Lexmark en Lexmark met het diamantlogo zijn als handelsmerken van Lexmark International, Inc.
gedeponeerd in de Verenigde Staten en/of in andere landen.
De volgende alinea is niet van toepassing op landen waar dergelijke voorwaarden strijdig zijn met de plaatselijke wetgeving:
LEXMARK INTERNATIONAL, INC. LEVERT DEZE PUBLICATIE IN DE STAAT WAARIN DEZE VERKEERT, ZONDER ENIGE VORM
VAN GARANTIE, NOCH IMPLICIET, NOCH EXPLICIET, INCLUSIEF MAAR NIET BEPERKT TOT IMPLICIETE GARANTIES VAN
VERHANDELBAARHEID OF GESCHIKTHEID VOOR EEN BEPAALD DOEL. In bepaalde rechtsgebieden is afwijzing van expliciete of
impliciete garanties in bepaalde transacties niet toegestaan; het is daarom mogelijk dat deze verklaring niet op u van toepassing is.
Deze publicatie kan technische onjuistheden of typografische fouten bev atten. De inf ormatie in deze publicatie wordt regelmatig herzien;
wijzigingen zullen in latere uitgaven worden opgenomen. De producten of programma’s die worden beschreven, kunnen te allen tijde
worden verbeterd of gewijzigd.
Opmerkingen kunnen worden gestuurd naar Lexmark International, Inc., Department F95/032-2, 740 West New Circle Road, Lexington,
Kentucky 40550, Verenigde Staten. Als u in het V erenigd Koninkrijk of Ierland woont, kunt u e ventuele opmerkingen sturen naar Lexmark
International Ltd., Marketing and Services Department, Westhorpe House, Westhorpe, Marlow Bucks SL7 3RQ. Lexmark behoudt zich
het recht voor de door u verstrekte inf ormatie naar eigen goeddunken te gebruiken en te verspreiden, z onder hiermee enige verplichting
op zich te nemen tegenover u. Extra exemplaren van aan dit product gerelateerde publicaties kunnen worden verkregen door vanuit de
Verenigde Staten of Canada te bellen naar 1-800-553-9727. V an uit het V erenigd K oninkrijk en Ierland belt u +44 (0)8704 440 044. Neem
in andere landen contact op met de leverancier.
Als in deze publicatie wordt verwezen naar producten, prog ramma's of diensten, impliceert dit niet dat de producent het voornemen heeft
deze beschikbaar te stellen in alle landen waarin de producent actief is. Geen enkele verwijzing naar een product, programma of dienst
moet worden opgevat als een v erklaring of suggestie dat alleen dat product, dat programma of die dienst mag worden gebruikt. Het staat
u vrij functioneel gelijkwaardige producten, programma's of diensten te gebruiken, mits deze geen inbreuk maken op enig bestaand
intellectueel eigendomsrecht. Het beoordelen en controleren van de werking in combinatie met andere producten, programma’s of
diensten, met uitzondering van die producten, programma’s of diensten die uitdrukkelijk door de producent worden genoemd, behoort tot
de verantwoordelijkheden van de gebruiker.
Deze software en alle bijbehorende documentatie die onder deze overeenkomst worden geleverd, zijn commerciële computersoftware
en documentatie die op eigen kosten zijn ontwikkeld.
Handelsmerken
Lexmark, Lexmark met het diamantlogo, MarkNet en MarkVision zijn als handelsmerken van Lexmark International, Inc. gedeponeerd in
de Verenigde Staten en/of andere landen.
Drag'N'Print, ImageQuick en PrintCryption zijn handelsmerken van Lexmark International, Inc.
®
PCL
is een gedeponeerd handelsmerk van Hewlett-Packard Company. PCL is een aanduiding van Hewlett-P ackard Company v oor een
verzameling printeropdrachten (printertaal) en -functies in haar producten. Deze printer is ontworpen om ondersteuning te bieden voor
de PCL-taal. Dit betekent dat de printer PCL-opdrachten herkent die in diverse toepassingen worden gebruikt en de functies emuleert die
met deze opdrachten overeenkomen.
PostScript
een verzameling printeropdrachten (printertaal) en -functies in softwareproducten van Adobe Systems. Deze printer is compatibel met de
PostScript 3-taal. De printer herkent PostScript 3-opdrachten die in diverse toepassingen worden gebruikt en emuleert de functies die
met deze opdrachten overeenkomen.
Raadpleeg de Technical Reference voor meer informatie over compatibiliteit.
Overige handelsmerken zijn eigendom van hun respectieve houders.
®
is een gedeponeerd handelsmerk van Adobe Systems Incorporated. PostScript 3 is een aanduiding van Adobe Systems voor
Veiligheidsinformatie
• Het netsnoer moet worden aangesloten op een geaard stopcontact dat zich dicht in de buurt van het product bevindt en dat
eenvoudig bereikbaar is.
VOORZICHTIG: Schakel tijdens onweer dit product niet in en sluit geen elektrische kabels of stroomkabels aan, zoals het netsnoer
of een telefoonkabel.
• Onderhoudswerkzaamheden en reparaties die niet in de bedieningsinstructies worden beschreven, dienen uitsluitend door een
professionele onderhoudsmonteur te worden uitgevoerd.
• Dit product is samen met specifieke Lexmark-onderdelen ontwikkeld, getest en goedgekeurd op basis van strikte, wereldwijd
geldende veiligheidsnormen. De veiligheidsvoorzieningen van bepaalde onderdelen zijn niet altijd duidelijk zichtbaar. Lexmark is
niet verantwoordelijk voor het gebruik van andere, vervangende onderdelen.
