Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze
machine gaat gebruiken.
HANDLEIDING
GPD125-A
2DS-F819D-D0
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de machine te
blijven als deze wordt verkocht.
DAU46091
Inleiding
WAARSCHUWING
DAU10114
Welkom in de wereld van Yamaha!
Als eigenaar van de GPD125-A profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen
en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw GPD125-A. De
Handleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de scooter, en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt
beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.
De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn,
aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er soms sprake zijn van
kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze scooter gaat gebruiken.
DWA12412
Belangrijke informatie in de handleiding
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op
persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of
overlijden te voorkomen.
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan re-
sulteren in ernstig letsel of overlijden.
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om scha-de aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken
of verhelderen.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
Index ................................................10-1
Inhoudsopgave
Veiligheidsinformatie
1
Wees een verantwoordelijke eigenaar
Als eigenaar van de machine bent u verantwoordelijk voor de veilige en juiste bediening ervan.
Scooters zijn tweewielige voertuigen.
Voor een veilig gebruik zijn de toepassing
van de juiste rijtechnieken en de ervaring
van de bestuurder van belang. Elke bestuurder moet bekend zijn met de volgende
vereisten alvorens met deze scooter te
gaan rijden.
Hij of zij moet:
Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec-
ten van scooterrijden.
Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in
deze Gebruikershandleiding.
Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangegeven
in deze Gebruikershandleiding en/of
wanneer de mechanische condities
dit vereisen.
Ga nooit rijden met een scooter zon-
der passende rijopleiding of instruc-
ties. Neem rijlessen. Beginners
moeten les krijgen van een gediplo-
DAU1026B
meerd instructeur. Neem contact op
met een bevoegde scooterdealer voor
informatie over rijlessen bij u in de
buurt.
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rijden uit om u ervan te verzekeren dat de
machine in veilige staat verkeert. Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of
schade. Zie pagina 4-1 voor een lijst met
controles voor het rijden.
Deze scooter is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een
passagier.
Het niet opmerken en herkennen van
scooters door andere weggebruikers
vormt de belangrijkste oorzaak van
auto-/scooterongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat
een autobestuurder de scooter niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico
op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
1-1
• Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met scooters zich namelijk het meest voor.
• Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een
andere weggebruiker.
• Pleeg nooit onderhoud aan een
scooter zonder voldoende kennis.
Neem contact op met een bevoegde scooterdealer voor informatie
over het basisonderhoud van een
scooter. Bepaalde onderhoudswerkzaamheden kunnen alleen
worden uitgevoerd door gediplomeerd personeel.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Vaak waren bij
een ongeval betrokken bestuurders
zelfs niet in het bezit van een geldig rijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw scooter alleen uit
aan ervaren scooterrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.
Veiligheidsinformatie
• We raden aan om het scooterrijden
te oefenen op plekken waar geen
verkeer is, totdat u grondig bekend
bent met de scooter en zijn bediening.
Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de scooterbestuurder. Veel bestuurders houden bij het
ingaan van een bocht een te hoge rijsnelheid aan of gaan onvoldoende
schuinliggen voor de rijsnelheid,
waardoor ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnelheid in
acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg
dat andere weggebruikers u kunnen zien.
De zithouding van de bestuurder en
de passagier is belangrijk voor een
goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de
macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteunen te houden. Neem nooit een
passagier mee die niet in staat is
om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
Deze scooter is uitsluitend ontworpen
voor gebruik op verharde wegen. De
machine is niet bedoeld voor off-roadgebruik.
Beschermende uitrusting
Scooterongelukken met dodelijke afloop
betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen
van een helm is de belangrijkste factor bij
het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.
Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming
kan uw zicht door de rijwind verslechteren, waardoor u gevaren mogelijk te
laat opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te
dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan schakelhandgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding
die uw benen, enkels en voeten bedekt. De motor en het uitlaatsysteem
kunnen tijdens en na het rijden zeer
heet zijn en brandwonden veroorzaken.
De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passagiers.
Voorkom koolmonoxidevergiftiging
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren
bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas.
Inademing van koolmonoxide kan hoofdpijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid,
verwarring en uiteindelijk de dood veroorzaken.
Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos,
smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn
als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het
koolmonoxideniveau kan zeer snel oplopen, waardoor u het bewustzijn kunt verliezen en uzelf niet meer kunt redden. In
afgesloten of slecht geventileerde ruimtes
kunnen dodelijke hoeveelheden koolmonoxide dagenlang blijven hangen. Als u
1
1-2
Veiligheidsinformatie
symptomen van koolmonoxidevergiftiging
1
ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk,
ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE
HULP IN.
Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren
of open ramen en deuren kan de hoeveelheid koolmonoxide snel oplopen
tot gevaarlijke niveaus.
Laat de motor niet draaien in slecht
geventileerde of deels afgesloten
ruimtes zoals schuren of garages.
Laat de motor niet buiten draaien op
plaatsen waar de uitlaatgassen in een
gebouw kunnen worden getrokken via
openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van
de scooter verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of
het beladen van uw scooter, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op
wanneer u op een scooter rijdt die beladen
is of waaraan accessoires zijn gemonteerd.
Hieronder volgen naast de informatie over
accessoires enkele richtlijnen voor het beladen van uw scooter:
Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtslimiet niet overschrijden. Rijden met een te zwaar belaste
machine kan leiden tot een ongeval.
Maximale belasting:
168 kg (370 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag en zo dicht
mogelijk bij de scooter liggen. Bevestig zware goederen zo dicht mogelijk
bij het midden van de machine en verdeel het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden om onbalans of
instabiliteit te minimaliseren.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de
scooter zijn bevestigd. Controleer de
bevestigingspunten voor accessoires
en bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervoeren
bagage aan (alleen voor modellen
met instelbare vering) en controleer
de toestand en spanning van uw
banden.
• Bevestig nooit omvangrijke of zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord.
Dergelijke items kunnen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur veroorzaken.
Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger
of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machine vormt een belangrijke beslissing. Originele Yamaha accessoires, die alleen
verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn
door Yamaha ontwikkeld, getest en goedgekeurd voor gebruik op uw machine.
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan
Yamaha produceren onderdelen en accessoires of bieden aanpassingssets voor
Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle
producten testen die deze bedrijven produceren. Om die reden kan Yamaha accessoires die niet door Yamaha zijn verkocht of
wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn
aangeraden niet goedkeuren of aanbevelen, zelfs niet als deze zijn verkocht en
geenstalleerd door een Yamaha dealer.
1-3
Veiligheidsinformatie
In de handel verkrijgbare onderdelen,
accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die
qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op originele Yamaha accessoires, dient u te beseffen dat sommige in de handel
verkrijgbare accessoires of aanpassingssets niet geschikt zijn vanwege mogelijke
veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen.
Het monteren van in de handel verkrijgbare
producten of het verrichten van aanpassingen die de ontwerp- of bedieningskenmerken van uw machine wijzigen kan het risico
op ernstig letsel of overlijden van uzelf of
anderen vergroten. U bent verantwoordelijk
voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen
aan de machine.
Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw
scooter. Inspecteer het accessoire
zorgvuldig alvorens het te gebruiken
om te waarborgen dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg,
de stuuruitslag of de bediening niet
beperkt en geen lampen of reflectors
afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit
veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aerodynamische effecten. Accessoires aan
het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een
minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
scooter. De scooter kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind
instabiel worden. Zulke accessoires
kunnen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires dwingen de
bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo’n
verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de scooter
te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en vel-
gen
De banden en velgen die bij uw scooter
werden geleverd zijn ontworpen om de mogelijkheden van de machine te ondersteunen en bieden de beste combinatie van
rijprestaties, remvermogen en comfort. Andere banden, velgen, maten of combinaties
zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-19
voor bandenspecificaties en meer informatie over het vervangen van uw banden.
De scooter vervoeren
Volg de onderstaande instructies als u de
scooter in een ander voertuig wilt vervoeren.
Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de scooter.
Zorg dat het voorwiel recht naar voren
wijst op de aanhanger of de laadvloer
en zet het wiel vast in een goot om beweging te voorkomen.
1
1-4
Veiligheidsinformatie
Zet de scooter vast met spanbanden
1
of andere geschikte banden aan stevige delen van de scooter, zoals het
frame of de bovenste voorvorkklem
(en niet aan, bijvoorbeeld, het stuur,
de richtingaanwijzers of onderdelen
die kunnen afbreken). Kies de plaats
voor de spanbanden zorgvuldig om te
voorkomen dat deze tijdens het transport schuurplekken op de lak veroorzaken.
Zorg indien mogelijk dat de vering iets
door de spanbanden wordt ingedrukt,
zodat de scooter tijdens het transport
niet overmatig kan stuiteren.
