Yamaha FJR1300AS User Manual [nl]

HANDLEIDING
FJR1300AS
2D2-28199-DA
DAU26942
DECLARATION of CONFORMITY
We Company: MORIC CO., LTD. Address: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan
Hereby declare that the product:
Kind of equipment: IMMOBILIZER
Type-designation: 5SL-00
is in compliance with following norm(s) or documents:
R&TTE Directive(1999/5/EC) EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950(2000) Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)
Place of issue: Shizuoka, Japan
Date of issue: 1 Aug. 2002
Revolution record No. Contents Date
To change contact person and integrate type-designation. 9 Jun. 2005
1
General manager of quality assurance div.
representative name and signature
VERKLARING VAN CONFORMITEIT
Wij, Bedrijf: MORIC CO., LTD. Adres: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan
Verklaren hierbij dat het product:
Type apparaat: STARTBLOKKERING
Typeaanduiding: 5SL-00
in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:
R&TTE richtlijn(1999/5/EC) EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950(2000) Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EC: Hoofdstuk 8, EMC)
Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan
Datum van afgifte: 1 augustus 2002
Overzicht van wijzigingen Nr. Inhoud Datum
Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren.
1
Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer
Naam en handtekening vertegenwoordiger
9 juni 2005
MORIC CO., LTD.
1450-6 Mori-machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 JAPAN Telephone +81-538-85-0757 Facsimile +81-538-85-0456
URL:http://www.moric-jp.com
MORIC CO., LTD.
1450-6 Mori-machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 JAPAN Telefoon +81-538-85-0757 Fax +81-538-85-0456
URL:http://www.moric-jp.com

INLEIDING

DAU10100
Welkom in de wereld van Yamaha rijders! Als eigenaar van de FJR1300AS profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven. Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw FJR1300AS. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de motorfiets, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen. Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw motorfiets in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer. Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!

BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING

Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID!
Wanneer instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan dit leiden
WAARSCHUWING
tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de motorrijder, omstanders of degene die de motor­fiets inspecteert of repareert.
DAU10151
LET OP:
OPMERKING:
De aanduiding LET OP staat vermeld bij speciale voorzorgsmaatregelen die moeten worden genomen om schade aan de motorfiets te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelderen.
OPMERKING:
Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze motorfiets en moet altijd bij de motorfiets blijven, ook
als deze ooit wordt verkocht.
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn
van kleine tegenstrijdigheden tussen uw motor en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA10030
WAARSCHUWING
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE MOTORFIETS GAAT GEBRUIKEN.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU10200
FJR1300AS
©2006 door Yamaha Motor Co., Ltd.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd ge-
zonder schriftelijke toestemming van
HANDLEIDING
1e uitgave, juni 2006
Alle rechten voorbehouden.
bruik
Yamaha Motor Co., Ltd.
is uitdrukkelijk verboden.
Printed in Japan.

INHOUDSOPGAVE

VEILIGHEIDSINFORMATIE ..............1-1
BESCHRIJVING ................................2-1
Aanzicht linkerzijde..........................2-1
Aanzicht rechterzijde .......................2-2
Bedieningen en instrumenten..........2-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN
EN BEDIENINGEN.............................3-1
YCC-S-systeem ..............................3-1
Startblokkeersysteem .....................3-1
Contactslot/stuurslot .......................3-2
Controle- en
waarschuwingslampjes ...............3-4
Snelheidsmeter ...............................3-6
Toerenteller ....................................3-6
Multifunctioneel display ..................3-7
Antidiefstal-alarmsysteem
(optie) ........................................3-13
Stuurschakelaars ..........................3-14
Schakelpedaal ..............................3-16
Handschakelhendel ......................3-16
Remhendel ...................................3-17
Rempedaal ...................................3-17
ABS ..............................................3-17
Tankdop ........................................3-18
Brandstof ......................................3-19
Tankbeluchtingsslang/
overloopslang ............................3-20
Uitlaatkatalysator ..........................3-20
Zadels ...........................................3-20
De hoogte van het
bestuurderszadel verstellen ...... 3-22
Opbergcompartiment ................... 3-24
Accessoirebox .............................. 3-24
Aanpassen van de
koplamphoogte .........................3-25
Stand van het stuur ...................... 3-25
Openen en sluiten van de
stroomlijnpanelen ......................3-26
Achteruitkijkspiegels .....................3-27
Afstellen van de voorvork .............3-27
Afstellen van de
schokdemperunit ...................... 3-29
Knop handvatverwarming ............3-30
Zijstandaard .................................3-30
Startspersysteem ......................... 3-31
Gelijkstroom aansluitcontact voor
accessoires ...............................3-33
CONTROLES VOOR HET
STARTEN........................................... 4-1
Controlelijst voor gebruik ................ 4-2
GEBRUIK EN BELANGRIJKE
RIJ-INFORMATIE .............................. 5-1
Starten van de motor ...................... 5-1
Schakelen ......................................5-2
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik ........................5-3
Inrijperiode .....................................5-3
Parkeren .........................................5-4
PERIODIEK ONDERHOUD EN
KLEINERE REPARATIES................. 6-1
Boordgereedschapsset .................. 6-1
Periodiek smeer- en
onderhoudsschema .................... 6-2
Panelen verwijderen en
aanbrengen ................................ 6-6
Controleren van de bougies ........... 6-8
Motorolie en oliefilterpatroon ......... 6-9
Cardanolie ................................... 6-11
Koelvloeistof ................................ 6-12
Luchtfilterelement ........................ 6-14
Controleren van stationair
toerental ................................... 6-14
Controleren van de vrije slag
