• Duidelijke digitale uitlezing (13,5 mm hoge LED-karakters).
• Voldoet aan RoHS.
Verkrijgbare uitvoeringen
■ Nomenclatuur
Types met aansluitklemmenblok
E5CSV-@1T@-500
1 2 3 45
1. Uitgang
R: Relais
Q: Spanning voor aansturing van SSR
2. Aantal alarmen
1:1 alarm
3. Ingang
T:Thermokoppel/platina
weerstandsopnemer (multi-ingang)
Bestelinformatie
■ Lijst met typenummers
AfmetingenVoedings-
1/16 DIN
48 x 48 x 78 mm
(B x H x D)
spanning
100 tot 240 VAC 1RelaisE5CSV-R1T-500
24 VAC/VDC1RelaisE5CSV-R1TD-500
■ Accessoires (afzonderlijk te bestellen)
Aantal
alarmpunten
RegeluitgangTC/Pt-multi-ingang
Spanning
(voor aansturing SSR)
Spanning
(voor aansturing SSR)
E5CSV-Q1T-500
E5CSV-Q1TD-500
incl. afdekkap
aansluitklemmen
4. Voedingsspanning
Blanco:100 tot 240 VAC
D:24 VAC/VDC
5. Afdekkap aansluitklemmen
500:Beschermkap
aanraakbeveiliging
Beschermend voorpaneel
TypeModel
Harde beschermkapY92A-48B
Temperatuurregelaars E5CSV1
Technische gegevens
■ Specificaties
Voedingsspanning100 tot 240 VAC, 50/60 Hz24 VAC/VDC, 50/60 Hz
Aansluitspanning85% tot 110% van de nominale voedingsspanning
Opgenomen vermogen5 VA3 VA /2 W
SensoringangMulti-ingangstype (thermo-element/platina weerstandsopnemer): K, J, L, T, U, N, R, Pt100, JPt100
Regeluitgang
RegelmethodeAAN/UIT of 2-PID (met auto-tuning)
AlarmuitgangSPST-NO, 250 VAC, 1 A (weerstandsbelasting)
InstelmethodeDigitale instelling met druktoetsen op het frontpaneel (instelling functionaliteit met DIP-switch)
Indicatiemethode3,5-cijferig, 7-segmentsdisplay (karakterhoogte: 13,5 mm) en afwijkingsindicatoren
Overige functies• Verhindering van wijzigen instelling (toetsbeveiliging)
Omgevingstemperatuur–10 tot 55°C (zonder condensatie of ijsafzetting)
Vochtigheidsgraad25 tot 85%
Opslagtemperatuur–25 tot 65°C (zonder condensatie of ijsafzetting)
■ Algemeen
InstelnauwkeurigheidThermokoppel (zie opm. 1): (±0,5% van meetwaarde of ±1°C, dat wat groter is) ±1 cijfer max.
Indicatienauwkeurigheid
(omgevingstemperatuur van 23°C)
Invloed van temperatuurR thermokoppelingangen-elementingangen: (±1% van PV of ±10°C, dat wat groter is) ±1 cijfer max.
Invloed van spanning
Hysteresis
(voor AAN/UIT-regeling)
Proportionele band (P)1 tot 999°C (automatische instelling met auto-tuning/self-tuning)
Integrerende tijd (I)1 tot 1.999 s (automatische instelling met auto-tuning/self-tuning
Differentiërende tijd (D)1 tot 1.999 s (automatische instelling met auto-tuning/self-tuning)
AlarmuitgangsbereikAbsolute-waarde-alarm: Hetzelfde als het regelbereik
Cyclustijd2/20 s
Meetcyclustijd500 ms
Isolatieweerstandmin. 20 MΩ (bij 500 VDC)
Diëlektrische sterkte2.000 VAC, 50/60 Hz 1 min lang tussen stroomvoerende aansluitklemmen met verschillende polariteit
Trillingsbestendigheid
Schokbestendigheid
Verwachte
levensduur
GewichtCirca 120 g (alleen regelaar)
BeschermingsgraadFrontpaneel: Gelijk aan IP66; Achterbehuizing: IP20; Aansluitklemmen: IP00
GeheugenbeveiligingEEPROM (niet-vluchtig geheugen) (aantal schrijfbewerkingen: 1,000,000)
EMCEmissiebesluit: EN 55011 groep 1 klasse A
KeurmerkenUL 61010C-1 (vermelding), CSA C22.2 Nr.1010-1
ConformiteitsnormenEN 61326, EN 61010-1, IEC 61010-1, VDE 0106 deel 100 (vingerbescherming), bij gemonteerde afdekkap aansluitklem.
Opmerking:1. De volgende uitzonderingen zijn van toepassing op
RelaisuitgangSPST-NO, 250 VAC, 3 A (weerstandsbelasting)
Spanningsuitgang
(voor aansturing van de SSR)
Platina weerstandsopnemer (zie opm. 2): (±0,5% van meetwaarde of ±1°C, dat wat groter is) ±1 cijfer max.
Overige thermokoppelingangen-elementingangen: (±1% van PV of ±4°C, dat wat groter is) ±1 cijfer max.
Platina weerstandsopnemer: (±1% van PV of ±2°C, dat wat groter is) ±1 cijfer max.
0,1% FS
Overig: 0% tot 100% FS
Alarmhysteresis: 0,2°C of °F (vast)
Storing
Defect10 tot 55 Hz, 0,75 mm met enkele amplitude gedurende 2 uur elk in de X-, Y- en Z-richting
Storing
Defect
Elektrischmin. 100.000 schakelingen (modellen met relaisuitgang)
10 tot 55 Hz, 20 m/s
min. 100 m/s
min. 300 m/s
Emissie AC-richtlijn: EN 55011 groep 1 klasse A
Immuniteit ESD: EN 61000-4-2: 4 kV contactontlading (niveau 2)
Immuniteit storingen door geleiding: EN 61000-4-6: 3 V (0,15 tot 80 MHz) (niveau 2)
Immuniteit tegen ruis (pieken): EN 61000-4-4
Immuniteit tegen spanningspieken: 2 kV-stroomkabel (niveau 3), 1 kV-I/O-signaalkabel (niveau 3)
Immuniteit tegen overspanning: EN 61000-4-5: Voedingslijn: Normale modus 1 kV; Algemene modus 2 kV
Immuniteit tegen spanningsuitval/-onderbreking: EN 61000-4-11 0,5 cyclus, 100% (nominale spanning)
12 VDC, 21 mA (met een kortsluitbeveiliging)
• Ingangsverschuiving
• Temperatuureenheid wijzigen (°C/°F)
• Werking direct/omgekeerd
• Cyclustijd wijzigen
• Alarmuitgang met 8 modes
• Sensorfoutdetectie
2
gedurende 10 min. elk in de X-, Y- en Z-richting
2
, drie keer elk in zes richtingen
2
, drie keer elk in zes richtingen
thermokoppels.