• Dit product gebruikt een afdrukproces waarbij het afdrukmateriaal wordt verhit. Hierdoor kan het afdrukmateriaal bepaalde stoffen
afgeven. Bestudeer het gedeelte in de bedieningsinstructies waarin de richtlijnen voor het selecteren van afdrukmaterialen worden
besproken om schadelijke emissies te voorkomen.
Hoofdstuk 2: Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren ............................ 11
Windows ........................................................................................................................................................11
Macintosh ......................................................................................................................................................15
Windows ........................................................................................................................................................18
Macintosh ......................................................................................................................................................22
De klep van de systeemkaart aanbrengen ....................................................................................................35
De optionele hoge-capaciteitslader uitlijnen ..................................................................................................36
De marges op de optionele hoge-capaciteitslader aanpassen ......................................................................37
De optionele finisher uitlijnen .........................................................................................................................39
De wieltjes van de finisher verstellen .............................................................................................................45
De perforatiefunctie in de optionele finisher aanpassen ................................................................................46
De duplexeenheid verwijderen ......................................................................................................................49
De hoge-capaciteitslader verwijderen ............................................................................................................51
Een optionele lader verwijderen ....................................................................................................................54
Beveiligde taken en wachttaken afdrukken ...................................................................................................61
Standaardladen en optionele laden vullen .....................................................................................................65
Afdrukmateriaal in de universeellader plaatsen .............................................................................................66
De hoge-capaciteitslader vullen .....................................................................................................................70
Status van supplies bepalen ..........................................................................................................................99
Zuinig omgaan met supplies .................................... ............................................. .. ... ....................................99
Recycling van Lexmark-producten ...............................................................................................................101
De LED's reinigen ........................................................................................................................................102
De bovenklep sluiten ...................................................................................................................................107
De schijf coderen .........................................................................................................................................150
Beveiliging instellen via de Embedded Web Server (EWS) .........................................................................151
Modus Alleen zwart .....................................................................................................................................155
Problemen met afdrukken oplossen ............................................................................................................158
Problemen met opties oplossen ..................................................................................................................160
Problemen met de papierinvoer oplossen ...................................................................................................162
Problemen met de afdrukkwaliteit oplossen ................................................................................................163
Informatie over kleurkwaliteit ........................................... ... ... ............................................. .........................167
Menu Kwaliteit .............................................................................................................................................167
Problemen met de kleurkwaliteit oplossen ...................................................................................................171
Index .................................................................................................................................. 182
5
1
Algemene informatie
VOORZICHTIG: Schakel tijdens onweer dit product niet in en sluit geen elektrische kabels of stroomkabels aan, zoals
het netsnoer of een telefoonkabel.
Geconfigureerde modellen
In de volgende afbeeldingen ziet u een standaardnetwerk en een volledig geconfigureerde printer. Als u v erwerkingsopties
voor afdrukmateriaal installeert, lijkt uw printer meer op het volledig geconfigureerde model. Items met een sterretje (*) zijn
optioneel.
Standaardnetwerk
Uitvoerlade 1
Duplex* (intern)
Lade 1
(geïntegreerde lade of
standaardlade - 550 vel)
Standaarduitvoerlade
Bedieningspaneel
Finisherlade 1
Finisherlade 2
Finisher*
Volledige configuratie
Lade voor bannerpapier*
Hogecapaciteitlader*
(3.000 vel)
Lade 2*
(550 vel)
Lade 3*
(550 vel)
Lade 4*
(550 vel)
Printerbasis*
VOORZICHTIG: Deze printer weegt 77 – 107 kg en moet door ten minste vier mensen worden opgetild. Zorg ervoor
dat er genoeg mensen zijn om u te helpen als u de printer wilt verplaatsen of optillen. Gebruik bij het
tillen van de printer de handgrepen aan de zijkanten.
Algemene informatie
6
Algemene informatie
Er is een aantal menu's beschikbaar waarmee u op eenvoudige wijze printerinstellingen kunt aanpassen. In het diagram
worden het menuoverzicht op het bedieningspaneel, de menu's en de opties die onder elk menu beschikbaar zijn
weergegeven. Raadpleeg de handleiding Menu's en berichten op de documentatie-cd voor meer informatie over menu's en
menu-items.
Standaardbron
Papierformaat/soort
Configuratie Ulader
Ander formaat
Papier plaatsen
Aangepaste
soorten
Universal-instelling
Lade-instelling
Beveiliging
Max. ongeldige PIN
Vervaltijd taak
Rapporten
Pag. Menu-instellingen
Apparaatstatistieken
Pag. Netwerkinstell.
Pagina met
netwerkinstellingen [x]
Profielenlijst
Naslagkaart afdrukken
NetWare-install.pag.
Lettertypen afdrukken
Directory afdrukken
Voorbeeld afdrukken
Standaardinstellingen
Menu Instellingen
Menu Afwerking
Menu Kwaliteit
Menu Extra
Menu PDF
Menu PostScript
Menu PCL Emul
Menu PPDS
Menu HTML
Menu Afbeelding
Help
Alles afdrukken
Kleurkwaliteit
Afdrukkwaliteit
Handleiding voor afdrukken
Handleiding voor
afdrukmedia
Afdrukstoringen
Menuoverzicht
Handleiding met informatie
Handleiding voor
aansluitingen
Transport
Algemene informatie
7
Algemene informatie
Bedieningspaneel
Het bedieningspaneel van de printer is een 4-regelig display met achtergrondverlichting waarop zowel afbeeldingen als
tekst kunnen worden weergegeven in grijstinten. De knoppen Terug (Back), Menu en Stop bevinden zich aan de linkerkant
van het display, de navigatieknoppen onder het display en het numerieke toetsenblok aan de rechterkant van het display.