gaskabel ................................... 6-15
Klepspeling .................................. 6-15
Banden ........................................ 6-15
Gietwielen .................................... 6-18
YCC-S-koppeling ......................... 6-18
Remlichtschakelaar afstellen ....... 6-19
Controleren van voor- en
achterremblokken ..................... 6-19
De vloeistofniveaus van rem en
YCC-S-koppeling controleren ... 6-20 De vloeistof voor rem en
YCC-S-koppeling verversen ..... 6-21
Controleren en smeren van
kabels ....................................... 6-21
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel .............. 6-22
INHOUDSOPGAVE
Controleren en smeren van
rem- en schakelpedalen ............6-22
De remhendel controleren en
smeren ......................................6-22
Controleren en smeren van
middenbok en zijstandaard ....... 6-23
De achterbrugscharnierpunten
smeren ......................................6-23
Smeren van de
achterwielophanging .................6-23
Voorvork controleren ....................6-24
Controle van stuursysteem ...........6-24
Controleren van wiellagers ...........6-25
Accu .............................................6-25
Zekeringen vervangen ..................6-26
Koplampgloeilamp ........................6-28
Voorste richtingaanwijzer .............6-28
Vervangen van een
richtingaanwijzergloeilamp
achter of gloeilamp in
remlicht/achterlicht ....................6-28
Gloeilamp in kentekenverlichting
vervangen .................................6-29
Parkeerlichtgloeilamp ...................6-30
Problemen oplossen .....................6-30
Storingzoekschema’s ...................6-31
SPECIFICATIES ............................... 8-1
GEBRUIKERSINFORMATIE............. 9-1
Identificatienummers ...................... 9-1
VERZORGING EN STALLING VAN
DE MOTORFIETS ..............................7-1
Verzorging ......................................7-1
Stalling ............................................7-3

VEILIGHEIDSINFORMATIE

MOTORFIETSEN ZIJN TWEEWIELIGE VOERTUIGEN. HUN VEILIG GEBRUIK EN
1
WERKING ZIJN AFHANKELIJK VAN JUIS­TE RIJTECHNIEKEN EN VAN DE DES­KUNDIGHEID VAN DE BESTUURDER. ELKE BESTUURDER MOET BEKEND ZIJN MET DE VOLGENDE VEREISTEN ALVORENS MET DEZE MOTOR TE GAAN RIJDEN. HIJ OF ZIJ MOET:
DOOR EEN COMPETENTE INFOR-
MATIEBRON GRONDIG ZIJN INGE-
LICHT OVER ALLE ASPECTEN VAN
HET MOTORRIJDEN.
ZICH HOUDEN AAN DE WAAR-
SCHUWINGEN EN ONDERHOUD-
SEISEN VERMELD IN DE
GEBRUIKERSHANDLEIDING.
GRONDIG GETRAIND ZIJN IN VEILI-
GE EN CORRECTE RIJTECHNIE-
KEN.
GEBRUIKMAKEN VAN PROFESSIO-
NELE TECHNISCHE SERVICE, ZO-
ALS AANGEGEVEN IN DE
GEBRUIKERSHANDLEIDING EN/OF
WANNEER DE MECHANISCHE
CONDITIES DIT VEREISEN.
DAU10281
Veilig rijden
Controleer de machine altijd voor u
gaat rijden. Een zorgvuldige controle kan een ongeval helpen voorkomen.
Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een passagier.
Het niet opmerken en herkennen van
motorfietsen door andere weggebrui­kers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/motorongevallen. Vaak wor­den ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de motor niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te ver­minderen.
Dus:
Draag een jack in felle kleuren.
Wees extra voorzichtig bij het nade-
ren en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met motor­fietsen zich namelijk het meest voor.
Ga daar rijden waar andere wegge­bruikers u kunnen zien. Ga niet rij­den in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Veelal zijn be­stuurders die bij een ongeval betrokken waren zelfs niet in het bezit van een geldig motorrijbewijs.
Zorg dat u bekwaam bent om te rij­den en leen uw motorfiets alleen uit aan ervaren motorrijders.
Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
We raden aan om het motorrijden te oefenen op plekken waar geen ver­keer is, totdat u grondig bekend bent met de motor en zijn bedie­ning.
Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de motorbestuurder. Veel bestuurders houden bij het in­gaan van een bocht een TE HOGE RIJSNELHEID aan of rijden te lang rechtop (onvoldoende schuinliggen bij de bewuste rijsnelheid), zodat de bocht dan te wijd wordt genomen.
Neem altijd de maximum snelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toe­staan.
1-1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Geef altijd richting aan voordat u af­slaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.
De zithouding van de bestuurder en de
passagier is belangrijk voor een goede besturing.
De bestuurder moet tijdens het rij­den beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de be­stuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden.
De passagier hoort steeds de be­stuurder, de zadelband of de hand­greep, indien aanwezig, met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteu­nen te houden.
Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten ste­vig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
Deze motorfiets is uitsluitend ontwor-
pen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedoeld voor off­road gebruik.
Beschermende kleding
Motorongelukken met dodelijke afloop be­treffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.
Draag ook een gezichtskap of een vei-
ligheidsbril. Zonder oogbescherming kan uw zicht door de rijwind verslech­teren, waardoor u gevaren mogelijk te laat opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaaf­wonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan bedienings­handgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.
Raak nooit de motor of het uitlaatsys-
teem aan terwijl de motor draait. Deze onderdelen worden zeer heet en kun­nen zo brandwonden veroorzaken. Draag altijd beschermende kleding die uw benen, enkels en voeten bedekt.
De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passa­giers.
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische wijzi­gingen die niet door Yamaha zijn goedge­keurd, of door originele onderdelen te verwijderen, kan deze motor onveilig wor­den in het gebruik en ernstig persoonlijk let­sel veroorzaken. Door dergelijke wijzigingen kan het gebruik van uw motor ook onwettig worden.
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het ver­voer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van de motor verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het be­laden van uw motor, om zo mogelijke onge­vallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een motor rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hier volgen enkele algemene richtlijnen bij het beladen van de motor of het monteren van accessoi­res: Beladen Het totale gewicht van de bestuurder, pas­sagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtslimiet niet overschrijden.