DAU57600
Andere aandachtspunten voor
veilig rijden
Geef duidelijk richting aan wanneer u
een bocht neemt.
Op een nat wegdek kan remmen ui-
terst lastig zijn. Vermijd te hard remmen, de scooter zou kunnen slippen.
Bedien de remmen rustig wanneer u
op een nat wegdek wilt stoppen.
Minder snelheid bij het naderen van
een bocht of een afslag. Trek langzaam op nadat u de bocht hebt genomen.
Wees voorzichtig bij het passeren van
geparkeerde auto’s. Een bestuurder
merkt u mogelijk niet op en kan het
portier openslaan in uw rijrichting.
Spoorwegovergangen, tramrails, ijze-
ren platen gebruikt in de wegenbouw
en putdeksels worden in natte toestand zeer glad. Minder snelheid en
passeer ze voorzichtig. Houd de
scooter recht, anders kan hij gaan
schuiven.
De remblokken of remvoeringen kun-
nen nat worden bij het wassen van de
scooter. Controleer de remmen na het
wassen van de scooter, voordat u
gaat rijden.
Draag steeds een helm, handschoe-
nen, een lange broek (taps toelopend
bij de enkel/omslag, om flapperen te
voorkomen), en een felgekleurd jack.
Vervoer op uw scooter niet te veel ba-
gage. Een overbeladen scooter is onstabiel. Gebruik degelijke snelbinders
om bagage aan de bagagedrager vast
te binden (indien het voertuig is voorzien van een bagagedrager). Losse
bagage beïnvloedt de stabiliteit van
de scooter en kan uw aandacht afleiden van het verkeer. (Zie pagina 1-3.)
1-5
Aanzicht linkerzijde
678,91011
12345
Beschrijving
DAU10411
2
1. Voorste opbergcompartiment (pagina 3-15)
2. Tankdop (pagina 3-12)
3. Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
4. Achterste opbergcompartiment (pagina 3-15)
5. Luchtfilterelement (pagina 6-17)
6. Vuldop versnellingsbakolie (pagina 6-13)
7. Aftapplug versnellingsbakolie (pagina 6-13)
8. Olieaftapplug A (pagina 6-11)
9. Olieaftapplug B (pagina 6-11)
10.Aftapplug koelvloeistof (pagina 6-15)
11.Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing (pagina 6-17)
2-1
Beschrijving
12,34
567
89
Aanzicht rechterzijde
2
DAU10421
1. Remlicht/achterlicht (pagina 6-32)
2. Accu (pagina 6-28)
3. Zekeringenkastje (pagina 6-29)
4. Koplamp (pagina 6-31)
5. Koelvloeistofreservoir (pagina 6-14)
6. Bougie (pagina 6-9)
7. Aftapschroef koelvloeistof (pagina 6-15)
8. Olievuldop (pagina 6-11)
9. Radiatorvuldop (pagina 6-14)
2-2
Bedieningen en instrumenten
12376854
9
Beschrijving
DAU10431
2
1. Achterremhendel (pagina 3-10)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-9)
3. Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-23)
4. Multifunctionele meter (pagina 3-4)
5. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-23)
6. Startknop (pagina 3-9)
7. Voorremhendel (pagina 3-10)
8. Gasgreep (pagina 6-19)
9. Contactslot/stuurslot (pagina 3-1)
2-3
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
OPMERKING
WAARSCHUWING
OPMERKING
ON
OFF
LOCK
12
Contactslot/stuurslot
3
Via het contactslot/stuurslot worden het
ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen van het
contactslot worden hierna beschreven.
Het contactslot/stuurslot is voorzien van
een afdekplaatje van het sleutelgat. (Zie pagina 3-2 voor het openen en sluiten van het
afdekplaatje van het sleutelgat.)
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting, het
achterlicht en het parkeerlicht gaan branden en de motor kan worden gestart. De
sleutel kan niet worden uitgenomen.
DAUN0263
DAU60600
De koplamp gaat automatisch branden als
de motor wordt gestart en blijft aan totdat
de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs
als de motor afslaat.
DAU10662
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DWA10062
Draai nooit de sleutel naar “OFF” of
“LOCK” terwijl de machine rijdt. Hier-door worden de elektrische systemen
uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden
tot verlies van de controle of een onge-
val.
DAU10686
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in
en draai deze dan naar “LOCK”.
3. Neem de sleutel uit.
Als het stuur niet wordt vergrendeld, probeer het dan iets terug naar rechts te draaien.
