rijderzadel
DAU03413
Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur volledig naar rechts.
2. Open het stuurslotplaatje en steek
dan de stuurslotsleutel in het slot.
3. Draai de sleutel 1/8 slag linksom, druk
de sleutel verder in terwijl het stuur
iets naar links wordt gedraaid en draai
de sleutel dan 1/8 slag rechtsom.
4. Controleer of het stuur is vergrendeld,
neem de sleutel uit en sluit dan het
slotplaatje.
Verwijderen van het rijderzadel
1. Haal de rugsteun los door de hendels
links en rechts van de rugsteun voor
het rijderzadel in de afgebeelde richting te drukken en schuif dan de rugsteun naar voren.
3-9
Page 25
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
WAARSCHUWING
3
1. Bout (× 2)
2. Schroef (× 2)
2. Verwijder de bouten en schroeven en
neem dan het rijderzadel los.
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
Aanbrengen van het rijderzadel
1. Steek het uitsteeksel aan de voorzijde
van het rijderzadel in de zadelbevestiging, zoals getoond in de afbeelding.
2. Plaats het rijderzadel in de oorspronkelijke positie en draai dan de bouten
en schroeven vast.
OPMERKING:
@
Controleer of het zadel stevig is vergrendeld alvorens te gaan rijden.
@
3. Plaats de rugsteun voor het rijderzadel
terug in de oorspronkelijke positie.
3-10
1. Helmbevestiging
2. Open.
DAU00260
Helmbevestiging
Steek de sleutel in het slot en draai deze
dan zoals afgebeeld om de helmbevestiging te openen.
Vergrendel de helmbevestiging door deze
in de oorspronkelijke positie te plaatsen en
dan de sleutel uit te nemen.
@
Rijd nooit met een helm bevestigd aan
de helmbevestiging, de helm kan zo
voorwerpen raken waardoor de machine
mogelijk onbestuurbaar wordt en een
ongeval niet uitgesloten is.
@
DW000030
Page 26
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING:
DAU03414
Afstellen van de voorvork
Deze voorvork is voorzien van luchtventielen om de veervoorspanning in te stellen.
WAARSCHUWING
@
Geef beide vorkpoten steeds dezelfde
afstelling, anders kan slecht weggedrag
en verminderde rijstabiliteit het gevolg
3
zijn.
@
DW000035
1. Luchtventieldop
2. Luchtventiel
Stel de veervoorspanning als volgt af.
1. Laat het voorwiel vrij hangen door de
motorfiets op de middenbok te zetten.
OPMERKING:
@
Bij het controleren en instellen van de luchtdruk mag er geen gewicht rusten op de
voorzijde van de motorfiets.
@
2. Verwijder de luchtventieldop van beide vorkpoten.
1. Luchtdrukmeter
3. Controleer met een luchtdrukmeter de
luchtdruk in beide vorkpoten.
@
Een luchtdrukmeter is als optie verkrijgbaar
bij een Yamaha dealer.
@
4. Om de veerwaarde te verhogen en zo
de vering stugger te maken, wordt de
luchtdruk verhoogd met een luchtpomp of via een persluchtaansluiting.
Om de veerwaarde te verlagen en zo
een zachtere vering te verkrijgen,
wordt de luchtdruk verlaagd door beide ventielstiften in te drukken.
3-11
Page 27
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
WAARSCHUWING
Veerwaarde:
Minimum/standaard (zacht):
Luchtdruk =
40 kPa (0,4 kg/cm
2
, 0,4 bar)
Maximum (hard):
LET OP:
@
Luchtdruk =
100 kPa (1,0 kg/cm
2
, 1,0 bar)
DC000012
Overschrijdt de maximumluchtdruk niet,
anders kunnen de oliekeerringen in de
voorvork beschadigd raken.
@
WAARSCHUWING
@
DWA00037
In de rechter en linker vorkpoot mag de
luchtdruk niet verschillend zijn, anders
kunnen het weggedrag en de rijstabiliteit negatief worden beïnvloed.
@
5. Breng de luchtventieldoppen stevig
aan.
1. Schokdemperunit (× 2)
DAU01657
Afstellen van de
schokdemperunits
Beide schokdemperunits zijn uitgerust met
een stelring voor veervoorspanning en met
een stelknop voor veerdemping.
LET OP:
@
Probeer nooit een stelmechanisme
voorbij de maximum- of minimuminstelwaarden te verdraaien.
@
DC000015
DW000040
@
Geef beide schokdemperunits steeds
dezelfde instelling, anders kan slecht
weggedrag en verminderde rijstabiliteit
het gevolg zijn.
@
3
3-12
Page 28
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING:
OPMERKING:
@
Draai de stelring zodanig dat de on-
●
derrand tegenover het gewenste instelpunt op de schokdemper staat.
Verricht de afstelling met de speciale
●
sleutel in de gereedschapsset bij de
machine.
@
3
Veervoorspanning
Draai om de veervoorspanning te verhogen
en zo de vering stugger te maken de stelring op beide schokdemperunits in de richting a. Draai om de veervoorspanning te
verlagen en zo de vering zachter te maken
de stelring op beide schokdemperunits in
de richting b.
Veervoorspanning:
Minimum (zacht): 1
Standaard: 1
Maximum (hard): 5
3-13
1. Stelknop veerdemping
2. Positie-indicator
Veerdemping
Draai om de veerdemping te verhogen en
zo de vering stugger te maken de stelknop
op beide schokdemperunits richting a.
Draai om de veerdemping te verlagen en zo
de vering zachter te maken de stelknop op
beide schokdemperunits richting b.
@
Zet het gewenste instelpunt op de stelknop
tegenover de positie-indicator op de schokdemper.
@
Page 29
Veerdemping:
Minimum (zacht): 1
Standaard: 1
Maximum (hard): 4
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3
3-14
Page 30
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Afstemmen van afstellingen voor voor- en achtervering
Hanteer deze tabel als richtlijn om de afstellingen voor demping en vering voor de voorvork en de achterschokdemper op elkaar af te st emmen overeenkomstig de verschillende belastingscondities.
CI-06D
3
LET OP:
@
Probeer nooit een stelmechanisme voorbij de maximum- of minimuminstelwaarden te verdraaien.
De zijstandaard bevindt zich aan de linkerzijde van het frame. Trek of druk de zijstandaard met uw voet omhoog of omlaag
terwijl u de motorfiets verticaal houdt.
OPMERKING:
@
De ingebouwde sperschakelaar voor de zijstandaard maakt deel uit van het startspersysteem, dat in bepaalde situaties de
werking van het ontstekingssysteem blokkeert. (Zie hierna voor een nadere uitleg
over het startspersysteem.)
@
DAU00330
DW000044
WAARSCHUWING
@
Met de motorfiets mag nooit worden gereden terwijl de zijstandaard omlaag
staat of niet behoorlijk kan worden opgetrokken (of niet omhoog blijft), anders
kan de zijstandaard de grond raken en
zo de motorrijder afleiden, waardoor u
de macht over het stuur verliest. Het
Yamaha startspersysteem is ontworpen
om de motorrijder te helpen bij zijn verantwoordelijkheid de zijstandaard op te
trekken alvorens weg te rijden. Controleer dit systeem daarom regelmatig zoals hierna beschreven en laat het
repareren door een Yamaha dealer als
de werking niet naar behoren is.
@
3-16
DAU00332
Startspersysteem
Het startspersysteem (waarvan de
sperschakelaar voor de zijstandaard, de
sperschakelaar voor de koppelingshendel
en de vrijstandschakelaar deel uitmaken)
heeft de volgende functies.
Het verhindert starten wanneer de
●
versnellingsbak in een versnelling geschakeld is en de zijstandaard is opgeklapt, terwijl de koppelingshendel
niet is ingetrokken.
Het verhindert starten wanneer de
●
versnellingsbak in een versnelling geschakeld is en de koppelingshendel is
ingetrokken, terwijl de zijstandaard
nog omlaag staat.
Het schakelt een draaiende motor af
●
zodra de zijstandaard omlaag bewo-
gen wordt.
Controleer de werking van het startspersysteem regelmatig, hanteer daarbij de volgende werkwijze.
@
●
Bij deze inspectie moet de machine
op de middenbok worden gezet.
●
Als zich een storing voordoet,
vraag dan alvorens te gaan rijden
een Yamaha dealer het systeem te
controleren.
@
DW000046
3
Page 32
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
CD-01D
Terwijl de motor uit staat:
1. Klap de zijstandaard omlaag.
2. Zorg dat de motorstopschakelaar op “” staat.
3. Draai de contactsleutel naar “ON”.
4. Zet de versnelling in z’n vrij.
5. Druk op de startschakelaar.
Start de motor?
3
Terwijl de motor nog loopt:
6. Klap de zijstandaard omhoog.
7. Trek de koppelingshendel in.
8. Schakel naar de eerste versnelling.
9. Klap de zijstandaard omlaag.
Slaat de motor af?
JANEE
JANEE
Nadat de motor is afgeslagen:
10. Klap de zijstandaard omhoog.
11. Trek de koppelingshendel in.
12. Druk op de startschakelaar.
Start de motor?
JANEE
Alles is in orde.
U kunt met de motorfiets gaan rijden.
OPMERKING:
Deze controle werkt het best wanneer de motor
al is opgewarmd.
Er kan iets mis zijn met de vrijloopschakelaar.
Rijd niet met de motorfiets
gecontroleerd door een Yamaha dealer.
Er kan iets mis zijn met de zijstandaardschakelaar.
Rijd niet met de motorfiets
gecontroleerd door een Yamaha dealer.
Er kan iets mis zijn met de koppelingsschakelaar.
De eigenaar is verantwoordelijk voor de conditie van de machine. Vitale onderdelen kunnen bijvoorbeeld bij blootstelling aan weer en wind
vrij snel en onverwachts achteruitgaan, ook als de machine niet wordt gebruikt. Eventuele schade, vloeistoflekkage of het wegvallen van
de bandspanning kan ernstige gevolgen hebben. Het is daarom van belang om voorafgaand aan elke rit een visuele inspectie uit te voeren
en bovendien de volgende punten te controleren.
Controlelijst voor gebruik
ONDERDEELCONTROLEPUNTENPAGINA
Voorrem
Achterrem
4
Koppeling
Gasgreep en
behuizing
Motorolie
Koelvloeistof
Cardanolie
Wielen en banden
Bedienings
Rempedaal- en
schakelpedaalas
Werking van rem- en
koppelingshendel
Werking van de
zijstandaard
• Controleer de remwerking, de speling van de remhendel, het niveau van de remvloeistof en eventuele lekkage.
• Indien noodzakelijk, bijvullen met DOT 4 remvloeistof.
• Controleer de remwerking, het niveau van de remvloeistof en eventuele lekkage.
• Indien noodzakelijk, bijvullen met DOT 4 remvloeistof.
• Controleer op soepele werking.
• Indien noodzakelijk smeren.
• Controleer oliepeil.
• Indien nodig, olie bijvullen.
• Controleer koelvloeistofpeil.
• Indien nodig, koelvloeistof bijvullen.
• Kijk of er sprake kan zijn van lekkage.6-13
• Controleer de bandenspanning, de slijtage en eventuele beschadigingen.6-21–6-24
• Controleer op soepele werking.
• Indien noodzakelijk smeren.
• Controleer op soepele werking.
• Indien noodzakelijk smeren.
• Controleer op soepele werking.
• Indien noodzakelijk smeren.
• Controleer op soepele werking.
• Indien noodzakelijk smeren.
6-25–6-28
6-25–6-28
6-24, 6-27
6-21, 6-29
6-9–6-12
6-14–6-18
6-28
6-29
6-30
6-30
DAU01114
DAU03328
4-1
Page 35
CONTROLES VOOR HET STARTEN
ONDERDEELCONTROLEPUNTENPAGINA
Bevestigingsdelen van
frame
Benzine
Lichten, indikator-
lampjes en schakelaars
Accu
OPMERKING:
@
Voordat de motorfiets wordt gebruikt moet telkens een korte algemene con trole worden uitgevoerd . Zo’n i nspectie n eemt maar wein ig tijd
in beslag en de hiermee gegarandeerde veiligheid is die tijd alleszins waard.
