Nikon D70s Operating manual [nl]

De Nikon gids voor digitale fotografie
met de
digitale camera
Nl
Productdocumentatie
De documentatie bij dit product bestaat uit de onderstaande handleidingen. Lees alle aanwijzingen grondig door om het beste uit uw camera te halen.
Snelhandleiding
De Snelhandleiding begeleidt u stap voor stap bij het uitpakken en instel­len van uw digitale Nikon-camera, het maken van uw eerste foto’s en het overspelen van de foto’s naar uw computer.
Gids voor digitale fotografi e
In de Gids voor digitale fotografi e (deze handleiding) treft u uitgebreide bedieningsvoorschriften voor uw camera aan.
PictureProject Naslaggids (op cd) De PictureProject Naslaggids bevat informatie over het gebruik van de PictureProject software die bij uw camera wordt geleverd. Kijk voor infor­matie over het gebruik van de naslaggids in de Snelhandleiding.
WAARSCHUWING: stof op het laagdoorlaatfi lter
Nikon doet al het mogelijke om te voorkomen dat er tijdens het productieproces en de verzending stof en dergelijke op het laagdoorlaatfi lter kunnen komen. De D70S is echter bestemd voor gebruik met verschillende objectieven en tijdens het verwisselen of verwijderen van het objectief kan er stof en dergelijke in de camera terechtkomen. Eenmaal in de camera kan dit stof zich aan het laagdoorlaatfi lter hechten en onder bepaalde omstandigheden op foto's te zien zijn. Om te voorkomen dat er stof in de camera kan komen, dient u het objectief niet in een stoffi ge omgeving te verwisselen. Bescherm de camera wanneer er geen objectief bevestigd is, door de bijgeleverde dop van de camerabody terug te plaatsen. Verwijder daarbij eerst eventueel stof en andere vreemde deeltjes van de dop.
Mocht er stof of vuil op het laagdoorlaatfi lter terechtkomen, volg dan de instructies op pagina 194–195 van deze handleiding om het fi lter schoon te maken of laat het fi lter reinigen door een door Nikon erkende onderhoudsdienst. Foto's waarop stof op het laagdoorlaatfi lter te zien is, kunt u retoucheren met behulp van Nikon Capture 4 versie
4.2 of hoger (apart verkrijgbaar) of met de opties voor beeldreiniging in beeldbewer­kingspakketten van andere softwareleveranciers.
Hoe deze handleiding te lezen
Allereerst wordt gewezen op de waarschuwingen en opmerkingen op bladzijde ii–v.
Lees vervolgens “Overzicht“ en “Eerste kennismaking met de camera“ om vertrouwd te raken met de in deze handleiding gebruikte weergavemethoden en de bena­ming van de diverse cameraonderdelen. Daarna kunt u de camera instellen zoals beschreven bij “Eerste stappen.“
U bent nu klaar om foto’s te maken en te bekij­ken. Daarna kunt u gaan oefenen in het maken van creatieve composities, zoals beschreven in “Onderwerpsstanden.”
Eerste kennismaking met de camera
Eenvoudig fotograferen
Eenvoudig weergeven
(Digital Vari-Program – D.V.P.)
Beeldkwaliteit en –grootte
Gevoeligheid (ISO-equivalent)
Foto's optimaliseren
Overzicht
Eerste stappen
Witbalans
Heeft u eenmaal de basisprincipes van digitaal fotograferen onder de knie, dan kunt u deze hoofdstukken raadplegen voor uitgebreide infor­matie over wanneer en hoe u de camerabestu­ringsknoppen kunt gebruiken.
matie over weergeven…
...over cameramenu's en persoonlijke instellingen...
...over het aansluiten op een computer of TV...
…over het afdrukken van foto’s op een PictBridge printer…
…en over accessoires en het oplossen van problemen.
Opnamestand kiezen
Scherpstelling
Belichting
Flitsfotografi e
Zelfontspannerstand
Gebruik van de afstandsbediening
Reset met twee knoppen
Meer over weergeven
Menugids
Aansluitingen
Foto's printen
Technische gegevens

Voor uw veiligheid

Om schade aan uw Nikon-product en letsel bij uzelf en anderen te voorkomen, dient u de volgende veiligheidsvoorschriften geheel te lezen voordat u dit ap­paraat gebruikt. Bewaar deze voorschriften op een plaats waar ieder die het product gebruikt ze kan lezen.
De mogelijke gevolgen van het niet in acht nemen van de in dit hoofdstuk vermelde veiligheidsvoorschriften worden door middel van het volgende symbool weergegeven:
Dit symbool staat bij waarschuwingen die u moet lezen voordat u uw Nikon-product gebruikt om eventueel letsel te voorkomen.
WAARSCHUWINGEN
Kijk niet door de zoeker in de zon
Wanneer u door de zoeker recht in de zon of een andere sterke licht­bron kijkt, kan dit leiden tot blijvend oogletsel.
Schakel het apparaat bij storing
onmiddellijk uit
Komt er rook of een ongewone geur uit het apparaat of de lichtnetadapter (apart verkrijgbaar), koppel de licht­netadapter dan los en verwijder de batterij onmiddellijk. Pas daarbij op dat u zich niet brandt. Wanneer u doorgaat met het apparaat te gebrui­ken, kan dit leiden tot letsel. Nadat u de batterij heeft verwijderd, dient u het apparaat door een door Nikon erkende onderhoudsdienst te laten nakijken.
Gebruik het apparaat niet in de
buurt van ontvlambaar gas
Gebruik elektronische apparatuur niet in de buurt van ontvlambaar gas, aan­gezien dit kan leiden tot ontploffi ngen of brand.
Plaats de camerariem niet om de nek
van een baby of een kind
Het plaatsen van een camerariem om de nek van een baby of kind kan leiden tot verstikking.
ii
Demonteer het apparaat niet
Indien u de interne onderdelen van het apparaat aanraakt, kan dit lei­den tot letsel. Bij storing dient het apparaat alleen door een daartoe bevoegde monteur te worden gere­pareerd. Mocht het product openbar­sten als gevolg van een val of ander ongeluk, verwijder dan de batterij en/of lichtnetadapter en laat het ap­paraat door een door Nikon erkende onderhoudsdienst nakijken.
Wees voorzichtig bij het hanteren
van batterijen
Batterijen kunnen lekken of ont­ploffen wanneer u er onvoorzichtig mee omgaat. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht bij het hanteren van batterijen voor gebruik bij dit product:
Zorg dat het product uitstaat voordat
u de batterij vervangt. Zorg bij gebruik van een lichtnetadapter dat deze los­gekoppeld is.
• Gebruik alleen batterijen die goedge­keurd zijn voor gebruik bij deze appara­tuur. Plaats alleen batterijen van hetzelfde type en plaats geen en oude en nieuwe batterijen tegelijk in de camera.
• Plaats de batterij niet verkeerd om in de camera.
• Sluit de batterij niet kort en demonteer hem niet.
• Plaats de beschermdop op de batterij wanneer u hem vervoert. Berg de batterij (tijdens vervoer en dergelijke) niet op bij metalen voorwerpen zoals kettingen en haarspelden.
• Dompel de batterij niet onder in water en zorg dat hij niet nat kan worden.
• Berg de batterij (tijdens vervoer en der­gelijke) niet op bij metalen voorwerpen zoals kettingen en haarspelden.
• Volledig lege batterijen kunnen gaan lekken. Om schade aan het product te voorkomen dient u de batterij te verwijderen als hij leeg is.
• Als u de batterij niet gebruikt, plaats dan het beschermkapje op de batterij en berg hem op op een koele plaats.
• Onmiddellijk na gebruik, of wanneer het product gedurende langere tijd op bat­terijvoeding is gebruikt, kan de batterij heet zijn. Zet daarom de camera eerst uit en laat de batterij afkoelen voordat u hem uit de camera haalt.
• Stop onmiddellijk met het gebruik van de batterij als u veranderingen opmerkt, zoals verkleuring of vervorming.
Gebruik geschikte kabels
Gebruik alleen de bijgeleverde kabels of speciaal voor dit doel bij Nikon ver­krijgbare kabels voor aansluiting op in- en uitgaande contacten, om er zeker van te zijn dat aan de product­voorschriften wordt voldaan.
Buiten bereik van kinderen houden
Let er vooral op dat baby’s geen bat­terijen of andere kleine onderdelen in hun mond kunnen stoppen.
Verwijderen van geheugenkaarten
Geheugenkaarten kunnen tijdens gebruik heet worden. Wees daarom voorzichtig wanneer u de geheugen­kaart uit de camera verwijdert.
CD-ROM’s
De CD-ROM’s waarop de software en handleidingen staan dienen niet op audio-CD-apparatuur te worden afgespeeld. Het spelen van CD-ROM’s op een audio-CD-speler kan leiden tot gehoorbeschadiging of schade aan de apparatuur.
Wees voorzichtig bij gebruik van de
fl itser
• Gebruik de fl itser niet terwijl het fl itsven­ster in aanraking komt met een persoon of voorwerp. Als u deze voorzorgsmaat­regel niet in acht neemt, kan dit leiden tot brand of brandwonden.
Het gebruik van een fl itser dichtbij
de ogen van uw onderwerp kan tijdelijk oogletsel veroorzaken. Let hier vooral op bij het fotograferen van baby’s, waarbij de fl itser zich op minimaal één meter afstand van het onderwerp moet bevinden.
Gebruik van de zoeker
Wanneer u de oogsterktecorrectie instelt terwijl u door de zoeker kijkt, pas dan op dat u niet per ongeluk uw vinger in uw oog steekt.
Voorkom aanraking met vloeibaar
kristal
Mocht de monitor breken, pas dan op voor letsel veroorzaakt door gebroken glas en voorkom dat het vloeibaar kristal uit de monitor in aanraking komt met de huid, ogen of mond.
iii

Opmerkingen

• Voor de gehele of gedeeltelijke repro­ductie, verzending, transcriptie, opslag in een geautomatiseerd informatiebe­stand, of vertaling in welke taal dan ook, in welke vorm dan ook, en met welke middelen dan ook van de bij dit product geleverde handleidingen is de voorafgaande schriftelijke toestemming van Nikon vereist.
• Nikon behoudt zich het recht voor om de hardware- en softwarespecifi caties be­schreven in deze handleidingen ten alle tijde zonder voorafgaande waarschuwing te kunnen wijzigen.
Mededeling betreffende het verbod op kopiëren en reproduceren
Let er op dat alleen al het bezit van materiaal dat digitaal is gekopieerd of gerepro­duceerd door middel van een scanner, digitale camera of ander apparaat wettelijk strafbaar kan zijn.
• Voorwerpen die volgens de wet niet mogen worden gekopieerd of gere­produceerd
Kopieer of reproduceer geen papier­geld, munten, waardepapieren of overheidsobligaties, zelfs als dergelijke kopieën of reproducties voorzien zijn van een stempel “Voorbeeld”.
Het kopiëren of reproduceren van pa­piergeld, munten of waardepapieren die in het buitenland in circulatie zijn is verboden.
Tenzij vooraf toestemming is verleend, is het kopiëren of reproduceren van on­gebruikte door de overheid uitgegeven postzegels of briefkaarten verboden.
Het kopiëren of reproduceren van door de overheid uitgegeven zegels of van gecertifi ceerde, door de wet voorge­schreven documenten is verboden.
• Nikon is niet aansprakelijk voor schade als gevolg van het gebruik van dit product.
• Hoewel Nikon alles in het werk heeft gesteld om te zorgen dat de informatie in deze handleidingen juist en volledig is, stellen we het zeer op prijs als u de Nikon­importeur op de hoogte wilt stellen van eventuele onjuistheden of omissies (adres apart bijgeleverd).
• Waarschuwingen m.b.t. zekere ko­pieën en reproducties
De overheid heeft waarschuwingen uitgevaardigd met betrekking tot het kopiëren of reproduceren van waarde­papieren uitgegeven door commerciële instellingen (aandelen, wissels, cheques, cadeaucertifi caten, etc.), reispassen of coupons, behalve wanneer het gaat om een minimaal benodigd aantal kopieën voor zakelijk gebruik door een bedrijf. Eveneens niet toegestaan is het kopiëren of reproduceren van door de overheid uitgegeven paspoorten, vergunningen afgegeven door overheidsinstanties en andere instellingen, identiteitskaarten en kaartjes zoals passen en maaltijd­couponnen.
iv
• Auteursrechten
Het kopiëren of reproduceren van au­teursrechterlijk beschermde creatieve werken zoals boeken, muziek, schilde­rijen, houtgravures, kaarten, tekenin­gen, fi lms en foto’s is verboden middels nationale en internationale wetten. Ge­bruik dit product niet voor het maken van illegale kopieën of voor het inbreuk maken op de auteursrechten.
Het van de hand doen van gegevensdragers
Merk op dat bij het verwijderen van beelden of het formatteren van geheugenkaarten of andere apparaten voor gegevensopslag, de originele beelden niet volledig worden gewist. Verwijderde bestanden kunnen soms worden teruggehaald van gewiste gegevensdragers met behulp van commercieel beschikbare software, wat mogelijk kan resulteren in misbruik van persoonlijke beelden. Het is de verantwoording van de gebruiker om er voor te zorgen dat de privacy van dergelijk materiaal is gewaarborgd.
Voordat u een gegevensdrager weggooit of het eigendom aan een ander persoon overdraagt, kunt u de inhoud volledig wissen met behulp van speciaal hiertoe bestemde commercieel beschikbare software. Als alternatief is het mogelijk om de gegevensdrager te formatteren en deze vervolgens geheel te vullen met beelden die geen persoonlijke inhoud hebben (bijv. foto’s van een egale lucht). Zorg er ook voor dat u eventuele foto’s die voor de vooringestelde witbalans zijn gebruikt vervangt.
Neem de nodige voorzorgsmaatregelen in acht om verwonding of beschadiging van eigendommen te voorkomen indien u de gegevensdrager fysiek vernietigt.
Handelsmerk-informatie
Macintosh, Mac OS en QuickTime zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van Apple Computer, Inc. Microsoft en Windows zijn gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation. Pentium is een handelsmerk van Intel Corporation. CompactFlash is een handelsmerk van SanDisk Corporation. Microdrive is een gedeponeerd handelsmerk van Hitachi Global Storage Technologies in de Verenigde Staten en/of andere landen. Lexar Media is een handelsmerk van Lexar Media Corporation. PictBridge is een handelsmerk. Alle andere handelsnamen die in deze handleiding of in andere documentatie bij uw Nikon-product worden vermeld, zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van hun respectieve eigenaars.
v

Inhoudsopgave

Voor uw veiligheid........................................................................................... ii
Opmerkingen ................................................................................................... iv
Inleiding............................................................................................................. 1
Overzicht .......................................................................................................... 2
Eerste kennismaking met de camera.............................................................. 3
Eerste stappen.................................................................................................. 13
De camerariem bevestigen ............................................................................... 13
Batterijen plaatsen ........................................................................................... 14
Basisinstellingen............................................................................................... 16
Een objectief bevestigen................................................................................... 18
Een geheugenkaart plaatsen ............................................................................ 20
Instructies .......................................................................................................... 23
Eenvoudig fotograferen.................................................................................. 24
Stap 1—Draai de keuzeknop op
Stap 2—Maak de camera gebruiksklaar ........................................................... 24
Stap 3—Wijzig de camera-instellingen ............................................................. 26
Stap 4—Bepaal de uitsnede ............................................................................. 27
Stap 5—Stel scherp.......................................................................................... 28
Stap 6—Maak een foto.................................................................................... 30
Eenvoudig weergeven..................................................................................... 31
Onderwerpsstanden (Digital Vari-Program – D.V.P.) ..................................... 32
Foto’s maken..................................................................................................... 35
Opnameopties gebruiken................................................................................. 36
Gebruik van cameramenu’s............................................................................. 39
Beeldkwaliteit en –grootte ............................................................................. 41
Beeldkwaliteit .................................................................................................. 41
Beeldgrootte.................................................................................................... 43
Gevoeligheid (ISO-equivalent) ........................................................................ 46
Witbalans ......................................................................................................... 48
Witbalans nauwkeurig instellen........................................................................ 50
Vooringestelde witbalans ................................................................................. 52
Foto's optimaliseren ........................................................................................ 56
Instellingen voor beeldoptimalisering aanpassen............................................... 57
Opnamestand kiezen....................................................................................... 62
Scherpstelling................................................................................................... 64
Scherpstelstand................................................................................................ 64
Selectie scherpstelveld...................................................................................... 66
Vergrendeling scherpstelling............................................................................. 70
AF-hulpverlichting............................................................................................ 72
Goede resultaten verkrijgen met autofocus ...................................................... 73
Handmatig scherpstellen.................................................................................. 74
vi
.................................................................. 24
Belichting ......................................................................................................... 75
Lichtmeting...................................................................................................... 75
Belichtingsstand............................................................................................... 76
Vergrendeling automatische belichting............................................................. 84
Belichtingscorrectie .......................................................................................... 86
Bracketing ....................................................................................................... 87
Flitsfotografi e .................................................................................................. 94
Flitssynchronisatiestanden ................................................................................ 95
Gebruik van de ingebouwde fl itser................................................................... 97
Zelfontspannerstand ....................................................................................... 105
Gebruik van de afstandsbediening................................................................. 107
Reset met twee knoppen ................................................................................ 111
Meer over weergeven ...................................................................................... 113
Enkel beeld weergeven .................................................................................... 114
Foto-informatie................................................................................................ 116
Meerdere beelden bekijken: thumbnails weergeven ......................................... 118
Foto’s van dichtbij bekijken: zoom tijdens het weergeven ................................. 120
Foto’s beveiligen tegen verwijderen .................................................................. 121
Afzonderlijke foto’s verwijderen ....................................................................... 122
Menugids........................................................................................................... 123
Het Weergavemenu......................................................................................... 124
Wissen............................................................................................................. 124
Terugspeelmap................................................................................................. 126
Draai portret .................................................................................................... 126
Diashow .......................................................................................................... 127
Bld. verbergen ................................................................................................. 129
Printen............................................................................................................. 130
Het Opnamemenu ........................................................................................... 132
Bld.optimalsrn.................................................................................................. 132
Lange tijd RO ................................................................................................... 133
Beeldkwaliteit .................................................................................................. 134
Beeldformaat ................................................................................................... 134
Witbalans ........................................................................................................ 134
ISO .................................................................................................................. 134
Persoonlijke instellingen ................................................................................. 135
Het Setup-menu............................................................................................... 155
Mappen........................................................................................................... 156
Opeenvlg. numm ............................................................................................. 159
Formatteren..................................................................................................... 160
CSM menu ...................................................................................................... 161
Datum ............................................................................................................. 161
vii
LCD helderheid ................................................................................................ 161
Spiegel omhoog............................................................................................... 162
Videostand ...................................................................................................... 162
Taal (LANG)...................................................................................................... 163
Bld commentaar .............................................................................................. 163
USB ................................................................................................................. 165
Stof ref. foto.................................................................................................... 166
Firmware Ver. ................................................................................................... 167
Oriënt. opsl...................................................................................................... 168
Aansluitingen.................................................................................................... 169
Weergeven op een televisie............................................................................ 170
Aansluiten op een computer .......................................................................... 171
Foto's printen.................................................................................................... 175
Technische gegevens ........................................................................................ 181
Camera-instellingen......................................................................................... 182
Optionele accessoires ...................................................................................... 183
Objectieven voor de D70S................................................................................ 183
Optionele fl itsers .............................................................................................. 186
Andere accessoires........................................................................................... 190
Behandeling van uw camera........................................................................... 193
Problemen oplossen ........................................................................................ 198
Specifi caties ...................................................................................................... 201
Trefwoordenregister ......................................................................................... 206
viii

Inleiding

Voordat u begint
Dit hoofdstuk is als volgt onderverdeeld:
Overzicht
Hier wordt toegelicht hoe deze handleiding is ingedeeld en welke symbolen en weergavemetho­den worden gebruikt.
Eerste kennismaking met de camera
Het is handig om dit gedeelte van een boekenleg­ger te voorzien, zodat u het tijdens het lezen van de handleiding snel kunt terugvinden voor infor­matie over de benaming en functie van de diverse cameraonderdelen.
Eerste stappen
In dit gedeelte wordt beschreven welke stappen u uitvoert wanneer u de camera voor het eerst ge­bruikt: de batterij en geheugenkaart in de camera plaatsen, een objectief en de camerariem bevesti­gen en de datum, tijd en taal instellen.
1

Overzicht

Over deze handleiding
Gefeliciteerd met uw aanschaf van een Nikon D70S digitale spiegelrefl exca­mera (SLR) met verwisselbaar objectief. Het doel van deze handleiding is te
Inleiding—Overzicht
zorgen dat u met plezier fotografeert met uw digitale Nikon camera. Lees deze handleiding vóór gebruik grondig door en houd hem tijdens het gebruik van het product bij de hand.
Om het vinden van bepaalde informatie te vergemakkelijken, zijn de vol­gende symbolen en weergavemethoden gebruikt:
Dit pictogram staat bij waarschuwingen, in­formatie die u vóór gebruik dient te lezen om te voorkomen dat u uw camera beschadigt.
Dit pictogram staat bij opmerkingen, informatie die u dient te lezen voordat u uw camera gebruikt.
Dit pictogram staat bij instellingen die u met behulp van de cameramenu’s kunt wijzigen.
Maak testopnamen
Voordat u bij belangrijke gelegenheden (zoals bruiloften of reizen) foto’s maakt, is het aan te bevelen om een testopname te maken om te controleren of de camera goed werkt. Nikon is niet aansprakelijk voor kosten of gederfde winst als gevolg van het niet goed functioneren van het product.
Levenslang leerproces
Als onderdeel van Nikons streven naar een levenslang leerproces waarbij Nikon continu productondersteuning en –informatie verschaft, is er on-line op de volgende sites altijd nieuwe, bijgewerkte informatie beschikbaar.
•Voor gebruikers in de VS: http://www.nikonusa.com/
•Voor gebruikers in Europa en Afrika: http//www.europe-nikon.com/support
Voor gebruikers in Azië, Oceanië en het Midden-Oosten: http://www.nikon-asia.com/ Bezoek deze sites om op de hoogte te blijven van de laatste productinformatie, tips en antwoorden op veelgestelde vragen (FAQ’s), en voor algemeen advies over digitale beeldweergave en fotografi e. Raadpleeg voor meer informatie uw dichtstbijzijnde Nikon-vertegenwoordiging. Zie de URL hieronder voor de contactgegevens:
http://nikonimaging.com/
2
Dit pictogram staat bij tips, aanvullen­de informatie die van pas kan komen bij het gebruik van uw camera.
Dit pictogram geeft aan dat er elders in deze handleiding meer informatie over dit onderwerp staat.
Dit pictogram staat bij instellingen die u met behulp van het menu Persoonlijke instellingen nauwkeurig kunt afstellen.

