Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze
machine gaat gebruiken.
HANDLEIDING
FJR1300AE
2PD-F8199-DH
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de
Date of issue:
Signature of Responsible Person:
January 12, 2015
Product: IMMOBILIZER
Model: 1MC-00
Supplied by
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS
CO.,LTD.
1450-6 Mori, Mori-machi Shuchi-gun
Shizuoka 437-0292 Japan
EN 60950-1: 2006 + Amd.11:2009 + Amd.1:2010 +
Amd.12: 2011
EN 62479: 2010
Kazuhide Takasugi
GENERAL MANAGER
QUALITY ASSURANCE DIV.
97/24/EC from 17.06.1997
EN 300 330-1 V1.7.1: 2010
EN 300 330-2 V1.5.1: 2010
Technical Construction File held by
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS
CO.,LTD.
1450-6 Mori, Mori-machi Shuchi-gun
Shizuoka 437-0292 Japan
R&TTE Directive
(Article 3.1(a) Safety)
R&TTE Directive
(Article 3.1(b) EMC)
R&TTE Directive
(Article 3.2 Spectrum)
DECLARATION of CONFORMITY
For
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
Standard used for comply
Means of Conformity
We declare under our sole responsibility that the Product (s) is conformity with the essential
requirements and other relevant requirements of the
Radio and Telecommunication Terminal Equipment (R&TTE) Directive (1999/5/EC).
Datum van afgifte:
Handtekening van verantwoordelijke persoon:
12 januari 2015
Product: STARTBLOKKERING
Model: 1MC-00
Geleverd door
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS
CO.,LTD.
1450-6 Mori, Mori-machi Shuchi-gun
Shizuoka 437-0292 Japan
EN 60950-1: 2006 + Amd.11:2009 + Amd.1:2010 +
Amd.12: 2011
EN 62479: 2010
Kazuhide Takasugi
GENERAL MANAGER
QUALITY ASSURANCE DIV.
97/24/EG van 17.06.1997
EN 300 330-1 V1.7.1: 2010
EN 300 330-2 V1.5.1: 2010
Technisch constructiedossier bewaard door
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS
CO.,LTD.
1450-6 Mori, Mori-machi Shuchi-gun
Shizuoka 437-0292 Japan
R&TTE-richtlijn
(Artikel 3.1(a) Veiligheid)
R&TTE-richtlijn
(Artikel 3.1(b) EMC)
R&TTE-richtlijn
(Artikel 3.2 Spectrum)
CONFORMITEITSVERKLARING
Voor
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
Norm waarop beoordeling is gebaseerd
Conformiteitsbeoordeling
Wij verklaren geheel voor eigen verantwoordelijkheid dat het/de product(en) voldoen aan de
essentiële vereisten en andere toepasselijke vereisten van de richtlijn betreffende
radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur (R&TTE) (1999/5/EG).
machine te blijven als deze wordt verkocht.
DAU70090
INLEIDING
WAARSCHUWING
DAU10103
Welkom in de wereld van Yamaha!
Als eigenaar van de FJR1300AE profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen
en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw FJR1300AE. De
Handleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de machine en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt
beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw machine in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel
dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van
kleine tegenstrijdigheden tussen uw machine en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente
productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze machine gaat gebruiken.
DWA10032
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op
persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of
overlijden te voorkomen.
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan resulteren in ernstig letsel of overlijden.
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om scha-de aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken
of verhelderen.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
INDEX .............................................. 10-1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
1
Wees een verantwoordelijke eigenaar
Als eigenaar van de machine bent u verantwoordelijk voor de veilige en juiste bediening ervan.
Motorfietsen zijn tweewielige voertuigen.
Voor een veilig gebruik zijn de toepassing
van de juiste rijtechnieken en de ervaring
van de bestuurder van belang. Elke bestuurder moet bekend zijn met de volgende
vereisten alvorens met deze motorfiets te
gaan rijden.
Hij of zij moet:
Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec-
ten van het motorrijden.
Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in
deze Gebruikershandleiding.
Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangegeven
in deze Gebruikershandleiding en/of
wanneer de mechanische condities
dit vereisen.
Ga nooit rijden met een motorfiets
zonder passende rijopleiding of in-
structies. Neem rijlessen. Beginners
moeten les krijgen van een gediplo-
DAU1028B
meerd instructeur. Neem contact op
met een bevoegde motorfietsdealer
voor informatie over rijlessen bij u in
de buurt.
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rijden uit om u ervan te verzekeren dat de
machine in veilige staat verkeert. Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of
schade. Zie pagina 4-1 voor een lijst met
controles voor het rijden.
Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een
passagier.
Het niet opmerken en herkennen van
motorfietsen door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak
van auto-/motorongevallen. Vaak
worden ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de motor niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico
op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
1-1
• Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest
voor.
• Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een
andere weggebruiker.
• Pleeg nooit onderhoud aan een
motorfiets zonder voldoende kennis. Neem contact op met een bevoegde motorfietsdealer voor
informatie over het basisonderhoud
van een motorfiets. Bepaalde onderhoudswerkzaamheden kunnen
alleen worden uitgevoerd door gediplomeerd personeel.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval
betrokken waren zelfs niet in het bezit
van een geldig motorrijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw motorfiets alleen uit
aan ervaren motorrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
• We raden aan om het motorrijden te
oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend
bent met de motor en zijn bediening.
Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de motorbestuurder. Veel bestuurders houden bij het
ingaan van een bocht een te hoge rijsnelheid aan of gaan onvoldoende
schuinliggen voor de rijsnelheid,
waardoor ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnelheid in
acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg
dat andere weggebruikers u kunnen zien.
De zithouding van de bestuurder en
de passagier is belangrijk voor een
goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de
macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteunen te houden. Neem nooit een
passagier mee die niet in staat is
om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
Deze motorfiets is uitsluitend ontwor-
pen voor gebruik op verharde wegen.
De machine is niet bedoeld voor offroadgebruik.
Beschermende uitrusting
Motorongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van
een helm is de belangrijkste factor bij het
voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.
Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming
kan uw zicht door de rijwind verslechteren, waardoor u gevaren mogelijk te
laat opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te
dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan bedieningshandgrepen of door de wielen worden
gegrepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding
die uw benen, enkels en voeten bedekt. De motor en het uitlaatsysteem
kunnen tijdens en na het rijden zeer
heet zijn en brandwonden veroorzaken.
De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passagiers.
Voorkom koolmonoxidevergiftiging
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren
bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas.
Inademing van koolmonoxide kan hoofdpijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid,
verwarring en uiteindelijk de dood veroorzaken.
Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos,
smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn
als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het
koolmonoxideniveau kan zeer snel oplopen, waardoor u het bewustzijn kunt verliezen en uzelf niet meer kunt redden. In
afgesloten of slecht geventileerde ruimtes
kunnen dodelijke hoeveelheden koolmonoxide dagenlang blijven hangen. Als u
1
1-2
VEILIGHEIDSINFORMATIE
symptomen van koolmonoxidevergiftiging
1
ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk,
ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE
HULP IN.
Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren
of open ramen en deuren kan de hoeveelheid koolmonoxide snel oplopen
tot gevaarlijke niveaus.
Laat de motor niet draaien in slecht
geventileerde of deels afgesloten
ruimtes zoals schuren of garages.
Laat de motor niet buiten draaien op
plaatsen waar de uitlaatgassen in een
gebouw kunnen worden getrokken via
openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van
de motor verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het
beladen van uw motor, om zo mogelijke
ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een motor rijdt die beladen is of
waaraan accessoires zijn gemonteerd.
Hieronder volgen naast de informatie over
accessoires enkele richtlijnen voor het beladen van uw motorfiets:
Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtslimiet niet overschrijden. Rijden met een te zwaar belaste
machine kan leiden tot een ongeval.
Maximale belasting:
212 kg (467 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag mogelijk liggen en zo dicht mogelijk bij de motor.
Bevestig zware goederen zo dicht
mogelijk bij het midden van de machine en verdeel het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden om
onbalans of instabiliteit te minimaliseren.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de
motor zijn bevestigd. Controleer de
bevestigingspunten voor accessoires
en bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervoeren
bagage aan (alleen voor modellen
met instelbare vering) en controleer
de toestand en spanning van uw
banden.
1-3
• Bevestig nooit omvangrijke of zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord.
Dergelijke voorwerpen, inclusief
bagage als slaapzakken, plunjezakken of tenten, kunnen een instabiel
weggedrag of een te trage reactie
op het stuur veroorzaken.
Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger
of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machine vormt een belangrijke beslissing. Originele Yamaha accessoires, die alleen
verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn
door Yamaha ontwikkeld, getest en goedgekeurd voor gebruik op uw machine.
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan
Yamaha produceren onderdelen en accessoires of bieden aanpassingssets voor
Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle
producten testen die deze bedrijven produceren. Om die reden kan Yamaha accessoires die niet door Yamaha zijn verkocht of
wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn
aangeraden niet goedkeuren of aanbevelen, zelfs niet als deze zijn verkocht en
geenstalleerd door een Yamaha dealer.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
In de handel verkrijgbare onderdelen,
accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die
qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op originele Yamaha accessoires, dient u te beseffen dat sommige in de handel
verkrijgbare accessoires of aanpassingssets niet geschikt zijn vanwege mogelijke
veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen.
Het monteren van in de handel verkrijgbare
producten of het verrichten van aanpassingen die de ontwerp- of bedieningskenmerken van uw machine wijzigen kan het risico
op ernstig letsel of overlijden van uzelf of
anderen vergroten. U bent verantwoordelijk
voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen
aan de machine.
Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw
motor. Inspecteer het accessoire
zorgvuldig alvorens het te gebruiken
om te waarborgen dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg,
de stuuruitslag of de bediening niet
beperkt en geen lampen of reflectors
afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit
veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aerodynamische effecten. Accessoires aan
het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een
minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
motor. De motor kan door rijwind
worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires
kunnen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires dwingen de
bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo’n
verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de motor
uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en vel-
gen
De banden en velgen die bij uw motorfiets
werden geleverd, zijn ontworpen om de
mogelijkheden van de motorfiets te ondersteunen en bieden de beste combinatie van
rijprestaties, remvermogen en comfort. Andere banden, velgen, maten of combinaties
zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-20
voor bandenspecificaties en meer informatie over het vervangen van uw banden.
De motorfiets vervoeren
Volg de onderstaande instructies als u de
motorfiets in een ander voertuig wilt vervoeren.
Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de motorfiets.
Controleer of de brandstofkraan (in-
dien aanwezig) in de “OFF”-stand
staat en er geen brandstoflekkage is.
