Yamaha NXC125 User Manual [nl]

HANDLEIDING
NXC125
5ML-F819U-D0
INLEIDING
DAU10110
Welkom in de wereld van MBK rijders! Als eigenaar van de FLAME X profiteert u van MBK’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van pro­ducten van topkwaliteit, waarmee MBK haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven. Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw FLAME X. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de scooter, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen. De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de MBK dealer. Het MBK team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU34110
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIG­HEID!
Wanneer de instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd,
WAARSCHUWING
LET OP:
OPMERKING:
OPMERKING:
Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze scooter en moet altijd bij de scooter blij-
ven, ook als deze later wordt verkocht. MBK werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er soms
sprake zijn van kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de hand­leiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw MBK dealer.
WAARSCHUWING
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE SCOOTER GAAT GEBRUIKEN.
kan dit leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de bestuurder, omstanders of degene die de scooter inspecteert of repareert.
De aanduiding LET OP geeft aan dat er speciale voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen om schade aan de scooter te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan verge­makkelijken of verhelderen.
DWA12410
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAUT1390
FLAME X
HANDLEIDING
©2004 Yamaha Motor Taiwan Co., Ltd.
1e Uitgave, Januari 2004
Alle rechten voorbehouden.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd
gebruik
zonder schriftelijke toestemming van
Yamaha Motor Taiwan Co., Ltd.
is uitdrukkelijk verboden.
Gedrukt in Taiwan.
INHOUDSOPGAVE
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Andere aandachtspunten voor
veilig motorrijden ...........................1-5
BESCHRIJVING
Aanzicht linkerzijde...........................2-1
Aanzicht rechterzijde ........................2-2
Bedieningen en instrumenten...........2-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Contactslot/stuurslot ........................3-1
Controlelampjes ...............................3-2
Snelheidsmeterunit ..........................3-3
Brandstofniveaumeter .....................3-3
Stuurschakelaars .............................3-4
Voorremhendel ................................3-5
Achterremhendel .............................3-5
Tankdop ...........................................3-5
Brandstof .........................................3-6
Uitlaatkatalysator .............................3-7
Kickstarter ........................................3-8
Zadel ................................................3-8
Helmbevestiging ..............................3-9
Opbergcompartiment .....................3-10
Bagagehaak ..................................3-11
Zijstandaard ...................................3-11
Werkingscontrole
zijstandaardsperschakelaar .........3-12
.................................2-1
..............................3-1
...............1-1
CONTROLES VOOR HET STARTEN
Controlelijst voor gebruik ................. 4-2
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
Starten van een koude motor .......... 5-1
Wegrijden ........................................ 5-2
Sneller en langzamer rijden ............ 5-2
Remmen .......................................... 5-2
Tips voor een zuinig
Inrijperiode ...................................... 5-3
Parkeren .......................................... 5-4
PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES
Boordgereedschapsset ................... 6-1
Periodiek smeer- en
Panelen verwijderen en
Controleren van de bougie .............. 6-7
Motorolie en olieaanzuigzeef .......... 6-8
Versnellingsbakolie ....................... 6-11
Luchtfilter en luchtfilterelementen
Afstellen van de carburateur .........6-14
Speling van de gaskabel
Afstellen van de klepspeling .......... 6-15
............................................ 4-1
................................ 5-1
brandstofverbruik .......................... 5-3
.................. 6-1
onderhoudsschema ...................... 6-3
aanbrengen ................................... 6-6
in v-snaarbehuizing ..................... 6-12
afstellen ....................................... 6-14
Banden ......................................... 6-15
Gietwielen ..................................... 6-17
Vrije slag van voorremhendel
controleren .................................. 6-18
Vrije slag van achterremhendel
