Yamaha VMAX-2001 User Manual [nl]

Yamaha VMAX-2001 User Manual

HANDLEIDING

VMX12

3LR-28199-D3

DAU03338

INLEIDING

 

 

 

 

 

Welkom in de wereld van Yamaha rijders!

Als bezitter van een VMX12 profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.

Neem de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u alle voordelen van uw VMX12 optimaal kunt benutten. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de motorfiets, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen.

De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw motorfiets in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.

Het Yamaha team wenst u vele veilige en plezierige ritten toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!

BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING

DAU00005

 

Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:

 

 

 

Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW

 

 

 

VEILIGHEID!

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Wanneer instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan

 

WAARSCHUWING

 

dit leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de motorrijder of omstanders of

 

 

 

 

 

 

degene die de motorfiets inspecteert of repareert.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De aanduiding LET OP staat vermeld bij speciale voorzorgsmaatregelen die moeten

 

LET OP:

 

 

 

worden genomen om schade aan de motorfiets te voorkomen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

OPMERKING:

De aanduiding NB staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of

 

 

 

verhelderen.

 

 

 

 

OPMERKING:

Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze motorfiets en moet altijd bij de machine blijven, ook als deze ooit wordt verkocht.

Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw motor en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.

BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING

DW000002

WAARSCHUWING

LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE MOTORFIETS GAAT GEBRUIKEN.

BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING

DAU03337

VMX12

HANDLEIDING

© 2000 door Yamaha Motor Co., Ltd. 1e Uitgave, november 2000 Alle rechten voorbehouden.

Elke vorm van herdruk of onbevoegd gebruik zonder schriftelijke toestemming van Yamaha Motor Co., Ltd.

is uitdrukkelijk verboden. Printed in Japan.

DAU00009

INHOUD VAN DEZE HANDLEIDING

 

 

 

 

 

1

GEEF VOORRANG AAN VEILIGHEID

 

1

 

 

 

 

 

 

 

2

BESCHRIJVING

 

2

 

 

 

 

 

 

 

3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

 

3

 

 

 

 

 

 

 

4

CONTROLES VOOR HET STARTEN

 

4

 

 

 

 

 

 

 

5

GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE

 

5

 

 

 

 

 

 

 

6

PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES

 

6

 

 

 

 

 

 

 

7

VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS

 

7

 

 

 

 

 

 

 

8

SPECIFICATIES

 

8

 

 

 

 

 

 

 

9

GEBRUIKERSINFORMATIE

 

9

 

 

 

 

INDEX

GEEF VOORRANG AAN VEILIGHEID

GEEF VOORRANG AAN VEILIGHEID .............................................

1-1

1

GEEF VOORRANG AAN VEILIGHEID

DAU00021

 

Motorfietsen zijn schitterende machines die de motorrijder een onovertroffen gevoel van vrijheid kunnen geven. Er zijn echter wel bepaalde spelregels en beperkingen, waar u niet omheen kunt; ook de beste motorfiets kan niet meer dan de natuurwetten toestaan.

1

Regelmatige verzorging en onderhoud is van groot belang om de waarde en de goede conditie van uw motor te behouden. Dit geldt trouwens niet alleen voor de motorfiets, maar ook voor de motorrijder: om goed en veilig te rijden moet u zelf ook in goede conditie zijn. Rijden onder invloed van medicijnen, drugs en alcohol is natuurlijk uit den boze. Motorrijders horen altijd—meer nog dan autobestuurders— geestelijk en lichamelijk op hun best te zijn. Ook de geringste hoeveelheid alcohol geeft ongemerkt een zekere overmoed, die bijzonder gevaarlijk kan zijn.

Beschermende kleding is voor een motorrijder even belangrijk als veiligheidsgordels voor de bestuurder en inzittenden van een auto. Draag steeds een compleet motorpak (gemaakt van leer of slijtvast synthetisch materiaal met beschermers), stevige laarzen, motorhandschoenen en een goed passende helm. Optimaal beschermende kleding mag echter niet aanmoedigen tot zorgeloosheid. Vooral integraal omsluitende helmen en motorpakken geven een gevoel van totale veiligheid en bescherming, maar toch zijn motorrijders altijd kwetsbaar in het verkeer. Ken uw eigen grenzen, rijd niet harder dan verstandig is en neem geen onnodige risico’s. Vooral bij nat weer zit een ongeluk in een klein hoekje. Een verstandig motorrijder rijdt defensief en met voorspelbaar weggedrag. Ook al weet uzelf precies wat u doet, verrassing bij andere weggebruikers is gevaarlijk. Houd rekening met de mogelijkheid dat andere weggebruikers fouten kunnen maken; veiligheid is samenwerking.