Eerste kennismaking met de camera

Besturingsknoppen en displays
Neemt u even de tijd om vertrouwd te raken met de bedieningsorganen en displays van de camera. Misschien vindt u het handig om een boekenlegger bij dit hoofdstuk te leggen om het gemakkelijk te kunnen terugvinden terwijl u de rest van de handleiding leest.
Camerabody
Hoofdschake­laar:
24
Ontspanknop:
12
Belichtings­correctieknop
): 86
(
Oogje voor camerariem:
13
Keuzeknop:
10
Accessoire­schoentje:
LCD-venster:
187
6
Filmvlakindicatie (
Selectieknop lichtmeting ( : 75
Oogje voor camerariem:
13
Knop LCD-verlich-
) : 7
ting( Formatteerknop( ) : 21
): 74
)
Inleiding—Eerste kennismaking met de camera
3
Camerabody (vervolg)
Inleiding—Eerste kennismaking met de camera
Lampje zelfontspan-
105, 107
ner: AF-hulpverlichting:
72 Lampje rode-ogen­reductie: 95
Ingebouwde fl itser:
94
Ontgrendelknop externe fl itser ( Flitssynchronisatieknop ( ) :
Knop fl itsbelichtingscorrectie (
) : 97
97
): 102
Infraroodontvanger:
Aansluiting afstandsbedienings­kabel* (onder klepje): 191
*
De afstandsbedieningsaansluiting van de D70S is alleen geschikt voor de MC-DC1 afstandsbedieningkabel.
DC-ingang (onder be­schermkap): Video-uitgang (onder klepje): 170
Ontgrendelingsknop objectief:
19 USB aansluiting (onder beschermkap):
170
107
171
Secundaire instel­schijf:
Scherptedieptecontroleknop:
Batterijvakdeksel:
Vergrendeling batterijvak­deksel:
147
76
14
14
Selectieknop scherp­stelstand
4
: 64
Statief-
moer
Reset-knop:
200
Zoekeroculair: 27
Opnamestandknop ( ) : 62 Formatteerknop ( ) : 21
Bracketingknop
): 87
(
Weergaveknop (
): 114
Menuknop ( 39
Gevoeligheidsknop (ISO): Thumbnailknop ( ): 118
):
46
Kapje zoekeroculair:
27
Oogsterktecorrec­tieknop:
AE/AF vergrendelknop ( ): 84
Multi-selector:
Hoofdinstelschijf
Inleiding—Eerste kennismaking met de camera
27
12
:
147
Witbalans (WB) knop: Beveiligknop ( ):
HELP knop ( ):
Beeldkwaliteit/ grootte (QUAL) knop: 41 Weergavezoomknop ( ) : 120 Enter-knop
48
121
136
( ):
40
Monitor:
13, 193
Verwijderknop (
): 122
Vergrendeling scherpstelselec­tieknop: 66
Toegangslampje geheugen­kaart:
Ontgrendelknop beschermkap ge­heugenkaartsleuf:
20
30
Bescherm-
geheu-
kap genkaart­sleuf:
20
5
LCD-venster
Inleiding—Eerste kennismaking met de camera
1
2
3
4
5
12
11
10
9
8
6
1 Sluitertijd...................................... 76
Belichtingscorrectiewaarde............ 86
Flitscorrectiewaarde .................... 102
Witbalansaanpassing .................... 50
Aantal opnamen bij bracketing ..... 87
2 Gevoeligheidsindicator (ISO) ......... 46
Automatische gevoeligheidsindicator
.................................................. 142
3 Batterij-indicator........................... 24
4 Flitssynchronisatiestand................. 95
5 Beeldkwaliteit............................... 41
6 Beeldgrootte................................. 43
7 Witbalansstand............................. 48
6
7
8 Aantal resterende opnamen.......... 25
Aantal resterende opnamen voor
volraken geheugenbuffer.............. 62
Vooringestelde witbalans opname-
indicator ....................................... 52
Indicator bediening op afstand ... 107
9
“K” (verschijnt bij geheugencapaciteit voor meer dan 1000 opnamen)
..... 45
10 Pieptoonindicator ....................... 138
11 Diafragma (f/-getal) ...................... 76
Bracketing-ophoogwaarde............ 87
PC-standindicator ....................... 172
12 Klokbatterij-indicator .................... 16
13
14
Inleiding—Eerste kennismaking met de camera
22
15
16
17
18
13 Flitscorrectie-indicator ................. 102
14 Belichtingscorrectie-indicator ........ 86
15 Indicator fl exibel programma ........ 77
16 Autofocusstand .......................... 139
17 Scherpstelveld............................... 66
AF-veldstand............................... 140
18 Lichtmeetmethode........................ 75
19 Zelfontspanner-indicator ............. 105
Indicator afstandsbediening ........ 107
20 Bracketing-voortgangsindicator .... 87
21 Bracketing-indicator...................... 87
22 Opnamestand............................... 62
21
20
19
LCD-verlichting
Wanneer u op de knop drukt, wordt de LCD-verlichting ingeschakeld zodat u het LCD-venster in het donker kunt afl ezen.
7
De zoekerdisplay
Inleiding—Eerste kennismaking met de camera
2
3
4 5 6 7 8 9 10 11 12
1
2
13
Display voor geavanceerd scherpstellen
Als de achtergrond licht is, wordt het actieve scherpstelveld ( 66) zwart weergege­ven. Als de achtergrond daarentegen donker is, wordt het actieve scherpstelveld korte tijd rood weergegeven zodat het geselecteerde scherpstelveld beter tegen de (donke­re) achtergrond te zien is (“Vari-Brite”-scherpstelvelden). De zoeker beschikt ook over de mogelijkheid rasterlijnen weer te geven. Als Aan is geselecteerd voor Persoonlijke Instelling 8 (Raster tonen; 144), wordt er in de zoeker een raster weergegeven. Dit raster kunt u gebruiken voor de compositie van landschapsfoto's of bij het shiften of tilten van een PC Nikkor-objectief.
Kenmerkend voor dit type zoekerdisplay is dat u mogelijk dunne lijntjes ziet die vanuit het geselecteerde scherpstelveld naar buiten lopen of dat het beeld in de zoeker rood wordt als het geselecteerde scherpstelveld is gemarkeerd. Dit is normaal en duidt niet op een defect.
14
15
16
8
1 Referentiecirkel (diameter 8 mm) voor
centrumgerichte lichtmeting ......... 75
2
Scherpstelpunt (scherpstelvelden) ...
Spotmetingsdoelen....................... 75
3 Referentieraster (weergegeven als
Aan is geselecteerd voor Persoonlijke
Instelling 8) ................................ 144
4 Scherpstelindicator ....................... 28
5 Scherpstelveld............................... 66
AF-veldstand............................... 140
6 Vergrendeling automatische
belichting ..................................... 84
FV-vergrendelingsindicator.......... 103
7 Sluitertijd...................................... 76
8 Diafragma (f/-getal) ...................... 76
9 Flitscorrectie-indicator................. 102
De zoekerdisplay
De weergave van het scherpstelveld en de rasterlijnen in de zoeker (display voor ge­avanceerd scherpstellen) wordt bij hoge temperaturen enigszins lichter. Bij lage tempe­raturen wordt de weergave iets donkerder en reageert het beeld enigszins vertraagd. De andere objecten in de zoeker worden juist bij hoge temperaturen iets donkerder weergegeven en reageren iets trager bij lage temperaturen. Bij kamertemperatuur worden alle objecten normaal weergegeven.
Geen batterij/batterij leeg
Als de batterij geheel leeg is of als er geen batterij is geplaatst, wordt het beeld in de zoeker vaag. Dit is normaal en duidt niet op een defect. De zoeker gaat weer normaal functioneren zodra u een volledig opgeladen batterij heeft geplaatst.
10 Belichtingscorrectie-indicator ........ 86
11 Aantal resterende opnamen.......... 25
66
Aantal resterende opnamen
voor volraken geheugenbuffer...... 62
Vooringestelde witbalans opname-
indicator ....................................... 52
Belichtingscorrectiewaarde............ 86
Flitscorrectiewaarde .................... 102
PC-stand indicator ...................... 172
12 Flitser-gereedindicator................... 97
13 Batterij-indicator ........................... 24
14 Elektronische analoge
belichtingsdisplay.......................... 82
Belichtingscorrectie....................... 86
Automatische gevoeligheidsindicator ..142
15 16
“K” (verschijnt bij geheugencapaciteit voor meer dan 1000 opnamen)
..... 45
9
Inleiding—Eerste kennismaking met de camera
De keuzeknop
Als aanvulling op de onderwerpsstanden waarbij automatisch de optimale
Inleiding—Eerste kennismaking met de camera
camera-instellingen voor het geselecteerde onderwerp worden gekozen door met keuzeknop het juiste onderwerp te selecteren, beschikt de D70S ook over een aantal belichtingsstanden waarbij u de instellingen naar eigen inzicht kunt aanpassen.
Onderwerpsstanden (Digital Vari-Program – D.V.P.)
Nog nooit was creatief fotograferen zo eenvoudig: door met de keuzeknop een bepaalde onderwerps­stand te kiezen, kiest de camera automatisch de optimale instellingen voor het door u geselecteerde onderwerp.
Auto ( 32)
Voor snel genomen snapshots waarbij de camera de instel­lingen bepaalt. Ideaal voor mensen die voor het eerst met een digitale spiegelrefl excamera werken.
Portret ( 32)
Voor portretfoto's tegen een onscherp gehouden achter­grond.
Landschap ( 32)
Voor haarscherpe landschapsopnamen.
Close up ( 33)
Voor het maken van close-ups van bloemen, insecten of andere kleine objecten.
Sport ( 33)
Voor het vastleggen van actie.
Nachtlandschap ( 33)
Voor het maken van landschapsopnamen bij nacht.
Nachtportret ( 34)
Voor het maken van portretten in een schaars verlichte omgeving.
10
Belichtingsmethoden
Via de belichtingsmethode regelt u de camera-in­stellingen (o.a. sluitertijd, diafragma, fl itsstand en cameramenu's).
P Geprogrammeerd automatisch ( 77)
Laat de camera de optimale belichting kiezen. Met fl exibel programma kunnen sluitertijd en diafragma worden inge­steld ( 77), met belichtingscorrectie kan de belichting worden aangepast ( 86).
S Sluitertijdvoorkeuze ( 79)
Kies snelle sluitertijden om bewegende onderwerpen scherp vast te leggen of langzame sluitertijden om beweging te suggereren door bewegende onderwerpen te vervagen.
A Diafragmavoorkeuze ( 81)
Diafragma aanpassen om de achtergrond onscherp te houden of de scherptediepte te vergroten voor opnamen waarin onderwerp en achtergrond beide scherp zijn.
M Handmatig ( 82)
Sluitertijd en diafragma geheel naar eigen inzicht instellen.
Inleiding—Eerste kennismaking met de camera
11
Door de menu’s bladeren
Met de multi-selector kunt u eenvoudig door de cameramenu's bladeren.
Inleiding—Eerste kennismaking met de camera
Cursor naar boven verplaatsen
Annuleren en teruggaan naar vorig menu; cursor naar links verplaatsen
Cursor naar beneden verplaatsen
Submenu weergeven, cur­sor naar rechts verplaatsen of menuopties selecteren
De ontspanknop
De ontspanknop kan in twee fasen worden ingedrukt. Als u de knop half indrukt, stelt de camera scherp en wordt de belichting bepaald. Om een foto te maken, drukt u vervolgens de ontspanknop volledig in.
De multi-selector
U kunt de knop ook gebruiken om in de cameramenu’s gemarkeerde onderdelen te selecteren. In sommige gevallen kan het zijn dat de handelingen vermeld op deze pagina niet kunnen worden uitgevoerd.
Automatische uitschakeling lichtmeters
Nadat u de ontspanknop hebt losgelaten, blijft de camera de belichting nog zes secon­den meten (bij de standaardinstellingen). Daarna worden de indicators voor sluitertijd en diafragma in het LCD-venster en alle indicators in de zoeker uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen (Meter uit). Het aantal seconden waarna dit gebeurt, kan worden verlengd met behulp van Persoonlijke Instelling 23 (Meter uit;
153).
12

Eerste stappen

Voorbereidingen vóór gebruik

De camerariem bevestigen

Bevestig de camerariem stevig aan de twee oogjes van de camerabody, zoals hieronder afgebeeld.
Het monitorkapje
Bij uw camera wordt een transparant plastic kapje (BM-5 beschermkap LCD-monitor) geleverd om de mo­nitor schoon te houden en te beschermen wanneer de camera niet in gebruik is of wanneer u hem vervoert. U kunt dit kapje verwijderen door de camera stevig vast te houden en de onderkant van het kapje voorzichtig naar buiten te trekken zoals rechts afgebeeld (). Wanneer u het kapje heeft losgetrokken, kunt u het iets van de monitor weg trekken () en het daarna verwijderen zoals afgebeeld ().
Om het beschermkapje weer terug te plaatsen, dient u de twee uitstekende pennen bovenaan het kapje in de daarvoor bestemde uitsparingen boven de cameramoni­tor () te plaatsen en tegen de onderkant van het kapje te drukken tot het op zijn plaats klikt ().
Inleiding—Eerste stappen
13

Batterijen plaatsen

Li-ion BA
TTERY P
ACK
De D70S wordt gevoed door een oplaadbare Nikon EN-EL3a lithium batterij
Inleiding—Eerste stappen
(meegeleverd). Indien de batterij lange tijd niet gebruikt is, laad de batterij dan geheel voordat u hem weer gebruikt (raadpleeg de gebruikshandleiding van de lader voor verdere informatie). Het duurt ongeveer twee uur om een lege batterij volledig op te laden.
Zet de camera uit
Zet de camera uit voordat u de batterij in de
1
camera plaatst of uit de camera verwijdert.
Open het deksel van het batterijvak
2
Zet de vergrendeling van het batterijvakdeksel in de stand () en open het deksel ().
Plaats de batterij
3
Plaats de batterij zoals rechts weergegeven.
Vergrendel het batterijvakdeksel
Controleer of het deksel goed gesloten is om
4
te voorkomen dat de batterij tijdens gebruik uit de camera valt.
Lees waarschuwingen m.b.t. batterijen
Lees de waarschuwingen en informatie met betrekking tot batterijen op pagi­na ii–iii en 196–197 van deze handleiding, evenals eventuele waarschuwingen en instructies van de fabrikant van de batterijen.
Batterijen verwijderen
Zet voorat u de batterijen gaat verwijderen de camera uit. Schuif vervolgens de ver­grendeling van het batterijvakdeksel in de stand 'open' ( ). Plaats het afdekkapje op de EN-EL3a terug als u deze batterij niet gebruikt.
14
Gebruik van de optionele MS- D70 houder voor CR2 lithiumbatterijen
Let op het volgende als u gebruik maakt van CR2 lithiumbatterijen:
Indien CR2 lithiumbatterijen in de MS-D70 batterijhouder (apart verkrijgbaar) wor­den geplaatst, kunnen deze worden gebruikt als reservevoeding in plaats van de EN-EL3a. CR2 batterijen kunnen echter alleen bij bepaalde temperaturen worden gebruikt. Lees de volgende opmerking voordat u CR2 batterijen gaat gebruiken.
CR2 Lithiumbatterijen gebruiken
Let op het volgende als u gebruik maakt van CR2 lithiumbatterijen:
De capaciteit van CR2-batterijen daalt aanzienlijk als de omgevingstemperatuur lager is dan 20°C.
Werking is bewezen met de volgende CR2 lithiumbatterijen:
SANYO CR2 lithium batterijen Toshiba CR2 lithium batterijen
Maxell CR2 lithium batterijen Energizer CR2 lithium batterijen
De capaciteit van bovengenoemde batterijen kan variëren afhankelijk van de wijze van opslag; in sommige gevallen werken de batterijen niet meer vóór de houdbaar­heidsdatum is verstreken. De aanwezigheid van vingerafdrukken of ander vuil op de batterijcontacten of de contactpunten in de batterijhouder, kan ook de prestaties van de batterij beïnvloeden; maak de contactpunten schoon met een droge doek voor gebruik.
Plaats drie CR2 batterijen in de MS-D70 batterijhouder zoals weergegeven op de illustratie op de houder en plaats de houder in het batterijvak, als beschreven op de vorige pagina. CR2 batterijen kunnen niet worden opgeladen.
15

Basisinstellingen

Als u de camera voor het eerst aanzet, verschijnt in de monitor het bij Stap
Inleiding—Eerste stappen
1 weergegeven dialoogvenster voor het kiezen van een taal en gaat op het LCD-venster het pictogram knipperen. Volg de onderstaande instruc­ties om een taal te selecteren en de tijd en datum in te stellen.
1
Het dialoogvenster voor het instel-
len van de taal.
3
4
5
2
Selecteer een taal.
Roep het menu Datum op.
Wijzig het Jaar, de Maand, de Dag, de Uren, Minuten en Seconden. Duw de multi-selector naar links of rechts om een onderdeel te selecteren, en omhoog of omlaag om het onderdeel te wijzigen.
Sluit het Datum menu. De monitor gaat uit.
16
Basisinstellingen
Als u na het instellen van de basisinstellingen vergeet de knop in te drukken, ver­schijnt de eerstvolgende keer dat u de camera aanzet opnieuw het dialoogvenster voor het instellen van de taal. Het pictogram blijft knipperen tot u de basisinstel­lingen opnieuw heeft ingesteld. Pas daarna kunt u de camera gebruiken.
De klokbatterij
De interne klok/kalender van de camera wordt gevoed door een aparte, oplaadbare batterij, die zo nodig wordt opgeladen als de hoofdbatterijen in de camera zijn ge­plaatst of als de camera wordt gevoed door een optionele EH-5 lichtnetadapter. Drie dagen opladen is voldoende om de klok gedurende ongeveer één maand van stroom te voorzien. Als het pictogram in het LCD-venster knippert, is de klokbatterij leeg en is de klok teruggezet op 2005.01.01 00:00:00. Stel opnieuw de juiste datum en tijd in, zoals wordt beschreven in “Het Setup-menu: Datum” ( 161).
De cameraklok
De cameraklok is minder nauwkeurig dan de meeste horloges of wandklokken. Con­troleer regelmatig of de cameraklok nog de juiste tijd aangeeft en zet de klok zonodig gelijk.
Taal ( 163)
Gebruik de optie Taal in het Setup menu om een taal te kiezen voor de cameramenu’s en berichten.
Datum ( 161)
Gebruik de optie Datum in het Setup menu om de tijd en datum van de cameraklok te wijzigen.
Inleiding—Eerste stappen
17