• U, L: ±2°C ±1 cijfer max.
• R: ±3°C ±1 cijfer max.bij 200°C of minder
8 kV luchtontlading (niveau 3)
(niveau 3)
10 V/m (900 MHz puls gemoduleerd)
Uitgangslijn
(relaisuitgang): Normale modus 1 kV; Algemene modus 2 kV
2. De volgende uitzonderingen zijn van toepassing op
platina weerstandsopnemers.
Ingestelde ingangswaarden 0, 1, 2, 3 voor E5CSV:
0,5% FS ±1 cijfer max.
Ingestelde ingangswaarde 1 voor E5CSV: 0,5% FS
±1 cijfer max.
2Temperatuurregelaars E5CSV
Installatie
E5CSV
92A -48 B
• Alle modellen uit de E5CSV-serie voldoen aan de DIN 437000-normen
• De aanbevolen paneeldikte is 1 tot 4 mm.
• Monteer de E5CSV horizontaal.
De E5CSV monteren
1. Voor een waterbestendige montage moet een waterbestendige pakking worden aangebracht. Waterbestendigheid is niet mogelijk bij
groepsgewijze montage van diverse regelaars.
2. Plaats de E5CSV in het montagegat in het paneel.
3. Druk de adapter van de aansluitklemmen naar het paneel toe en maak de E5CSV tijdelijk vast.
4. Draai de twee bevestigingsschroeven op de adapter aan. Draai de twee schroeven om de beurt telkens een beetje harder aan om een balans
te behouden. Draai de schroeven aan met een aanhaalmoment van 0,29 tot 0,39 N m.
Afmetingen
Opmerking: Alle afmetingen zijn in millimeters, tenzij anders aangegeven.
■ Regelaar
Paneeluitsparingen
48×48
84
786
+0,6
45
0
L
44,8×44,8
60 min.
+0,6
45
0
+0,6
45
0
L = (48 × N−2,5)
Montage naast elkaar
(groepsgewijze montage
van N regelaars)
+1
0
Opmerking:Aansluitklemmen kunnen niet worden verwijderd.
Y92F-30 Adapter voor frontmontage
Harde beschermkap
Adapter voor frontmontage
Paneel
De beschermkap Y92A-48B (harde type) is nuttig
in de volgende omstandigheden.
°C
• Bescherming van de set tegen stof en vuil.
• Voorkomen dat het frontpaneel per ongeluk
58
wordt aangeraakt waardoor ingestelde
92A-48B
92A-48B
waarden worden gewijzigd.
• Effectieve bescherming tegen waterdruppels.
Bevestigings-
48
7,5
schroeven
76,5
Opmerking:1. De aanbevolen paneeldikte is 1 tot 4 mm.
2. Groepsgewijze montage is slechts in één richting mogelijk.
Opmerking:1. De spanningsuitgang (12 VDC, 21 mA) is niet elektrisch geïsoleerd van de inwendige circuits. Sluit de aansluitklemmen van de
regeluitgang niet op de aarde aan als een geaard thermokoppel wordt gebruikt. Anders zouden er door lekstromen meetfouten
ontstaan.
2. Modellen met 100 tot 240 VAC en 24 VAC/VDC zijn gescheiden. Modellen die op 24 VDC werken, hebben geen polariteit.
48
Temperatuurregelaars E5CSV3
Werking
E5CSV
Afwijkingsindicatoren
De indicator brandt als de PV groter is dan de SP
en de indicator brandt als de PV is minder is dan
de SP. De indicator (groen) brandt als de afwijking
minder is dan 1% FS (0,25% FS voor modellen met
multi-ingang). Deze indicatoren knipperen tijdens ST
(self-tuning)/AT (auto-tuning).
Mode-indicatoren
De SP-indicator brandt als de instellingstemperatuur wordt weergegeven. De ALMindicator brandt als de alarmwaarde 1 wordt
weergegeven.
Modetoets
Wanneer de voeding is ingeschakeld, verschijnen
normaliter onderstaande opeenvolgende parameters
telkens wanneer op de modetoets wordt gedrukt.
Voeding AAN
PV (actuele waarde)
Druk op de -toets.
SP (ingestelde waarde)
Druk op de -toets.
Alarmwaarde 1
Druk op de -toets.
Waarde
ingangsverschuiving
Druk op de -toets.
Dit item wordt niet weergegeven wanneer de
besturingsmodusschakelaar 4 is uitgeschakeld.
Ontgrendelingstoets
Wanneer de beveiligingsschakelaar is
ingeschakeld, kunt u de ingestelde waarde
wijzigen door op de omhoog- of omlaagtoets
te drukken terwijl u de ontgrendelingstoets
ingedrukt houdt.
PV, SP, Alarmwaarde,
Weergave ingangsverschuiving
Telkens wanneer op de -toets wordt
gedrukt, verandert het display.
Uitgangsindicator
Licht op wanneer de regeluitgang
ingeschakeld is.
Alarmindicatoren
ALM1 (Alarm 1): Brandt als de alarm-uitgang
1 ingeschakeld is.
ALM2 (Alarm 2): Voor toekomstig gebruik.
Omhoogtoets
Als u op de omhoogtoets drukt, wordt de SP-/
alarmwaarde in het display verhoogd. Als u
de omhoogtoets ingedrukt houdt, wordt de
waarde in het display steeds sneller verder
verhoogd. Wanneer de interne beveiligingsschakelaar is ingeschakeld, drukt u op de
omhoogtoets terwijl u de ontgrendelingstoets
ingedrukt houdt.