Maximale belasting:
208 kg (459 lb)
1
1-2
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Let op het volgende wanneer u tot deze ge­wichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
1
cessoires moet zo laag mogelijk liggen en zo dicht mogelijk bij de motor. Zorg dat het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden van de motor wordt verdeeld, om zo onbalans of instabili­teit te beperken.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of ac­cessoires en bagage stevig aan de motor zijn bevestigd. Controleer de be­vestigingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.
Bevestig nooit omvangrijke of zware
goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke voor­werpen, inclusief bagage als slaap­zakken, plunjezakken of tenten, kunnen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur ver-
oorzaken. Accessoires Originele Yamaha accessoires werden spe­ciaal ontworpen voor montage aan deze motor. Yamaha is niet in staat om alle ove­rige leverbare accessoires te testen. U bent dus zelf verantwoordelijk voor de juiste keu-
ze, installatie en gebruik van niet-Yamaha accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze en installatie van accessoires. Volg bij de montage van accessoires de on­derstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige in­vloed hebben op de prestaties van uw motor. Inspecteer het accessoire zorg­vuldig alvorens het te gebruiken, om zeker te zijn dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuuruit­slag of de bediening beperkt of lampen of reflectors afdekt.
Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemon­teerd zullen mogelijk instabiliteit ver­oorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aërody­namische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.
Omvangrijke accessoires kunnen door hun aërodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de motor. De motor kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind insta­biel worden. Zulke accessoires kun-
nen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
Sommige accessoires noodzaken de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zon verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuur­der en kan een comfortabele bedie­ning hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elek­trische accessoires de capaciteit van het elektrisch systeem van de motor­fiets te boven gaan, kan zich een ge­vaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
BENZINE IS ZEER GEMAKKELIJK
ONTVLAMBAAR:
Zet de motor altijd af als u benzine tankt.
Pas op en mors tijdens het tanken geen benzine op de motor of op het uitlaatsysteem.
Tank niet terwijl u rookt of in de na­bijheid bent van open vuur.
1-3
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Start de motor nooit in een afgesloten
ruimte en laat hem dan niet draaien. De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen al heel snel bewusteloosheid of dode­lijk letsel veroorzaken. Start de motor alleen in de open lucht of in een ruimte die voldoende ventilatie heeft.
Zet de motor altijd uit voordat u de mo-
torfiets onbeheerd achterlaat en neem de sleutel uit het contactslot. Let op het volgende als u de motor gaat parke­ren:
De motor en het uitlaatsysteem kun­nen heet zijn, parkeer de motorfiets daarom op een plek waar voetgan­gers en kinderen hier geen last van hebben.
Parkeer de motor niet op een helling of op een zachte ondergrond, om omvallen te voorkomen.
Parkeer de motor niet nabij een brandend toestel (bijv. een petro­leumkachel) of bij open vuur, hij zou zo vlam kunnen vatten.
Als u de motor in een ander voertuig
vervoert, zorg dan dat deze rechtop staat. Als de motor schuin staat, kan er benzine uit de brandstoftank stromen.
Roep onmiddellijk medische hulp in
als u benzine heeft ingeslikt, veel ben­zinedamp heeft ingeademd of benzine
in uw ogen is terechtgekomen. Morst u benzine op uw huid of kleding, spoel de bewuste plek dan direct met zeep­water en trek andere kleding aan.
1
1-4

BESCHRIJVING

Aanzicht linkerzijde
2
DAU10410
1. Accessoirebox (pagina 3-24)
2. Stelbout voor veervoorspanning voorvork (pagina 3-27)
3. Stelknop voor uitveerdemping voorvork (pagina 3-27)
4. Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
5. Bestuurderszadel (pagina 3-20)
6. Duozadel (pagina 3-20)
7. Vulplug cardanolie (pagina 6-11)
8. Aftapplug cardanolie (pagina 6-11)
9. Vloeistofreservoir voor YCC-S-koppeling (pagina 6-20)
10.Stelhefboom voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-29)
11.Luchtfilterelement (pagina 6-14)
12.Schakelpedaal (pagina 3-16)
13.Olievuldop (pagina 6-9)
14.Oliefilterpatroon (pagina 6-9)
15.Kijkglas olieniveau (pagina 6-9)
2-1
Aanzicht rechterzijde
BESCHRIJVING
DAU10420
2
1. Opbergcompartiment (pagina 3-24)
2. Tankdop (pagina 3-18)
3. Zekeringenkastje (pagina 6-26)
4. Kuipruit (pagina 3-14)
5. Accu (pagina 6-25)
6. Hoofdzekering (pagina 6-26)
7. Stelschroef voor inveerdemping voorvork (pagina 3-27)
8. Rempedaal (pagina 3-17)
9. Stelknop voor uitveerdemping schokdemperunit (pagina 3-29)
10.Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-20)
2-2
BESCHRIJVING
Bedieningen en instrumenten
2
DAU10430
1. Achteruitkijkspiegel (pagina 3-27)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-14)
3. Toerenteller (pagina 3-6)
4. Snelheidsmeter (pagina 3-6)
5. Multifunctioneel display (pagina 3-7)
6. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-20)
7. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-14)
8. Remhendel (pagina 3-17)
9. Gasgreep (pagina 6-15)
10.Contactslot/stuurslot (pagina 3-2)
11.Knop koplamphoogteverstelling (pagina 3-25)
12.Knop handvatverwarming (pagina 3-30)
13.Handschakelhendel (pagina 3-16)
2-3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU40472
YCC-S-systeem
Dit voertuig is uitgerust met het YCC-S (Yamaha Chip Controlled-Shift)-systeem. Door de basisfunctie van het systeem kan de bestuurder schakelen zonder een kop­pelingshendel te gebruiken. Daarnaast be­vindt zich op het stuur een schakelhendel, zodat de bestuurder naar keuze met het schakelpedaal of met de hand kan schake­len. Als na starten van de motor het schakelpe­daal of de schakelhendel bewogen wordt, gaat een signaal naar de MCU (Motor Con­trol Unit ofwel motorbesturing) waardoor wordt ontkoppeld en geschakeld kan wor­den. De MCU laat de koppeling opkomen zodra de motor met het juiste toerental loopt. De MCU regelt het aangrijpen van de koppeling optimaal, op basis van motortoe­rental, behoefte en rijomstandigheden. Zie Stuurschakelaars (pagina 3-14) en WER­KING EN BELANGRIJKE RIJASPECTEN (pagina 5-1) voor verdere uitleg over dit sys­teem.
