We
Company: MORIC CO., LTD.
Address: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan
Hereby declare that the product:
Kind of equipment: IMMOBILIZER
Type-designation: 5SL-00
is in compliance with following norm(s) or documents:
R&TTE Directive(1999/5/EC)
EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950(2000)
Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)
Place of issue: Shizuoka, Japan
Date of issue: 1 Aug. 2002
Revolution record
No.ContentsDate
To change contact person and integrate type-designation. 9 Jun. 2005
1
General manager of quality assurance div.
representative name and signature
VERKLARING VAN CONFORMITEIT
Wij,
Bedrijf: MORIC CO., LTD.
Adres: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan
Verklaren hierbij dat het product:
Type apparaat: STARTBLOKKERING
Typeaanduiding: 5SL-00
in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:
R&TTE richtlijn(1999/5/EC)
EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950(2000)
Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EC: Hoofdstuk 8, EMC)
Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan
Datum van afgifte: 1 augustus 2002
Overzicht van wijzigingen
Nr.InhoudDatum
Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren.
1
Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer
Naam en handtekening vertegenwoordiger
9 juni 2005
MORIC CO., LTD.
1450-6 Mori-machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 JAPAN Telephone +81-538-85-0757 Facsimile +81-538-85-0456
URL:http://www.moric-jp.com
MORIC CO., LTD.
1450-6 Mori-machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 JAPAN Telefoon +81-538-85-0757 Fax +81-538-85-0456
URL:http://www.moric-jp.com
INLEIDING
DAU10100
Welkom in de wereld van Yamaha rijders!
Als eigenaar van de FJR1300AS profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van producten
van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw FJR1300AS. Deze
gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de motorfiets, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf
en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw motorfiets in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel
dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID!
Wanneer instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan dit leiden
WAARSCHUWING
tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de motorrijder, omstanders of degene die de motorfiets inspecteert of repareert.
DAU10151
LET OP:
OPMERKING:
De aanduiding LET OP staat vermeld bij speciale voorzorgsmaatregelen die moeten worden
genomen om schade aan de motorfiets te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of
verhelderen.
OPMERKING:
● Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze motorfiets en moet altijd bij de motorfiets blijven, ook
als deze ooit wordt verkocht.
● Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn
van kleine tegenstrijdigheden tussen uw motor en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest
recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha
dealer.
DWA10030
WAARSCHUWING
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE MOTORFIETS GAAT GEBRUIKEN.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
MOTORFIETSEN ZIJN TWEEWIELIGE
VOERTUIGEN. HUN VEILIG GEBRUIK EN
1
WERKING ZIJN AFHANKELIJK VAN JUISTE RIJTECHNIEKEN EN VAN DE DESKUNDIGHEID VAN DE BESTUURDER.
ELKE BESTUURDER MOET BEKEND
ZIJN MET DE VOLGENDE VEREISTEN
ALVORENS MET DEZE MOTOR TE
GAAN RIJDEN.
HIJ OF ZIJ MOET:
● DOOR EEN COMPETENTE INFOR-
MATIEBRON GRONDIG ZIJN INGE-
LICHT OVER ALLE ASPECTEN VAN
HET MOTORRIJDEN.
● ZICH HOUDEN AAN DE WAAR-
SCHUWINGEN EN ONDERHOUD-
SEISEN VERMELD IN DE
GEBRUIKERSHANDLEIDING.
● GRONDIG GETRAIND ZIJN IN VEILI-
GE EN CORRECTE RIJTECHNIE-
KEN.
● GEBRUIKMAKEN VAN PROFESSIO-
NELE TECHNISCHE SERVICE, ZO-
ALS AANGEGEVEN IN DE
GEBRUIKERSHANDLEIDING EN/OF
WANNEER DE MECHANISCHE
CONDITIES DIT VEREISEN.
DAU10281
Veilig rijden
● Controleer de machine altijd voor u
gaat rijden. Een zorgvuldige controle
kan een ongeval helpen voorkomen.
● Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een
passagier.
● Het niet opmerken en herkennen van
motorfietsen door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak
van auto-/motorongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat
een autobestuurder de motor niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico
op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het nade-
ren en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest
voor.
• Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een
andere weggebruiker.
● Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval
betrokken waren zelfs niet in het bezit
van een geldig motorrijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw motorfiets alleen uit
aan ervaren motorrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.
• We raden aan om het motorrijden te
oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend
bent met de motor en zijn bediening.
● Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de motorbestuurder.
Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een TE HOGE
RIJSNELHEID aan of rijden te lang
rechtop (onvoldoende schuinliggen bij
de bewuste rijsnelheid), zodat de
bocht dan te wijd wordt genomen.
• Neem altijd de maximum snelheid in
acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toestaan.
1-1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
• Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg
dat andere weggebruikers u kunnen
zien.
● De zithouding van de bestuurder en de
passagier is belangrijk voor een goede
besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de
macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteunen te houden.
• Neem nooit een passagier mee die
niet in staat is om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te
zetten.
● Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
● Deze motorfiets is uitsluitend ontwor-
pen voor gebruik op verharde wegen.