afstellen ...................................... 6-19
Controleren van voorremblokken
en achterremschoenen ............... 6-19
Controleren van
remvloeistofniveau ...................... 6-20
Verversen van remvloeistof .......... 6-21
Controleren en smeren van
kabels ......................................... 6-22
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel ................ 6-22
Smeren van voor- en
achterremhendels ....................... 6-22
Controleren en smeren van
middenbok en zijstandaard.......... 6-23
Voorvork controleren ..................... 6-23
Controle van stuursysteem ........... 6-24
Controleren van wiellagers ........... 6-24
Accu .............................................. 6-25
Zekeringen vervangen .................. 6-26
Koplampgloeilamp vervangen ....... 6-28
Gloeilamp in remlicht/achterlicht
vervangen ................................... 6-29
Gloeilamp in voorste
richtingaanwijzer vervangen ....... 6-29
Gloeilamp achterste
richtingaanwijzer.......................... 6-30
Problemen oplossen ...................... 6-30
Storingzoekschema .......................6-32
VERZORGING EN STALLING VAN DE SCOOTER
Verzorging .......................................7-1
Stalling .............................................7-3
.............................7-1
INHOUDSOPGAVE
SPECIFICATIES
GEBRUIKERSINFORMATIE
Identificatienummers .......................9-1
.................................8-1
...............9-1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
SCOOTERS ZIJN TWEEWIELIGE VOERTUIGEN. HUN VEILIG GE­BRUIK EN WERKING ZIJN AFHAN­KELIJK VAN JUISTE
1
RIJTECHNIEKEN EN VAN DE DES­KUNDIGHEID VAN DE BESTUUR­DER. ELKE BESTUURDER MOET BEKEND ZIJN MET DE VOLGENDE VEREISTEN ALVORENS MET DEZE SCOOTER TE GAAN RIJDEN. HIJ OF ZIJ MOET:
DOOR EEN COMPETENTE IN­FORMATIEBRON GRONDIG ZIJN INGELICHT OVER ALLE ASPECTEN VAN SCOOTERRIJ­DEN.
ZICH HOUDEN AAN DE WAAR­SCHUWINGEN EN ONDER­HOUDSEISEN VERMELD IN HET INSTRUCTIEBOEKJE VOOR DE EIGENAAR.
GRONDIG GETRAIND ZIJN IN VEILIGE EN CORRECTE RIJ­TECHNIEKEN.
GEBRUIK MAKEN VAN PRO­FESSIONELE TECHNISCHE
DAU10260
SERVICE, ZOALS AANGEGE­VEN IN HET INSTRUCTIEBOEK­JE EN/OF WANNEER DE MECHANISCHE CONDITIES DIT VEREISEN.
Veilig rijden
Controleer de machine altijd voor u gaat rijden. Een zorgvuldige con­trole kan een ongeval helpen voor­komen.
Deze scooter is gebouwd voor het vervoer van de bestuurder plus een passagier.
Het niet opmerken en herkennen van scooters door andere wegge­bruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto/scooter ongeval­len. Vaak worden ongevallen ver­oorzaakt doordat een autobestuurder de scooter niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het ri­sico op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
Draag een jack in felle kleuren.
Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van krui­singen, daar doen ongelukken met scooters zich namelijk het meest voor.
Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zicht­hoek van een andere wegge­bruiker.
Bij veel ongevallen zijn onervaren bestuurders betrokken. Vaak wa­ren bij een ongeval betrokken be­stuurders zelfs niet in het bezit van een geldig rijbewijs.
Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw machine al­leen uit aan ervaren scooterrij­ders.
Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u onge­lukken voorkomen.
We raden aan om het scooterrij­den te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig
1-1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
bekend bent met de scooter en zijn bediening.
Ongelukken worden vaak veroor­zaakt door een fout van de scoo­terbestuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een TE HOGE RIJSNEL­HEID aan of rijden te lang rechtop (onvoldoende schuinleggen bij de bewuste rijsnelheid), zodat de bocht dan te wijd word genomen.
Neem altijd de maximum snel­heid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het ver­keer toestaan.
Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.
De zithouding van de bestuurder en de passagier is belangrijk voor een goede besturing.
De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de voetplaat, om zo de macht
over het stuur te behouden.
De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide handen vast te hou­den en beide voeten op de pas­sagiersvoetsteunen te houden.
Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voe­ten stevig op de passagiersvoet­steunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alco­hol of andere drugs.
Deze scooter is uitsluitend ontwor­pen voor gebruik op verharde we­gen. De scooter is niet bedoeld voor off-road gebruik.
Beschermende kleding
Scooterongelukken met dodelijke af­loop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belangrijk­ste factor bij het voorkomen of reduce­ren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.