@
WAARSCHUWING
@
Wanneer functies vermeld in de Controlelijst voor Gebruik niet naar behoren werken, laat dan een inspectie uitvoeren en eventueel repareren voordat u de machine gebruikt.
@
• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig vastzitten.
• Indien nodig, aantrekken.
• Controleer benzinepeil.
• Indien nodig, benzine tanken.
—
3-8
• Controleer op juiste werking.—
• Controller het peil van de elektrolyt.
• Indien nodig, bijvullen gedistilleerd water.
6-33–6-36
DWA00033
4
4-2
Page 36
Page 37
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
Starten van een koude motor ............................................................5-1
Starten van een warme motor ...........................................................5-3
Zorg dat u volkomen vertrouwd
bent met alle bedieningsfuncties en
hun werking voordat u gaat rijden.
Informeer bij een Yamaha dealer als
u de werking van een schakelaar of
functie niet volkomen begrijpt.
●
Start de motor nooit in een afgesloten ruimte en laat deze hierin ook
niet lange tijd aaneen draaien. Uitlaatgassen zijn giftig en het inademen ervan kan al binnen korte tijd
5
leiden tot bewusteloosheid en dodelijk letsel. Controleer altijd of er
voldoende ventilatie is.
●
Controleer of de zijstandaard is ingetrokken alvorens weg te rijden.
Als de zijstandaard niet behoorlijk
is ingetrokken, kan deze de grond
raken en zo de motorrijder afleiden,
waardoor u de macht over het stuur
verliest.
@
Starten van een koude motor
Het startspersysteem staat starten alleen
toe als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
De versnellingsbak staat in de vrij-
●
stand.
De versnellingsbak staat in een ver-
●
snelling geschakeld terwijl de koppelingshendel is ingetrokken en de
zijstandaard is opgeklapt.
WAARSCHUWING
@
●
Controleer voor het starten van de
motor de werking van het startspersysteem en volg daarbij de werkwijze beschreven op pagina 3-16.
●
Ga nooit rijden terwijl de zijstandaard omlaag staat.
@
1. Draai de contactsleutel naar “ON” en
controleer of de noodstopschakelaar
op “” is gezet.
DAU01627
DW000054
DC000035
@
Als het controlelampje voor brandstofniveau gaat branden, controleer dan het
brandstofniveau en vul zo nodig zo
spoedig mogelijk bij.
@
2. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand.
@
Als de versnellingsbak in de vrijstand staat,
moet het vrijstandcontrolelampje branden;
zo niet, vraag dan een Yamaha dealer het
elektrisch circuit te testen.
@
3. Zet de choke aan en draai de gasgreep helemaal dicht. (Zie pagina 3-8
voor de bediening van de choke.)
4. Start de motor door de startknop in te
drukken.
5-1
Page 39
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
OPMERKING:
OPMERKING:
@
Als de motor niet wil starten, laat dan de
startknop los, wacht een paar seconden en
probeer het dan opnieuw. Om de accu te
sparen, dient u de startmotor nooit langer
dan 10 seconden achtereen te laten
draaien.
@
LET OP:
@
●
De controlelampjes voor olieniveau
DC000038
en voor brandstofniveau moeten
gaan branden als de startknop
wordt ingedrukt en moeten weer
uitgaan zodra de startknop wordt
losgelaten.
●
Als het olieniveaulampje knippert
of aan blijft na het starten, zet de
motor dan direct af, controleer het
olieniveau en let op eventuele olielekkage. Vul zo nodig motorolie bij
en controleer het olieniveaulampje
dan opnieuw. Als het waarschuwingslampje niet gaat branden als
de startknop wordt ingedrukt, of als
het lampje niet uitgaat na starten
met voldoende motorolie, vraag
dan een Yamaha dealer het elektrisch circuit te controleren.
●
Als het controlelampje voor brandstofniveau na starten blijft branden,
zet dan de motor af om het brandstofniveau te controleren. Vul zo
nodig brandstof bij en controleer
dan het controlelampje opnieuw.
Als het controlelampje niet gaat
branden als de startknop wordt ingedrukt, of als het lampje niet uitgaat terwijl gestart wordt met
voldoende brandstof, vraag dan
een Yamaha dealer het elektrisch
circuit te controleren.
@
5. Zet na het starten van de motor de
chokehendel tot halverwege terug.
DCA00045
LET OP:
@
Trek nooit snel op terwijl de motor nog
koud is, dit verkort de levensduur van de
motor!
@
6. Zet de choke uit zodra de motor warm
is.
@
De motor is warm wanneer hij normaal reageert op de gasbediening terwijl de choke
uit is gezet.
@
5
5-2
Page 40
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
LET OP:
Starten van een warme motor
Volg dezelfde procedure als bij starten van
een koude motor, alleen is het gebruik van
de choke niet nodig als de motor warm is.
5
DAU01258
1. Schakelpedaal
N. Vrijstand
DAU00423
Schakelen van versnellingen
Door de versnellingen te schakelen kunt u
het beschikbare motorvermogen doseren
bij het wegrijden, optrekken, tegen een helling oprijden etc.
De schakelstanden worden getoond in de
afbeelding.
OPMERKING :
@
Om de versnellingsbak in de vrijstand te
schakelen wordt het schakelpedaal enkele
malen ingetrapt totdat het einde van de slag
bereikt is, waarna het pedaal iets wordt opgetrokken.
@
@
●
Rijd niet lange tijd met afgezette
motor, ook niet met de versnellingsbak in de vrijstand, en sleep de
motorfiets niet over lange afstanden. De versnellingsbak wordt alleen afdoende gesmeerd terwijl de
motor draait. Door onvoldoende
smering kan de versnellingsbak
worden beschadigd.
●
Gebruik altijd de koppeling om de
versnellingsbak te schakelen om zo
schade aan de motor, de versnellingsbak en de aandrijving te voorkomen; door hun constructie zijn deze
niet bestand tegen de schokken die
optreden bij belast schakelen.
@
DC000048
5-3
Page 41
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
DAU02941
Aanbevolen schakelpunten
(alleen voor Zwitserland)
De aanbevolen schakelpunten tijdens accelereren staan vermeld in de tabel hierna.
CF-01D
→
1 e
2 e
3 e
4 e
OPMERKING:
@
2 e
→
3 e
→
4 e
→
5 e
Wanneer ineens twee versnellingen tegelijk
wordt teruggeschakeld, moet in gelijke
mate snelheid worden geminderd (bijvoorbeeld minderen tot 35 km/u bij terugschakelen van de 4e naar de 2e versnelling).
@
Aanbevolen snelheid
(km/u)
23
36
50
60
DAU00424
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik
Het brandstofverbruik is vooral afhankelijk
van uw rijstijl. Hierna volgen enkele tips om
het brandstofverbruik te verlagen:
Laat de motor goed warmdraaien.
●
Zet de choke zo snel mogelijk uit.
●
Schakel snel en soepel door en ver-
●
mijd hoge toerentallen terwijl u accelereert.
Geef geen gas tijdens het terugscha-
●
kelen en voorkom dat de motor onbelast met een hoog toerental draait.
Laat de motor niet langdurig stationair
●
draaien maar zet hem af (bijvoorbeeld
in files, bij stoplichten of bij spoorwegovergangen).
DAU00436
Inrijden van de motor
De periode tussen de 0 en 1.000 km is de
belangrijkste periode in de levensduur van
de motor. Lees daarom de volgende informatie aandachtig door.
Omdat de motor splinternieuw is, mag hij tijdens de eerste 1.000 km niet overmatig
worden belast. De verschillende onderdelen van de motor slijten op elkaar in totdat
de juiste bedrijfsspelingen zijn bereikt. Rijd
tijdens deze periode nooit langdurig volgas
en vermijd ook andere manoeuvres die tot
oververhitting van de motor kunnen leiden.
5
5-4
Page 42
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
WAARSCHUWING
0–150 km
150–500 km
5
500–1.000 km
Laat de motor niet langdurig meer dan
●
4.500 tpm draaien.
Zet de motor steeds af nadat hij een
●
uur heeft gedraaid en laat hem dan vijf
minuten lang afkoelen.
Varieer van tijd tot tijd het motortoe-
●
rental. Laat de motor niet steeds in
één vaste stand van de gasgreep
draaien.
Laat de motor niet langdurig meer dan
●
5.500 tpm draaien.
Gebruik de motor in alle versnellingen,
●
maar draai het gas nooit helemaal
open.
Laat de motor niet langdurig volgas
●
draaien.
Laat de motor niet langdurig meer dan
●
6.500 tpm draaien.
DAU00442
DC000056
LET OP:
@
Nadat de eerste 1.000 km zijn afgelegd,
moet de motorolie en de cardanolie worden ververst en het oliefilterpatroon
worden vervangen.
@
1.000 km en verder
De machine kan nu verder normaal worden
gebruikt.
DC000053
LET OP:
@
●
Voer het toerental niet zover op dat
de toerenteller aanwijst in de rode
zone.
●
Als tijdens de inrijperiode motorschade optreedt, vraag dan direct
een Yamaha dealer de machine te
controleren.
@
DAU00460
Parkeren
Zet de motor af wanneer u gaat parkeren
en neem de sleutel uit het contactslot.
@
●
De motor en het uitlaatsysteem
kunnen zeer heet worden, parkeer
dus op een plek waar voetgangers
of kinderen niet gemakkelijk met
deze onderdelen in aanraking kunnen komen.
●
Parkeer niet op een helling of op
een zachte ondergrond, de motor
zou dan kunnen omvallen.
Veiligheid is de verantwoordelijkheid van de
eigenaar. Door periodiek inspecties, afstellingen en smeerbeurten uit te laten voeren,
zorgt u ervoor dat uw machine in zo veilig
en efficiënt mogelijke conditie blijft. Op de
volgende pagina’s wordt de belangrijkste
informatie met betrekking tot inspecties, afstellingen en smeerbeurten gegeven.
De intervalperioden in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema zijn slechts
te beschouwen als algemene richtlijn voor
normale rijomstandigheden. Het is echter
mogelijk dat de INTERVALPERIODEN
VOOR ONDERHOUD MOETEN WORDEN VERKORT AFHANKELIJK VAN HET
WEER, HET TERREIN, DE GEOGRAFI-
6
SCHE LOCATIE EN INDIVIDUEEL
GEBRUIK.
WAARSCHUWING
@
Vraag een Yamaha dealer het onderhoudswerk uit te voeren als u hiermee
niet echt vertrouwd bent.
@
DAU00464
DW000060
1. Boordgereedschapsset
2. Rugsteun rijderzadel
DAU01659
Boordgereedschapsset
De boordgereedschapsset is te vinden in
het opbergcompartiment achter de rugsteun
van het rijderzadel. (Zie pagina 3-9 voor uitleg over het vooruit- en achteruitschuiven
van de rugsteun voor het rijderzadel).
De onderhoudsinformatie in deze handleiding en het gereedschap in de boordgereedschapsset zijn bedoeld om u te
ondersteunen bij het uitvoeren van preventief onderhoud en kleinere reparaties. Het
gebruik van extra gereedschap zoals een
momentsleutel kan echter nodig zijn om bepaalde onderhoudswerkzaamheden correct uit te voeren.
@
Laat een Yamaha dealer onderhoud verrichten als u niet beschikt over het gereedschap of de ervaring die voor bepaalde
werkzaamheden vereist zijn.
@
6-1
Page 45
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DW000063
WAARSCHUWING
@
Door modificaties die niet door Yamaha
zijn goedgekeurd kan het motorvermogen achteruitgaan of de machine te onveilig worden om nog te gebruiken
Raadpleeg een Yamaha dealer voordat u
zelf wijzigingen aanbrengt.
@
6
6-2
Page 46
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Periodiek smeer- en onderhoudsschema
OPMERKING:
@
●
De jaarlijkse controles horen eenmaal per jaar te worden uitgevoerd, behalve wanneer in plaats daarvan een onderhoudsbeurt op kilometerbasis wordt verricht.