De machine is niet bedoeld voor offroad gebruik.
Beschermende kleding
Motorongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van
een helm is de belangrijkste factor bij het
voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
● Draag altijd een goedgekeurde helm.
● Draag ook een gezichtskap of een vei-
ligheidsbril. Zonder oogbescherming
kan uw zicht door de rijwind verslechteren, waardoor u gevaren mogelijk te
laat opmerkt.
● Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te
dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
● Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan bedieningshandgrepen of door de wielen worden
gegrepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
● Raak nooit de motor of het uitlaatsys-
teem aan terwijl de motor draait. Deze
onderdelen worden zeer heet en kunnen zo brandwonden veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding die
uw benen, enkels en voeten bedekt.
● De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passagiers.
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische wijzigingen die niet door Yamaha zijn goedgekeurd, of door originele onderdelen te
verwijderen, kan deze motor onveilig worden in het gebruik en ernstig persoonlijk letsel veroorzaken. Door dergelijke
wijzigingen kan het gebruik van uw motor
ook onwettig worden.
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag
als hierdoor de gewichtsverdeling van de
motor verandert. Wees uiterst voorzichtig
bij het monteren van accessoires of het beladen van uw motor, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u
op een motor rijdt die beladen is of waaraan
accessoires zijn gemonteerd. Hier volgen
enkele algemene richtlijnen bij het beladen
van de motor of het monteren van accessoires:
Beladen
Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtslimiet niet overschrijden.
Maximale belasting:
208 kg (459 lb)
1
1-2
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
● Het zwaartepunt van bagage en ac-
1
cessoires moet zo laag mogelijk liggen
en zo dicht mogelijk bij de motor. Zorg
dat het gewicht zo gelijkmatig mogelijk
over beide zijden van de motor wordt
verdeeld, om zo onbalans of instabiliteit te beperken.
● Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de
motor zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en
bagage regelmatig.
● Bevestig nooit omvangrijke of zware
goederen aan het stuur, de voorvork of
het voorwielspatbord. Dergelijke voorwerpen, inclusief bagage als slaapzakken, plunjezakken of tenten,
kunnen een instabiel weggedrag of
een te trage reactie op het stuur ver-
oorzaken.
Accessoires
Originele Yamaha accessoires werden speciaal ontworpen voor montage aan deze
motor. Yamaha is niet in staat om alle overige leverbare accessoires te testen. U bent
dus zelf verantwoordelijk voor de juiste keu-
ze, installatie en gebruik van niet-Yamaha
accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze
en installatie van accessoires.
Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
● Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw
motor. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken, om
zeker te zijn dat het de grondspeling of
de hellinghoek op geen enkele manier
vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening beperkt of lampen
of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve
gewichtsverdeling of door aërodynamische effecten. Accessoires
aan het stuur of nabij de voorvork
moeten zo licht mogelijk zijn en tot
een minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aërodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
motor. De motor kan door rijwind
worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kun-
nen ook instabiliteit veroorzaken
terwijl u grote voertuigen inhaalt of
door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires noodzaken
de bestuurder om een andere dan
de normale zitpositie in te nemen.
Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de
bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke
accessoires sterk afraden.
● Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de motor
uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
● BENZINE IS ZEER GEMAKKELIJK
ONTVLAMBAAR:
• Zet de motor altijd af als u benzine
tankt.
• Pas op en mors tijdens het tanken
geen benzine op de motor of op het
uitlaatsysteem.
• Tank niet terwijl u rookt of in de nabijheid bent van open vuur.
1-3
VEILIGHEIDSINFORMATIE
● Start de motor nooit in een afgesloten
ruimte en laat hem dan niet draaien.
De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen
al heel snel bewusteloosheid of dodelijk letsel veroorzaken. Start de motor
alleen in de open lucht of in een ruimte
die voldoende ventilatie heeft.
● Zet de motor altijd uit voordat u de mo-
torfiets onbeheerd achterlaat en neem
de sleutel uit het contactslot. Let op het
volgende als u de motor gaat parkeren:
• De motor en het uitlaatsysteem kunnen heet zijn, parkeer de motorfiets
daarom op een plek waar voetgangers en kinderen hier geen last van
hebben.
• Parkeer de motor niet op een helling
of op een zachte ondergrond, om
omvallen te voorkomen.
• Parkeer de motor niet nabij een
brandend toestel (bijv. een petroleumkachel) of bij open vuur, hij zou
zo vlam kunnen vatten.
● Als u de motor in een ander voertuig
vervoert, zorg dan dat deze rechtop
staat. Als de motor schuin staat, kan er
benzine uit de brandstoftank stromen.
● Roep onmiddellijk medische hulp in
als u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine
in uw ogen is terechtgekomen. Morst u
benzine op uw huid of kleding, spoel
de bewuste plek dan direct met zeepwater en trek andere kleding aan.