1
1-4
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Zorg dat het voorwiel recht naar voren
1
wijst op de aanhanger of de laadvloer
en zet het wiel vast in een goot om beweging te voorkomen.
Schakel een versnelling in (bij model-
len met een handgeschakelde versnellingsbak).
Zet de motorfiets vast met spanban-
den of andere geschikte banden aan
stevige delen van de motorfiets, zoals
het frame of de bovenste voorvorkklem (en niet aan, bijvoorbeeld, het
stuur, de richtingaanwijzers of onderdelen die kunnen afbreken). Kies de
plaats voor de spanbanden zorgvuldig
om te voorkomen dat deze tijdens het
transport schuurplekken op de lak
veroorzaken.
Zorg indien mogelijk dat de vering iets
door de spanbanden wordt ingedrukt,
zodat de motorfiets tijdens het transport niet overmatig kan stuiteren.
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
LET OP
Startblokkeersysteem
3
1. Codeersleutel (rood bovendeel)
2. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal kan worden
bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:
een codeersleutel (met een rood bo-
vendeel)
twee standaardsleutels (met een
zwart bovendeel) die opnieuw kunnen
worden gecodeerd
een transponder (die is geïntegreerd in
de codeersleutel)
een startblokkeereenheid
een ECU
een controlelampje van de startblok-
kering (Zie pagina 3-5.)
DAU10978
De sleutel met het rode bovendeel wordt
gebruikt om de twee standaardsleutels te
coderen. Het wijzigen van de codes is een
ingewikkelde procedure. Breng het voertuig daarom met alle drie sleutels naar een
Yamaha dealer om deze opnieuw te laten
coderen. Gebruik de sleutel met het rode
bovendeel niet om met het voertuig te rijden. Deze sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van
de standaardsleutels. Gebruik altijd een
standaardsleutel om met het voertuig te rijden.
DCA11822
ZORG DAT U DE CODEERSLEUTEL
NIET VERLIEST! NEEM DIRECT
CONTACT OP MET UW DEALER
ALS U HEM VERLOREN HEBT! Als
de codeersleutel verloren is, kunnen de standaardsleutels niet op-
nieuw gecodeerd worden. U kunt
het voertuig dan nog steeds starten
met de standaardsleutels, maar als
ze opnieuw gecodeerd moeten
worden (d.w.z. als er een nieuwe
standaardsleutel is gemaakt of als
alle sleutels verloren zijn), dient het
gehele startblokkeersysteem vervangen te worden. Daarom wordt u
sterk aangeraden een van de stan-
daardsleutels te gebruiken en de
codeersleutel op een veilige plek te
bewaren.
ook de sleutels van andere startblokkeersystemen altijd op een an-
de c
dere plek dan
odeersleutel van
het voertuig.
Houd sleutels van andere startblok-
keersystemen altijd uit de buurt van
het contactslot, want anders kunnen ze signaalstoring veroorzaken.
3-1
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
OPMERKING
WAARSCHUWING
P
ON
OFF
LOCK
12
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden het
ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.
Gebruik de standaardsleutel (zwarte greep)
voor regelmatig gebruik van de machine.
Bewaar de codeersleutel (rode greep) op
een veilige plaats en gebruik deze uitsluitend voor hercodering om het risico op verlies te minimaliseren.
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting, de
achterlichten, de kentekenverlichting en de
DAU10473
DAU26812
parkeerlichten gaan branden en de motor
kan worden gestart. De sleutel kan niet
worden uitgenomen.
De koplampen gaan automatisch branden
als de motor wordt gestart en blijven aan
totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid.
DAU10662
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DWA10062
Draai nooit de sleutel naar “OFF” of
“LOCK” terwijl de machine rijdt. Hierdoor worden de elektrische systemen
uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden
tot verlies van de controle of een onge-
val.
DAU10693
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
3-2
Om het stuur te vergrendelen
3
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Draai het stuur helemaal naar links of
rechts.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in
en draai deze dan naar “LOCK”. Houd
de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
LET OP
12
1 28374
1011
65
9
ABS
Om het stuur te ontgrendelen
3
1. Drukken.
2. Draaien.
Druk de sleutel in het contactslot en draai
deze dan naar “OFF”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
(Parkeren)
Het stuur is vergrendeld en de achterlichten, de kentekenverlichting en de parkeerlichten branden. De alarmverlichting en
richtingaanwijzers kunnen worden ingeschakeld, maar alle andere elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan worden
uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de
sleutel naar “” te kunnen draaien.
DAU39461
DCA11021
Gebruik de parkeerstand niet gedurende
langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
ABS
Controlelampjes
richtingaanwijzers “” en “”
Het bijbehorende controlelampje knippert
terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
Vrijstandcontrolelampje “”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat.
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
Waarschuwingslampje olieniveau “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
het motorolieniveau laag is.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON”
draait of blijft het lampje branden, laat het
elektrisch circuit dan door een Yamaha
dealer controleren.
DAU11031
DAU11061
DAU11081
DAU11124
Bij een voldoende hoog olieniveau kan het
waarschuwingslampje soms toch knipperen bij rijden op een helling of bij plotseling
afremmen of optrekken, er is dan echter
geen sprake van een storing.
DAU58400
Controlelampjes cruise control
Deze controlelampjes gaan branden wanneer de cruise control wordt geactiveerd.