Herhaal de intervalperioden vanaf 50.000 km, te beginnen bij 10 .000 km.
●
Werkzaamheden gemarkeerd met een asterisk horen te worden uitgevoerd door een Yamaha dealer, omdat hiertoe speciaal ge-
●
reedschap, technische gegevens en vakmanschap vereist zijn.
@
CP-01D
NR.ONDERDEELINSPECTIE- OF ONDERHOUDSBEURT
Brandstofleiding
1
*
Brandstoffilter• Controleer de conditie.√√
2
*
3Bougie
6
Kleppen
4
*
5Luchtfilterelement
Accu
6
*
Koppeling
7
*
Voorrem
8
*
• Controleer de brandstofslangen op scheuren of
beschadiging.
• Controleer de conditie.
• Reinigen en elektrodenafstand bijstellen.
• Vervangen.√√
• Klepspeling controleren.
• Afstellen.
• Reinigen.√√
• Vervangen.√√
• Electrolytniveau en soortelijk gewicht controleren.
• Correcte ligging van ontluchtingsslang controleren.
• Werking en vloeistofniveau controleren, machine
controleren op vloeistoflekkage. (Zie OPMERKING op
bladzijde 6-5.)
• Werking en vloeistofniveau controleren, machine
controleren op vloeistoflekkage. (Zie OPMERKING op
bladzijde 6-5.)
• Remblokken vervangen.Ind i e n a f g e sl e t e n t o t aan slijtagelimiet.
KILOMETERSTAND (×1.000 km)
1 10203040
√√√√√
√√√√√ √
DAU03540
JAARLIJKSE
CONTROLE
√√√√ √
√√
√√
√√√√ √
6-3
Page 47
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
NR.ONDERDEELINSPECTIE- OF ONDERHOUDSBEURT
• Werking en vloeistofniveau controleren, machine
9*Achterrem
Remslangen
10
*
11
Wielen• Controleren op slingering en schade.√√√√
*
12
Banden
*
13
Wiellagers• Lager controleren op losheid of schade.√√√√
Voorvork• Controleren op werking en olielekkage.√√√√
19
*
Achterschokdemperunits
20
*
Carburateurs
21
*
22Motorolie• Verversen.√√√√√ √
controleren op vloeistoflekkage. (Zie OPMERKING op
bladzijde 6-5.)
• Remblokken vervangen.Ind i e n a f g e s l e t e n t o t aan slijtagelimiet.
• Controleren op scheuren of beschadiging.√√√√ √
• Vervangen.Elk e 4 j a a r
• Controleren op correcte profieldiepte en op schade.
• Zo nodig vervangen.
• Bandspanning controleren.
• Zo nodig corrigeren.
• Controleren op werking en overmatige speling.√√√√
• Smeren met molybdeenvet.Elke 50.000 km
• Controleren op lagerspeling en stroefheid in
stuurbeweging.
• Smeren met lithiumvet.Elke 50.000 km
• Controleren of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn
vastgezet.
• Werking controleren.
• Smeren.
• Controleren op werking en achterschokdempers op
olielekkage.
• Stationair motortoerental afstellen en carburateurs
synchroniseren.
KILOMETERSTAND (×1.000 km)
1 10203040
√√√√√ √
√√√√
√√√√√
√√√√ √
√√√√ √
√√√√
√√√√√ √
JAARLIJKSE
CONTROLE
6
6-4
Page 48
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
NR.ONDERDEELINSPECTIE- OF ONDERHOUDSBEURT
23Oliefilterpatroon• Vervangen.√√√
• Koelvloeistofniveau controleren en machine inspecteren op
Koelsysteem
24
*
25Cardanolie
Remlichtschakelaars
26
*
voor- en achterrem
Bewegende delen en
27
kabels
Verlichting,
signaleringssysteem en
28
*
schakelaars
koelvloeistoflekkage.
• Verversen.Elke 3 j a a r
• Olieniveau controleren en machine inspecteren op
olielekkage.
• Verversen.√√√
• Werking controleren.√√√√√ √
• Smeren.√√√√ √
• Werking controleren.
• Richthoek koplamplichtbundel afstellen.
KILOMETERSTAND (×1.000 km)
1 10203040
√√√√ √
√√√
√√√√√ √
6
OPMERKING:
@
Het luchtfilter dient vaker te worden gecontroleerd wanneer u in een extreem vochtige of sto ffige omgeving rijdt.
●
Onderhoud aan hydraulisch rem- en koppelingssysteem
●
• Controleer regelmatig het remvloeistofniveau en vul zo nodig bij.
• Vervang de inwendige onderdelen van de hoofdremcilinder en de remklau w en van de koppelingshoofdcilinder en -werkcilinder na
elke twee jaar en ververs dan ook de rem- en de koppelingsvloeistof.
@
JAARLIJKSE
CONTROLE
DAU03310*
6-5
Page 49
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1. Stroomlijnpaneel A
2. Paneel A
3. Paneel B
DAU01139
Stroomlijn- en framepanelen
verwijderen en aanbrengen
Bij het uitvoeren van sommige onderhoudswerkzaamheden beschreven in dit
hoofdstuk moeten de hierboven afgebeelde
stroomlijn- en framepanelen worden verwijderd. Neem deze paragraaf door wanneer
een stroomlijn- of framepaneel moet worden verwijderd of aangebracht.
1. Ontgrendelen.1. Houder (× 2)
DAU03415
Stroomlijnpaneel A
Verwijderen van het stroomlijnpaneel
1. Steek de sleutel in het slot en draai
rechtsom.
2. Trek het stroomlijnpaneel los zoals getoond.
2. Uitsteeksel (× 2)
Aanbrengen van het stroomlijnpaneel
1. Zet de houders aan het stroomlijnpaneel tegenover de pennen op het frame.
2. Druk tegen de achterzijde van het
stroomlijnpaneel tot het paneel vastklikt.
3. Verwijder de sleutel uit het slot.
6-6
6
Page 50
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1. Schroef (× 2)1. Schroef (× 2)1. Bougiedop
Paneel A
Verwijderen van het paneel
1. Verwijder het stroomlijnpaneel A. (Zie
pagina 6-6 voor de werkwijze bij ver-
6
wijderen en aanbrengen van het
stroomlijnpaneel.)
2. Verwijder de schroeven en neem het
paneel los.
Aanbrengen van het paneel
1. Plaats het paneel in de oorspronkelijke positie en breng dan de schroeven
aan.
2. Breng het stroomlijnpaneel aan.
DAU03340
Paneel B
Verwijderen van het paneel
Verwijder de schroeven en neem het paneel af.
Aanbrengen van het paneel
Plaats het paneel in de oorspronkelijke positie en breng dan de schroeven aan.
DAU01315
DAU03329
Controleren van de bougies
De bougies zijn belangrijke onderdelen van
de motor die gemakkelijk kunnen worden
gecontroleerd. Omdat door verhitting en
neerslag bougies altijd langzaam slijten,
moeten de bougies worden verwijderd en
gecontroleerd volgens de tijden genoemd
in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. De conditie van de bougies
kan daarnaast veel duidelijk maken over de
conditie van de motor.
Een bougie verwijderen
1. Verwijder de bougiedop.
6-7
Page 51
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1. Bougiesleutel
2. Verwijder de bougie zoals weergegeven met behulp van de bougiesleutel
uit de boordgereedschapsset.
Controleren van de bougies
1. Kijk of op elke bougie de porseleinen
isolator rond de centrale elektrode
licht tot gemiddeld bruin verkleurd is
(de ideale kleur als normaal met de
machine wordt gereden).
2. Controleer of alle bougies in de motor
dezelfde kleur hebben.
OPMERKING:
@
De motor is misschien defect als een van
de bougies een duidelijk andere kleur heeft.
Probeer dergelijke problemen niet zelf vast
te stellen. Laat in plaats daarvan uw motorfiets nakijken door een Yamaha dealer.
@
3. Controleer bij elke bougie of de elektroden zijn afgesleten en let op overmatige koolaanslag of andere
neerslag. Vervang als dat nodig is.
Voorgeschreven bougie:
DPR8EA-9/NGK of
X24EPR-U9/DENSO
a. Elektrodenafstand
Een bougie aanbrengen
1. Meet de elektrodenafstand met een
draadvoelmaat. Stel de afstand indien
nodig af volgens de specificatie.
Elektrodenafstand:
0,8–0,9 mm
2. Reinig het oppervlak van de bougiepakking en het pasvlak en verwijder
eventueel vuil uit de schroefdraad van
de bougie.
3. Breng de bougie aan met behulp van
de bougiesleutel en zet vast met het
correcte aanhaalmoment.
6
6-8
Page 52
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
OPMERKING:
Aanhaalmoment:
Bougie:
18 Nm (1,8 m·kg)
OPMERKING:
@
Als er geen momentsleutel voorhanden is
om de bougie te monteren, is het aanhaalmoment ongeveer correct als een kwartslag tot een halve slag–verder dan
handvast wordt aangedraaid. De bougie
moet echter zo snel mogelijk met het juiste
aanhaalmoment te worden aangedraaid.
@
4. Installeer de bougiedop.
6
DAU02938
Motorolie en oliefilterpatroon
Voor iedere rit moet het motorolieniveau
worden gecontroleerd. Verder moet de olie
worden ververst en de oliefilterpatroon worden vervangen volgens de intervalperioden
vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Om het motorolieniveau te controleren
1. Zet de motorfiets op de middenbok.
OPMERKING:
@
Zorg dat de motorfiets rechtop staat bij het
controleren van het motorolieniveau. Wanneer de motorfiets iets schuin staat, kan het
olieniveau al foutief worden afgelezen.
@
2. Start de motor, laat een paar minuten
warmdraaien en zet hem dan uit.
1. Kijkglas motorolieniveau
2. Merkstreep maximumniveau
3. Merkstreep minimumniveau
3. Wacht een paar minuten tot de olie tot
rust is gekomen en controleer dan het
olieniveau via het kijkglas rechtsonder
in het carter.
@
De motorolie moet tussen de merkstrepen
voor minimum- en maximumniveau staan.
@
4. Als de motorolie beneden de merkstreep voor minimumniveau staat, vul
dan voldoende olie, van de aanbevolen soort, bij tot het correcte niveau.
Om de motorolie te verversen (met of
zonder vervanging van oliefilterpatroon)
1. Start de motor, laat een paar minuten
warmdraaien en zet hem dan uit.
2. Zet een opvangbak onder de motor
om de gebruikte olie op te vangen.
3. Verwijder de olievuldop en de aftapplug om de olie uit het carter te laten
stromen.
OPMERKING :
@
Sla de stappen 4–6 over als het oliefilterpatroon niet wordt vervangen.
@
6-10
2. Oliefiltersleutel
4. Verwijder de oliefilterpatroon met een
oliefiltersleutel.
@
De Yamaha dealer kan een oliefiltersleutel
leveren.
@
6
Page 54
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1. O-ring1. Momentsleutel
5. Smeer een dun laagje motorolie op de
o-ring van de nieuwe oliefilterpatroon.
OPMERKING:
@
Zorg dat de O-ring correct aanligt.
@
6
6. Plaats de nieuwe oliefilterpatroon en
zet deze dan met een momentsleutel
vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Oliefilterpatroon:
17 Nm (1,7 m·kg)
7. Breng de olieaftapplug aan en zet
deze dan vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
8. Vul bij met de voorgeschreven hoeveelheid van de aanbevolen motorolie, monteer dan de olievuldop en zet
deze vast.
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
Zonder vervanging van
oliefilterpatroon:
3,2 L
Met vervanging van oliefilterpatroon:
3,4 L
Totale hoeveelheid (droge motor):
4,0 L
Aanhaalmoment:
Aftapplug motorolie:
43 Nm (4,3 m·kg)
6-11
Page 55
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DC000072
LET OP:
@
●
Om het slippen van de koppeling te
voorkomen (de motorolie dient immers ook voor smering van de koppeling) mogen geen chemische
additieven aan de olie worden toegevoegd of oliën worden gebruikt met
een hogere kwaliteitsaanduiding
dan “CD”. Gebruik ook geen oliën
met een “ENERGY CONSERVING II”
of hogere aanduiding.