OPMERKING:
Dit is geen automatische versnellingsbak; alleen het koppelingsysteem werkt automa­tisch. De bestuurder moet zelf schakelen.
DAU10972
Startblokkeersysteem
1. Codeersleutel (rood bovendeel)
2. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Dit voertuig is voorzien van een startblok­keersysteem waarmee diefstal kan worden bemoeilijkt door de codering van de stan­daardsleutels te wijzigen. Het systeem be­staat uit de volgende onderdelen:
een codeersleutel (met een rood bo-
vendeel)
twee standaardsleutels (met een zwart
bovendeel) die opnieuw kunnen wor­den gecodeerd
een transponder (die is geïntegreerd in
de codeersleutel)
een startblokkeereenheid
een ECU
een controlelampje van het startblok-
keersysteem (Zie pagina 3-4.)
De sleutel met het rode bovendeel wordt gebruikt om de twee standaardsleutels te coderen. Het wijzigen van de codes is een ingewikkelde procedure. Breng het voertuig daarom met alle drie sleutels naar een Yamaha dealer om deze opnieuw te laten coderen. Gebruik de sleutel met het rode bovendeel niet om met het voertuig te rij­den. Deze sleutel dient uitsluitend te wor­den gebruikt voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels. Gebruik altijd een standaardsleutel om met het voertuig te rij­den.
DCA11820
LET OP:
BEWAAR DE CODEERSLEUTEL
ZORGVULDIG! NEEM ONMIDDEL­LIJK CONTACT OP MET UW DEALER ALS DE SLEUTEL VERLO­REN RAAKT! Als de codeersleutel verloren raakt, is het niet meer mo­gelijk om de standaardsleutels op­nieuw te coderen. De standaardsleutels kunnen nog steeds worden gebruikt om het voertuig te starten, maar wanneer de codeersleutel vereist is (bijvoor­beeld als er een nieuwe standaards­leutel wordt gemaakt of alle sleutels verloren zijn geraakt) moet het vol­ledige startblokkeersysteem wor-
3
3-1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
den vervangen. Het is daarom aan te bevelen een van de twee stan­daardsleutels te gebruiken en de codeersleutel te bewaren op een veilige plaats.
Dompel de sleutels niet onder in
water.
Stel de sleutels niet bloot aan ex-
3
treem hoge temperaturen.
Houd de sleutels uit de buurt van
magneten (inclusief, maar niet uit­sluitend, producten zoals luidspre­kers etc.).
Plaats geen zware voorwerpen op
de sleutels.
Probeer niet de sleutels te slijpen of
de vorm ervan te veranderen.
Probeer niet het kunststof boven-
deel van de sleutels open te maken.
Bevestig niet meer dan één sleutel
van hetzelfde startblokkersysteem aan een sleutelring.
Houd de standaardsleutels en sleu-
tels van andere startblokkeersyste­men uit de buurt van de codeersleutel van dit voertuig.
Houd sleutels van andere startblok-
keersystemen uit de buurt van het contactslot, deze kunnen signaal­storing veroorzaken.
DAU10471
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden het ont­stekingssysteem en de verlichtingssyste­men bediend en wordt het stuur vergrendeld.
OPMERKING:
Gebruik de standaardsleutel (zwart boven­deel) voor het normale gebruik van het voertuig. Bewaar de codeersleutel (rood bo­vendeel) op een veilige plaats om verlies te voorkomen en gebruik de sleutel uitsluitend voor het opnieuw coderen van de stan­daardsleutels.
DAU26811
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, de achterlichten, de kentekenverlichting en de
parkeerlichten gaan branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet wor­den uitgenomen.
OPMERKING:
De koplampen gaan automatisch branden als de motor wordt gestart en blijven aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid.
DAU10660
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgescha­keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DAU10690
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
3-2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Om het stuur te vergrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Draai het stuur helemaal naar links of rechts.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en draai hem dan naar de LOCK-stand. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen
1. Drukken.
2. Draaien.
Druk de sleutel in en draai hem dan naar OFF terwijl de sleutel ingedrukt wordt ge­houden.
DWA10060
WAARSCHUWING
Draai de contactsleutel nooit naar “OFF” of naar “LOCK” terwijl de machine rijdt; elektrische systemen worden dan afge­schakeld en mogelijk zult u zo de macht over het stuur verliezen of een ongeval veroorzaken. Zorg altijd dat de machine stilstaat voordat u de sleutel naar “OFF” of naar “LOCK” draait.
(Parkeren)
DAU39460
Het stuur is vergrendeld en de achterlich­ten, de kentekenverlichting en de parkeer­lichten branden. De alarmverlichting en richtingaanwijzers kunnen worden inge­schakeld, maar alle andere elektrische sys­temen zijn uit. De sleutel kan worden uitgenomen. Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleu­tel naar “” te kunnen draaien.
DCA11020
LET OP:
Gebruik de parkeerstand niet gedurende langere tijd, anders kan de accu ontla­den raken.