Zie pagina 3-6 voor uitgebreide informatie
over de werking van deze controlelampjes.
Het elektrisch circuit voor deze controlelampjes kan worden gecontroleerd door de
sleutel naar “ON” te draaien. Deze controlelampjes moeten enkele seconden gaan
branden en dan uitgaan.
Als een controlelampje niet meteen gaat
branden wanneer u de sleutel naar “ON”
draait of als een controlelampje blijft branden, laat het elektrisch circuit dan door een
Yamaha dealer controleren.
DAU11535
Waarschuwingslampje
motorstoring “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden of
knipperen wanneer er een probleem wordt
aangegeven in het elektrisch circuit dat de
motor controleert. Vraag in dat geval een
3-4
Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te
controleren. (Zie pagina 3-21 voor uitleg
over de werking van het zelfdiagnosesysteem.)
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON”
draait of blijft het lampje branden, laat het
elektrisch circuit dan door een Yamaha
dealer controleren.
DAU51662
ABS-waarschuwingslampje “”
Onder normale omstandigheden gaat het
ABS-waarschuwingslampje branden als de
sleutel naar “ON” wordt gedraaid en uit als
met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of
hoger wordt gereden.
Als het ABS-waarschuwingslampje:
niet gaat branden wanneer de sleutel
naar “ON” wordt gedraaid
gaat branden of knipperen tijdens het
rijden
niet uitgaat wanneer met een snelheid
van 10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt
gereden
3
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
WAARSCHUWING
OPMERKING
N
P
P
R
21
Werkt het ABS-systeem mogelijk niet goed.
Vraag als een van de bovenstaande gevallen zich voordoet zo snel mogelijk een
Yamaha dealer het systeem te controleren.
(Zie pagina 3-26 voor uitleg over de werking van het ABS-systeem.)
3
Als het ABS-waarschuwingslampje niet
uitgaat zodra met een snelheid van 10
km/h (6 mi/h) of hoger wordt gereden, of
als het waarschuwingslampje tijdens
het rijden gaat branden of knipperen,
keert het remsysteem terug naar conventioneel remmen. Als een van de bo-
venstaande gevallen zich voordoet, of
als het waarschuwingslampje helemaal
niet gaat branden, rij dan extra voorzichtig om te voorkomen dat de remmen in
noodsituaties blokkeren. Laat het remsysteem en de elektrische circuits zo
snel mogelijk door een Yamaha dealer
controleren.
Als de startknop wordt ingedrukt terwijl de
motor draait gaat het ABS-waarschuwingslampje branden, maar dit duidt niet
op een storing.
DWA16041
Controlelampje tractieregeling “TCS”
DAU54261
Dit controlelampje knippert wanneer de
tractieregeling is ingeschakeld en brandt
wanneer de tractieregeling is ingeschakeld.
Het elektrisch circuit voor het lampje kan
worden gecontroleerd door de sleutel naar
“ON” te draaien. Het lampje moet enkele
seconden oplichten en dan uitgaan.
Als het lampje niet oplicht wanneer de sleutel naar “ON” wordt gedraaid of blijft branden, vraag dan uw Yamaha dealer om het
elektrisch circuit na te zien.
Als de tractieregeling tijdens het rijden
wordt uitgeschakeld, gaan het controlelampje en het waarschuwingslampje motorstoring branden. (Zie pagina 3-27 voor
uitleg over de werking van de tractieregeling.)
Probeer in dat geval om de tractieregeling
en de lampjes terug te stellen door de procedures in “Terugstellen” op pagina 3-28 te
volgen.
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
een storing wordt gedetecteerd in het elektronisch verstelbare veringsysteem.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON”
draait of blijft het lampje branden, laat het
elektrisch circuit dan door een Yamaha
dealer controleren.
A.TEM
C.TEM
TIME T
Controlelampje startblokkering “”
DAU54682
Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid,
begint het controlelampje na 30 seconden
te knipperen om aan te geven dat het startblokkeersysteem is ingeschakeld. Het controlelampje stopt na 24 uur met knipperen,
1. Waarschuwingslampje motorstoring “”
2. Controlelampje tractieregeling “TCS”
3-5
maar het startblokkeersysteem blijft ingeschakeld.
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
WAARSCHUWING
N
P
P
R
21
1
2
Het elektrisch circuit voor het controlelampje kan worden gecontroleerd door de
sleutel naar “ON” te draaien. Het controlelampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het controlelampje niet meteen op
wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook
storingen in de circuits van het startblokkeersysteem. (Zie pagina 3-21 voor uitleg
over de werking van het zelfdiagnosesysteem.)
DAU54191
Cruise control
Dit model is uitgerust met cruise control,
dat een ingestelde kruissnelheid handhaaft.
De cruise control werkt alleen wanneer u
A.TEM
C.TEM
TIME T
rijdt in de 3e versnelling bij snelheden tussen ongeveer 50 km/h (31 mi/h) en 160
3
km/h (100 mi/h), of in de 4e of 5e versnelling bij snelheden tussen ongeveer 50 km/h
(31 mi/h) en 180 km/h (112 mi/h).
DWA16341
Onjuist gebruik van de cruise con-
1. Controlelampje cruise control “”
2. Controlelampje cruise-controlinstelling
“SET”
trol kan leiden tot verlies van de
controle over de machine met mo-
gelijk een ongeval tot gevolg. Ge-
bruik geen cruise control in druk
verkeer, slechte weersomstandig-
heden of op bochtige, gladde, heuvelachtige of slechte wegen of
grindwegen.
