Minolta DYNAX 60 User Manual [nl]

Page 1
GEBRUIKSAANWIJZING
NL
Page 2
2 VOOR CORRECT EN VEILIG GEBRUIK
VOOR CORRECT EN VEILIG GEBRUIK
Voor correct en veilig gebruik is het belangrijk dat u onderstaande informatie doorleest en begrijpt, voordat u de camera in gebruik neemt.
Door onjuist gebruik kunnen batterijen heet worden, corrosieve vloei­stoffen lekken of zelfs exploderen, wat tot schade of verwondingen zou kunnen leiden. Neem daarom onderstaande waarschuwingen in acht.
• Gebruik uitsluitende de in deze gebruiksaanwijzing aangegeven batterijen.
• Plaats de batterijen niet verkeerdom (+/- pool aan de verkeerde kant).
• Gebruik geen batterijen die slijtageplekken vertonen of die beschadigd zijn.
• Laat batterijen niet in aanraking komen met vuur, hoge temperaturen, water of vocht.
• Probeer nooit om batterijen kort te sluiten of te demonteren.
• Sla batterijen niet op in de buurt van of in metalen voorwerpen.
• Gebruik geen batterijen van verschillende merken, soort of ouderdom door elkaar.
• Gebruik geen lekkende batterijen. Komt er batterijvloeistof in uw oog, spoel het dan onmiddellijk uit met veel water en neem contact op met een arts. Komt er vloeistof op uw huid of in uw kleding, was die dan zorgvuldig af met water.
• Plak de contacten van batterijen af om kortsluiting te voorkomen wanneer u de batterijen afdankt. Gooi ze niet achteloos weg, maar lever ze in bij uw handelaar of bij de Gemeente.
• Demonteer de camera nooit zelf. U zou een elektrische schok kunnen krijgen wanneer een hoog-voltagecircuit in de camera wordt aan­geraakt. Moet de camera worden gerepareerd, neem dan contact op met de Technische Dienst van Konica Minolta.
WAARSCHUWING
Page 3
3
• Verwijder onmiddellijk de batterijen en stop met het gebruik van de camera wanneer deze is gevallen of beschadigd, waarbij het interieur zichtbaar is (met name het flitsergedeelte). De flitser heeft een hoog­voltagecircuit dat elektrische schokken en verwondingen kan veroor­zaken. Gebruik van een beschadigd product of een onderdeel kan letsel veroorzaken.
• Houd batterijen en andere kleine onderdelen die ingeslikt kunnen worden buiten het bereik van kinderen. Raadpleeg onmiddellijk een arts wanneer een voorwerp is ingeslikt.
• Berg de camera op buiten het bereik van kinderen. Wees voorzichtig als u de camera gebruikt in de buurt van kinderen.
• Flits nooit iemand recht in de ogen, dat kan schadelijk zijn.
• Maak geen flitsopnamen van bestuurders van voertuigen, dat kan verblinding veroorzaken, wat kan leiden tot ongelukken.
• Kijk niet door de zoeker of het objectief naar de zon of een andere sterke lichtbron. Dit kan oogletsel of blindheid tot gevolg hebben.
• Stel de camera niet bloot aan vocht en gebruik hem niet met natte handen. Wanneer er onverhoopt vocht in de camera komt, verwijder dan onmiddellijk de batterijen en gebruik de camera niet verder. Het gebruik van een vochtige camera kan schade of verwondingen veroorzaken door verhitting of elektrische schokken.
• Gebruik de camera niet in de buurt van ontvlambare stoffen zoals gassen of vloeistoffen als benzine, wasbenzine of verfverdunner. Gebruik geen ontvlambare stoffen zoals alcohol, benzine of verfverdunner om de camera te reinigen. Het gebruik van ontvlambare reinigingsmiddelen kan brand of een explosie veroorzaken.
• Wordt de camera heet of geeft hij een vreemde geur of rook af, stop dan het gebruik. Verwijder onmiddellijk de batterijen en pas op dat u zich hierbij niet brandt. Gebruik van een defect of beschadigd product kan letsel veroorzaken.
• Neem contact op met de Technische Dienst van Konica Minolta wanneer reparatie noodzakelijk is.
WAARSCHUWING
Page 4
4 VOOR CORRECT EN VEILIG GEBRUIK
• Richt de camera niet rechtstreeks op de zon. Wanneer het zonlicht op een brandbaar onderdeel valt, kan er brand ontstaan. Plaats de lensdop wanneer de camera niet wordt gebruikt.
• Gebruik en bewaar de camera niet in een vochtige of hete omgeving zoals het handschoenenvakje of de kofferbak van de auto. Dit kan schade aan de camera of de batterijen veroorzaken, wat kan resulteren in brandwonden of ander letsel door hitte, brand, explosie of lekkende batterijvloeistoffen.
• Stop het gebruik van de camera wanneer de batterijen lekken.
• Flits niet wanneer de camera rechtstreeks in contact is met mensen of voorwerpen. De flitser geeft een grote hoeveelheid energie af, die brandwonden en -plekken kan veroorzaken.
• Oefen geen druk uit op het datascherm (LCD). Een beschadigd scherm kan verwondingen veroorzaken en de vloeistof van het scherm kan brandwonden tot gevolg hebben. Wanneer de vloeistof van het scherm in aanraking met de huid komt, was dan het gebied goed schoon met water. Komt er vloeistof in de ogen, spoeI dan direct de ogen uit met veel water en raadpleeg een arts.
LET OP
!
Konica Minolta is een handelsnaam van Konica Minolta Holdings, Inc. Dynax en Maxxum zijn handelsnamen van Konica Minolta Camera, Inc.
Page 5
5
INHOUD
Gefeliciteerd met de aanschaf van deze camera. Neem even rustig de tijd om deze gebruiksaanwijzing te bestuderen, dan zult u meer plezier van uw camera hebben.
Benaming van de onderdelen ......................................................................8
Datascherm (LCD).........................................................................10
Zoeker ..........................................................................................11
Voorbereidingen.........................................................................................12
Bevestigen van de draagriem........................................................12
Bevestigen van het objectief .........................................................13
Afnemen van het objectief.............................................................13
Plaatsen van de batterijen.............................................................14
Indicatie batterijconditie.................................................................15
Inzetten van een film .....................................................................16
Dioptrie-aanpassing.......................................................................17
Datum en tijd instellen - Date-model.............................................18
Batterij vervangen - Date-model....................................................19
Basishandelingen.......................................................................................20
De camera aanzetten ....................................................................20
Vasthouden van de camera...........................................................20
Opnamen maken...........................................................................21
Scherpstelindicaties.......................................................................22
Bijzondere scherpstelsituaties.......................................................22
Scherpstelvergrendeling................................................................23
Flitsfuncties....................................................................................24
Flitsindicaties .................................................................................25
Flitsbereik ......................................................................................25
Onderwerpprogramma’s................................................................26
Film terugspoelen..........................................................................28
Handmatige start film terugspoelen...............................................29
Beknopte cursus fotografie ........................................................................30
Wat is een diafragma? Wat is een LW? ........................................31
Geavanceerde functies ..............................................................................32
Instelwiel........................................................................................32
Volautomatisch programma...........................................................33
Programmabelichting - P...............................................................34
Diafragmavoorkeuze - A................................................................35
Sluitertijdvoorkeuze - S .................................................................36
Wat doet de sluitertijd?..................................................................37
Wat betekent het f-getal? ..............................................................37
Handmatige belichting - M.............................................................38
Page 6
6 INHOUD
Lichtmeting bij handmatige belichting ...........................................39
Tijdopnamen (B-stand)..................................................................40
Bevestigen van de oculairafsluiter.................................................41
Optionele zoekeraccessoires ........................................................41
Belichtingscorrectie .......................................................................42
Scherptedieptecontrole..................................................................43
AE lock-toets .................................................................................44
Lange-sluitertijdensynchronisatie ..................................................45
AF-toets .........................................................................................46
Handmatig scherpstellen - MF ......................................................48
Functiewiel.....................................................................................49
Geluidssignalen .............................................................................49
Transportstanden...........................................................................50
Continu-transport (opmerkingen)...................................................51
Zelfontspanner (opmerkingen) ......................................................51
Afstandbediening (opmerkingen)...................................................52
Meervoudige belichting..................................................................53
Belichtingstrapje ............................................................................54
AF-standen ....................................................................................56
Handmatige ISO-instelling.............................................................57
Lichtmeetsysteem..........................................................................58
Rode-ogenreductie ........................................................................59
Draadloos flitsen............................................................................60
Draadloos flitsen (opmerkingen) ...................................................62
Datumprint - Date-model ...............................................................63
Persoonlijke Instellingen (Cust).....................................................64
Cust 1 - AF- / ontspanprioriteit..........................................66
Cust 2 - Film terugspoelen ...............................................66
Cust 3 - Filmaanloopstrook...............................................66
Cust 4 - DX-geheugen......................................................67
Cust 5 - Ontspannen zonder film......................................67
Cust 6 - Scherpstelvergrendeling .....................................67
Cust 7 - Programmabeïnvloeding.....................................68
Cust 8 - AF-toets...............................................................69
Cust 9 - AEL-toets ............................................................70
Cust 10 - AF-hulplicht.......................................................70
Cust 11 - Flitslichtmeting ..................................................71
Cust 12 - Aanduiding actieve AF-veld ..............................72
Cust 13 - Ontspannen zonder objectief............................72
Cust 14 - Ontspannen met geopende achterwand ..........72
Cust 15 - Datumweergave (Date-model)..........................73
Persoonlijke Instellingen terug naar de basisstand.......................73
Page 7
7
Accessoires (opmerkingen)........................................................................74
Objectieven (opmerkingen) ...........................................................74
Externe flitsers (opmerkingen) ......................................................76
Flitsen met korte sluitertijden (High Speed Sync. / HSS) .............77
Draadloze flitscontroller IR-1N ......................................................77
Problemen & oplossingen ..........................................................................78
Onderhoud en opbergen............................................................................80
Werkomstandigheden....................................................................80
Opbergen.......................................................................................80
Reinigen ........................................................................................81
Vóór belangrijke gebeurtenissen...................................................81
Vragen en Service.........................................................................81
Technische specificaties.............................................................................82
This device complies with Part 15 of the FCC Rules. Operation is subject to the follow-
ing two conditions: (1) This device may not cause harmful interference, and (2) this device must accept any interference received, including interference that may cause undesired operation. Changes or modifications not approved by the party responsible for compliance could void the user's authority to operate the equipment. This equipment has been tested and found to comply with the limits for a Class B digital device, pur­suant to Part 15 of the FCC Rules. These limits are designed to provide reasonable pro­tection against harmful interference in a residential installation. This equipment gener­ates, uses and can radiate radio frequency energy and, if not installed and used in accordance with the instructions, may cause harmful interference to radio communica­tions. However, there is no guarantee that interference will not occur in a particular installation. If this equipment does cause harmful interference to radio or television reception, which can be determined by turning the equipment off and on, the user is encouraged to try to correct the interference by one or more of the following measures:
• Reorient or relocate the receiving antenna.
• Increase the separation between the equipment and the receiver.
• Connect the equipment to an outlet on a circuit different from that to which the receiv­er is connected.
• Consult the dealer or an experienced radio/TV technician for help.
This Class B digital apparatus complies with Canadian ICES-003.
Dit symbool aan de onderzijde van de camera geeft aan dat deze voldoet aan de eisen van de EU (Europese Unie) betreffende de regulatie van apparatuur die interferentie kan veroorzaken. CE betekent Conformité Européenne (Europese Conformiteit).
Page 8
8 BENAMING VAN DE ONDERDELEN
BENAMING VAN DE ONDERDELEN
* Deze camera is een geavanceerd optisch instrument. Zorg ervoor dat de met een * aangeduide onderdelen schoon zijn. Raadpleeg de informatie over onderhoud en opbergen op bladzijde 80.
Ontspanknop (blz. 21)
Functietoets Functiewiel (blz. 49)
Objectiefontgrendeling (blz. 13)
Flitsfunctietoets (blz. 24)
LED voor zelfontspanner / afstandbediening (blz. 51, 52)
Instelwiel
Objectiefcontacten *
Draagriemoog (blz. 12)
Objectiefvatting
Spiegel *
Het deksel van de batterijruimte (blz. 14) en de statiefaansluiting bevinden zich aan de onderzijde van de camera.
Flitser * (blz. 24)
Belichtingscorrectietoets
(blz. 42)
Scherptedieptecontroletoets (blz. 43)
Page 9
9
Accessoireschoentje
Oogschelp
Scherpstelkeuzetoets (blz. 48)
Starttoets film terugspoelen
(blz. 29)
Achterwandontgrendeling
(blz. 16)
AE lock-toets (blz. 44)
AF-toets (blz. 46)
Zoekeroculair *
Datascherm (LCD)
Keuzewiel / Hoofdschakelaar (blz. 32, 20)
Filmcassettevenster
Draagriemoog (blz. 12)
Schuifje dioptrie-aanpassing (blz. 17)
Schuif de bijgeleverde oogschelp terug over het zoekeroculair
Page 10
10 BENAMING VAN DE ONDERDELEN
DATASCHERM (LCD)
1. Onderwerpprogramma’s (blz. 26)
4. Handmatige scherpstelling (blz. 48)
2. Belichtingscorrectie (blz. 42)
3. Diafragma
5. Lichtmeetsysteem (blz. 58)
6. Batterijconditie (blz. 15)
7. Draadloze afstandbediening (blz. 50, 52)
8. Beeldenteller
9. Filmtransport
10. Filmcassette
11. Direct handmatig scherpstellen -DMF- (blz. 56)
12. AF-functie (blz. 56)
13. Draadloos flitsen (blz. 60)
14. Rode-ogenreductie (blz. 59)
15. Flitsfunctie (blz. 24)
16. Flitsen met korte sluitertijden (blz. 77)
17. Zelfontspanner (blz. 51)
18. Datumprintfunctie (blz. 63) (Date-model)
19. Enkelbeeld- / Continutransport (blz. 50)
20. Sluitertijd
21. Meervoudige belichting (blz. 53)
22. Belichtingstrapje (blz. 54)
Page 11
11
ZOEKER
1. Flitsfunctie (blz. 25)
Breed AF-veld
Spotmeetveld (blz. 58)
Spot AF-veld (blz. 46)
Perifere AF­velden (blz. 46)
2. Flitsen met korte sluitertijden (blz. 77)
3. Draadloos flitsen (blz. 60)
4. Handmatige scherpstelling (blz. 48)
5. Belichtingsgeheugen (blz. 44)
6. Scherpstelsignaal (blz. 22)
7. Sluitertijd
8. Belichtingscorrectie (blz. 42)
9. Diafragma
10. Lichtmeetsysteem (blz. 58)
11. Lichtwaardenschaal -EV- (blz. 39, 45) Het spot AF-veld en de perifere AF-velden lichten kort op bij
voltooide scherpstelling, om aan te geven op welk veld de scherpstelling heeft plaatsgevonden.