Veel plezier onderweg!

1-1

 

BESCHRIJVING

 

 

Aanzicht linkerzijde ............................................................................

2-1

Aanzicht rechterzijde..........................................................................

2-2

Schakelaars en instrumenten ............................................................

2-3

2

BESCHRIJVING

DAU00026

 

Aanzicht linkerzijde

2

1. Reservoir koppelingshoofdcilinder

(pagina 6-27)

7. Stelknop veerdemping

 

2. Luchtfilterelement

(pagina 6-19)

achterschokdemper

(pagina 3-13)

3. Zekeringenkastje

(pagina 6-37)

8. Helmbevestiging

(pagina 3-10)

4. Hoofdzekeringhouder

(pagina 6-37)

9. Schakelpedaal

(pagina 3-6)

5. Boordgereedschapsset

(pagina 6-1)

10. Chokehendel

(pagina 3-8)

6. Stelring veervoorspanning

 

 

 

achterschokdemper

(pagina 3-13)

 

 

2-1

BESCHRIJVING

Aanzicht rechterzijde

2

11. Vuldop brandstoftank

(pagina 3-7)

12. Accu

(pagina 6-33)

13. Koelvloeistofreservoir

(pagina 6-14)

14. Reservoir hoofdremcilinder voorrem

(pagina 6-27)

15. Contactslot

(pagina 3-1)

16. Radiatordop

(pagina 6-16)

17. Radiator

(pagina 6-16)

18. Oliefilterpatroon

(pagina 6-9)

19. Kijkglas motorolieniveau

(pagina 6-9)

20. Rempedaal

(pagina 3-6)

21. Remvloeistofreservoir achterrem

(pagina 6-27)

2-2

BESCHRIJVING

Schakelaars en instrumenten

2

1. Koppelingshendel

(pagina 3-5)

2. Schakelaargroep linkerstuurgreep

(pagina 3-4)

3. Snelheidsmeterunit

(pagina 3-2)

4. Schakelaargroep rechterstuurgreep

(pagina 3-4)

5. Remhendel

(pagina 3-6)

6. Gasgreep

(pagina 6-21)

7. Toerenteller

(pagina 3-3)

8. Temperatuurmeter koelvloeistof

(pagina 3-3)

2-3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

.........................................................................................Contactslot

3-1

 

 

Controlelampjes en waarschuwingslampjes .....................................

3-1

 

 

Snelheidsmeterunit ............................................................................

3-2

 

 

Toerenteller .......................................................................................

3-3

 

 

Antidiefstal-alarm (optie) ...................................................................

3-3

 

 

Temperatuurmeter koelvloeistof

3-3

 

 

3

Stuurschakelaars

3-4

 

 

 

..............................................................................Koppelingshendel

3-5

 

 

Schakelpedaal ...................................................................................

3-6

 

 

Remhendel ........................................................................................

3-6

 

 

Rempedaal ........................................................................................

3-6

 

 

Vuldop brandstoftank .........................................................................

3-7

 

 

Brandstof ...........................................................................................

3-8

 

 

Chokehendel .....................................................................................

3-8

 

 

Stuurslot ............................................................................................

3-9

 

 

Rijderzadel ........................................................................................

3-9

 

 

Helmbevestiging ..............................................................................

3-10

 

 

Afstellen van de voorvork ................................................................

3-11

 

 

Afstellen van de schokdemperunits ................................................

3-12

 

 

Afstemmen van afstellingen voor vooren achtervering .................

3-15

 

 

Zijstandaard ....................................................................................

3-16

 

 

Startspersysteem ............................................................................

3-16

 

 

 

 

 

 

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU00027

 

3

DAU00028

Contactslot

Via het contactslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend. De diverse standen van het contactslot worden hierna beschreven.

DAU00036

ON

Alle elektrische systemen worden elektrisch gevoed en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.

1.Drukken.

2.Loslaten.

3.Draaien.