Omlaagtoets
Als u op de omlaagtoets drukt, wordt de SP-/
alarmwaarde in het display verlaagd. Als u de
omlaagtoets ingedrukt houdt, wordt de waarde
in het display steeds sneller verder verlaagd.
Wanneer de interne beveiligings-schakelaar is
ingeschakeld, drukt u op de omlaagtoets terwijl
u de ontgrendelingstoets ingedrukt houdt.
Instellingen vóór inschakelen voedingsspanning
E5CSV
Verwijder de E5CSV uit de behuizing om de instellingen uit te
voeren.
1. Plaats de schroevendraaier in de twee uitsparingen (één aan de
bovenkant en één aan de onderkant) en maak de haakjes los.
Insteekgat voor schroevendraaier
Platte schroevendraaier
(eenheid: mm)
(1)
(3)
(2)
(1)
0,42,0
20 min.
2. Steek de schroevendraaier in het gat tussen het frontpaneel en
de achterbehuizing en trek het frontpaneel er iets uit. Pak het
frontpaneel vast en trek het volledig eruit. Oefen niet te veel
kracht uit op het paneel.
3. Wanneer u de E5CSV terugplaatst, zorgt u ervoor dat de
rubberen afdichting op zijn plaats zit en duwt u de E5CSV in de
richting van de achterbehuizing totdat deze op zijn plaats
vastklikt. Terwijl u de E5CSV op zijn plaats duwt, drukt u de
haakjes op de boven- en onderkant van de achterbehuizing
omlaag zodat deze stevig op hun plaats worden vergrendeld.
Zorg ervoor dat elektronische onderdelen de behuizing niet
raken.
DIP-keuzeschakelaar werkingsfuncties
AAN
AAN
P
X123456
INIT-schakelaar
(zie opm. 1)
Beveiligingsschakelaar
Opmerking: 1. De INIT-schakelaar is altijd uitgeschakeld tijdens normale
werking.
Alarmmodusschakelaar
Temperatuurbereikschakelaar
4Temperatuurregelaars E5CSV
1. Specificatie sensortype
Modellen met multi-ingang (thermokoppel/
platina weerstandsopnemer)
• Thermokoppels gebruiken, besturingsmodusschakelaar 5: UIT
IngangKJLTUNR
1.700
1.600
1.500
1.400
1.3001.300
1.300
1.200
1.100
Instel-
1.000
waardebereik
–100
Schakelaar
ingesteld op nr.
900
800
700
600
500
400
300
200
100
0
–99–99–99–99–99–99
0123456789
850850
400400
199,9199,9199,9
0,00,00.00
• Het regelbereik is –20°C tot +20°C van het
ingangstemperatuurbereik.
Opmerking: 1. Het ingangsindicatiebereik is het bereik dat kan worden
weergegeven voor het regelbereik (-99 tot 1999). Als de
ingang binnen het regelbereik is maar buiten het
weergavebereik (–99 tot 1999) valt, worden waarden
onder –99 weergegeven als ‘[[[’ en worden waarden
boven 1.999 weergegeven als ‘]]]’.
2. Als de eenheid wordt gewijzigd in 1 graad terwijl de
SP- en alarmwaarde voor het temperatuurbereik worden
weergegeven in 0,1-eenheden van 0,0 tot 199,9 of 0,0
tot 99,9, worden de waarden met 10 vermenigvuldigd
(0,5 wordt dan bijvoorbeeld 5). Als de eenheid in de
tegenovergestelde richting wordt gewijzigd, worden de
waarden door 10 gedeeld. Nadat het bereik is gewijzigd,
stelt u de SP- en alarmwaarde opnieuw in.
• Platina weerstandsopnemers gebruiken,
besturingsmodusschakelaar 5: AAN
IngangPt100JPt100
1.000
850
900
800
Instelwaardebereik
Schakelaar
ingesteld op nr.
700
600
500
400
300
200
100
–100
199,9200199,9200
0
–99–99–99–99
9999
0,0000,000
500
400400
0123456789
• Het regelbereik is –20°C tot +20°C van het
ingangstemperatuurbereik.
Opmerking: 1. Het ingangsindicatiebereik is het bereik dat kan worden
weergegeven voor het regelbereik (-99 tot 1999). Als de
ingang binnen het regelbereik is maar buiten het
weergavebereik (–99 tot 1999) valt, worden waarden
onder –99 weergegeven als ‘[[[’ en worden waarden
boven 1.999 weergegeven als ‘]]]’.
2. Als de eenheid wordt gewijzigd in 1 graad terwijl de
SP- en alarmwaarde voor het temperatuurbereik worden
weergegeven in 0,1-eenheden van 0,0 tot 199,9 of 0,0
tot 99,9, worden de waarden met 10 vermenigvuldigd
(0,5 wordt dan bijvoorbeeld 5). Als de eenheid in de
tegenovergestelde richting wordt gewijzigd, worden de
waarden door 10 gedeeld. Nadat het bereik is gewijzigd,
stelt u de SP- en alarmwaarde opnieuw in.
1.700
Modetoets functievolgorde
• Als de ingestelde waarde buiten het
temperatuurbereik valt wanneer dit
Voeding AAN
wordt gewijzigd, wordt de ingestelde
waarde eerst weergegeven. De
PV
Druk op de -toets.
SP
Druk op de -toets.
Alarmwaarde 1
Druk op de -toets.
Waarde ingangsverschuiving
Druk op de -toets.
ingestelde waarde wordt automatisch
gewijzigd in de minimumwaarde of de
maximumwaarde, afhankelijk van de
dichtstbijzijnde grens.
• Als de alarmwaarde buiten het
temperatuurbereik valt wanneer het
temperatuurbereik wordt gewijzigd,
wordt de alarmwaarde eerst
weergegeven. De alarmwaarde wordt
automatisch gewijzigd in de
maximumwaarde in het nieuwe
temperatuurbereik.
ST-functies (self-tuning)
ST (self-tuning) is een functie die PID-constanten zoekt met behulp
van SRT (Step Response Tuning) wanneer de regelaar begint te
werken of wanneer het instelpunt is gewijzigd. Zodra de PIDconstanten zijn berekend, wordt ST niet uitgevoerd wanneer met de
volgende regeling wordt begonnen, zolang het instelpunt
ongewijzigd blijft. Wanneer de ST-functie actief is, dient u de voeding
in te schakelen van de belasting die op de besturingsuitgang is
aangesloten, op het moment dat of vóór de regelaar begint te
werken.