1
1-4
BESCHRIJVING
Aanzicht linkerzijde
2
DAU10410
1. Accessoirebox (pagina 3-24)
2. Stelbout voor veervoorspanning voorvork (pagina 3-27)
3. Stelknop voor uitveerdemping voorvork (pagina 3-27)
4. Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
5. Bestuurderszadel (pagina 3-20)
6. Duozadel (pagina 3-20)
7. Vulplug cardanolie (pagina 6-11)
8. Aftapplug cardanolie (pagina 6-11)
9. Vloeistofreservoir voor YCC-S-koppeling (pagina 6-20)
10.Stelhefboom voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-29)
11.Luchtfilterelement (pagina 6-14)
12.Schakelpedaal (pagina 3-16)
13.Olievuldop (pagina 6-9)
14.Oliefilterpatroon (pagina 6-9)
15.Kijkglas olieniveau (pagina 6-9)
2-1
Aanzicht rechterzijde
BESCHRIJVING
DAU10420
2
1. Opbergcompartiment (pagina 3-24)
2. Tankdop (pagina 3-18)
3. Zekeringenkastje (pagina 6-26)
4. Kuipruit (pagina 3-14)
5. Accu (pagina 6-25)
6. Hoofdzekering (pagina 6-26)
7. Stelschroef voor inveerdemping voorvork (pagina 3-27)
8. Rempedaal (pagina 3-17)
9. Stelknop voor uitveerdemping schokdemperunit (pagina 3-29)
Dit voertuig is uitgerust met het YCC-S
(Yamaha Chip Controlled-Shift)-systeem.
Door de basisfunctie van het systeem kan
de bestuurder schakelen zonder een koppelingshendel te gebruiken. Daarnaast bevindt zich op het stuur een schakelhendel,
zodat de bestuurder naar keuze met het
schakelpedaal of met de hand kan schakelen.
Als na starten van de motor het schakelpedaal of de schakelhendel bewogen wordt,
gaat een signaal naar de MCU (Motor Control Unit ofwel motorbesturing) waardoor
wordt ontkoppeld en geschakeld kan worden. De MCU laat de koppeling opkomen
zodra de motor met het juiste toerental
loopt. De MCU regelt het aangrijpen van de
koppeling optimaal, op basis van motortoerental, behoefte en rijomstandigheden. Zie
“Stuurschakelaars” (pagina 3-14) en WERKING EN BELANGRIJKE RIJASPECTEN
(pagina 5-1) voor verdere uitleg over dit systeem.
OPMERKING:
Dit is geen automatische versnellingsbak;
alleen het koppelingsysteem werkt automatisch. De bestuurder moet zelf schakelen.
DAU10972
Startblokkeersysteem
1. Codeersleutel (rood bovendeel)
2. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal kan worden
bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:
● een codeersleutel (met een rood bo-
vendeel)
● twee standaardsleutels (met een zwart
bovendeel) die opnieuw kunnen worden gecodeerd
● een transponder (die is geïntegreerd in
de codeersleutel)
● een startblokkeereenheid
● een ECU
● een controlelampje van het startblok-
keersysteem (Zie pagina 3-4.)
De sleutel met het rode bovendeel wordt
gebruikt om de twee standaardsleutels te
coderen. Het wijzigen van de codes is een
ingewikkelde procedure. Breng het voertuig
daarom met alle drie sleutels naar een
Yamaha dealer om deze opnieuw te laten
coderen. Gebruik de sleutel met het rode
bovendeel niet om met het voertuig te rijden. Deze sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van
de standaardsleutels. Gebruik altijd een
standaardsleutel om met het voertuig te rijden.
DCA11820
LET OP:
● BEWAAR DE CODEERSLEUTEL
ZORGVULDIG! NEEM ONMIDDELLIJK CONTACT OP MET UW
DEALER ALS DE SLEUTEL VERLOREN RAAKT! Als de codeersleutel
verloren raakt, is het niet meer mogelijk om de standaardsleutels opnieuw te coderen. De
standaardsleutels kunnen nog
steeds worden gebruikt om het
voertuig te starten, maar wanneer
de codeersleutel vereist is (bijvoorbeeld als er een nieuwe standaardsleutel wordt gemaakt of alle sleutels
verloren zijn geraakt) moet het volledige startblokkeersysteem wor-
3
3-1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
den vervangen. Het is daarom aan
te bevelen een van de twee standaardsleutels te gebruiken en de
codeersleutel te bewaren op een
veilige plaats.
● Dompel de sleutels niet onder in
water.
● Stel de sleutels niet bloot aan ex-
3
treem hoge temperaturen.
● Houd de sleutels uit de buurt van
magneten (inclusief, maar niet uitsluitend, producten zoals luidsprekers etc.).
● Plaats geen zware voorwerpen op
de sleutels.
● Probeer niet de sleutels te slijpen of
de vorm ervan te veranderen.
● Probeer niet het kunststof boven-
deel van de sleutels open te maken.
● Bevestig niet meer dan één sleutel
van hetzelfde startblokkersysteem
aan een sleutelring.
● Houd de standaardsleutels en sleu-
tels van andere startblokkeersystemen uit de buurt van de
codeersleutel van dit voertuig.