3
3-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Controle- en waarschuwings­lampjes
3
1. Controlelampje linker richtingaanwijzers
“”
2. Controlelampje rechter richtingaanwijzers
“”
3. Waarschuwingslampje en controlesymbolen motorstoring “” en YCC-S “”
4. ABS-waarschuwingslampje “”
5. Vrijstandcontrolelampje “”
6. Controlelampje grootlicht “”
7. Waarschuwingslampje olieniveau “”
8. Controlelampje startblokkering
Controlelampjes richtingaanwijzers “” en “”
Het bijbehorende controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwij­zers naar de linker- of rechterstand is ge­drukt.
ABS
SHIFT
DAU11003
DAU11030
Vrijstandcontrolelampje “”
DAU11060
Dit controlelampje brandt terwijl de versnel­lingsbak in de vrijstand staat.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11120
Waarschuwingslampje olieniveau “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als het motorolieniveau laag is. Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar ON te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
OPMERKING:
Bij een voldoende hoog olieniveau kan het waarschuwingslampje soms toch knipperen bij rijden op een helling of bij plotseling af­remmen of optrekken, er is dan echter geen sprake van een storing.
Waarschuwingslampje en controlesym-
DAU40512
bolen motorstoring “” en YCC-S “”
SHIFT
Waarschuwingslampje en controlesymbool motorstoring “”
1. Waarschuwingslampje en controlesymbool motorstoring “”
Dit symbool wordt weergegeven en het waarschuwingslampje gaat branden of knipperen wanneer een elektrisch circuit dat de motorwerking bewaakt defect is. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren. (Zie pagina 3-7 voor uitleg over de werking van het zelfdiagnosesysteem.)
3-4
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Waarschuwingslampje en controlesymbool YCC-S “”
1. Waarschuwingslampje en controlesymbool
SHIFT
YCC-S “”
SHIFT
Dit symbool wordt weergegeven en het waarschuwingslampje gaat branden wan­neer er een storing is in het YCC-S. Als dit gebeurt:
is het YCC-S uitgeschakeld, waardoor
het niet meer mogelijk is een andere versnelling in te schakelen
kan de koppeling in aangrijping blijven,
waardoor de machine bij het stoppen
met een schok tot stilstand kan komen Breng de machine op een veilig moment tot stilstand en parkeer hem op een veilige plaats. Laat een Yamaha dealer het YCC-S controleren.
OPMERKING:
Om de machine na het stoppen te kunnen verplaatsen terwijl schakelen met de scha­kelhendel of het schakelpedaal niet moge­lijk is, kunt u het volgende doen: Plaats de machine op de middenbok en druk dan, terwijl u het achterwiel ronddraait, de stang en het scharnierpunt van het scha­kelpedaal naar voren tot de versnelling in zn vrij staat.
1. Scharnierpunt schakelpedaalstang
2. Stang schakelpedaal
Het elektrisch circuit voor controlesymbolen en het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Als de symbolen en het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplichten en dan doven, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen.
OPMERKING:
Dit waarschuwingslampje gaat branden als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en de startknop “” wordt ingedrukt. Dit wijst echter niet op een storing.
ABS-waarschuwingslampje “”
DAU40870
ABS
Als het waarschuwingslampje tijdens het rij­den gaat branden of knipperen, is het ABS­systeem mogelijk defect. Vraag in dat geval zo snel mogelijk een Yamaha dealer het systeem te controleren. (Zie pagina 3-17.)
DWA10081
WAARSCHUWING
Als het ABS-waarschuwingslampje tij­dens het rijden gaat branden of knippe­ren, wordt alleen het conventionele remsysteem gebruikt. Wees dan voor­zichtig en zorg dat de wielen tijdens plot­seling remmen niet blokkeren. Als het waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen. vraag dan zo snel mogelijk een Yamaha dealer het remsysteem te controleren.
Het elektrisch circuit voor het waarschu­wingslampje controleert u door de sleutel naar ON te draaien.
3
3-5
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Als het waarschuwingslampje niet oplicht of blijft branden, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch circuit te controleren.
OPMERKING:
Dit waarschuwingslampje gaat branden als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en de startknop “” wordt ingedrukt. Dit wijst echter niet op een storing.
3
Controlelampje startblokkering
Het elektrisch circuit voor het controlelamp­je controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Als het controlelampje niet een paar secon­den lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen. Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, begint het controlelampje na 30 seconden te knipperen om aan te geven dat het start­blokkeersysteem is ingeschakeld. Het con­trolelampje stopt na 24 uur met knipperen, maar het startblokkeersysteem blijft inge­schakeld. Dit model is ook uitgerust met een zelfdia­gnosesysteem voor het startblokkeersys­teem. (Zie pagina 3-7 voor uitleg over de werking van het zelfdiagnosesysteem.)
DAU38620
DAU11601
Snelheidsmeter
1. Toerenteller
2. Snelheidsmeter
3. Multifunctioneel display
De snelheidsmeter toont de actuele rijsnel­heid. Wanneer de sleutel naar “ON” wordt ge- draaid, slaat de naald van de snelheidsme­ter eenmaal helemaal uit tot aan de hoogste snelheid en keert daarna weer terug naar nul om het elektrische circuit te testen.
DAU11872
Toerenteller
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de mo­torrijder het motortoerental controleren en dit binnen het ideale bereik houden. Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, slaat de naald van de toerenteller eenmaal helemaal uit tot aan het hoogste aantal toe­ren per minuut en keert daarna weer terug naar nul tpm om het elektrische circuit te testen.
DCA10031
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl de toe­renteller in de rode zone wijst. Rode zone: 9000 tpm en hoger
3-6
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU40531
Multifunctioneel display
1. Multifunctioneel display
2. SELECT-toets
3. RESET-toets
DWA14430
WAARSCHUWING
Zorg dat de machine stilstaat, voordat u wijzigingen in de instellingen van het multifunctionele display gaat aanbren­gen.