Draag ook een gezichtskap of een
veiligheidsbril. De rijwind in uw niet-afgeschermde ogen kan het zicht verslechteren, zodat u geva­ren te laat zou opmerken.
Door een jack, stevige schoenen, een lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze kan blijven haken aan scha­kelhandgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een onge­val of letsel veroorzaken.
Raak nooit de motor of het uitlaat­systeem aan terwijl de motor draait. Deze onderdelen worden zeer heet en kunnen zo brandwon­den veroorzaken. Draag altijd be­schermende kleding die uw benen, enkels en voeten bedekt.
De hierboven vermelde voorzorgs­maatregelen gelden ook voor pas­sagiers.
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische wijzigingen die niet door MBK zijn
1
1-2
VEILIGHEIDSINFORMATIE
goedgekeurd, of door originele onder­delen te verwijderen, kan deze scooter onveilig worden in het gebruik en ern­stig persoonlijk letsel veroorzaken.
1
Door dergelijke wijzigingen kan het ge­bruik van uw scooter ook onwettig wor­den.
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichts­verdeling van de scooter verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monte­ren van accessoires of het beladen van uw scooter, om zo mogelijke ongeval­len te vermijden. Pas extra op wanneer u op een scooter rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hier volgen enkele algemene richtlijnen bij het beladen van de scooter of het monteren van accessoires: Beladen Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtlimiet van 170 kg
(375 lb) niet overschrijden. Let op het volgende wanneer u tot deze gewichts­limiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en accessoires moet zo laag mogelijk liggen en zo dicht mogelijk nabij de scooter. Zorg dat het gewicht zo gelijkmatig mogelijk aan beide zij­den van de scooter wordt ver­deeld, om zo onbalans of instabiliteit te beperken.
Als gewicht gaat schuiven kan zich een plotselinge onbalans voor­doen. Controleer voordat u gaat rij­den of accessoires en bagage stevig aan de scooter zijn beves­tigd. Controleer de bevestigings­punten voor accessoires en bagage regelmatig.
Bevestig nooit omvangrijke of zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke items kunnen een insta­biel weggedrag of een te trage reactie op het stuur veroorzaken.
Accessoires Originele MBK accessoires werden speciaal ontworpen voor montage aan deze scooter. MBK is niet in staat om alle overige leverbare accessoires te testen. U bent dus zelf verantwoordelijk voor de juiste keuze, installatie en ge­bruik van niet-MBK accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze en installatie van accessoires. Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die ver­meld onder het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en ver­voer nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw scooter. Inspec­teer het accessoire zorgvuldig al­vorens het te gebruiken, om zeker te zijn dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening be­perkt of lampen of reflectors af­dekt.
Accessoires die aan of nabij het
1-3
VEILIGHEIDSINFORMATIE
stuur of de voorvork zijn gemon­teerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aëro­dynamische effecten. Accessoi­res aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht moge­lijk zijn en tot een minimum wor­den beperkt.
Omvangrijke accessoires kun­nen door hun aërodynamisch ef­fect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de scooter. De scooter kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kun­nen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
Sommige accessoires noodza­ken de bestuurder om een an­dere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpo­sitie beperkt de bewegingsvrij­heid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hin-
deren, zodat we dergelijke ac­cessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbren­gen van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de ca­paciteit van het elektrisch systeem van de scooter te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de ver­lichting of de motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
BENZINE IS ZEER GEMAKKE­LIJK ONTVLAMBAAR:
Zet de motor altijd af als u benzi­ne tankt.
Pas op en mors tijdens het tan­ken geen benzine op de motor of op het uitlaatsysteem.
Tank niet terwijl u rookt of in de nabijheid bent van open vuur.
Start de motor nooit in een afge­sloten ruimte en laat hem dan niet draaien. De uitlaatgassen zijn gif­tig en kunnen al heel snel bewus­teloosheid of dodelijk letsel veroorzaken. Start de motor alleen
in de open lucht of in een ruimte die voldoende ventilatie heeft.