RES
SET
PASS
Wanneer u heuvelopwaarts of heu-
velafwaarts rijdt, kan de cruise control de ingestelde kruissnelheid
mogelijk niet aanhouden.
Wanneer u de cruise control niet
gebruikt, moet u deze uitschakelen
1. Instelschakelaar cruise control
“RES+/SET–”
2. Aan-uitschakelaar cruise control “”
om te voorkomen dat u deze per
ongeluk inschakelt. Controleer of
het controlelampje voor cruise
control “” uit is.
3-6
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
OPMERKING
WAARSCHUWING
OPMERKING
21
Cruise control activeren en instellen
1. Druk op de aan-uitschakelaar voor de
cruise control “” links op het stuur.
Het controlelampje voor cruise
control “” gaat aan.
2. Druk op de “SET–”-zijde van de instel-
3
schakelaar voor cruise control om de
cruise control te activeren. De huidige
rijsnelheid wordt ingesteld als de
kruissnelheid. Het controlelampje
voor de cruise-controlinstelling “SET”
gaat aan.
De ingestelde kruissnelheid aanpassen
Terwijl de cruise control in werking is, drukt
u op de “RES+”-zijde van de instelschakelaar voor cruise control om de ingestelde
kruissnelheid te verhogen of op de “SET–”zijde om de ingestelde kruissnelheid te verlagen.
Wanneer u de instelschakelaar eenmaal indrukt, wordt de snelheid in stappen van ongeveer 2.0 km/h (1.2 mi/h) verhoogd.
Wanneer u de “RES+”- of “SET–”-zijde van
de instelschakelaar voor cruise control ingedrukt houdt, wordt de snelheid continu
verhoogd of verlaagd totdat u de schakelaar weer loslaat.
U kunt de rijsnelheid ook handmatig verhogen met de gasgreep. Nadat u gas hebt gegeven, kunt u een nieuwe kruissnelheid
instellen door te drukken op de “SET–”-zijde van de instelschakelaar. Als u geen
nieuwe kruissnelheid instelt en gas terugneemt, remt de machine af tot de eerder ingestelde kruissnelheid.
Cruise control uitschakelen
Voer een van de volgende handelingen uit
om de ingestelde kruissnelheid te annuleren. Het controlelampje “SET” gaat uit.
Draai de gasgreep voorbij de gesloten
stand in de deceleratierichting.
1. Gesloten stand
2. Uitschakelrichting cruise control
Bekrachtig de voor- of achterrem.
Knijp de koppelingshendel in.
Druk op de aan-uitschakelaar om de cruise
control uit te zetten. Het
controlelampje “” en controlelampje
“SET” gaan uit.
De rijsnelheid gaat dalen zodra cruise control wordt uitgeschakeld, als tenminste niet
aan de gasgreep wordt gedraaid.
De hervattingsfunctie gebruiken
Druk op de “RES+”-zijde van de instelschakelaar voor cruise control om de cruise
control opnieuw te activeren. De rijsnelheid
keert dan terug naar de eerder ingestelde
kruissnelheid. Het controlelampje “SET”
gaat aan.
Het is gevaarlijk de hervattingsfunctie te
gebruiken wanneer de eerder ingestelde
kruissnelheid te hoog is voor de huidige
omstandigheden.
De hervattingsfunctie werkt alleen
wanneer u rijdt in de 3
snelheden tussen ongeveer 50 km/h
e
versnelling bij
DWA16351
3-7
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
1 2 34
(31 mi/h) en 160 km/h (100 mi/h), of in
e
of 5e versnelling bij snelheden
de 4
tussen ongeveer 50 km/h (31 mi/h) en
180 km/h (112 mi/h).
Wanneer u drukt op de aan-uitscha-
kelaar terwijl het de cruise control in
werking is, wordt de cruise control
volledig uitgeschakeld en wordt de
eerder ingestelde kruissnelheid gewist. U kunt de hervattingsfunctie pas
weer gebruiken nadat u een nieuwe
kruissnelheid hebt ingesteld.
Automatische uitschakeling van cruise
control
De cruise control voor dit model wordt
elektronisch geregeld en is gekoppeld aan
de andere regelsystemen. De cruise control
wordt onder de volgende omstandigheden
automatisch uitgeschakeld:
De cruise control kan de ingestelde
kruissnelheid niet aanhouden.
Er is een wielslip of wielspin gedetec-
teerd. (Als de tractieregeling niet is uitgeschakeld, werkt de tractieregeling
nog.)
De startschakelaar/noodstopschake-
laar wordt in de stand “” gezet.
De motor slaat af.
De zijstandaard wordt omlaag gezet.
Als u rijdt met een ingestelde kruissnelheid
en de cruise control wordt uitgeschakeld
onder de bovenstaande omstandigheden,
gaat het controlelampje “” uit en knippert het controlelampje “SET” gedurende 4
seconden, waarna dit uitgaat.
Als u niet rijdt met een ingestelde kruissnelheid en de startschakelaar/noodstopschakelaar wordt in de stand “” gezet, de
motor slaat af of de zijstandaard wordt omlaag gezet, gaat het controlelampje “” uit
(het controlelampje “SET” knippert niet).
Als de cruise control automatisch wordt uitgeschakeld, moet u stoppen en controleren
of de machine in goede staat verkeert.