● Houd sleutels van andere startblok-
keersystemen uit de buurt van het
contactslot, deze kunnen signaalstoring veroorzaken.
DAU10471
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur
vergrendeld.
OPMERKING:
Gebruik de standaardsleutel (zwart bovendeel) voor het normale gebruik van het
voertuig. Bewaar de codeersleutel (rood bovendeel) op een veilige plaats om verlies te
voorkomen en gebruik de sleutel uitsluitend
voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels.
DAU26811
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting, de
achterlichten, de kentekenverlichting en de
parkeerlichten gaan branden en de motor
kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING:
De koplampen gaan automatisch branden
als de motor wordt gestart en blijven aan
totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DAU10690
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
3-2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Om het stuur te vergrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Draai het stuur helemaal naar links of
rechts.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en
draai hem dan naar de “LOCK”-stand.
Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
Druk de sleutel in en draai hem dan naar
“OFF” terwijl de sleutel ingedrukt wordt gehouden.
DWA10060
WAARSCHUWING
Draai de contactsleutel nooit naar “OFF”
of naar “LOCK” terwijl de machine rijdt;
elektrische systemen worden dan afgeschakeld en mogelijk zult u zo de macht
over het stuur verliezen of een ongeval
veroorzaken. Zorg altijd dat de machine
stilstaat voordat u de sleutel naar “OFF”
of naar “LOCK” draait.
(Parkeren)
DAU39460
Het stuur is vergrendeld en de achterlichten, de kentekenverlichting en de parkeerlichten branden. De alarmverlichting en
richtingaanwijzers kunnen worden ingeschakeld, maar alle andere elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan worden
uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleutel naar “” te kunnen draaien.
DCA11020
LET OP:
Gebruik de parkeerstand niet gedurende
langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.
3
3-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Controle- en waarschuwingslampjes
3
1. Controlelampje linker richtingaanwijzers
“”
2. Controlelampje rechter richtingaanwijzers
“”
3. Waarschuwingslampje en controlesymbolen
motorstoring “” en YCC-S “”
4. ABS-waarschuwingslampje “”
5. Vrijstandcontrolelampje “”
6. Controlelampje grootlicht “”
7. Waarschuwingslampje olieniveau “”
8. Controlelampje startblokkering
Controlelampjes richtingaanwijzers
“” en “”
Het bijbehorende controlelampje knippert
terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
ABS
SHIFT
DAU11003
DAU11030
Vrijstandcontrolelampje “”
DAU11060
Dit controlelampje brandt terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp
is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11120
Waarschuwingslampje olieniveau “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
het motorolieniveau laag is.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien.
Als het waarschuwingslampje niet een paar
seconden lang oplicht en dan dooft, vraag
dan een Yamaha dealer om het elektrisch
circuit te testen.
OPMERKING:
Bij een voldoende hoog olieniveau kan het
waarschuwingslampje soms toch knipperen
bij rijden op een helling of bij plotseling afremmen of optrekken, er is dan echter geen
sprake van een storing.
Waarschuwingslampje en controlesym-
DAU40512
bolen motorstoring “” en YCC-S
“”
SHIFT
Waarschuwingslampje en controlesymbool
motorstoring “”
1. Waarschuwingslampje en controlesymbool
motorstoring “”
Dit symbool wordt weergegeven en het
waarschuwingslampje gaat branden of
knipperen wanneer een elektrisch circuit
dat de motorwerking bewaakt defect is.
Vraag in dat geval een Yamaha dealer het
zelfdiagnosesysteem te controleren. (Zie
pagina 3-7 voor uitleg over de werking van
het zelfdiagnosesysteem.)
3-4
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Waarschuwingslampje en controlesymbool
YCC-S “”
1. Waarschuwingslampje en controlesymbool
SHIFT
YCC-S “”
SHIFT
Dit symbool wordt weergegeven en het
waarschuwingslampje gaat branden wanneer er een storing is in het YCC-S. Als dit
gebeurt:
● is het YCC-S uitgeschakeld, waardoor
het niet meer mogelijk is een andere
versnelling in te schakelen
● kan de koppeling in aangrijping blijven,
waardoor de machine bij het stoppen
met een schok tot stilstand kan komen
Breng de machine op een veilig moment tot
stilstand en parkeer hem op een veilige
plaats. Laat een Yamaha dealer het YCC-S
controleren.
OPMERKING:
Om de machine na het stoppen te kunnen
verplaatsen terwijl schakelen met de schakelhendel of het schakelpedaal niet mogelijk is, kunt u het volgende doen:
Plaats de machine op de middenbok en
druk dan, terwijl u het achterwiel ronddraait,
de stang en het scharnierpunt van het schakelpedaal naar voren tot de versnelling in
z’n vrij staat.
1. Scharnierpunt schakelpedaalstang
2. Stang schakelpedaal
Het elektrisch circuit voor controlesymbolen
en het waarschuwingslampje controleert u
door de sleutel naar “ON” te draaien. Als de
symbolen en het waarschuwingslampje niet
een paar seconden lang oplichten en dan
doven, vraag dan een Yamaha dealer om
het elektrisch circuit te testen.