Page 12
Voer het uiteinde van de draagriem vanaf de onder­zijde door het draagriemoog van de camera en vervolgens weer door het geleideblokje (1). Bevestig de draagriem zo dat het uiteinde naar de camera is gericht.
Voer het uiteinde van de draagriem door de binnen­zijde van de gesp en trek hem strak (2). Houd wat ruimte in de draagriem ter hoogte van de gesp om hem gemakkelijk door de gesp te kunnen voeren.
Schuif het geleideblokje naar het riemoog om de draagriem stevig te bevestigen (3). Herhaal deze handelingen voor het andere uiteinde van de draagriem
12 VOORBEREIDINGEN
VOORBEREIDINGEN
DE DRAAGRIEM BEVESTIGEN
Voer het uiteinde van de draagriem door het geleideblokje, vanaf de zijde met de nokjes.
123
Page 13
13
Breng de richtstip van het objectief op één lijn met de index op het camerahuis (1). Plaats het objectief voorzichtig in de vatting en draai het rechtsom tot het vastklikt. Plaats het objectief niet schuin onder een hoek. Als het objectief niet past, controleer dan of het goed is uitgelijnd ten opzichte van de camera. Forceer
Druk de ontgrendelknop helemaal in (1) en draai het objectief linksom tot het niet verder draait. Neem het objectief voorzicht van de camera.
Plaats de doppen op het objectief en het camerahuis of bevestig een ander objectief op de camera.
Bij deze camera kunt u gebruik ma­ken van verwisselbare objectieven. Zie bladzijde 74 voor geschikte objectieven. Raak nooit de binnen­zijde van de camera aan. Dat geldt met name voor de objectiefcontacten en de spiegel. Verwijder de bodydop en de achter­lensdop. De pijlpunt van de achter­lensdop moet hierbij op één lijn staan met de richtstip van het objectief.
BEVESTIGEN VAN EEN OBJECTIEF
EEN OBJECTIEF AFNEMEN
1
1
Page 14
14 VOORBEREIDINGEN
Schuif de ontgrendeling van de batte­rijruimte in de aangegeven richting en open het klepje. De camera neer­zetten met het klepje open kan tot beschadiging daarvan leiden.
Plaats de batterijen volgens het schema naast het klepje. Let op de juiste positie van de polen (+ en -) van de batterijen.
Deze camera gebruikt twee stuks 3 Volt CR2 lithiumbatterijen. Raadpleeg bladzijde 2 van deze gebruiksaanwijzing voor veilig en juist gebruik van batterijen alvorens deze te plaatsen. Wanneer u de batterijen vervangt, let er dan op dat de camera uit staat.
PLAATSEN VAN DE BATTERIJEN
Wanneer de camera wordt aangezet, knippert de datum in het LCD, totdat de tijd en de datum zijn ingesteld. Raadpleeg bladzijde 18 om tijd en datum in te stellen.
Datum en tijd worden gevoed door de camerabatterijen. Wanneer de batterijen worden verwijderd, worden tijd en datum op hun beginwaarden gezet en is de datumprintfunctie uitgeschakeld. Raadpleeg bladzijde 19
om de tijd en datum vast te houden bij het verwisselen van de batterijen.
Date-model
Duw het klepje dicht totdat het vastklikt.
Page 15
15
INDICATIE BATTERIJCONDITIE
Indicatie batterij vol - er is vol­doende vermogen voor alle camerafuncties.
Batterijspanning laag - het symbool knippert. Alle camerafuncties werken nog, maar de batterijen moeten spoedig worden vervangen. Het opladen van de flitser duurt vrij lang.
Batterijspanning te laag - symbool knippert en er verschijnen geen andere indicaties op het LCD. Er is onvoldoende vermogen om de camera te laten werken. De sluiter blokkeert. Vervang onmiddellijk de batterijen.
Het kan een enkele keer voorkomen dat de indicatie ´batterijspanning laag´ ten onrechte oplicht, ook wanneer er voldoende vermogen beschikbaar is voor een juiste werking van de camera. Zet in dat geval de camera een paar keer uit en weer aan om dit te laten verdwijnen.
De camera heeft een indicator die de batterijconditie aangeeft. Wanneer de camera aan staat, verschijnt de indicatie op het LCD. Wanneer het LCD niets aangeeft, zijn de batterijen moge­lijk uitgeput of verkeerd geplaatst.
Page 16
Schuif de ontgrendeling van de ach­terwand omlaag om de camera te openen.
Raak het sluitergordijn noch met uw vingers, noch met de film aan. De sluiter is een kwetsbaar precisie­mechaniek.
Het inzetten en uitnemen van een film moet altijd bij getemperd licht plaatsvinden om sluier te voorkomen. De camera stelt automatisch de juiste filmgevoeligheid (ISO) in bij gebruik van DX-gecodeerde film. Bij gebruik van niet-gecodeerde film kiest de camera de gevoeligheid van de vorige film. Raadpleeg bladzijde 57 om de gevoeligheid handmatig in te stellen.
INZETTEN VAN EEN FILM
Houd de filmcassette vast en leg de film volkomen vlak in het filmkanaal.
Plaats de filmcassette in de daarvoor bestemde ruimte. Leg de film tussen de filmgeleiders en trek de aanloopstrook tot bij het merkteken (1). Wanneer de film te ver uit de cassette steekt, tot voorbij het merkteken, spoel hem dan handmatig een stukje terug.
VOORBEREIDINGEN16
1
Page 17
17
Sluit de achterwand. De camera spoelt de film automatisch door naar de eerste opname. Zorg er bij het sluiten voor dat de draagriem niet bekneld raakt.
Wanneer de film op de juiste wijze is ingezet, verschijnt het getal 1 in de beeldenteller. De filmgevoeligheid (ISO-waarde) wordt gedurende 5 seconden in het LCD getoond.
Wanneer de film niet op de juiste wijze is ingezet, knippert het getal 0 in de beeldenteller. Plaats de film opnieuw.
Gebruik geen Polaroid Direct-klaar-film; er kunnen transportproblemen optreden. Infraroodfilm kan niet in deze camera worden gebruikt. De filmsensor van de beel­denteller zal sluier veroorzaken. Er kunnen maximaal 40 opnamen worden gemaakt. Bij gebruik van 72-opnamenfilm,
spoelt de camera de film automatisch terug na de 40e opname.
Camera-notities
DIOPTRIE-AANPASSING
Het zoekeroculair heeft een dioptrie-aanpassing. Hij kan worden ingesteld tussen –2.0 en +1.0 D.
Schuif de oogschelp voorzichtig aan bei­de zijden tegelijk omhoog in de geleide­rails aan weerszijden van het oculair.
Kijk in de zoeker en schuif de dioptrie­aanpassing heen en weer totdat het AF­veld het scherpst zichtbaar is. Schuif de oogschelp weer op zijn plaats.
Schuifje dioptrie-aanpassing
Page 18
18 VOORBEREIDINGEN
DATUM EN TIJD INSTELLEN - DATE-MODEL
Zet het functiewiel in de stand ‘SEL’. De datum verschijnt in het LCD. De datumweergave is jaar, maand, dag. Om een andere volgorde te kiezen, raadpleegt u bladzijde 64.
Datum en tijd moeten worden ingesteld om de datumprintfunctie te kunnen gebruiken. De datum knippert in het LCD wanneer de camera wordt aangezet, zonder dat datum en tijd zijn ingesteld of wanneer de informatie verloren is gegaan als gevolg van uitgeputte batterijen.
1
Draai aan het instelwiel (1) om het datum- en tijdregister te kiezen; het gekozen register knippert.
2
3
Druk op de functietoets (2) en houd hem ingedrukt. Draai nu aan het instelwiel (3) om de instelling te ver­anderen. De camera gebruikt een 24-uurssysteem, dus 2 uur ‘s mid­dags is 14 uur. De datum loopt automatisch van 2003 tot 2039.
Ga door totdat datum en tijd correct zijn ingesteld. Zet het functie­wiel op elke willekeurige stand, behalve ‘DATE’, ‘SEL’ of ‘CUST’, om de normale LCD-weergave te zien. Raadpleeg bladzijde 63 om de datumprintfunctie te gebruiken.
datum tijd
Page 19
19
Zet de camera aan en weer uit met het instelwiel. De camera slaat de huidige datum en tijd op in een geheugenregister, telkens wanneer de camera wordt aan- en uitgezet.
Vervang de batterijen zoals beschreven op bladzijde 14. Zet de camera aan. Wanneer de normale LCD-weergave verschijnt, staan datum en tijd nog op de juiste waarde.
BATTERIJEN VERVANGEN - DATE-MODEL
Knippert de datum in het LCD wanneer de camera wordt aangezet, dan zijn de datum en de tijd niet opgeslagen en moeten ze opnieuw worden ingesteld, zoals beschreven op de vorige bladzijde.
Wanneer de batterijen zijn verwijderd, stopt de ingebouwde klok. De volgende handeling zorgt ervoor dat de huidige tijd en datum worden opgeslagen in het geheugen tijdens het vervangen van de batterijen.
Page 20
20 BASISHANDELINGEN
BASISHANDELINGEN
In dit hoofdstuk worden de elementaire functies van de camera behandeld. Zorg dat u eerst goed bekend bent met de camera­werking, voordat u verder gaat.
Neem de camera stevig in uw rechter hand en ondersteun het objectief met de linker. Druk uw ellebogen in uw zijde en plaats uw voeten schouder­breed uit elkaar om de camera zo stabiel mogelijk te houden. Doe de draagriem om uw nek of pols om te voorkomen dat u de camera per ongeluk laat vallen.
DE CAMERA VASTHOUDEN
Het gebruik van een statief wordt aanbevolen voor het fotograferen in ongunstige lichtomstandigheden of bij het gebruik van een teleobjectief. Heeft u geen statief bij de hand, leun dan tegen een muur of plaats uw ellebogen op een stevige ondergrond om de camera stabiel te houden.
DE CAMERA AANZETTEN
1
Draai het keuzewiel (1) naar de gewenste opna­mestand om de camera aan te zetten. Dit hoofdstuk gaat er van uit dat u de volautoma­tische programmabelichting hebt gekozen - de letter P in een rechthoek. Met de volautomatische programmabelichting maakt u eenvoudig opna­men. Voor meer uitleg over deze en andere functies, raadpleegt u bladzijde 32.
Page 21
21
OPNAMEN MAKEN
1
2
Zorg ervoor dat het onderwerp zich binnen het brede AF-veld bevindt. Bij gebruik van een zoomobjectief draait u aan de zoomring om het onderwerp uit te kaderen.
Druk de ontspanknop half in om het AF- en het lichtmeetsysteem te activeren (1). Het scherpstelsignaal in de zoeker (blz. 22) licht op ter bevestiging dat de scherpstelling is voltooid en het spot AF-veld of een van de perifere AF-velden licht kort op om aan te geven waarop is scherpgesteld. Wanneer het scherpstelsignaal knippert, probeert u opnieuw scherp te stellen door de hierboven beschreven handelingen te herhalen.
Wanneer de flitser nodig is voor een juist belichte opname, klapt hij automatisch uit en het flitssignaal verschijnt in de zoeker (blz. 25). Onder ongunstige lichtomstan­digheden werkt de flitser als AF-hulplicht (blz. 70).
De sluitertijd en het diafragma die worden gebruikt voor de opname, worden verschijnen in de zoeker en op het LCD.
Druk de ontspanknop helemaal in om de opname te maken (2). Druk de ont­spanknop rustig in om onscherpe opnamen door cameratrillingen te voorkomen.
Diafragma
Sluitertijd
Scherpstelsignaal
Flitssignaal
Page 22
22 BASISHANDELINGEN
SCHERPSTELSIGNALEN
SPECIALE SCHERPSTELSITUATIES
Brandt - scherpstelling voltooid.
Het scherpstelsignaal in de zoeker geeft informatie over de werking van het AF-systeem. Het scherpstellen kan bij ongunstige lichtomstandigheden of bij het gebruik van macro- en teleobjectieven wat meer tijd vergen.
Wanneer de camera niet kan scherpstellen, is het onderwerp te dichtbij of er is sprake van een speciale scherpstelsituatie (zie onder). Maak gebruik van de scherpstelvergrendeling (blz. 23) of stel handmatig scherp (blz. 48). AF- of ontspanprioriteit kan worden ingesteld met Persoonlijke Instelling 1 (blz. 64).
Brandt - scherpstelling in orde (Continu-AF - blz. 56).
Bezig met scherpstellen (Continu-AF). Ontspanknop blokkeert.
Knippert - scherpstellen niet mogelijk. Ontspanknop blokkeert.
In de volgende omstandigheden kan de camera moeite hebben met scherpstellen. Gebruik de scherpstelvergendeling of stel handmatig scherp.
1. Het onderwerp in het AF-veld is extreem helder of heeft een zeer laag contrast.
2. Twee onderwerpen op een verschillende afstand overlappen el­kaar binnen het AF-veld.
3. Het onderwerp bevindt dicht bij een zeer helder voorwerp of opper­vlak.
4. Het onderwerp is opgebouwd uit afwisselend heldere en donkere lijnen en beslaat het volledige AF-veld.
1234
Page 23
23
SCHERPSTELVERGRENDELING
Richt het brede AF-veld op het onder­werp en druk de ontspanknop half in om de scherpstelling te vergrendelen (1).
De scherpstelling is vergrendeld zodra het signaal in de zoeker oplicht. Knippert het signaal, dan kon de camera de juiste scherpstelling niet vinden. Herhaal de procedure.
Met de scherpstelling wordt ook de belichting vergrendeld. Druk nogmaals op de ontspanknop om de vergren­deling te annuleren.
Houd de ontspanknop half ingedrukt en kader het onderwerp opnieuw uit.
Druk de ontspanknop helemaal in (2) om de opname te maken.