Zet de motor altijd uit voordat u de scooter onbeheerd achterlaat en neem de sleutel uit het contactslot. Let op het volgende als u de scoo­ter gaat parkeren:
De motor en het uitlaatsysteem kunnen heet zijn, dus parkeer de scooter op een plek waar voetgangers of kinderen hiervan geen hinder hebben.
Parkeer de scooter niet op een helling of op een zachte onder­grond, om omvallen te voorko­men.
Parkeer de scooter niet nabij een brandend toestel(bijv. een petroleumkachel) of bij open vuur, hij zou zo vlam kunnen vatten.
Roep onmiddellijk medische hulp in nadat u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingea­demd of benzine in uw ogen is te­recht gekomen. Morst u benzine
1
1-4
VEILIGHEIDSINFORMATIE
op uw huid of kleding, spoel de be­wuste plek dan direct met zeepwa­ter en trek andere kleding aan.
1
Andere aandachtspunten voor veilig motorrijden
Geef duidelijk richting aan wan­neer u een bocht neemt.
Bocht links
DAU10371
remmen, de scooter zou kunnen slippen. Bedien de remmen rustig wanneer u op een nat wegdek wilt stoppen.
Minder snelheid bij het naderen van een bocht of een afslag. Trek langzaam op nadat u de bocht hebt genomen.
Wees voorzichtig bij het passeren van geparkeerde auto’s. Een be­stuurder merkt u mogelijk niet op en kan het portier openslaan in uw rijrichting.
ZAUM00**
Bocht rechts
Spoorwegovergangen, tramrails, ijzeren platen gebruikt in de we­genbouw en putdeksels worden in natte toestand zeer glad. Minder snelheid en passeer ze voorzich­tig. Houd de scooter recht, anders kan hij gaan schuiven.
De remvoeringen kunnen nat wor­den bij het wassen van de scooter.
ZAUM00**
Op een nat wegdek kan remmen uiterst lastig zijn. Vermijd te hard
Controleer de remmen na het was­sen van de scooter, voordat u gaat rijden.
Draag steeds een helm, hand-
1-5
schoenen, een lange broek (taps toelopend bij de enkel/omslag, om flapperen te voorkomen), en een felgekleurd jack.
Vervoer op uw scooter niet te veel bagage. Een overbeladen scooter is onstabiel.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
1
1-6
BESCHRIJVING
Aanzicht linkerzijde
1
DAU10410
2
3
9
4
5
6
7
8
1. Bagagehaak
2. Accu (pagina 6-25)
3. Opbergcompartiment (pagina 3-10)
9
4. Remlicht/achterlicht (pagina 6-29)
5. Achterste richtingaanwijzer (pagina 6-30)
6. Luchtlterelement (pagina 6-12)
7. Kickstarter (pagina 3-8)
8. Luchtlterelement in V-snaarbehuizing (pagina 6-12)
1
2
4
3
8
7
6
5
9. Tankdop (pagina 3-5)
2-1
Aanzicht rechterzijde
BESCHRIJVING
DAU10420
1. Voorste richtingaanwijzer (pagina 6-29)
2. Hoofdzekering (pagina 6-26)
3. Koplamp (pagina 6-28)
4. Middenbok (pagina 6-23)
5. Zekeringenkastje (pagina 6-26)
5
1
2
3
2
4
3
5
4
6
7
8
9
2-2
BESCHRIJVING
Bedieningen en instrumenten
DAU10430
1
2
3
4
1
5
6
7
8
1. Achterremhendel (pagina 3-5)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-4)
3. Controlelampjes (pagina 3-2)
9
4. Snelheidsmeterunit (pagina 3-3)
5. Brandstofniveaumeter (pagina 3-3)
6. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-4)
7. Voorremhendel (pagina 3-5)
8. Contactslot (pagina 3-1)
2
3
6
5
4
7
8
2-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
2
ZAUM00**
Contactslot/stuurslot
N
O
F
F
O
ZAUM00**
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtings­systemen bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen wor­den hierna beschreven.
ON
Alle elektrische circuits worden voor­zien van stroom; de instrumentenver­lichting, het achterlicht en het parkeerlicht gaan branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING:
De koplampen gaan automatisch bran­den wanneer de motor wordt gestart en
DAU10460
DAUT1422
blijven aan totdat de sleutel naar OFF wordt gedraaid of de zijstandaard om­laag wordt bewogen.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitge­schakeld. De sleutel kan worden uitge­nomen.