DAU00055

P (Parkeren)

Het achterlicht en het parkeerlicht branden, maar alle overige elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.

De sleutel moet worden ingedrukt en dan losgelaten om deze naar “P” te kunnen draaien.

DCA00043

LET OP:

1.Controlelampje “ ” voor vrijstand

2.Controlelampje “ ” richtingaanwijzers

3.Controlelampje “ ” voor brandstofniveau

4.Controlelampje grootlicht “

5.Waarschuwingslampje “ ” voor olieniveau

DAU03034

Controlelampjes en waarschuwingslampjes

DAU00061

Controlelampje “ ” voor vrijstand

Dit controlelampje brandt wanneer de versnellingsbak in de vrijstand staat.

DAU00057

DAU00038

OFF

Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.

Gebruik de parkeerverlichting niet gedu-

Controlelampje “

rende langere tijd, anders kan de accu

richtingaanwijzers

 

ontladen raken.

Dit controlelampje knippert wanneer de

 

 

schakelaar voor richtingaanwijzers naar de

 

 

 

 

linkerof rechterstand is gedrukt.

3-1

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU00083

Controlelampje “ ” voor brandstofniveau

Dit controlelampje gaat branden wanneer het brandstofniveau daalt tot beneden ca. 3 L. Als het zover is, draai dan de schakelaar voor brandstofreserve naar de stand “RES” en vul zo snel mogelijk brandstof bij.

DAU00063

Controlelampje grootlicht “

Dit controlelampje gaat branden wanneer het grootlicht van de koplamp is ingeschakeld.

DAU03285

Waarschuwingslampje “ ” voor olieniveau

Dit waarschuwingslampje gaat branden als het motorolieniveau laag is.

Het elektrisch circuit van het waarschuwingslampje kan via de volgende procedure worden getest.

1.Draai de sleutel naar “ON”.

2.Als het waarschuwingslampje niet gaat branden, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.

OPMERKING:

Bij een voldoende hoog olieniveau kan het waarschuwingslampje soms toch knipperen bij rijden op een helling of bij plotseling afremmen of optrekken, er is dan echter geen sprake van een storing.

3

1.Terugstelknop ritteller

2.Kilometerteller

3.Ritteller

DAU00095

Snelheidsmeterunit

De snelheidsmeterunit is voorzien van een snelheidsmeter, een kilometerteller en een ritteller. De snelheidsmeter toont de actuele rijsnelheid. De kilometerteller toont de totale afgelegde afstand. De ritteller toont de afstand afgelegd sinds de teller het laatst via de terugstelknop werd teruggesteld op nul. De ritteller kan worden gebruikt om de afstand te schatten die met een volle brandstoftank kan worden afgelegd. Deze informatie stelt u in staat de volgende tankstops te plannen.

3-2

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU00109

Antidiefstal-alarm (optie)

Deze motor kan door een Yamaha dealer worden uitgerust met een optioneel anti- diefstal-alarmsysteem. Neem contact op met een Yamaha dealer voor nadere informatie.

3

1.Toerenteller

2.Rode zone

DAU00101

Toerenteller

Met de elektrische toerenteller kan de motorrijder het motortoerental controleren en dit binnen het ideale bereik houden.

DC000003

LET OP:

Laat de motor niet draaien terwijl de toerenteller aanwijst in de rode zone.

Rode zone: 8.500 tpm en hoger

1.Temperatuurmeter koelvloeistof

2.Rode zone

DAU01652

Temperatuurmeter koelvloeistof

Met de contactsleutel in de stand “ON” geeft de temperatuurmeter koelvloeistof de temperatuur van de koelvloeistof aan. De koelvloeistoftemperatuur is afhankelijk van de weersomstandigheden en de motorbelasting. Als de naald bij of in de rode zone staat, zet de machine dan stil en laat de motor afkoelen. (Zie pagina 6-46 voor nadere instructies.)

DC000002

LET OP:

@

Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.

@

3-3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

1.Lichtsignaalschakelaar “

2.Dimlichtschakelaar

3.Richtingaanwijzerschakelaar “

4.Claxonschakelaar “

DAU00118

Stuurschakelaars

DAU00119

Lichtsignaalschakelaar “

Druk deze schakelaar in om de koplamp een lichtsignaal te laten afgeven.