Een objectief bevestigen

Om alle mogelijkheden van uw camera volledig te kunnen benutten is het
Inleiding—Eerste stappen
aan te bevelen een CPU-objectief van het type G of D te gebruiken.
voorzien van CPU-
aansluitingen
Zet de camera uit
1
Zet de camera uit voordat u een objectief be­vestigt of verwijdert.
Bevestig een objectief
2
Zorg dat het montageteken op het objectief in lijn staat met het montageteken op de camerabody en plaats het objectief in de bajo­netvatting van de camera. Draai het objectief tegen de klok in tot het op zijn plaats klikt, zonder de ontgrendelingsknop van het objec­tief in te drukken.
Vergrendel het diafragma op de laagste instelling
3
Deze stap is overbodig wanneer u een type G objectief zonder diafragmaring gebruikt. Als u een ander type objectief gebruikt, dient u het diafragma te vergrendelen op de kleinste opening (hoogste f-/getal).
Als u deze stap niet uitvoert wanneer u een CPU-objectief gebruikt, dan toont de dia­fragma-indicator op het LCD-venster en in de zoeker een knipperend wanneer u de camera aanzet. U kunt geen foto’s maken tot u de camera heeft uitgezet en het diafragma op het hoogste f-/getal heeft vergrendeld.
18
Type D objectiefType G objectiefCPU-objectieven zijn
Bescherm de camera tegen stof en vuil
Stof, vuil en andere vreemde deeltjes in uw camera kun­nen als spikkels of vlekken op uw foto's of in de zoeker zichtbaar zijn. Plaats daarom de bijgeleverde cameradop op de camera als er geen objectief op de camera is be­vestigd. Houd bij het verwisselen van het objectief of het terugplaatsen van de cameradop de opening van de camera naar beneden gericht.
Objectief verwijderen
Zorg dat de camera uit staat wanneer u het objectief verwijdert of verwisselt. Om het objectief te verwijderen dient u de vergrendelknop van het objectief in te druk­ken terwijl u het objectief met de klok mee draait.
Inleiding—Eerste stappen
19

Een geheugenkaart plaatsen

In plaats van fi lm gebruikt uw digitale Nikon-camera CompactFlash™ geheu-
Inleiding—Eerste stappen
genkaarten of MicroDrive®‚ kaarten om foto’s op te slaan. Zie voor een lijst met goedgekeurde geheugenkaarten “Technische gegevens: Goedgekeurde geheugenkaarten” ( 192).
Zet de camera uit
1
Zet de camera uit voordat u een geheugen­kaart in de camera plaatst of uit de camera verwijdert.
Open het beschermkapje van de geheugenkaartsleuf
2
Open het beschermkapje zoals rechts is weer­gegeven.
Plaats een geheugenkaart in de camera
3
Plaats de geheugenkaart met het achterste label naar de monitor gericht (). Als de geheugenkaart in de juiste positie is gebracht, gaat het toegangslampje branden en komt de uitwerp-knop naar buiten (). Sluit het klepje van de kaartsleuf.
Geheugenkaarten in de camera plaatsen
Plaats de geheugenkaart met de aansluitingen eerst in de camera. Wanneer u de kaart ver­keerd om of achterstevoren invoert, kunnen de kaart en de camera beschadigd raken. Contro­leer of u de kaart in de goede richting houdt.
De geheugenkaartsleuf bevindt zich enigszins onder een hoek (zie afbeelding rechts). Plaats de geheugenkaart onder dezelfde hoek in de camera (recht in de sleuf).
Inbreng richting
Aanslui­tingen
Etiket-
achter-
kant
20
Formatteer de geheugenkaart
4
Voordat u geheugenkaarten voor het eerst kunt gebruiken moeten ze worden geformatteerd.
Geheugenkaarten formatteren
Tijdens het formatteren wordt alle informatie op de geheugen­kaart permanent gewist. Kopieer daarom alle foto’s en andere in-
formatie die u wilt bewaren naar een computer voordat u verder gaat
171–174).
(
Om de kaart te formatteren dient u de camera aan te zetten en de ( en ) knoppen gelijktijdig circa twee seconden in te drukken. De slui­tertijdindicator toont een knipperend en de opnameteller knippert. Wanneer u beide knoppen nogmaals samen indrukt wordt de geheugen­kaart geformatteerd. Druk op een willekeurige andere knop om de kaart niet te formatteren.
Tijdens het formatteren verschijnen de letters in de opnameteller. Wanneer het formatteren voltooid is, toont de opnameteller het aantal foto’s dat bij de huidige instellingen kan worden gemaakt.
Tijdens het formatteren
Terwijl de geheugenkaart wordt geformatteerd dient u de kaart of de batterij niet uit de camera te verwijderen en de lichtnetadapter (apart verkrijgbaar) niet los te koppelen.
Inleiding—Eerste stappen
Formatteren ( 160)
U kunt geheugenkaarten ook formatteren door de optie Formatteren in het Setup­menu te gebruiken.
21
Geheugenkaarten verwijderen
Als de camera uit staat, kan de geheugenkaart worden verwijderd zonder dat de
Inleiding—Eerste stappen
beeldinformatie verloren gaat. Wacht tot het groene kaarttoegangslampje naast het klepje van de kaartsleuf niet langer brandt en zet de camera uit. Probeer NIET om de
kaart te verwijderen terwijl het toegangslampje brandt. Wanneer u dat toch doet, kan dit leiden tot
gegevensverlies of beschadiging van de camera en de kaart. Open het klepje van de kaartsleuf en druk ver­volgens op de uitwerp-knop om de kaart een stukje uit de camera te laten komen (). Nu kunt u de kaart verder met de hand verder uitnemen (). Blokkeer de geheugenkaart niet terwijl u op de uitwerp-knop drukt, aangezien de kaart hierdoor beschadigd kan raken.
Geheugenkaarten kunnen na gebruik heet zijn. Wees daarom voorzichtig wanneer u de geheugenkaart uit de camera verwijdert.
Geen geheugenkaart
Wanneer er geen geheugenkaart in de camera is ge­plaatst terwijl er opgeladen batterijen in de camera zitten of wanneer de camera wordt gevoed door een lichtnetadapter, wordt in de opnameteller het symbool
weergegeven.
Toegangs-
lampje
22

Instructies

Eenvoudig fotograferen
en weergeven
Dit hoofdstuk is als volgt onderverdeeld:
Eenvoudig fotograferen
Hier wordt stap voor stap beschreven hoe u met be­hulp van onderwerpsstand (auto) in de meeste si­tuaties snel en eenvoudig goede foto's kunt maken.
Draai de keuzeknop op 24Stap 1
Maak de camera gebruiksklaar 24–25Stap 2
Wijzig de camera-instellingen 26Stap 3
Bepaal de uitsnede 27Stap 4
Stel scherp 28–29Stap 5
Maak een foto 30Stap 6
Eenvoudig weergeven
In dit gedeelte leest u hoe u foto’s op de monitor kunt bekijken.
Onderwerpsstanden (Digital Vari-Program – D.V.P.)
Hier vindt u een beschrijving van alle andere on­derwerpsstanden waarbij de camera automatisch de optimale instellingen bepaalt zodat u uw crea­tiviteit kunt gebruiken voor het kiezen van onder­werpen en het bepalen van de beelduitsnede.
23

Eenvoudig fotograferen

Uw eerste foto’s maken

Stap 1—Draai de keuzeknop op

Draai de keuzeknop op . Deze automatische
Instructies—Eenvoudig fotograferen
stand is ideaal voor mensen die voor het eerst met een digitale spiegelrefl excamera werken: aan de hand van de omstandigheden bepaalt de camera de meeste instellingen automatisch.

Stap 2—Maak de camera gebruiksklaar

Voer voordat u een foto maakt de onderstaande stappen uit om de camera klaar voor gebruik te maken.
.1 Zet de camera aan
2
Het LCD-venster springt aan en de zoeker­display licht op.
.2 Controleer de batterijconditie
2
Controleer de batterijconditie in de zoeker of op het LCD-venster.
*
Zoeker
Conditie Opmerkingen
Batterij volledig
opgeladen
Voldoende
lading voor alle
handelingen
Batterij bijna
leeg
Batterij leeg
De diafragma- en sluitertijdindicator op het LCD-venster en alle indicators in de zoeker worden uitgeschakeld indien er gedurende zes seconden geen handelingen worden verricht (Meter uit). Druk de ontspanknop half in om de display weer te activeren.
Houd een volledig opgeladen reservebat­terij bij de hand.
Ontspanner buiten werking gesteld.
Pictogram
LCD-
venster
(Knippert) (Knippert)
* Geen pictogram getoond wanneer de camera wordt gevoed door een optio-
nele lichtnetadapter.
24
.3 Controleer het aantal resterende opnamen
2
De opnameteller op het LCD-venster en in de zoeker toont het aantal foto's dat bij de huidige instellingen kan worden gemaakt. Wanneer dit aantal nul is, knippert het
pictogram voor de aanduiding van het resterend aantal opnamen en verschijnt er voor de aanduiding van de sluitertijd een knipperend symbool of . Om meer foto's te kunnen maken, dient u eerst een aantal foto's te verwijderen of een nieuwe geheugenkaart in de camera te plaatsen. Mogelijk kunt u bij een lagere beeldkwaliteit of kleinere beeldgrootte nog wel nieuwe foto's maken.
Objectieven zonder CPU
Fotograferen met behulp van onderwerpsstanden (waaronder stand ) is alleen mo­gelijk als er een CPU-objectief op de camera is bevestigd. Bij gebruik van een objectief zonder CPU is de ontspanner geblokkeerd. Zie “Optionele accessoires: Objectieven voor de D70S” ( 183).
CR2 batterijen
Afhankelijk van het type batterij en de wijze waarop de batterij wordt gebruikt, kan bij het gebruik van CR2 batterijen het bijwerken van de opnameteller langer duren dan gebruikelijk.
Raadpleeg “Problemen oplossen” ( 200) voor informatie over wat u moet doen als in de opnameteller de aanduiding gaat knipperen.
LCD-venster bij camera uit
Als de camera wordt uitgeschakeld en er een batterij en geheugenkaart in de camera zijn geplaatst, blijft het resterend aantal opnamen op het LCD-venster weerge­geven.
2
Instructies—Eenvoudig fotograferen
25
3

Stap 3—Wijzig de camera-instellingen

Als de keuzeknop op wordt gezet, worden de camera-instellingen auto-
Instructies—Eenvoudig fotograferen
matisch zodanig aangepast dat de resultaten in de meeste situaties optimaal zijn. Beeldkwaliteit, beeldformaat, gevoeligheid en opnamestand worden ingesteld op de waarden uit de tabel hieronder. Zie “Foto’s maken” ( 35).
Opnamestand
Beeldkwaliteit
Beeldformaat
Optie Standaard Beschrijving
Beeld-
kwaliteit
Beeldfor-
maat
Gevoelig-
heid
Opna-
mestand
NORM
(JPEG Normaal)
L
(groot)
200
(enkel beeld)
Foto’s worden gecomprimeerd voor een optimaal evenwicht tussen beeldkwaliteit en bestandsgroot­te voor snapshot foto’s.
Beeldgrootte is 3.008 × 2.000 pixels.
De gevoeligheid (het digitale equivalent van fi lm­snelheid) wordt ingesteld op een waarde die onge­veer overeenkomt met ISO 200.
Bij het indrukken van de ontspanknop wordt er telkens één foto gemaakt.
De gevoeligheid wordt al­leen weergegeven als de ISO knop wordt ingedrukt.
41–
42
43–
45
46–
47
62–
63
26

Stap 4—Bepaal de uitsnede

Kies een scherpstelstand en bepaal de beelduitsnede.
.1 Kies autofocus
Controleer of de selectieknop voor de
4
scherpstelstand op AF (autofocus) staat. Bij deze instelling stelt de camera automatisch scherp wanneer u de ontspanknop half indrukt. U kunt alleen foto’s maken als de camera staat scherpgesteld.
.2 Bepaal de beelduitsnede
Aanbevolen wordt om bij het maken van
4
foto's met één voet een halve pas vóór de andere te gaan staan en te zorgen dat uw bovenlichaam stabiel is. Om te voorkomen dat foto's onscherp worden doordat uw handen trillen, dient u de camera stevig met beide handen vast te houden en uw ellebogen ter ondersteuning licht tegen uw lichaam te drukken. Houd de handgreep in uw rechterhand en ondersteun de camera­body of het objectief met uw linkerhand.
Beelddekking zoeker
Het beeld in de zoeker is enigszins kleiner dan de daadwerkelijke foto (+/– 95% is verticaal en horizontaal zichtbaar).
Scherpstelling zoeker
Met behulp van de oogsterktecorrectieknop kunt u de scherpstelling van de zoeker aan individuele verschillen in gezichtsvermogen aanpassen. Om de zoeker scherp te stellen, dient u de oogsterktecorrectieknop op en neer te bewegen tot de weergave en scherpstelkaders in de zoeker scherp zijn. Zo nodig kan de rubberen oogdop worden verwijderd. Wanneer u de dop terug­plaatst, dient dit te gebeuren met het opschrift onder.
Wanneer u de oogsterktecorrectie instelt terwijl u door de zoeker kijkt, pas dan op dat u niet per ongeluk uw vinger of nagel in uw oog steekt.
De oogsterkte kan worden aangepast van –1,6m–1 tot +0,5m–1. Met oogsterktecorrectie­lenzen (apart verkrijgbaar, 190) kunt u de oogsterkte instellen van –5m–1 tot +3m–1.
27
4
Instructies—Eenvoudig fotograferen
5

Stap 5—Stel scherp

Druk de ontspanknop half in. De camera kiest automatisch het scherpstelveld
Instructies—Eenvoudig fotograferen
waarin zich het dichtstbijzijnde onderwerp bevindt (prioriteit dichtstbijzijnde onderwerp; 140). Zodra de camera op dit onderwerp heeft scherpgesteld, klinkt er een piepsignaal, wordt het geselecteerde scherpstelveld gemarkeerd
8) en verschijnt de scherpstelindicator () in de zoeker (zie tabel hieron-
( der). Als het onderwerp het geselecteerde scherpstelveld verlaat voordat de camera heeft kunnen scherpstellen, zal de camera scherpstellen op basis van informatie uit andere scherpstelvelden.
Scherpstelindi-
cator
(knippert)
Als het onderwerp donker is, wordt automatisch de AF-hulpverlichting (
72) ingeschakeld om het scherpstellen te vergemakkelijken. Om scherp te stellen op een onderwerp dat zich niet in een van de vijf scherpstelvelden be­vindt, kunt u de scherpstelvergrendeling gebruiken ( 70). Informatie over wat u moet doen als u niet met behulp van autofocus kunt scherpstellen, vindt u in "Goede resultaten verkrijgen met autofocus" ( 73).
Onderwerp is scherp (er klinkt een piepsignaal als de camera heeft scherpgesteld).
Scherpstellen met behulp van autofocus niet mogelijk.
Betekenis
28
In stand stelt de camera automatisch de slui­tertijd en het diafragma in wanneer u de ontspan­knop half indrukt. Controleer de sluitertijd- en de diafragma-indicator in de zoeker voordat u een foto maakt. Als de foto bij de huidige instellingen overbelicht zou worden, wordt het symbool weergegeven. Gebruik in dat geval een grijsfi lter (optioneel). Als de foto onderbelicht zou worden, klapt de ingebouwde fl itser uit en gaat deze af wanneer de foto wordt genomen.
Ingebouwde fl itser
Als in de standen , , en voor een correcte belichting extra licht is vereist, klapt de ingebouwde fl itser automatisch uit zodra de ontspanknop half wordt ingedrukt ( 94). Met de fl itser uitgeklapt is fotografe­ren alleen mogelijk als de indicator 'fl itser gereed' wordt weergegeven. Als deze niet wordt weergegeven, haal dan uw vinger kort van de ontspanknop en probeer het opnieuw.
Indien gewenst kan de fl itser worden uitgeschakeld zo­dat deze niet af gaat, zelfs niet bij onvoldoende belich­ting. Ter vermindering van 'rode-ogen'-effect (refl ectie van het fl itslicht in de ogen van de te fotograferen per­sonen), is de camera voorzien van rode-ogen-reductie ( 95).
Als de fl itser niet wordt gebruikt
Om onnodig leeglopen van de batterijen te voorkomen als u de fl itser niet gebruikt, dient u de fl itser in te klappen door hem rustig naar beneden te duwen tot hij vast­klikt.
Flitser-gereed indicator
29
5
Instructies—Eenvoudig fotograferen
6

Stap 6—Maak een foto

Druk de ontspanknop met een vloeiende bewe-
Instructies—Eenvoudig fotograferen
ging helemaal door.
Tijdens het opslaan van een foto op de geheu­genkaart wordt de gemaakte opname op de monitor weergegeven (zie afbeelding) en brandt het toegangslampje naast de kaartsleuf. Schakel
de camera niet uit, verwijder de geheugen­kaart en/of de batterijen niet en koppel de eventueel aangesloten lichtnetadapter niet los zolang het lampje brandt. Door tijdens het
opslaan de geheugenkaart te verwijderen of de stroomvoorziening te onderbreken, kunnen er gegevens verloren gaan.
Sluitergeluid
De D70S is voorzien van een gecombineerde elektronische (CCD) en mechanische sluiter. Deze sluiter werkt op een andere manier dan een mechanische sluiter in een traditionele fotocamera. Hierdoor wordt het interval tussen het geluid van de sluiter en dat van de spiegel vanaf een bepaald moment niet meer kleiner, zelfs niet bij snelle sluitertijden.
30