DAU10680
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektri­sche systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen. Om het stuur te vergrendelen
1
N
O
F
F
O
ZAUM00**
1. Drukken.
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de OFF-stand in en draai hem dan naar de LOCK-stand. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen
1. Draaien.
2. Loszetten.
Druk de sleutel in en draai hem dan naar OFF terwijl de sleutel ingedrukt wordt gehouden.
DWA10060
WAARSCHUWING
Draai de contactsleutel nooit naar “OFF” of naar “LOCK” terwijl de ma­chine rijdt; elektrische systemen worden dan afgeschakeld en moge-
2
3
4
5
6
7
8
9
3-1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
ZAUM00**
1
2
lijk zult u zo de macht over het stuur verliezen of een ongeval veroorza­ken. Zorg altijd dat de machine stil­staat voordat u de sleutel naar
1
OFF of naar LOCK draait.
2
3
4
5
6
7
8
9
DAU10980
Controlelampjes
1
ZAUM00**
1. Controlelampje grootlicht “”
2. Controlelampje richtingaanwijzers “”
Controlelampje richtingaanwijzers “”
Dit controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is ge­drukt.
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de kop­lamp is ingeschakeld voor grootlicht.
2
DAU11020
DAU11080
3-2
DAUT1370
Indicator olieverversing
Dit controlelampje gaat na elke 3000 km (1800 mi) rood in plaats van groen branden, om aan te geven dat de mo­torolie moet worden ververst. Nadat u de motorolie hebt ververst, moet u het controlelampje olieverver­singstermijn terugstellen door de scha­kelaar in te drukken.
1. Indicator olieverversing
2. Terugstelschakelaar
Als de motorolie wordt ververst voordat de interval van de 3000 km (1800 mi) is verstreken, moet het controlelampje na de olieverversing worden teruggesteld, zodat het eerstvolgende tijdstip voor olieverversing weer correct wordt aan-
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
gegeven.
OPMERKING:
Nadat de schakelaar van het controle­lampje olieverversingstermijn is terug­gesteld, gaat het controlelampje weer groen in plaats van rood branden.
DCA10280
LET OP:
Nadat 1000 km (600 mi) is afgelegd moet de motorolie worden ververst.
DAU11620
Snelheidsmeterunit
12
ZAUM00**
1. Snelheidsmeter
2. Brandstofniveaumeter
De snelheidsmeterunit is voorzien van een snelheidsmeter en een kilometer­teller. De snelheidsmeter toont de actu­ele rijsnelheid. De kilometerteller toont de totale afgelegde afstand.
DAU12150
Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De naald beweegt naar “E” (Empty) naarmate het brandstofniveau daalt. Vul zo snel mogelijk brandstof bij als de naald bij de rode lijn staat.
OPMERKING:
Voorkom dat de brandstoftank geheel droog komt te staan.
2
3
4
5
6
7
8
9
3-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Stuurschakelaars
Links
1
2
2
3
ZAUM00**
4
1. Dimlichtschakelaar /
5
2. Richtingaanwijzerschakelaar /
3. Claxonschakelaar “”
6
Rechts
7
8
9
ZAUM00**
1. Startknop “”
1
3
DAU12343
Dimlichtschakelaar /
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht en op “” voor dimlicht.
DAU12400
DAU12460
DCA10050
LET OP:
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
Richtingaanwijzerschakelaar /
Druk deze schakelaar naar “” om af- slaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de mid­denstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar inge­drukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
DAU12720
Startknop “”
Druk met de zijstandaard omhoog op
1
deze knop terwijl u de voor- of achter­rem bekrachtigt om de motor te starten met de startmotor.
3-4
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
ZAUM00**
1
DAU12900
Voorremhendel
1
ZAUM00**
1. Voorremhendel
De voorremhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek deze hendel naar het stuur toe om de voorrem te be­krachtigen.
DAU12950
Achterremhendel
1
ZAUM00**
1. Achterremhendel
De achterremhendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek deze hendel naar het stuur toe om de achterrem te bekrachtigen.