OPMERKING:
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en de
startknop “” wordt ingedrukt. Dit wijst
echter niet op een storing.
ABS-waarschuwingslampje “”
DAU40870
ABS
Als het waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, is het ABSsysteem mogelijk defect. Vraag in dat geval
zo snel mogelijk een Yamaha dealer het
systeem te controleren. (Zie pagina 3-17.)
DWA10081
WAARSCHUWING
Als het ABS-waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, wordt alleen het conventionele
remsysteem gebruikt. Wees dan voorzichtig en zorg dat de wielen tijdens plotseling remmen niet blokkeren. Als het
waarschuwingslampje tijdens het rijden
gaat branden of knipperen. vraag dan zo
snel mogelijk een Yamaha dealer het
remsysteem te controleren.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien.
3
3-5
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Als het waarschuwingslampje niet oplicht of
blijft branden, vraag dan een Yamaha
dealer het elektrisch circuit te controleren.
OPMERKING:
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en de
startknop “” wordt ingedrukt. Dit wijst
echter niet op een storing.
3
Controlelampje startblokkering
Het elektrisch circuit voor het controlelampje controleert u door de sleutel naar “ON” te
draaien.
Als het controlelampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan
een Yamaha dealer om het elektrisch circuit
te testen.
Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid,
begint het controlelampje na 30 seconden
te knipperen om aan te geven dat het startblokkeersysteem is ingeschakeld. Het controlelampje stopt na 24 uur met knipperen,
maar het startblokkeersysteem blijft ingeschakeld.
Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het startblokkeersysteem. (Zie pagina 3-7 voor uitleg over de
werking van het zelfdiagnosesysteem.)
DAU38620
DAU11601
Snelheidsmeter
1. Toerenteller
2. Snelheidsmeter
3. Multifunctioneel display
De snelheidsmeter toont de actuele rijsnelheid.
Wanneer de sleutel naar “ON” wordt ge-
draaid, slaat de naald van de snelheidsmeter eenmaal helemaal uit tot aan de hoogste
snelheid en keert daarna weer terug naar
nul om het elektrische circuit te testen.
DAU11872
Toerenteller
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de motorrijder het motortoerental controleren en
dit binnen het ideale bereik houden.
Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid,
slaat de naald van de toerenteller eenmaal
helemaal uit tot aan het hoogste aantal toeren per minuut en keert daarna weer terug
naar nul tpm om het elektrische circuit te
testen.
DCA10031
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl de toerenteller in de rode zone wijst.
Rode zone: 9000 tpm en hoger
3-6
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU40531
Multifunctioneel display
1. Multifunctioneel display
2. “SELECT”-toets
3. “RESET”-toets
DWA14430
WAARSCHUWING
Zorg dat de machine stilstaat, voordat u
wijzigingen in de instellingen van het
multifunctionele display gaat aanbrengen.
Het multifunctionele display toont de volgende voorzieningen:
● een kilometerteller (die de totale afge-
legde afstand toont)
● twee rittellers (die de afgelegde af-
stand aangeven sinds de tellers het
laatst werden teruggesteld op nul)
● een ritteller voor brandstofreserve (die
de afstand aangeeft die wordt afgelegd op de brandstofreserve)
● een klok
● een brandstofniveaumeter
● een temperatuurmeter koelvloeistof
● een aanduiding voor de ingeschakelde
versnelling
● een omgevingstemperatuurweergave
● een weergave voor het brandstofver-
bruik (functies voor huidig en gemiddeld verbruik)
● een voorziening voor zelfdiagnose
OPMERKING:
Vergeet niet de sleutel naar “ON” te draaien
voordat u de toetsen “SELECT” en “RES-
ET” gebruikt.
Door indrukken van de toets “SELECT” wisselt de weergave tussen de kilometertellermodus “ODO” en de rittellermodi “TRIP 1”
en “TRIP 2”, in de onderstaande volgorde:
ODO → TRIP 1 → TRIP 2 → ODO
OPMERKING:
Bij het selecteren van “TRIP 1” of “TRIP 2”
knippert het display vijf seconden lang.
Als nog ca. 5.5 L (1.45 US gal) (1.21
Imp.gal) brandstof in de brandstoftank aanwezig is, wisselt het display automatisch
naar “F-TRIP” (de brandstofreserve-ritteller)
en wordt de afgelegde afstand vanaf dat
punt aangegeven. In dat geval wordt door
het indrukken van de toets “SELECT” in de
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
O
onderstaande volgorde gewisseld tussen
de diverse weergaven van rittellers en kilometerteller:
F-TRIP → TRIP 1 → TRIP 2 → ODO → FTRIP
Om een ritteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door op de toets “SELECT”
te drukken en drukt u vervolgens minstens
1 seconde lang op de toets “SELECT” ter-
3
wijl het display knippert. Wanneer u de
brandstofreserve-ritteller niet zelf met de
hand op nul terugstelt, wordt deze automatisch teruggesteld zodra na het tanken 5 km
(3 mi) is gereden en verschijnt de vorige
weergavemodus weer.