3-1
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
12
1
2
6
5
4
1
2
3
ABS
Om het stuur te ontgrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Steek de sleutel in.
2. Druk de sleutel in de “LOCK”-stand in
en draai deze dan naar “OFF”.
DAUN0352
Afdekplaatje van het sleutelgat
1. Knop “PUSH SHUT”
2. Sleutelkapje
Om het afdekplaatje van het sleutelgat te
openen
Steek de sleutelkop in het gat van het afdekplaatje zoals afgebeeld en draai dan de
sleutel naar rechts om het afdekplaatje te
openen.
Om het afdekplaatje van het sleutelgat te
sluiten
Druk op de knop “PUSH SHUT” om het afdekplaatje van het sleutelgat te sluiten.
Elk controlelampje gaat knipperen wanneer
de bijbehorende richtingaanwijzer knippert.
3-2
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
LET OP
OPMERKING
WAARSCHUWING
ABS
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
Waarschuwingslampje
3
koelvloeistoftemperatuur “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval
de motor onmiddellijk af en geef deze de
tijd om af te koelen.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON”
draait of blijft het lampje branden, laat het
elektrisch circuit dan door een Yamaha
dealer controleren.
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
Als de motor oververhit raakt, staan op pagina 6-38 nadere instructies vermeld.
DAU11081
DAU67440
DCA10022
Waarschuwingslampje
DAU42775
motorstoring “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden
wanneer er een probleem wordt aangegeven in het elektrisch circuit dat de motor
controleert. Vraag in dat geval een Yamaha
dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren. (Zie pagina 3-9 voor uitleg over de
werking van het zelfdiagnosesysteem.)
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON”
draait of blijft het lampje branden, laat het
elektrisch circuit dan door een Yamaha
dealer controleren.
DAUU1810
ABS-waarschuwingslampje “”
Onder normale omstandigheden gaat het
ABS-waarschuwingslampje branden als de
sleutel naar “ON” wordt gedraaid en uit als
met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of
hoger wordt gereden.
Als het ABS-waarschuwingslampje:
niet gaat branden wanneer de sleutel
naar “ON” wordt gedraaid
gaat branden of knipperen tijdens het
rijden
niet uitgaat wanneer met een snelheid
van 10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt
gereden
Werkt het ABS-systeem mogelijk niet goed.
Vraag als een van de bovenstaande gevallen zich voordoet zo snel mogelijk een
Yamaha dealer het systeem te controleren.
(Zie pagina 3-11 voor uitleg over de werking van het ABS-systeem.)
DWA16041
Als het ABS-waarschuwingslampje niet
uitgaat zodra met een snelheid van 10
km/h (6 mi/h) of hoger wordt gereden, of
als het waarschuwingslampje tijdens
het rijden gaat branden of knipperen,
keert het remsysteem terug naar conventioneel remmen. Als een van de bo-
venstaande gevallen zich voordoet, of
als het waarschuwingslampje helemaal
niet gaat branden, rij dan extra voorzichtig om te voorkomen dat de remmen in
noodsituaties blokkeren. Laat het remsysteem en de elektrische circuits zo
snel mogelijk door een Yamaha dealer
controleren.
3-3
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
WAARSCHUWING
OPMERKING
2 314
675
Het ABS-waarschuwingslampje kan gaan
branden wanneer er gas wordt gegeven
terwijl de machine op de middenbok staat.
Er is dan echter geen sprake van een storing.
DAUN0981
Multifunctionele meter
1. Brandstofniveaumeter
2. Klok
3. Snelheidsmeter
4. Meter voor het huidige brandstofverbruik
5. “RESET”-toets
6. Multifunctioneel display
7. “SELECT”-toets
DWA12423
Zorg dat de machine stilstaat voordat u
wijzigingen in de instellingen van de
multifunctionele meter gaat aanbren-
gen. Het aanbrengen van wijzigingen tij-
dens het rijden kan u afleiden envergroot het risico op een ongeval.
een klok
een brandstofniveaumeter
een meter voor het huidige brandstof-
verbruik
een multifunctioneel display
3
Vergeet niet de sleutel naar “ON” te
draaien voordat u de “SELECT”- en
“RESET”-toets gebruikt.
Voor Verenigd Koninkrijk: Om te wis-
selen tussen de kilometer- en mijlenweergave van de snelheidsmeter,
houdt u de “SELECT”-toets een seconde lang ingedrukt terwijl de multifunctionele meter de kilometerteller,
ritteller 1 of ritteller 2 weergeeft.
Snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de rijsnelheid van
het voertuig aan.
De multifunctionele meter biedt de volgende voorzieningen:
een snelheidsmeter
3-4
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
1
12
1
Klok
3
1. Klok
De klok maakt gebruik van een 12-uursysteem.
De klok instellen
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Houd de “SELECT”-toets en de “RESET”-toets tegelijkertijd minstens
twee seconden lang ingedrukt.
3. Als de uuraanduiding begint te knipperen, drukt u op de “RESET”-toets
om de uren in te stellen.
4. Druk op de “SELECT”-toets en de mi-
5. Druk op de “RESET”-toets om de mi-
6. Druk op de “SELECT”-toets en laat
nutenaanduiding zal gaan knipperen.
nuten in te stellen.
deze dan los om de klok te starten.
Brandstofniveaumeter
1. Brandstofniveaumeter
2. Waarschuwingsindicator
brandstofniveau “ ”
De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De
displaysegmenten van de brandstofniveaumeter verdwijnen richting “E” (leeg) naarmate het brandstofniveau verder daalt. Als
het laatste segment en het waarschuwingslampje brandstofniveau “ ” gaan
knipperen, moet u zo snel mogelijk tanken.
Deze brandstofniveaumeter is voorzien van
een zelfdiagnosesysteem. Als een storing
wordt gedetecteerd in het elektrische circuit, wordt de volgende cyclus herhaald
totdat de storing is verholpen: de segmenten van de brandstofmeter en het waarschuwingslampje brandstofniveau “ ”
knipperen acht keer en gaan vervolgens
gedurende ongeveer 3 seconden uit. Vraag
in dat geval een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.
Meter voor het huidige brandstofver-
bruik
1. Meter voor het huidige brandstofverbruik
Deze meter geeft het huidige brandstofverbruik weer.
Afhankelijk van de geselecteerde weergavemodus voor het huidige brandstofverbruik “F/ECO” nemen de weergegeven
segmenten toe of af.
km/L en MPG (voor het Verenigd Ko-
ninkrijk): Het aantal weergegeven segmenten neemt toe naarmate zuiniger
met de machine wordt gereden.
3-5
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
1
L/100 km: Het aantal weergegeven
segmenten neemt af naarmate zuiniger met de machine wordt gereden.
Multifunctioneel display
1. Multifunctioneel display
Het multifunctionele display toont de volgende voorzieningen:
een kilometerteller
twee rittellers (die de afgelegde af-
stand aangeven sinds de tellers het
laatst werden teruggesteld op nul)
een ritteller voor brandstofreserve (die
de afgelegde afstand aangeeft sinds
het laatste segment van de brandstofniveaumeter begon te knipperen)
een weergave huidig brandstofver-
bruik
een weergave gemiddeld brandstof-
verbruik
een ritteller olieverversing
een ritteller V-snaarvervanging
een indicator olieverversing
een indicator V-snaarvervanging
een foutcodeweergave
Behalve voor Verenigd Koninkrijk:
Druk op de “SELECT”-toets om te wisselen
tussen de weergaven voor kilometerteller
“ODO”, rittellers “TRIP 1” en “TRIP 2”, ritteller olieverversing “OIL TRIP”, ritteller Vsnaarvervanging “V-BELT TRIP”, huidig
brandstofverbruik “F/ECO” (km/L of L/100
km) en gemiddeld brandstofverbruik “AVE
F/ECO” (km/L of L/100 km), in de onderstaande volgorde:
Voor Verenigd Koninkrijk:
Druk op de “SELECT”-toets om te wisselen
tussen de weergaven voor kilometerteller
“ODO”, rittellers “TRIP 1” en “TRIP 2”, ritteller olieverversing “OIL TRIP”, ritteller Vsnaarvervanging “V-BELT TRIP”, huidig
brandstofverbruik “F/ECO” (MPG of L/100
km) en gemiddeld brandstofverbruik “AVE
F/ECO” (MPG of L/100 km) in de onderstaande volgorde:
Als het waarschuwingslampje
brandstofniveau “ ” en het laatste segment van de brandstofniveaumeter gaan
knipperen, wisselt de weergave automatisch naar de brandstofreserve-ritteller
“TRIP F” en wordt de afgelegde afstand
vanaf dat punt aangegeven. In dat geval
wordt door indrukken van de “SELECT”toets gewisseld tussen de diverse weergaven van ritteller, kilometerteller, ritteller olieverversing, ritteller V-snaarvervanging,
huidig brandstofverbruik en gemiddeld
brandstofverbruik, in de onderstaande
volgorde:
Om een ritteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door op de toets “SELECT”
te drukken en dan de toets “RESET” minstens 1 seconde lang ingedrukt te houden.