●
Zorg dat er geen verontreinigingen
in het carter terecht komen.
@
9. Start de motor, laat hem een paar minuten stationair draaien en controleer
daarbij op olielekkage. Als er sprake is
van olielekkage, zet de motor dan direct af en zoek de oorzaak.
OPMERKING:
@
Nadat de motor is gestart moet het waarschuwingslampje olieniveau uitgaan als het
olieniveau correct is.
@
DC000067
LET OP:
@
Zet de motor direct af als het waarschuwingslampje olieniveau knippert of blijft
branden en laat de machine controleren
door een Yamaha dealer.
@
10. Zet de motor af, controleer dan het
olieniveau en corrigeer zo nodig.
6
6-12
Page 56
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
OPMERKING:
WAARSCHUWING
Cardanolie
Vóór elke rit moet het cardanhuis worden
gecontroleerd op olielekkage. Laat de motorfiets controleren en reparer en door een
Yamaha dealer als er lekkage wordt aangetroffen. Bovendien dient de cardanolie als
volgt te worden ververst op de aangegeven
tijdstippen in het periodieke onderhoud- en
smeerschema.
1. Zet de motorfiets op de middenbok.
2. Plaats een bakje onder het cardanhuis
om de gebruikte olie op te vangen.
6
DAU02975
1. Vulplug cardanolie
2. Correct olieniveau
3. Aftapplug cardanolie
3. Verwijder de olievulplug en de aftapplug om de olie uit het cardanhuis af te
tappen.
4. Breng de olieaftapplug voor het cardanhuis aan en zet hem vast met het
voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Aftapplug cardanolie:
23 Nm (2,3 m·kg)
5. Voeg de benodigde hoeveelheid aanbevolen cardanolie toe. Breng vervolgens de olie-vulplug aan en draai
deze vast.
Aanbevolen cardanolie:
SAE 80 cardanolie (API GL4)
of SAE 80W-90 multigrade
cardanolie
Oliehoeveelheid:
0,2 L
@
GL4 is een kwaliteitsaanduiding. Een cardanolie met de aanduiding GL5 of GL6 mag
ook worden gebruikt.
@
@
●
Zorg ervoor dat geen verontreini-
DW000066
gingen het cardanhuis kunnen binnendringen.
●
Zorg ervoor dat geen olie op de
banden of wielen terecht komt.
@
6. Controleer het cardanhuis op olielekkage. Zoek ingeval van lekkage naar
de oorzaak.
6-13
Page 57
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
OPMERKING:
OPMERKING:
DAU03416
Koelvloeistof
Voor iedere rit moet het koelvloeistofniveau
worden gecontroleerd. Ook moet de koelvloeistof worden ververst volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
Als de motor oververhit raakt, staan op
pagina 6-46 nadere instructies vermeld.
1. Merkstreep maximumniveau
2. Merkstreep minimumniveau
Controleren van het koelvloeistofniveau
1. Plaats de motorfiets op een vlakke ondergrond en houd hem verticaal.
2. Verwijder het stroomlijnpaneel A. (Zie
pagina 6-6 voor de werkwijze bij verwijderen en aanbrengen van het
stroomlijnpaneel.)
@
Het koelvloeistofniveau moet worden
●
gecontroleerd terwijl de motor koud is,
temperatuurverschillen zijn namelijk
van invloed op het niveau.
Zorg dat de motorfiets rechtop staat bij
●
het controleren van het koelvloeistofniveau. Wanneer de motorfiets iets
schuin staat, kan het olieniveau al foutief worden afgelezen.
@
3. Controleer het koelvloeistofniveau in
het reservoir.
@
Het koelvloeistofniveau moet tussen de
merkstrepen voor minimum- en maximumniveau staan.
@
4. Als de koelvloeistof bij of beneden de
merkstreep voor minimumniveau
staat, verwijder dan de dop op het
koelvloeistofreservoir en vul koelvloeistof bij tot de merkstreep voor
maximumniveau.
5. Breng de reservoirdop weer aan en
breng het stroomlijnpaneel aan.
6
Inhoud koelvloeistofreservoir:
0,3 L
6-14
Page 58
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
LET OP:
@
●
Als er geen koelvloeistof voorhanden is, gebruik in plaats daarvan
dan gedistilleerd water of zacht leidingwater. Gebruik geen hard water
of zout water, hierdoor kan de
motor worden beschadigd.
●
Wanneer water werd gebruikt in
plaats van koelvloeistof, ververs
dan zo snel mogelijk met koelvloeistof, anders wordt de motor onvoldoende gekoeld en is het
koelsysteem niet beschermd tegen
bevriezing en corrosie.
●
Als water aan de koelvloeistof is
6
toegevoegd, vraag dan zo snel mogelijk een Yamaha dealer het antivries percentage van de
koelvloeistof te controleren, anders
zal de koelvloeistof minder effectief
zijn.
@
WAARSCHUWING
@
Verwijder de koelvloeistofradiatorvuldop nooit terwijl de motor nog heet
is.
@
DC000080
DW000067
OPMERKING:
@
De koelvloeistofradiatorkoelvin schakelt automatisch aan of uit, afhankelijk van de temperatuur van de koelvloeistof in de
koelvloeistofradiator. Als de motor oververhit raakt, staan op pagina 6-46 nadere instructies vermeld.
@
Verversen van de koelvloeistof
DAU03417
1. Zet de motorfiets op een vlakke ondergrond en laat het motorblok zo nodig
afkoelen.
2. Verwijder het stroomlijnpaneel A en
het paneel A. (Zie pagina 6-6 en 6-7
voor de werkwijze bij het verwijderen
en aanbrengen van het rijderzadel en
van het stroomlijnpaneel en het framepaneel.)
3. Schuif een opvangbak onder de motor
om de gebruikte koelvloeistof op te
vangen.
6-15
Page 59
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1. Radiatordop1. Aftapkraan koelvloeistof
4. Verwijder de koelvloeistofradiatorvuldop.
DW000067
WAARSCHUWING
@
2. Positie-indicator
5. Draai de aftapkraan voor koelvloeistof
naar “ON”.
Verwijder de koelvloeistofradiatorvuldop nooit terwijl de motor nog heet
is.
@
6-16
1. Waterpompaftapplug
6. Verwijder de aftapplug voor de koelvloeistofpomp om het pomphuis leeg
te maken.
6
Page 60
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
OPMERKING:
1. Schroef (× 4)1. Rubber aftapplug voor koelvloeistof (× 4)
7. Verwijder de afsluitplaatjes voor de cilinderaftappluggen aan de buitenzijde
van de cilinderblokken door de
schroeven te verwijderen.
6
8. Verwijder de rubber aftappluggen om
de koelvloeistof uit het motorblok te laten stromen.
9. Spoel het koelsysteem grondig door
met schoon leidingwater, nadat alle
koelvloeistof is uitgestroomd.
10. Breng de waterpompaftapplug aan en
zet hem vast met het voorgeschreven
aanhaalmoment.
OPMERKING :
@
Controleer of de ring beschadigd is en vervang hem zo nodig.
@
Aanhaalmoment:
Waterpompaftapplug:
43 Nm (4,3 m·kg)
11. Breng de rubber aftappluggen aan en
monteer dan de afsluitplaatjes over de
aftappluggen.
@
Controleer de rubber pluggen op beschadiging en vervang ze zo nodig.
@
12. Draai de aftapkraan voor koelvloeistof
naar “OFF”.
13. Giet de aanbevolen koelvloeistof in
het reservoir tot aan de merkstreep
voor maximumniveau en breng dan de
dop aan.
14. Giet de aanbevolen koelvloeistof in de
koelvloeistofradiator tot hij vol is.
6-17
Page 61
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Mengverhouding antivries/water:
1:1
Aanbevolen antivries:
Hoogwaardige ethyleenglycol
antivries met corrosieremmers voor
aluminium motoren
Hoeveelheid koelvloeistof:
Totale hoeveelheid:
3,05 L
Inhoud koelvloeistofreservoir:
0,3 L
LET OP:
@
●
Als er geen koelvloeistof voorhanden is, gebruik in plaats daarvan
dan gedistilleerd water of zacht leidingwater. Gebruik geen hard water
of zout water, hierdoor kan de
motor worden beschadigd.
●
Wanneer water werd gebruikt in
plaats van koelvloeistof, ververs
dan zo snel mogelijk met koelvloeistof, anders wordt de motor onvoldoende gekoeld en is het
koelsysteem niet beschermd tegen
bevriezing en corrosie.
DC000080
●
Als water aan de koelvloeistof is
toegevoegd, vraag dan zo snel mogelijk een Yamaha dealer het antivries percentage van de
koelvloeistof te controleren, anders
zal de koelvloeistof minder effectief
zijn.
@
15. Breng de koelvloeistofradiatorvuldop
aan, start de motor, laat een paar minuten stationair draaien en zet hem
dan uit.
16. Verwijder de koelvloeistofradiatorvuldop om het koelvloeistofniveau in
de koelvloeistofradiator te controleren.
Vul zo nodig zoveel koelvloeistof bij tot
het niveau bovenin de koelvloeistofradiator staat en breng dan de koelvloeistofradiatorvuldop aan.
17. Controleer het koelvloeistofniveau in
het reservoir. Verwijder zo nodig de
dop van het koelvloeistofreservoir, vul
koelvloeistof bij tot aan de merkstreep
voor maximumniveau en breng dan de
dop weer aan.
18. Start de motor en controleer dan of ergens aan de machine lekkage te zien
is. Vraag in dat geval een Yamaha
dealer het koelsysteem te controleren.
19. Breng het stroomlijnpaneel en het framepaneel aan.
6
6-18
Page 62
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
LET OP:
1. Schroef (× 6)1. Luchtfilterelement
Reinigen van het
luchtfilterelement
Het luchtfilterelement moet worden gereinigd volgens de intervalperioden vermeld in
6
het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Reinig het luchtfilterelement vaker als u
in zeer stoffige of vochtige gebieden rijdt.
1. Verwijder het stroomlijnpaneel A. (Zie
pagina 6-6 voor de werkwijze bij verwijderen en aanbrengen van het
stroomlijnpaneel.)
2. Verwijder het luchtfilterdeksel door de
schroeven te verwijderen.
DAU01662
3. Trek het luchtfilterelement los.
4. Geef een paar tikjes tegen het luchtfilterelement om het meeste stof en vuil
te verwijderen en blaas dan het nog
achtergebleven vuil weg met perslucht
zoals afgebeeld. Vervang het luchtfilterelement als dit beschadigd is.
5. Steek het luchtfilterelement in het
luchtfilterhuis.
DC000082
@
●
Controleer of het luchtfilterelement
correct in het luchtfilterhuis is
geplaatst.
●
Laat de motor nooit draaien zonder
dat het luchtfilterelement aanwezig
is, dat kan leiden tot overmatige
slijtage bij de zuiger(s) en/of de
cilinder(s).
@
6. Monteer het luchtfilterdeksel door de
schroeven aan te brengen.
7. Breng het stroomlijnpaneel aan.
6-19
Page 63
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
OPMERKING:
DAU00630
Afstellen van de carburateurs
De carburateurs vormen een belangrijk onderdeel van de motor en moeten zeer precies worden afgesteld. Laat daarom de
meeste carburateurafstellingen over aan
een Yamaha dealer die over de benodigde
vakkennis en ervaring beschikt. De afstelling die in het volgende hoofdstuk is beschreven, wordt echter als onderdeel van
het routineonderhoud beschouwd en kan
wel door de eigenaar worden uitgevoerd.
LET OP:
@
De carburateurs zijn afgesteld en uitgebreid getest in de fabriek van Yamaha.
Als deze afstellingen worden gewijzigd
zonder dat voldoende technische kennis
aanwezig is, kan de werking van de
motor achteruitgaan of wordt de motor
beschadigd.
