Welkom in de wereld van Yamaha rijders!
Als bezitter van een VMX12 profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis
in het ontwerpen en fabriceren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha
haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u alle voordelen
van uw VMX12 optimaal kunt benutten. Dez e gebruikershandleiding geeft instructies
over bediening, inspectie en onderhoud van de motorfiets, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen.
De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw motorfiets in optimale
conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem
contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u vele veilige en plezierige ritten toe. En vergeet niet, v e iligheid voor alles!
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidin gen:
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW
VEILIGHEID!
DAU00005
WAARSCHUWING
LET OP:
OPMERKING:
Wanneer instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan
dit leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel
voor de motorrijder of omstanders of
degene die de motorfiets inspecteert of repareert.
De aanduiding LET OP staat vermeld bij speciale voorzorgsmaatregelen die moeten
worden genomen om schade aan de motorfiets te voorkomen.
De aanduiding NB staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of
verhelderen.
OPMERKING :
@
Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze motorfiets en moet al-
●
tijd bij de machine blijven, ook als deze ooit wordt verkocht.
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om
●
deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw motor en de beschrijving
ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde
van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha
dealer.
@
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DW000002
WAARSCHUWING
@
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE MOTORFIETS
GAAT GEBRUIKEN.
Motorfietsen zijn schitterende machines die de motorrijder een onovertroffen gevoel van vrijheid
kunnen geven. Er zijn echter wel bepaalde spelregels en beperkingen, waar u niet omheen kunt; ook
de beste motorfiets kan niet meer dan de natuurwetten toestaan.
1
Regelmatige verzorging en onderhoud is van groot belan g om de waarde en de goede conditie van uw
motor te behouden. Dit geldt trouwens niet alleen voo r de motorfiets, maar ook voor de mot orrijder: om
goed en veilig te rijden moet u zelf ook in goede conditie zijn. Rijden onder invloed van medicijnen,
drugs en alcohol is natuurlijk uit den boze. Motorr ijders horen altijd—meer nog dan autobestuurders—
geestelijk en lichamelijk op hun best te zijn. Ook de geringste hoeveelheid alcohol geeft ongemerkt
een zekere overmoed, die bijzonder gevaarlijk kan zijn.
Beschermende kleding is voor een motorrijder even belangrijk als veiligheidsgordels voor de
bestuurder en inzittenden van een auto. Draag steeds een compleet motorpak (gemaakt van leer of
slijtvast synthetisch materiaal met beschermers), stevige laarzen, motorhandschoenen en een goed
passende helm. Optimaal beschermende kleding mag echter niet aanmoedigen tot zorgeloosheid.
Vooral integraal omsluitende helmen en motorpakken geven een gevoel van totale veiligheid en
bescherming, maar toch zijn motorrijders altijd kwetsbaar in het verkeer. Ken uw eigen grenzen, rijd
niet harder dan verstandig is en neem geen onnodige risico’s. Vooral bij nat weer zit een ongeluk in
een klein hoekje. Een verstandig motorrijder rijdt defensief en met voorspelbaar weggedrag. Ook al
weet uzelf precies wat u doet, verrassing bij andere weggebruikers is gevaarlijk. Houd rekening met
de mogelijkheid dat andere weggebruikers fouten kunnen maken; veiligheid is samenwerking.
Via het contactslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend. De diverse standen van het
contactslot worden hierna beschreven.
DAU00036
ON
Alle elektrische systemen worden elektrisch gevoed en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden
uitgenomen.
DAU00038
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
1. Drukken.
2. Loslaten.
3. Draaien.
DAU00055
P (Parkeren)
Het achterlicht en het parkeerlicht branden,
maar alle overige elektrische systemen zijn
uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
De sleutel moet worden ingedrukt en dan
losgelaten om deze naar “P” te kunnen
draaien.
DCA00043
LET OP:
@
Gebruik de parkeerverlichting niet gedurende langere tijd, anders kan de accu
ontladen raken.