Klok
De klok op tijd zetten:
1. Houd de toetsen “SELECT” en “RES-
ET” tegelijkertijd minstens twee seconden lang ingedrukt.
2. Als de uuraanduiding begint te knipperen, drukt u op de toets “RESET” om
de uren in te stellen.
3. Druk op de toets “SELECT” en de minutenaanduiding zal gaan knipperen.
4. Druk op de toets “RESET” om de minuten in te stellen.
5. Druk op de toets “SELECT” en laat
deze dan los om de klok te starten.
Brandstofniveaumeter
1. Brandstofniveaumeter
mate het brandstofniveau verder daalt. Als
het laatste segment begint te knipperen,
dient u zo snel mogelijk te tanken. Als de
contactsleutel naar “ON” wordt gedraaid,
verschijnen alle segmenten van de brandstofniveaumeter een voor een op het display om het elektrisch circuit te testen.
Daarna verdwijnen ze weer.
PMERKING:
Deze brandstofniveaumeter is voorzien van
een zelfdiagnosesysteem. Als er een defect
in het elektrisch circuit wordt waargenomen,
gaan alle displaysegmenten knipperen.
Vraag in dat geval een Yamaha dealer het
elektrisch circuit te testen.
Temperatuurmeter koelvloeistof
1. Klok
2. “SELECT”-toets
3. “RESET”-toets
De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De
displaysegmenten van de brandstofniveaumeter verdwijnen richting “E” (leeg) naar-
3-8
1. Temperatuurmeter koelvloeistof
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Met de contactsleutel in de stand “ON” geeft
de temperatuurmeter koelvloeistof de temperatuur van de koelvloeistof aan. Als de
contactsleutel naar “ON” wordt gedraaid,
verschijnen alle segmenten van de temperatuurmeter koelvloeistof een voor een op
het display en verdwijnen daarna weer om
het elektrisch circuit te testen. De koelvloeistoftemperatuur is afhankelijk van de
weersomstandigheden en de motorbelasting. Als het bovenste segment knippert,
stop de machine dan en laat de motor afkoelen. (Zie pagina 6-31.)
DCA10020
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
Aanduiding ingeschakelde versnelling
1. Aanduiding ingeschakelde versnelling
2. Vrijstandcontrolelampje “”
Deze aanduiding geeft aan welke versnelling is ingeschakeld. De vrijstand wordt echter niet getoond, deze wordt aangegeven
door het vrijstandcontrolelampje.
Om schade aan de YCC-S-koppeling te
voorkomen, gaat de aanduiding knipperen
als het nodig is om terug te schakelen. Als
dit gebeurt, schakel dan terug totdat de aanduiding stopt met knipperen.
De modus omgevingstemperatuur, modus huidig brandstofverbruik en modus
gemiddeld brandstofverbruik (behalve
voor Groot-Brittannië)
Druk op de toets “RESET” om te wisselen
tussen de weergaven voor de omgevingstemperatuur en het brandstofverbruik, in
de onderstaande volgorde:
Air (omgevingstemperatuur) → km/L of
L/100 km → AV _ _._ km/L of AV _ _._
L/100 km → Air
3-9
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Modus omgevingstemperatuur
3
1. Omgevingstemperatuur
Deze weergave toont de omgevingstemperatuur vanaf –9 °C tot 50 °C in stappen van
1 °C. De weergegeven temperatuur kan afwijken van de omgevingstemperatuur.
OPMERKING:
● Als de omgevingstemperatuur daalt tot
onder de –9 °C, wordt een lagere temperatuur dan –9 °C niet weergegeven.
● Als de omgevingstemperatuur stijgt tot
boven de 50 °C, wordt een hogere
temperatuur dan 50 °C niet weergegeven.
● De nauwkeurigheid van de tempera-
tuuraflezing kan worden beïnvloed
door langzaam rijden (ongeveer onder
20 km/h) of door het oponthoud bij verkeerslichten, spoorwegovergangen
etc.
Modus huidig brandstofverbruik
1. Huidig brandstofverbruik
De weergave van het huidige brandstofverbruik kan worden ingesteld op “km/L” of
“L/100 km”.
● Als de weergave is ingesteld op
“km/L”, wordt de afstand weergegeven
die onder de huidige omstandigheden
kan worden afgelegd op 1.0 L brandstof.
● Als de weergave is ingesteld op “L/100
km”, wordt de hoeveelheid brandstof
weergegeven die nodig is om onder de
huidige omstandigheden 100 km af te
leggen.
OPMERKING:
● Houd de toets “RESET” een seconde
lang ingedrukt om te wisselen tussen
de twee weergaven voor het huidige
brandstofverbruik.
● Bij snelheden onder 10 km/h wordt “_
_._” weergegeven.
Modus gemiddeld brandstofverbruik
1. Gemiddeld brandstofverbruik
Deze weergave toont het gemiddelde
brandstofverbruik sinds de weergave op nul
is teruggezet.