Het multifunctionele display toont de vol­gende voorzieningen:
een kilometerteller (die de totale afge-
legde afstand toont)
twee rittellers (die de afgelegde af-
stand aangeven sinds de tellers het
laatst werden teruggesteld op nul)
een ritteller voor brandstofreserve (die
de afstand aangeeft die wordt afge­legd op de brandstofreserve)
een klok
een brandstofniveaumeter
een temperatuurmeter koelvloeistof
een aanduiding voor de ingeschakelde
versnelling
een omgevingstemperatuurweergave
een weergave voor het brandstofver-
bruik (functies voor huidig en gemid­deld verbruik)
een voorziening voor zelfdiagnose
OPMERKING:
Vergeet niet de sleutel naar “ON” te draaien voordat u de toetsen “SELECT” en “RES- ET gebruikt.
3-7
Kilometerteller- en rittellermodus
3
1. Kilometerteller/ritteller/ritteller brandstofre­serve
2. SELECT-toets
3. RESET-toets
Door indrukken van de toets “SELECT” wis­selt de weergave tussen de kilometerteller­modus ODO en de rittellermodi TRIP 1 en TRIP 2, in de onderstaande volgorde: ODO TRIP 1 TRIP 2 ODO
OPMERKING:
Bij het selecteren van TRIP 1 of TRIP 2 knippert het display vijf seconden lang.
Als nog ca. 5.5 L (1.45 US gal) (1.21 Imp.gal) brandstof in de brandstoftank aan­wezig is, wisselt het display automatisch naar F-TRIP (de brandstofreserve-ritteller) en wordt de afgelegde afstand vanaf dat punt aangegeven. In dat geval wordt door het indrukken van de toets “SELECT” in de
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
O
onderstaande volgorde gewisseld tussen de diverse weergaven van rittellers en kilo­meterteller: F-TRIP TRIP 1 TRIP 2 ODO F­TRIP Om een ritteller op nul terug te stellen, se­lecteert u deze door op de toets “SELECT” te drukken en drukt u vervolgens minstens 1 seconde lang op de toets “SELECT” ter-
3
wijl het display knippert. Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet zelf met de hand op nul terugstelt, wordt deze automa­tisch teruggesteld zodra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt de vorige weergavemodus weer.
Klok
De klok op tijd zetten:
1. Houd de toetsen “SELECT en RES- ET tegelijkertijd minstens twee secon­den lang ingedrukt.
2. Als de uuraanduiding begint te knippe­ren, drukt u op de toets “RESET” om de uren in te stellen.
3. Druk op de toets “SELECT” en de mi­nutenaanduiding zal gaan knipperen.
4. Druk op de toets “RESET” om de mi­nuten in te stellen.
5. Druk op de toets “SELECT” en laat deze dan los om de klok te starten.
Brandstofniveaumeter
1. Brandstofniveaumeter
mate het brandstofniveau verder daalt. Als het laatste segment begint te knipperen, dient u zo snel mogelijk te tanken. Als de contactsleutel naar “ON” wordt gedraaid, verschijnen alle segmenten van de brand­stofniveaumeter een voor een op het dis­play om het elektrisch circuit te testen. Daarna verdwijnen ze weer.
PMERKING:
Deze brandstofniveaumeter is voorzien van een zelfdiagnosesysteem. Als er een defect in het elektrisch circuit wordt waargenomen, gaan alle displaysegmenten knipperen. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.
Temperatuurmeter koelvloeistof
1. Klok
2. SELECT-toets
3. RESET-toets
De brandstofniveaumeter geeft aan hoe­veel brandstof in de tank aanwezig is. De displaysegmenten van de brandstofniveau­meter verdwijnen richting “E” (leeg) naar-
3-8
1. Temperatuurmeter koelvloeistof
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Met de contactsleutel in de stand “ON” geeft de temperatuurmeter koelvloeistof de tem­peratuur van de koelvloeistof aan. Als de contactsleutel naar “ON” wordt gedraaid, verschijnen alle segmenten van de tempe­ratuurmeter koelvloeistof een voor een op het display en verdwijnen daarna weer om het elektrisch circuit te testen. De koelvloei­stoftemperatuur is afhankelijk van de weersomstandigheden en de motorbelas­ting. Als het bovenste segment knippert, stop de machine dan en laat de motor af­koelen. (Zie pagina 6-31.)
DCA10020
LET OP:
Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.
Aanduiding ingeschakelde versnelling
1. Aanduiding ingeschakelde versnelling
2. Vrijstandcontrolelampje “”
Deze aanduiding geeft aan welke versnel­ling is ingeschakeld. De vrijstand wordt ech­ter niet getoond, deze wordt aangegeven door het vrijstandcontrolelampje. Om schade aan de YCC-S-koppeling te voorkomen, gaat de aanduiding knipperen als het nodig is om terug te schakelen. Als dit gebeurt, schakel dan terug totdat de aan­duiding stopt met knipperen.
De modus omgevingstemperatuur, mo­dus huidig brandstofverbruik en modus gemiddeld brandstofverbruik (behalve voor Groot-Brittannië)
3
1. Omgevingstemperatuur/huidig brandstofver­bruik/gemiddeld brandstofverbruik
2. SELECT-toets
3. RESET-toets
Druk op de toets “RESET” om te wisselen tussen de weergaven voor de omgeving­stemperatuur en het brandstofverbruik, in de onderstaande volgorde: Air (omgevingstemperatuur) km/L of L/100 km AV _ _._ km/L of AV _ _._ L/100 km Air
3-9
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Modus omgevingstemperatuur
3
1. Omgevingstemperatuur
Deze weergave toont de omgevingstempe­ratuur vanaf –9 °C tot 50 °C in stappen van 1 °C. De weergegeven temperatuur kan af­wijken van de omgevingstemperatuur.
OPMERKING:
Als de omgevingstemperatuur daalt tot
onder de –9 °C, wordt een lagere tem­peratuur dan –9 °C niet weergegeven.
Als de omgevingstemperatuur stijgt tot
boven de 50 °C, wordt een hogere temperatuur dan 50 °C niet weergege­ven.