AT (auto-tuning) uitvoeren
U kunt AT (auto-tuning) uitvoeren door de U omhoog- en D
omlaagtoets gedurende minstens 2 s in te drukken terwijl de PV
wordt weergegeven. De afwijkingsindicatoren knipperen tijdens de
uitvoering van auto-tuning (AT). AT wordt geannuleerd door dezelfde
bewerking uit te voeren die AT uitvoert tijdens AT-werking. Zodra AT
is voltooid, wordt het knipperen beëindigd.
AT-uitvoering
UD
Minstens 2 s
indrukken.
AT-uitvoering in bedrijf
AT geannuleerd
U D
Minstens 2 s
AT-uitvoering in bedrijf
indrukken.
Opmerking:Een van de afwijkingsindicatoren (▲■▼) knippert.
■ Curve van verwachte
elektrische levensduur voor
relais (referentiewaarden)
500
300
acties)
4
10
×
100
50
30
Levensduur (
10
5
E5CSV
250 VAC, 30 VDC
3
(weerstandsbelasting)
cosφ = 1
1
0123456
Schakelstroom (A)
Temperatuurregelaars E5CSV5
2. Bedrijfsinstellingen
Gebruik de besturingsmodusschakelaars ( ) om het
regelalgoritme te wijzigen. (Alle schakelaars zijn uitgeschakeld voor
de standaardinstellingen.)
Functiekeuze123456
PID AAN/
PID-regeling
UIT
AAN/UIT-regeling
Cyclustijd 2 s
20 s
Directe/
omgekeerde werking
Directe werking
(koelen)
Omgekeerde werking (verwarmen)
Weergave
Ingeschakeld
ingangsverschuiving
Selectie
temperatuursensor
Temper a-
Uitgeschakeld
Platina
weerstandsopnemer-
ingang
Thermokoppel-
ingang
°F
tuureenheid
°C
Opmerking:De vorige naam Pt100 is gewijzigd in JPt100 in
overeenstemming met wijzigingen volgens JIS. De
vorige naam J-DIN is gewijzigd in L in overeenstemming
met wijzigingen volgens DIN-normen.
AAN
654321
AAN
654321
AA
N
UIT
AA
N
UIT
AA
N
UIT
AA
N
UIT
AA
N
UIT
AA
N
UIT
3. Alarmmodi
0
1
9
2
8
Selecteer het nummer van de alarmmodusschakelaar wanneer
u de alarmmodus wijzigt. (De standaardinstelling is 2).
In-
AlarmtypeWerking alarmuitgang
stel-
ling
0, 9Alarmfunctie UITUIT
Boven- en
1
ondergrens
Bovengrens
2
Ondergrens
3
Bereik boven- en
4
ondergrens
Boven- en
ondergrens met
5
standby sequentie
AAN
UIT
AAN
UIT
AAN
UIT
AAN
UIT
AAN
UIT
XSPX
X
XSPX
XSPX
(zie opm. 2)
Bovengrens met
6
standby sequentie
(zie opm. 2)
Ondergrens met
7
standby sequentie
(zie opm. 2)
Absolute waarde
8
bovengrens
AAN
UIT
AAN
UIT
AAN
UIT
X
Opmerking:1. Geen alarm. De alarmwaarde (weergave
alarmwerking) wordt niet weergegeven als de
instelling 0 of 9 is, zelfs niet wanneer op de
selectietoets wordt gedrukt.
Bereik alarminstelling
X: 0 tot volledige schaal (FS); Y: Binnen
temperatuurbereik
De waarde van X is de afwijkingsinstelling voor het
SP (instelpunt).
2. Functie Standby sequentie (de standby sequentie
werkt wanneer de voeding is ingeschakeld.)
Stijgende temperatuur
Bovengrens
alarm
SP
Ondergrens
alarm
Alarm-
AAN
uitgang
UIT
Dalende temperatuur
Bovengrens
alarm
SP
Ondergrens
alarm
Alarm-
AAN
uitgang
UIT
3
7
4
6
5
X
SP
SP
X
SP
SP
Y
0
Opmerking:Schakel de voeding uit voordat u de DIP-switchinstellingen op de E5CSV wijzigt. Alle DIP-switchinstellingen worden geactiveerd
nadat de voeding is ingeschakeld.
Raadpleeg pagina 4 voor details over de positie van de schakelaar voor het temperatuurbereik, de besturingsmodusschakelaars en de
alarmmodusschakelaar.
6Temperatuurregelaars E5CSV
4. De besturingsmodusschakelaars gebruiken
(1) AAN/UIT-regeling en PID-regeling gebruiken
(1.1) AAN/UIT-regeling
Het regelalgoritme is standaard ingesteld op AAN/UIT-regeling.Als u de koeling van diepvriezers, enzovoort, wilt regelen, zet u
AAN
654321
Schakelaar 1 UIT: AAN/UIT-regeling
schakelaar 3 op AAN.
AAN
654321
AANRegeluitgang
UIT
SP
(1.2) PID-regeling
Zet schakelaar 1 op AAN als u PID-regeling wilt gebruiken.
AAN
654321
Schakelaar 1 AAN: PID-regeling
1. De cyclustijd instellen.
Regeling via relaisuitgang, extern relais of
magneetschakelaar
Schakelaar 2: UIT (cyclustijd: 20 s)
AAN
654321
AANRegeluitgang
UIT
20 s
Korte responstijd bij gebruik van SSR
Schakelaar 2: AAN (cyclustijd: 2 s)
AAN
AANRegeluitgang
UIT
SP
2. Werking direct/omgekeerd instellen voor de uitgang.
Verwarmingsregeling voor verwarmingen uitvoeren
Schakelaar 3: UIT
AAN
654321
Uitgangsniveau
100%
0%
SP
Koelregeling voor diepvriezers uitvoeren
Schakelaar 3: AAN
AAN
AANRegeluitgang
UIT
2 s
654321
100%
0%
654321
Uitgangsniveau
SP
Temperatuurregelaars E5CSV7
(2) De E5CSV gebruiken volgens Fahrenheit-schaalindeling
(Weergave in °F)
Zet schakelaar 6 op AAN om temperaturen weer te geven in °F.