@
3-1
1. Controlelampje “” voor vrijstand
2. Controlelampje “” richtingaanwijzers
3. Controlelampje “ ” voor brandstofniveau
4. Controlelampje grootlicht “”
5. Waarschuwingslampje “” voor olieniveau
DAU03034
Controlelampjes en
waarschuwingslampjes
DAU00061
Controlelampje “” voor vrijstand
Dit controlelampje brandt wanneer de versnellingsbak in de vrijstand staat.
DAU00057
Controlelampje “”
richtingaanwijzers
Dit controlelampje knippert wanneer de
schakelaar voor richtingaanwijzers naar de
linker- of rechterstand is gedrukt.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Controlelampje “” voor
DAU00083
brandstofniveau
Dit controlelampje gaat branden wanneer
het brandstofniveau daalt tot beneden ca.
3 L. Als het zover is, draai dan de schakelaar voor brandstofreserve naar de stand
“RES” en vul zo snel mogelijk brandstof bij.
DAU00063
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje gaat branden wanneer
het grootlicht van de koplamp is ingeschakeld.
Waarschuwingslampje “” voor
DAU03285
olieniveau
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
het motorolieniveau laag is.
Het elektrisch circuit van het waarschuwingslampje kan via de volgende procedure worden getest.
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Als het waarschuwingslampje niet
gaat branden, vraag dan een Yamaha
dealer het elektrisch circuit te testen.
OPMERKING:
@
Bij een voldoende hoog olieniveau kan het
waarschuwingslampje soms toch knipperen bij rijden op een helling of bij plotseling
afremmen of optrekken, er is dan echter
geen sprake van een storing.
@
3
1. Terugstelknop ritteller
2. Kilometerteller
3. Ritteller
DAU00095
Snelheidsmeterunit
De snelheidsmeterunit is voorzien van een
snelheidsmeter, een kilometerteller en een
ritteller. De snelheidsmeter toont de actuele
rijsnelheid. De kilometerteller toont de totale afgelegde afstand. De ritteller toont de afstand afgelegd sinds de teller het laatst via
de terugstelknop werd teruggesteld op nul.
De ritteller kan worden gebruikt om de afstand te schatten die met een volle brandstoftank kan worden afgelegd. Deze
informatie stelt u in staat de volgende tankstops te plannen.
3-2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
LET OP:
DAU00109
Antidiefstal-alarm (optie)
Deze motor kan door een Yamaha dealer
worden uitgerust met een optioneel antidiefstal-alarmsysteem. Neem contact op
met een Yamaha dealer voor nadere
informatie.
3
1. Toerenteller
2. Rode zone
Toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de motorrijder het motortoerental controleren en
dit binnen het ideale bereik houden.
LET OP:
@
Laat de motor niet draaien terwijl de toerenteller aanwijst in de rode zone.
Rode zone: 8.500 tpm en hoger
@
DAU00101
DC000003
3-3
1. Temperatuurmeter koelvloeistof
2. Rode zone
DAU01652
Temperatuurmeter koelvloeistof
Met de contactsleutel in de stand “ON”
geeft de temperatuurmeter koelvloeistof de
temperatuur van de koelvloeistof aan. De
koelvloeistoftemperatuur is afhankelijk van
de weersomstandigheden en de motorbelasting. Als de naald bij of in de rode zone
staat, zet de machine dan stil en laat de motor afkoelen. (Zie pagina 6-46 voor nadere
instructies.)
@
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
@
DC000002
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1. Lichtsignaalschakelaar “”
2. Dimlichtschakelaar
3. Richtingaanwijzerschakelaar “”
4. Claxonschakelaar “”
DAU00118
Stuurschakelaars
DAU00119
Lichtsignaalschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om de koplamp
een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU00121
Dimlichtschakelaar
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht en op “” voor dimlicht.
Richtingaanwijzerschakelaar “”
DAU00124
Druk deze schakelaar naar rechts om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze
schakelaar naar links om afslaan naar links
aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand.