De nauwkeurigheid van de tempera-
tuuraflezing kan worden beïnvloed door langzaam rijden (ongeveer onder
20 km/h) of door het oponthoud bij ver­keerslichten, spoorwegovergangen etc.
Modus huidig brandstofverbruik
1. Huidig brandstofverbruik
De weergave van het huidige brandstofver­bruik kan worden ingesteld op “km/L” of L/100 km.
Als de weergave is ingesteld op
km/L, wordt de afstand weergegeven die onder de huidige omstandigheden kan worden afgelegd op 1.0 L brand­stof.
Als de weergave is ingesteld op “L/100
km, wordt de hoeveelheid brandstof weergegeven die nodig is om onder de huidige omstandigheden 100 km af te leggen.
OPMERKING:
Houd de toets “RESET een seconde
lang ingedrukt om te wisselen tussen de twee weergaven voor het huidige brandstofverbruik.
Bij snelheden onder 10 km/h wordt “_
_._ weergegeven.
Modus gemiddeld brandstofverbruik
1. Gemiddeld brandstofverbruik
Deze weergave toont het gemiddelde brandstofverbruik sinds de weergave op nul is teruggezet. De weergave van het gemiddelde brand­stofverbruik kan worden ingesteld op AV _ _._ km/L of AV _ _._ L/100 km”. Als de modus voor gemiddeld brandstofver­bruik wordt geselecteerd, knippert de weer­gave vijf seconden lang, waarna afhankelijk
3-10
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
van de ingestelde eenheid AV _ _._ km/L (gemiddelde afstand die kan worden afge­legd op 1.0 L brandstof) of AV _ _._ L/100 km (gemiddelde hoeveelheid brandstof die nodig is om 100 km af te leggen) wordt weergegeven. Om de weergave van het gemiddelde brandstofverbruik terug te stellen, drukt u op de toets “RESET” om de modus te selecte­ren en houdt u vervolgens de toets “RES- ET een seconde lang ingedrukt terwijl de weergave knippert.
OPMERKING:
Houd de toets “RESET een seconde
lang ingedrukt om te wisselen tussen de twee weergaven voor het gemid­delde brandstofverbruik.
Na het terugstellen van een weergave
voor het gemiddelde brandstofverbruik wordt _ _._ weergegeven totdat de machine 1 km heeft afgelegd.
DCA15472
LET OP:
Bij storingen wordt “– –.–” weergege­ven. Vraag een Yamaha dealer de machi­ne te controleren.
Modus omgevingstemperatuur, modus huidig brandstofverbruik en modus ge­middeld brandstofverbruik (alleen voor Groot-Brittannië)
1. Omgevingstemperatuur/huidig brandstofver­bruik/gemiddeld brandstofverbruik
2. SELECT-toets
3. RESET-toets
Druk op de toets “RESET” om te wisselen tussen de weergaven voor de omgeving­stemperatuur en het brandstofverbruik, in de onderstaande volgorde: Air (omgevingstemperatuur) MPG AV_ _._ MPG Air
Modus omgevingstemperatuur
3
1. Omgevingstemperatuur
Deze weergave toont de omgevingstempe­ratuur vanaf –9 °C tot 50 °C in stappen van 1 °C. De weergegeven temperatuur kan af­wijken van de omgevingstemperatuur.
OPMERKING:
Als de omgevingstemperatuur daalt tot
onder de –9 °C, wordt een lagere tem­peratuur dan –9 °C niet weergegeven.
Als de omgevingstemperatuur stijgt tot
boven de 50 °C, wordt een hogere temperatuur dan 50 °C niet weergege­ven.
De nauwkeurigheid van de tempera-
tuuraflezing kan worden beïnvloed door langzaam rijden (ongeveer onder
3-11
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
20 km/h (12.5 mi/h)) of door het opont­houd bij verkeerslichten, spoorweg­overgangen etc.
Modus huidig brandstofverbruik
3
1. Huidig brandstofverbruik
Deze weergave geeft de afstand weer die onder de huidige omstandigheden kan wor­den afgelegd op 1.0 Imp.gal brandstof.
OPMERKING:
Bij snelheden onder 10 km/h (6.0 mi/h) wordt _ _._ weergegeven.
Modus gemiddeld brandstofverbruik
1. Gemiddeld brandstofverbruik
Deze weergave toont het gemiddelde brandstofverbruik sinds de weergave op nul is teruggezet. Als de modus gemiddeld brandstofverbruik wordt geselecteerd, knippert de weergave vijf seconden lang, waarna AV _ _._ MPG (gemiddelde afstand die kan worden afge­legd op 1.0 Imp.gal brandstof) wordt weer­gegeven.
OPMERKING:
Om de weergave van het gemiddelde
brandstofverbruik terug te stellen, drukt u op de toets “RESET” om de modus te selecteren en houdt u vervol­gens de toets “RESET” een seconde lang ingedrukt terwijl de weergave knippert.
Na het terugstellen van de weergave
van het gemiddelde brandstofverbruik wordt _ _._ weergegeven totdat de machine 1 km (0.6 mi) heeft afgelegd.
DCA15472
LET OP:
Bij storingen wordt “– –.–” weergege­ven. Vraag een Yamaha dealer de machi­ne te controleren.
Zelfdiagnosesysteem
1. Weergave foutcode
2. Controlelampje startblokkering
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnose­systeem voor diverse elektrische circuits. Als een van deze circuits uitvalt, toont het multifunctionele display een foutcode van 2 cijfers (bijv. 11, 12, 13).
3-12
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Noteer zo’n foutcode als die op het multi- functionele display staat aangegeven en vraag een Yamaha dealer het voertuig na te zien.
DCA11790
LET OP:
Wanneer het multifunctionele display een foutcode aangeeft, moet het voer­tuig zo spoedig mogelijk worden gecon­troleerd om motorschade te voorkomen.