AAN
654321
Temperatuurbereik voor °F
De temperatuur wordt als °F ingesteld met dezelfde temperatuurbereikschakelaar als °C.
0K–99 tot 19990Pt100–99 tot 1500
10,0 tot 199,910,0 tot 199,9
2J–99 tot 15002–99 tot 99
30,0 tot 199,930 tot 200
4L–99 tot 150040 tot 400
5T–99 tot 7005JPt100 –99 tot 900
60,0 tot 199,960,0 tot 199,9
7U–99 tot 7007–99 tot 99
8N–99 tot 199980 tot 200
9R0 tot 199990 tot 400
Opmerking: Het regelbereik voor modellen met multi-ingang (thermokoppel/platina weerstandsopnemer) is –40 tot +40°F van elk temperatuurbereik.
°FIn-
De vorige naam J-DIN is gewijzigd in L in overeenstemming met wijzigingen volgens DIN-normen.
Zet schakelaar 4 op AAN en druk, nadat u de voeding hebt
ingeschakeld, op de modetoets totdat h0 (geeft een
ingangsverschuiving van 0 aan) wordt weergegeven. Druk op de
omhoog- of omlaagtoets om de verschuivingswaarde in te stellen.
AAN
654321
5. Beveiligingsschakelaar
AAN
Beveiligingsschakelaar
Voorbeeld van verschuiving
Weergave
ingangs-
verschuiving
h0 (geen
verschuiving)
h9 (+9°C
verschuiving)
l9 (–9°C
verschuiving)
Opmerking:Wanneer besturingsmodusschakelaar 4 is
uitgeschakeld (geen weergave ingangsverschuiving),
wordt de ingangsverschuiving niet weergegeven maar is
de verschuivingswaarde ingeschakeld. Als u
ingangsverschuiving wilt uitschakelen, stelt u de waarde
voor ingangsverschuiving in op h0. Het
verschuivingsbereik is afhankelijk van de insteleenheid.
Insteleenheid1°C0,1°C
Compensatiebereik–99 tot +99°C –9,9 tot +9,9°C
Weergave
ingangsverschuiving
Gemeten temperatuurTemperatuur-
100°C100°C
100°C109°C
100°C91°C
L99 tot H99L9,9 tot H9,9
weergave
P
X123456
Als de beveiligingsschakelaar is ingeschakeld, kunnen de omhoog- en omlaagtoets niet worden gebruikt, dit om instelfouten te voorkomen.
8Temperatuurregelaars E5CSV
Foutmeldingen en oorzaken
Fouten worden niet alleen door de alarmindicator maar ook op het display aangegeven. Zorg ervoor dat u de oorzaak van de fout snel wegneemt.
DisplaystatusOorzaakRegeluitgang
PV wordt
weergegeven
als fff
PV wordt
weergegeven
als ---
fff knippert(1)Modellen met thermokoppel en modellen met platina weerstandsopnemer:
--- knippert(1)Thermokoppel en platina weerstandsopnemer:
e11 wordt
weergegeven
Opmerking: In modellen met een alarm verschijnt of knippert fff op het display om aan te geven dat de temperatuur de maximale weergavetemperatuur heeft
De proceswaarde is hoger dan het temperatuurregelbereik (overflow).Verwarmingsregeling
De proceswaarde is lager dan het temperatuurregelbereik (underflow).Verwarmingsregeling
De proceswaarde is hoger dan de maximum temperatuur (overflow), of er is een
sensorfout opgetreden.
(2)Modellen met multi-ingang (thermokoppel/platina weerstandsopnemer):
De proceswaarde is hoger dan het temperatuurregelbereik, of er is een sensorfout
opgetreden.
De proceswaarde is lager dan de minimum temperatuur (underflow), of er is een
sensorfout opgetreden.
(2) Thermokoppels: De polariteit is omgedraaid.
(3)Modellen met multi-ingang (thermokoppel/platina weerstandsopnemer):
De proceswaarde is lager dan het temperatuurregelbereik, of er is een sensorfout
opgetreden.
Er is een geheugenfout (E11) opgetreden. Schakel de voeding opnieuw in. Als het
display hetzelfde blijft, moet de regelaar worden gerepareerd.
overschreden en dat de uitgang is ingesteld in overeenstemming met de alarmmodus. Op dezelfde manier verschijnt of knippert --- op het display om
aan te geven dat de temperatuur de minimale weergavetemperatuur heeft overschreden en dat de uitgang is ingesteld in overeenstemming met de
alarmmodus.
(omgekeerde werking): UIT
Koelregeling (directe werking): AAN
(omgekeerde werking): AAN
Koelregeling (directe werking): UIT
UIT
UIT
De regel- en alarmuitgangen worden
uitgeschakeld.
Sensorfoutweergaven en oorzaken
■ Thermokoppel
StatusDisplayRegeluitgang
Burnoutfff knippertUIT
Opmerking: Als er kortsluiting in een ingang optreedt, wordt de omgevingstemperatuur weergegeven.
■ Platina weerstandsopnemer
StatusDisplayRegeluitgang
Burnoutfff knippertUIT
2 of 3 draden ontkoppeldfff knippertUIT
Kortsluiting--- knippertUIT
3
4
5
3
4
5
3
4
5
--- knippertUIT
Opmerking: De weerstandswaarde voor platina weerstandsopnemers is 100 Ω bij 0°C en 140 Ω bij 100°C.
Temperatuurregelaars E5CSV9
Voorzorgsmaatregelen
!CAUTION
Raak de aansluitklemmen niet aan wanneer de stroom is
ingeschakeld. Als u dit wel doet, kan er letsel optreden als
gevolg van elektrische schokken.
Zorg dat er geen stukjes metaal, afgeknipt draad of fijn
metalen stof in het product komen. Als dit wel gebeurt,
kunnen er elektrische schokken, brand of storingen
optreden.
Gebruik het product niet op locaties waar het blootstaat
aan ontvlambare of brandbare gassen. Als dit wel
gebeurt, kan er letsel optreden als gevolg van explosie.