Scherpstelvergrendeling is handig wanneer het onderwerp zich buiten het AF­veld bevindt. Scherpstelvergrendeling is tevens bruikbaar wanneer er sprake is van bijzondere scherpstelsituaties (blz. 22). De camera stelt hierbij scherp op een voorwerp dat zich op dezelfde afstand bevindt als het feitelijke onderwerp.
1
Scherpstelsignaal
2
Page 24
24 BASISHANDELINGEN
FLITSFUNCTIES
De ingebouwde flitser heeft een uitlichtingshoek die groot genoeg is om te gebruiken met objectieven van 28 mm of een langere brandpuntsafstand. Bij gebruik van een kortere brandpuntsafstand treedt afdonkering van de hoeken op. Verwijder de zonnekap om slag­schaduwen te voorkomen, zie blz. 75. De ontspan­knop blokkeert wanneer de flitser aan het opladen is. Klap de flitser omlaag wanneer hij niet wordt gebruikt.
Automatisch flitsen - de flitser klapt automatisch uit wanneer dat nodig is. Alleen beschikbaar bij volautomatische programmabelichting, programmabelichting en onderwerpprogramma’s.
Invulflitsen - de flitser flitst bij elke opname, ongeacht het aanwezige licht. Invulflitsen wordt gebruikt om zware schaduwen die bij fel direct zon- of kunstlicht voorkomen op te helderen.
Flitser uit - de flitser gaat niet af. Wordt toegepast wanneer flitsen niet is toegestaan, wanneer het gebruik van het natuurlijk aanwezige licht gewenst is om de opnamen te maken of wanneer het onderwerp te ver weg is om door de flitser te worden uitgelicht.
Bij gebruik van automatische belichting met sluitertijdvoorkeuze, met diafragmavoorkeuze of handmatige belichting, staat de flitser uit. Om invulflitsen toe te passen drukt u op de flitsfunctietoets om de flitser te laten opklappen. Voor informatie over het gebruik van een externe flitser, raadpleegt u bladzijde 76.
1
2
Druk de flitsfunctietoets (1) in om de ge­wenste flitsfunctie te kiezen bij volauto­matische programmabelichting, pro­grammabelichting of onderwerppro­gramma’s, en houd hem ingedrukt. Draai aan het instelwiel (2) tot de gewenste functie in het LCD verschijnt.
Page 25
ISO 400
25
Het flitssignaal in de zoeker geeft de status van de flitser aan.
Wanneer het signaal na de opname niet knippert, bevindt het onderwerp zich mogelijk buiten het bereik van de flitser (zie tabel).
FLITSSIGNALEN
ISO 100
f/4,0 f/5,6
1,0 ~ 4,0 m 1,0 ~ 2,8 m
1,0 ~ 9,0 m 1,0 ~ 8,0 m 1,0 ~ 5,6 m
Het bereik van de ingebouwde flitser is afhankelijk van de filmgevoe­ligheid en het gebruikte diafragma. Het onderwerp dient zich voor een juiste belichting binnen de in de tabel aangeven afstanden te bevinden.
f/3,5 1,0 ~ 4,5 m
FLITSBEREIK
Diafragma
Signaal brandt - flitser is opgeladen en klaar voor gebruik. Signaal knippert - flits was toereikend voor een juiste belichting.
Bij volautomatische programma­belichting, programmabelichting en onderwerpprogramma’s kan desgewenst invulflitsen worden toegepast. Druk hierbij op de flitstoets en houd hem ingedrukt terwijl u de ontspanknop indrukt om de opname te maken. De flit-
ser klapt hierbij automatisch uit.
Camera-notities
1,0 ~ 11,0 mf/2,8 1,0 ~ 5,6 m
Page 26
26 BASISHANDELINGEN
ONDERWERPPROGRAMMA’S
Onderwerpprogramma’s kiezen automatisch de ide­ale camera-instellingen voor specifieke onderwer­pen of omstandigheden. Er zijn 5 verschillende on­derwerpprogramma’s beschikbaar.
Draai het functiewiel (1) naar de stand onderwerp­programma’s.
Gebruik het instelwiel (2) om het gewenste programma te kiezen; het actieve program­ma wordt in het LCD met een symbool aangegeven.
2
1
Portret - ideaal voor een scherpe opname van een persoon te­gen een onscherpe achtergrond. Een portretfoto ziet er het best uit op de tele-instelling van het objectief. Door de lange brand­puntsafstand worden de grootteverhoudingen niet overdreven weergegeven en door de geringe scherptediepte komt het on­derwerp mooi los van de achtergrond. Gebruik invulflitsen (blz.
24) bij direct zonlicht of tegenlicht om schaduwen op te helderen.
Landschap - ideaal om scherpe landschapopnamen te maken waarbij de sluitertijd kort genoeg is om onscherpte door cameratrillingen te voorkomen. De beste resultaten verkrijgt u met de groothoekinstelling van het zoomobjectief of met een speciaal groothoekobjectief. Zorg voor wat vulling in de voorgrond om meer diepte in de opname te suggereren.
Maakt u een portretopname van iemand in een landschap, gebruik dan invulflitsen (blz. 24) bij sterk direct zonlicht of tegenlicht om de schaduwpartijen op te helderen. Raadpleeg de tabel op bladzijde 25 voor het bereik van de flitser. Het flitslicht heeft geen invloed op het landschap zelf. Het is aan te bevelen een statief te gebruiken.
Niet alle camerafuncties zijn beschikbaar bij het gebruik van de onderwerpprogramma’s.
Page 27
27
Close-up - de camera kiest de optimale combinatie van diafragma en sluitertijd om op korte opnameafstanden te fotograferen. Gebruik voor het beste resultaat een macro-objectief of een zoom­objectief dat over een macro-instelling beschikt. Scherpstellen kan wat meer tijd vergen met deze objectieven. Het gebruik van een statief is aanbevolen. De ingebouwde flitser zal onderwerpen dichterbij dan 1 m over­belichten. Zet de flitser uit. Op korte afstanden kan het objectief of de zonnekap het flitslicht blokkeren, hetgeen een schaduw onder in het beeld kan veroorzaken. Het gebruik van een externe flitser is aanbevolen.
Sport & Actie - de camera kiest de kortst mogelijke sluitertijd om bewegingen te bevriezen en de AF regelt de scherpstelling op het onderwerp continu bij. Het gebruik van hooggevoelige film is aan­bevolen. Zet de flitser uit (blz. 24) wanneer het onderwerp zich niet binnen het flitsbereik bevindt. Zet de camera op een (eenbeen)sta­tief het gebruik van een (lang) tele(zoom)objectief.
Nachtportret - voor opnamen van personen bij ongunstige lichtomstandigheden (schemer, avond, nacht). De camera zoekt een balans tussen het aanwezige licht en het flitslicht, waarbij ook de achtergrond in de opname komt. Het gebruik van hooggevoelige film is aanbevolen. Vraag aan gefoto­grafeerde personen of ze nog even willen blijven stilstaan nadat de flitser is afgegaan. De sluiter kan immers nog openstaan om voor een juiste belichting van de achtergrond te zorgen. Gebruik een statief om cameratrillingen te voorkomen. Om een landschap of ander tafereel bij avond te fotograferen zet u de flitser uit (blz. 24). Onder donkere omstandigheden kan het voorkomen dat de AF niet goed scherpstelt. Gebruik handmatige scherpstelling (blz. 48). Schemeropnamen zijn vaak beter dan opnamen bij nachtelijke duisternis. Het flauwe licht van de vroege schemering zorgt voor doortekening in de schaduwpartijen van het onderwerp.
Page 28
28 BASISHANDELINGEN
FILM TERUGSPOELEN
Schuif de ontgrendeling van de achterwand omlaag en open de achterwand om de film uit te nemen. Sluit de achterwand en let er daarbij op dat de riem niet beklemd raakt. Om een nieuwe film te plaatsen raadpleegt u bladzijde 16.
Wacht met het openen van de achterwand en het uitnemen van de film totdat deze geheel is teruggespoeld, de beeldenteller in het LCD nul (0) aangeeft en het casset­tesymbool knippert.
Nadat de laatste opname van de film is belicht, spoelt de camera de film automatisch terug. De beeldenteller telt hierbij naar nul (0) terug. Draai niet aan de scherpstelring terwijl de film wordt teruggespoeld.
Hoewel er meestal meer opnamen op een film gaan dan de ver­pakking aangeeft, kan het gebeuren dat het ontwikkellab niet meer opnamen afdrukt dan het op de verpakking aangegeven aantal of dat de laatste opname wordt afgesneden.
De manier van terugspoelen wordt bepaald door de keuze van Persoonlijke Instelling 2 en 3 (blz. 64). Persoonlijke Instelling 2 voorkomt desgewenst automatisch terugspoelen. Persoonlijke Instelling 3 bepaalt of de aanloopstrook na het terugspoelen uit de cassette blijft steken of niet.
Camera-notities
Page 29
29
Het terugspoelen kan handmatig worden gestart, voordat de film vol is.
Druk voorzichtig met een balpenpunt op de terugwikkeltoets om het terugspoelen te starten. Gebruik alleen stompe voorwerpen. Met scherpe voorwerpen kunt u de camera beschadigen.
HANDMATIGE START FILM TERUGSPOELEN
Wacht met het openen van de achterwand en het uitnemen van de film totdat deze geheel is teruggespoeld, de beeldenteller in het LCD nul (0) aangeeft en het casset­tesymbool knippert.
Schuif de ontgrendeling van de achterwand omlaag en open de achterwand om de film uit te nemen. Sluit de achterwand en let er daarbij op dat de riem niet beklemd raakt. Om een nieuwe film te plaatsen raadpleegt u bladzijde 16.
Een filmslot voorkomt dat de achterwand wordt geopend terwijl er een film in de camera zit. Deze blokkering wordt automatisch opgeheven zodra de film volledig is teruggespoeld.
Camera-notities
Page 30
30 BEKNOPTE CURSUS FOTOGRAFIE
Fotograferen kan veel voldoening geven. Fotografie omvat een breed een gevarieerd scala aan mogelijkheden en het kan jaren duren voordat u vol­leerd raakt in bepaalde technieken. Het plezier in fotograferen en het vast­leggen van het magische moment valt echter nergens mee te vergelijken. Hier volgt een inleiding in enkele van de fotografische basisprincipes.
BEKNOPTE CURSUS FOTOGRAFIE
De lensopening (het diafragma) be­paalt niet alleen de belichting, maar ook de scherptediepte; het gebied tussen het dichtstbijzijnde en verst verwijderde deel van het onderwerp dat nog scherp in beeld komt. Hoe groter de diafragmawaarde (kleine opening), hoe groter de scherp­tediepte en hoe langer de sluitertijd moet zijn om tot een juiste belichting van de opname te komen. Hoe kleiner de diafragmawaarde (grote opening), hoe kleiner de scherp­tediepte en hoe korter de sluitertijd moet zijn om tot een juist belichte opname te komen. In het algemeen vereisen land­schapopnamen een grote scherpte­diepte om te zorgen dat voor- en ach­tergrond ook scherp zijn. Bij portret­ten is meestal een geringe scherp­tediepte nodig om de persoon los van de achtergrond te laten komen.
Scherptediepte is mede afhankelijk van de brandpuntsafstand. Hoe kor­ter de brandpuntsafstand, hoe groter de scherptediepte. Hoe langer de brandpuntsafstand, hoe geringer de scherptediepte
Page 31
31
De sluitertijd bepaalt niet alleen de be­lichting, hij zorgt voor het ‘bevriezen’ van een bewegend onderwerp. Korte sluiter­tijden worden daarom veel gebruikt bij sportfotografie. Lange sluitertijden wor­den toegepast om een beweging te ac­centueren, bijvoorbeeld van stromend water of een waterval. Het gebruik van een statief wordt hierbij aanbevolen.
De term ‘stop’ stamt uit de tijd dat het diafragma nog werd geregeld via metalen plaatjes met gaten erin die je in het objectief stopte. LW betekent lichtwaarde. Een verandering van één stop komt over­een met één LW of met een factor twee.
WAT IS EEN DIAFRAGMASTOP, WAT IS EEN LW?
+2.0 LW
4x zo veel licht
+1.0 LW
–1.0 LW –2.0 LW
2x zo veel licht
2x zo weinig licht 4x zo weinig licht
Juiste belichting
–3.0 LW 8x zo weinig licht
+3.0 LW 8x zo veel licht
+2 stops
+1 stop
–1 stop –2 stops –3 stops
+3 stops
Page 32
32 GEAVANCEERDE FUNCTIES
GEAVANCEERDE FUNCTIES
Hier worden de geavanceerde functies van de camera behandeld. Zorg dat u vertrouwd bent met de ‘basishandelingen’ alvorens verder te gaan.
KEUZEWIEL
Met het keuzewiel hebt u direct toegang tot de belangrijkste belichtingsmogelijkheden van de camera. Het keuzewiel fungeert tevens als hoofdschakelaar. Draai het keuzewiel simpelweg naar de gewenste stand.
Onderwerpprogramma’s - om de camera optimaal in te stellen voor bepaalde onderwerpen of omstandigheden (blz. 26).
Volautomatische programmabelichting - de camera regelt alles volledig zelf, om moeiteloos te fotograferen (blz. 33).
Off - om de camera uit te zetten.
P - programmabelichting, diafragma en sluitertijd worden automatisch door de camera ingesteld (blz. 34).
A - diafragmavoorkeuze, de sluitertijd wordt door de ca­mera ingesteld aan de hand van het door de fotograaf ingestelde diafragma (blz. 35).
S – sluitertijdvoorkeuze, het diafragma wordt door de ca­mera ingesteld aan de hand van de door de fotograaf ingestelde sluitertijd (blz. 36)
M - handmatige belichtingsregeling, de fotograaf kiest zo­wel het diafragma de sluitertijd om de juiste belichting in te stellen (blz. 38).
Page 33
33
VOLAUTOMATISCHE PROGRAMMABELICHTING
De volautomatische programmabelichting zorgt geheel zelfstandig voor de juiste belichting. Wanneer de stand van het keuzewiel wordt veranderd, worden de volgende instellingen op hun oorspronkelijke waarde gezet:
Belichtingscorrectie (blz. 42)
UitMeervoudige belichting (blz. 53)
Automatisch flitsenFlitsfunctie (blz. 24)
Breed AF-veldAF-veld (blz. 11)
AutomatischAF-standen (blz. 56)
EnkelbeeldtransportTransportstand (blz. 50)
14-segments honingraatLichtmeetsysteem (blz. 58)
UitBelichtingstrapje (blz. 54)
UitDraadloos flitsen (blz. 60)
0,0
Wanneer de juiste belichting buiten het koppelbereik van sluitertijd en diafragma valt, knipperen de aan­duidingen van diafragma en sluitertijd in het LCD en in de zoeker.