Dit model is ook uitgerust met een zelfdia­gnosesysteem voor het startblokkeersys­teem. Als een van de circuits van het startblok­keersysteem uitvalt, gaat het controlelamp­je startblokkering knipperen en geeft het multifunctionele display een foutcode van twee cijfers weer (bijv. 51, 52, 53) wanneer de sleutel naar “ON” is gedraaid.
OPMERKING:
Als het multifunctionele display foutcode 52 weergeeft, betreft dit mogelijk een storing in het transpondersignaal. Als deze fout zich voordoet, probeer dan het volgende.
1. Start de motor met behulp van de co­deersleutel.
OPMERKING:
Houd andere startblokkeersleutels uit de buurt van het contactslot en bewaar niet meer dan één startblokkeersleutel aan de­zelfde sleutelring! Startblokkeersleutels kunnen signaalstoring veroorzaken, waar­door de motor mogelijk niet kan worden ge­start.
2. Als de motor start, zet deze dan weer uit en probeer hem opnieuw te starten met de standaardsleutels.
3. Als de motor niet kan worden gestart met een of beide standaardsleutels, breng dan het voertuig, de codeersleu­tel en beide standaardsleutels naar een Yamaha dealer en laat de stan­daardsleutels opnieuw coderen.
Als het multifunctionele display foutcodes toont, noteer deze dan en vraag een Yamaha dealer om het voertuig te controle­ren.
DAU12331
Antidiefstal-alarmsysteem (op­tie)
Dit model kan door een Yamaha dealer worden uitgerust met een optioneel antidief­stal-alarmsysteem. Neem contact op met een Yamaha dealer voor nadere informatie.
3
3-13
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Stuurschakelaars
Links
3
1. Lichtsignaalschakelaar “”
2. Verstelknop kuipruit “”
3. Dimlichtschakelaar /
4. Richtingaanwijzerschakelaar /
5. Claxonschakelaar “”
6. Schakelaar handmatig schakelen
DAU12345
Rechts
1. Noodstopschakelaar /
2. Schakelaar alarmverlichting “”
3. Startknop “”
DAU12380
Lichtsignaalschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om met de koplam­pen een lichtsignaal te geven.
DAU12400
Dimlichtschakelaar /
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht en op “” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar /
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze scha­kelaar naar “” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtin-
gaanwijzers uit te schakelen wordt de scha­kelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
DAU12493
Verstelknop kuipruit “”
Om de kuipruit hoger te stellen, drukt u de knop in richting (a). Om de kuipruit lager te stellen, drukt u de knop in richting (b).
1. Verstelknop kuipruit “”
OPMERKING:
Als de contactsleutel naar “OFF” wordt ge­draaid, keert de kuipruit automatisch terug naar de laagste stand.
DAU12500
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsig­naal te geven.
3-14
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Noodstopschakelaar /
DAU12660
Zet deze schakelaar voor u de motor start op “”. Zet deze schakelaar op “” om de motor direct uit te schakelen in een noodgeval, zoals wanneer de machine om­slaat of als de gaskabel blijft hangen.
DAU12710
Startknop “”
Druk deze knop in om via de startmotor de motor rond te draaien.
DCA10050
LET OP:
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voor­dat u de motor start.
DAU12733
Schakelaar alarmverlichting “”
Met de sleutel in de stand “ON” of “” kan deze schakelaar worden gebruikt voor het inschakelen van de alarmverlichting (gelijk­tijdig knipperen van alle richtingaanwijzers). De alarmverlichting wordt gebruikt in een noodgeval of om andere verkeersdeelne­mers te waarschuwen als uw machine stil­staat in een mogelijk gevaarlijke verkeerssituatie.
DCA10061
LET OP:
Gebruik de alarmverlichting niet gedu­rende langere tijd als de motor niet draait omdat hierdoor de accu kan ontla­den.
DAU40381
Schakelaar handmatig schakelen
1. Handschakelhendel
2. Schakelaar handmatig schakelen
3. Controlelampje handmatig schakelen
De schakelaar handmatig schakelen maakt schakelen met de handschakelhendel mo­gelijk. Als de schakelaar wordt ingesteld op handmatig schakelen, gaat het controle­lampje handmatig schakelen branden.
OPMERKING:
Met het schakelpedaal kan gescha-
keld worden ongeacht of handmatig schakelen wel of niet is ingesteld.
Als het contactslot op “OFF wordt ge-
zet, wordt handmatig schakelen auto­matisch uitgeschakeld. Druk deze schakelaar kort in na het starten van de motor om handmatig schakelen mogelijk te maken.
3
3-15
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
O
Schakelpedaal
3
1. Schakelpedaal
Dit voertuig is uitgerust met een constant­mesh 5-versnellingsbak. Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de mo­tor. De vrijstand is de laagste positie.
PMERKING:
Schakelen is alleen mogelijk wanneer het contactslot in de stand “ON” staat.
Het schakelpedaal is naar voorkeur van de bestuurder in drie standen in te stellen.
De stand van het schakelpedaal afstel­len
1. Verwijder het schakelpedaal door de bout weg te halen.
DAU40492
1. Schakelpedaal
2. Bout
3. Standaardafstelling
2. Zet het schakelpedaal in de gewenste stand.
3. Breng de bout aan en zet deze vast met het voorgeschreven aanhaalmo­ment.
Aanhaalmoment:
Bout van schakelpedaal:
6.5 Nm (0.7 m·kgf, 5.0 ft·lbf)
DAU40481
Handschakelhendel “”/“”
1. Handschakelhendel “”
2. Handschakelhendel “”
3. Schakelaar handmatig schakelen
Om met de hendel te kunnen schakelen moet u dat vóór het schakelen instellen met de schakelaar handmatig schakelen. Trek met uw wijsvinger aan de “”-zijde van de hendel om op te schakelen, en duw met uw duim tegen de “”-zijde om terug te schakelen.
3-16
Loading...
+ 68 hidden pages