@
DC000095
DAU00632
Afstellen van het stationair
toerental
Het stationair toerental moet als volgt worden gecontroleerd en eventueel afgesteld
volgens de intervalperioden vermeld in het
periodieke smeer- en onderhoudsschema.
1. Start de motor en laat een paar minuten
warmdraaien bij 1.000 tpm–2.000 tpm,
terwijl nu en dan het gas wordt opengedraaid naar 4.000 tpm–5.000 tpm.
OPMERKING:
@
De motor is voldoende warm als deze snel
reageert op de gasbediening.
@
1. Gasklepstelschroef
2. Controleer het stationair toerental en
stel dit zo nodig volgens de specificatie af door de gasklepstelschroef te
verdraaien. Draai om het stationair
toerental te verhogen de schroef richting a. Draai om het stationair toerental te verlagen de schroef richting b.
Stationair toerental:
950–1.050 tpm
@
Als het voorgeschreven stationair toerental
niet haalbaar is volgens de hierboven beschreven werkwijze, vraag dan een
Yamaha dealer de afstelling uit te voeren.
@
6
6-20
Page 64
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
WAARSCHUWING
a. Vrije slag gaskabel
Afstellen van de vrije slag van de
gaskabel
De vrije slag van de gaskabel dient 3–5 mm
te bedragen bij de gasgreep. Controleer de
6
vrije slag van de gaskabel regelmatig en
laat zo nodig afstellen door een Yamaha
dealer.
DAU00635
DAU00637
Afstellen van de klepspeling
De klepspeling kan tijdens gebruik gaan afwijken, waardoor de lucht/brandstof-verhouding kan veranderen en/of het
motorgeluid toeneemt. Om dit te voorkomen moet de klepspeling door een Yamaha
dealer worden afgesteld volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU00647
Banden
Let bij de voorgeschreven banden op het
volgende, voor de beste prestaties en een
langdurig en veilig gebruik van uw
motorfiets.
Bandspanning
De bandspanning moet voor elke rit worden
gecontroleerd en eventueel worden bijgesteld.
@
●
De bandspanning moet worden gecontroleerd en afgesteld terwijl de
banden koud zijn (wanneer de temperatuur van de banden gelijk is
aan de omgevingstemperatuur).
●
De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het
totale gewicht van rijder, passagier,
bagage en accessoires dat voor dit
model is vastgesteld.
@
DW000082
6-21
Page 65
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
OPMERKING :
CE-01D
Belasting*VoorAchter
Tot 90 kg
90 kg–Maximale
Bij rijden met hoge
snelheid
CE-07D
Maximale belasting*209 kg
* Totaal gewicht van bestuurder, passagier, bagage
en accessoires
Bandenspanning
(gemeten aan koude banden)
225 kPa
2,25 kg/cm
2,25 bar
225 kPa
2,25 kg/cm
2,25 bar
225 kPa
2,25 kg/cm
2,25 bar
2
2
2
225 kPa
2,25 kg/cm
2,25 bar
250 kPa
2,50kg/cm
2,50 bar
250 kPa
2,50kg/cm
2,50 bar
WAARSCHUWING
@
De aanwezigheid van bagage is van grote invloed op het weggedrag, de rem- en
2
rij-eigenschappen en de veiligheid van
uw motor, neem dus de volgende voorzorgen in acht.
2
●
DE MOTORFIETS NOOIT OVERBELADEN! Rijden met een overbela-
2
den motorfiets kan leiden tot
beschadiging van de banden, controleverlies of ernstig letsel. Zorg
dat het totale gewicht van de motorrijder, de passagier, de bagage en
de gemonteerde accessoires nooit
het voorgeschreven maximumlaadgewicht voor de machine overschrijdt.
●
Vervoer geen los verpakte spullen
die tijdens de rit kunnen gaan
schuiven.
●
Bevestig de zwaarste spullen op
veilige wijze dicht bij het midden
van de motorfiets en verdeel het gewicht over beide zijden.
●
Pas de luchtdruk in de wielophanging en de bandspanning aan op
het te vervoeren gewicht.
●
Controleer vóór iedere rit de conditie en spanning van de banden.
@
DWA00012
1. Bandwang
a. Bandprofieldiepte
Bandeninspectie
Voor elke rit moeten de banden worden gecontroleerd. Als de bandprofieldiepte op het
midden van de band de vermelde limiet
heeft bereikt, de band spijkers of stukjes
glas bevat of wanneer de wang van de
band scheurtjes vertoont, moet de band onmiddellijk door een Yamaha dealer worden
vervangen.
CE-08D
Minimale profieldiepte
(voor en achter)
@
1,6 mm
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is
voor diverse landen verschillend. Neem altijd de lokale voorschriften in acht.
@
6
6-22
Page 66
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
WAARSCHUWING
DW000079
WAARSCHUWING
@
●
Laat sterk versleten banden door
een Yamaha dealer vervangen. Rijden op een motor met versleten
banden is niet alleen verboden,
maar dit heeft ook een averechts effect op de rijstabiliteit, waardoor u
de macht over het stuur zou kunnen verliezen.
●
De vervanging van onderdelen van
wielen en remmen, inclusief banden, dient te worden overgelaten
aan een Yamaha dealer, die over de
nodige vakkundige kennis en ervaring beschikt.
@
6
Bandeninformatie
De banden aan deze motorfiets zijn voorzien van binnenbanden.
DW000078
WAARSCHUWING
@
●
De banden op de voor- en achterwielen horen van hetzelfde merk en
dezelfde constructie te zijn, anders
is het weggedrag van de motor mogelijk niet normaal.
●
Na uitgebreide testen zijn alleen de
hieronder vermelde banden voor
dit model goedgekeurd door
Yamaha Motor Co., Ltd.
@
CE-10D
VOOR
BandenmerkBandenmaatType
Metzeler110/90 V18 61VME33
ACHTER
BandenmerkBandenmaatType
Metzeler150/90 B15 M/C 74VML2
@
Deze motorfiets is uitgerust met speciale banden die geschikt voor zeer hoge
rijsnelheden. Let op het volgende om
deze banden zo effectief mogelijk te
kunnen gebruiken.
●
Gebruik bij vervanging uitsluitend
het voorgeschreven type banden.
Bij andere banden is het risico op
een klapband bij zeer hoge rijsnelheden niet denkbeeldig.
●
Gloednieuwe banden bieden op
sommige typen wegdek relatief
weinig grip totdat ze zijn “ingereden”. Het is dan ook verstandig de
eerste 100 km nadat een nieuwe
band is aangebracht rustig te blijven rijden en pas daarna de rijsnelheid te verhogen.
●
Voordat met hoge snelheid wordt
gereden moeten de banden zijn
DAU00684
opgewarmd.
●
Pas de bandspanning steeds aan
volgens de rijomstandigheden.
@
6-23
Page 67
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU00689
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven
banden op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw motorfiets.
Voor elke rit moeten de velgranden
●
worden gecontroleerd op scheurtjes,
verbuiging, kromheid of andere schade. Laat ingeval van schade het wiel
door een Yamaha dealer vervangen.
Probeer het wiel nooit zelf te repareren, hoe klein de reparatie ook is. Vervang een wiel dat vervormd is of
haarscheurtjes vertoont.
Na het vervangen van een wiel of
●
band moet het wiel worden uitgebalanceerd. Een niet uitgebalanceerd
wiel zal mogelijk slecht functioneren,
of kan een slechte wegligging en een
verkorte levensduur van de banden tot
gevolg hebben.
Rijd niet te snel direct na het verwisse-
●
len van een band. Het bandoppervlak
dient eerst te zijn ingereden voordat
het zijn optimale eigenschappen
verkrijgt.
Draai na reparatie of vervanging van
●
een band de ventielmoer en de borgmoer vast met het voorgeschreven
aanhaalmoment.
Aanhaalmomenten:
Ventielmoer:
1,6 Nm (0,16 m·kg)
Borgmoer ventiel:
1,6 Nm (0,16 m·kg)
DAU00695
Vrije slag van koppelingshendel
Omdat dit model is uitgerust met een hydraulische koppelingsbediening, hoeft de
vrije slag van de koppelingshendel niet te
worden afgesteld. Wel moet voor elke rit het
niveau van de koppelingsvloeistof en het
hydraulisch systeem op lekkage worden
gecontroleerd. Misschien zit er lucht in het
koppelingssysteem als de koppelingshendel te veel vrije slag heeft en schakelen
moeizaam gaat, of als de koppeling slipt en
de machine slecht accelereert. Als er lucht
in het hydraulisch systeem zit, moet het
systeem door een Yamaha dealer worden
ontlucht voordat de motorfiets wordt
gebruikt.
6
6-24
Page 68
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DW000099
WAARSCHUWING
@
●
Na het afstellen van de vrije slag
van de remhendel moet de vrije
slag worden gecontroleerd, om zeker te zijn dat de rem naar behoren
werkt.
●
Een zacht of sponzig gevoel in de
remhendel kan betekenen dat er
1. Borgmoer
2. Stelbout
c. Vrije slag remhendel
Afstellen van de vrije slag van de
remhendel
6
De vrije slag van de remhendel dient 2–5mm
te bedragen, zoals weergegeven. Cont roleer
de vrije slag van de remhendel regelmatig en
stel deze indien nodig als volgt af.
1. Draai de borgmoer bij de remhendel
los.
2. Draai de stelbout richting a voor meer
vrije slag van de remhendel. Draai de
stelbout richting b voor minder vrije
slag van de remhendel.
3. Draai de borgmoer vast.
DAU00696
lucht in het hydraulisch systeem
aanwezig is. Als er lucht in het hydraulisch systeem zit, moet het
systeem door een Yamaha dealer
worden ontlucht voordat de motorfiets wordt gebruikt. Lucht in het
hydraulisch systeem heeft een negatief effect op de remwerking,
waardoor u de macht over het stuur
zou kunnen verliezen met een ongeluk als gevolg.
@
a. Afstand tussen rempedaal en voetsteun
DAU00712
De stand van het rempedaal
afstellen
De bovenzijde van het rempedaal moet op
een afstand van ca. 20 mm onder de voetsteun staan, zoals te zien in de afbeelding.
Controleer de stand van het rempedaal regelmatig en laat zo nodig afstellen door een
Yamaha dealer.
6-25
Page 69
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DW000109
WAARSCHUWING
@
Als het rempedaal zacht of sponzig aanvoelt, wijst dat erop dat er lucht in het
hydraulisch systeem zit. Als er lucht in
het hydraulisch systeem zit, moet het
systeem door een Yamaha dealer worden ontlucht voordat de motorfiets
wordt gebruikt. Lucht in het hydraulisch
systeem heeft een negatief effect op de
remwerking, waardoor u de macht over
het stuur zou kunnen verliezen met een
ongeluk als gevolg.
@
1. Remlichtschakelaar
2. Stelmoer
DAU00713
Afstellen van de
remlichtschakelaar achterrem
De remlichtschakelaar, die wordt geactiveerd door het rempedaal, is correct afgesteld wanneer het remlicht gaat branden
vlak voordat de remwerking intreedt. Stel zo
nodig de remlichtschakelaar als volgt af.
Terwijl de stelmoer wordt gedraaid, moet de
remlichtschakelaar op zijn plaats worden
gehouden. Draai de stelmoer richting a om
het remlicht eerder te laten branden. Draai
de stelmoer richting b om het remlicht later
te laten branden.
1. Slijtage-indicator (× 2)
DAU00715
Controleren van de remblokken
voor- en achter
De remblokken in de voor- en achterrem
moeten worden gecontroleerd op slijtage
volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Elk remblok heeft een eigen
slijtage-indicator zodat het remblok kan
worden gecontroleerd zonder de rem te demonteren. Bekrachtig de rem en let op de
stand van de slijtage-indicator om de remblokslijtage te controleren. Wanneer een
remblok zover is afgesleten dat de slijtageindicator de remschijf bijna raakt, vraag dan
een Yamaha dealer de remblokken als set
te vervangen.
6
6-26
Page 70
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Achterrem
Voorrem
1. Merkstreep minimumniveau
Controleren van
remvloeistofniveau
Bij een tekort aan remvloeistof kan lucht de
rem- of koppelingsystemen binnendringen,
6
waarna deze mogelijk minder effectief zullen werken.