Demonteer, wijzig of repareer het product nooit en raak
geen van de interne onderdelen aan. Pas op voor
eventuele elektrische schokken, brand of verkeerde
werking.
VOORZICHTIG – Kans op brand en elektrische schok.
a) Dit product heeft een UL-keurmerk als open
procesbesturingsapparatuur. Het moet in een
behuizing worden gemonteerd waaruit geen vuur kan
ontsnappen.
b) Mogelijk zijn meerdere uitschakelaars vereist om de
apparatuur te ontkrachten voordat het product wordt
onderhouden.
c) Signaalingangen zijn SELV, beperkte energie.
(zie opm. 1)
d) Voorzichtig: Sluit de uitgangen van verschillende
klasse 2-circuits niet op elkaar aan om de
kans op brand of een elektrische schok
te verkleinen. (zie opm. 2)
Als uitgangsrelais langer dan de verwachte levensduur
worden gebruikt, kunnen contacten smelten of
verbranden. Houd altijd rekening met de
toepassingsomstandigheden en gebruik de
uitgangsrelais binnen hun nominale belasting en
verwachte elektrische levensduur. De verwachte
levensduur van de uitgangsrelais varieert aanzienlijk,
afhankelijk van de uitgangsbelasting en schakelcondities.
Losse schroeven kunnen tot brand leiden.
Draai de aansluitklemmen vast met het opgegeven
koppel van 0,74 tot 0,90 N m.
Onverwachte werking kan tot schade aan de apparatuur
of ongelukken leiden als de instellingen niet geschikt zijn
voor het systeem dat wordt geregeld. Stel de
temperatuurregelaar als volgt in:
• Stel de parameters van de temperatuurregelaar zo in
dat ze geschikt zijn voor het systeem dat wordt
geregeld.
• Schakel de voeding naar de temperatuurregelaar uit
voordat u een schakelaarinstelling wijzigt. Wanneer de
voeding aan staat, zijn de schakelaarinstellingen alleenlezen.
• Zorg ervoor dat de INIT-schakelaar in de
besturingsmodusschakelaars is uitgeschakeld voordat
u met de temperatuurregelaar gaat werken.
Door een storing in de temperatuurregelaar kan regeling
onder bepaalde omstandigheden onmogelijk zijn of
kunnen alarmuitgangen niet meer werken, waardoor
schade aan eigendommen kan optreden.
Voor behoud van de veiligheid bij storingen aan de
temperatuurregelaar dient u altijd de juiste
veiligheidsmaatregelen te treffen, zoals installatie van
een bewakingsapparaat op een aparte lijn.
Ondeugdelijke aansluitingscontacten of verminderde
waterbestendigheid kunnen tot brand of storingen leiden.
Wanneer u de temperatuurregelaar in de achterbehuizing
plaatst nadat u de schakelaars hebt ingesteld, controleert
u de waterdichte pakking en zorgt u ervoor dat de haken
aan de boven- en onderkant goed op hun plaats worden
vergrendeld.
Opmerking:1. Een SELV-circuit is een circuit dat van de voeding
wordt gescheiden met een dubbele of versterkte
isolatie en maximaal 30 V r.m.s. en 42,4 V als
piekspanning of 60 VDC heeft.
2. Een klasse 2-voeding is een voeding die door UL is
getest en gecertificeerd omdat hiervoor geldt dat de
stroom en spanning van de secundaire uitgang
beperkt zijn tot bepaalde niveaus.
■ Voorzorgsmaatregelen voor een
veilig gebruik
Neem de volgende voorzorgen in acht om niet-functioneren,
defecten, of ongunstige effecten op de prestaties en functies van het
product te voorkomen. Als u dit niet doet, kan dat tot onverwachte
resultaten leiden.
1. Het product is alleen geschikt voor gebruik binnenshuis. Gebruik
het product niet buitenshuis of in een van de volgende locaties.
• Plaatsen onderhevig aan rechtstreekse warmtestraling van
verwarmingsapparatuur.
• Plaatsen onderhevig aan vloeistofspatten of oliedamp.
• Plaatsen die blootstaan aan direct zonlicht.
• Plaatsen die zijn blootgesteld aan stof of corroderend gas (met
name zwavelgas of ammoniakgas).
• Plaatsen onderhevig aan intense temperatuurwisseling.
• Plaatsen die zijn blootgesteld aan ijs- en condensvorming.
• Plaatsen die onderhevig zijn aan trilling en zware schokken.
2. Gebruik en bewaar het product binnen de nominale temperatuur-
en vochtigheidsgrenzen.
Groepsgewijze montage van twee of meer temperatuurregelaars
of montage van temperatuurregelaars boven elkaar kan leiden tot
warmte-ophoping in de temperatuurregelaars, waardoor hun
levensduur wordt verkort. Gebruik in dergelijke gevallen
geforceerde koeling door ventilatoren of andere
ventilatiesystemen om de temperatuurregelaars af te koelen.
3. Laat ruimte rondom het product zodat de warmte kan
ontsnappen. Vermijd blokkering van de ventilatiegaten van het
product.
4. Gebruik krimpvoeten met de opgegeven afmetingen voor de
bedrading (M3,5, max. 7,2 mm breed). Als u blanke draden wilt
aansluiten op de klemmenstrook, gebruikt u gevlochten of
massieve koperen draden met een dikte van AWG24 tot AWG18
(gelijk aan een dwarsdoorsnede van 0,205 tot 0,832 mm
striplengte is 5 tot 6 mm.) In één klem kunnen maximaal twee
draden van dezelfde dikte en van hetzelfde type of twee
krimpvoeten worden geschoven.
5. Zorg voor een goede bedrading met de juiste polariteit van de
aansluitklemmen. Bedraad alle I/O-aansluitingen op de juiste
manier.
6. Bedraad geen aansluitingen die niet worden gebruikt.
7. De spanningsuitgang (regeluitgang) is niet elektrisch geïsoleerd
ten opzichte van de interne circuits. Als u een geaarde
temperatuursensor gebruikt, dient u geen van de
besturingsuitgangsaansluitingen op aarde aan te sluiten. Anders
zouden er door ongewenste stromen meetfouten ontstaan.