Display van het
bedieningspaneel
Terug (Back)
Menu
Stop
Indicatielampje
Navigatieknoppen
Knop Selecteren
Numeriek
toetsenblok
USB Direct-interface
Etiket met vertalingen
Als u geen Engels begrijpt, plak dan het etiket met vertalingen dat bij uw printer is geleverd op de binnenkant van de
voorklep (zie afbeelding). Dit etiket dient als handleiding voor de betekenis van de knoppen op het bedieningspaneel.
Bedieningspaneel
8
Algemene informatie
Het gebruik van de knoppen en de indeling van het display van het bedieningspaneel worden in de volgende tabel
beschreven.
KnopFunctie
Terug (Bac k)
Menu
Stop
Navigatieknoppen
Druk op de knop Terug (Back) om terug te gaan naar het scherm dat als laatste is bekeken.
Opmerking: Wijzigingen die zijn aangebracht op een scherm worden niet toegepast als u
op de knop Terug (Back) drukt.
Druk op de knop Menu om het menuoverzicht te openen.
Opmerking: De printer moet in de stand Gereed staan om het menuoverzicht te kunnen
openen Er verschijnt een bericht waarin wordt aangegeven dat de menu's niet beschikbaar
zijn als de printer niet gereed is.
Druk op de knop Stop om de mechanische werking van de printer te stoppen. Nadat u op
Stop hebt gedrukt, wordt het bericht Stoppen weergegeven. Nadat de printer is gestopt,
wordt Gestopt weergegeven op de statusregel van het bedieningspaneel en verschijnt een
lijst met opties.
De knoppen Omhoog en Omlaag worden gebruikt om door lijsten te
bladeren.
Als u door een lijst navigeert met de knop Omhoog of Omlaag, wordt de
cursor telkens één regel tegelijk verplaatst. Als u op de knop Omlaag onder
aan het scherm drukt, wordt de volgende volledige pagina weergegeven op
het scherm.
De knoppen Links en Rechts worden gebruikt om binnen een scherm te
navigeren, bijvoorbeeld om van het ene item in het menuoverzicht naar een
ander te gaan. Ook worden zij gebruikt om door tekst te bladeren die niet op
het scherm past.
De knop Selecteren wordt gebruikt om een actie te initiëren na een selectie.
Druk op Selecteren als de cursor naast de gewenste selectie staat, zoals het
volgen van een koppeling, het verzenden van een configuratie-item of het
starten of annuleren van een taak.
Bedieningspaneel
9
Algemene informatie
KnopFunctie
Numeriek toetsenblok
2
1
4
7
Display van het bedieningspaneel
Op het bedieningspaneel worden berichten en afbeeldingen weergegeven over de huidige status van de printer en
mogelijke problemen die opgelost moeten worden.
De bovenste regel van het display is de kopregel. Indien van toepassing bev at het displa y de afbeelding die aangeeft dat
de knop Terug (Back) kan worden gebruikt. Ook worden op het display de huidige status en de status van de supplies
(waarschuwingen) weergegeven. Als er meerdere waarschuwingen zijn, wordt er een komma weergegeven tussen de
verschillende waarschuwingen.
De andere drie regels van het display vormen de hoofdtekst van het scherm. Hier kunt u de printerstatus, berichten over
supplies en schermen Laten zien bekijken en selecties uitvoeren.
3
5
6
8
9
#
0
Het numerieke toetsenblok bevat cijfers, een hekje (#) en een toets Backspace. De toets 5
is voorzien van reliëf als hulpmiddel bij de oriëntatie. Zo kan de operator zonder op het
toetsenblok te kijken zien of zijn of haar handen goed staan.
De cijfers worden gebruikt voor het invoeren van numerieke waarden voor items zoals
aantallen of pincodes. De toets Backspace wordt gebruikt om het cijfer links van de cursor
te wissen. Als u meerdere keren op de toets Backspace drukt, wordt ook andere invoer
verwijderd.
Stuurprogramma's v oor lokaal afdrukken
installeren
Een lokale printer is een printer die op de computer is aangesloten via een USB-kabel of parallelle kabel. De lokale printer
wordt alleen door de computer gebruikt waarop de printer is aangesloten. Bij het aansluiten van een lokale printer op de
computer, moet u het printerstuurprogramma installeren voordat u de printer kunt instellen.
Het printerstuurprogramma is een stukje software dat zorgt voor de communicatie tussen de computer en de printer.
De installatieprocedure voor stuurprogramma's is afhankelijk van het gebruikte besturingssysteem. In de volgende tabel
vindt u aanwijzingen voor de installatie van het stuurprogramma op uw specifieke besturingssysteem. Zie de documentatie
die bij de computer en de software is geleverd voor meer ondersteuning.
Ga naar
Besturingssysteem
Windows11
Windows Server 2003, Windows 2000, Windows XP, Windows 98 SE, Windows Me,
Windows NT 4.x
Windows 95 en Windows 98 (eerste editie)12
Serieel afdrukken13
Macintosh15
UNIX/Linux16
pagina
12
Windows
Bepaalde Windows-besturingssystemen beschikken mogelijk al over een stuurprogramma dat compatibel is met de printer .
Opmerking: Bij de installatie van een aangepast stuurprogramma wordt het systeemstuurprogramma niet
vervangen. In plaats daarvan wordt een apart printerobject gemaakt dat wordt weergegeven in de
map Printers.
Installeer het speciale printerstuurprogramma vanaf de cd met stuurprogramma's die is meegeleverd met de printer.
Hierdoor krijgt u toegang tot de uitgebreide printeropties en -functies.
Stuurprogramma's zijn ook als onderdeel van te downloaden softwarepakketten beschikbaar op de website van Lexmark,
op www.lexmark.com.
Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren
11
Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren
Windows Server 2003, Windows 2000, Windows XP, Windows 98 SE,
Windows Me of Windows NT gebruiken
Opmerking: Installeer de printersoftware voordat u de USB-kabel aansluit.
1Plaats de cd met stuurprogramma's.
Als de cd niet wordt gestart, klikt u op StartÆ Uitvoeren, en typt u D:\Setup.exe (waarbij D de le tter van het cdrom-station is) in het dialoogvenster Uitvoeren.
Opmerking: USB-ondersteuning is niet beschikbaar voor Windows NT-besturingssystemen.
2Klik op Install Printer and Software (Printer en software installeren).
Opmerking: Bij sommige Windows-besturingssystemen heeft de gebruiker toegang als beheerder nodig om de
printerstuurprogramma's op de computer te kunnen installeren.
3Klik op Agree (Akkoord) om aan te geven dat u akkoord gaat met de licentieovereenkomst.
4Selecteer Suggested (Aanbevolen) en klik op Next (Volgende).
De optie Suggested (Aanbevolen) is de standaardinstallatie voor lokaal en netwerkgebruik. Als u
hulpprogramma's wilt installeren, instellingen wilt wijzigen of stuurprogramma's wilt aanpassen, selecteert u
Custom (Aangepast) en volgt u de aanwijzingen op het scherm.
5Selecteer Local Attach (Lokaal aangesloten) en klik op Finish (Voltooien).
Volg de instructies op het scher m. Het laden van de stuurprogramma's kan enige tijd duren.
6Sluit de installatietoepassing van de cd met stuurprogramma's af.
7Sluit de USB-kabel aan en schakel de printer in.
Het plug-en-play-scherm wordt weergegeven en er wordt een printerobject gemaakt in de printermap van de
computer.
Windows 95 en Windows 98 (eerste editie) gebruiken
1Schakel de computer in.
2Plaats de cd met stuurprogramma's. Als de cd automatisch wordt gestart, klikt u op Afsluiten om terug te keren
naar de wizard Printer toevoegen.
3Klik op StartÆ InstellingenÆ Printers en dubbelklik op Printer toevoegen.
Opmerking: Ondersteuning voor USB is niet beschikbaar voor de besturingssystemen Windows 95 en Windows
98 (eerste editie).
4Selecteer Lokale printer wanneer u wordt gevraagd welk type printer u wilt toevoegen.
5Klik op Bladeren.
Opmerking: Bij sommige Windows-besturingssystemen heeft de gebruiker toegang als beheerder nodig om de
printerstuurprogramma's op de computer te kunnen installeren.
6Zoek het speciale stuurprogramma op de cd.
Het pad zou ongeveer als volgt moeten zijn:
D:\Drivers\Print\Win_9xMe\<taal>
Hierbij is D de letter van het cd-romstation.
Windows
12
Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren
7Klik op OK.
Het laden van de stuurprogramma's kan enige tijd duren.
8Sluit de cd met stuurprogramma's.
Serieel afdrukken
Bij serieel afdrukken worden gegevens met één bit tegelijk overgedragen. Hoewel serieel afdrukken over het algemeen
trager is dan parallel afdrukken, verdient het de voorkeur wanneer er een grote afstand is tussen de printer en de computer
of wanneer er geen parallelle interface beschikbaar is.
Opmerking: Een seriële interfacekaart is vereist. Deze is afzonderlijk verkrijgbaar.
V oordat u afdrukt, moet u de communicatie tussen de printer en de computer tot stand brengen. Dit doet u als volgt:
1Stel seriële parameters in op de printer.
2Installeer een printerstuurprogramma op de aangesloten computer.
3Stel de seriële instellingen van de COM-poort in.
Parameters instellen op de printer
1Druk op op het bedieningspaneel.
2Druk op totdat Rapporten verschijnt, en druk vervolgens op .
Opmerking: Raadpleeg de cd met documentatie die bij de printer is geleverd v oor meer informatie over menu's en
berichten.
3Druk op totdat Pag. Menu-instellingen verschijnt en druk vervolgens op .
4Druk op totdat Standaard serieel (of Serieel optie X als u een seriële interfacekaart hebt
geïnstalleerd) verschijnt, en druk vervolgens op .
5Druk op totdat <Parameter> verschijnt, en druk vervolgens op (waarbij <Parameter> de benodigde
parameter is als u een wijziging wilt doorvoeren).
6Druk op totdat <Instelling> verschijnt, en druk vervolgens op (waarbij <Instelling> de benodigde
instelling is als u een wijziging wilt doorvoeren).
Houd rekening met de volgende beperkingen:
•De maximale ondersteunde baudsnelheid is 115.200.
•Databits moet op 7 of 8 worden ingesteld.
•Pariteit moet worden ingesteld op Even, Oneven of Geen.
•Stopbits moet op 2 worden ingesteld.
•De aanbevolen instelling voor het protocol is Xon/Xoff.
7Druk op zodat de printer terugkeert in de werksta nd Gereed.
8Druk een pagina met menu-instellingen af en controleer of de seriële parameters correct zijn ingesteld.
Opmerking: Bewaar deze pagina, zodat u deze later kunt gebruiken.
aDruk op op het bedieningspaneel.
bDruk op to tdat Rapporten verschijnt, en druk vervolgens op .
cDruk op totdat Pag. Menu-instellingen verschijnt, en druk vervolgens op .
dDe seriële parameters zijn te vinden onder Standaard serieel (of Serieel optie X als een kaart voor een
seriële interface is geïnstall e erd ).
Windows
13
Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren
Een printerstuurprogramma installeren
Op de computer die is aangesloten op de printer, moet een printerstuurprogramma worden geïnstalleerd.