De weergave van het gemiddelde brandstofverbruik kan worden ingesteld op “AV _
_._ km/L” of “AV _ _._ L/100 km”.
Als de modus voor gemiddeld brandstofverbruik wordt geselecteerd, knippert de weergave vijf seconden lang, waarna afhankelijk
3-10
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
van de ingestelde eenheid “AV _ _._ km/L”
(gemiddelde afstand die kan worden afgelegd op 1.0 L brandstof) of “AV _ _._ L/100
km” (gemiddelde hoeveelheid brandstof die
nodig is om 100 km af te leggen) wordt
weergegeven.
Om de weergave van het gemiddelde
brandstofverbruik terug te stellen, drukt u op
de toets “RESET” om de modus te selecteren en houdt u vervolgens de toets “RES-
ET” een seconde lang ingedrukt terwijl de
weergave knippert.
OPMERKING:
● Houd de toets “RESET” een seconde
lang ingedrukt om te wisselen tussen
de twee weergaven voor het gemiddelde brandstofverbruik.
● Na het terugstellen van een weergave
voor het gemiddelde brandstofverbruik
wordt “_ _._” weergegeven totdat de
machine 1 km heeft afgelegd.
DCA15472
LET OP:
Bij storingen wordt “– –.–” weergegeven. Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Modus omgevingstemperatuur, modus
huidig brandstofverbruik en modus gemiddeld brandstofverbruik (alleen voor
Groot-Brittannië)
Druk op de toets “RESET” om te wisselen
tussen de weergaven voor de omgevingstemperatuur en het brandstofverbruik, in
de onderstaande volgorde:
Air (omgevingstemperatuur) → MPG →
AV_ _._ MPG → Air
Modus omgevingstemperatuur
3
1. Omgevingstemperatuur
Deze weergave toont de omgevingstemperatuur vanaf –9 °C tot 50 °C in stappen van
1 °C. De weergegeven temperatuur kan afwijken van de omgevingstemperatuur.
OPMERKING:
● Als de omgevingstemperatuur daalt tot
onder de –9 °C, wordt een lagere temperatuur dan –9 °C niet weergegeven.
● Als de omgevingstemperatuur stijgt tot
boven de 50 °C, wordt een hogere
temperatuur dan 50 °C niet weergegeven.
● De nauwkeurigheid van de tempera-
tuuraflezing kan worden beïnvloed
door langzaam rijden (ongeveer onder
3-11
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
20 km/h (12.5 mi/h)) of door het oponthoud bij verkeerslichten, spoorwegovergangen etc.
Modus huidig brandstofverbruik
3
1. Huidig brandstofverbruik
Deze weergave geeft de afstand weer die
onder de huidige omstandigheden kan worden afgelegd op 1.0 Imp.gal brandstof.
OPMERKING:
Bij snelheden onder 10 km/h (6.0 mi/h)
wordt “_ _._” weergegeven.
Modus gemiddeld brandstofverbruik
1. Gemiddeld brandstofverbruik
Deze weergave toont het gemiddelde
brandstofverbruik sinds de weergave op nul
is teruggezet.
Als de modus gemiddeld brandstofverbruik
wordt geselecteerd, knippert de weergave
vijf seconden lang, waarna “AV _ _._ MPG”
(gemiddelde afstand die kan worden afgelegd op 1.0 Imp.gal brandstof) wordt weergegeven.
OPMERKING:
● Om de weergave van het gemiddelde
brandstofverbruik terug te stellen,
drukt u op de toets “RESET” om de
modus te selecteren en houdt u vervolgens de toets “RESET” een seconde
lang ingedrukt terwijl de weergave
knippert.
● Na het terugstellen van de weergave
van het gemiddelde brandstofverbruik
wordt “_ _._” weergegeven totdat de
machine 1 km (0.6 mi) heeft afgelegd.
DCA15472
LET OP:
Bij storingen wordt “– –.–” weergegeven. Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Zelfdiagnosesysteem
1. Weergave foutcode
2. Controlelampje startblokkering
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor diverse elektrische circuits.
Als een van deze circuits uitvalt, toont het
multifunctionele display een foutcode van 2
cijfers (bijv. 11, 12, 13).
3-12
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Noteer zo’n foutcode als die op het multi-
functionele display staat aangegeven en
vraag een Yamaha dealer het voertuig na te
zien.
DCA11790
LET OP:
Wanneer het multifunctionele display
een foutcode aangeeft, moet het voertuig zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd om motorschade te voorkomen.
Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het startblokkeersysteem.
Als een van de circuits van het startblokkeersysteem uitvalt, gaat het controlelampje startblokkering knipperen en geeft het
multifunctionele display een foutcode van
twee cijfers weer (bijv. 51, 52, 53) wanneer
de sleutel naar “ON” is gedraaid.
OPMERKING:
Als het multifunctionele display foutcode 52
weergeeft, betreft dit mogelijk een storing in
het transpondersignaal. Als deze fout zich
voordoet, probeer dan het volgende.