Schroef onder extreem heldere lichtomstandigheden een neutraal grijs­filter (ND) op het objectief, gebruik een film met een lage gevoeligheid. Dim het licht in geval van kunstlicht. Gebruik onder lichtarme omstandigheden de ingebouwde flitser of kies een hooggevoelige film.
Wanneer het keuzewiel op de stand volautomatische programmabe­lichting, programmabelichting of onderwerpprogramma staat, worden de instellingen voor programmabelichting, diafragmavoorkeuze, sluiter­tijdvoorkeuze en handmatige belichting weer op hun beginwaarden gezet.
Camera-notities
Page 34
34 GEAVANCEERDE FUNCTIES
PROGRAMMABELICHTING - P
Net als bij de volautomatische programmabelichting, stelt de camera zelf diafragma en sluitertijd in. De werking is gelijk aan die op bladzijde 21 staat be­schreven. De instellingen die in deze stand zijn ver­anderd, worden echter niet op hun beginwaarden teruggezet wanneer de camera wordt uitgezet.
Wanneer de juiste belichting buiten het koppelbereik van sluitertijd en diafragma valt, knipperen de aanduidingen van diafragma en sluitertijd in het LCD en in de zoeker.
Schroef onder extreem heldere lichtomstandigheden een neutraal grijsfilter (ND) op het objectief, gebruik een film met een lage gevoeligheid. Dim het licht in geval van kunstlicht. Gebruik onder lichtarme omstandigheden de ingebouwde flitser of kies een hooggevoelige film.
Via Persoonlijke Instelling 7 kan de combinatie van diafragma en sluitertijd worden aangepast, zonder dat de totale belichting wordt beïnvloed. Zie bladzijde 68 voor meer informatie over het veranderen van de programmabelichting.
Wanneer het lichtniveau buiten het meetbereik van de came­ra valt, knippert het lichtmeet-symbool (p. 58) in het LCD scherm, en in de zoeker. Onder lichtzwakke omstandigheden wordt het gebruik van de cameraflitser aanbevolen. Bij zeer heldere verlichting kan op het objectief een ND-grijs filter worden gebruikt, om het binnenvallend licht te reduceren.
Camera-notities
Page 35
35
DIAFRAGMAVOORKEUZE - A
Bij diafragmavoorkeuze stelt de fotograaf zelf het diafragma in op de gewenste waarde. De camera berekent de sluitertijd voor een juiste belichting. Het diafragma bepaalt niet alleen de belichting, maar ook de scherptediepte, het gebied dat scherp wordt afgebeeld in de opname (zie bladzijde 30).
Wanneer de juiste belichting buiten het koppelbereik van sluitertijd en diafragma valt, knipperen de aanduidingen van diafragma en sluitertijd in het LCD en in de zoeker. Pas het diafragma aan totdat het knipperen stopt.
Draai aan het instelwiel (1) om het diafragma in te stellen. Het diafragmabereik is afhankelijk van het gebruikte objectief. De diafragmawaarde kan worden afgelezen op het LCD en in de zoeker.
Druk de ontspanknop half in (2) om te zien welke sluitertijd de camera heeft berekend. Druk de ontspanknop helemaal in om de opname te maken.
2
1
Aperture
Om invulflitsen te gebruiken drukt u op de flitstoets (3) om de flitser te laten uitklappen. De sluitertijd kan hierbij niet korter zijn dan de flitssynchronisatietijd van 1/90 s. Knippert de aanduiding voor de sluitertijd, pas dan het diafragma aan totdat het knipperen stopt.
Het flitsbereik is afhankelijk van het diafrag­ma (zie blz. 25). Om de flitser uit te zetten, drukt u de flitskop omlaag.
3
Page 36
3
36
SLUITERTIJDVOORKEUZE - S
Bij sluitertijdvoorkeuze stelt de fotograaf zelf de sluitertijd in op de gewenste waarde. De camera berekent het diafragma voor een juiste belichting. De sluitertijd bepaalt niet alleen de belichting, maar ook het bewegingseffect van niet-stilstaande onder­werpen (zie bladzijde 30).
Wanneer de juiste belichting buiten het koppelbereik van sluitertijd en diafragma valt, knipperen de aanduidingen van diafragma en sluitertijd in het LCD en in de zoeker. Pas de sluitertijd aan totdat het knipperen stopt.
Draai aan het instelwiel (1) om de sluitertijd in te stellen (van 30 tot 1/2000 s). De sluitertijd kan worden afgelezen in het LCD en in de zoeker.
Druk de ontspanknop half in (2) om te zien welk diafragma de camera heeft berekend. Druk de ontspanknop helemaal in om de opname te maken.
2
1
Shutter
speed
Om invulflitsen te gebruiken drukt u op de flitstoets (3) om de flitser te laten uitklappen. De sluitertijd kan hierbij niet korter zijn dan de flitssynchronisatietijd van 1/90 s. Knippert de aanduiding voor de sluitertijd, pas dan het diafragma aan totdat het knipperen stopt.
Het flitsbereik is afhankelijk van het diafrag­ma (zie blz. 25). Om de flitser uit te zetten, drukt u de flitskop omlaag.
GEAVANCEERDE FUNCTIES
Page 37
37
WEERGAVE VAN SLUITERTIJDEN
WAT BETEKENT HET ƒ-GETAL?
De sluitertijd die voor een opname wordt gebruikt, wordt weergegeven in het LCD en in de zoeker. De volgende notatie wordt hierbij gebruikt:
Het getal onder de breukstreep wordt gebruikt voor sluitertijden van 1/2000 tot 1/3 seconde. 125 betekent dus 1/125 seconde.
Voor sluitertijden van een halve seconde en langer wordt een aanhalingsteken gebruik om de hele seconden aan te geven. 1”5 betekent anderhalve seconde en 15” betekent vijftien seconden.
Het f-getal geeft de relatieve lensopening weer en duidt daarmee aan hoeveel licht er kan passeren. Waarom wordt het getal dan toch groter wanneer de hoeveelheid licht afneemt? Het antwoord ligt besloten in de schrijfwijze, f/2,0; f/8,0 etc. Dit staat voor de brandpuntsafstand van het objectief (f), gedeeld door 2 of 8. Een 100 mm-objectief heeft bij f/2 derhalve een effectieve opening van 50 mm (100/2). Bij f/8 is dat 12,5 mm (100/8). Het f-getal geeft het diafragma derhalve weer als de uitkomst van de volgende bereke­ning: brandpuntsafstand gedeeld door effec­tieve lensopening.
De reeks f-getallen werd zorgvuldig gekozen om het belichten van opnamen eenvoudig te maken. In de tabel hiernaast geeft elke combinatie van sluitertijd en bijbehorend diafragma exact dezelfde belichting. Merk op hoe de sluitertijd verandert bij elke verandering van het diafragma om te zorgen voor dezelfde belichting.
f/2,8 1/2000 s f/4,0 1/1000 s f/5,6 1/500 s f/8,0 1/250 s
f/11 1/125 s f/16 1/60 s f/22 1/30 s f/32 1/15 s
Page 38
38 GEAVANCEERDE FUNCTIES
HANDMATIGE BELICHTING - M
Handmatige belichting biedt de fotograaf de moge­lijkheid om sluitertijd en diafragma zelf in te stellen. Voor meer informatie over het effect van diafragma en sluitertijd raadpleegt u bladzijde 30. Tijdopname (B-stand) is hierbij ook mogelijk (zie bladzijde. 40).
Om invulflitsen te gebruiken, drukt u op de flitstoets (3) om de flitser te laten uitklappen. De flitsbelichting wordt automatisch door de camera geregeld.
De sluitertijd mag niet korter zijn dan de flitssynchronisatietijd van 1/90 s. Het flitsbereik is afhankelijk van het diafragma (zie bladzijde 25). Om de flitser uit te zetten, drukt u de flitskop omlaag.
Draai aan het instelwiel (1) om de sluitertijd in te stellen van 30 tot 1/2000 seconde.
Druk op de belichtingscorrectietoets (2), houd hem ingedrukt en draai aan het instelwiel (1) om het diafragma in te stellen. Het diafragmabereik is af­hankelijk van het objectief. Sluitertijd en diafragma worden in het LCD ge­toond. Druk de ontspanknop half in om in de zoeker te kunnen aflezen of de belichting juist is.
3
1
2
Page 39
39
De lichtwaardenschaal in de zoeker geeft het verschil aan tussen de ingestelde belichting en de door de camera gemeten waarde. Druk de ontspanknop half in om de meter aan te zetten. De schaalverdeling is in halve stops of 0,5 LW. Voor meer informatie over stops en LW raadpleegt u bladzijde 31.
De ingestelde belichting is 1 stop minder (–) dan de door de meter bepaalde belichting.
De pijlpunt geeft aan dat de belichting 2,5 of meer stops méér (+) of minder (–) is dan de door de meter bepaalde belichting.
Een knipperende pijlpunt geeft aan dat de ingestelde belichting 3 of meer stops méér (+) of minder (–) is dan de door de meter bepaalde belichting.
LICHTMETING BIJ HANDMATIGE BELICHTING
Wij zijn er van overtuigd dat innovatie en creativiteit de pijlers vormen van ons succes. De Electro-zoom X was een vingeroefening in camera­design. Deze camera werd getoond op de Photokina van 1966.
De Electro-zoom X is een reflexcamera met diafragmavoorkeuze en een vast aangebouwd 30 - 120 mm f/3,5 zoomobjectief. Hij maakt 20 opnamen van 12 x 17 mm op een rol 16 mm­film. De ontspanknop en de batterijruimte zitten op de handgreep. Er zijn slechts enkele prototypes gebouwd, waardoor deze camera een van de zeldzaamste Minolta’s is.
Konica Minolta-geschiedenis
Page 40
40 GEAVANCEERDE FUNCTIES
TIJDOPNAMEN (B)
Tijdopnamen (B of bulb) worden ge­maakt in de stand handmatige be­lichting (M), zie bladzijde 38. De sluiter blijft hierbij openstaan zolang de ont­spanknop wordt ingedrukt. De licht­meter kan echter niet de juiste be­lichting bepalen. Gebruik van een los­se lichtmeter wordt aanbevolen.
Kies handmatige belichting (M) en draai aan het instelwiel (1) totdat ‘bulb’ bij de sluitertijd in het LCD verschijnt.
Druk de belichtingscorrectietoets in en houd hem ingedrukt terwijl u aan het instelwiel (2) draait om het diafragma te kiezen.
Druk de ontspanknop in en houd hem ingedrukt. De sluiter gaat dicht zodra u de ontspanknop loslaat. De optionele afstandbediening RC-3 kan hiervoor ook worden gebruikt.
Voor het maken van tijdopnamen wordt het gebruik van een statief aanbevolen. Wanneer het lichtniveau zodanig laag is dat de camera niet kan scherpstellen, gebruikt u handmatige scherpstelling (blz.
48).
1
2
Page 41
41
De bijgeleverde oculairafsluiter voorkomt dat er strooilicht in de zoeker valt, waardoor de lichtmeter zou kunnen worden beïnvloed en waardoor zelfs de film zou kunnen sluieren bij het gebruik van de zelfontspanner dan wel de afstandbediening bij lange belichtingstijden.
BEVESTIGEN VAN DE OCULAIRAFSLUITER
Schuif de oogschelp voorzichtig van het oculair door hem aan beide zijden tegelijk omhoog te duwen.
Schuif de oculairafsluiter over de zoeker. De afsluiter kan aan de draagriem worden bevestigd om verlies te voorkomen. Plaats de oogschelp na de opname terug.
OPTIONELE ZOEKERACCESSOIRES
De hoekzoeker VN en de zoekerloep VN kunnen op deze camera worden gebruikt. Met de hoekzoeker is het gemakkelijk fotograferen bij een laag camerastandpunt. De loepzoeker vergroot het centrale deel van het zoekerbeeld om nauwkeurig te kunnen scherpstellen, wat vooral bij macrofotografie belangrijk is.
Oogcorrectielensjes met verschillende dioptriesterkten uit de 1000­serie kunnen worden gebruikt wanneer de variabele dioptriesterkte van de zoeker niet toereikend is.
Deze accessoires worden op de zoeker geplaatst, zoals hierboven staat beschreven. Voor meer informatie over deze en andere accessoires, neemt u contact op met uw Konica Minolta-winkelier.
Page 42
42 GEAVANCEERDE FUNCTIES
BELICHTINGSCORRECTIE
De door de camera bepaalde belichting kan over ±3,0 LW worden veranderd om de uiteindelijke opname lichter of donkerder te maken. Voor informatie over LW raadpleegt u bladzijde 31. Belichtingscorrectie kan niet worden toegepast bij handmatige belichting.
Druk de belichtingscorrectietoets (1) in en houd hem ingedrukt. Draai aan het instelwiel (2) om de gewenste correctiefactor in te stellen. De waarde wordt aangegeven in het LCD en in de zoeker op de lichtwaardenschaal. Raadpleeg bladzijde 39 voor meer informatie over de lichtwaardenschaal.
Bij programmabelichting, diafragmavoorkeuze en sluitertijdvoorkeu­ze wordt de mate van correctie die bij de ene belichtingswijze is ingesteld ook toegepast bij de andere twee. De belichtingscorrectie wordt niet op 0 teruggezet wanneer de camera wordt uitgezet. Hij wordt wel op 0 gezet wanneer het keuzewiel op volautomatische programmabelichting of onderwerpprogramma’s wordt gezet. Bij deze instellingen wordt de belichtingscorrectie wel op 0 gezet wanneer het keuzewiel in een andere stand wordt gedraaid.
Eenmaal ingesteld, geeft de indicatie van de belichtingscorrectie in het LCD een toename (+) of een afname (–) van de gemeten belichting aan. De lichtwaardenschaal in de zoeker toont de mate van correctie.
2
1
Page 43
43
–2,0 LW–1,0 LWGemeten waarde
Belichtingscorrectie wordt gebruikt onder omstandigheden waarin het belichtingssysteem van de camera zou kunnen worden misleid. Voorbeelden daarvan zijn: een zeer helder onderwerp zoals een sneeuwlandschap of een wit strand. De uiteindelijke opname kan te donker uitvallen. Een belichtingscorrectie van +1 of +2 LW, geeft een opname met normale helderheidswaarden.