3
3-6
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
OPMERKING
1
1
Wanneer u de brandstofreserve-rittel-
ler niet zelf met de hand op nul terugstelt, wordt deze automatisch
teruggesteld zodra na het tanken 5 km
3
(3 mi) is gereden en wordt de vorige
ritteller weergegeven.
Als u rittellers 1 en 2 niet terugstelt,
zullen deze naar 0 worden teruggesteld en opnieuw beginnen met tellen
nadat 9999.9 is bereikt.
De kilometerteller wordt vergrendeld
bij 999999 en kan niet worden teruggesteld.
Modus huidig brandstofverbruik
1. Weergave huidig brandstofverbruik
De weergave van het huidige brandstofverbruik kan worden ingesteld op “km/L” of
“L/100 km”, en op “MPG” of “L/100 km”
(voor het Verenigd Koninkrijk).
“km/L”: De afstand die onder de huidi-
ge rijomstandigheden kan worden afgelegd met 1.0 L brandstof wordt
weergegeven.
“L/100 km”: De hoeveelheid brandstof
die nodig is om onder de huidige rijomstandigheden 100 km af te leggen
wordt weergegeven.
“MPG”: De afstand die onder de huidi-
ge rijomstandigheden kan worden afgelegd met 1.0 Imp.gal brandstof
wordt weergegeven.
Houd de “SELECT”-toets een seconde
lang ingedrukt om te wisselen tussen de
weergave-instellingen voor het huidige
brandstofverbruik.
Bij snelheden onder 10 km/h (6 mi/h)
wordt “_ _._” weergegeven.
Wanneer MPG wordt geselecteerd,
wordt geen eenheidsindicator weer-
gegeven.
Modus gemiddeld brandstofverbruik
1. Weergave gemiddeld brandstofverbruik
Deze weergave toont het gemiddelde
brandstofverbruik sinds de weergave op
nul is teruggezet.
De weergave van het gemiddelde brandstofverbruik kan worden ingesteld op
“km/L” of “L/100 km”, en op “MPG” of
“L/100 km” (voor het Verenigd Koninkrijk).
“km/L”: De gemiddelde afstand die
kan worden afgelegd op 1.0 L brandstof wordt weergegeven.
“L/100 km”: De gemiddelde hoeveel-
heid brandstof die nodig is om 100 km
af te leggen wordt weergegeven.
“MPG”: De gemiddelde afstand die
onder de huidige rijomstandigheden
kan worden afgelegd met 1.0 Imp.gal
brandstof wordt weergegeven.
3-7
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
21
21
Houd de “SELECT”-toets een seconde
lang ingedrukt om te wisselen tussen de
weergave-instellingen voor het gemiddelde
brandstofverbruik.
Om de weergave van het gemiddelde
brandstofverbruik terug te stellen, houdt u
de “RESET”-toets minstens een seconde
lang ingedrukt.
Nadat u de weergave van het gemid-
delde brandstofverbruik hebt teruggesteld, wordt “_ _._” weergegeven
totdat 0.1 km (0.06 mi) met de machine is afgelegd.
Wanneer MPG wordt geselecteerd,
wordt geen eenheidsindicator weergegeven.
Ritteller olieverversing
1. Indicator olieverversing “OIL”
2. Olieverversingskilometerteller
De ritteller voor olieverversing geeft de afstand weer sinds de ritteller voor het laatst
werd teruggesteld (d.w.z. sinds de laatste
olieverversing).
De indicator olieverversing “OIL” knippert
zodra de eerste 1000 km (600 mi) zijn afgelegd en na 6000 km (3500 mi). Vervolgens
gaat de indicator om de 6000 km (3500 mi)
knipperen om aan te geven dat de motorolie moet worden ververst.
Nadat de motorolie is ververst, moeten de
ritteller voor olieverversing en de indicator
olieverversing worden teruggesteld. Om
beide terug te stellen, selecteert u de ritteller voor olieverversing en houdt u de toets
“RESET” een seconde lang ingedrukt.
Houd vervolgens terwijl “OIL” en de ritteller
voor olieverversing knipperen de “RESET”toets drie seconden lang ingedrukt. De indicator olieverversing wordt teruggesteld.