DAUT1382
Tankdop
Verwijderen van de tankdop
Open het slotpaneel door de greep om­hoog te trekken. Steek de sleutel in het slot van de tankdop en draai een kwart­slag linksom. Het slot wordt ontgren­deld en de tankdop kan worden verwijderd.
1. Deksel
OPMERKING:
Plaats de tankdop in de tankdophouder nadat u de tankdop heeft verwijderd.
2
3
4
5
6
7
8
9
3-5
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
ZAUM00**
1
1
2
3
4
ZAUM00**
1. Tankdop
2. Houder
1
2
Aanbrengen van de tankdop
1. Breng de tankdop aan in de vulo-
5
6
7
pening van de brandstoftank, met de sleutel in het slot en met de uit­lijnmerktekens tegenover elkaar.
1
8
9
ZAUM00**
2. Draai de sleutel rechtsom naar de oorspronkelijke positie en neem hem dan uit.
OPMERKING:
De tankdop kan alleen worden aange­bracht met de sleutel in het slot. Boven­dien kan de sleutel niet worden uitgenomen als de tankdop niet correct aangebracht en vergrendeld is.
3. Sluit het paneel.
DWA10130
WAARSCHUWING
Controleer voor u gaat rijden of de tankdop correct is aangebracht.
DAU13210
Brandstof
1. Brandstofniveau
Controleer of voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is. Vul de brandstoftank tot onderaan de vulpijp zoals getoond.
WAARSCHUWING
Overvul de brandstoftank niet,
anders zal benzine uitstromen zodra deze warm wordt en uit­zet. Mors geen brandstof op een
heet motorblok.
DWA10880
1. Lijn merktekens uit
3-6
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DCA10070
LET OP:
Veeg gemorste brandstof direct af met een schone, droge en zachte doek, de brandstof kan immers schade toebrengen aan de lak of aan kunststof onderdelen.
DAU33520
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND NORMALE LOODVRIJE BENZINE
Inhoud brandstoftank:
7.1 L (1.88 US gal) (1.56 Imp.gal)
DCA11400
LET OP:
Gebruik uitsluitend loodvrije benzi­ne. Loodhoudende benzine veroor­zaakt ernstige schade aan inwendige motoronderdelen als kleppen en zuigerveren en ook aan het uitlaatsysteem.
Uw MBK motorblok is gebouwd op het gebruik van normale loodvrije benzine met een octaangetal van RON 91 of
hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk of gebruik loodvrije su­perbenzine. Door loodvrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskosten beperkt.
3-7
DAU13440
Uitlaatkatalysator
Deze machine heeft een uitlaatkataly­sator die gemonteerd is in de uitlaat­demper.
WAARSCHUWING
Het uitlaatsysteem is heet nadat de motor heeft gedraaid. Controleer of het uitlaatsysteem is afgekoeld alvo­rens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
LET OP:
De volgende voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen om brand of andere schaderisicos te voorko­men.
Gebruik uitsluitend loodvrije
benzine. Bij gebruik van lood­houdende benzine zal onher­stelbare schade worden toegebracht aan de uitlaatkata­lysator. Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op gras of op ander materiaal
DWA10860
DCA10700
2
3
4
5
6
7
8
9
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
ZAUM00**
O
F
F
O
N
dat gemakkelijk vlamvat.
Laat de motor niet te lang aan­een stationair draaien.
Kickstarter
DAU13680
Zadel
Openen van het zadel
DAU13931
1. Zet de scooter op de middenbok.
1
2. Steek de sleutel in het contactslot en draai hem dan linksom.
2
OPMERKING:
Druk de sleutel niet in terwijl u deze
3
ZAUM00**
4
5
1. Kickstarter
Klap om de motor te starten het kick­startpedaal uit, beweeg dit met uw voet
1
draait.
3. Klap het zadel omhoog.
iets naar beneden totdat de tandwielen
6
aangrijpen en trap het pedaal dan soe­pel maar krachtig omlaag.
7
8
Sluiten van het zadel.
1. Klap het zadel omlaag en druk dan
9
aan om te vergrendelen.
2. Neem de sleutel uit het contactslot als de scooter onbeheerd wordt achtergelaten.
3-8
Loading...
+ 56 hidden pages