8. U vermijdt inductiestoring door de bedrading voor de
klemmenstrook van de temperatuurregelaar gescheiden te
houden van voedingslijnen die hoge spanningen of grote stromen
voeren. En bedraad voedingsleidingen niet parallel aan of samen
met bedrading van de temperatuurregelaar. Het gebruik van
afgeschermde kabels en afzonderlijke leidingen of goten wordt
aanbevolen.
Sluit een overspanningsbeveiliging of storingsfilter aan op
randapparaten die storing genereren (met name motoren,
transformators, elektromagneten, magneetwikkelingen en andere
apparaten met een inductiecomponent).
Controleer bij gebruik van een storingsfilter bij de voeding de
spanning of stroomsterkte en bevestig het zo dicht mogelijk bij de
temperatuurregelaar.
Laat zo veel mogelijk ruimte tussen de temperatuurregelaar en
apparaten die krachtige hoge frequenties (hoogfrequente
lasapparaten, hoogfrequente naaimachines, enzovoort) of
spanning genereren.
2
). (De
10Temperatuurregelaars E5CSV
9. Gebruik het product binnen de voorgeschreven bereikwaarden
voor belasting en stroom.
10.Gebruik een schakelaar, een relais of een ander contact zodat de
voedingsspanning de nominale spanning binnen 2 seconden
bereikt. Indien de toegepaste spanning geleidelijk wordt
verhoogd, wordt de voeding mogelijk niet gereset of kunnen er
storingen optreden.
11.Als u PID-werking (self-tuning) gebruikt, schakelt u de voeding
voor de belasting (bijvoorbeeld een verwarming) in op het
moment dat u de voeding voor de temperatuurregelaar inschakelt
of eerder. Als de voeding voor de temperatuurregelaar wordt
ingeschakeld voordat de voeding van de belasting wordt
ingeschakeld, wordt self-tuning niet goed uitgevoerd en wordt
geen optimale regeling bereikt.
12.Ontwerp het systeem (bijvoorbeeld het bedieningspaneel)
zodanig dat de vertraging van 2 seconden plaatsvindt die de
uitgang van de temperatuurregelaar nodig heeft om te
stabiliseren nadat de stroom is ingeschakeld.
13.Dichtbij deze unit moet een schakelaar of een
vermogensschakelaar worden geplaatst. De schakelaar of
vermogensschakelaar moet zich binnen handbereik van de
operator bevinden en moet als een uitschakelaar voor deze unit
zijn gemarkeerd.
14.Nadat de voeding van de temperatuurregelaar is ingeschakeld,
duurt het circa 30 minuten voordat de juiste temperatuur wordt
weergegeven. Schakel de voeding minstens 30 minuten voordat u
met regelen begint in.
15.Zorg ervoor dat het type platina weerstandsopnemer en het
ingangstype die op de temperatuurregelaar zijn ingesteld
hetzelfde zijn.
16.Gebruik bij het verlengen van de bedrading voor het
thermokoppel altijd compenserende geleiders die geschikt zijn
voor het type thermokoppel. Verleng de bedrading voor een
platina weerstandsopnemer niet. Gebruik alleen kabels met een
lage weerstand (max. 5 Ω per kabel) voor de bedrading en zorg
ervoor dat de weerstand voor alle drie de kabels hetzelfde is.
17.Wanneer u de temperatuurregelaar uit de behuizing trekt, mag u
niet zoveel kracht gebruiken dat de temperatuurregelaar wordt
vervormd of gewijzigd.
18.Wanneer u de temperatuurregelaar uit de behuizing trekt om
deze te vervangen, controleert u de status van de aansluitingen.
Indien gecorrodeerde aansluitingen worden gebruikt, kunnen
contactstoringen bij de aansluitingen ertoe leiden dat de
temperatuur in de temperatuurregelaar oploopt, waardoor brand
kan ontstaan. Als de aansluitingen gecorrodeerd zijn, vervangt u
ook de achterbehuizing.
19.Wanneer u de temperatuurregelaar uit de behuizing trekt,
schakelt u eerst de voeding uit en raakt u absoluut niet de
aansluitingen of elektrische onderdelen aan en brengt u er geen
schokken aan toe. Wanneer u de temperatuurregelaar in de
behuizing steekt, dient u te voorkomen dat de elektronische
onderdelen in contact komen met de behuizing.
20.Statische elektriciteit kan interne onderdelen beschadigen. Raak
altijd geaard metaal aan om eventuele statische elektriciteit te
ontladen voordat u de temperatuurregelaar aanraakt. Wanneer u
de temperatuurregelaar uit de behuizing trekt, mag u de
elektrische onderdelen of printbanen op de printplaat niet met uw
hand aanraken. Houd de temperatuurregelaar vast bij de rand
van het frontpaneel als u er iets mee gaat doen.
21.Gebruik voor het reinigen geen verfverdunner of vergelijkbare
chemicaliën. Gebruik standaard alcohol.
22.Gebruik gepast gereedschap wanneer u onderdelen losmaakt.
Contact met de scherpe interne onderdelen kan letsel
veroorzaken.
■ Voorzorgsmaatregelen voor
correct gebruik
Levensduur
Gebruik de temperatuurregelaar binnen de volgende temperatuuren vochtigheidsgrenzen:
Temperatuur: –10 tot 55°C
(zonder ijsafzetting of condensatie)
Vochtigheidsgraad: 25% tot 85%
Als de regelaar in een bedieningspaneel is geïnstalleerd, dienen de
omgevingstemperatuur en de temperatuur rond de regelaar beneden
55°C te worden gehouden.
De levensduur van elektronische apparaten, zoals een
temperatuurregelaar, wordt niet alleen bepaald door het aantal keren
dat het relais wordt geschakeld, maar ook door de levensduur van
interne elektrische onderdelen. De levensduur van onderdelen wordt
beïnvloed door de omgevingstemperatuur: hoe hoger de
temperatuur, hoe korter de levensduur en hoe lager de temperatuur,
hoe langer de levensduur. Daarom kan de levensduur worden
verlengd door de temperatuur van de temperatuurregelaar te
verlagen.