Opmerking: Gebruikers van Windows 95 en Windows 98 (eerste editie) dienen de installatie-instructies in Windows 95
en Windows 98 (eerste editie) gebruiken uit te voeren.
1Plaats de cd met stuurprogramma's. De cd wordt automatisch gestart. Als de cd niet automatisch wordt gestart,
klikt u op Start
D:\Setup.exe
Hierbij is D de letter van het cd-romstation.
2Klik op Install Printer and Software (Printer en software installeren).
3Klik op Accept (Accepteren) nadat u de licentieovereenkomst voor de software hebt gelezen.
4Selecteer Custom (Aangepast) en klik op Next (Volgende).
5Selecteer Components (Onderdelen) en klik op Next (Volgende).
6Selecteer Local (Lokaal) en klik op Next (Volgende).
7Selecteer de printer uit de lijst en klik op Add Printer (Printer toevoegen).
8Vouw het printeritem onder Selected Compo nents (Geselecteerde onderdelen) uit.
9Klik op PORT (POORT): <LPT1>, en selecteer vervolgens de benodigde communicatiepoort (COM1 of COM2).
10Klik op Finish (Voltooien) om de installatie van de printersoftware af te ronden.
Æ Uitvoeren en typt u het volgende in het dialoogvenster Uitvoeren:
Parameters instellen voor de communicatiepoort (COM)
Nadat het printerstuurpro gramma is geïnstalleerd, moeten de seriële parameters worden ingesteld voor de
communicatiepoort die is toegewezen aan het printerstuurprogramma.
De seriële parameters van de communicatiepoort moeten exact overeenkomen met de seriële parameters die op de printer
zijn ingesteld.
1Klik op StartÆ InstellingenÆ Configuratiescherm en dubbelklik op Systeem.
2Klik in het tabblad Apparaatbeheer op + om de lijst van beschikbare poorten uit te vouwen.
3Selecteer de communicatiepoort die wordt toegewezen aan de printer (COM1 of COM2).
4Klik op Eigenschappen.
5Stel in het tabblad Poortinstellingen de seriële parameters in op de waarden die u ook hebt ingesteld op de
printer.
De seriële parameters zijn te vinden onder het kopje Standaard serieel (of Serieel optie X) op de pagina Menu-
instellingen die u eerder hebt afgedrukt.
6Klik op OK en sluit alle vensters.
7Druk een testpagina af om te controleren of de printer goed is geïnstalleerd.
aKlik op Start
bSelecteer de printer die zojuist is toegevoegd.
cKlik op Bestand
dKlik op Testpagina afdrukken. Wanneer de testpagina goed wordt afgedrukt, is de printerconfiguratie
voltooid.
Æ InstellingenÆ Printers.
Æ Eigenschappen.
Windows
14
Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren
Macintosh
Voor afdrukken via USB is Mac OS 9.x of een latere versie vereist. Als u lokaal wilt afdrukken op een printer die is
aangesloten op een USB-poort, dient u een printerpictogram op het bureaublad te maken (Mac OS 9) of een wachtrij te
maken in Afdrukbeheer / Printerconfiguratie (Mac OS X).
Een wachtrij maken in Afdrukbeheer of Printerconfiguratie (Macintosh OS X)
1Installeer een PostScript-printerbeschrijvingsbestand (PPD) op de computer.
aPlaats de cd met stuurprogramma's.
bDubbelklik op het installatiepakket voor de printer.
Opmerking: Een PPD-bestand geeft Macintosh-computers gedetailleerde informatie over de mogelijkheden van
de printer.
cKlik in het welkomstscherm op Continue (Ga door) en klik nogmaals op Ga door nadat u het Leesmij-bestand
hebt gelezen.
dLees de licentieovereenkomst door, klik op Continue (Ga door) en klik op Agree (Akkoord) om akkoord te
gaan met de voorwaarden van de licentieovereenkomst.
eKies een bestemming en klik op Continue (Ga door).
fKlik in het scherm Easy Install (Standaard) op Install (Installeer).
gVoer uw wachtwoord in en klik op OK. Alle benodigde software wordt op de computer geïnstalleerd.
hKlik op Close (Sluit) wanneer de installatie is voltooid.
2Open de Finder, klik op Programma's en vervolgens op Hulpprogramma's.
3Dubbelklik op Afdrukbeheer of Printerconfiguratie.
Opmerking: U kunt het PPD-bestand voor de printer ook als onderdeel van een softwarepakket downloaden vanaf
de website van Lexmark: www.lexmark.com.
4Voer de volgende stappen uit:
•Als de USB-printer wordt weergegeven in de printerlijst, kunt u Afdrukbeheer of Printerconfiguratie afsluiten.
Er is nu een wachtrij voor de printer gemaakt.
•Als de USB-printer niet wordt weergegeven in de lijst met printers, controleert u of de USB-kabel goed is
aangesloten en de printer is ingeschakeld. Wanneer de printer in de lijst wordt weergegeven, sluit u
Afdrukbeheer of Printerconfiguratie af.
`
Een printerpictogram op het bureaublad maken (Mac OS 9.x)
1Installeer een PostScript-printerbeschrijvingsbestand (PPD) op de computer.
aPlaats de cd met stuurprogramma's.
bDubbelklik op Classic en vervolgens op het installatiepakket voor de printer.
Opmerking: Een PPD-bestand geeft Macintosh-computers gedetailleerde informatie over de mogelijkheden van
de printer.
cKies de benodigde taal en klik vervolgens op Continue (Ga door).
dLees het Leesmij-bestand door en klik op Continue (Ga door).
eLees de licentieovereenkomst door, klik op Continue (Ga door) en klik op Agree (Akkoord) om hiermee
akkoord te gaan.