Controleer alvorens te gaan rijden of de
remvloeistof boven de merkstreep voor minimumniveau staat en vul zo nodig bij. Een
laag remvloeistofniveau wijst mogelijk op
verregaande remblokslijtage en/of lekkage
in het remsysteem. Als het remvloeistofniveau laag is, controleer dan de remblokken
op slijtage en het remsysteem op lekkage.
DAU03418
Koppeling
1. Merkstreep minimumniveau
OPMERKING:
@
Verwijder paneel B om het remvloeistofniveau voor de achterrem te controleren. (Zie
pagina 6-7 voor het verwijderen en aanbrengen van het paneel.
@
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen:
Zorg bij het controleren van het rem-
●
vloeistofniveau dat de bovenzijde van
de hoofdremcilinder horizontaal is
door het stuur te draaien.
Gebruik uitsluitend de voorgeschre-
●
ven kwaliteit remvloeistof, anders kunnen de rubber afdichtingen
verslechteren en zo lekkage en slechte werking van rem of koppeling teweegbrengen.
Aanbevolen remvloeistof: DOT 4
1. Paneel B
2. Merkstreep minimumniveau
Vul bij met hetzelfde type remvloeistof.
●
Bij vermengen van verschillende typen remvloeistof kunnen schadelijke
chemische reacties optreden en kan
de werking van rem of koppeling verslechteren.
Als het remvloeistofniveau te ver
●
daalt, raakt het membraan vervormd
door de toenemende onderdruk.
Breng het membraan terug in de oorspronkelijke vorm alvorens aan te
brengen in de hoofdremcilinder.
Pas op en zorg dat tijdens bijvullen
●
geen water de hoofdremcilinder kan
binnendringen. Water zal het kookpunt van de remvloeistof aanzienlijk
verlagen zodat dampbelvorming kan
optreden.
6-27
Page 71
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
WAARSCHUWING
Remvloeistof kan gelakte of kunststof
●
onderdelen aantasten. Veeg gemorste remvloeistof steeds direct af.
Naarmate de remblokken afslijten, zal
●
het remvloeistofniveau geleidelijk verder dalen. Vraag echter wel een
Yamaha dealer om een inspectie als
het remvloeistofniveau plotseling sterk
is gedaald.
DAU03238
Verversen van de remvloeistof
Laat de remvloeistof op de tijden aangegeven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema verversen door een Yamaha
dealer. Laat bovendien de afdichtingen van
de hoofdremcilinders en remklauwen en de
remslang vervangen volgens de intervalperioden of wanneer ze lekken of zijn
beschadigd.
Afdichtingen: Vervang elke twee jaar.
●
Remslang: Vervang elke vier jaar.
●
DAU02962
Controleren en smeren van de
kabels
De werking van alle bedieningskabels en
de conditie van de kabels moeten vóór iedere rit worden gecontroleerd. De kabels
en de kabeleinden dienen zo nodig te worden gesmeerd. Vraag een Yamaha dealer
een kabel te controleren of te vervangen
wanneer deze is beschadigd of niet soepel
beweegt.
Aanbevolen smeermiddel:
Motorolie
DW000112
@
Bij een beschadiging van de buitenkabel
kan de kabelbediening verslechteren en
de binnenkabel gaan roesten. Vervang
een beschadigde kabel zo snel mogelijk
om onveilige condities te voorkomen.
@
6
6-28
Page 72
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel
De werking van de gasgreep en de conditie
van de gaskabel moet voorafgaand aan
elke rit worden gecontroleerd, en de kabel
moet zo nodig worden gesmeerd of
vervangen.
OPMERKING:
@
Omdat de gasgreep moet worden verwijderd om het uiteinde van de gaskabel te
smeren, horen de gasgreep en de gaskabel
steeds tegelijkertijd te worden gesmeerd.
@
1. Verwijder de gasgreep door de
6
schroeven te verwijderen.
2. Maak de gaskabel los, houd deze omhoog en breng dan enkele druppels
olie aan op het kabeluiteinde, zodanig
dat de olie in de buitenkabel kan
druipen.
3. Sluit de gaskabel aan en vet dan het
gaskabelhuis in aan de binnenzijde.
4. Vet de metaal-op-metaal contactvlakken van de gasgreep in en monteer
dan de gasgreep door de schroeven
aan te brengen.
DAU03209
Aanbevolen smeermiddel:
Gaskabel:
Motorolie
Gaskabelhuis en gasgreep:
Lithiumvet (universeel vet)
DAU03370
Controleren en smeren van remen schakelpedalen
De werking van het rem- en het schakelpedaal moet voorafgaand aan elke rit worden
gecontroleerd en de pedaalscharnierpunten moeten zo nodig worden gesmeerd.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet (universeel vet)
6-29
Page 73
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet (universeel vet)
DAU03164
Controleren en smeren van de
rem- en koppelingshendel
De werking van de rem- en de koppelingshendel moet voorafgaand aan elke rit
worden gecontroleerd en de hendelscharnierpunten moeten zo nodig worden
gesmeerd.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet (universeel vet)
DAU03252
Controleren en smeren van
middenbok en zijstandaard
De werking van de middenbok en de zijstandaard moet voorafgaand aan elke rit
worden gecontroleerd en de scharnierpunten en de metaal-op-metaal contactvlakken
moeten zo nodig worden gesmeerd.
WAARSCHUWING
@
Als de middenbok of de zijstandaard
niet soepel omhoog en omlaag beweegt,
vraag dan een Yamaha dealer deze te
controleren of te repareren.
@
6-30
DW000114
6
Page 74
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
LET OP:
DAU02939
Controleren van de voorvork
De conditie en de werking van de voorvork
moeten als volgt te worden gecontroleerd
op de aangegeven tijden in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
Smeren van de
achterwielophanging
De scharnierpunten in de achterwielophanging moeten worden gesmeerd volgens de
6
intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet (universeel vet)
DAU03166
Controleren van de conditie
DW000115
WAARSCHUWING
@
Ondersteun de motorfiets goed, zodat
deze niet kan omvallen.
@
Controleer de binnenste vorkbuizen op
krassen, beschadigingen en overmatige
olielekkage.
6-31
Controleren van de werking
1. Plaats de motorfiets op een horizontale ondergrond en houd hem verticaal.
2. Bekrachtig de voorrem en druk het
stuur een paar keer stevig naar beneden om te controleren of de voorvork
soepel in- en uitveert.
DC000098
@
Als u beschadigingen aantreft of wanneer de voorvork niet soepel functioneert, laat deze dan door een Yamaha
dealer nakijken of repareren.
@
Page 75
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU00794
Controle van stuursysteem
Losse of versleten balhoofdlagers kunnen
gevaarlijk zijn. De werking van het stuur
moet als volgt worden gecontroleerd volgens de intervalperioden voorgeschreven
in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
1. Plaats een standaard onder de motor
zodat het voorwiel los is van de grond.
W AARSCHUWING
@
Ondersteun de motorfiets goed, zodat
deze niet kan omvallen.
@
DW000115
2. Houd de voorvorkpoten beet bij het
ondereinde en probeer ze naar voren
en achteren te bewegen. Als speling
kan worden gevoeld, vraag dan een
Yamaha dealer het stuursysteem te
testen.
6
6-32
Page 76
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
OPMERKING:
OPMERKING:
DAU01144
Controleren van wiellagers
De voor- en achterwiellagers moeten worden gecontroleerd volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema. Als de wielnaaf speling vertoont of het wiel niet soepel
draait, vraag dan een Yamaha dealer de
wiellagers te controleren.
6
1. Accu
2. Ontluchtingsslang accu
3. Door de kabelgeleider voeren.
DAU03401
Accu
Een slecht onderhouden accu zal gaan corroderen en verliest zijn lading snel. Het
elektrolytniveau, de aansluitpolen voor de
accukabels en de ligging van de ontluchtingsslang moeten worden gecontroleerd
op slijtage volgens de intervalperioden
voorgeschreven in het periodieke smeeren onderhoudsschema.
6-33
1. Merkstreep maximumniveau
2. Merkstreep minimumniveau
Om het elektrolytniveau te controleren
1. Plaats de motorfiets op een vlakke ondergrond en houd hem verticaal.
@
Zorg dat de motorfiets rechtop staat bij het
controleren van het elektrolytniveau.
@
2. Controleer het elektrolytniveau in de
accu.
@
Het elektrolytniveau moet tussen de merkstrepen voor minimum en maximum niveau
staan.
@
Page 77
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
3. Als de elektrolyt bij of beneden de
merkstreep voor minimumniveau
staat, ga dan als volgt verder.
1. Bout (× 2)
2. Schroef (× 2)
4. Verwijder het rijderzadel. (Zie pagina
3-9 voor instructies over verwijderen
en aanbrengen van het rijderzadel.)
5. Maak de negatieve accukabel (–) los
van de accu.
6-34
1. Startmotorkabel (zwart)
2. Positieve accukabel (rood)
3. Bobine-unit (× 2)
4. Bout (× 2)
6. Maak de positieve accukabel los en
haal de startmotorkabel los van het
startmotorrelais.
7. Verwijder de bobines door de bouten
los te halen.
8. Vul bij met gedistilleerd water om het
elektrolytniveau tot aan de merkstreep
voor maximum niveau te brengen.
6
Page 78
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
WAARSCHUWING
@
●
Elektrolyt is giftig en gevaarlijk
doordat dit zwavelzuur bevat, een
stof die ernstige brandwonden veroorzaakt. Vermijd contact met de
DW000116
LET OP:
@
Gebruik uitsluitend gedistilleerd water,
leidingwater bevat minerale stoffen die
schade kunnen toebrengen aan de accu.
@
DC000100
huid, ogen of kleding en bescherm
uw ogen altijd bij werkzaamheden
nabij accu’s. Voer als volgt EERSTE HULP uit als er lichamelijk contact is geweest met elektrolyt.
• UITWENDIG: Spoel met rijkelijk
veel water.
• INWENDIG: Drink grote hoeveelheden water of melk en roep direct de hulp in van een arts.
6
• OGEN: Spoel gedurende 15 mi-
1. Accu
2. Ontluchtingsslang accu
3. Door de kabelgeleider voeren.
9. Controleer de ligging van de ontluchtingsslang en corrigeer zo nodig.
10. Monteer de bobine-units door de bouten te installeren.
nuten met water en roep direct
medische hulp in.
●
Accu’s produceren het explosieve
waterstofgas. Houd daarom vonken, open vuur, sigaretten e.d. uit
de buurt van de accu en zorg voor
voldoende ventilatie bij acculaden
in een afgesloten ruimte.
●
HOUD DEZE EN ALLE ACCU’S BUITEN BEREIK VAN KINDEREN.
@
6-35
Page 79
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
1. Positieve accukabel (rood)
2. Startmotorkabel (zwart)
11. Koppel de positieve accukabel aan e n
sluit de startmotorkabel aan op het
startmotorrelais en zet beide aansluitingen vast.
WAARSCHUWING
@
Haal de positieve accukabel en de startmotorkabel door het gat in de bobinesteun, zoals in de afbeelding. Een
verkeerde ligging van deze kabels kan
kortsluiting veroorzaken, waardoor de
motor en de verlichting uitvalt en mogelijk een ongeval het gevolg is.
@
12. Koppel de negatieve accukabel aan
op de accu en zet de aansluiting vast.
13. Breng het rijderzadel aan.
DW000118
Om de accu op te bergen
1. Verwijder de accu als de motorfiets
een maand lang niet wordt gebruikt,
laad volledig bij en zet hem dan weg
op een koele en droge plek.
2. Als de accu langer dan twee maanden
wordt opgeborgen, moet het soortelijk
gewicht van de elektrolyt minstens
eens per maand worden gecontroleerd; laad de accu dan steeds volledig bij als dat nodig is.
3. Laad de accu volledig bij alvorens te
installeren.
4. Controleer na installatie of de accukabels correct zijn aangesloten op de accupolen en kijk of de ontluchtingsslang
de juiste ligging heeft, in goede conditie verkeert en niet verstopt of afgekneld is.