Wanneer twee of meer temperatuurregelaars horizontaal dicht bij
elkaar of verticaal naast elkaar worden gemonteerd, loopt de interne
temperatuur op door de warmte die wordt uitgestraald door de
temperatuurregelaars en neemt de levensduur af. Gebruik in
dergelijke gevallen geforceerde koeling door ventilatoren of andere
ventilatiesystemen om de temperatuurregelaars af te koelen. Bij
geforceerde koelmethodes moet u oppassen dat u niet alleen de
aansluitklemgedeelten koelt, dit om meetfouten te voorkomen.
Meetnauwkeurigheid
Bij het verlengen of het aansluiten van de bedrading van het
thermokoppel moet u ervoor zorgen dat u compensatiekabels
gebruikt die overeenkomen met het type thermokoppel. Verleng de
bedrading voor een platina weerstandsopnemer niet. Als de
bedrading van de platina weerstandsopnemer moet worden
verlengd, moet u ervoor zorgen dat u kabels gebruikt met een lage
weerstand en dat de weerstand van de drie kabels hetzelfde is.
Monteer de temperatuurregelaar horizontaal.
Als de meetnauwkeurigheid laag is, moet u controleren of de
ingangsverschuiving correct is ingesteld.
Waterbestendigheid
De beschermingsgraad wordt hieronder weergegeven. Onderdelen
zonder specificatie over hun beschermingsgraad of met de
specificatie IP@0 zijn niet waterdicht.
Aandachtspunten met betrekking tot de toepassing en de
garantie
Deze catalogus lezen en begrijpen
Neem deze catalogus zorgvuldig door voordat u de producten aanschaft. Raadpleeg uw OMRON-vertegenwoordiger als u
vragen of opmerkingen hebt.
Garantie en beperkingen van aansprakelijkheid
GARANTIE
OMRON geeft de exclusieve garantie dat de producten geen materiaal- en/of fabricagefouten bevatten voor een periode van één
jaar (tenzij een andere periode is aangegeven) na datum van aankoop.
OMRON WIJST ELKE GARANTIE OF VERKLARING AF, UITDRUKKELIJK OF IMPLICIET, TEN AANZIEN VAN NIETSCHENDING VAN RECHTEN VAN DERDEN, VERHANDELBAARHEID OF GESCHIKTHEID VOOR EEN BEPAALD DOEL VAN
DE PRODUCTEN. ELKE KOPER OF GEBRUIKER ACCEPTEERT DAT ALLEEN DE KOPER OF GEBRUIKER ZELF HEEFT
BEPAALD DAT DE PRODUCTEN AAN DE EISEN VAN HUN BEDOELDE GEBRUIK VOLDOEN. OMRON WIJST ELKE
ANDERE GARANTIE AF, UITDRUKKELIJK OF IMPLICIET.
BEPERKINGEN VAN AANSPRAKELIJKHEID
OMRON AANVAARDT GEEN AANSPRAKELIJKHEID VOOR BIJZONDERE, INDIRECTE OF GEVOLGSCHADE,
WINSTDERVING, OF WELK ANDER BEDRIJFSVERLIES DAN OOK IN VERBAND MET DE PRODUCTEN, ONGEACHT OF
CLAIMS ZIJN GEBASEERD OP CONTRACTEN, GARANTIES, ONACHTZAAMHEID OF STRIKTE AANSPRAKELIJKHEID.
In geen geval overschrijdt de vergoeding van OMRON voor welke schade dan ook de afzonderlijke prijs van het product waarop
garantie is verleend.
IN GEEN GEVAL IS OMRON VERANTWOORDELIJK VOOR GARANTIE-, REPARATIE- OF ANDERE CLAIMS TEN AANZIEN
VAN DE PRODUCTEN, TENZIJ UIT ANALYSE DOOR OMRON BLIJKT DAT DEZE PRODUCTEN JUIST ZIJN BEHANDELD,
OPGESLAGEN, GEÏNSTALLEERD EN ONDERHOUDEN EN NIET ZIJN BLOOTGESTELD AAN VERONTREINIGING,
MISBRUIK OF ONJUISTE AANPASSING OF REPARATIE.
Toepassingsoverwegingen
GESCHIKTHEID VOOR GEBRUIK
OMRON is niet verantwoordelijk voor de naleving van standaarden, codes of voorschriften die van toepassing zijn op de
combinatie van de producten binnen de toepassing van de klant of het gebruik van de producten.
Neem alle vereiste stappen om te bepalen of het product geschikt is voor de systemen, machines en uitrusting waarvoor u het
wilt gebruiken.
Stel u op de hoogte en houd u aan alle gebruiksbeperkingen die op dit product van toepassing zijn.
GEBRUIK DE PRODUCTEN NOOIT VOOR EEN TOEPASSING DIE MENSENLEVENS OF EIGENDOMMEN IN GEVAAR
BRENGT ZONDER ERVOOR TE ZORGEN DAT HET SYSTEEM DEZE RISICO'S OPLOST EN DAT DE OMRON-PRODUCTEN
JUIST ZIJN GESPECIFICEERD EN GEÏNSTALLEERD VOOR HET BEDOELDE GEBRUIK BINNEN DE ALGEMENE
UITRUSTING OF HET SYSTEEM.
Afstand van aansprakelijkheid
PRESTATIEGEGEVENS
De prestatiegegevens in deze catalogus dienen als richtlijn voor de gebruiker bij het bepalen van de geschiktheid van het
product en vormen geen garantie. Deze gegevens kunnen het resultaat zijn van testomstandigheden bij OMRON en de
gebruikers moeten deze cijfers in relatie zien met de werkelijke toepassingsvereisten. De werkelijke prestaties zijn onderhevig
aan de Garantie en beperkingen van aansprakelijkheid van OMRON.
WIJZIGING VAN TECHNISCHE GEGEVENS
Technische gegevens en accessoires van producten kunnen op elk moment worden gewijzigd wegens verbeteringen of andere
redenen. U kunt op elk gewenst moment contact opnemen met uw OMRON-vertegenwoordiger voor de actuele technische
gegevens van het product dat u hebt aangeschaft.
AFMETINGEN EN GEWICHTEN
De afmetingen en gewichten zijn nominaal en kunnen niet worden gebruikt voor fabricagedoeleinden, ook niet waar toleranties
worden weergegeven.
Cat. No. H138-NL2-01-X
In verband met verbeteringen van het product kunnen technische gegevens zonder
voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.