Macintosh
15
Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren
fKlik in het scherm Easy Install (Standaard) op Install (Installeer). Alle benodigde bestanden worden op de
computer geïnstalleerd.
gKlik op Close (Sluit) wanneer de installatie is voltooid.
Opmerking: U kunt het PPD-bestand voor de printer ook als onderdeel van een softwarepakket downloaden vanaf
de website van Lexmark: www.lexmark.com.
2Voer de volgende stappen uit:
•Voor Mac OS 9.0: Open Apple LaserWriter.
•Voor Mac OS 9.1–9.x: Open Programma's en klik vervolgens op Hulpprogramma's.
3Dubbelklik op Desktop Printer Utility.
4Selecteer Printer (USB) en klik vervolgen s op OK.
5Klik bij Selectie USB-printer op Wijzig.
Als de printer niet in de lijst Selectie USB-printer wordt weergegeven, controleert u of de USB-kabel goed is
aangesloten en of de printer is ingeschakeld.
6Selecteer de naam van de printer en klik op OK. De printer wordt weergegeven in het originele printervenster
(USB).
7Klik in het gedeelte PostScript-printerbeschrijvingsbestand (PPD) op Autoconfig. Controleer of het PPD-bestand
overeenkomt met de printer.
8Klik op Maak aan en vervolgens op Bewaar.
9Geef een printernaam op en klik op Bewaar. De printer is nu opgeslagen als bureaubladprinter.
UNIX/Linux
V eel UNIX- en Linux-platforms, zoals Sun Solaris en Red Hat, ondersteunen lokaal afdrukken.
De softwarepakketten voor Sun Solaris en Linux zijn beschikbaar op de cd met stuurprogramma's en op de website van
Lexmark op www.lexmark.com. De Gebruikershandleiding voor UNIX/Linux in elk pakket bevat gedetailleerde instructies
voor de installatie en het gebruik van printers van Lexmark in UNIX- en Linux-omgevingen.
Alle pakketten met printerstuurprogramma's ondersteunen lokaal afdrukken via een parallelle aansluiting. Het pakket voor
Sun Solaris ondersteunt bovendien USB-aansluitingen met Sun Ray-apparaten en Sun-werkstations.
Op de website van Lexmark (www.lexmark.com) vindt u een compleet overzicht van ondersteunde UNIX- en Linux-
platforms.
UNIX/Linux
16
Stuurprogramma's installeren v oor afdrukken
3
via het netwerk
Pagina met netwerkinstellingen afdrukken
Als de printer is aangesloten op een netwerk, kunt u de netwerkaansluiting controleren door een pagina met
netwerkinstellingen af te drukken. Deze pagina bevat ook informatie die van belang is bij het configureren van het
afdrukken in een netwerk.
1Controleer of de printer is ingeschakeld.
2Druk op op het bedieningspaneel.
3Druk op totdat Rapporten verschijnt, en druk vervolgens op .
4Druk op totdat Pag. Netwerkinstell. verschijnt, en druk vervolgens op .
Opmerking: Als een optionele interne MarkNet™ printerserver (N8000-serie) is geïnstalleerd, verschijnt Ntwrk 1
afdrukken op het display.
5Controleer het eerste gedeelte van de pagina met netwerkinstellingen om te zien of bij Status wordt aangegeven
dat de printer is aangesloten.
Als bij Status wordt aangegeven dat de printer niet is aangesloten, is het mogelijk dat het LAN-aansluitpunt niet
actief is of dat de netwerkkabel niet goed functioneert. Vraag de systeembeheerder om dit probleem op te lossen
en druk daarna de pagina me t netwerkinstellingen opnieuw af om te zien of de status is gewijzigd.
IP-adres toewijzen aan de printer
Als het netwerk gebruikmaakt van DHCP, wordt automatisch een IP-adres toegewezen nadat de netwerkkabel op de printer
is aangesloten.
1Zoek in dat geval het adres in het gedeelte "TCP/IP" van de pagina met netwerkinstellingen die u hebt afgedrukt in
Pagina met netwerkinstellingen afdrukken.
2Ga naar IP-instellinge n controleren en begin met stap 2.
Als in het netwerk geen gebruik wordt gemaakt van DHCP, wijst u handmatig een IP-adres toe aan de printer. Met het
bedieningspaneel kunt u dit op eenvoudige wijze doen:
1Druk op op het bedieningspaneel.
2Druk op totdat Netwerk/poorten verschijnt, en druk vervolgens op .
3Druk op totdat TCP/IP verschijnt, en druk vervolgens op .
Standaardnetwerk verschijnt als de printer een netwerkpoort op de systeemkaart bevat. Als een optionele
interne MarkNet printerserver (N8000-serie) is geïnstalleerd in de sleuf voor optionele kaarten, verschijnt
Netwerkoptie 1.
4Druk op totdat Adres verschijnt, en druk vervolgens op .
5Voer het IP-adres in met behulp van het numerieke toetsenblok. Druk daarna op .
Selectie verzenden wordt kort weergegeven.
6Druk op totdat Netmasker verschijnt, en druk vervolgens op .
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
17
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
7Voer de IP-netmasker in met behulp van het numerieke toetsenblok. Druk daarna op .
Selectie verzenden wordt kort weergegeven.
8Druk op totdat Gateway verschijnt, en druk vervolgens op .
9Voer de IP-gateway in met behulp van het numerieke toetsenblok. Druk daarna op .
Selectie verzenden wordt kort weergegeven.
10Druk op totdat de printer terugkeert in de werkstand Gereed.
IP-instellingen controleren
1Druk opnieuw een pagina met netwerkinstellingen af. Zoek het kopje "TCP/IP" en controleer of bij IP-adres,
Netmasker en Gateway de correcte waarden worden weergegeven. Zie Pagina met netwerkinstellingen
afdrukken voor ondersteuning.