DAU00121

Dimlichtschakelaar

Zet deze schakelaar op “ ” voor grootlicht en op “ ” voor dimlicht.

DAU00124

Richtingaanwijzerschakelaar “

Druk deze schakelaar naar rechts om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar links om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand.

Dit model is voorzien van een automatisch uitschakelsysteem; de richtingaanwijzers gaan vanzelf uit nadat de machine zowel ca. 150 m als gedurende ca. 15 seconden heeft gereden. De richtingaanwijzers kunnen echter ook met de hand worden uitgeschakeld, door de schakelaar in te drukken nadat deze in de middenstand is teruggekeerd.

OPMERKING:

Het automatisch uitschakelsysteem werkt alleen tijdens het rijden, zodat de richtingaanwijzers niet automatisch uitschakelen terwijl u stilstaat op een kruising.

DAU00129

Claxonschakelaar “

Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.

3

1.Noodstopschakelaar

2.Lichtschakelaar

3.Startknop “

4.Schakelaar brandstofreserve “FUEL”

DAU00138

Noodstopschakelaar

Zet deze schakelaar op “ ” om in een noodgeval de motor direct uit te schakelen, zoals wanneer de machine omslaat of als de gaskabel blijft hangen.

DAU00134

Lichtschakelaar

Zet deze schakelaar in de stand “ ” om de parkeerlichten, het achterlicht en de instrumentenverlichting in te schakelen. Zet de schakelaar in de stand “ ” om ook de koplamp in te schakelen.

3-4

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

3

1.Noodstopschakelaar

2.Lichtschakelaar

3.Startknop “

4.Schakelaar brandstofreserve “FUEL”

DAU00143

Startknop “

Druk deze knop in om de motor door middel van de startmotor te starten.

DC000005

LET OP:

Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.

DAU01653

Schakelaar brandstofreserve “FUEL”

Onder normale omstandigheden hoort deze schakelaar in de stand “ON” te staan. Wanneer tijdens het rijden het controlelampje brandstofniveau gaat branden, zet de schakelaar dan op “RES”, vul zo snel mogelijk brandstof bij en zet de schakelaar dan weer terug op “ON”.

OPMERKING:

Direct bij overschakelen naar “RES” is nog ca. 3 L brandstof in de tank aanwezig.

1. Koppelingshendel

DAU00152

Koppelingshendel

De koppelingshendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de koppeling te ontkoppelen. Laat de hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele werking van de koppeling moet de hendel snel ingetrokken worden en langzaam worden losgelaten.

De koppelingshendel is voorzien van een sperschakelaar die deel uitmaakt van het startspersysteem. (Zie pagina 3-16 voor uitleg over het startspersysteem.)

3-5

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

1. Schakelpedaal

DAU00157

Schakelpedaal

Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt bij het schakelen van de versnellingen van de 5-traps constant-mesh versnellingsbak op deze motorfiets.

1. Remhendel

DAU00158

Remhendel

De remhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen.

3

1. Rempedaal

DAU00162

Rempedaal

Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te bekrachtigen.

3-6

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

3

1. Hendel (× 2)

DAU01654

Vuldop brandstoftank

Verwijderen van de tankdop

1.Druk de handgrepen links en rechts van de rugsteun voor het rijderzadel in de afgebeelde richting en schuif de rugsteun van het rijderzadel naar voren.

1.Open.

2.Steek de sleutel in het slot en draai een kwartslag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld en de tankdop kan worden verwijderd.

Aanbrengen van de tankdop

1.Breng de tankdop aan in de vulopening van de brandstoftank, met de sleutel in het slot.

2.Draai de sleutel linksom en neem deze dan uit.

3.Schuif de rugsteun voor het rijderzadel naar achteren en druk hem omlaag.

OPMERKING:

@

De tankdop kan alleen worden aangebracht met de sleutel in het slot. Bovendien kan de sleutel niet worden uitgenomen als de tankdop niet correct aangebracht en vergrendeld is.

@

DW000024

WAARSCHUWING

@

Controleer of de tankdop correct is aangebracht alvorens te gaan rijden.

@

3-7

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

1.Vulpijp

2.Brandstofniveau

DAU01183

Brandstof

Controleer of voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is. Vul de brandstoftank tot onderaan de vulpijp, zoals getoond in de afbeelding.