In het bovenstaande voorbeeld zorgde het donkere water voor een overbelichte opname. De foto is daardoor te licht en uitgebleekt. Dankzij de belichtingscorrectie verschijnt er detaillering in de blaadjes en worden de stenen en het water realistischer weergegeven.
SCHERPTEDIEPTECONTROLE
Voor een zo helder mogelijk zoekerbeeld, gaat het diafragma alleen tijdens de opname dicht. Het diafragma kan worden gesloten om de scherp­tediepte te controleren en het effect op de opname te bestuderen (blz. 30).
Stel scherp en kijk door de zoeker. Druk de scherptedieptecon­trole-toets (1) in en houd hem ingedrukt. Het diafragma gaat nu dicht naar de ingestelde waarde.
1
Page 44
44 GEAVANCEERDE FUNCTIES
AE LOCK-TOETS
De AE lock-toets houdt de gemeten belichting vast, zonder de AF te activeren. Hierdoor kan de belichting worden gemeten op een grijskaart of een ander referentie-onderwerp. De werking van de AE lock-toets kan worden veranderd met Persoonlijke Instelling 9 (blz. 70). Deze toets werkt niet bij sluitertijdvoorkeuze en handmatige belichting.
Kader het referentie-onderwerp uit in de zoeker, af­hankelijk van het gebruikte type lichtmeting (blz.
58). Druk op de AEL-toets (1) om de belichting vast te houden; de sluitertijd en het diafragma lichten op en de AEL-indicatie verschijnt in het LCD en in de zoeker. Laat de toets los om deze functie weer op te heffen.
1
2
Druk, terwijl u de AEL-toets ingedrukt houdt, de ontspanknop (2) half in om scherp te stellen. Zorg ervoor dat het onderwerp zich hierbij binnen het brede AF-veld bevindt. Druk de ontspanknop helemaal in om de opname te maken.
De belichting blijft vergrendeld wanneer de AEL-toets na de opname niet wordt losgelaten.
Zolang de belichting is vergrendeld, blijft de lichtmeter actief. De lichtwaardenschaal in de zoeker laat het verschil zien tussen de vergrendelde en de huidige door de meter gemeten belichting.
AEL-indicatie Lichtwaardenschaal
Page 45
45
De gemeten belichting is één stop lager (–) dan de vergrendelde belichting.
De pijlpunt geeft aan dat de gemeten belichting tweeënhalf of meer stops hoger (+) of lager (–) is dan de vergrendelde.
De knipperende pijlpunt geeft aan dat de gemeten belichting 3 of meer stops hoger (+) of lager (–) is dan de vergrendelde.
Wanneer de lichtwaardenschaal 0 aangeeft, is de vergrendelde belichting gelijk aan de op dat moment gemeten waarde.
Bij gebruik van de flitser, activeert een druk op de AEL-toets de lange-sluitertijdensynchronisatie. Dit geeft hetzelfde effect als het onderwerpprogramma nachtportret (blz. 27), waarbij het aanwezige licht en het flitslicht worden uitgebalanceerd, zodat zowel het onderwerp als de achtergrond in de opname verschijnen.
Wanneer de AEL-toets wordt ingedrukt en vastgehouden, wordt het aanwezige licht gemeten en wordt de flitsbelichting gebaseerd op het gekozen (en vergrendelde) diafragma. Het effect van lange­sluitertijdensynchronisatie is alleen waar te nemen bij omstan­digheden met weinig omgevingslicht. Het gebruik van een statief is aanbevolen bij lange-sluitertijdensynchronisatie.
LANGE-SLUITERTIJDENSYNCHRONISATIE
Page 46
46 GEAVANCEERDE FUNCTIES
AF-TOETS
Met de AF-toets kan de camera scherpstellen op een specifiek deel van het onderwerp door gebruik te maken van het spot AF-veld of een van de acht perifere AF-velden.
Richt het spot AF-veld op het onder­werp.
Druk de AF-toets (1) in en houd hem vast om scherp te stellen. De scherp­stelling blijft vergrendeld zolang de toets wordt ingedrukt. Wanneer de toets wordt losgelaten, wordt het brede AF-veld weer actief.
Houd de AF-toets ingedrukt en druk de ontspanknop half in om de belichting te vergrendelen. Druk vervolgens de ontspanknop geheel in om de opname te maken.
Spot AF-veld
Om één van de 8 perifere AF-velden te gebruiken, drukt u op de AF-toets (1) en draait aan het instelwiel (2) om het gewenste veld te kiezen. In het LCD wordt op de plaats waar normaal de sluitertijd zichtbaar is, het actieve AF­veld aangeduid.
Het meest geschikte AF-veld dient op het onderwerp te worden geplaatst, terwijl de camera bij elke keuze opnieuw scherpstelt.
Houd de AF-toets ingedrukt en druk de ontspanknop half in om de belichting te vergrendelen. Druk vervolgens de ontspanknop helemaal in om de opname te maken.
1
1
2
Page 47
47
In het LCD wordt op de plaats waar normaal de sluitertijd zichtbaar is, het actieve AF-veld aangeduid. In de zoeker licht het veld kort op wan­neer het wordt geselecteerd.
Wanneer de AF-toets voor het eerst wordt ingedrukt, is het spot AF-veld actief. Het instelwiel dient om door de perifere AF-velden te navigeren. Om het spot AF-veld weer te activeren nadat een van de perifere velden is geselecteerd, laat u de AF-toets los en drukt hem nogmaals in.
Via Persoonlijke Instelling 8 is de werking van de AF-toets te beïnvloeden. Zie bladzijde 69 voor meer informatie.
Camera-notities
Page 48
48 GEAVANCEERDE FUNCTIES
2
1
Bij gebruik van objectieven die niet van het type ‘D’ zijn, schakelt de camera bij MF over op centrumbenadrukte integraalmeting. Het resultaat van de meting kan daarom bij AF anders zijn dan bij MF.
Wanneer bij programmabelichting, diafragmavoorkeuze, sluitertijd­voorkeuze en handmatige belichting wordt overgegaan op MF, dan blijft deze actief bij elk van de andere drie standen, ook wanneer de camera tussentijds wordt uitgezet. De AF wordt pas weer actief wanneer het keuzewiel in de stand volautomatische programma­belichting of onderwerpprogramma’s wordt gedraaid. Bij volautomatische programmabelichting en onderwerpprogram­ma’s schakelt de camera wel automatisch over van MF naar AF wanneer de andere stand wordt gekozen.
Het objectief kan handmatig worden scherp­gesteld. Druk op de scherpstelkeuze-toets (1) om te schakelen van AF naar MF. Wanneer handmatig scherpstellen actief is, wordt dat aangeduid in het LCD en in de zoeker (MF).
Draai aan de scherpstelring totdat het zoekerbeeld scherp is.
HANDMATIG SCHERPSTELLEN - MF
Het AF-systeem kan behulpzaam zijn bij handmatig scherpstellen. Plaats het onderwerp binnen het brede AF-kader en druk de ontspanknop half in (2). Draai aan de scherpstelring totdat het scherpstelsignaal oplicht om aan te geven dat de scherpstelling correct is.
Scherpstelsignaal
Page 49
49
FUNCTIEWIEL
Persoonlijke Instellingen (blz. 64) Handmatige instelling ISO-waarde (blz. 57) Rode-ogenreductie (blz. 59) Draadloos flitsen (blz. 60) Transportstanden (blz. 50) Lichtmeetsysteem (blz. 58) AF-standen (blz. 56) Meervoudige belichting (blz. 53) Belichtingstrapje (blz. 54) Geluidssignalen (blz. 49) Datumprint (blz. 63) (alleen Date-model) Datum en tijd instellen (blz. 18) (alleen Date-model)
Met het functiewiel kiest u de creatieve- en de overige functies van de camera. Voor een uitge­breide beschrijving van deze functies raadpleegt u de aangegeven bladzijde(n).
GELUIDSSIGNALEN
Het geluidssignaal geeft aan dat de scherpstelling is voltooid, dat de zelfontspanner loopt en dat de afstandbediening werkt. Het ge­luidssignaal kan desgewenst wor­den uitgezet.
Draai het functiewiel naar de stand ‘geluidssignaal’ (1). Druk de functietoets (2) in en draai aan het instelwiel (3) totdat “On” (aan) of “OFF” (uit) in het LCD is te zien.
1
2
3
Page 50
50 GEAVANCEERDE FUNCTIES
TRANSPORTSTANDEN
De transportstand bepaalt hoe de opnamen worden gemaakt. Er zijn vier verschillende transport­standen.
Draai het functiewiel naar de positie transportstand (1).
Druk de functietoets (2) in, en draai het instelwiel (3) totdat de gewenste transportstand in het LCD verschijnt. Laat de functie­toets los, ter bevestiging van de keuze.
1
2
3
Enkelbeeldtransport - telkens wanneer de ontspanknop wordt in gedrukt, wordt er één opname gemaakt (blz. 21).
Continutransport - zolang de ontspanknop wordt inge­drukt, worden er opnamen gemaakt (blz. 51).
Zelfontspanner - stelt het moment van ontspannen 10 s uit. Wordt o.a. gebruikt voor zelfportretten (blz. 51).
Afstandbediening - om de sluiter tot maximaal een afstand van 5 m te ontspannen via de optionele Remote Control RC-3 (blz. 52).
Page 51
51
De maximale snelheid bij continutransport bedraagt 3 beelden per se­conde, uitsluitend bij sluitertijden van 1/250 s of korter, zonder dat de flitser wordt gebruikt, enkelbeeld-AF of handmatige scherpstelling, verse batterijen en geen datumprint. Bij AF Zoom xi- en Power Zoom­objectieven kan niet worden gezoomd tijdens het fotograferen in de continutransport-stand. De transportsnelheid is afhankelijk van de sluitertijd, de flitser en de AF­stand. De ingebouwde flitser moet opladen tussen twee opnamen. Bij gebruik van een externe flitser maakt de camera ook opnamen wanneer die flitser niet is opgeladen. De transportsnelheid kan afnemen bij ge­bruik van continu-AF of bij bewegende onderwerpen en automatische AF omdat de camera voor elke opname opnieuw scherpstelt.
ZELFONTSPANNER (OPMERKINGEN)
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, worden de scherpstelling en de belichting voor de opname vergrendeld. Zorg dat u niet vlak voor de camera staat wanneer u de ontspanknop indrukt. Om de scherp­stelling te veranderen laat u de ontspanknop los en drukt hem opnieuw half in.
Druk de ontspanknop helemaal in om het aftellen te starten. De zelfontspanner-LED aan de voorzijde van de camera knippert. Vervolgens brandt hij continu, vlak voordat de sluiter afloopt. Het geluidssignaal begeleidt de zelfontspanner-LED.
Om het aftellen van de zelfontspanner te onderbreken draait u het functiewiel naar een andere stand. De zelfontspanner schakelt zichzelf na het maken van de opname uit. Bevestig de oculairafsluiter wanneer er zich een heldere lichtbron achter de camera bevindt (blz. 41).
CONTINUTRANSPORT (OPMERKINGEN)
Page 52
Scherpstelvergrendeling kan worden toegepast. Moet er opnieuw worden scherpgesteld, druk dan de ontspanknop van de camera half in. Wanneer het keuzewiel in een andere stand wordt gedraaid, worden scherpstel- en belichtingsvergrendeling opgeheven.
Bij het maken van tijdopnamen (blz. 40), begint de belichting na de eerste druk op ontspanknop van de afstandbediening. Bij de twee­de keer indrukken stopt de belichting. Bij gebruik van de vertra­gingsknop, begint de belichting 2 s later. De afstandbediening kan tevens worden gebruikt voor meervoudige belichtingen (blz. 53) en een belichtingstrapje (blz. 54).
Om de batterijen te sparen, wordt deze functie geannuleerd wan­neer er niet binnen 5 minuten een opname wordt gemaakt. Bevestig de oculairafsluiter (blz. 41) wanneer er zich een heldere lichtbron achter de camera bevindt (blz. 41).
52 GEAVANCEERDE FUNCTIES
De camera kan tot op 5 m afstand worden ontspannen met de optio­nele IR-gestuurde Remote Control RC-3. Voor de bediening van de RC-3 raadpleegt u de gebruiksaanwijzing. De ontvanger op de came­ra wordt geactiveerd via het functiewiel (transportstand, blz. 50).
AFSTANDBEDIENING (OPMERKINGEN)
Richt de afstandbediening op de ca­mera en druk op de ontspanknop of op de knop voor ontspannen met 2 s ver­traging. Als de flitser uitklapt wanneer u op de ontspanknop drukt, wacht dan even tot de flitser is geladen en druk opnieuw op de ontspanknop.
De vertragingsknop (1) ontspant de sluiter 2 s na het indrukken van de knop. De ontspanknop (2) laat de sluiter zonder uitstel aflopen. Het onderwerp dient zich binnen het brede AF-veld te bevinden; scherpstelling en belichting worden bepaald zodra een van de ontspanknoppen wordt ingedrukt.
1
2
Page 53
53
Om meer dan twee opnamen te maken, drukt u na het maken van de eerste opname op de functietoets en draait aan het instelwiel om het knipperen van “ME” uit te zetten. Er kan een onbeperkt aantal opnamen worden gemaakt door deze procedure na elke opname te herhalen.
De lichtmeter geeft de juiste belichting aan voor een enkele opname. Afhankelijk van het onderwerp, kan een belichtings­correctie noodzakelijk zijn.
“ME” knippert in het LCD na de eerste opname om aan te geven dat de volgende opname de laatste is. Druk op de ontspanknop om de tweede opname te maken. Hierna wordt de film getransporteerd. Meervoudige belichting wordt automatisch opgeheven na de laatste opname.
MEERVOUDIGE BELICHTING
Met meervoudige belichting kunnen twee of meer opnamen op één film­beeldje worden gemaakt. De inge­bouwde flitser kan worden gebruikt, maar er kan overbelichting ontstaan.
1
2
3
Draai het functiewiel in de stand meervoudige belichting (1).
Druk op de functietoets (2) en draai aan het instelwiel (3) totdat “ME” in het LCD ver­schijnt. Laat de functietoets los en maak de eerste opname.