Voordat u de cruise control opnieuw gebruikt, moet u deze inschakelen met de
aan-uitschakelaar.
In bepaalde gevallen kan de cruise control
de ingestelde kruissnelheid mogelijk niet
aanhouden wanneer u heuvelopwaarts of
heuvelafwaarts rijdt met de machine.
Wanneer u heuvelopwaarts rijdt met
de machine, kan de werkelijke rijsnelheid lager worden dan de ingestelde
kruissnelheid. Als dit gebeurt, accelereert u met de gasgreep tot de gewenste rijsnelheid.
Wanneer u heuvelafwaarts rijdt met de
machine, kan de werkelijke rijsnelheid
hoger worden dan de ingestelde
kruissnelheid. Als dit gebeurt, kunt u
de instelschakelaar niet gebruiken om
de ingestelde kruissnelheid aan te
passen. Als u de rijsnelheid wilt verlagen, gebruikt u de remmen. Wanneer
u de remmen gebruikt, wordt de
cruise control uitgeschakeld.
Zelfdiagnosesysteem
GEAR
N
A.TEMP˚C
C.TEMP˚C
TIME TRIP
1. Waarschuwingslampje motorstoring “”
2. Controlelampje cruise control “”
3. Controlelampje cruise-controlinstelling
“SET”
4. Weergave foutcode
25
Lo
0:06
De cruise control wordt ook uitgeschakeld
wanneer een afwijking in een van de systemen van de machine wordt gedetecteerd.
3
3-8
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
WAARSCHUWING
LET OP
WAARSCHUWING
OPMERKING
123114 58769 10
1
2
Het controlelampje “SET” gaat uit en het
controlelampje “” gaat knipperen. U
kunt de cruise control niet gebruiken terwijl
het waarschuwingslampje motorstoring
brandt of tijdens een storing in de cruise
control.
3
Als cruise control niet goed functioneert,
knippert het controlelampje “”. Schakel in dat geval cruise control uit en laat
hem nakijken door een Yamaha dealer.
Wanneer het display een foutcode aan-
geeft, moet de machine zo spoedig mo-
gelijk worden gecontroleerd ommotorschade te voorkomen.
DWA16361
DCA11591
DAU58233
Multifunctionele meter
GEAR
N
A.TEMP˚C
25
C.TEMP˚C
Lo
TIME TRIP
0:06
1. “RESET”-toets
2. Toets “TCS”
3. Toerenteller
4. Klok
5. Brandstofniveaumeter
6. Eco-controlelampje “ECO”
7. Rijmodusweergave
8. Snelheidsmeter
9. Aanduiding ingeschakelde versnelling
10.Functieweergave
11.Informatieweergave
DWA12423
Zorg dat de machine stilstaat voordat u
wijzigingen in de instellingen van de
multifunctionele meter gaat aanbren-
gen. Het aanbrengen van wijzigingen tij-
dens het rijden kan u afleiden envergroot het risico op een ongeval.
De selectieschakelaar “/” en de menuschakelaar “MENU” bevinden zich links
op het stuur. Met deze schakelaars kunt u
de instellingen van de multifunctionele meter regelen of wijzigen.
1. Menuschakelaar “MENU”
2. Selectieschakelaar “/”
De multifunctionele meter biedt de volgende voorzieningen:
een snelheidsmeter
een toerenteller
een klok
een brandstofniveaumeter
een eco-controlelampje
3-9
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
LET OP
OPMERKING
1
2
N
P
P
1
een aanduiding voor de ingeschakel-
de versnelling
een rijmodusweergave (die de gese-
lecteerde rijmodus aangeeft)
een functieweergave (dat de geselec-
teerde functie toont)
een informatieweergave (dat verschil-
lende informatie toont, zoals de kilometerstand)
een instelmodusweergave (waarin u
de items die in de informatieweergave
worden getoond kunt instellen, selecteren of terugzetten)
een voorziening voor zelfdiagnose
Vergeet niet de sleutel naar “ON” te
draaien voordat u drukt op de
selectieschakelaar “/”, menuschakelaar “MENU”, toets “RESET” en
toets “TCS”.
Alleen Verenigd Koninkrijk: Zie pagina
3-16 als u de meterweergaven wilt
schakelen tussen kilometers en mijlen.
Snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de rijsnelheid van
het voertuig aan.
Toerenteller
Brandstofniveaumeter
3
GEAR
A.TEM
C.TEM
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de bestuurder het motortoerental controleren en
dit binnen het ideale bereik houden.
Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid,
slaat de naald van de toerenteller eenmaal
helemaal uit tot het hoogste aantal toeren
per minuut en keert daarna weer terug naar
nul tpm om het elektrische circuit te testen.
DCA10032
Laat de motor niet draaien terwijl de toerenteller in de rode zone wijst.
Rode zone: 9000 tpm en hoger
3-10
1. Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De
displaysegmenten van de brandstofniveaumeter verdwijnen richting “E” (leeg) naarmate het brandstofniveau verder daalt. Als
het laatste segment begint te knipperen,
dient u zo snel mogelijk te tanken.
Wanneer de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, lichten alle displaysegmenten één
keer op om het elektrische circuit te testen.
Deze brandstofniveaumeter is voorzien van
een zelfdiagnosesysteem. Als in het elektrisch circuit een storing wordt gedetecteerd, gaan alle displaysegmenten
knipperen. Vraag in dat geval een Yamaha
dealer het elektrisch circuit te testen.