Dit model is voorzien van een automatisch
uitschakelsysteem; de richtingaanwijzers
gaan vanzelf uit nadat de machine zowel
ca. 150 m als gedurende ca. 15 seconden
heeft gereden. De richtingaanwijzers kunnen echter ook met de hand worden uitgeschakeld, door de schakelaar in te drukken
nadat deze in de middenstand is teruggekeerd.
OPMERKING :
@
Het automatisch uitschakelsysteem werkt
alleen tijdens het rijden, zodat de richtingaanwijzers niet automatisch uitschakelen
terwijl u stilstaat op een kruising.
@
DAU00129
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
3
1. Noodstopschakelaar
2. Lichtschakelaar
3. Startknop “”
4. Schakelaar brandstofreserve “FUEL”
DAU00138
Noodstopschakelaar
Zet deze schakelaar op “” om in een
noodgeval de motor direct uit te schakelen,
zoals wanneer de machine omslaat of als
de gaskabel blijft hangen.
DAU00134
Lichtschakelaar
Zet deze schakelaar in de stand “”
om de parkeerlichten, het achterlicht en de
instrumentenverlichting in te schakelen. Zet
de schakelaar in de stand “” om ook de
koplamp in te schakelen.
3-4
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3
1. Noodstopschakelaar
2. Lichtschakelaar
3. Startknop “”
4. Schakelaar brandstofreserve “FUEL”
Startknop “”
Druk deze knop in om de motor door middel
van de startmotor te starten.
LET OP:
@
Zie pagina 5-1 voor startinstructies
voordat u de motor start.
@
DAU00143
DC000005
Schakelaar brandstofreserve “FUEL”
DAU01653
Onder normale omstandigheden hoort
deze schakelaar in de stand “ON” te staan.
Wanneer tijdens het rijden het controlelampje brandstofniveau gaat branden, zet
de schakelaar dan op “RES”, vul zo snel
mogelijk brandstof bij en zet de schakelaar
dan weer terug op “ON”.
OPMERKING:
@
Direct bij overschakelen naar “RES” is nog
ca. 3 L brandstof in de tank aanwezig.
@
1. Koppelingshendel
DAU00152
Koppelingshendel
De koppelingshendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur
toe om de koppeling te ontkoppelen. Laat de
hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele werking van de koppeling moet de hendel snel ingetrokken
worden en langzaam worden losgelaten.
De koppelingshendel is voorzien van een
sperschakelaar die deel uitmaakt van het
startspersysteem. (Zie pagina 3-16 voor uitleg over het startspersysteem.)
3-5
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1. Schakelpedaal1. Remhendel1. Rempedaal
DAU00157
Schakelpedaal
Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt bij het
schakelen van de versnellingen van de
5-traps constant-mesh versnellingsbak op
deze motorfiets.
Remhendel
De remhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur
toe om de voorrem te bekrachtigen.
DAU00158
Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te bekrachtigen.
3
DAU00162
3-6
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING:
WAARSCHUWING
3
1. Hendel (× 2)1. Open.
DAU01654
Vuldop brandstoftank
Verwijderen van de tankdop
1. Druk de handgrepen links en rechts
van de rugsteun voor het rijderzadel in
de afgebeelde richting en schuif de
rugsteun van het rijderzadel naar voren.
2. Steek de sleutel in het slot en draai
een kwartslag rechtsom. Het slot
wordt ontgrendeld en de tankdop kan
worden verwijderd.
Aanbrengen van de tankdop
1. Breng de tankdop aan in de vulopening van de brandstoftank, met de
sleutel in het slot.
2. Draai de sleutel linksom en neem
deze dan uit.
3. Schuif de rugsteun voor het rijderzadel
naar achteren en druk hem omlaag.
@
De tankdop kan alleen worden aangebracht
met de sleutel in het slot. Bovendien kan de
sleutel niet worden uitgenomen als de
tankdop niet correct aangebracht en vergrendeld is.
@
@
DW000024
Controleer of de tankdop correct is aangebracht alvorens te gaan rijden.