DC000099
LET OP:
@
Als de ontluchtingsslang zodanig ligt
dat het frame wordt blootgesteld aan
elektrolyt of aan accugassen, kan het
frame structureel of aan de oppervlakte
worden beschadigd.
@
6
6-36
Page 80
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
LET OP:
1. Hoofdzekering
2. Reservehoofdzekering
Zekeringen vervangen
De hoofdzekeringhouder bevindt zich onder het rijderzadel. (Zie pagina 3-9 voor in-
6
structies over verwijderen en aanbrengen
van het rijderzadel.)
Het zekeringenkastje met de zekeringen
voor afzonderlijke circuits bevindt zich onder het stroomlijnpaneel A. (Zie pagina 6-6
voor de werkwijze bij verwijderen en aanbrengen van het stroomlijnpaneel.)
Vervang een zekering als volgt als deze is
doorgebrand.
1. Draai de contactsleutel naar “OFF” en
schakel het betreffende elektrische
circuit uit.
2. Verwijder de doorgebrande zekering
en breng een nieuwe zekering aan met
de voorgeschreven ampèrewaarde.
DAU01664
1. Koplampzekering
2. Zekering signaleringssysteem
3. Zekering ontstekingssysteem
4. Zekering radiatorkoelvin
5. Reservezekering (× 2)
Voorgeschreven zekeringen:
Hoofdzekering:30 A
Koplampzekering:15 A
Zekering signaleringssysteem: 10 A
Zekering radiatorkoelvin:10 A
Zekering ontstekingssysteem: 10 A
6-37
DC000103
@
Gebruik geen zekering met een hoger
ampèrage dan is voorgeschreven, om
ernstige schade aan het elektrisch systeem en mogelijk brandgevaar te
vermijden.
@
3. Draai de contactsleutel in “ON” en
schakel het betreffende elektrische
circuit in om te zien of de apparatuur
werkt.
4. Als de zekering direct opnieuw doorbrandt, vraag dan een Yamaha dealer
het elektrisch systeem te testen.
Page 81
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
LET OP:
1. Schroef (× 2)1. Gloeilamphouder1. Hier niet aanraken.
DAU03003
De koplampgloeilamp vervangen
Als de koplamp op de motorfiets een halogeen gloeilamp heeft. Vervang de koplampgloeilamp als volgt als deze is doorgebrand.
1. Verwijder de koplampunit door de
schroeven los te halen.
2. Maak de koplampstekker los en verwijder dan de koplampunit en de
gloeilampkap.
3. Verwijder de gloeilamphouder door
deze linksom te draaien en haal dan
de defecte gloeilamp los.
DW000119
WAARSCHUWING
@
Koplampgloeilampen worden zeer heet.
Houd daarom brandbare producten uit
de buurt van een koplampgloeilamp en
raak het lampglas niet aan zolang dit
niet is afgekoeld.
@
4. Breng een nieuwe gloeilamp aan en
zet deze dan vast met de gloeilamphouder.
@
Raak het glas van de koplampgloeilamp
niet aan zodat dit vetvrij blijft, anders
kan de doorzichtigheid van het glas, de
lichtintensiteit en de levensduur nadelig
worden beïnvloed. Wrijf eventuele verontreinigingen en vingerafdrukken op
het gloeilampglas weg met een doekje
gedrenkt in alcohol of thinner.
@
5. Breng de gloeilampkap aan en sluit
dan de stekker aan.
6. Monteer de koplampunit door de
schroeven aan te brengen.
7. Vraag zo nodig een Yamaha dealer de
koplamplichtbundel af te stellen.
Vervangen van gloeilampen voor
richtingaanwijzer of remlicht/
achterlicht
1. Verwijder de lamplens door de
6
schroeven te verwijderen.
2. Verwijder de defecte gloeilamp door
deze in te drukken en linksom te
draaien.
DAU00855
3. Breng een nieuwe gloeilamp aan in de
fitting, druk de lamp aan en draai
rechtsom tot hij stuit.
4. Monteer de lamplens door de schroeven aan te brengen.
@
Zet de schroeven niet overdreven strak
vast, anders kan de lamplens breken.
@
DC000108
6-39
Page 83
Voorwiel
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU03419
Verwijderen van het voorwiel
WAARSCHUWING
@
●
Het is aan te bevelen om onderhoud aan het wiel uit te laten voeren door een Yamaha dealer.
●
Zorg dat de motorfiets veilig wordt
ondersteund, zodat er geen risico
is op omvallen.
@
1. Zet de motorfiets op de middenbok.
DW000122
1. Snelheidsmeterkabel
2. Bout (× 2)
3. Klembout
4. Wielas
2. Maak de snelheidsmeterkabel los van
het voorwiel.
3. Verwijder de remklauw door de bouten los te halen.
DCA00047
LET OP:
@
Trek de remhendel niet aan terwijl de
remklauw is losgehaald, anders worden
de remblokken tegen elkaar vastgeklemd.
@
4. Draai de klembout op de voorwielas
los en verwijder dan de wielas.
5. Trek de wielas uit en verwijder dan het
wiel.
Aanbrengen van het voorwiel
DAU03420
1. Monteer de wielnaaf en het de tandwieloverbrenging voor de snelheidsmeter zodanig aan elkaar dat de
nokjes in de sleuven vallen.
6
6-40
Page 84
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
WAARSCHUWING
5. Monteer de remklauwen door de bouten aan te brengen.
OPMERKING:
@
Kijk of er voldoende afstand tussen de remblokken is voordat de remklauwen over de
remschijven worden gemonteerd.
@
6. Zet de klembout op de voorwielas,
dan de wielas en dan de remklauwbouten vast met het voorgeschreven
aanhaalmoment.
2. Breng het wiel omhoog tussen de
vorkpoten.
OPMERKING:
@
Controleer of de sleuf in de snelheidsmete-
6
runit over de aanslag op de vorkpoot valt.
@
3. Steek de wielas naar binnen.
4. Haal de machine van de middenbok,
zodat het voorwiel op de grond rust.
Aanhaalmomenten:
Wielas:
58 Nm (5,8 m·kg)
Klembout voorwielas:
20 Nm (2,0 m·kg)
Remklauwbout:
40 Nm (4,0 m·kg)
7. Sluit de snelheidsmeterkabel aan.
8. Duw het stuur enkele malen stevig op
en neer om te controleren of de voorvork correct werkt.
1. Wielasmoer
Achterwiel
Verwijderen van het achterwiel
@
●
Het is aan te bevelen om onderhoud aan het wiel uit te laten voeren door een Yamaha dealer.
●
Zorg dat de motorfiets veilig wordt
ondersteund, zodat er geen risico
is op omvallen.
@
DAU03421
DW000122
6-41
Page 85
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
LET OP:
1. Klembout1. Moer
1. Draai de klembout op de achterwielas
los en verwijder dan de wielasmoer.
2. Zet de motorfiets op de middenbok.
2. Splitpen
3. Remankerstang
4. Bout (× 3)
5. Remklauwsteun
6. Afstandsring
3. Verwijder de remklauwbouten en de
4. Haal de remankerstang los van de
wielasmoer.
remklauwsteun door de splitpen, de
moer en de bout te verwijderen.
6-42
5. Ondersteun de remklauw en trek dan
de wielas uit.
6. Verwijder de remklauwsteun en de
ring.
7. Trek het wiel naar rechts om het los te
maken van het cardanhuis en verwijder dan het achterwiel.
DCA00062
@
Trap het rempedaal niet in terwijl het
wiel samen met de remschijf is verwijderd, anders worden de remblokken tegen elkaar vastgeklemd.
@
6
Page 86
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
WAARSCHUWING
Aanbrengen van het achterwiel
1. Smeer een dun laagje lithiumvet op de
spiebanen in het cardanhuis en op de
achterwielnaaf.
6
2. Breng het wiel, de remklauwsteun, de
ring en de wielas aan.
3. Monteer de remklauw door de bouten
aan te brengen.
OPMERKING:
@
Kijk of er voldoende afstand tussen de remblokken is voordat de remklauw over de
remschijf wordt gemonteerd.
@
DAU03422
4. Breng de remankerstang en de moer
aan bij de remklauwsteun.
5. Monteer de moer op de achterwielas.
6. Haal de motorfiets van de middenbok
zodat het achterwiel op de grond rust.
7. Zet de wielasmoer, de remklauwbouten, de moer voor de remankerstang
en de klembout vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmomenten:
Wielasmoer:
150 Nm (15,0 m·kg)
Remklauwbout:
40 Nm (4,0 m·kg)
Moer remankerstang:
48 Nm (4,8 m·kg)
Klembout achterwielas:
16 Nm (1,6 m·kg)
8. Breng de splitpen voor de remankerstang aan.
DW000124
@
Gebruik steeds een nieuwe splitpen.
@
6-43
Page 87
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU03087
Storingzoeken
Yamaha motorfietsen ondergaan een grondige inspectie voordat ze vanaf de fabriek
op transport gaan, maar tijdens gebruik
kunnen toch storingen optreden. Problemen in de brandstof-, compressie- of ontstekingssystemen kunnen bijvoorbeeld de
oorzaak zijn van slecht starten of een afname in motorvermogen.
In de volgende storingzoekschema’s is een
snelle en gemakkelijke werkwijze weergegeven om deze vitale systemen zelf te kunnen controleren. Ga met uw motorfiets
echter wel naar een Yamaha dealer als reparaties nodig zijn, hier zijn vakkundige
monteurs aanwezig die beschikken over
het benodigde gereedschap en de ervaring
en vakkennis om het nodige onderhoud
aan de machine correct te verrichten.
Gebruik uitsluitend originele Yamaha vervangingsonderdelen. Niet-originele onderdelen lijken misschien op Yamaha
onderdelen maar zijn toch vaak van mindere kwaliteit en hebben een kortere levensduur, zodat dan later mogelijk toch dure
reparaties nodig zijn.
6
6-44
Page 88
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
DAU03363
Storingzoekschema’s
Startproblemen of slechte werking van de motor
WAARSCHUWING
@
Houd open vuur uit de buurt en rook niet terwijl het brandstofsysteem wordt getest of hieraan wordt gewerkt.
@
DW000125
1. Brandstof
Controleer het
brandstofniveau
in de brandstoftank.
2. Compressie
Bedien de elektrische
6
startknop.
3. Ontsteking
Verwijder de bougies en
controleer de elektroden.
4. Accu
Bedien de elektrische
startknop.
Er is voldoende
brandstof aanwezig.
Er is geen brandstof
aanwezig.
Er is compressie.
Er is geen compressie.
Nat
Droog
De motor draait snel rond.
De motor draait
langzaam rond.
Schoonvegen met een droge doek. Stel de
elektrodenafstand van de bougie af of vervang de bougie.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Controleer de compressie.
Vul brandstof bij.De motor start niet. Controleer de compressie.
Controleer de ontsteking.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Draai de gasgreep tot
halverwege open en bedien
de elektrische startknop.
De motor start niet.
Controleer de accu.
De accu is in orde.
Controleer de elektrolyt en de
aansluitingen van de accukabels
en laad de accu bij als dat nodig is.
De motor start niet.
Vraag een Yamaha dealer
de machine te controleren.
6-45
Page 89
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Oververhitte motor
DW000070
WAARSCHUWING
@
●
Verwijder de koelvloeistofradiatorvuldop niet terwijl de motor en de koelvloeistofradiator nog heet zijn. Hete vloeistof en
stoom kan naar buiten spuiten en zo ernstige brandwonden veroorzaken. Wacht tot de motor is afgekoeld.
●
Breng na verwijderen van de borgbout voor de koelvloeistofradiatorvuldop een dikke doek, bijvoorbeeld een handdoek,
aan over de koelvloeistofradiatorvuldop en draai deze dan langzaam linksom tegen de aanslag zodat de nog aanwezige
druk kan ontsnappen. Druk de dop omlaag zodra het sisgeluid stopt en draai deze linksom en verwijder de dop.
@
Vraag een Yamaha dealer het koelsysteem
te controleren en te repareren.