1. Start de motor met behulp van de codeersleutel.
OPMERKING:
Houd andere startblokkeersleutels uit de
buurt van het contactslot en bewaar niet
meer dan één startblokkeersleutel aan dezelfde sleutelring! Startblokkeersleutels
kunnen signaalstoring veroorzaken, waardoor de motor mogelijk niet kan worden gestart.
2. Als de motor start, zet deze dan weer
uit en probeer hem opnieuw te starten
met de standaardsleutels.
3. Als de motor niet kan worden gestart
met een of beide standaardsleutels,
breng dan het voertuig, de codeersleutel en beide standaardsleutels naar
een Yamaha dealer en laat de standaardsleutels opnieuw coderen.
Als het multifunctionele display foutcodes
toont, noteer deze dan en vraag een
Yamaha dealer om het voertuig te controleren.
DAU12331
Antidiefstal-alarmsysteem (optie)
Dit model kan door een Yamaha dealer
worden uitgerust met een optioneel antidiefstal-alarmsysteem. Neem contact op met
een Yamaha dealer voor nadere informatie.
3
3-13
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Stuurschakelaars
Links
3
1. Lichtsignaalschakelaar “”
2. Verstelknop kuipruit “”
3. Dimlichtschakelaar “/”
4. Richtingaanwijzerschakelaar “/”
5. Claxonschakelaar “”
6. Schakelaar handmatig schakelen
DAU12345
Rechts
1. Noodstopschakelaar “/”
2. Schakelaar alarmverlichting “”
3. Startknop “”
DAU12380
Lichtsignaalschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om met de koplampen een lichtsignaal te geven.
DAU12400
Dimlichtschakelaar “/”
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht
en op “” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “/”
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de richtin-
gaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in
de middenstand.
DAU12493
Verstelknop kuipruit “”
Om de kuipruit hoger te stellen, drukt u de
knop in richting (a). Om de kuipruit lager te
stellen, drukt u de knop in richting (b).
1. Verstelknop kuipruit “”
OPMERKING:
Als de contactsleutel naar “OFF” wordt gedraaid, keert de kuipruit automatisch terug
naar de laagste stand.
DAU12500
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
3-14
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Noodstopschakelaar “/”
DAU12660
Zet deze schakelaar voor u de motor start
op “”. Zet deze schakelaar op “” om
de motor direct uit te schakelen in een
noodgeval, zoals wanneer de machine omslaat of als de gaskabel blijft hangen.
DAU12710
Startknop “”
Druk deze knop in om via de startmotor de
motor rond te draaien.
DCA10050
LET OP:
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
DAU12733
Schakelaar alarmverlichting “”
Met de sleutel in de stand “ON” of “” kan
deze schakelaar worden gebruikt voor het
inschakelen van de alarmverlichting (gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers).
De alarmverlichting wordt gebruikt in een
noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als uw machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke
verkeerssituatie.
DCA10061
LET OP:
Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd als de motor niet
draait omdat hierdoor de accu kan ontladen.
DAU40381
Schakelaar handmatig schakelen
1. Handschakelhendel
2. Schakelaar handmatig schakelen
3. Controlelampje handmatig schakelen
De schakelaar handmatig schakelen maakt
schakelen met de handschakelhendel mogelijk. Als de schakelaar wordt ingesteld op
handmatig schakelen, gaat het controlelampje handmatig schakelen branden.
OPMERKING:
● Met het schakelpedaal kan gescha-
keld worden ongeacht of handmatig
schakelen wel of niet is ingesteld.
● Als het contactslot op “OFF” wordt ge-
zet, wordt handmatig schakelen automatisch uitgeschakeld. Druk deze
schakelaar kort in na het starten van
de motor om handmatig schakelen
mogelijk te maken.
3
3-15
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
O
Schakelpedaal
3
1. Schakelpedaal
Dit voertuig is uitgerust met een constantmesh 5-versnellingsbak. Het schakelpedaal
bevindt zich aan de linkerzijde van de motor. De vrijstand is de laagste positie.
PMERKING:
Schakelen is alleen mogelijk wanneer het
contactslot in de stand “ON” staat.
Het schakelpedaal is naar voorkeur van de
bestuurder in drie standen in te stellen.
De stand van het schakelpedaal afstellen
1. Verwijder het schakelpedaal door de
bout weg te halen.
DAU40492
1. Schakelpedaal
2. Bout
3. Standaardafstelling
2. Zet het schakelpedaal in de gewenste
stand.
3. Breng de bout aan en zet deze vast
met het voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Bout van schakelpedaal:
6.5 Nm (0.7 m·kgf, 5.0 ft·lbf)
DAU40481
Handschakelhendel “”/“”
1. Handschakelhendel “”
2. Handschakelhendel “”
3. Schakelaar handmatig schakelen
Om met de hendel te kunnen schakelen
moet u dat vóór het schakelen instellen met
de schakelaar handmatig schakelen.
Trek met uw wijsvinger aan de “”-zijde
van de hendel om op te schakelen, en duw
met uw duim tegen de “”-zijde om terug te
schakelen.
3-16
Loading...
+ 68 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.