@
3-7
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1. Vulpijp
2. Brandstofniveau
DAU01183
Brandstof
Controleer of voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is. Vul de brandstoftank tot onderaan de vulpijp, zoals getoond in de afbeelding.
WAARSCHUWING
@
●
Overvul de brandstoftank niet, anders zal benzine uitstromen zodra
deze warm wordt en uitzet.
●
Mors geen brandstof op een heet
motorblok.
@
DW000130
DAU00185
LET OP:
@
Veeg gemorste brandstof direct af met
een schone, droge en zachte doek, de
brandstof kan immers schade toebrengen aan de lak of aan kunststof
onderdelen.
@
DAU00191
Aanbevolen brandstof:
Normale loodvrije brandstof met een
octaangetal (RON) van minstens 91
Inhoud brandstoftank:
Totale hoeveelheid:
15 L
Reservehoeveelheid:
3 L
OPMERKING:
@
Als de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan brandstof van een ander merk of
met een hoger octaangetal.
@
3
1. Chokehendel
DAU02976
Chokehendel
Voor het starten van een koude motor is
een rijker lucht/brandstof mengsel nodig;
via de choke wordt dit mengsel geleverd.
Beweeg de hendel in de richting a om de
choke aan te zetten.
Beweeg de hendel in de richting b om de
choke uit te zetten.
3-8
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Om het stuur te ontgrendelen
1. Open het stuurslotplaatje en steek
dan de stuurslotsleutel in het slot.
2. Druk de sleutel in, draai hem 1/8 slag
linksom zodat hij naar buiten komt en
laat de sleutel dan los.
3. Neem de sleutel uit en sluit dan het
slotplaatje.
3
1. Stuurslot1. Hendel (× 2)
DAU03342
Stuurslot
Rijderzadel
DAU03413
Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur volledig naar rechts.
2. Open het stuurslotplaatje en steek
dan de stuurslotsleutel in het slot.
3. Draai de sleutel 1/8 slag linksom, druk
de sleutel verder in terwijl het stuur
iets naar links wordt gedraaid en draai
de sleutel dan 1/8 slag rechtsom.
4. Controleer of het stuur is vergrendeld,
neem de sleutel uit en sluit dan het
slotplaatje.
Verwijderen van het rijderzadel
1. Haal de rugsteun los door de hendels
links en rechts van de rugsteun voor
het rijderzadel in de afgebeelde richting te drukken en schuif dan de rugsteun naar voren.
3-9
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
WAARSCHUWING
3
1. Bout (× 2)
2. Schroef (× 2)
2. Verwijder de bouten en schroeven en
neem dan het rijderzadel los.
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
Aanbrengen van het rijderzadel
1. Steek het uitsteeksel aan de voorzijde
van het rijderzadel in de zadelbevestiging, zoals getoond in de afbeelding.
2. Plaats het rijderzadel in de oorspronkelijke positie en draai dan de bouten
en schroeven vast.
OPMERKING:
@
Controleer of het zadel stevig is vergrendeld alvorens te gaan rijden.
@
3. Plaats de rugsteun voor het rijderzadel
terug in de oorspronkelijke positie.
3-10
1. Helmbevestiging
2. Open.
DAU00260
Helmbevestiging
Steek de sleutel in het slot en draai deze
dan zoals afgebeeld om de helmbevestiging te openen.
Vergrendel de helmbevestiging door deze
in de oorspronkelijke positie te plaatsen en
dan de sleutel uit te nemen.
@
Rijd nooit met een helm bevestigd aan
de helmbevestiging, de helm kan zo
voorwerpen raken waardoor de machine
mogelijk onbestuurbaar wordt en een
ongeval niet uitgesloten is.
@
DW000030
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING:
DAU03414
Afstellen van de voorvork
Deze voorvork is voorzien van luchtventielen om de veervoorspanning in te stellen.
WAARSCHUWING
@
Geef beide vorkpoten steeds dezelfde
afstelling, anders kan slecht weggedrag
en verminderde rijstabiliteit het gevolg
3
zijn.