Eenvoudig weergeven

Foto’s bekijken
Foto's worden automatisch op de monitor weergegeven terwijl ze op de geheugenkaart worden opgeslagen. U kunt foto's ook bekijken met behulp van de monitor.
Tijdens het opnemen
knop: als u hierop drukt, verschijnt de meest recente foto op de
De knop
Instructies—Eenvoudig weergeven
Tijdens het opslaan op de geheu-
genkaart worden foto’s automatisch
weergegeven.
Duw de multi-selector omhoog of omlaag om andere foto’s te bekijken. Duw de multi-selector omlaag om de foto’s in volgorde van opnemen te bekijken of omhoog om ze in omgekeerde volgorde te bekijken.
Foto’s die u niet wilt bewaren verwijderen
Om de foto die op dat moment op de monitor wordt getoond te verwijderen, drukt u op de
knop. Er verschijnt een bevestigingsdialoog. Druk nogmaals op de knop om het beeld te verwijderen en terug te keren naar de weerga­vestand. Druk op een willekeurige andere knop om het dialoogvenster te sluiten zonder de foto te verwijderen.
Meer foto’s maken
Om het weergeven van beelden te beëndigen en terug te keren naar de opnamestand dient u op de knop te drukken of de ontspanknop half in te drukken.
Druk op de knop om de laatst
genomen foto weer te geven.
31
Onderwerpsstanden (Digital Vari-Program – D.V.P.)
Creatief fotograferen
De D70S beschikt over zeven verschillende onderwerps­standen (Digital Vari-Program-standen). Door met de
Instructies—Onderwerpsstanden (Digital Vari-Program – D.V.P.)
keuzeknop een bepaalde onderwerpsstand te kiezen, worden automatisch de optimale camera-instellingen voor het geselecteerde onderwerp gekozen.
Fotograferen met behulp van onderwerpsstanden is al­leen mogelijk als er een objectief met een CPU op de camera is bevestigd. Bij gebruik van een objectief zonder CPU is de ontspanner geblokkeerd. Raadpleeg “Camera-instellin­gen” (
Behalve in de stand kiest de camera automatisch het scherpstelveld waarin zich het dichtstbijzijnde onderwerp bevindt. Zodra de camera op dit onderwerp heeft scherp­gesteld, klinkt er een piepsignaal (niet in de stand ), wordt het geselecteerde scherp­stelveld gemarkeerd ( 8) en wordt de scherpstelling vergrendeld. Als het onderwerp het geselecteerde scherpstelveld verlaat voordat de camera heeft kunnen scherpstel­len, zal de camera scherpstellen op basis van informatie uit andere scherpstelvelden.
32
182) voor meer informatie over de beschikbare opties bij onderwerpsstanden.
Auto
Te gebruiken voor snapshots. De camera-instellingen worden automatische aangepast aan het onderwerp en de belichting. Dit resulteert in levendige, vloeiende foto's met een goed uitge­balanceerde verzadiging, kleurstelling en verscherping.
• Flitssynchronisatie wordt ingesteld op eerste gordijn. Andere standen kunnen worden geselecteerd (
96).
Portret
Te gebruiken voor portretfotografi e. Het onderwerp staat duidelijk op de voorgrond terwijl de achtergrond vaag wordt gehouden om de compositie diepte te geven.
De mate waarin de achtergrond vaag wordt gehouden, is afhankelijk
• van de hoeveelheid licht. Vergroot de afstand tussen onderwerp en achtergrond of gebruik een teleobjectief voor optimale resultaten.
• Flitssynchronisatie wordt ingesteld op eerste gordijn. Andere standen kunnen worden geselecteerd (
Landschap
Te gebruiken voor levendige landschapsfoto's met een scherp contrast en heldere kleuren (bijvoorbeeld opnames van grote gebouwen, bergmassieven, etc.).
Gebruik een groothoekobjectief voor een breder gezichtsveld.
• Ingebouwde fl itser en AF-hulpverlichting worden automatisch uitgeschakeld en worden niet geactiveerd, zelfs niet bij onvol­doende licht.
Scherpstelling
96).
Close up
Te gebruiken voor close-up-opnamen van bloemen, insecten en andere kleine objecten waarbij het onderwerp duidelijk op de voor­grond moet staan. Rood- en groentinten worden bijzonder levendig vastgelegd.
• Camera selecteert automatisch het middelste scherpstelveld. An­dere scherpstelvelden kunnen worden geselecteerd.
• Met behulp van een statief, de zelfontspanner ( afstandsbediening ( voorkomen dat opnamen bij lange sluitertijden onscherp worden.
Gebruik van Micro-Nikkor objectieven wordt aanbevolen. Gebruik van andere objec-
tieven is mogelijk door scherp te stellen op de minimale scherpstelafstand. Bij gebruik van een zoomobjectief kunt u inzoomen om het onderwerp groter te laten lijken.
• Flitssynchronisatie wordt ingesteld op eerste gordijn. Andere standen kunnen wor­den geselecteerd (
107) of MC-DC1 afstandsbedieningskabel ( 191) kunt u
96).
105) en/of de optionele ML-L3
Sport
Dankzij korte sluitertijden wordt actie dynamisch vastgelegd met het onderwerp duidelijk op de voorgrond.
• Camera blijft continu scherpstellen zolang de ontspanknop half ingedrukt blijft en volgt een bewegend onderwerp van het ene scherpstelveld naar het andere. Controleer voor het nemen van de foto eerst de scherpstelindicator () in de zoeker: het is nu immers ook mogelijk de ontspanknop volledig in te drukken als het onderwerp niet scherp in beeld is.
• Gebruik een teleobjectief voor optimale resultaten. Bij fotograferen met een tele­objectief is gebruik van een statief aanbevolen om onscherpe opnames te voorko­men.
• Ingebouwde fl itser en AF-hulpverlichting worden automatisch uitgeschakeld en worden niet geactiveerd, zelfs niet bij onvoldoende licht.
Nachtlandschap
Lange sluitertijden zorgen voor overweldigende nachtlandschappen terwijl de kenmerkende beeldruis en verkleuring bij opnamen met weinig licht worden geminimaliseerd.
• Met behulp van een statief, de zelfontspanner ( optionele ML-L3 afstandsbediening ( bedieningskabel ( onscherp worden. Gebruik ruisonderdrukking bij sluitertijden van langer dan 1 seconde om beeldruis te voorkomen (
• Gebruik voor het maken van nachtportretten de onderwerpsstand
• Ingebouwde fl itser en AF-hulpverlichting worden automatisch uitgeschakeld en worden niet geactiveerd, zelfs niet bij onvoldoende licht.
191) kunt u voorkomen dat opnamen bij lange sluitertijden
107) of MC-DC1 afstands-
133).
105) en/of de
.
33
Instructies—Onderwerpsstanden (Digital Vari-Program – D.V.P.)
Nachtportret
Zorgt voor een natuurlijk evenwicht tussen hoofdonderwerp en
Instructies—Onderwerpsstanden (Digital Vari-Program – D.V.P.)
achtergrond in portretten die worden gemaakt bij weinig licht. Verlicht het onderwerp van een nachtopname op natuurlijke wijze, zelfs bij het gebruik van fl itslicht.
Met behulp van een statief, de zelfontspanner ( 105) en/of de optio-
nele ML-L3 afstandsbediening (
107) of MC-DC1 afstandsbedieningskabel ( 191) kunt u voorkomen dat opnamen bij lange sluitertijden onscherp worden. Gebruik ruisonderdruk­king bij sluitertijden van langer dan 1 seconde om beeldruis te voorkomen (
133).
• Gebruik voor het maken van nachtopnamen zonder expliciet onderwerp de opnamestand
.
• Flitssynchronisatie wordt ingesteld op langzame synchronisatie. Andere stan­den kunnen worden geselecteerd (
96).
Klepje van de aansluiting voor de afstandsbedieningskabel
Om te voorkomen dat de camera beschadigd raakt door vocht dat binnenkomt via de aan­sluiting voor de afstandsbedieningskabel, moet u het klepje van deze aansluiting gesloten houden in natte of vochtige omgevingen.
Waarschuwing over-/onderbelichting
Als de foto bij de huidige instellingen onder- of overbelicht zou worden, wordt op het LCD­venster of in de zoeker één van de volgende aanduidingen weergegeven:
BeschrijvingAanduiding
Onderwerp overbelicht. Gebruik een grijsfi lter (optioneel).
Onderwerp onderbelicht. Kies een hogere gevoeligheid (ISO-equivalent, 46).
Kleurruimte
Onderwerpsstanden gebruiken de sRGB-kleurruimte ( 59).
Zelfontspanner, afstandsbediening en afstandsbedieningskabel
De zelfontspanner en de optionele afstandsbedieningsaccessoires kunnen worden gebruikt om de sluiter op afstand te bedienen en om onscherpe opnamen als gevolg van cameratril­lingen te voorkomen. Bij de standaardinstellingen van de zelfontspanner ontspant de sluiter ongeveer tien seconden nadat de ontspanknop is ingedrukt ( 105). Met de optionele ML­L3 afstandsbediening kan de ontspanknop direct worden bediend of met een vertraging van twee seconden ( 107), terwijl de optionele MC-DC1 afstandsbedieningskabel de ontspan­knop op afstand kan bedienen en een vergrendeling voor de ontspanknop bevat (raadpleeg de handleiding van de MC-DC1 voor meer informatie).
Belichtingsmethoden P, S, A en M
Ter aanvulling van de instellingen die beschikbaar zijn in de
stand, kunnen met de belichtingsmethoden P, S, A en
M de instellingen voor sluitertijd en diafragma, witbalans, beeldoptimalisatie en belichtingscorrectie worden gewij­zigd. Zie “Foto's maken” ( 35).
34

Foto’s maken

De fi jne kneepjes
Bij “Instructies: Eenvoudig fotograferen” heeft u geleerd welke handelingen u in welke volgorde moet uitvoeren om bij de meest gebruikte instel­lingen foto’s te maken. In dit hoofdstuk wordt uit­gelegd hoe en wanneer u de camera-instellingen kunt wijzigen voor het fotograferen onder andere opnameomstandigheden.
35

Opnameopties gebruiken

In het onderstaande diagram kunt u opzoeken wanneer u de in dit hoofdstuk
Foto’s maken
beschreven opnameopties kunt gebruiken.
Foto’s “korrelig” bij vergroten?
Bestanden te groot voor e-mail?
Meer foto’s op een geheugenkaart?
Sluiter-reactietijd te lang?
Foto’s onscherp?
Zelfportret maken?
Foto’s onscherp door bewegen van de camera?
Fotograferen met de standaardin­stellingen?
Beeldkwaliteit en –grootte ( 41–45)
Kies hoge waarden voor kwaliteit en formaat als u foto’s maakt die u wilt vergroten. Kies lage waarden voor foto’s die u elektronisch wilt versturen of als u ruimte op de ge­heugenkaart wilt besparen.
Opnamestand kiezen ( 62–63)
Kies voor beeld-voor-beeldopname of continu-opname.
Scherpstelling ( 64–74)
Geef voorrang aan een nauw­keurige scherpstelling of slui­ter-reactietijd. Selecteer hoe het scherpstelveld wordt gekozen en of scherpstelling handmatig of au­tomatisch moet plaatsvinden.
Zelfontspannerstand( 105–106)
Laat de sluiter na het indrukken van de ontspanknop vertraagd ontspannen.
Gebruik van de afstandsbediening (
Gebruik de optionele afstandsbe­diening om de camera op afstand te bedienen.
Reset met twee knoppen ( 111)
Opnameopties terugzetten op de standaardwaarden.
107–110)
36
Foto’s vlak en levenloos?
Foto's optimaliseren ( 56–61)
Pas verscherping, contrast, kleur­ruimte, verzadiging en kleurscha­kering naar eigen inzicht aan.
Foto’s vertonen een rode of blauwe zweem?
Foto’s maken
Kleuren onnatuurlijk?
Onderwerp overbelicht?
Onderwerp te donker of onderbelicht?
Gevoeligheid ( 46–47)
Kies een hogere gevoeligheid om de hoeveelheid benodigd licht voor een geslaagde opname te verminderen.
Witbalans ( 48–55)
Stem de witbalans af op het licht voor natuurlijke kleuren.
Bracketing ( 87–93)
Maak een serie foto’s met telkens een kleine variatie van de geselec­teerde belichtingswaarde, fl itsin­tensiteit of witbalans.
Lichtmeting ( 75)
Kies hoe de camera de belichting instelt.
Belichtingsstand ( 76–83)
Stel de sluitertijd (hoe lang de CCD aan licht wordt blootgesteld) en het diafragma (de grootte van de opening waardoor het licht de camera binnen­komt) in voor verschillende effecten.
Belichtingscorrectie ( 86)
Pas de door de camera gekozen belichtingswaarde aan.
Flitsfotografi e ( 94–104)
Gebruik de ingebouwde fl itser voor ex­tra licht bij het fotograferen van schaars­of onderbelichte onderwerpen.
Foto’s onscherp?
37
In het onderstaande schema wordt de basisvolgorde aangegeven voor het wijzigen van de instellingen bij het maken van een foto. Lees voordat u ver-
Foto’s maken
der gaat eerst “Gebruik van cameramenu’s”( 39) voor meer informatie over menuhandelingen.
Waar ga ik de foto voor gebruiken?
Beeldkwaliteit en -grootte ......................................................
Foto's optimaliseren ............................................................... 56–61
Het Opnamemenu ................................................................. 132–134
Hoe is het licht?
Gevoeligheid (ISO-equivalent).................................................
Witbalans ..............................................................................
Ga ik één foto of een serie foto’s maken?
Opnamestand kiezen .............................................................
Wat is mijn onderwerp en welke compositie kies ik?
Scherpstelling ........................................................................ 64–74
Hoe belangrijk is de achtergrondverlichting voor mijn foto?
Belichting: lichtmeting ............................................................
Wat is mijn prioriteit bij dit onderwerp, sluitertijd of diafragma?
Belichting: belichtingsstand ....................................................
Is mijn onderwerp erg helder, donker of contrastrijk?
Belichting: belichtingscorrectie................................................
Belichting: bracketing .............................................................
Heb ik een fl itser nodig?
Flitsfotografi e.........................................................................
Optionele accessoires: Optionele fl itsers .................................
Hoe wil ik de sluiter besturen?
Zelfontspannerstand .............................................................. 105–106
Gebruik van de afstandsbediening.......................................... 107–110
41–45
46–47
48–55
62–63
76–83
87–93
94–104
186–189
75
86
38

Gebruik van cameramenu’s

Basishandelingen menu’s
In de volgende vier hoofdstukken worden de instellingen besproken die u via de cameramenu's kunt wijzigen. Zet de camera aan en druk op de knop om de cameramenu's weer te geven.
Een menu kiezen
De camera heeft vier hoofdmenu’s: het Weergavemenu, het Opnamemenu, het CSM (Persoonlijke instellingen) menu en het Setup-menu. Wanneer u de menuknop indrukt, toont de camera het laatstgebruikte menu. Zo selecteert u een ander menu:
1
Foto’s maken—Gebruik van cameramenu’s
Als het menuonderdeel gemarkeerd
is, druk dan op de knop.
2
Selecteer een menu.
Het CSM (Persoonlijke Instellingen) menu ( 161)
In het Persoonlijke Instellingen menu worden standaard de opties R t/m 9 weergege­ven. Het is echter ook mogelijk alle opties weer te geven.
(Wanneer een pictogram is ge­markeerd, kunt u de menunamen weergeven door de multi-selector
naar links te duwen.)
3
Plaats de cursor in het geselecteerde
menu.
39
Een optie selecteren
Zo wijzigt u de instellingen voor een onderdeel in het huidige menu:
Foto’s maken—Gebruik van cameramenu’s
21
Markeer het menuonderdeel. Geef de opties weer.
3
Markeer een optie.
• Om terug te keren naar het vorig menu zonder een optie te selecteren, dient u de multi-selector naar links te duwen.
• Sommige opties worden in een submenu geselecteerd. Herhaal stap 3 en 4 om een optie in een submenu te selecteren.
• Sommige opties zijn in bepaalde standen niet beschikbaar tijdens het op­slaan van foto's op de geheugenkaart of wanneer er geen geheugenkaart in de camera is geplaatst.
• Als u op de knop drukt, wordt dezelfde functie uitgevoerd als wanneer u de multi-selector naar rechts duwt. In sommige gevallen kunt u alleen een optie selecteren met behulp van de knop.
De menu’s verlaten
Om een menu te verlaten, dient u op de knop te drukken (druk twee­maal op de knop als er een menuoptie is gemarkeerd). U kunt de me­nu's ook verlaten door op de knop te drukken om de weergavestand te verlaten of door de camera uit te zetten. Om de menu's te verlaten en de camera scherp te stellen voor de volgende opname, dient u de ontspanknop half in te drukken.
40
4
Selecteer een optie.

Beeldkwaliteit en –grootte

Middel
(1 : 8)
Laag
(1 : 4)
Hoog
(1 : 16)
Opslagcapaciteit effectief gebruiken
De beeldkwaliteit en –grootte bepalen samen hoeveel ruimte een foto op de geheugenkaart inneemt.

Beeldkwaliteit

De D70S ondersteunt de volgende beeldkwaliteitopties (lijst in afl opende volgorde van beeldkwaliteit en bestandsgrootte):
Optie Beschrijving
NEF (Raw)
(RAW)
JPEG Fijn
(FINE)
JPEG Normaal
(NORM)
JPEG Basis
(BASIC)
NEF+JPEG
Basis
(RAW BASIC)
NEF (Raw) / NEF + JPEG
NEF-beelden kunnen alleen worden bekeken met behulp van PictureProject of Nikon Capture 4 versie 4.2 of later (apart verkrijgbaar; 191). Worden foto's die werden opgenomen met NEF+JPEG Basis op de camera bekeken, dan verschijnt alleen het JPEG-beeld. Worden foto's die werden gemaakt met de instelling NEF+JPEG Basis verwijderd, dan wordt zowel het NEF-beeld als het JPEG-beeld verwijderd.
Bestandsnamen
Foto’s worden opgeslagen als beeldbestanden en krijgen daarbij een bestandsnaam toegekend met de structuur “DSC_nnnn.xxx,”. Hierbij is nnnn een viercijferig getal tus­sen de 0001 en 9999 dat de camera automatisch in oplopende volgorde van grootte toekent en xxx een van de volgende, uit drie letters bestaande, extensies: “NEF” voor NEF-beelden, “JPG” voor JPEG-beelden en “NDF” voor referentiefoto’s voor beeldreini­ging ( 166). NEF- en JPEG-bestanden die zijn aangemaakt met de instelling NEF+JPEG Basis hebben dezelfde bestandsnaam, maar een verschillende extensie. Bij foto’s die zijn gemaakt met de instelling II (Adobe RGB) bij Bld.optimalsrn > Kleurstand begint de bestandsnaam met een liggend streepje, bijvoorbeeld “_DSC0001.JPG” ( 56).
Bestandstype
NEF
JPEG
NEF+
JPEG
Ruwe 12-bits gegevens van de beeldsensor worden rechtstreeks op de geheugenkaart opgeslagen in gecom­primeerd Nikon Electronic Image Format (NEF).
Hoge beeldkwaliteit, geschikt voor vergro­tingen en kwaliteitsprints.
Normale beeldkwaliteit, geschikt voor de meeste toepassingen.
Basis beeldkwaliteit, geschikt voor afbeel­dingen die u via e-mail wilt versturen of op websites wilt plaatsen.
Er worden twee beelden opgeslagen, één NEF (RAW) beeld en één JPEG-beeld van basiskwaliteit. De beeld­grootte ( 43) wordt automatisch ingesteld op L; de grootte van het JPEG-beeld is 3008 × 2000 pixels.
(1 : 4)
Middel
Hoog
(1 : 16)
Laag
(1 : 8)
Mate van compressie
41
Foto’s maken—Beeldkwaliteit en -grootte
U kunt de beeldkwaliteit instellen door middel van de optie Beeldkwaliteit in het Opnamemenu of door de QUAL knop in te drukken en de hoofdinstel-
Foto’s maken—Beeldkwaliteit en -grootte
schijf rond te draaien.
Het menu Beeldkwaliteit
Markeer Beeldkwaliteit in het Opname-
1
menu ( 132) en duw de multi-selector naar rechts.
Markeer de gewenste optie en duw de multi-
2
selector naar rechts. Het Opnamemenu ver­schijnt nu.
De QUAL knop
Als de monitor is uitgeschakeld, kunt u de beeld­kwaliteit instellen door op de QUAL knop te druk­ken en de instelschijf rond te draaien tot op het LCD-venster de gewenste beeldkwaliteit wordt weergegeven:
42