DW000130

WAARSCHUWING

Overvul de brandstoftank niet, anders zal benzine uitstromen zodra deze warm wordt en uitzet.

Mors geen brandstof op een heet motorblok.

DAU00185

LET OP:

Veeg gemorste brandstof direct af met een schone, droge en zachte doek, de brandstof kan immers schade toebrengen aan de lak of aan kunststof onderdelen.

DAU00191

Aanbevolen brandstof:

Normale loodvrije brandstof met een octaangetal (RON) van minstens 91

Inhoud brandstoftank: Totale hoeveelheid:

15 L Reservehoeveelheid:

3 L

OPMERKING:

Als de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan brandstof van een ander merk of met een hoger octaangetal.

3

1. Chokehendel

DAU02976

Chokehendel

Voor het starten van een koude motor is een rijker lucht/brandstof mengsel nodig; via de choke wordt dit mengsel geleverd.

Beweeg de hendel in de richting a om de choke aan te zetten.

Beweeg de hendel in de richting b om de choke uit te zetten.

3-8

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

 

 

 

 

Om het stuur te ontgrendelen

 

 

 

 

 

 

1.

Open het stuurslotplaatje en steek

 

 

 

 

 

 

 

dan de stuurslotsleutel in het slot.

 

 

 

 

 

 

2.

Druk de sleutel in, draai hem 1/8 slag

 

 

 

 

 

 

 

linksom zodat hij naar buiten komt en

 

 

 

 

 

 

 

laat de sleutel dan los.

 

 

 

 

 

 

3.

Neem de sleutel uit en sluit dan het

 

 

 

 

 

 

 

slotplaatje.

 

 

3

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1. Stuurslot

 

1. Hendel (× 2)

 

 

DAU03342

 

 

DAU03413

 

Stuurslot

 

Rijderzadel

 

Om het stuur te vergrendelen

 

Verwijderen van het rijderzadel

1.Draai het stuur volledig naar rechts.

2.Open het stuurslotplaatje en steek dan de stuurslotsleutel in het slot.

3.Draai de sleutel 1/8 slag linksom, druk de sleutel verder in terwijl het stuur iets naar links wordt gedraaid en draai de sleutel dan 1/8 slag rechtsom.

4.Controleer of het stuur is vergrendeld, neem de sleutel uit en sluit dan het slotplaatje.

1.Haal de rugsteun los door de hendels links en rechts van de rugsteun voor het rijderzadel in de afgebeelde richting te drukken en schuif dan de rugsteun naar voren.

3-9

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

1.Bout (× 2)

2.Schroef (× 2)

2.Verwijder de bouten en schroeven en neem dan het rijderzadel los.

1.Uitsteeksel

2.Zadelbevestiging

Aanbrengen van het rijderzadel

1.Steek het uitsteeksel aan de voorzijde van het rijderzadel in de zadelbevestiging, zoals getoond in de afbeelding.

2.Plaats het rijderzadel in de oorspronkelijke positie en draai dan de bouten en schroeven vast.

OPMERKING:

Controleer of het zadel stevig is vergrendeld alvorens te gaan rijden.

3.Plaats de rugsteun voor het rijderzadel terug in de oorspronkelijke positie.

3

1.Helmbevestiging

2.Open.

DAU00260

Helmbevestiging

Steek de sleutel in het slot en draai deze dan zoals afgebeeld om de helmbevestiging te openen.

Vergrendel de helmbevestiging door deze in de oorspronkelijke positie te plaatsen en dan de sleutel uit te nemen.

DW000030

WAARSCHUWING

@

Rijd nooit met een helm bevestigd aan de helmbevestiging, de helm kan zo voorwerpen raken waardoor de machine mogelijk onbestuurbaar wordt en een ongeval niet uitgesloten is.

@

3-10

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU03414

Afstellen van de voorvork

Deze voorvork is voorzien van luchtventielen om de veervoorspanning in te stellen.

DW000035

WAARSCHUWING

Geef beide vorkpoten steeds dezelfde afstelling, anders kan slecht weggedrag

3en verminderde rijstabiliteit het gevolg zijn.

1. Luchtventieldop

2. Luchtventiel

Stel de veervoorspanning als volgt af.

1. Laat het voorwiel vrij hangen door de motorfiets op de middenbok te zetten.

OPMERKING:

Bij het controleren en instellen van de luchtdruk mag er geen gewicht rusten op de voorzijde van de motorfiets.