Page 54
54 GEAVANCEERDE FUNCTIES
BELICHTINGSTRAPJE
stapgrootte 0,3 LW stapgrootte 0,5 LW stapgrootte 1,0 LW
Normaal belicht
Onderbelicht
Overbelicht
Een belichtingstrapje is een simpele methode om een aantal opnamen die een zeker verschil in belichting vertonen, te maken van een stilstaand onderwerp. Pas een belichtingstrapje toe in geval van twijfel over de juiste belichting, bij het gebruik van diafilm of een andere film die een geringe belichtingsspeelruimte heeft.
1
2
3
Draai het functiewiel in de stand belichtingstrapje (1).
Druk op de functietoets (2) en draai aan het instelwiel (3) om de stapgrootte te kiezen: 0,3; 0,5; 0,7 of 1,0 LW. Hoe groter de stapgrootte, hoe groter het verschil tussen de belichtingen. Voor meer informatie over LW raadpleegt u bladzijde 31.
Laat de functietoets weer los.
De volgorde van het belichtingstrapje is als volgt:
normaal belicht - onderbelicht - overbelicht.
De ingebouwde flitser kan niet worden gebruikt bij het maken van een belichtingstrapje, de flitser wordt automatisch uitgeschakeld.
Page 55
55
Om het huidige belichtingstrapje af te breken, schakelt u de camera uit. Om de functie belichtingstrapje uit te zetten, drukt u op de func­tietoets en draait aan het instelwiel totdat “OFF” in het LCD verschijnt.
Door de transportstand te veranderen (blz. 50) in enkelbeeld, zelfontspanner of afstand­bediening, kunnen de drie opnamen een voor een worden gemaakt door telkens de ontspanknop helemaal in te drukken. De zelfontspanner schakelt na elke opname automatisch uit. Het LCD laat zien welke opname van de reeks aan de beurt is.
Wanneer het belichtingstrapje de eerste keer wordt gekozen, staat het transport automatisch op de stand continu. Kader het onder­werp uit zoals staat beschreven in het gedeelte dat gaat over het maken van opnamen (blz. 21). Scherpstelling en belichting worden vergrendeld bij de eerste opname. Druk de ontspanknop helemaal in en houd hem ingedrukt om de belichtingsreeks te maken. Er worden drie opnamen na elkaar ge­maakt. Wanneer de ontspanknop wordt losgelaten vóórdat de laatste opname is gemaakt, wordt de reeks opnieuw gestart.
Er is een snelle manier om een be­lichtingstrapje van een specifiek onderwerp te maken. Druk op de belichtingscorrectietoets en houd hem ingedrukt. Druk daarbij de ont­spanknop zolang in totdat er auto­matisch 3 opnamen met een stap-
grootte van 0,5 LW zijn gemaakt.
Camera-notities
Page 56
56 GEAVANCEERDE FUNCTIES
AF-STANDEN
Hiermee bepaalt u hoe het AF­systeem werkt. Er zijn vier ver­schillende standen.
Draai het functiewiel (1) naar de AF-stand.
Druk op de functietoets (2) en draai aan het instelwiel (3) totdat de gewenste AF-stand in het LCD verschijnt. Laat de functietoets los om uw keuze te bevestigen.
1
2
3
Automatische AF - de camera schakelt automatisch tussen enkelbeeld-AF en continu-AF.
Continu- AF - voor bewegende onderwerpen. De camera stelt continu scherp op het onderwerp.
Enkelbeeld-AF - voor stilstaande onderwerpen. Scherpstelvergrendeling (blz. 23) kan worden gebruikt.
Direct Manual Focus - wanneer de scherpstelling is voltooid, kan er bij D-type objectieven handmatig worden scherpgesteld.
Brandt - scherpstelling voltooid.
Het scherpstelsignaal in de zoeker informeert over de AF-status.
Brandt - scherpstelling in orde (Continu-AF).
Bezig met scherpstellen (Continu-AF). Ontspanknop blokkeert.
Knippert - scherpstellen niet mogelijk. Ontspanknop blokkeert.
Page 57
57
Bij continu-AF stelt de camera permanent scherp zolang de ontspanknop half wordt ingedrukt. Scherpstelvergrendeling is hierbij niet mogelijk.
Bij Direct Manual Focus (DMF) wordt de scherpstelling vergrendeld wanneer de ontspanknop half wordt ingedrukt. Zodra de indicatie voor handmatig scherpstellen (MF) verschijnt, kan er handmatig worden scherpgesteld. Deze functie werkt alleen bij D-type objectieven. Bij SSM-type objectieven, moet de daarin aanwezige DMF-functie worden gebruikt.
HANDMATIGE ISO-INSTELLING
De filmgevoeligheid kan hand­matig worden ingesteld van ISO 6 tot ISO 6400, met intervallen van 1/3 LW.
Draai het functiewiel in de stand ISO (1).
Druk de functietoets (2) in en draai aan het instelwiel (3) totdat de juiste ISO-waarde in het LCD verschijnt. Laat de functietoets los om de instelling te bevestigen.
1
2
3
De filmgevoeligheid kan handmatig worden ingesteld voor DX- en niet DX-gecodeerde films. Een specifieke aanpassing van de ISO­waarde van een film, kan worden toegepast voor alle films met dezelfde DX-code via Persoonlijke Instelling 4 (blz. 67). De gevoeligheid van een film in de camera kan worden afgelezen door het transparante filmvenster in de achterwand.
Page 58
58 GEAVANCEERDE FUNCTIES
LICHTMEETSYSTEEM
Het lichtmeetsysteem bepaalt hoe het licht wordt gemeten. Er kan een gering verschil in het meetresultaat optreden tussen de metingen met AF en MF.
Draai het functiewiel in de stand lichtmeetsysteem (1).
Druk op de functietoets (2) en draai aan het instelwiel (3) totdat de ge­wenste meetmethode in het LCD verschijnt. Laat de functietoets los om de keuze te bevestigen.
1
2
3
14-segments honingraatmeting - de standaardmeetmethode van deze camera, geschikt voor de meeste fotografische om­standigheden. Dankzij het combineren van de meetgegevens met die van het AF-systeem, wordt de meting nauwelijks beïnvloed door felle lichtbronnen en tegenlicht. Bij gebruik van handmatige scherpstelling met objectieven die niet van het D­type zijn, wordt centrumbenadrukte integraalmeting toegepast.
Centrumbenadrukte integraalmeting - het totale beeld­veld wordt doorgemeten, waarbij de nadruk op het centrale deel van het beeld ligt.
Spotmeting - het gebied bin­nen het cirkelvormige spot­meetveld wordt gebruikt om de meting te verrichten. Dankzij de spotmeting kan op een specifiek deel van het onderwerp worden gemeten, zonder dat extreem heldere of donkere partijen de meting beïnvloeden.
Spotmeetveld
Page 59
59
RODE-OGENREDUCTIE
Rode-ogenreductie wordt gebruikt bij het maken van foto’s van mensen en dieren onder omstandigheden met weinig licht. Het rode­ogeneffect wordt veroorzaakt doordat flitslicht weerkaatst vanaf het vaatvlies in het oog. De flitser geeft een aantal vóórflitsen voor­afgaand aan de hoofdflits om de pupillen te laten samentrekken.
1
2
3
Draai het functiewiel in de stand rode-ogenreductie (1).
Druk de functietoets (2) in en draai aan het instelwiel (3) totdat “On” in het LCD verschijnt. Laat de functietoets weer los.
Wanneer deze functie actief is, is het signaal voor rode-ogen­reductie zichtbaar in het LCD. Om de rode-ogenreductie uit te zetten, herhaalt u de hierboven beschreven handelingen totdat “OFF” in het LCD verschijnt.
Rode-ogenreductie kan worden toegepast bij automatisch flitsen en invulflitsen (blz. 24). Het werkt niet bij gebruik van een externe flitser of bij draadloos flitsen.
Page 60
60
DRAADLOOS FLITSEN
Draadloos flitsen biedt de mogelijkheid om een externe flitser van het type 5600HS (D), 3600HS (D), 5400HS, 5400xi of 3500xi vanuit de camera aan te sturen, zonder verbindingskabel. Een of meer flitsers kunnen rondom het onderwerp worden opgesteld om een bijzonder lichteffect te creëren.
Flitser op de camera
Draadloos
geflitst
De ingebouwde flitser flitst om de externe flitser aan te sturen. Hij doet niet mee bij het belichten van het onderwerp. Informeer bij uw fotovak­handel naar Minolta flitsers en flitsaccessoires.
Schuif de Minolta 5600HS(D) of 3600HS(D) flitser vanaf de achterzijde van de camera zo ver op de flitsschoen dat de vergrendeling inklikt (1).
Zet de camera en de flitser aan.
Draai het functiewiel in de stand draadloos flitsen (2).
Druk de functietoets (3) in en draai aan het instelwiel (4) totdat “On” in het LCD verschijnt. Laat de functietoets los. Hiermee staan zowel de camera als de externe flitser ingesteld op draadloos flitsen.
Neem de flitser van de camera.
GEAVANCEERDE FUNCTIES
2
3
4
1
Page 61
61
Plaats de camera en de externe flitser in de buurt van het onderwerp. Raadpleeg bladzijde 62 voor het bepalen van de afstand van de flitser tot het onderwerp. Zorg dat er zich geen voorwerpen tussen de camera en de externe flitser bevinden.
De flitsers kunnen een testflits geven door op de AEL-toets van de camera (1) te drukken. Per­soonlijke Instelling 9 dient hiertoe op 1 te staan (blz. 64). Doet de externe flitser niets, verander dan de opstelling van de flitser en/of de camera. Wanneer de 5600HS(D) en 3600HS(D) zijn op­geladen, knippert het AF-hulplicht aan de voor­zijde van de flitser. Maak de opname zoals be­schreven staat in het gedeelte basishandelingen op bladzijde 21.
Om draadloos flitsen uit te schakelen, plaatst u de externe flitser weer op de camera. Zoals hier­boven beschreven, zet u de functie draadloos flitsen uit met het functiewiel en de functietoets.
Voor uitgebreide informatie over flitsen in het algemeen, raadpleegt u de gebruiksaanwijzing van de flitser.
Druk op de flitstoets om de flitser te laten uitklappen.
Page 62
62 GEAVANCEERDE FUNCTIES
DRAADLOOS FLITSEN (OPMERKINGEN)
Afstand camera - onderwerp
Afstand flitser - onderwerp
Camera en flitser moeten
binnen 5 m van het
onderwerp zijn
De tabel toont de minimumafstand die nodig is bij het gebruik van de Program/Maxxum Flitser 5600HS (D) en 3600HS (D). Voor meer informatie over het toepassen van flitssynchronisatie bij korte sluitertijden (High Speed Sync./HSS), raadpleegt u de gebruiks­aanwijzing van de flitser.
Diafragma
Min.afst. camera-onderwerp Min.afst. flitser-onderwerp
ISO 100 ISO 100ISO 400 ISO 400 ƒ/2,8 ƒ/4,0 ƒ/5,6
1,4 m 1,4 m 1,0 m 1,0 m
1,0 m* 1,0 m*
2,8 m 2,8 m
2,0 m
2,0 m
2,0 m
2,0 m
* De maximumafstand tussen flitser en onderwerp bij gebruik van de Program/Maxxum Flitser 3600HS (D) is 3,5 m bij ƒ/4,0 en 2,5 m bij ƒ/5,6 met ISO 100-film.
Draadloos flitsen werkt het best onder lichtarme omstandigheden, bijvoorbeeld binnenshuis. Onder heldere omstandigheden kan het gebeuren dat de externe flitser de stuursignalen van de ingebouwde flitser niet waarneemt.
Wanneer de externe flitser niet draadloos wordt gebruikt, dient de draadloze flitsfunctie op de camera te worden uitgeschakeld; een onjuiste flitsbelichting kan het gevolg zijn.
Page 63
63
DATUMPRINT - DATE-MODEL
Draai het functiewiel (1) in de datumstand.
Druk op de functietoets (2) en draai aan het instelwiel (3) om een keuze te maken tussen datumprint, tijdprint of printen uit. De indicatie ‘date’ blijft zichtbaar in het LCD om te laten zien welke keuze actief is.
De datum, of de dag en de tijd waarop een opname is gemaakt, kan in de rechter onderhoek van een liggende opname worden geprint. Raadpleeg bladzijde 18 om de tijd en de datum in te stellen.
1
2
3
Datumprint Tijdprint Printen uit
De datumweergave kan worden veranderd via Persoonlijke Instelling 15 (blz. 64). Er zijn drie verschillende mogelijkheden: jaar - maand - dag; maand - dag - jaar; dag - maand - jaar.
De geprinte datumgegevens kunnen moeilijk leesbaar zijn wanneer de rechter onderhoek van de opname zeer helder is of ongelijkmatig van helderheid. Gebruik de datumachterwand niet bij temperaturen onder 0° C of boven 50° C. Aangezien de gegevens worden geprint wanneer de film naar de volgende opname wordt getransporteerd, kan het in sommige gevallen voorkomen dat de datum/tijd niet op de laatste opname van een film verschijnen.
Page 64
64 GEAVANCEERDE FUNCTIES
PERSOONLIJKE INSTELLINGEN
Om de werking van de camerafuncties op uw voorkeuren af te stemmen
2
3
4
1
Draai het functiewiel (1) naar de stand Persoonlijke Instellingen (CUST). Draai aan het instelwiel (2) om de te veranderen Persoonlijke Instelling te kiezen. Raadpleeg de volgende alinea’s voor detail-informatie.
Druk de functietoets (3) in en draai aan het instelwiel (4) om de optie van de Persoonlijke Instelling die in het LCD staat te veranderen.
Wanneer het functiewiel in de stand Persoonlijke Instellingen staat, kunnen er normaal opnamen worden ge­maakt. Andere bedieningsorganen zijn geblokkeerd. Bij het Date-model kun­nen er tevens opnamen worden ge­maakt in de stand SEL, waarin tijd en datum worden ingesteld.