Beeldgrootte

De beeldgrootte wordt gemeten in pixels. Kleinere beelden leveren een klei­ner bestand op, waardoor ze geschikt zijn voor foto’s die per e-mail worden verstuurd of op webpagina’s worden afgebeeld. Omgekeerd geldt echter dat hoe groter het beeld is, des te groter het kan worden afgedrukt zonder dat het “korrelig” wordt. Stem de beeldgrootte af op de hoeveelheid ruimte op de geheugenkaart en het doel waarvoor het beeld zal worden gebruikt.
Optie
U kunt de beeldgrootte instellen met behulp van de optie Beeldformaat in het Opnamemenu of door op de QUAL knop te drukken en met de se­cundaire instelschijf de gewenste grootte te selecteren. Beeldformaat kan niet worden geselecteerd als de beeldkwaliteit is ingesteld op NEF (Raw) of NEF+JPEG Basis. Wanneer ze worden geopend in PictureProject of Nikon Capture 4 versie 4.2 of later, zijn NEF-beelden 3008 × 2000 pixels groot. Werd NEF+JPEG Basis voor beeldkwaliteit geselecteerd ( 41), dan is de grootte van het JPEG-beeld vast ingesteld op L (3008 × 2000 pixels).
Het menu Beeldformaat
Markeer Beeldformaat in het Opname-
1
menu ( 132) en duw de multi-selector naar rechts.
Grootte (pixels) Grootte (±) wanneer afgedrukt bij 200 dpi
3008 × 2000 L (3008 × 2000)
2240 × 1488 M (2240 × 1488)
38 × 25 cm
28 × 19 cm
19 × 13 cm 1504 × 1000 S (1504 × 1000)
Foto’s maken—Beeldkwaliteit en -grootte
Markeer de gewenste optie en duw de multi-
2
selector naar rechts. Het Opnamemenu ver­schijnt nu.
43
De QUAL knop
Als de monitor uit staat, kunt u de beeldgrootte
Foto’s maken—Beeldkwaliteit en -grootte
instellen door op de QUAL knop te drukken en de secundaire instelschijf rond te draaien tot op het LCD-venster de gewenste beeldgrootte wordt weergegeven:
44
Geheugenkaartcapaciteit en beeldkwaliteit/- grootte
De onderstaande tabel toont hoeveel foto's bij benadering kunnen worden opgesla­gen op een kaart van 256 MB bij verschillende instellingen voor beeldkwaliteit en beeldgrootte.
Beeldkwaliteit Beeldgrootte
Bestandsgrootte*Aantal beelden*Buffercapaciteit
NEF (Raw) 4 445,0 MB
9 732,9 MBL
JPEG Fijn
71301,6 MBM
192790,8 MBS
121441,5 MBL
JPEG Normaal
72530,8 MBM
275280,4 MBS
192790,8 MBL
JPEG Basis
74810,4 MBM
499500,2 MBS
NEF+JPEG Basis 4 39 5,8 MB
*
Alle waarden zijn schattingen. Bestandsgrootte is mede afhankelijk van het onderwerp.
Maximum aantal beelden dat in de geheugenbuffer kan worden opgeslagen. Het
L
**
werkelijke aantal beelden dat kan worden gemaakt voordat de buffer vol raakt, kan variëren afhankelijk van het gebruikte merk geheugenkaart.
Grootte JPEG-beeld vast ingesteld op L. Wanneer een NEF beeld wordt geopend in PictureProject of Nikon Capture 4 versie 4.2 of later, dan is het 3008 × 2000 pixels groot.
**
Totale bestandsgrootte van NEF (RAW) en JPEG-beeldparen.
Geheugenkaarten met grote capaciteit
Wanneer er bij de huidige instellingen duizend of meer beelden op de geheugenkaart kunnen worden opge­slagen, wordt het aantal resterende opnamen weer­gegeven in duizenden, naar beneden afgerond op het dichtstbijzijnde honderdtal (als er bijvoorbeeld plaats is voor circa 1260 opnamen, dan toont de opnameteller 1,2 K).
Foto’s maken—Beeldkwaliteit en -grootte
45

Gevoeligheid (ISO-equivalent)

Sneller op licht reageren
“Gevoeligheid” is het digitale equivalent van fi lmsnelheid. Hoe hoger de gevoeligheid, des te minder licht er nodig is om een foto te maken, zodat u
Foto’s maken—Gevoeligheid (ISO-equivalent)
snellere sluitertijden of kleinere diafragma’s kunt gebruiken.
1
U kunt de gevoeligheid in stappen van ongeveer overeenkomt met het bereik van ISO 200 tot ISO 1600. U kunt de gevoeligheid instellen door middel van de optie ISO in het Opnamemenu of door op de ISO knop te drukken en met de hoofdinstelschijf de gewenste waarde te selecteren.
Het menu ISO
Markeer ISO in het Opnamemenu ( 132) en
1
duw de multi-selector naar rechts.
Markeer de gewenste optie en duw de multi-
2
selector naar rechts. Het Opnamemenu ver­schijnt nu.
/3 LW instellen in een bereik dat
Gevoeligheid
Hoe hoger de gevoeligheid, des te groter wordt de kans op “ruis” op de foto, in de vorm van her en der verspreide felgekleurde pixels.
5—ISO Auto ( 142)
Wanneer u Aan heeft geselecteerd bij Persoonlijke Instelling 5 (ISO auto), dan wijkt de camera automatisch af van de door gebruiker ingestelde gevoeligheid om de foto optimaal te belichten.
46
De ISO knop
Als de monitor is uitgeschakeld, kunt u de gevoe­ligheid instellen door op de ISO knop te drukken en de hoofdinstelschijf rond te draaien tot op het LCD-venster de gewenste gevoeligheid wordt weergegeven:
Foto’s maken—Gevoeligheid (ISO-equivalent)
47

Witbalans

Kleuren natuurgetrouw weergeven
De kleur die een voorwerp weerkaatst hangt af van de kleur van de lichtbron. Het menselijk brein is in staat dergelijke kleurveranderingen te compenseren.
Foto’s maken—Witbalans
Als gevolg hiervan ziet een wit voorwerp er altijd wit uit, of we het nu in de schaduw, in zonlicht of bij gloeilampverlichting bekijken. In tegenstelling tot een conventionele camera, kan een digitale camera deze correctie nabootsen door beelden bij te werken aan de hand van de kleur van de lichtbron. Dit wordt “witbalans” genoemd. Voor natuurgetrouwe kleuren dient u voor de opname de witbalans af te stemmen op de lichtbron. Als de keuzeknop is ingesteld op P, S, A of M, kunt u hiervoor kiezen uit de volgende opties:
Kleurtem­peratuur bij benadering
Automatisch
Gloeilamplicht
* Fijnregeling ingesteld op 0.
8000 K
3000 K
4200 KTL-licht
5200 KDir. zonlicht
5400 KFlitslicht
6000 KBewolkt
8000 KSchaduw
Bij de meeste lichtbronnen is het aan te bevelen automatische witbalans te gebruiken. Als u daarmee niet het gewenste resultaat kunt bereiken, kies dan een optie uit de tabel hierboven of gebruik vooringestelde witbalans (Preset).
3500–
Preset
*
Witbalans wordt automatisch aangepast aan de hand van de kleurtemperatuur gemeten door de 1005-pixel RGB-sensor en de beeldsensor. Gebruik voor optimale resultaten een type G of D objectief. Bij gebruik van de ingebouwde fl itser of een SB-800 of SB-600 fl itser wordt de witbalans automatisch afgestemd op de omstandigheden bij het ontsteken van de fl itser.
Voor het maken van foto's bij gloeilampverlichting.
Voor het maken van foto's bij TL-verlichting.
Voor het fotograferen van onderwerpen in direct zonlicht.
Voor gebruik van de ingebouwde fl itser of een externe Nikon-fl itser.
Voor overdag buiten fotograferen bij bewolkte lucht.
Voor overdag buiten fotograferen van onderwer­pen in de schaduw.
Gebruik een grijs of wit voorwerp of een bestaande foto als referentiebron voor de witbalans ( 52).
BeschrijvingOptie
48
U kunt de witbalans instellen door middel van de optie Witbalans in het Opname­menu of door de WB knop in te drukken en de hoofdinstelschijf rond te draaien.
Het menu Witbalans
Markeer Witbalans in het Opnamemenu (
1
132) en duw de multi-selector naar rechts.
Markeer de gewenste optie en duw de multi-
2
selector naar rechts. Als Preset is geselecteerd, verschijnt er een menu met vooringestelde witbalansopties ( 52). Als u een andere optie selecteert, verschijnt er een dialoogvenster waarin u de witbalans nauwkeurig kunt afstellen ( 50).
De WB knop
Als de monitor is uitgeschakeld, kunt u de wit­balans instellen door op de WB knop te drukken en de hoofdinstelschijf rond te draaien tot op het LCD-venster de gewenste witbalansinstelling wordt weergegeven:
Foto’s maken—Witbalans
Flitsers aangesloten via fl itskabel
Het kan zijn dat automatische witbalans niet het gewenste resultaat oplevert als u met behulp van een fl itskabel een externe fl itser op de AS-15 accessoireschoenadapter heeft bevestigd. Gebruik vooringestelde witbalans of zet de witbalans op Flitslicht en stel de witbalans nauwkeurig af.
12—Bracketing ( 146) Wanneer u WB bracketing heeft geselecteerd bij Persoonlijke Instelling 12 (Bracke­ting), produceert de camera een aantal beelden telkens wanneer u de ontspanknop
indrukt. De witbalans wordt gevarieerd tot iets boven en iets onder de geselecteerde waarde in het menu Witbalans.
49

Witbalans nauwkeurig instellen

Wanneer de witbalans niet op Preset (vooringesteld) staat ingesteld, kunt u
Foto’s maken—Witbalans
de witbalans nauwkeurig afstellen om variaties in de kleur van de lichtbron te compenseren of om het beeld een warme of koele zweem te geven. Voor een blauwige zweem of om een lichtbron met een gele of rode gloed te compen­seren, gebruikt u een hogere instelling, voor een rode of gele zweem of om lichtbronnen met een blauwe gloed te compenseren, gebruikt u een lagere wit­balansinstelling. U kunt de witbalans in stappen van één wijzigen van +3 tot –3. Behalve bij de stand TL-licht komt iedere stap overeen met circa 10 mired.
U stelt de witbalans nauwkeurig af met behulp van de optie Witbalans in het Opnamemenu of door op de WB knop te drukken en met secundaire in­stelschijf de gewenste waarde te selecteren. Als u een andere waarde instelt dan ± 0, wordt het pictogram op het LCD-venster weergegeven.
Het Witbalans menu
Markeer in het Witbalans menu ( 49) een
1
andere optie dan Preset en duw de multi-se- lector naar rechts.
Duw de multi-selector omhoog of omlaag
2
om de gewenste waarde te kiezen en duw de multi-selector daarna naar rechts. Het Opna­memenu verschijnt nu.
Kleurtemperatuur
De waargenomen kleur van een lichtbron varieert afhankelijk van de waarnemer en andere omstandigheden. Kleurtemperatuur is een objectieve maat van de kleur van een lichtbron, omschreven als de temperatuur tot welke een voorwerp verhit zou moeten worden om licht in dezelfde golfl engten uit te stralen. Lichtbronnen met een kleurtemperatuur in de regio van 5000-5500 K lijken wit, terwijl lichtbronnen met een lagere kleurtemperatuur, zoals gloeilampen, enigszins geel of rood overkomen. Licht­bronnen met een hogere kleurtemperatuur lijken ietwat blauwig.
50
De WB knop
Als de monitor is uitgeschakeld, kunt u de wit­balans nauwkeurig instellen door op de WB knop te drukken en met de secundaire instelschijf de gewenste witbalanswaarde te selecteren.
Fijnregelen en kleurtemperatuur
Hieronder worden bij benadering de kleurtemperaturen gegeven voor andere instel­lingen dan A (automatisch) (de waarden kunnen afwijken van de kleurtemperaturen gemeten met een fotokleurmeter).
Dir. zon-
*
Gloeilamplicht
+3 2700 K 2700 K 4800 K 4800 K 5400 K 6700 K
+2 2800 K 3000 K 4900 K 5000 K 5600 K 7100 K
+1 2900 K 3700 K 5000 K 5200 K 5800 K 7500 K
±0 3000 K 4200 K 5200 K 5400 K 6000 K 8000 K
–1 3100 K 5000 K 5300 K 5600 K 6200 K 8400 K
–2 3200 K 6500 K 5400 K 5800 K 6400 K 8800 K
–3 3300 K 7200 K 5600 K 6000 K 6600 K 9200 K
* De ophogingswaarden bij TL-licht geven de grote verschillen in kleurtemperatuur
weer bij de diverse typen TL-lichtbronnen, variërend van lage temperatuur stadion­verlichting tot hoge temperatuur kwikdamplampen.
Mired-waarde
Een willekeurig verandering in kleurtemperatuur levert een groter kleurverschil op bij lage kleurtemperaturen dan bij hoge kleurtemperaturen. Bij bijvoorbeeld een kleurtemperatuur van 6000 K heeft een wijziging van 1000 K vrijwel geen effect op de kleur, terwijl dezelfde wijziging bij een kleurtemperatuur van 3000 K een groot kleurverschil zou produceren. Mired, een waarde die wordt berekend door de inverse van de kleurtemperatuur met 106 te vermenigvuldigen, is een kleurtemperatuurmaat waarbij rekening wordt gehouden met deze variatie. Daarom wordt deze waarde gebruikt bij kleurtemperatuurcorrectiefi lters.
• 4000 K – 3000 K =1000 K : 83 mired
• 7000 K – 6000 K =1000 K : 24 mired
licht FlitslichtTL-licht
Bewolkt
(daglicht)
Schaduw
(daglicht)
51
Foto’s maken—Witbalans

Vooringestelde witbalans

Vooringestelde witbalans wordt gebruikt voor het
Foto’s maken—Witbalans
vastleggen en oproepen van persoonlijke witbalans­instellingen voor het fotograferen bij variabele licht­bronnen, het corrigeren van sterk gekleurde licht­bronnen of het opnieuw gebruiken van de witbalans van een bestaande foto. Er zijn twee methoden om persoonlijke witbalansinstellingen op te slaan:
Methode
Witbalans
meten
Witbalans
van be-
staande foto
kopiëren
De camera kan slechts één waarde voor de vooringestelde witbalans per keer opslaan. Als u een nieuwe waarde meet of kopieert, wordt de bestaande waarde overgeschreven. Bij het meten van een nieuwe witbalanswaarde wordt Preset automatisch ingesteld op Meten.
Een waarde voor de witbalans meten
Plaats een neutraalgrijs of wit voorwerp onder de belichting die voor de defi nitieve foto zal worden gebruikt. Bij studioverlichting kunt u een grijs-
1
kaart van 18% gebruiken om het referentievoorwerp grijs te laten lijken. Selecteer Meten in het Preset menu ( 55) of
druk op de WB knop en draai aan de hoofdinstel-
2
schijf tot op het LCD-venster geven. De witbalans wordt ingesteld op de laatst geselecteerde waarde voor de vooringestelde wit­balans. Als er geen eerder geselecteerde waarde bestaat, wordt de witbalans ingesteld op 5200 K, wat overeenkomt met Dir. zonlicht.
Een neutraalgrijs of wit voorwerp wordt onder de verlichting geplaatst die in de uitein­delijke foto zal worden gebruikt en de witbalans wordt gemeten door de camera.
De witbalanswaarde wordt gekopieerd van een foto die is gemaakt met een D70S (eventueel kan voor deze bronfoto een RAW-beeld worden gebruikt waarvan de witbalans is aangepast met behulp van de optie voor het wijzigen van de witbalans in Nikon Capture 4 versie 4.2 of hoger).
Beschrijving
wordt weerge-
Witbalans meten
U kunt de vooringestelde witbalans meten in de standen P, S, A en M. In deze standen wordt de belichting voor een nauwkeurig resultaat automatisch met één LW verhoogd. In de stand M verkrijgt u het beste resultaat door de belichting op ± 0 LW te zetten, zoals wordt aangegeven door de elektronische analoge belichtingsindicator.
52
Laat de WB knop kort los en druk deze daarna
3
opnieuw in tot het pictogram op het LCD­venster gaat knipperen. Er verschijnt ook een knipperende in de opnameteller van het LCD-venster en de zoeker.
Richt de camera zo dat het referentievoorwerp
4
de zoeker vult en druk de ontspanknop hele­maal in. De camera meet de witbalanswaarde en gebruikt deze waarde als u een voorin­gestelde witbalans selecteert. Er wordt geen foto gemaakt; ook wanneer de camera niet staat scherpgesteld, kan de witbalans nauwkeurig worden gemeten.
Druk op de WB knop om deze stand te verlaten zonder een nieuwe waarde voor witbalans te meten.
Als de camera in staat was de witbalans
5
te meten, gaat gedurende drie seconden
op het LCD-venster en in de zoeker knipperen. Druk de ontspanknop half in of wacht tot de belichtingsmeters worden uitgeschakeld om terug te keren naar de op­namestand.
Als het te licht of te donker is, kan het voor­komen dat de camera de witbalans niet kan meten. In dat geval knippert gedurende drie seconden op het LCD-venster en in de zoeker. Ga terug naar stap 4 en meet de witbalans opnieuw.
Foto’s maken—Witbalans
53
Witbalans van een foto kopiëren
Om de witbalanswaarde van een bestaande foto op de geheugenkaart te kopi-
Foto’s maken—Witbalans
eren, opent u het Witbalans menu (
49) en voert u de volgende stappen uit:
1
Markeer Preset.
3
Markeer Gebruik foto.
* Ga door met stap 11 als u de witbalanswaarde voor de huidige foto wilt gebruiken.
Als er geen foto wordt weergegeven, wordt de vooringestelde witbalans ingesteld op 5200 K (Dir. zonlicht).
5
Markeer Selecteer foto.
7
2
Geef opties weer.
4
Geef de huidige bronfoto weer.
6
Geef de lijst met mappen weer.
8
*
Markeer de gewenste map.
54
Geef de foto's in de geselecteerde map weer.
9
10
Foto’s maken—Witbalans
Markeer foto.
† Sommige weergegeven foto's zijn mogelijk met een andere camera gemaakt: deze
kunnen niet als bronfoto voor vooringestelde witbalans worden gebruikt. Hiervoor zijn alleen foto's gemaakt met de D70S geschikt.
11
Markeer Deze foto.
‡ Herhaal stap 5 – 12 om een andere foto te selecteren.
Huidige waarde gebruiken voor vooringestelde witbalans
Om de witbalans in te stellen op de huidige waarde voor de vooringestelde witbalans, doet u het volgende:
Markeer in het Witbalans menu ( 49) Preset
1
en duw de multi-selector naar rechts.
Markeer Meten en duw de multi-selector
2
naar rechts om de witbalans in te stellen op de huidige waarde van de vooringestelde wit­balans en keer terug naar het Opnamemenu.
12
Stel de vooringestelde witbalans in op de
waarde van de geselecteerde foto.
Selecteer foto.
55

Foto's optimaliseren

N
VI
SH
SF
DP
PO
LA
Beeldcorrectie
Wanneer u een onderwerpsstand selecteert, kiest de camera automatisch de instel­lingen voor contouren, contrast, verzadiging en kleurschakering die voor het geko-
Foto’s maken—Foto's optimaliseren
zen onderwerp het beste resultaat opleveren. In de standen P, S, A en M kunt u al naar gelang het soort opname of het doel waarvoor u de foto's wilt gaan gebrui­ken de volgende opties voor beeldoptimalisering selecteren: Normaal, Levendig, Scherper, Zachter, Direct printen, Portret en Landschap. Om de creativiteit van de fotograaf de ruimte te geven, kunnen verscherping, contrast, keurrepro­ductie, verzadiging en kleurschakering ook handmatig worden ingesteld.
BeschrijvingOptie
Normaal
(standaard)
Levendig
Zachter
Direct printen
Portret
Landschap
Eigen
Aanbevolen voor de meeste situaties.
Verhoogt verzadiging, contrast en verscherping voor levendige foto's met heldere rood-, groen- en blauwtinten.
Verscherpt contouren.Scherper
Verzacht contouren. Voor vloeiende, natuurgetrouwe weergave van de huid in portretfoto's of voor foto's die later met fotobe­werkingssoftware worden verscherpt.
Optimaliseert beelden om deze zonder verdere bewerking af te kunnen drukken via een directe USB-aansluiting ( 175). Beelden zijn scherp en helder, zelfs bij vergroten.
Verlaagt het contrast en geeft een natuurlijke uitstraling en een aangename weergave van de huidtint bij portretonderwerpen.
Verhoogt verzadiging en verscherping voor landschapsfoto's met heldere groen- en blauwtinten.
Voor het handmatig instellen van verscherping, contrast, kleur­reproductie, verzadiging en kleurschakering ( 57).
Bij andere instellingen dan Eigen
Bij andere instellingen dan Eigen:
Worden de instellingen voor foto's zo gekozen dat ze onder de huidige omstandighe­den de beste beeldkwaliteit garanderen. De resultaten zijn afhankelijk van de belich­ting en de plaats van het onderwerp in het beeld, zelfs bij onderwerpen van hetzelfde type. Om foto’s met identieke instellingen voor beeldoptimalisering te maken, dient u de optie Eigen te kiezen en de diverse waarden handmatig in te stellen. Zorg ervoor dat Verscherpen en Tooncompens. niet op Automatisch zijn ingesteld.
• Foto’s worden vastgelegd in de kleurruimte sRGB. Als Eigen is geselecteerd, kunt u zelf de kleurruimte kiezen in het Kleurstand menu ( 59).
• Gebruik voor optimale resultaten een type G of D objectief.
56
Opties voor beeldoptimalisering selecteert u als volgt:
Markeer in het Opnamemenu ( 132)
Bld.optimalsrn en duw de multi-selector
1
naar rechts.
Markeer de gewenste optie en duw de multi-
2
selector naar rechts. Als u Eigen selecteert, verschijnt er een menu met de opties die u zelf kunt instellen. In alle andere gevallen wordt het Opnamemenu weergegeven.