2. Verwijder de luchtventieldop van beide vorkpoten.

1.Luchtdrukmeter

3.Controleer met een luchtdrukmeter de luchtdruk in beide vorkpoten.

OPMERKING:

@

Een luchtdrukmeter is als optie verkrijgbaar bij een Yamaha dealer.

@

4.Om de veerwaarde te verhogen en zo de vering stugger te maken, wordt de luchtdruk verhoogd met een luchtpomp of via een persluchtaansluiting. Om de veerwaarde te verlagen en zo een zachtere vering te verkrijgen, wordt de luchtdruk verlaagd door beide ventielstiften in te drukken.

3-11

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

Veerwaarde:

Minimum/standaard (zacht):

Luchtdruk =

40 kPa (0,4 kg/cm2, 0,4 bar)

Maximum (hard):

Luchtdruk =

100 kPa (1,0 kg/cm2, 1,0 bar)

DC000012

LET OP:

Overschrijdt de maximumluchtdruk niet, anders kunnen de oliekeerringen in de voorvork beschadigd raken.

DWA00037

WAARSCHUWING

In de rechter en linker vorkpoot mag de luchtdruk niet verschillend zijn, anders kunnen het weggedrag en de rijstabiliteit negatief worden beïnvloed.

5.Breng de luchtventieldoppen stevig aan.

1. Schokdemperunit (× 2)

DAU01657

Afstellen van de schokdemperunits

Beide schokdemperunits zijn uitgerust met een stelring voor veervoorspanning en met een stelknop voor veerdemping.

DC000015

LET OP:

Probeer nooit een stelmechanisme voorbij de maximumof minimuminstelwaarden te verdraaien.

DW000040

WAARSCHUWING

@

Geef beide schokdemperunits steeds dezelfde instelling, anders kan slecht weggedrag en verminderde rijstabiliteit het gevolg zijn.

@

3

3-12

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

3

Veervoorspanning

Draai om de veervoorspanning te verhogen en zo de vering stugger te maken de stelring op beide schokdemperunits in de richting a. Draai om de veervoorspanning te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelring op beide schokdemperunits in de richting b.

OPMERKING:

Draai de stelring zodanig dat de onderrand tegenover het gewenste instelpunt op de schokdemper staat.

Verricht de afstelling met de speciale sleutel in de gereedschapsset bij de machine.

Veervoorspanning:

Minimum (zacht): 1

Standaard: 1

Maximum (hard): 5

1.Stelknop veerdemping

2.Positie-indicator

Veerdemping

Draai om de veerdemping te verhogen en zo de vering stugger te maken de stelknop op beide schokdemperunits richting a. Draai om de veerdemping te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelknop op beide schokdemperunits richting b.

OPMERKING:

@

Zet het gewenste instelpunt op de stelknop tegenover de positie-indicator op de schokdemper.

@

3-13

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

Veerdemping:

Minimum (zacht): 1

Standaard: 1

Maximum (hard): 4

3

3-14

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU01658

Afstemmen van afstellingen voor vooren achtervering

Hanteer deze tabel als richtlijn om de afstellingen voor demping en vering voor de voorvork en de achterschokdemper op elkaar af te stemmen overeenkomstig de verschillende belastingscondities.

 

 

Beladingstoestand

Voorvork afstellen

Achterschokbreker afstellen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Veervoorspanning (luchtdruk)

Veervoorspanning

Veerdamping

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

40–60 kPa

 

 

 

 

Solo berijder

0,4–0,6 kg/cm2

1–2

1–2

3

 

 

 

 

0,4–0,6 bar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Met passagier of met

40–100 kPa

 

 

 

 

0,4–1,0 kg/cm2

3–5

2–4

 

 

accessoires en bagage

 

 

0,4–1,0 bar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Met accessoires, bagage en

40–100 kPa

 

 

 

 

0,4–1,0 kg/cm2

5

4

 

 

 

 

passagier

 

 

 

 

0,4–1,0 bar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

DC000015

 

 

 

 

 

 

 

 

 

LET OP:

 

 

 

 

 

Probeer nooit een stelmechanisme voorbij de maximumof minimuminstelwaarden te verdraaien.

3-15

Loading...
+ 80 hidden pages