Als de motorolie wordt ververst voordat de
indicator olieverversing gaat branden (dus
voordat de intervalperiode voor olieverversing is verstreken), moet de ritteller voor
olieverversing na de olieverversing worden
teruggesteld zodat het eerstvolgende tijdstip voor olieverversing weer correct wordt
aangegeven.
Ritteller V-snaarvervanging
1. Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”
2. Kilometerteller V-snaarvervanging
De ritteller voor V-snaarvervanging geeft de
afstand weer sinds de ritteller voor het
laatst werd teruggesteld (d.w.z. sinds de
laatste V-snaarvervanging).
3
3-8
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
LET OP
1
2
1
2
3
1
De ritteller voor V-snaarvervanging “VBELT” gaat na elke 18000 km (10500 mi)
knipperen om aan te geven dat de V-snaar
moet worden vervangen.
Nadat de V-snaar is vervangen, moeten de
ritteller voor V-snaarvervanging en indica-
3
tor V-snaarvervanging worden teruggesteld. Om beide terug te stellen, selecteert
u de ritteller voor V-snaarvervanging en
houdt u de toets “RESET” een seconde
lang ingedrukt. Houd vervolgens terwijl “VBELT” en de ritteller voor V-snaarvervanging knipperen de “RESET”-toets gedurende drie seconden ingedrukt. De indicator Vsnaarvervanging wordt teruggesteld.
Als de V-snaar wordt vervangen voordat de
indicator V-snaarvervanging gaat branden
(d.w.z. voordat de intervalperiode voor Vsnaarvervanging is verstreken), moet de ritteller V-snaarvervanging worden teruggesteld zodat het eerstvolgende tijdstip voor
V-snaarvervanging weer correct wordt aangegeven.
Zelfdiagnosemodus
1. Waarschuwingslampje motorstoring “”
2. Weergave foutcode
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor diverse elektrische circuits.
Als in een van deze circuits een storing
wordt gedetecteerd, gaat het waarschuwingslampje motorstoring branden en
geeft het display een foutcode weer.
Als het display foutcodes weergeeft, noteer
deze dan en vraag een Yamaha dealer om
het voertuig te controleren.
DCA11591
Wanneer het display een foutcode aan-
geeft, moet de machine zo spoedig mo-
gelijk worden gecontroleerd ommotorschade te voorkomen.
DAU1234H
Stuurschakelaars
Links
1. Dimlichtschakelaar “/”
2. Richtingaanwijzerschakelaar “/”
3. Claxonschakelaar “”
Rechts
1. Startknop “”
3-9
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
1
1
Dimlichtschakelaar “/”
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht en op “” voor dimlicht.
Richtingaanwijzerschakelaar “/”
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de
schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
Startknop “”
Druk met de zijstandaard omhoog op deze
knop terwijl u de voor- of achterrem bekrachtigt om de motor te starten met de
startmotor. Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
DAU12401
Voorremhendel
DAU12461
DAU12902
DAU12952
Achterremhendel
3
DAU12501
DAU12722
1. Voorremhendel
De voorremhendel bevindt zich aan de
rechterzijde van het stuur. Trek deze hendel
naar de gasgreep toe om de voorrem te bekrachtigen.
1. Achterremhendel
De achterremhendel bevindt zich aan de
linkerzijde van het stuur. Trek deze hendel
naar het stuur toe om de achterrem te bekrachtigen.
3-10
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
WAARSCHUWING
OPMERKING
LET OP
2
1
1
2
DAU66680
ABS
Het Yamaha ABS (anti-blokkeervoorziening
remsysteem) bestaat uit een dubbel uitgevoerd elektronisch regelsysteem dat de
voorrem en achterrem onafhankelijk aanstuurt.
3
Gebruik de remmen met ABS net zoals
conventionele remmen. Bij activering van
het ABS-systeem kan een pulsatie worden
gevoeld in de remhendels. Ga in dat geval
door met remmen en laat het ABS-systeem
het werk doen. Ga niet “pompend” remmen, dit vermindert de remeffectiviteit.
Houd altijd een veilige afstand tot voorliggers, zelfs als uw voertuig is uitgerust
met ABS.
Het ABS-systeem functioneert het
effectiefst over lange remwegen.
Op bepaalde oppervlakken, zoals
slechte wegen of grindwegen, kan
de remafstand met het ABS-systeem langer zijn dan zonder ABSsysteem.