2Stuur een ping-opdracht naar de printer en controleer of deze reageert. Typ ping in het opdrachtvenster op een
netwerkcomputer, gevolgd door het nieuwe IP-adres van de printer (bijvoorbeeld 192.168.0.11).
Opmerking: Klik op een Windows-computer op Start
accessoiresÆ Opdrachtprompt als u Windows 2000 gebruikt).
Als de printer actief is in het netwerk, ontvangt u een antwoord.
Nadat u de TCP/IP-instellingen hebt toegewezen en gecontroleerd, installeert u de printer op iedere netwerkcomputer.
ÆProgramma'sÆ Opdrachtprompt (of Bureau-
Windows
In een Windows-omgeving kunt u netwerkprinters configureren voor rechtstreeks afdrukken of voor gedeeld gebruik. Voor
beide manieren van afdrukken via een netwerk is het vereist dat u een printerstuurprogramma installeer t en een
printerpoort maakt in het netwerk.
Ondersteunde printerstuurprogramma's
•Systeemstuurprogramma van Windows
•Speciaal printerstuurprogramma van Lexmark
Systeemstuurprogramma's zijn ingebouwd in de Windows-besturingssystemen. De speciale stuurprogramma's zijn
beschikbaar op de cd met stuurprogramma's.
De nieuwste versies van de systeemstuurprogramma's en de speciale stuurprogramma's zijn te vinden op de website van
Lexmark op www.lexmark.com.
Ondersteunde printerpoorten
•Microsoft standaard TCP/IP-poort—Windows 2000, Windows XP en Windows Server 2003
•LPR—Windows NT 4.0
•Lexmark verbeterde TCP/IP-netwerkpoort—Windows 98/Me, Windows NT 4.0, Windows 2000, Windows XP en
Windows Server 2003
Voor de elementaire printerfuncties dient u een systeemstuurprogramma te installeren en een systeempoort te gebruiken,
zoals een LPR-poort of een standaard TCP/IP-poort. Met het systeemstuurprogramma hebt u de beschikking over een
consistente gebruikersinterface die kan worden gebruikt voor alle printers in het netwerk. Wanneer u een speciaal
printerstuurprogramma gebruikt in combinatie met een speciale netwerkpoort, beschikt u over extra functionaliteit, zoals
statusmeldingen van de printer.
IP-instellingen controleren
18
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
Configureer de netwerkprinter aan de hand van de stappen die van toepassing zijn op de printerconfiguratie en het
besturingsprogramma dat u gebruikt:
Ga naar
PrinterconfiguratieBesturingssysteem
Rechtstreeks
• De printer is rechtstreeks op het netwerk aangesloten via een
netwerkkabel (bijvoorbeeld Ethernet).
• De printerstuurprogramma's worden op elke netwerkcomputer
geïnstalleerd.
Gedeeld
• De printer wordt via een lokale kabel (bijvoorbeeld USB) aangesloten
op een van de computers in het netwerk.
• De printerstuurprogramma's worden geïnstalleerd op de computer die
is aangesloten op de printer.
• Tijdens de installatie van de stuurprogramma's wordt de computer
ingesteld op "delen", zodat andere computers in het netwerk hun
afdruktaken via deze computer kunnen leiden.
Windows 98 SE,
Windows NT 4.0, Windows
Me, Windows 2000 en
Windows XP of
Windows Ser ver 2003
Windows NT 4.0,
Windows 2000, Windows XP
of Windows Server 2003
pagina
19
20
Rechtstreeks afdrukken onder Windows 98 SE/Me, Windows NT 4.0,
Windows 2000, Windows XP of Windows Server 2003
Een aangepast printerstuurp rogramma en een speciale netwerkpoort installeren:
Printer
Clients
1Start de cd met stuurprogramma's.
2Klik op Install Printer and Software (Printer en software installeren).
3Klik op Agree (Akkoord) om aan te geven dat u akkoord gaat met de licentieovereenkomst.
4Selecteer Suggested (Aanbevolen) en klik op Next (Volgende).
5Selecteer Network Attach (Aansluiten op netwerk) en klik op Next (Volgende).
6Selecteer het printermodel in de lijst en klik op Next (Volgende).
7Selecteer de printerpoort in de lijst en klik op Finish (Voltooien) om de installatie te voltooien.
Als de printerpoort niet in de lijst staat:
aKlik op Add Port (Poort toevoegen).
bSelecteer Lexmark Enhanced TCP/IP Port (Lexmark verbeterde TCP/IP-netwerkpoort), en voer de
informatie in die nodig is voor het maken van de poort.
Windows
19
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
cGeef een poortnaam op.
Dit kan elke willekeurige naam zijn waarmee u de printer associeert, bijvoorbeeld Kleur1-lab4. Nadat de
poort is gemaakt, verschijnt deze naam in de lijst van beschikbare poorten.
dGeef het IP-adres op in het tekstvak.
Opmerking: Als u het IP-adres niet weet, drukt u een pagina met netwerkinstellingen af en kijkt u in het gedeelte
TCP/IP. Raadpleeg Pagina met netwerkinstellingen afdrukken en IP-instellingen controleren
voor meer informatie.
8Druk een testpagina af om te controleren of de printer goed is geïnstalleerd.
Gedeeld afdrukken met Windows NT 4.0, Windows 2000, Windows XP of
Windows Server 2003
Opmerking: Installeer de printersoftware voordat u de USB-kabel aansluit.