Camera-notities
Persoonlijke Instelling
Optie
Page 65
Persoonlijke Instelling Optie
1 AF-prioriteit 2 Ontspan-prioriteit 1 Automatisch starten 2 Handmatig starten 1 In de cassette spoelen 2 Uit de cassette laten steken 1 Uit 2 Aan 1 Mogelijk 2 Niet mogelijk 1 Scherpstelvergrendeling 2 Continu-AF 3 Scherptedieptecontrole 1 Niet mogelijk 2P
A (Diafragma aanpassen)
3P
S (Sluitertijd aanpassen)
1 Spot AF-prioriteit 2 Keuze AF-veld 3 Breedveld- / spot AF-veld 1 Vasthouden 2 Aan / uit 1 Aan 2 Uit 1 ADI 2 DDL
1 0,3 s bij voltooide scherpstelling 2 0,6 s bij voltooide scherpstelling 3 Alleen bij keuze van een AF-veld
2 Mogelijk
1 Niet mogelijk
2 Mogelijk
1 Niet mogelijk
1 AF-/ontspan-prioriteit
2 Film terugspoelen
3 Aanloopstrook van de film
4 DX-geheugen
5 Ontspannen zonder film
6 Vergrendeltoets objectief
7 Programmabeïnvloeding
8 Werking AF-toets
9 Werking AEL-toets
10 AF-hulplicht
11 Flitslichtmeting
12 Verlichting AF-veld
13 Ontspannen
zonder objectief
14 Ontspannen met
achterwand open
1 Jaar - maand - dag 2 Maand- dag - jaar 3 Dag - maand - jaar
15 Datumweergave
(Date-model)
Page 66
66 GEAVANCEERDE FUNCTIES
CUST 1 - AF- / ONTSPAN-PRIORITEIT
Persoonlijke Instelling 1 heeft twee opties:
1 AF-prioriteit. De sluiter ontspant niet voordat de scherpstelling is
voltooid.
2 Ontspan-prioriteit. De sluiter ontspant, ook als de scherpstelling
niet is voltooid. Kies deze optie voor het fotograferen van bewe­gende onderwerpen. Bij continutransport stelt de camera alleen scherp voor de eerste opname en niet tussentijds.
CUST 2 - FILM TERUGSPOELEN
Persoonlijke Instelling 2 heeft twee opties:
1 Automatisch. De film wordt automatisch teruggespoeld na de
laatste opname.
2 Handmatig. Wanneer de film vol is, dient de terugspoeltoets te
worden in gedrukt om het terugspoelen te starten (blz. 29).
CUST 3 - AANLOOPSTROOK
Persoonlijke Instelling 3 heeft twee opties:
1 In de cassette. De film wordt volledig in de
cassette teruggespoeld.
2 Uit de cassette. De aanloopstrook steekt uit
de cassette na het terugspoelen. Wanneer de camera tijdens het terugspoelen wordt uit­gezet, wordt de aanloopstrook alsnog in de cassette gespoeld wanneer de camera wordt aangezet nadat de transportmotor is gestopt.
Page 67
67
CUST 4 - DX-GEHEUGEN
Persoonlijke Instelling 4 heeft twee opties:
1 DX-geheugen uit. De filmgevoeligheid wordt automatisch ingesteld
aan de hand van de DX-code op de filmcassette. Niet DX­gecodeerde film krijgt dezelfde gevoeligheid als die van de vorige DX-gecodeerde film.
2 DX-geheugen aan. Een aanpassing van de ISO-waarde van een
DX-gecodeerde film wordt onthouden en toegepast op elke volgen­de film met dezelfde DX-code. Dit is handig voor fotografen die hun films aangepast laten ontwikkelen. Zie blz. 58 om de gevoeligheid met de hand in te stellen.
CUST 5 - ONTSPANNEN ZONDER FILM
Persoonlijke Instelling 5 heeft twee opties:
1 Mogelijk. De sluiter ontspant, ook als er geen film in de camera
zit.
2 Niet mogelijk. De sluiter kan niet worden ontspannen wanneer
er geen film in de camera zit. In de zoeker en in het LCD knip­pert het getal 0 wanneer de ontspanknop wordt ingedrukt.
Voor objectieven met een vergrendeltoets. De werking van deze toets kan naar eigen voorkeur worden gekozen:
1 Scherpstelvergrendeling. Wanneer de toets wordt ingedrukt, is
de automatische scherpstelling vergrendeld.
2 Continu-AF. Wanneer de toets wordt in gedrukt, is continu-AF
actief. Raadpleeg bladzijde 56 voor uitgebreide informatie over de scherpstelstanden.
3 Scherptedieptecontrole. Wanneer de toets wordt ingedrukt, sluit
het diafragma zich tot de werkopening om de scherptediepte te controleren en het effect op de opname te bestuderen (blz. 30,
43).
CUST 6 - FOCUS-HOLD BUTTON
Page 68
68 GEAVANCEERDE FUNCTIES
CUST 7 - PROGRAMMABEINVLOEDING
Persoonlijke Instelling 7 heeft drie opties:
1 Uit. Geen programmabeïnvloeding, automatisch flitsen is wel
mogelijk.
2PA. Het diafragma kan worden veranderd. De sluitertijd past zich
automatisch aan voor een juiste belichting.
3PS. De sluitertijd kan worden veranderd. Het diafragma pst zich
automatisch aan voor een juiste belichting.
Invulflitsen kan wel worden gebruikt waneer het programma wordt beïnvloed. De belichting kan echter niet worden beïnvloed. Pro­grammabeïnvloeding wordt namelijk uitgeschakeld, zodra de flitser wordt uitgeklapt.
1
Programmabeïnvloeding zorgt er bij volautomatische programmabelich­ting en programmabelichting voor dat het diafragma en de sluitertijd kunnen worden veranderd, zonder de totale belichting te beïnvloeden. Wanneer het programma wordt beïnvloed, is automatisch flitsen uitgeschakeld (blz. 24).
Druk de ontspanknop (1) half in om de lichtmeting aan te zetten. Wan­neer de belichtingsgegevens ver­schijnen, draait u aan het instelwiel (2) om de sluitertijd/diafragmacom­binatie te veranderen.
2
Page 69
69
CUST 8 - WERKING AF-TOETS
De werking van de AF-toets kan naar eigen wens worden gekozen:
1 Spot AF-prioriteit. Wanneer de AF-toets wordt ingedrukt, is het
spot AF-veld actief. Perifere AF-velden kunnen worden gekozen met het instelwiel. Wanneer de AF-toets wordt losgelaten, is het brede AF-veld actief. Zie bladzijde 46.
2 Keuze AF-veld. Er kan worden gekozen tussen het brede en het
spot AF-veld of een van de acht perifere velden. Druk op de AF­toets en draai aan het instelwiel om het AF-veld te kiezen. Het gekozen AF-veld blijft actief wanneer de AF-toets wordt losgela­ten. Het AF-veld moet nu handmatig worden veranderd of het keuzewiel moet op volautomatische programmabelichting of on­derwerpprogramma’s worden gezet.
3 Breed- / spot AF-veld. Druk op de AF-toets om te schakelen
tussen breed- en spot AF-veld.
In het LCD en in de zoeker is het actieve AF-veld te zien wanneer de AF-toets wordt ingedrukt.
Breed AF-veld
Page 70
70 GEAVANCEERDE FUNCTIES
CUST 9 - WERKING AEL-TOETS
Deze Persoonlijke Instelling verandert de werking van de AEL­toets. Er zijn twee opties:
1 Vasthouden. Druk de AEL-toets in en houd hem vast om de
belichting te vergrendelen, zie bladzijde 44.
2 Aan / uit. Druk de AEL-toets in om de belichting te vergrendelen.
Druk hem nogmaals in om de vergrendeling op te heffen. De vergrendeling blijft actief totdat hij wordt opgeheven, zelfs na het maken van een opname.
CUST 10 - AF-HULPLICHT
De ingebouwde flitser doet dienst als AF-hulplicht. Wanneer het voor het AF-systeem te donker is om scherp te stellen, geeft de flitser bij het half indrukken van de ontspanknop een korte reeks flitsjes om te zorgen voor het licht dat voor het scherpstellen noodzakelijk is.
Het indrukken van de AF-toets zorgt ook voor het activeren van het AF-hulplicht. Het bereik van het hulplicht bedraagt ca. 1 tot 5 m. Wanneer een externe flitser is bevestigd, wordt deze als AF­hulplicht gebruikt in plaats van de ingebouwde.
Het AF-hulplicht werkt niet bij continu-AF of wanneer de flitser uit staat. Het AF-hulplicht werkt mogelijk niet bij brandpuntsafstanden van 300 mm of langer en bij gebruik van de 3x-1x Macro Zoom.
Persoonlijke Instelling 10 heeft twee optie:
1 AF-hulplicht aan.
2 AF-hulplicht uit. Het AF-hulplicht van een op de camera
geplaatste externe flitser wordt hierdoor NIET beïnvloed en werkt wanneer dat nodig is, mits de flitser aan staat.
Page 71
71
CUST 11 - FLITSLICHTMETING
De methode van flitslichtmeting van de ingebouwde en een externe flitser kan worden gekozen:
1 ADI-flitslichtmeting. Wanneer de flitser afgaat, wordt ADI- of pre-
flits DDL-meting toegepast. Flitslichtmeting is afhankelijk van het type flitser en het gebruikte objectief (zie hieronder).
ADI-meting (Advanced Distance Integration) maakt gebruik van de afstandsinformatie van D-type objectieven als aanvulling op de DDL-meting tijdens de belichting. Bij de externe flitsers 5600HS (D), 3600HS (D) en 2500 (D) wordt tevens een pre-flits gegeven. Bij ADI-meting wordt het belichtingssysteem minder beïnvloed door tegenlicht of de reflectie van het onderwerp. Pre­flits DDL-meting wordt toegepast om de mate van reflectie van het onderwerp te bepalen, alsmede om de flitsopbrengst te regelen tijdens de belichting.
2 DDL-flitsmeting (Door De Lens). DDL-flitsmeting regelt auto-
matisch de flitsopbrengst tijdens de belichting. Er wordt geen pre-flits toegepast. Om een losse flitslicht- of kleurtempera­tuurmeter te kunnen gebruiken, moet de flitsmeting op DDL (TTL) staan. Hetzelfde geldt bij het gebruik van een neutraal grijsfilter (ND).
Flitser D-type objectief Ander type objectief
Ingebouwde flitser ADI DDL
Program/Maxxum
5600HS (D)* 3600HS (D)*
2500 (D)
ADI
(met pre-flits)
Pre-flits DDL
Program/Maxxum
5400HS*
Pre-flits DDL Pre-flits DDL
Andere flitsers DDL DDL
* HSS (High Speed Sync.) moet actief zijn. Zo niet, dan wordt DDL­meting toegepast.
Page 72
72 GEAVANCEERDE FUNCTIES
CUST 12 - VERLICHTING AF-VELD
Wanneer de scherpstelling is voltooid, licht het spot AF-veld of een van de andere AF-velden op om het actuele scherpstelpunt aan te geven. De velden worden ook verlicht tijdens het kiezen van het actieve AF-veld via de AF-toets (blz. 46). Persoonlijke Instelling 12 heeft drie opties:
1 0,3 s. Het actieve AF-veld licht gedurende 0,3 s op bij voltooide
scherpstelling.
2 0,6 s. Het actieve AF-veld licht gedurende 0,6 s op bij voltooide
scherpstelling.
3 Alleen bij kiezen. Het AF-veld licht alleen op tijdens het kiezen
van het gewenste veld via de AF-toets.
CUST 13 - ONTSPANNEN ZONDER OBJECTIEF
Persoonlijke Instelling 13 heeft twee opties:
1 Niet mogelijk. De sluiter ontspant alleen wanneer er een objec-
tief op de camera is bevestigd.
2 Mogelijk. De sluiter ontspant ook wanneer er geen objectief op
de camera zit. Kies deze optie wanneer er een telescoop- of microscoop-adapter wordt gebruikt.
CUST 14 - ONTSPANNEN MET OPEN
ACHTERWAND
Persoonlijke Instelling 14 heeft twee opties:
1 Niet mogelijk. De sluiter ontspant alleen wanneer de
achterwand gesloten is.
2 Mogelijk. De sluiter ontspant ook wanneer de achterwand niet is
gesloten.
Page 73
73
PERSOONLIJKE INSTELLINGEN TERUG NAAR DE BASISSTAND
Alle Persoonlijke Instellingen kunnen op hun basisstand -1- worden teruggezet. Persoonlijke Instelling 15 wordt bij het Date-model niet teruggezet.
Zet de camera uit en draai het functiewiel in de stand Persoonlijke Instellingen (CUST).
Druk de functietoets (1) in en zet de camera aan; CLr (clear) knippert in het LCD ter bevestiging. Laat nu de functietoets los.
CUST 15 - DATUMWEERGAVE (DATE-MODEL)
De datumweergave kan worden gekozen. Persoonlijke Instelling 15 heeft drie opties:
3 Dag - Maand - Jaar
2 Maand - Dag - Jaar
1 Jaar - Maand - Dag
1
Page 74
74 ACCESSOIRES (OPMERKINGEN)
ACCESSOIRES (OPMERKINGEN)
Dit product is zo ontworpen dat het goed samenwerkt met acces­soires die worden gefabriceerd en geleverd door Konica Minolta. Ge­bruik van accessoires of apparatuur die niet is goedgekeurd door Konica Minolta kan leiden tot het niet goed functioneren van dit pro­duct en aangesloten accessoires of tot beschadigingen daarvan.
Alleen Minolta A-objectieven kunnen op deze camera worden ge­bruikt. Voor informatie over het huidige scala objectieven neemt u contact op met uw fotovakhandel / Konica Minolta-dealer. De camera wordt standaard verkocht met het volgende objectief:
Deze specificaties zijn gebaseerd op de meest recente informatie ten tijde van het drukken van deze gebruiksaanwijzing. Wijzigingen voorbehouden.
Plaats ter bescherming van de frontlens altijd de lensdop op het objectief wanneer het niet in gebruik is. Druk de nokken naar binnen om de dop op het objectief te plaatsen of om hem er af te nemen.
OBJECTIEVEN (OPMERKINGEN)
AF 28-100mm f/3.5-5.6 (D)
10 elementen in 8 groepenSamenstelling
75° - 24°Beeldhoek (diagonaal)
0,48 mMinimale instelafstand
0,25x (1:4)Maximale afbeeldingsmaatstaf
f/22-38Kleinste diafragmaopening
55 mmFiltermaat
66 mm x 78 mm
(diameter x lengte)
Afmetingen
240 gMassa
Page 75
75
Bij het flitsen kan schaduwvorming optreden doordat objectief en zonnekap een gedeelte van het licht van de ingebouwde flitser tegenhouden. Schaduwvorming door het objectief is te herkennen aan de halfcirkelvormige schaduw onder in de opname (liggend formaat) of aan een van de lange zijden (staand formaat). Gebruik de zonnekap niet wanneer de ingebouwde flitser wordt gebruikt.