Instellingen voor beeldoptimalisering aanpassen

Selecteer Eigen als u de instellingen voor verscherping, contrast, kleurrepro­ductie, verzadiging en kleurschakering wilt wijzigen.
Contouren benadrukken: Verscherpen
Wanneer u een foto maakt, bewerkt de camera het beeld automatisch om het onderscheid tussen lichte en donkere delen te benadrukken en zo de foto scherper te laten lijken. Met de opties in het menu Verscherpen kunt u de mate van verscherping naar eigen voorkeur instellen.
Optie
Automatisch
(standaard)
Normaal
Laag
Medium laag
Medium hoog
Hoog
Geen
Camera past verscherping automatisch aan het onderwerp aan. De mate van verscherping verschilt van beeld tot beeld, zelfs bij onderwer­pen van hetzelfde type. Om meerdere foto's met dezelfde mate van verscherping te maken, dient u een andere instelling te kiezen. Gebruik voor optimale resultaten een type G of D objectief.
De camera voert dezelfde standaard hoeveelheid verscherping uit bij alle beelden.
De contouren in het beeld worden minder dan bij Normaal benadrukt.
De contouren in het beeld worden enigszins minder dan bij Normaal benadrukt.
De contouren in het beeld worden enigszins meer dan bij Normaal benadrukt.
De contouren in het beeld worden meer dan bij Normaal benadrukt.
Het beeld wordt niet verscherpt.
Beschrijving
57
Foto’s maken—Foto's optimaliseren
Contrast wijzigen: Tooncompens.
Bij het opslaan van een foto op de geheugenkaart wordt de toonverdeling in
Foto’s maken—Foto's optimaliseren
het beeld aangepast om het contrast te versterken. Deze aanpassing wordt uitgevoerd door middel van tooncurven, die de relatie tussen de toonverde­ling in het oorspronkelijke beeld en die in het gecorrigeerde beeld defi niëren. Met de opties in het menu Tooncompens. kunt u regelen welk type toon- curve wordt gebruikt.
BeschrijvingOptie
Camera zorgt automatisch voor optimaal contrast door de juiste curve te selecteren. De geselecteerde curve verschilt van
Automatisch
(standaard)
Normaal
Laag contrast
Medium laag
Medium hoog
Hoog contrast
Eigen
beeld tot beeld, zelfs bij onderwerpen van hetzelfde type. Om meerdere foto's met dezelfde curve te maken, dient u een andere instelling te kiezen. Gebruik voor optimale resultaten een type G of D objectief.
De camera gebruikt dezelfde standaardcurve voor alle beelden. Deze optie is geschikt voor de meeste onderwerpen, zowel don­kere als lichte.
Deze curve geeft een "zachter" beeld. Gebruik deze optie om te voorkomen dat hoge lichten bij portretten gemaakt in direct zon­licht worden "uitgebleekt".
Contouren worden enigszins minder sterk benadrukt dan bij Normaal.
Contouren worden enigszins sterker benadrukt dan bij Normaal.
Kies deze curve om details te behouden bij het fotograferen van mistige landschappen en andere onderwerpen met wei­nig contrast.
Met Nikon Capture 4 versie 4.2 of hoger (apart verkrijgbaar) kunt u uw eigen tooncurve defi niëren en naar de camera downloaden. Deze door uzelf ingestelde tooncurve kunt u selecteren met de optie Eigen. Als u geen eigen curve heeft gedefi nieerd, is deze optie gelijk aan Normaal.
58
Kleuren op het productieproces afstemmen: Kleurstand
Bij de D70S heeft u de keus uit diverse kleurstanden, die bepalen welk kleu­rengamut wordt gebruikt voor de reproductie van kleuren. Welke kleurstand het meest geschikt is hangt af van de verdere bewerking die de uiteindelijke foto zal ondergaan.
BeschrijvingOptie
Ia (sRGB)
(standaard)
II (Adobe RGB)
IIIa (sRGB)
Kleurstand
De standen Ia en IIIa worden aanbevolen voor foto’s die zonder verdere bewerking worden afgedrukt of die worden weergegeven in toepassingen die geen kleurbeheer ondersteunen. Deze stand wordt ook aangeraden voor foto’s die worden afgedrukt met ExifPrint, de optie voor direct afdrukken van bepaalde printers, in een printshop of via een andere commerciële afdrukservice. Foto’s die zijn gemaakt in de stand II kunnen ook worden afgedrukt met deze opties, hoewel de kleuren niet zo levendig zullen zijn.
JPEG-foto’s die zijn gemaakt in de stand II, zijn Exif 2.21- en DCF 2.0-compatibel. Toe­passingen en printers die Exif 2.21 en DCF 2.0 ondersteunen, selecteren automatisch de juiste kleurruimte. Als de toepassing of het apparaat Exif 2.21 en DCF 2.0 niet ondersteunt, dient u de juiste kleurruimte handmatig te selecteren. Raadpleeg de do­cumentatie van de toepassing of het apparaat voor meer informatie.
Nikon-software
Gebruik voor de beste resultaten bij het bekijken van de foto's op een computer de PictureProject software (meegeleverd) of Nikon Capture 4 versie 4.2 of later (apart verkrijgbaar). Nikon Capture vormt een uitstekende aanvulling op ieder beeldver­werkingsproces en biedt de unieke mogelijkheid NEF-bestanden direct te bewerken zonder dat de beeldkwaliteit van het origineel wordt aangetast. Worden met de D70S gemaakte foto's geopend in PictureProject of Nikon Capture 4 versie 4.2 of later, dan wordt automatisch de juiste kleurruimte geselecteerd.
Voor portretfoto’s die zonder verdere bewerking worden afgedrukt of gebruikt. Foto’s worden aangepast aan de sRGB­kleurruimte.
Foto’s die met deze instelling zijn opgenomen, worden aan­gepast aan de Adobe RGB-kleurruimte. Deze kleurruimte kan een groter kleurbereik weergeven dan sRGB, waardoor het de beste keus is voor beelden die nog uitgebreide bewerkingen of retouche moeten ondergaan.
Voor natuur- en landschapsfoto’s die zonder verdere bewerking zullen worden afgedrukt of gebruikt. Foto’s worden aangepast aan de sRGB-kleurruimte.
59
Foto’s maken—Foto's optimaliseren
Levendigheid regelen: Verzadiging Verzadiging regelt de levendigheid van kleuren.
Foto’s maken—Foto's optimaliseren
BeschrijvingOptie
Normaal
(standaard)
Gematigd
Verhoogd
Normale levendigheid. Aanbevolen voor de meeste situaties.
Verminderde levendigheid. Voor foto's die u later op de computer wilt bewerken.
Verhoogde levendigheid. Voor extra levendige foto's die u zonder verdere bewerking wilt afdrukken.
Kleuren beheersen: Tint aanpassen
U kunt de kleurschakering wijzigen van –9 ° tot +9 °, in stappen van 3 °. Wan­neer u rood als uitgangskleur neemt en u stelt de kleurschakering hoger dan 0 ° (de standaardwaarde) in, dan creëert u een gele zweem: kleuren die bij 0 ° rood zijn, worden steeds meer oranje naarmate u de instelling verhoogt. Stelt u de kleurschakering lager dan 0° in, dan creëert u een blauwe zweem, zodat de kleuren die bij 0 ° rood zijn steeds paarser worden.
Kleurschakering
Het RGB-kleurmodel dat bij digitale foto’s wordt gebruikt reproduceert kleuren door verschillende hoeveelheden rood, groen en blauw licht te gebruiken. Door twee kleu­ren licht te mengen ontstaat er een scala aan andere kleuren. Bijvoorbeeld rood met een beetje groen gemengd levert oranje op. Bij gelijke hoeveelheden rood en groen ontstaat geel, of geelgroen wanneer iets minder rood wordt gebruikt. Bij vermenging van verschillende hoeveelheden rood en blauw licht ontstaan er kleuren variërend van roodpaars naar paars tot marineblauw. Door groen en blauw te mengen kan men kleu­ren lopend van smaragdgroen tot turkoois verkrijgen. (Het toevoegen van een derde kleur licht resulteert in lichtere schakeringen; als alle drie de kleuren in gelijke hoeveel­heden worden gemengd, varieert het resultaat van wit tot grijs.) Wanneer dit scala aan kleuren in een cirkel wordt gerangschikt, wordt het een kleurenwiel genoemd.
60
Eigen instellingen voor beeldoptimalisering kiezen
Na het kiezen van Eigen in het Bld.optimalsrn menu ( 57) wordt het bij stap 1 getoonde menu weergegeven.
Foto’s maken—Foto's optimaliseren
1
Markeer de optimalisatie optie.
3
Markeer optie.
Herhaal de stappen 1–4 om de andere instellingen te wij-
5
zigen.
7
2
Geef het submenu weer.
4
Maak een selectie.
6
Markeer Gereed.
Ga terug naar het Opnamemenu.
61

Opnamestand kiezen

Enkel beeld, Continu, Zelfontspanner of Afstandsbediening
De gekozen opnamestand bepaalt of de camera één foto tegelijk maakt, een fotoserie maakt, de opname na het indrukken van de ontspanknop vertraagd
Foto’s maken—Opnamestand kiezen
maakt of wordt bediend met behulp van een afstandsbediening.
BeschrijvingStand
Bij het indrukken van de ontspanknop wordt er één foto gemaakt. Terwijl
Enkel beeld
Continu
Zelfontspanner
Afstands-
bediening
vertraagd
Afstands-
bediening
direct
* Gemiddelde opnamesnelheid in de stand M bij
handmatige scherpstelling, een sluitertijd van sec. of korter, uitgeschakelde ruisonderdrukking en voldoende geheugencapaciteit in de buffer. Het aantal foto's dat in de buffer kan worden opgesla­gen is afhankelijk van de gekozen instellingen voor beeldkwaliteit en -grootte (zie tabel rechts). U kunt meer foto’s maken zodra er weer ruimte in het buf­fergeheugen vrij is gekomen.
Alle foto's die in de continustand worden gemaakt, hebben dezelfde beeldoriëntatie als de eerste foto van elke serie, zelfs als u de camerapositie tijdens het fotograferen wijzigt. Als de eerste foto bijvoorbeeld met de camera in horizontale positie wordt gemaakt, hebben alle foto's in die serie de beeldoriëntatie “Liggend” (horizontaal), ook als de camera tijdens het fotograferen in verticale positie wordt gedraaid.
62
de foto wordt opgeslagen, brandt het toegangslampje. Als de geheugenca­paciteit toereikend is, kan onmiddellijk de volgende foto worden gemaakt.
Zolang u de ontspanknop ingedrukt houdt, blijft de camera continu foto's maken met een snelheid van drie beelden per seconde.
Gebruik deze stand voor zelfportretten en om onscherpe opnamen als gevolg van cameratrilling te voorkomen (
De ontspanknop wordt bediend met behulp van de optionele ML-L3­afstandsbediening. De camera stelt scherp als de ontspanknop op de ML-L3 wordt ingedrukt. De foto wordt genomen met een vertraging van twee seconden ( 107) om de fotograaf bij het maken van een zelfportret gelegenheid te geven om te poseren.
De ontspanknop wordt bediend met behulp van de optionele ML-L3 afstandsbediening. De camera stelt scherp als de ontspanknop op de ML-L3 wordt ingedrukt. De foto wordt onmiddellijk na het scherpstel­len genomen ( 107). De sluiter reageert snel; maar onscherpe opna­men als gevolg van het bewegen van de camera worden voorkomen.
1
/
250
105).
Kwaliteit
RAW
FINE
NORM
BASIC
RAW
BASIC
Grootte
*
Capaciteit
4
9L
7M
19S
12L
7M
27S
19L
7M
49S
4L
Om een opnamestand te kiezen, drukt u op de
knop en draait u aan de hoofdinstelschijf tot de gewenste opnamestand op het LCD-venster wordt weergegeven:
De geheugenbuffer
De camera is voorzien van een geheugenbuffer voor de tijdelijke opslag van foto’s tijdens het fotograferen, zodat u een aantal foto’s achter elkaar kunt maken zonder te hoeven wachten tot de beelden op de geheugenkaart zijn opgeslagen. Wanneer de buffer vol is, wordt de ontspanknop buiten werking gesteld tot er genoeg informatie naar de ge­heugenkaart is overgespeeld om plaats te maken voor meer foto’s. In de continu-stand kunt u doorgaan met fotograferen zolang u de ontspanknop ingedrukt houdt, hoewel de snelheid waarmee foto’s worden gemaakt afneemt als de buffer vol is.
Tijdens het opslaan van de foto’s op de geheugenkaart brandt het toegangslampje naast de geheugenkaartsleuf. Afhankelijk van het aantal beelden in de buffer kan het opslaan enkele seconden tot enkele minuten duren. Verwijder de geheugenkaart
en/of de batterijen niet en koppel de eventueel aangesloten lichtnetadapter niet los zolang het lampje brandt. Als u de camera uitzet terwijl er nog informatie
in de buffer aanwezig is, wordt de camera pas uitgeschakeld als alle foto's op de ge­heugenkaart zijn opgeslagen. Als de batterij leeg raakt terwijl er nog informatie in de buffer aanwezig is, wordt de ontspanknop geblokkeerd en worden eerst alle foto's op de geheugenkaart opgeslagen.
Hieronder vindt u een overzicht van de tijd die bij benadering nodig is om alle gegevens uit de buffer naar een Lexar Media 40 × WA USB-kaart te schrijven. Bij gebruik van een Microdrive-kaart kunnen de tijden langer zijn.
• NEF (RAW): 6 sec. (4 foto’s) • JPEG Normaal (formaat L): 9 sec. (12 foto’s)
Buffercapaciteit
Als u de ontspanknop indrukt, toont de opnameteller op het LCD-venster en in de zoeker het aantal foto's dat bij de huidige instellingen in de geheugenbuffer kan wor­den opgeslagen. Het exacte aantal kan variëren al naar gelang het onderwerp dat u fotografeert.
Foto’s maken—Opnamestand kiezen
63

Scherpstelling

VIDEO
OUT
VIDEO
OUT
Regelen hoe de camera scherpstelt
In dit gedeelte worden de opties besproken waarmee u regelt hoe uw ca­mera scherpstelt: scherpstelstand, selectie scherpstelveld en AF-veldstand.
Foto’s maken—Scherpstelling

Scherpstelstand

De scherpstelstand kunt u instellen met de selec­tieknop aan de voorzijde van de camera. U kunt kiezen uit de volgende twee standen:
BeschrijvingOptie
De camera stelt scherp wanneer u de ontspanknop half indrukt. Hoe dat gebeurt, is afhankelijk van de instelling bij Persoonlijke Instelling 2 (Autofocus; 139):
AF-S (enkelvoudige servo-AF): Als de camera heeft scherpgesteld, klinkt er een piepsignaal en verschijnt de scherpstelindicator () in de zoeker. De scherpstelling blijft vergrendeld zolang de ontspanknop half ingedrukt blijft (scherpstelvergrendeling). Een foto maken is alleen mogelijk als de scherpstelindicator wordt weergegeven (scherpstelpri-
AF
Autofocus
M
Handmatig
Bij enkelvoudige AF bent u verzekerd van een scherp beeld. Bij onderwerpen die zich grillig bewegen kunt u wellicht beter continue AF gebruiken. Wan­neer de camera niet in staat is automatisch scherp te stellen, is het aan te bevelen handmatig scherp te stellen.
oriteit). Als het onderwerp beweegt terwijl u de ontspanknop indrukt, blijft de camera het onderwerp volgen tot het scherp in beeld is en het ontspannen van de sluiter mogelijk is (anticiperende meevolgende scherpstelling (Focus Tracking); 65). Als het onderwerp stopt met bewegen voordat de sluiter ontspant, verschijnt de scherpstelindicator in de zoeker en wordt de scherpstelling op deze afstand vergrendeld.
AF-C (continue servo-AF): De camera blijft continu scherpstellen zolang u de ontspanknop half ingedrukt houdt. Als het onderwerp beweegt, wordt de scherpstelling gecorrigeerd (anticiperende meevol- gende scherpstelling; 65). U kunt altijd foto's maken, ongeacht of de camera staat scherpgesteld (ontspanprioriteit).
De camera stelt niet automatisch scherp; u dient handmatig scherp te stellen met de scherpstelring op het objectief. Als het objectief een maximum diafragma van f/5.6 of sneller heeft, kunt u de scherpstelindi­cator in de zoeker gebruiken om de scherpstelling te controleren (elek- tronische afstandsmeter; ongeacht of de camera scherpgesteld staat.
74), maar er kan een foto worden gemaakt
64
Anticiperende meevolgende scherpstelling (Focus Tracking)
Als het autofocussysteem van de camera signaleert dat het onderwerp zich beweegt terwijl de ontspanknop half wordt ingedrukt, dan wordt automatisch de anticiperende meevolgende scherpstelling geactiveerd. Als het onderwerp zich naar de camera toe of van de camera af beweegt, volgt de camera de scherpstelling en probeert te voor­spellen waar het onderwerp zich zal bevinden op het moment dat de sluiter wordt ontspannen. Bij enkelvoudige AF activeert de camera de anticiperende meevolgende scherpstelling als het onderwerp zich bewoog toen de ontspanknop half werd inge­drukt. De scherpstelling wordt vergrendeld zodra het onderwerp stil staat. In de conti­nue AF stand activeert de camera ook de anticiperende meevolgende scherpstelling als het onderwerp zich beweegt nadat de ontspanknop half is ingedrukt, maar nu wordt de scherpstelling niet vergrendeld wanneer het onderwerp stil staat.
De anticiperende meevolgende scherpstelling kan niet worden gebruikt in de hand­matige scherpstelstand.
Foto’s maken—Scherpstelling
65