@
DW000035
1. Luchtventieldop
2. Luchtventiel
Stel de veervoorspanning als volgt af.
1. Laat het voorwiel vrij hangen door de
motorfiets op de middenbok te zetten.
OPMERKING:
@
Bij het controleren en instellen van de luchtdruk mag er geen gewicht rusten op de
voorzijde van de motorfiets.
@
2. Verwijder de luchtventieldop van beide vorkpoten.
1. Luchtdrukmeter
3. Controleer met een luchtdrukmeter de
luchtdruk in beide vorkpoten.
@
Een luchtdrukmeter is als optie verkrijgbaar
bij een Yamaha dealer.
@
4. Om de veerwaarde te verhogen en zo
de vering stugger te maken, wordt de
luchtdruk verhoogd met een luchtpomp of via een persluchtaansluiting.
Om de veerwaarde te verlagen en zo
een zachtere vering te verkrijgen,
wordt de luchtdruk verlaagd door beide ventielstiften in te drukken.
3-11
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
WAARSCHUWING
Veerwaarde:
Minimum/standaard (zacht):
Luchtdruk =
40 kPa (0,4 kg/cm
2
, 0,4 bar)
Maximum (hard):
LET OP:
@
Luchtdruk =
100 kPa (1,0 kg/cm
2
, 1,0 bar)
DC000012
Overschrijdt de maximumluchtdruk niet,
anders kunnen de oliekeerringen in de
voorvork beschadigd raken.
@
WAARSCHUWING
@
DWA00037
In de rechter en linker vorkpoot mag de
luchtdruk niet verschillend zijn, anders
kunnen het weggedrag en de rijstabiliteit negatief worden beïnvloed.
@
5. Breng de luchtventieldoppen stevig
aan.
1. Schokdemperunit (× 2)
DAU01657
Afstellen van de
schokdemperunits
Beide schokdemperunits zijn uitgerust met
een stelring voor veervoorspanning en met
een stelknop voor veerdemping.
LET OP:
@
Probeer nooit een stelmechanisme
voorbij de maximum- of minimuminstelwaarden te verdraaien.
@
DC000015
DW000040
@
Geef beide schokdemperunits steeds
dezelfde instelling, anders kan slecht
weggedrag en verminderde rijstabiliteit
het gevolg zijn.
@
3
3-12
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING:
OPMERKING:
@
Draai de stelring zodanig dat de on-
●
derrand tegenover het gewenste instelpunt op de schokdemper staat.
Verricht de afstelling met de speciale
●
sleutel in de gereedschapsset bij de
machine.
@
3
Veervoorspanning
Draai om de veervoorspanning te verhogen
en zo de vering stugger te maken de stelring op beide schokdemperunits in de richting a. Draai om de veervoorspanning te
verlagen en zo de vering zachter te maken
de stelring op beide schokdemperunits in
de richting b.
Veervoorspanning:
Minimum (zacht): 1
Standaard: 1
Maximum (hard): 5
3-13
1. Stelknop veerdemping
2. Positie-indicator
Veerdemping
Draai om de veerdemping te verhogen en
zo de vering stugger te maken de stelknop
op beide schokdemperunits richting a.
Draai om de veerdemping te verlagen en zo
de vering zachter te maken de stelknop op
beide schokdemperunits richting b.
@
Zet het gewenste instelpunt op de stelknop
tegenover de positie-indicator op de schokdemper.
@
Veerdemping:
Minimum (zacht): 1
Standaard: 1
Maximum (hard): 4
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3
3-14
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Afstemmen van afstellingen voor voor- en achtervering
Hanteer deze tabel als richtlijn om de afstellingen voor demping en vering voor de voorvork en de achterschokdemper op elkaar af te st emmen overeenkomstig de verschillende belastingscondities.
CI-06D
3
LET OP:
@
Probeer nooit een stelmechanisme voorbij de maximum- of minimuminstelwaarden te verdraaien.