Schaduwvorming door het objectief kan ook optreden bij de volgende objectieven, met name bij de korte brandpuntsafstanden:
AF Zoom 28-70mm f/2.8G AF Zoom 17-35mm f/3.5G AF Zoom 28-135mm f/4.0-4.5 AF Zoom 28-85mm f/3.5-4.5
De ingebouwde flitser kan NIET worden gebruikt in combinatie met de volgende objectieven:
AF 300mm f/2.8 Apo G(HS) AF 600mm f/4.0 Apo G(HS) AF 300mm f/2.8 Apo G(D)SSM
Bij gebruik van een filter met een filterfactor hoger dan 1, de scherp­stelbegrenzer of in het macrobereik van sommige objectieven, kan de juiste belichting niet worden verkregen met ADI- of Pre-flits­meting. Zet Persoonlijke Instelling 11 op optie 2 en stel de externe flitser zo in dat er geen pre-flits wordt gebruikt.
Een zonnekap verbetert de beeldkwaliteit doordat hij reflecties en overstraling onder­drukt, d.w.z. licht dat geen beeldvormende eigenschappen heeft. Plaats de zonnekap op de bajonet aan de voorzijde van het objectief en draai hem rechtsom tot hij vastklikt. De zonnekap kan achterstevoren worden bevestigd tijdens opslag. De lensdop kan worden bevestigd op de zonnekap.
Page 76
76 ACCESSOIRES (OPMERKINGEN)
EXTERNE FLITSERS (OPMERKINGEN)
Bij gebruik van een externe flitser, zijn de signalen in de zoeker hetzelfde als bij de ingebouwde flitser (blz. 25). De volgende flitsers zijn compatibel met deze camera:
Program/Maxxum Flash 5600HS (D) Program/Maxxum Flash 3600HS (D) Program/Maxxum Flash 2500 (D) Macro Twin Flash 2400 Macro Ring Flash 1200
Neem contact op met uw Konica Minolta-dealer voor meer informatie over deze flitsers.
Ook alle oudere Minolta i, si en HS flitsers plus de Vectis SF-1 flitser zijn compatibel met deze camera. Een flitsschoenadapter FS-1100 is nodig om flitsers uit de AF-serie te gebruiken (4000AF, 2800AF, 1800AF en Macro flash 1200AF). Wanneer een FS-1100 wordt gebruikt, is er sprake van invulflitsen en kan het AF-hulplicht niet worden gebruikt. Flitsers uit de X-reeks en flitsers van andere fabrikanten kunnen niet worden gebruikt met deze camera.
De flitsfunctie van een externe flitser kan via de camera worden ingesteld.
Druk de flitstoets (1) in en draai aan het instelwiel (2) om de flitsfunctie te kiezen. Laat de flitstoets los om de functie in stellen. De ingestelde flits­functie is zichtbaar in het LCD.
1
2
De volgende flitsaccessoires kunnen op deze camera worden gebruikt:
Off-camera Shoe OS-1100 Off-camera Cable OC-1100 PC Terminal Adapter
Page 77
77
De camera kan onherstelbaar beschadigd raken bij het gebruik van de Draadloze Afstandsbediening IR-1N.
DRAADLOZE AFSTANDSBEDIENING IR-1N
Deze camera is compatibel met de functie High Speed Sync. (HSS) van de Program/Maxxum Flash 5600HS (D), 5400HS en 3600HS (D). Hierdoor kan de camera flitsopnamen maken bij elke wille­keurige sluitertijd tot 1/2000 s (flitsen met korte sluitertijden).
FLITSEN MET KORTE SLUITERTIJDEN
Plaats een compatibele flitser op de camera. Stel de flitser in op HSS. Wanneer de sluitertijd korter wordt dan 1/90 s, licht het High Speed Sync.­signaal (H) op in de zoeker en in het LCD.
De informatie in deze gebruiksaanwijzing is van toepassing op de producten die beschikbaar waren ten tijde van het drukken. Neem contact op met de Technische Dienst van Konica Minolta voor informatie over de compatibiliteit van later uitgebrachte producten.
Page 78
78 PROBLEMEN & OPLOSSINGEN
Neem contact op met de Technische Dienst van Konica Minolta wanneer dit overzicht geen uitkomst biedt of wanneer de fout blijft.
PROBLEMEN & OPLOSSINGEN
Probleem Oorzaak Oplossing
De autofocus werkt niet wanneer de ontspanknop half wordt ingedrukt.
Er doet zich een bijzondere scherp­stelsituatie voor die het AF-systeem be­lemmert (blz. 22).
Gebruik scherpstel­vergrendeling (blz.
23) of stel handma­tig scherp (blz. 48).
De camera staat op handmatig scherp­stellen.
Druk op de AF/MF­toets.
Het onderwerp is te dichtbij.
Controleer de mini­male instelafstand van het objectief.
De sluiter ontspant niet.
De scherpstelling is niet voltooid.
Gebruik scherpstelvergren­deling (blz. 23) of stel handmatig scherp (blz. 48).
Op de camera zit een telescoop- of microscoopadapter.
Zet Persoonlijke Instelling 13 op optie 2.
De flitser gaat af wanneer de ont­spanknop half wordt ingedrukt.
De flitser wordt gebruikt als AF­hulplicht.
Om het AF-hulplicht uit te zetten, zet u de flitser uit of Per­soonlijke Instelling 10 op optie 2.
De opname is onscherp of bewogen.
De flitser stond niet aan bij ongunstige lichtomstandigheden en de sluitertijd was te lang.
Gebruik invulflitsen, een statief of een film met een hoge­re gevoeligheid.
Page 79
79
Een flitsopname is te donker.
Het onderwerp is buiten het flits­bereik.
Zorg dat onderwerp binnen het flits­bereik is.
Bij gebruik van de ingebouwde flitser is de onderzijde van de opname donker.
De zonnekap zat op het objectief of het onderwerp was dichterbij dan 1 m.
Haal de zonnekap van het objectief. Om schaduwvor­ming te voorkomen moet het onder­werp minstens op 1 m afstand zijn.
Err verschijnt in het LCD.
Verwijder de batterijen. Plaats ze opnieuw na de camera aan en weer uit gezet te hebben. Wanneer de camera niet normaal functioneert of wanneer deze fout vaker voorkomt, neem dan contact op met de Technische Dienst van Konica Minolta.
LET OP: indien de film nog niet was teruggespoeld, zal het openen van de achterwand de film geheel doen sluieren bij deze methode. Gebruik een wisselzak, een donkere kamer (DOKA) of plaats de camera onder een dikke deken.
Om de film bij voornoemd probleem uit de camera te halen, moet de volgende procedure worden toegepast:
1. Zet de camera uit.
2. Zet het functiewiel in de stand ISO.
3. Druk tegelijk op de functietoets en de AEL-toets. Zet de camera nu aan. De transportmotor gaat even lopen om de vergrendeling van de achterwand op te heffen. De achterwand kan nu worden geopend. Trek de film met geopende achterwand voorzichtig van de opwikkelas en spoel hem terug in zijn cassette.
Neem contact op met de Technische Dienst van Konica Minolta.
Page 80
80 ONDERHOUD EN OPBERGEN
Wanneer u de camera voor langere tijd wilt opbergen:
• Plaats de afsluitdoppen op objectief en camera
• Bewaar uw apparatuur op koele, droge en goed geventileerde
plaats, uit de buurt van stof en chemicaliën zoals mottenballen. Voor langdurige opslag wordt het gebruik van een luchtdichte trommel en silicagel droogmiddel aanbevolen.
• Laat de sluiter van tijd tot ontspannen om het mechaniek in goede
conditie te houden.
• Controleer of de camera goed werkt na langdurige opslag.
OPBERGEN
• Deze camera is ontworpen voor gebruik bij -20° tot 50° C.
• Bewaar uw camera niet op een plaats waar het erg warm kan
worden, zoals het dashboardkastje van uw auto.
• Het LCD reageert traag bij lage temperaturen. Bij hoge temperaturen
wordt het zwart. Bij normale temperaturen werkt het weer normaal.
• Deze camera is niet water- of spatwaterdicht. Bescherm de camera
en het objectief wanneer u ze in de regen gebruikt,
• Stel de camera niet bloot aan extreem vochtige omstandigheden.
• Plaats de camera in een plastic zak om condensvorming te voorko-
men wanneer u de camera van een koude naar een warme omge­ving verplaatst. Laat de camera enige tijd acclimatiseren voordat u hem uit de zak haalt.
• De waarschuwing voor uitgeputte batterijen kan, afhankelijk van de
bewaarcondities, zelfs met verse batterijen in de camera in het LCD verschijnen. Schakel de camera in zo’n geval enkele keren uit en aan. Controleer daarna opnieuw de batterijspanning.
• De batterijspanning neemt af bij lage temperaturen. Bewaar uw ca-
mera en reservebatterijen bij het fotograferen in een koude omgeving op een warme plaats, bijvoorbeeld in uw jaszak. Batterijen krijgen hun spanning weer (gedeeltelijk) terug bij normale temperaturen.
WERKOMSTANDIGHEDEN
ONDERHOUD EN OPBERGEN
Page 81
81
• Hebt u vragen over uw camera, neem dan contact op met uw
fotovakhandel of rechtstreeks met Konica Minolta.
• Neem contact op met de Technische Dienst van Konica Minolta
voordat u uw camera ter reparatie aanlevert.
VRAGEN EN SERVICE
• Indien de camera of de objectiefvatting vuil is, wrijf hem dan af met een
zachte schone en droge doek. Komt de camera in aanraking met zand, blaas dan de losse deeltjes weg - poetsen kan krassen veroorzaken.
• Om een lensoppervlak te reinigen, blaast u eerst stof en zand weg. Vervol-
gens poetst u het glas voorzichtig met een doek of tissue die speciaal ge­schikt is voor optische instrumenten. Gebruik indien nodig speciale reini­gingsvloeistof.
• Druppel de reinigingsvloeistof nooit direct op het objectief.
• Raak de binnenkant van de camera niet aan, speciaal de sluiter en de spie-
gel. U zou hun goede werking kunnen ontregelen.
• Stof op de spiegel heeft geen invloed op de opname, maar het kan hinderen
bij het scherpstellen. Gebruik een blaaskwastje om de spiegel te reinigen.
• Gebruik geen perslucht om de binnenkant te reinigen. U zou gevoelige on-
derdelen kunnen beschadigen.
• Gebruik geen organische oplosmiddelen om de camera te reinigen.
• Raak de lensoppervlakken niet met uw vingers aan.
REINIGEN
• Controleer zorgvuldig of de camera naar behoren werkt of maak
proefopnamen vóór een belangrijke gebeurtenis of een vakantiereis.
• Konica Minolta is niet aansprakelijk voor enige schade die voortvloeit
uit het niet juist functioneren van uw fotografische apparatuur.
VÓÓR BELANGRIJKE GEBEURTENISSEN
Page 82
82 TECHNISCHE SPECIFICATIES
TECHNISCHE SPECIFICATIES
Cameratype: kleinbeeld spiegelreflexcamera met inge-
bouwde flitser, automatische belichting en
anticiperende automatische scherpstelling Objectiefvatting: Minolta A-bajonet Zoeker: reflexzoeker met dakkantprisma, beeld-
begrenzing 90%; vergrotingsfactor 0,7x Sluitertype: elektronisch gestuurde, verticaal aflopen-
de spleetsluiter Sluitertijden: 30 - 1/2000 s + B (bulb) Flitssynchronisatietijd: 1/90 s AF-systeem: DDL op basis van fasedetectie, meervou-
dige meting dankzij kruissensoren op een
CCD-lijnsensor; handmatig scherpstellen
mogelijk Gevoeligheid AF: LW -1 - 18 (ISO 100) AF-hulplicht: ingebouwd, bereik 1 - 5 m, wordt automa-
tisch geactiveerd in situaties met weinig
licht of laag contrast. AF-standen: enkelbeeld, continu, automatisch en DMF Belichting: P, P
A, Ps, A, S, M, en 5 onderwerppro-
gramma’s (Portret, Landschap, Close-up,
Sport, Nachtportret) Lichtmeting: DDL, directe DDL flitsmeting Meetpatroon: 14-segments honingraatpatroon voor be-
staand licht en 4-segments flitsmeting Meetbereik: 14-segmentsmeting: LW 1 - 20;
spotmeting: LW 4 - 20 (ISO 100; f/1,4) Filmgevoeligheid: automatisch: ISO 25 - 5000 (DX-code)
handmatig: ISO 6 - 6400 per 1/3 LW
flitslicht: ISO 25 - 1000 Film laden: automatisch Terugspoelen: automatische en handmatige start Beeldenteller: toont het aantal belichte opnamen Richtgetal flitser: 16 (ISO 100, meter)
Page 83
83
Specificaties en accessoires zijn gebaseerd op de laatst bekende informatie ten tijde van het drukken van deze gebruiksaanwijzing. Wijzigingen zonder voorafgaande kennisgeving voorbehouden.
Flitsuitlichting: tot de beeldhoek van een 28 mm-objectief Voeding: 2 stuks CR2 lithiumbatterij Levensduur batterijen: zie onderstaande tabel
Afmetingen (bxhxd): 135 x 92 x 66,5 mm Massa : 375 g (zonder batterijen)
Flitsgebruik
0%
50%
100%
Conditie A Conditie B
20° C -10° C 20° C -10° C 30 films 24 films 45 films 35 films 14 films 11 films 18 films 14 films
9 films 7 films 11 films 9 films
Gebaseerd op films van 24 opnamen met een verbruik van twee films per maand. De levensduur van de batterijen is afhankelijk van de condities. Conditie A: Minolta 28-100 f/3.5-5.6 objectief, drie keer scherpge­steld van oneindig tot 2 m, waarbij de ontspanknop vóór elke opna­me gedurende 10 s half ingedrukt werd gehouden. Conditie B: Minolta 28-100 f/3.5-5.6 objectief, scherpgesteld van oneindig tot 2 m, waarbij de ontspanknop vóór elke opname gedu­rende 5 s half werd ingedrukt.
Page 84
© 2003 Konica Minolta Camera, Inc. under the
Berne Convention and the Universal Copyright Convention.
112456 /11.2003
Printed in Germany
0-43325-53261-0
Loading...