Vul koelvloeistof bij.
(Zie OPMERKING.)
Wacht tot de
motor is afgekoeld.
OPMERKING:
@
Controleer het koelvloeistofniveau
in het reservoir en in de radiator.
Het koelvloeistofniveau
is laag. Controleer het
koelsysteem op lekkage.
Het koelvloeistofniveau
is in orde.
Er is lekkage.
Er is geen
lekkage.
Start de motor. Vraag een Yamaha dealer het koelsysteem te
controleren en te repareren als de motor opnieuw oververhit raakt.
Als geen koelvloeistof beschikbaar is, kan tijd elijk l eidingwa ter worden gebruikt, maar di t moet we l zo snel mogel ijk door de v oorgeschreven koelvloeistof worden vervangen.
De open constructie van een motorfiets
maakt de fraaie techniek beter zichtbaar,
maar de machine is hierdoor ook meer
kwetsbaar. Er kan sprake zijn van roestvorming en corrosie, ook al zijn hoogwaardige
componenten gebruikt. Een roestige uitlaatpijp valt bij een auto niet zo op, bij een
motorfiets is dit echter nadelig voor de algehele aanblik. Regelmatige en correcte verzorging is niet alleen vereist volgens de
garantiebepalingen, maar verzekert ook
een fraai uiterlijk van de machine, verlengt
de levensduur en verbetert de prestaties.
7
Alvorens te reinigen
1. Dek de openingen van de uitlaatdempers af met plastic zakken nadat de
motor is afgekoeld.
2. Controleer of alle doppen en afdekpluggen, ook de bougiedoppen, en
alle elektrische stekkers en aansluitingen stevig zijn bevestigd.
3. Verwijder hardnekkige vervuiling, zoals verbrande olie op het carter, met
een ontvetter en een borstel, maar gebruik dergelijke producten nooit op afdichtingen, pakkingen en wielassen.
Spoel vuil en ontvetter altijd af met
water.
Reinigen
@
●
Vermijd het gebruik van sterke en
bijtende wielreinigingsmiddelen,
vooral bij spaakwielen. Als dergelijke producten toch worden gebruikt
om hardnekkig vuil los te maken,
laat het reinigingsmiddel dan niet
langer inwerken dan is vermeld in
de gebruiksinstructies. Spoel ook
de directe omgeving schoon met
water, laat direct drogen en breng
daarna een corrosiewerende spray
aan.
●
Bij verkeerd reinigen kunnen de
kuipruit, de kuip, framepanelen en
andere kunststof delen worden beschadigd. Gebruik alleen een zachte, schone doek of een spons met
zachte zeep en water om kunststof
delen te reinigen.
●
Gebruik geen bijtende chemische
reinigingsmiddelen op kunststof
delen. Vermijd het gebruik van doeken of sponzen die in contact zijn
geweest met bijtende of schurende
reinigingsmiddelen, oplosmiddelen
of thinner, brandstof (benzine),
DCA00010
7-1
Page 93
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
OPMERKING:
LET OP:
roestverwijderingsmiddelen of corrosieremmers, remvloeistof, antivries of elektrolyt.
●
Gebruik geen hogedrukreinigers of
stoomreinigers, omdat dan op de
volgende plaatsen water kan doordringen en zo schade kan ontstaan:
afdichtingen (van wiel- en
swingarmlagers, voorvork en remmen), elektrische componenten
(kabelstekkers, messtekkers, instrumenten, schakelaars en verlichting), beluchtings- en
ontluchtingsslangen.
●
Bij motorfietsen met een kuipruit:
gebruik geen bijtende reinigingsmiddelen of harde sponzen, deze
veroorzaken dofheid en laten krasjes achter. Sommige reinigingsmiddelen voor kunststof laten
eveneens krasjes achter op de
kuipruit. Test het product op een
klein, niet-zichtbaar gedeelte van
de kuipruit om zeker te zijn dat
geen sporen achterblijven op de
kuipruit. Als de kuipruit krasjes vertoont, breng dan na wassen een
hoogwaardige polish voor gebruik
op kunststof aan.
@
Na normaal gebruik
Verwijder vuil met warm water, zachte zeep
en een zachte, schone spons en spoel dan
grondig met schoon water. Gebruik een
tandenborstel op moeilijk bereikbare plekken. Hardnekkig vastzittend vuil en insectenresten laten gemakkelijker los als de
bewuste plek alvorens te reinigen een paar
minuten met een vochtige doek wordt
bedekt.
Na rijden in regen, aan de kust of op bepekelde wegen
Zeelucht en wegenzout waarmee wegen ’s
winters worden bestrooid hebben in combinatie met water een zeer corrosieve werking; handel daarom als volgt na een rit in
een regenbui, nabij de kust of op bepekelde
wegen.
@
’s Winters gestrooid wegenzout kan nog tot
in de lente aanwezig blijven.
@
1. Reinig de motorfiets met koud water
en zachte zeep nadat de machine is
afgekoeld.
DCA00012
@
Gebruik geen heet water, dit versterkt de
corrosieve werking van het zout.
@
2. Laat de motorfiets drogen en breng
dan met een spuitbus een corrosiewerend middel aan op alle metalen delen, ook op verchroomde en
vernikkelde componenten, om zo corrosie te voorkomen.
7
7-2
Page 94
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
LET OP:
OPMERKING:
Na reinigen
1. Droog de motorfiets met een zeemleren lap of een vochtabsorberende
doek.
2. Gebruik een chroompolish om verchroomde, aluminium en roestvrijstalen delen te doen glanzen, ook het
uitlaatsysteem. (Zelfs thermische verkleuringen op roestvrijstalen uitlaatsystemen kunnen door oppoetsen
worden verwijderd.)
3. Het is aan te bevelen om met een
spuitbus een corrosiewerend middel
aan te brengen op alle metalen delen,
ook op verchroomde en vernikkelde
componenten, om zo corrosie te voorkomen.
4. Gebruik een reinigingsspray als universeel schoonmaakmiddel om even-
7
tueel nog achtergebleven vuil te
verwijderen.
5. Werk kleine lakbeschadigingen bij veroorzaakt door steenslag e.d.
6. Zet alle gelakte oppervlakken in de
was.
7. Laat de motorfiets volledig drogen alvorens te stallen of af te dekken.
WAARSCHUWING
@
●
Controleer of er geen olie of was
aanwezig is op de wielen of de remmen.
●
Reinig de remschijven en remvoeringen zo nodig met een normale
remschijfreiniger of aceton en
spoel de banden schoon met lauw
water en een zachte zeep. Test de
remwerking en het weggedrag van
de motorfiets voordat u besluit harder te gaan rijden.
@
DWA00031
DCA00013
@
●
Breng een geringe hoeveelheid
oliespray en was aan en verwijder
overtollige hoeveelheden.
●
Breng oliespray of was nooit aan
op rubber of kunststof delen, behandel deze met een daartoe bestemd verzorgingsmiddel.
●
Vermijd het gebruik van schurende
poetsmiddelen, deze tasten de lak
aan.
@
@
Vraag een Yamaha dealer om advies over
de te gebruiken producten.
@
7-3
Page 95
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
WAARSCHUWING
Stalling
Korte termijn
Stal uw motorfiets steeds op een koele en
droge plek en bescherm zo nodig tegen stof
met een luchtdoorlatende stallinghoes.
LET OP:
@
●
Als de motorfiets wordt gestald in
een slecht geventileerde ruimte of
in vochtige toestand wordt afgedekt
met een hoes of een dekzeil, zal water en vocht kunnen binnendringen
en roestvorming veroorzaken.
●
Voorkom corrosie door de machine
niet te stallen in een vochtige kelder, een stal (i.v.m. de aanwezigheid
van ammoniakdamp) en in een opslagruimte voor sterke chemicaliën.
@
DCA00014
Lange termijn
Alvorens uw motorfiets gedurende meerdere maanden aaneen te stallen:
1. Volg alle instructies op in de paragraaf
“Verzorging” in dit hoofdstuk.
2. Bij motorfietsen met een brandstofkraan die een “OFF” stand heeft: draai
de kraanhendel in “OFF”.
3. Leeg de vlotterkamers in de carburateur door de aftappluggen los te
draaien; u voorkomt zo dat neerslag
uit de brandstof achterblijft. Giet de afgetapte brandstof terug in de brandstoftank.
4. Vul de brandstoftank en voeg een stabilisatoradditief (indien verkrijgbaar)
toe om roestvorming in de tank en
achteruitgang van de brandstof te
voorkomen.
5. Voer de volgende stappen uit om de
cilinders, de zuigerveren etc. te beschermen tegen corrosie.
a. Verwijder de bougiedoppen en de
bougies.
b. Giet een theelepel motorolie in elk
bougiegat.
c. Breng de bougiedoppen aan op de
bougies en leg dan de bougies zodanig op de cilinderkop dat de elektroden
aan massa liggen. (Dit voorkomt vonken tijdens de volgende stap.)
d. Laat de motor een paar keer rond-
draaien op de startmotor. (De cilinderwanden worden zo geolied.)
e. Haal de bougiedoppen los van de
bougies en breng dan de bougies en
de bougiedoppen weer aan.
DWA00003
@
Om schade of letsel door vonkvorming
te voorkomen, moeten de bougie-elektroden aan massa liggen terwijl de motor wordt rondgedraaid.
@
7
7-4
Page 96
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
6. Smeer alle bedieningskabels en
scharnierpunten van alle hendels en
pedalen en van de zijstandaard/
middenbok.
7. Controleer de bandspanning en corrigeer deze zo nodig en breng dan de
motorfiets omhoog, zodat beide wielen
los van de grond zijn. Een andere mogelijkheid is de wielen elke ma and iets
te draaien, zodat de banden niet op
één gedeelte sterker achteruitgaa n.
8. Dek de uitlaatdemperopeningen af
met een plastic zak om te voorkomen
dat vocht kan binnendringen.
9. Verwijder de accu en laad deze volledig bij. Berg de accu op een koele en
droge plek op en laad hem eens per
maand bij. Berg de accu niet op een
7
extreem koude of warme plek op (kouder dan 0 °C of warmer dan 30 °C).
Zie pagina 6-36 voor meer informatie
over het opbergen van de accu.
OPMERKING:
@
Verricht eventueel noodzakelijke reparaties
alvorens de motorfiets te stallen.
Grootste lengte2.300 mm
Grootste breedte795 mm
Grootste hoogte1.160 mm
Zadelhoogte765 mm
Wielbasis1.590 mm
Grondspeling145 mm
Minimale draaicirkel2.900 mm
Basisgewicht (met olie en volle
benzinetank)
Motor
Type motorVloeistofgekoelde 4-takt, DOHC
Cilinder-opstelling4 cilinders V-opstelling
Verplaatsing1.198 cm
Boring × slag76 × 66 mm
Gebruik uitsluitend een motorolie die geen anti-frictie middelen bevat. Een motorolie bedoeld voor personenauto’s (vaak
3
voorzien van het opschrift “ENERGY CONSERVING II”) bevat anti-frictie toevoegingen die slippen van de koppeling en/
of de startmotorkoppeling kunnen veroorzaken, met een kortere levensduur van de componenten en slechte motorprestaties tot gevolg.
Aantal
Zonder vervanging van
3,2 L
oliefilterpatroon
Met vervanging van
3,4 L
oliefilterpatroon
Totale hoeveelheid (droge
motor)4,0 L
8-1
Page 99
SPECIFICATIES
Cardanolie
TypeSAE 80 API “GL-4” hypoïde-olie
Aantal0,2 L
Capaciteit van het koelsysteem
(totale hoeveelheid)
LuchtfilterDroog type element
Brandstof
TypeGewone loodvrije benzine
Inhoud benzinetank15 L
Hoeveelheid
reservebrandstof3 L
Carburateur
BandenmerkMIKUNI
Model × aantalBDS35 × 4
Bougies
Bandenmerk/modelNGK / DPR8EA-9 of
Elektrodenafstand0,8–0,9 mm
Type koppelingVloeistof, meervoudige platen
Overbrenging