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
N
P
P
1
12
N
P
P
1
1
Eco-controlelampje
3
1. Eco-controlelampje “ECO”
Dit controlelampje gaat aan wanneer de
machine wordt gebruikt op een milieuvriendelijke, energiezuinige manier. Het controlelampje gaat uit als u de machine stopt.
Hierna volgen enkele tips om het brandstofverbruik te verlagen:
Voer het motortoerental tijdens acce-
lereren niet te hoog op.
Rijd met een constante snelheid.
Selecteer de versnelling die geschikt
is voor de snelheid van de machine.
Aanduiding ingeschakelde versnelling
GEAR
N
GEAR
A.TEM
C.TEM
A.TEMP˚C
C.TEMP˚C
TIME TRIP
1. Vrijstandcontrolelampje “”
2. Aanduiding ingeschakelde versnelling
Deze aanduiding geeft aan welke versnelling is ingeschakeld. De vrijstand wordt
aangegeven door “” en door het
vrijstandcontrolelampje “”.
Rijmodusweergave
Lo
0:06
Deze weergave geeft aan welke rijmodus is
geselecteerd: Toermodus “T” of sportmodus “S”. Zie pagina 3-22 en 3-24 voor meer
informatie over de modi en hoe u deze kunt
selecteren.
Functieweergave
25
GEAR
N
A.TEMP˚C
C.TEMP˚C
TIME TRIP
1. Functieweergave
GEAR
25
Lo
0:06
A.TEM
C.TEM
1. Rijmodusweergave
3-11
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
LET OP
213
45
Uit
Laag
Middel
WeergaveInstelling
Hoog
3
421
1. Afstelling handvatverwarming
2. Selectie informatieweergave
3. Afstelling kuipruit
4. Afstelling veerdemping
5. Afstelling voorspanning
Druk op de menuschakelaar “MENU” om
de weergave te schakelen tussen de volgende functies. De weergave verandert telkens wanneer u op de schakelaar drukt.
De afstelfunctie voor de voorspanning
wordt alleen weergegeven wanneer de machine stilstaat met draaiende motor.
De volgende pagina’s bevatten uitleg over
de functies voor handvatverwarming, informatieweergave en kuipruit. Zie pagina 3-38
voor een uitleg over de afstelfuncties voor
veerdemping en voorspanning.
De handvatverwarming afstellen
Deze machine is voorzien van handvatverwarming, die alleen kan worden gebruikt
als de motor loopt. Er zijn 4 instellingen
voor de handvatverwarming.
Als u de temperatuur van de handvatverwarming wilt verhogen, drukt u op
de “”-zijde van de selectieschakelaar.
Als u de temperatuur van de handvatverwarming wilt verlagen, drukt u op de “”zijde van de selectieschakelaar.
DCA17931
Draag handschoenen wanneer u de
handvatverwarming gebruikt.
Als de omgevingstemperatuur 20
°C (68 °F) of meer bedraagt, moet u
de handvatverwarming niet op de
instelling Hoog zetten.
Als het stuurhandvat of de gashen-
del versleten of beschadigd is, ge-
bruik de handvatverwarming dan
niet meer en vervang handvat en
hendel.
De informatieweergave selecteren
GEAR
N
TRIP-1km
5.0
TRIP-2km
7.0
GEAR
N
A.TEMP˚C
25
C.TEMP˚C
Lo
TIME TRIP
0:06
1. Informatieweergave
2. Weergave–1
3. Weergave–2
4. Weergave–3
ODO
20
km
GEAR
N
RANGEkm
FUEL AVGkm/L
CRNT FUEL
11
12.3
12.3
3
km/L
3-12
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
Er zijn 3 informatieweergaven. U kunt de
geselecteerde informatieweergave wijzigen
door te drukken op de selectieschakelaar.
De volgende items worden getoond in de
informatieweergaven:
een kilometertellerweergave
3
rittellerweergaven
een ritteller-brandstofreserveweerga-
ve
een weergave geschatte actieradius
een weergave verstreken tijd
een omgevingstemperatuurweergave
een weergave koelvloeistoftempera-
tuur
een weergave gemiddeld brandstof-
verbruik
een weergave huidig brandstofver-
bruik
U kunt de items die in de informatieweergaven worden getoond selecteren.
Zie pagina 3-16 als u de weergegeven
items wilt instellen of selecteren.
Kilometertellerweergave:
ODOkm
20
Rittellerweergaven:
TRIP-1km
5.0
TRIP-2km
7.0
“TRIP-1” en “TRIP-2” tonen de afstand afgelegd sinds de tellers het laatst werden teruggesteld op nul.
Wanneer ongeveer 5.5 L (1.45 US gal,
1.21 Imp.gal) van de brandstof resteert in
de brandstoftank, gaat het laatste segment
van de brandstofniveaumeter knipperen.
Daarnaast schakelt de informatieweergave
automatisch naar de brandstofreserve-rittellermodus “TRIP-F” en wordt de afgelegde afstand vanaf dat punt aangegeven.
3-13
GEAR
4
TRIP-Fkm
3.4
In dat geval kunt u door het indrukken van
de selectieschakelaar schakelen tussen de
diverse informatieweergaven in de onderstaande volgorde:
Als u een ritteller op nul wilt terugzetten, gebruikt u de selectieschakelaar om de informatieweergave te selecteren die de ritteller
bevat. Druk kort op de toets “RESET” zodat
de ritteller knippert en druk vervolgens gedurende ten minste 2 seconden opnieuw
op de toets “RESET” terwijl de ritteller knippert.
Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet
zelf met de hand op nul terugstelt, wordt
deze automatisch teruggesteld zodra na
het tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt de vorige weergavemodus weer.
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
OPMERKING
OPMERKING
LET OP
0:06
TIME TRIP
Weergave geschatte actieradius:
RANGEkm
11
De afstand die u onder de huidige rijomstandigheden kunt afleggen met de resterende brandstof in de brandstoftank wordt
weergegeven.
Weergave verstreken tijd:
De tijd die is verstreken sinds de sleutel
naar “ON” is gedraaid wordt weergegeven.
De maximale tijd die kan worden weergegeven is 99:59.
De weergave wordt automatisch teruggezet op nul als de sleutel naar “OFF” wordt
gedraaid.
Er zijn ook weergaven “TIME–2” en “TIME–
3” met verstreken tijd, maar deze kunt u
niet instellen op de informatieweergave. Zie
“Instelmodus” op pagina 3-16 voor uitgebreide informatie.
Omgevingstemperatuurweergave:
A.TEMP˚C
25
Dit display toont de omgevingstemperatuur
van –9 °C tot 50 °C in stappen van 1 °C. De
weergegeven temperatuur kan afwijken
van de omgevingstemperatuur.
Ook als de omgevingstemperatuur la-
ger dan –9 °C is, wordt –9 °C weergegeven.
50 °C wordt weergegeven, ook als de
omgevingstemperatuur hoger dan 50
°C is.
De nauwkeurigheid van de tempera-
tuuraflezing kan worden beïnvloed
door langzaam rijden [ongeveer onder
20 km/h (12.5 mi/h)] of door het oponthoud bij verkeerslichten, spoorwegovergangen etc.
Weergave koelvloeistoftemperatuur:
C.TEMP˚C
Lo
De weergave koelvloeistoftemperatuur
geeft de temperatuur van de koelvloeistof
aan. De koelvloeistoftemperatuur is afhankelijk van de weersomstandigheden en de
motorbelasting.
Als de melding “Hi” knippert, stop de machine dan, stop vervolgens de motor en
laat de motor afkoelen. (Zie pagina 6-39.)
GEAR
4
C.TEMP˚C
Hi
U kunt de geselecteerde informatieweergave niet wijzigen terwijl de melding “Hi” knippert.
DCA10022
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
3
3-14
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
LET OP
OPMERKING
LET OP
12.3
CRNT FUELkm/L
Weergave gemiddeld brandstofverbruik:
FUEL AVGkm/L
12.3
De weergave van het gemiddelde brand-
3
stofverbruik “km/L”, “L/100km” of “MPG”
(alleen Verenigd Koninkrijk) geeft het gemiddelde brandstofverbruik aan sinds de
weergave voor het laatst is teruggezet.
De weergave “km/L” geeft de gemid-
delde afstand aan die kan worden af-
gelegd op 1.0 L brandstof.
De weergave “L/100km” geeft de ge-
middelde hoeveelheid brandstof aan
die nodig is om 100 km af te leggen.
Alleen Verenigd Koninkrijk: De weer-
gave “MPG” geeft de gemiddelde af-
stand aan die kan worden afgelegd op
1.0 Imp.gal brandstof.
Als u de weergave gemiddeld brandstofverbruik op nul wilt terugzetten, gebruikt u
de selectieschakelaar om de informatieweergave te selecteren die de weergave
gemiddeld brandstofverbruik bevat. Druk
kort op de toets “RESET” zodat de weergave gemiddeld brandstofverbruik knippert
en druk vervolgens gedurende ten minste 2
seconden opnieuw op de toets “RESET”
terwijl de weergave knippert.
Na het terugstellen van de weergave van
het gemiddelde brandstofverbruik wordt “_
_._” weergegeven totdat de machine 1 km
(0.6 mi) heeft afgelegd.
DCA15474
Bij storingen wordt continu “– –.–” weer-
gegeven. Vraag een Yamaha dealer de
machine te controleren.
Weergave huidig brandstofverbruik:
De weergave van het huidige brandstofverbruik “km/L”, “L/100km” of “MPG” (alleen
Verenigd Koninkrijk) geeft het brandstofverbruik onder de huidige rijomstandigheden aan.
De weergave “km/L” geeft de afstand
aan die kan worden afgelegd op 1.0 L
brandstof.
De weergave “L/100km” geeft de hoe-
veelheid brandstof aan die nodig is
om 100 km af te leggen.
Alleen Verenigd Koninkrijk: De weer-
gave “MPG” geeft de afstand aan die
kan worden afgelegd op 1.0 Imp.gal
brandstof.
Bij snelheden onder 10 km/h (6.2 mi/h)
wordt “_ _._” weergegeven.
DCA15474
Bij storingen wordt continu “– –.–” weer-
gegeven. Vraag een Yamaha dealer de
machine te controleren.
De stand van het kuipruit afstellen
Als u de kuipruit hoger wilt stellen, drukt u
op de “”-zijde van de selectieschakelaar. Als u de kuipruit lager wilt stellen, drukt
u op de “”-zijde van de selectieschakelaar.
3-15
Loading...
+ 90 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.