Selectie scherpstelveld

De D70S heeft vijf scherpstelvelden die samen een groot deel van het beeld
Foto’s maken—Scherpstelling
beslaan. U kunt het scherpstelveld handmatig selecteren, zodat uw hoofd­onderwerp zich vrijwel overal in het beeld kan bevinden, of kiezen voor automatische scherpstelling om altijd scherp te stellen op het dichtstbijzijnde onderwerp, ongeacht waar dat zich in het beeld bevindt (prioriteit dichtstbij­zijnde onderwerp;
Als prioriteit dichtstbijzijnde onderwerp is geselecteerd in de autofocusstand, kunt u het scherpstelveld niet handmatig selecteren. Prioriteit dichtstbijzijnde onderwerp wordt automatisch geselecteerd als de keuzeknop staat ingesteld op , , , , of . Om in deze standen handmatige selectie van het scherpstelveld mogelijk te maken, dient u Persoonlijke Instelling 3 in te stel­len op Enkel veld of Dynamisch veld (AF-veldstand; 140).
Handmatige selectie scherpstelveld
Zet de vergrendeling van de scherpstelselectie­knop op om een scherpstelveld te kunnen selecteren. Met de multi-selector kunt u nu een scherpstelveld selecteren. Het geselecteerde scherpstelveld wordt in de zoeker weergegeven en indien nodig rood gemarkeerd om het beter zichtbaar te maken tegen een donkere achter­grond (“Vari-Brite”-scherpstelvelden; 8). Het geselecteerde scherpstelveld wordt ook weerge­geven op het LCD-venster.
Door na het selecteren van een scherpstelveld de vergrendeling van de scherpstelselectieknop op L (vergrendelen) te zetten, kunt u voorkomen dat u door het drukken op de multi-selector per ongeluk een ander scherpstel­veld selecteert.
140).
Selectie scherpstelveld
Het scherpstelveld kan niet worden gewijzigd tijdens het weergeven van beelden of menu’s.
66
3—AF-veldstand ( 140)
Persoonlijke instelling 3 (AF-veldstand) bepaalt hoe het scherpstelveld wordt geselec­teerd en wat er gebeurt als een onderwerp uit het geselecteerde scherpstelveld verdwijnt terwijl de camera nog bezig is met scherpstellen. De huidige instelling wordt aangegeven door de indicator van het scherpstelveld op het LCD-venster en in de zoeker.
Display BeschrijvingOptie
De gebruiker kiest het scherpstelveld handmatig; de camera stelt alleen scherp op het onderwerp in het geselecteerde scherpstelveld. Het scherpstelveld wordt tijdens het scherpstellen in de zoeker gemar-
Enkel veld
Dyna­misch veld
Dichtstbz. Ond
17—Schrpstlveld ( 148)
Gebruik de optie Scherpstelveld om de selectie van de scherpstelvelden te laten “doorlopen”.
18—AF- veld verl ( 149)
Afhankelijk van de geselecteerde optie bij Persoonlijke Instelling 18 (AF-veld verl) wordt het actieve scherpstelveld in de zoeker gedurende korte tijd rood gemarkeerd om het contrast tegen een donkere achtergrond te verbeteren (“Vari-Brite”-scherpstelvelden), continu in de zoeker weergegeven of helemaal niet in de zoeker weergegeven.
keerd ( 8) als het is geselecteerd en de camera aan het scherpstellen is. Kies deze instelling voor relatief statische composities waarbij het onderwerp in het geselecteerde scherpstelveld blijft staan. Dit is de standaardinstelling voor de standen P, S, A en M en wordt automa- tisch geselecteerd als de keuzeknop op wordt gezet.
De gebruiker kiest het scherpstelveld handmatig, maar de camera ge­bruikt informatie uit meerdere scherpstelvelden om de scherpstelling te bepalen. Het scherpstelveld wordt tijdens het scherpstellen in de zoeker gemarkeerd ( 8) als het is geselecteerd en de camera aan het scherp­stellen is. Als het onderwerp het geselecteerde scherpstelveld zelfs maar kort verlaat, is de camera nog altijd in staat scherp te stellen op basis van informatie uit andere scherpstelvelden (het geselecteerde scherpstelveld verandert niet). Kies deze instelling wanneer een onderwerp zich onvoor­spelbaar beweegt en in andere gevallen waarbij het moeilijk is om het onderwerp in het geselecteerde scherpstelveld te houden.
De camera kiest automatisch het scherpstelveld waarin zich het dichtstbijzijnde onderwerp bevindt. U kunt het scherpstelveld niet handmatig selecteren en het scherpstelveld wordt niet op het LCD-venster weergegeven; het actieve scherpstelveld wordt in de zoeker weergegeven wanneer de camera bezig is met scherpstellen. Voorkomt onscherpe foto’s bij het fotograferen van onvoorspelbaar bewegende onderwerpen. Wordt automatisch geselecteerd als de keuzeknop op , , , , of wordt gezet.
Foto’s maken—Scherpstelling
67
Overzicht van autofocusopties
Foto’s maken—Scherpstelling
Persoonlijke
Instelling 2
(Autofocus)
Persoonlijke
Instelling 3
(AF-veldstand)
LCD-
venster
Zoeker
Actief
scherpstelveld
Selectie
scherpstel-
veld
AF-S
AF-C
Enkel veld
Dynamisch
veld
Dichtstbz. ond
Enkel veld
Dynamisch
veld
Dichtstbz. ond
Getoond in
zoeker en op
LCD-venster
Getoond in
zoeker en op
LCD-venster
Getoond in
zoeker en op
LCD-venster
Getoond in
zoeker en op
LCD-venster
Handmatig
Handmatig
AutomatischNiet getoond
Handmatig
Handmatig
AutomatischNiet getoond
68
Werking Gebruik
Camera stelt scherp op het onderwerp in het geselec­teerde scherpstelveld. Zodra de camera gereed is met scherpstellen klinkt er een piepsignaal. De scherpstel­ling blijft vergrendeld zolang u de ontspanknop half ingedrukt houdt.
Camera stelt scherp op het onderwerp in het gese­lecteerde scherpstelveld. Als het onderwerp beweegt voordat de camera heeft scherpgesteld, is de camera nog altijd in staat scherp te stellen op basis van infor­matie uit andere scherpstelvelden. Zodra de camera gereed is met scherpstellen klinkt er een piepsignaal. De scherpstelling blijft vergrendeld zolang u de ont­spanknop half ingedrukt houdt.
Zoals hierboven, behalve dat de camera automatisch het scherpstelveld kiest waarin zich het dichtstbij­zijnde onderwerp bevindt. Zodra de camera gereed is met scherpstellen klinkt er een piepsignaal en wordt het actieve scherpstelveld in de zoeker weergegeven.
Camera blijft continu op het onderwerp in het ge­selecteerde scherpstelveld scherpstellen zolang de ontspanknop half wordt ingedrukt.
Camera stelt scherp op het onderwerp in het geselec­teerde scherpstelveld. Zolang de ontspanknop half wordt ingedrukt, volgt de camera het onderwerp als dit zich van het ene scherpstelveld naar het andere verplaatst.
Zoals hierboven, behalve dat de camera automatisch het scherpstelveld kiest waarin zich het dichtstbijzijnde onderwerp bevindt. Het actieve scherpstelveld wordt bij het scherpstellen in de zoeker weergegeven.
Voor onbeweeglijke onder­werpen bij voldoende tijd om compositie te bepalen.
Voor relatief statische on­derwerpen en wanneer u voldoende tijd heeft om de compositie van de foto te bepalen.
Voor wanneer u globaal weet waar uw onderwerp zich in de compositie zal bevinden, maar niet exact waar.
Voor bewegende onderwer­pen die zich continu in één scherpstelveld bevinden.
Voor onderwerpen die zich grillig bewegen.
Voor onderwerpen die zich grillig bewegen, wanneer u weet dat het onderwerp zich het dichtst bij de camera zal bevinden.
Foto’s maken—Scherpstelling
69

Vergrendeling scherpstelling

U kunt de scherpstelling vergrendelen om de compositie van uw foto te ver-
Foto’s maken—Scherpstelling
anderen nadat u heeft scherpgesteld. Zo kunt u scherpstellen op een onder­werp dat zich op de uiteindelijke foto niet in één van de vijf scherpstelvelden bevindt. U kunt de scherpstelling ook vergrendelen wanneer het autofocus­systeem van de camera niet in staat is scherp te stellen (
Als AF-S is geselecteerd voor Persoonlijke Instelling 2 (Autofocus; wordt de scherpstelling automatisch vergrendeld als de scherpstelindicator () in de zoeker verschijnt. Als AF-C is geselecteerd, moet de scherpstel­ling handmatig worden vergrendeld met de AE-L/AF-L knop. U gebruikt de scherpstelvergrendeling als volgt:
Plaats het onderwerp in het geselecteerde scherpstelveld en druk de ont-
1
spanknop half in om de scherpstelling te activeren.
Controleer of de scherpstelindicator () n de zoeker verschijnt.
2
AF-S (enkelvoudige servo-AF)
De scherpstelling wordt automatisch vergren­deld wanneer de scherpstelindicator verschijnt, en blijft vergrendeld tot u uw vinger van de ontspanknop haalt. U kunt de scherpstelling ook vergrendelen door op de AE-L/AF-L knop te drukken (zie hieronder).
AF-C (continue servo-AF)
Druk op de AE-L/AF-L knop om zowel de scherpstelling als de belichting te vergrende­len. De scherpstelling blijft vergrendeld zolang u de AE-L/AF-L knop indrukt, zelfs als u uw vinger daarna van de ontspanknop haalt.
73).
139),
70
Bepaal opnieuw de compositie van uw foto en druk af.
3
Bij enkelvoudige servo-AF (AF-S) blijft de scherpstelling tussen de opnamen door vergrendeld zolang u de ontspanknop half ingedrukt houdt. Zo kunt u een aantal foto's met dezelfde scherpstelling achter elkaar maken. U kunt de scherpstelling tussen de opnamen door ook vergrendelen door de AE-L/AF-L knop ingedrukt te houden.
Terwijl de scherpstelling vergrendeld is, dient u de afstand tussen de camera en het onderwerp niet te veranderen. Als uw onderwerp beweegt, dient u scherp te stellen op de nieuwe afstand.
Foto’s maken—Scherpstelling
AF-veldstand Selecteer Enkel veld of Dynamisch veld voor Persoonlijke Instelling 3 (AF-veld­stand; 140) bij het scherpstellen met behulp van scherpstelvergrendeling.
Stand AF-C wordt automatisch geselecteerd als de keuzeknop op wordt gezet.
15—AE- L/AF-L ( 147)
Deze optie regelt of de AE-L/AF-L knop zowel de scherpstelling als de belichting ver­grendelt (standaardinstelling), alleen de scherpstelling of alleen de belichting.
71

AF-hulpverlichting

Dankzij de ingebouwde AF-hulpverlichting kan
Foto’s maken—Scherpstelling
de camera ook scherpstellen op schaars verlichte onderwerpen. Om de hulpverlichting te kunnen gebruiken, moet bij Persoonlijke Instelling 2 (Au- tofocus; er een AF-Nikkor objectief op de camera zijn bevestigd en moet het middelste scherpstelveld zijn geselecteerd of de optie prioriteit dichtstbijzijnde onderwerp actief zijn. Als aan deze voorwaarden is voldaan en het onderwerp schaars is verlicht, gaat de hulpverlichting auto­matisch aan bij het half indrukken van de ontspanknop om het automatisch scherpstellen te vergemakkelijken. AF-hulpverlichting is niet beschikbaar bij de onderwerpsstanden
De AF-hulpverlichting werkt alleen goed bij gebruik van een objectief met een brandpuntsafstand van 24 tot 200 mm en als het onderwerp zich binnen het bereik van de verlichting bevindt. Een eventuele aanwezige zonnekap moet worden verwijderd. Bij de meeste objectieven heeft de verlichting een bereik van circa 0,5 – 3 m. Bij de volgende objectieven is autofocus met AF-hulpver­lichting niet beschikbaar op een scherpstelafstand korter dan 1 meter:
• AF Micro ED 200 mm f/4
• AF-S DX ED 12–24 mm f/4
• AF-S ED 17–35 mm f/2.8
• AF ED 18–35 mm f/3.5–4.5
• AF-S DX 18–70 mm f/3.5–4.5
• AF 20–35 mm f/2.8 Bij de volgende objectieven is AF-hulpverlichting niet beschikbaar bij een scherpstelafstand korter dan 2 meter:
• AF-S ED 28–70 mm f/2.8 • AF-S DX ED 17–55 mm f/2.8 AF-hulpverlichting is niet beschikbaar voor de volgende objectieven:
• AF-S VR ED 70–200 mm f/2.8
• AF-S ED 80–200 mm f/2.8
• AF ED 80–200 mm f/2.8 Bij toepassing van een optionele SB-800 of SB-600 fl itser wordt de AF-
hulpverlichting van de camera uitgeschakeld en wordt in plaats daarvan de verlichting van de fl itser gebruikt. Bij andere typen fl itsers wordt de AF-hulp­verlichting van de camera gebruikt.
4—AF-hulplicht ( 141)
Met deze optie kan de AF-hulpverlichting worden uitgeschakeld.
72
139) AF-S zijn geselecteerd, moet
(Landschap), (Sport) en (Nachtlandschap).
• AF ED 24–85 mm f/2.8–4
• AF ED 24–85 mm f/3.5–4.5
• AF-S VR ED 24–120 mm f/3.5–5.6
• AF 24–120 mm f/3.5–5.6
• AF ED 28–200 mm f/3.5–5.6
• AF Micro ED 70–180 mm f/4.5–5.6
• AF VR ED 80–400 mm f/4.5–5.6
• AF-S VR ED 200–400 mm f/4

Goede resultaten verkrijgen met autofocus

Autofocus functioneert niet goed onder de onderstaande omstandigheden. Als de camera niet in staat is automatisch scherp te stellen, gebruik dan handmatige scherpstelling (
70) om op een ander onderwerp op dezelfde afstand scherp te stellen en de compositie van uw foto daarna opnieuw te bepalen.
74) of gebruik de scherpstelvergrendeling (
Foto’s maken—Scherpstelling
Continu gebruik van de AF- hulpverlichting ( 72)
Als de AF-hulpverlichting voor een aantal opnamen achter elkaar is gebruikt, kan deze gedurende korte tijd worden uitgeschakeld om de lamp te beschermen. Na een korte pauze kan de hulpverlichting opnieuw worden gebruikt. Let op dat de lamp bij continu gebruik heet kan worden.
73

Handmatig scherpstellen

V
V
De handmatige scherpstelling kan worden ge-
Foto’s maken—Scherpstelling
bruikt bij objectieven die geen autofocus on­dersteunen (Nikkor-objectieven zonder AF) of wanneer autofocus niet het gewenste resultaat oplevert ( dient u de selectieknop van de scherpstelstand op M te zetten en de scherpstelring op het objectief rond te draaien tot het beeld in de heldere cirkel in de zoeker scherp is. Er kunnen ook foto’s wor­den gemaakt als het beeld niet scherp is.
De elektronische afstandsmeter
Als het objectief een maximum diafragma van f/5.6 of sneller heeft, kunt u de scherpstelindica­tor in de zoeker gebruiken om te controleren of het onderwerp in het geselecteerde scherpstel­veld scherp is. Plaats uw onderwerp in het actieve scherpstelveld, druk de ontspanknop half in en draai de scherpstelring van het objectief rond tot de scherpstelindicator () verschijnt.
A-M selectie/autofocus met prioriteit handmatig
Wanneer u een objectief met A-M selectie gebruikt, selecteer dan M wanneer u handmatig scherpstelt. Bij objectieven die M/A (autofocus met prioriteit handmatig) ondersteunen, kunt u handmatig scherpstellen wanneer u het objectief op M of M/A zet. Zie de documentatie bij uw objectief voor meer informatie.
Brandvlakpositie
Om de afstand tussen uw onderwerp en de camera te bepalen, dient u vanaf het brandvlakteken op de came­rabody te meten. De afstand tussen de bajonetvatting voor het objectief op de camera en het brandvlak is 46,5 mm.
74
73). Om handmatig scherp te stellen

Belichting

Regelen hoe de camera de belichting instelt

Lichtmeting

In de standen P, S, A en M bepaalt de lichtmeetmethode hoe de camera de belichting instelt. Indien er een CPU-objectief op de camera is bevestigd, zijn de onderstaande opties beschikbaar (bij objectieven zonder CPU is lichtmeting niet mogelijk)
BeschrijvingMethode
De lichtmeting wordt uitgevoerd door een RGB-sensor van 1005 pixels die de belichting instelt op basis van gegevens uit alle delen van het beeld. Deze methode is met name effectief wanneer het beeld wordt overheerst door lichte (witte of gele) of donkere (zwarte of donkergroene) kleuren, aangezien het resultaat dan dicht ligt bij wat het
3D
kleuren-
matrix/
Kleuren-
matrix
Centrum-
gericht
menselijk oog waarneemt. 3D Kleuren Matrixmeting bepaalt de belichting met behulp van afstandsinformatie van het objectief en is alleen beschikbaar wanneer er een type G of D objectief op de camera is bevestigd. Kleuren Matrixmeting wordt gebruikt wanneer er geen afstandsinformatie beschikbaar is en kan worden gebruikt bij toepassing van andere typen CPU-objectieven. Matrixmeting levert niet het gewenste resultaat op in combinatie met vergrendeling van de automatische belichting ( 84) of belichtingscor­rectie ( 86), maar wordt aanbevolen voor de meeste andere omstandigheden.
De camera meet het licht in het totale beeld, maar laat een cirkel met een diameter van 8 mm in het midden van het beeld - aangegeven door de cor­responderende referentiecirkel van 8mm in de zoeker - zwaarder meetellen. Klassieke meetmethode voor portretten; aanbevolen bij gebruik van fi lters met een belichtingsfactor (fi lterfactor) van meer dan1 × (
De camera meet het licht in een cirkel met een diameter van 2,3 mm (ca. 1% van het beeld). Het huidige scherpstelveld vormt het middelpunt van deze cir­kel, zodat u ook onderwerpen kunt meten die zich niet in het midden van het beeld bevinden (als de AF-veldstand is ingesteld op Dichtstbz. ond, meet de
Spot
camera het middelste scherpstelveld). Zorgt voor een juiste belichting van het onderwerp, zelfs wanneer de achtergrond veel lichter of donkerder is.
191).
.
Foto’s maken—Belichting
Om een lichtmeetmethode te kiezen, drukt u op de
knop en draait u aan de hoofdinstelschijf tot de gewenste methode op het LCD-venster wordt weer­gegeven:
11— Centrumger. ( 145)
Deze optie regelt de grootte van de cirkel die bij centrumgerichte lichtmeting het zwaarst meetelt.
75