DWA16051
Het ABS-systeem voert een zelfdiag-
nosetest uit telkens nadat de sleutel
op “ON” is gezet en het voertuig rijdt
met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h)
of hoger. Tijdens deze test hoort u een
“klikkend” geluid aan de voorkant van
het voertuig en wanneer u een rem-
hendel licht aantrekt, voelt u eventueel
een trilling in de hendel. Dit is normaal.
Dit ABS-systeem is uitgerust met een
testfunctie, waarbij de bestuurder pul-
saties kan voelen in de rembediening
terwijl ABS actief is. Er is echter speci-
aal gereedschap vereist, dus neem
contact op met uw Yamaha dealer.
DCA20100
Let op dat de wielsensor en de rotor van
de wielsensor niet beschadigd raken,
anders kan het ABS-systeem niet meer
naar behoren werken.
1. Voorwielsensor
2. Opneemring voorwielsensor
1. Achterwielsensor
2. Opneemring achterwielsensor
Het ABS-systeem wordt bewaakt door een
ECU die het systeem bij een storing laat terugkeren naar conventioneel remmen.
3-11
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
OPMERKING
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
1
2
3
1
DAU66690
Tankdop
1. Slotplaatje tankdop
2. Vergrendelen.
3. Ontgrendelen.
Om de tankdop te verwijderen
Open het slotplaatje op de tankdop, steek
de sleutel in het slot en draai hem dan 1/4
slag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld
en de tankdop kan worden verwijderd.
Om de tankdop aan te brengen
1. Breng de tankdop aan in de vulopening van de brandstoftank, met de
sleutel in het slot en met het “”merkteken naar voren toe.
1. “”-merkteken
2. Draai de sleutel linksom naar de oorspronkelijke positie, neem hem uit en
sluit dan het slotplaatje.
De tankdop kan alleen worden aangebracht met de sleutel in het slot. Bovendien
kan de sleutel niet worden uitgenomen als
de tankdop niet correct aangebracht en
vergrendeld is.
DWA10132
Controleer voor u gaat rijden of de tank-
dop correct is aangebracht. Door brandstoflekkage ontstaat brandgevaar.
DAU13213
Brandstof
Controleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
DWA10882
Benzine en benzinedampen zijn zeer
brandbaar. Volg de onderstaande in-
structies om brand en ontploffing te
voorkomen en het letselrisico tijdens het
tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine
zit. Rook nooit tijdens het tanken en
tank nooit in de nabijheid van vonken,
open vuur of andere ontstekingsbronnen zoals de waakvlammen van geisers en kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Stop met vullen zodra de brandstof de
onderkant van de vulhals heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet als deze
warm wordt, kan de warmte van de
motor of de zon ervoor zorgen dat
brandstof uit de brandstoftank
stroomt.
3
3-12
Werking van de bedieningselementen en instrumenten
WAARSCHUWING
LET OP
2
1
3
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
3. Veeg uitgestroomde brandstof onmiddellijk af. LET OP: Veeg gemors-
te brandstof onmiddellijk af met een
schone, droge, zachte doek, aange-
zien de brandstof de gelakte opper-
vlakken en kunststof delen kan
aantasten.
4. Draai de tankdop stevig vast.
Benzine is giftig en kan letsel of overlij-
den veroorzaken. Spring zorgvuldig om
met benzine. Probeer nooit om benzine
via de mond over te hevelen. Roep onmiddellijk medische hulp in nadat u ben-
zine heeft ingeslikt, veel benzinedamp
heeft ingeademd of benzine in uw ogen
heeft gekregen. Als benzine op uw huid
[DCA10072]
DWA15152
terechtkomt, was deze dan af met water
en zeep. Als u benzine op uw kleding
morst, trek dan andere kleding aan.
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Loodhoudende benzine veroorzaakt
ernstige schade aan inwendige motoronderdelen als kleppen en zuigerveren
en ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van normale loodvrije benzine met
een octaangetal van RON 95 of hoger. Als
de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk of
gebruik loodvrije superbenzine. Door loodvrije benzine te gebruiken gaan bougies
langer mee en blijven de onderhoudskosten beperkt.
Gasohol
Er bestaan twee typen gasohol: gasohol
met ethanol en gasohol met methanol.
Gasohol met ethanol kan worden gebruikt,
mits het ethanolgehalte niet hoger is dan
10% (E10). Gasohol met methanol wordt
niet aangeraden door Yamaha aangezien
deze schade kan toebrengen aan het
brandstofsysteem of problemen kan opleveren met de voertuigprestaties.
3-13
Loading...
+ 64 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.