Belichtingsstand

Als de keuzeknop is ingesteld op P, S, A of M, kunt u de sluitertijd en het
Foto’s maken—Belichting
diafragma instellen zoals hieronder is beschreven.
CPU-objectieven (alle belichtingsstanden)
Als u een CPU-objectief gebruikt dat voorzien is van een diafragmaring, dient u de diafragma­ring op de laagste waarde (hoogste f/-getal) te zetten. Bij andere instellingen wordt de ont­spanknop buiten werking gesteld en toont de diafragma-indicator op het LCD-venster en in de zoeker een knipperend
Objectieven zonder CPU
Objectieven zonder CPU kunnen alleen worden gebruikt in de stand M, als het dia­fragma handmatig wordt ingesteld met behulp van de diafragmaring op het objectief. In andere standen wordt de ontspanknop geblokkeerd en gaat het pictogram op het LCD-venster en in de zoeker knipperen.
Controle scherptediepte
Om een idee te krijgen hoe uw foto er uit gaat zien, dient u de controleknop voor de scherptediepte inge­drukt te houden. Als er een CPU-objectief op de camera is bevestigd, wordt het objectief ingesteld op de waarde die de camera heeft geselecteerd (stand P of S) of op de waarde die u zelf heeft ingesteld (stand A of M), zodat u de scherptediepte in de zoeker kunt controleren (controle van de scherptediepte is niet beschikbaar bij gebruik van een objectief zonder CPU).
5—ISO Auto ( 142)
Wanneer u Aan heeft geselecteerd bij Persoonlijke Instelling 5 (ISO auto), varieert de ca­mera de gevoeligheid automatisch tussen de 200 - 1600 (ISO-equivalent) voor een optimale belichting en fl itsintensiteit. In de standen P en A past de camera de gevoeligheid aan als de sluitertijd die nodig is voor een optimale belichting korter is dan 1/8000 sec. of langer is dan een opgegeven waarde (sluitertijd mag langer zijn dan opgegeven waarde als optimale belichting niet kan worden gerealiseerd bij ISO-equivalent 1600). In andere gevallen past de camera de gevoeligheid aan als de foto bij de huidige instellingen onder- of overbelicht zou worden (stand S) of als er bij de huidige handmatig geselecteerde sluitertijd en diafrag- mawaarde geen optimale belichting mogelijk is (stand M).
Wanneer een andere gevoeligheid dan de door de ge­bruiker geselecteerde waarde wordt gebruikt, knippert ISO AUTO op het LCD-venster en in de zoeker. Als de gevoeligheid gewijzigd is, wordt bij de foto-informatie de ISO-waarde rood weergegeven. NB: Bij foto's die worden gemaakt met een hogere gevoeligheid, wordt de kans op beeldruis groter.
. Type G objectieven zijn niet voorzien van een diafragmaring.
76
P: Geprogrammeerd automatisch
In deze stand stelt de camera de sluitertijd en het diafragma automatisch in met behulp van een ingebouwd programma ( 78) voor optimale belich­ting in de meeste situaties. Deze stand wordt aanbevolen voor het maken van snapshots en andere omstandigheden waarin u de camera de sluitertijd en het diafragma wilt laten bepalen. U kunt de instellingen wijzigen met behulp van het fl exibele programma, belichtingscorrectie ( tingsbracketing ( 87). De stand P is alleen beschikbaar bij gebruik van een CPU-objectief.
In de stand Geprogrammeerd automatisch fotografeert u als volgt:
Draai de keuzeknop op P.
86) of belich-
1
Bepaal de uitsnede van uw foto, stel scherp en maak een opname.
2
Flexibel programma
In de stand P kunt u met de hoofdinstelschijf verschil­lende combinaties van sluitertijd en diafragma kiezen ("fl exibel programma") die allemaal dezelfde belichting opleveren. Als het fl exibele programma actief is, wordt op het LCD-venster het pictogram weergegeven. Om de standaardwaarden voor sluitertijd en diafragma te herstellen, dient u aan de hoofdinstelschijf te draaien tot het pictogram verdwijnt. U kunt de standaardwaar­den ook herstellen door de camera uit te zetten, de keu­zeknop in een andere stand te draaien, de ingebouwde fl itser in of uit te klappen, een reset met twee knoppen uit te voeren ( 111) of een andere instelling voor Per­soonlijke Instelling 9 (LW-stappen; 144) te kiezen.
77
Foto’s maken—Belichting
Waarschuwing belichting
Als de uiterste waarden van het belichtingsmeetsysteem worden overschreden, ver-
Foto’s maken—Belichting
schijnt er één van de volgende symbolen in het LCD-venster en de zoeker:
BeschrijvingSymbool
Onderwerp te licht. Gebruik een optioneel grijsfi lter of een lagere gevoe­ligheid (ISO-equivalent; 46).
Onderwerp te donker. Kies een hogere gevoeligheid ( 46).
Als de fl itser-gereedindicator ( ) in de zoeker knippert, kan de fl itser worden gebruikt voor extra verlichting. De fl itser-gereedindicator wordt niet weergegeven als Persoon­lijke instelling 20 (Flitsindicat) staat ingesteld op Uit.
Belichtingsprogramma
In de onderstaande grafi ek wordt het belichtingsprogramma voor stand P weergegeven:
AF 50 mm f/1.4D AF ED 180 mm f/2.8D AF-S ED 300 mm f/4D
Diafragma
Sluitertijd
De hoogste en laagste waarden voor LW hangen af van de gevoeligheid (ISO-equiva­lent); in de bovenstaande grafi ek wordt uitgegaan van een gevoeligheid die overeen­komt met ISO 200. Bij gebruik van matrixmeting worden waarden hoger dan 17 teruggebracht tot 17
1
/
3 LW.
1
/
3 LW
78
S: Sluitertijdvoorkeuze
In de stand S kiest u zelf de sluitertijd en laat u de camera automatisch de di­afragmawaarde selecteren die voor een optimale belichting zorgt. U kunt de sluitertijd instellen op een waarde tussen de 30 en sluitertijd om bewegende onderwerpen scherp vast te leggen of een lange sluitertijd om beweging te suggereren door bewegende onderwerpen te ver­vagen. De stand S is alleen beschikbaar bij gebruik van een CPU-objectief.
In de stand Sluitertijdvoorkeuze fotografeert u als volgt:
Draai de keuzeknop op S.
1
/
8.000 sec. Kies een korte
1
Draai de hoofdinstelschijf rond om de ge-
2
wenste sluitertijd in te stellen.
Bepaal de uitsnede en druk af.
3
Waarschuwing belichting
Als de uiterste waarden van het belichtingsmeetsysteem worden overschreden, ver­schijnt er één van de volgende symbolen in het LCD-venster en de zoeker:
BeschrijvingSymbool
Onderwerp te licht. Gebruik een kortere sluitertijd, een lagere gevoelig­heid (ISO-equivalent; 46) of een optioneel grijsfi lter.
Onderwerp te donker. Kies een langere sluitertijd of een hogere gevoelig­heid ( 46).
Als de fl itser-gereedindicator ( ) in de zoeker knippert, kan de fl itser worden gebruikt voor extra verlichting. De fl itser-gereedindicator wordt niet weergegeven als Persoon­lijke instelling 20 (Flitsindicat) staat ingesteld op Uit.
79
Foto’s maken—Belichting
Overschakelen van stand M naar stand S
Als u in de stand M de sluitertijd of (tijdopname) selecteert en vervolgens
Foto’s maken—Belichting
stand S selecteert zonder de sluitertijd te wijzigen, knippert de sluitertijdindicator en kan er geen opname worden gemaakt. Draai aan de hoofdinstelschijf om een andere sluitertijd te selecteren voordat u de foto maakt.
Sluitertijd en bewogen opnamen
Om onscherpe opnamen als gevolg van bewegen van de camera te voorkomen, moet de waarde voor de sluitertijd in seconden korter zijn dan de inverse waarde van de brandpuntsafstand van het objectief (bij een brandpuntsafstand van bijvoorbeeld 300 mm, moet de sluitertijd korter zijn dan
1
/
300 sec.). Bij het maken opnamen met langere
sluitertijden wordt het gebruik van een statief aanbevolen. Om onscherpe opnamen te voorkomen, kunt u proberen de gevoeligheid te verhogen ( 46), de ingebouwde fl itser te gebruiken ( 94) of met een VR-objectief te werken.
80
A: Diafragmavoorkeuze
In de stand A kiest u zelf de diafragmawaarde en laat u de camera automa­tisch de sluitertijd bepalen die voor een optimale belichting zorgt. Een klein diafragma (hoge f/-getallen) resulteert in meer scherptediepte, waardoor zowel het hoofdonderwerp als de achtergrond beide scherp zijn. Een groot diafragma (lage f/-getallen) resulteert in een onscherpe achtergrond en laat meer licht in de camera door, waardoor een groter fl itsbereik mogelijk is en de kans op onscherpe opnamen afneemt. Stand A is alleen beschikbaar bij gebruik van een CPU-objectief.
In de stand Diafragmavoorkeuze fotografeert u als volgt:
Draai de keuzeknop op A.
1
Draai de secundaire instelschijf rond om het
2
gewenste diafragma te kiezen.
Bepaal de uitsnede en druk af.
3
Waarschuwing belichting
Als de uiterste waarden van het belichtingsmeetsysteem worden overschreden, ver­schijnt er één van de volgende symbolen in het LCD-venster en de zoeker:
BeschrijvingSymbool
Onderwerp te licht. Gebruik een optioneel grijsfi lter of een lagere gevoe­ligheid (ISO-equivalent; 46) of een optioneel grijsfi lter.
Onderwerp te donker. Kies een groter diafragma (lager f/-getal) of een hogere gevoeligheid ( 46).
Als de fl itser-gereedindicator ( ) in de zoeker knippert, kan de fl itser worden gebruikt voor extra verlichting. De fl itser-gereedindicator wordt niet weergegeven als Persoon­lijke instelling 20 (Flitsindicat) staat ingesteld op Uit.
81
Foto’s maken—Belichting
M: Handmatig
In de stand M bepaalt u sluitertijd en diafragma zelf. U kunt de sluitertijd
Foto’s maken—Belichting
instellen op een waarde tussen de 30 en voor onbepaalde tijd open houden ( ). Het diafragma kan worden ingesteld tussen de hoogste en laagste waarde voor het objectief. Met de elektronisch analoge belichtingsindicator in de zoeker kunt u de belichting afstemmen op de opname-omstandigheden en het doel waarvoor u de fo­to's wilt gaan gebruiken.
In de stand Handmatige belichtingsinstelling fotografeert u als volgt:
Draai de keuzeknop op M.
1
/
8.000 sec. of de sluiter langdurig of
1
Draai aan de hoofdinstelschijf om een sluitertijd te kiezen en stel het di-
2
afragma in met de secundaire instelschijf. Controleer de belichting in de elektronische analoge belichtingsindicator (zie rechts) en blijf de sluitertijd en het diafragma bijstellen tot de belichting naar wens is ingesteld.
Bepaal de uitsnede van uw foto, stel scherp en maak een opname.
3
82
Flitser- gereedindicator
Als de fl itser-gereedindicator ( ) in de zoeker knippert, kan de fl itser worden gebruikt voor extra belichting. De fl itser-gereedindicator wordt niet weergegeven als Persoon­lijke instelling 20 (Flitsindicat) staat ingesteld op Uit.
Langdurige belichting
Bij de sluitertijdinstelling blijft de sluiter geopend zolang u de ontspanknop ingedrukt houdt. In de standen voor vertraagd en direct ontspannen met de afstands­bediening wordt weergegeven in plaats van . In die gevallen opent de sluiter als u de ontspanknop op de optionele ML-L3-afstandsbediening indrukt (in de stand voor vertraagd ontspannen met een vertraging van 2 seconden) en blijft deze open tot u de ontspanknop op de afstandsbediening een tweede keer indrukt (maxi­maal 30 minuten; 107). Om te voorkomen dat de stroomvoorziening wordt on­derbroken terwijl de sluiter open staat, wordt het gebruik van een volledig opgeladen EN-EL3a-batterij of een optionele EH-5 lichtnetadapter aanbevolen. Houd er rekening mee dat, ongeacht de stand, beeldruis kan optreden als de sluiter langer dan circa 1 seconde open staat. Deze beeldruis is als willekeurig verspreide felgekleurde pixels op de uiteindelijke foto's zichtbaar.
Objectieven zonder CPU
Bij gebruik van een objectief zonder CPU wordt in de stand M het pictogram
op het LCD-display en in de zoeker weergegeven. Het diafragma moet handmatig worden ingesteld met behulp van de diafragmaring op het objectief en scherptedieptecontrole is niet mogelijk. De belichtingsmeter van de camera kan niet worden gebruikt en de belichtingswaarde wordt niet door de elektronisch analoge belichtingsindicator aan­gegeven.
Elektronisch analoge belichtingsindicator
De elektronisch analoge belichtingsindicator in de zoeker toont of een foto bij de huidige instellingen over- of onderbelicht wordt. Afhankelijk van de optie die u bij Persoonlijke Instelling 9 (LW-stappen) heeft gekozen, wordt de mate van onder- of overbelichting in intervallen van
1
/
3 of ½ LW getoond. Als de foto over- of onderbelicht
dreigt te worden, gaat de indicator knipperen.
“LW-stappen” staat op “1/3 stop” “LW-stappen” staat op “1/2 stop”
Optimale belichting Optimale belichting
Foto’s maken—Belichting
1
/
3 LW onderbelicht ½ LW onderbelicht
Meer dan 2 LW overbelicht Meer dan 3 LW overbelicht
83

Vergrendeling automatische belichting

Bij centrumgerichte lichtmeting telt een deel in het midden van het beeld
Foto’s maken—Belichting
zwaarder mee bij het bepalen van de belichting. Op dezelfde manier wordt bij spotmeting de belichting gebaseerd op de lichtomstandigheden in het op dat moment geselecteerde scherpstelveld. Als uw onderwerp zich bij het maken van de foto niet in het meetgebied bevindt, dan wordt de belichting gebaseerd op de lichtomstandigheden in de achtergrond en kan uw hoofd­onderwerp onder- of overbelicht worden. Om dit te voorkomen kunt u de automatische belichtingsvergrendeling gebruiken:
Draai de keuzeknop in de stand P, S of A en
1
selecteer Centrumger. of Spotmeting (belich­tingsvergrendeling werkt niet in de stand M, terwijl onderwerpsstanden niet worden aan­bevolen aangezien centrumgerichte meting en spotmeting hierbij niet mogelijk is).
Plaats het onderwerp in het geselecteerde scherpstelveld en druk de ont-
2
spanknop half in (bij centrumgerichte lichtmeting dient u het onderwerp in het middelste scherpstelveld te plaatsen). Houd de ontspanknop half ingedrukt en uw onderwerp in het scherpstelveld terwijl u de AE-L/AF-L knop indrukt om de belichting te vergrendelen. Controleer of de scherp­stelindicator () in de zoeker verschijnt.
Als de belichtingsvergrendeling actief is, wordt in de zoeker de aandui­ding EL weergegeven.
84
Houd de AE-L/AF-L knop ingedrukt, bepaal opnieuw de compositie van
3
uw foto en druk af.
Meetgebied
Bij spotmeting wordt de belichting vergrendeld op de waarde gemeten in een cirkel van 2,3 mm in het midden van het geselecteerde scherpstelveld. Bij centrumgerichte lichtmeting wordt de belichting vergrendeld op de waarde gemeten in een cirkel van 8 mm in het midden van de zoeker.
Sluitertijd en diafragma wijzigen
Terwijl de belichting vergrendeld is, kunt u de volgende instellingen wijzigen zonder dat dit van invloed is op de gemeten belichtingswaarde:
Belichtingsstand
Sluitertijd en diafragma (fl exibel programma; 77)P
De nieuwe waarden worden in de zoeker en op het LCD-venster getoond. NB: U kunt de lichtmeetmethode niet wijzigen terwijl de belichting vergrendeld is.
15—AE- L/AF-L ( 147)
Afhankelijk van de optie die u heeft geselecteerd, vergrendelt u met de AE-L/AF-L knop zowel de scherpstelling als de belichting (de standaardinstelling), alleen de scherpstel­ling of alleen de belichting. Er zijn opties om de belichting vergrendeld te houden tot u de AE-L/AF-L knop voor de tweede keer indrukt, tot u een foto maakt of tot de belich­tingsmeters uitschakelen.
16—AE-vergr. ( 148 )
Als u +Ontspanknop heeft geselecteerd bij AE-vergr., dan wordt de belichting ver­grendeld wanneer u de ontspanknop half indrukt.
Instellingen
SluitertijdS
DiafragmaA
85
Foto’s maken—Belichting

Belichtingscorrectie

Om bij bepaalde composities het gewenste resultaat te verkrijgen kan het
Foto’s maken—Belichting
nodig zijn om af te wijken van de door de camera voorgestelde belichting door belichtingscorrectie toe te passen. Als vuistregel geldt dat een positieve belichtingscorrectiewaarde moet worden gebruikt wanneer het hoofdonder­werp donkerder is dan de achtergrond, en een negatieve waarde wanneer het hoofdonderwerp lichter is dan de achtergrond.
Belichtingscorrectie is alleen mogelijk in de standen P, S en A (in stand M wordt alleen de belichtingswaarde beïnvloed die wordt aangegeven door de elektronisch analoge belichtingsindicator en blijven sluitertijd en diafragma ongewijzigd).
Druk op de knop, draai aan de hoofdin-
1
stelschijf tot de gewenste belichtingscorrectie op het LCD-venster en elektronisch analoge belichtingsindicator wordt weergegeven en bevestig de gemaakte selectie (de 0 in de elektronisch analoge belichtingsindicator gaat knipperen). U kunt de belichtingscorrectie in stappen van belichting) tot +5 LW (overbelichting).
Druk op de knop om de huidige waarde voor belichtingscorrectie te controleren. De ingestelde waarde wordt weergegeven met het pictogram
; in de zoeker worden positieve waarden aan-
geduid met en negatieve waarden met .
Bepaal de uitsnede van uw foto en druk af.
1
/
3 LW instellen van –5 LW (onder-
±0 LW ( knop ingedrukt)
–0,3
LW
+2,0
LW
2
U kunt de normale belichting terugstellen door de belichtingscorrectie op ±0 te zetten of een reset met twee knoppen ( 111) uit te voeren. De belich­tingscorrectie wordt niet teruggesteld wanneer u de camera uitzet.
9—LW-stappen ( 144)
Met deze optie kunt u de intervallen voor belichtingscorrectie instellen op ½ LW.
10— Bel. corr. ( 145 )
Indien gewenst kunt u de belichtingscorrectie instellen zonder op de knop te drukken.
86

Bracketing

In de standen P, S, A en M beschikt de D70S over drie verschillende soorten bracketing (bij onderwerpsstanden is bracketing niet beschikbaar). Welk type bracketing er wordt uitgevoerd, kunt u instellen met behulp van Persoonlijke Instelling 12 (Bracketing): AE & fl its, Alleen AE, Alleen fl its of WB brac- keting (
Belichtingsbrac-
Flitsbracketing
Witbalansbrac-
(WB bracketing)
146).
keting
(AE & fl its of
Alleen AE)
(AE & fl its of
Alleen fl its)
keting
BeschrijvingType
Bij elke opname varieert de camera de belichting met een maximum van ± 2 LW; belichtingsbracketing is geselecteerd via belichtingscorrectie (stand P, S en A) of door de gebruiker (stand M). Telkens wanneer de sluiter wordt ontspannen, wordt er één foto gemaakt; voor een volledige bracketingreeks zijn drie opna­men noodzakelijk.
De camera varieert bij elke opname de fl itsintensiteit met een maximum van ± 2 LW. Telkens wanneer de sluiter wordt ont­spannen, wordt er één foto gemaakt; voor een volledige bracke­tingreeks zijn drie opnamen noodzakelijk. Alleen beschikbaar in de fl itsstanden i-DDL en automatische diafragmaregeling (Auto Aperture) ( 150).
De camera maakt telkens wanneer de sluiter wordt ontspannen maximaal drie opnamen waarbij de witbalans tot iets boven en iets onder de geselecteerde witbalanswaarde wordt gevarieerd ( 92). Voor een volledige bracketingreeks is één opname voldoende. Aanbevolen voor het fotograferen onder diverse lichtbronnen of om te experimenteren met verschillende wit­balansinstellingen. Niet beschikbaar als de beeldkwaliteit staat ingesteld op NEF (Raw) of NEF+JPEG Basis.
Foto’s maken—Belichting
Onderwerpsstanden (Digital Vari - Program – D.V.P.)
Als u een onderwerpsstand selecteert terwijl bracketing actief is, wordt de bracketing uitgesteld tot u de camera weer instelt op de stand P, S, A of M.
87
Belichtings- en fl itsbracketing
Foto’s maken—Belichting
Selecteer bij Persoonlijke Instelling 12 (Brac-
1
keting; 146) het soort bracketing dat u wilt uitvoeren. Kies AE & fl its om zowel de belichting als de fl itsintensiteit te variëren (de standaardinstelling), Alleen AE om alleen de belichting te variëren en Alleen fl its om alleen de fl itsintensiteit te variëren.
Druk op de knop, draai aan de hoofdin-
2
stelschijf tot op het LCD-venster wordt weergegeven en het pictogram op het LCD-venster en in de zoeker begint te knip­peren.
Druk op de knop en draai aan de secundai-
3
re instelschijf om een bracketingprogramma te kiezen ( 90–91).
88
Bepaal de compositie van de foto, stel scherp
4
en druk af. De camera varieert per opname de belichting en/of de fl itsintensiteit op basis van het geselecteerde bracketingprogramma. Wij­zigingen in de belichtings- en fl itsintensiteit worden toegevoegd aan de belichtingscor­rectiewaarde ( ( 102).
Als bracketing actief is, gaat op het LCD­venster en in de zoeker het pictogram knipperen. Na elke opname verdwijnt er een segment van de voortgangsindicator ( , of ). Het middelste segment ( ) verdwijnt na het maken van de ongewijzigde opname, het segment na het maken van een opname met een nega­tieve correctiewaarde en het segment na het maken van een opname met een positieve correctiewaarde. Het bracketingproces start opnieuw wanneer alle opnamen van een reeks zijn gemaakt.
Om bracketing uit te zetten, drukt u op de hoofdinstelschijf tot niet langer op het LCD-venster wordt weer­gegeven. Wanneer u bracketing later weer inschakelt, wordt het laatst gebruikte bracketingprogramma opnieuw geactiveerd. U kunt bracketing ook uitzetten door WB bracketing te selecteren bij Persoonlijke Instel­ling 12 of door een reset met twee knoppen uit te voeren ( 111). In dat laatste geval wordt echter niet het laatst gebruikte bracketingprogramma geactiveerd wanneer u bracketing later weer inschakelt.
86) en fl itscorrectiewaarde
knop en draait u aan de
Foto’s maken—Belichting
Opnamestand
In de standen Enkel beeld, Zelfontspanner en Afstandsbediening wordt er telkens wanneer u de ontspanknop indrukt één foto gemaakt. In de stand Continu pauzeert de camera na het maken van het aantal opnamen dat is opgegeven in het bracketing­programma. Om verder te gaan met fotograferen, dient u de ontspanknop opnieuw in te drukken.
89
Welke bracketingprogramma's kunnen worden gebruikt hangt af van de optie die u heeft geselecteerd bij Persoonlijke Instelling 9 (LW-stappen; 144).
Foto’s maken—Belichting
Persoonlijke
instelling 9
(LW-stappen)
1/3 stop
(standaard)
Display LCD-venster
3 ±
3 ±
3 ±1 LW 0, –1,0, +1,0
3 ±1
3 ±1
3 ±2LW 0, –2,0, +2,0
2 +
2 +
2 +1 LW 0, +1,0
2 +1
2 +1
2 +2 LW 0, +2,0
2
2
2 –1LW 0, –1,0
2 –1
2 –1
2 –2 LW 0, –2,0
Aantal
opna-
men
Ophoog-
waarde
1
2
1
2
1
2
Bracketingvolgorde
(LW’s)
/
3 LW 0, –0,3, +0,3
/
3 LW 0, –0,7, +0,7
1
/
3 LW 0, –1,3, +1,3
2
/
3 LW 0, –1,7, +1,7
/
3 LW 0, +0,3
/
3 LW 0, +0,7
1
/
3 LW 0, +1,3
2
/
3LW 0, +1,7
/
3 LW 0, –0,3
/
3LW 0, –0,7
1
/
3 LW 0, –1,3
2
/
3 LW 0, –1,7
13—BKT volgorde ( 146)
Met deze optie kunt u de bracketingvolgorde wijzigen.
90
Loading...