Sluit de printer aan op een computer met Windows NT 4.0, Windows 2000, Windows XP of Windows Server 2003 (die
fungeert als server) en volg de onderstaande stappen om uw netwerkprinter te configureren voor gedeeld afdrukken:
Server
Printer
Clients
1Aangepast printerstuurprogramma installeren
aStart de cd met stuurprogramma's.
bKlik op Install Printer and Software (Printer en software installeren).
cKlik op Agree (Akkoord) om aan te geven dat u akkoord gaat met de licentieovereenkomst.
dSelecteer Sug gested (Aanbevolen) en klik op Next (Volgende).
De optie Suggested (Aanbevolen) is de standaardinstallatie voor lokaal en netwerkgebruik. Als u
hulpprogramma's wilt installeren, instellingen wilt wijzigen of stuurprogramma's wilt aanpassen, selecteert u
Custom (Aangepast) en volgt u de aanwijzingen op het scherm.
eSelecteer Local Attach (Lokaal aangesloten) en klik op Finish (Voltooien).
Volg de instructies op het scher m. Het laden van de stuurprogramma's kan enige tijd duren.
fSluit de installatietoepassing van de cd met stuurprogramma's af.
gSluit de USB-kabel aan en schakel de printer in.
Het plug-en-play-scherm wordt weergegeven en er wordt een printerobject gemaakt in de map Printers van
de computer. De printer wordt gedeeld in stap 2: "Printer delen in het netwerk".
hDruk een testpagina af om te controleren of de printer goed is geïnstalleerd.
2Printer delen in het netwerk
aKlik op Start
bSelecteer de printer die zojuist is toegevoegd.
Æ InstellingenÆ Printers.
Windows
20
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
cKlik op BestandÆ Delen.
dSchakel het selectievakje Gedeeld als in en typ een naam in het tekstvak.
eSelecteer in het gedeelte Alternatieve stuurprogramma's de besturingssystemen van alle netwerkclients die
naar deze printer gaan afdrukken.
fKlik op OK.
Opmerking: Als er bestanden ontbreken, wordt u mogelijk gevraagd om de cd met het besturingssysteem van de
server te plaatsen.
gControleer op de volgende wijze of de printer correct is gedeeld.
•Het printerpictogram in de map Printers wordt nu aangegeven als 'gedeeld'. Dit wordt in Windows NT 4.0
bijvoorbeeld weergegeven met een handje onder het pictogram.
•Ga naar Netwerkomgeving. Zoek de hostnaam van de server en zoek de gedeelde naam die aan de
printer is toegewezen.
Printerstuurprogramma's (of een subset) installeren op netwerkclients
Point-and-print-methode gebruiken
Opmerking: Deze methode is meestal het minst belastend voor de systeembronnen. De server handelt alle
stuurprogrammawijzigingen en de verwerking van de afdruktaken af. Zo kunnen netwerkclients veel
sneller terugkeren naar de toepassingen.
Bij deze methode wordt een gedeelte van de stuurprogramma's van de server naar de client gekopieerd. Dit bevat precies
genoeg informatie voor het versturen van een afdruktaak naar de printer.
1Dubbelklik op het Windows-bureaublad van de clientcomputer op Netwerkomgeving.
2Zoek de hostnaam van de server en dubbelklik daarop.
3Klik met de rechtermuisknop op de naam van de gedeelde printer en klik op Installeren.
Wacht enkele minuten tot de stuurprogramma-informatie is gekopieerd van de server naar de clientcomputer en
tot het nieuwe printerobject is toegevoegd aan de map Printers. Hoe lang dit duurt, hangt af van het
netwerkverkeer en andere factoren.
4Sluit Netwerkomgeving.
5Druk een testpagina af om te controleren of de printer goed is geïnstalleerd.
Peer-to-peer-methode gebruiken
Met deze methode wordt op elke clientcomputer het volledige stuurprogramma geïnstalleerd. De netwerkclients behouden
de controle over wijzigingen in het stuurprogramma. De clientcomputer handelt het verwerken van de afdruktaken af.
1Klik op StartÆ InstellingenÆ Printers.
2Klik op Printer toevoegen om de gelijknamige wizard te starten.
3Klik op Volgende.
4Klik op Netwerkprinter en klik op Volgende.
5Typ de printernaam of URL (als de printer zich op internet of op een intranet bevindt) en klik op Volgende.
Als de printernaam of URL onbekend is, laat u het tekstvak leeg en klikt u op Volgende.
Windows
21
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
6Selecteer de netwerkprinter in de lijst met gedeelde printers. Als de printer niet in de lijst staat, geeft u het pad
naar de printer op.
Het pad zou ongeveer als volgt moeten zijn:
\\<serverhostnaam>\<naam gedeelde printer>
Opmerking: Als dit een nieuwe printer is, wordt u mogelijk gevraagd een printerstuurprogramma te installeren. Als
er geen systeemstuurprogramma beschikbaar is, geeft u het pad naar beschikbare
stuurprogramma's op.
De naam van de hostserver is de naam van de server die als host in het netwerk optreedt. De naam van de
gedeelde printer is de naam die tijdens de installatie op de server is toegekend.
7Klik op OK.
8Geef aan of u deze printer als standaardprinter voor de client wilt instellen en klik vervolgens op Voltooien.
9Druk een testpagina af om te controleren of de printer goed is geïnstalleerd.
Drag‘N’Print configureren
Opmerking: Ondersteuning voor Drag’N’Print™ is niet voor alle printers beschikbaar.
Start de cd met stuur programma's, klik op View Documentation (Documentatie weergeven) en klik op Software and utilities (Software en hulpprogramma's) voor gedetailleerde configuratie-instructies.
Macintosh
Opmerking: Een PPD-bestand (PostScript-printerbeschrijvingsbestand) geeft UNIX- of Macintosh-computers
gedetailleerde informatie over de mogelijkheden van de printer.
Als Macintosh-gebruikers willen afdrukken op een netwerkprinter, moeten zij een speciaal PPD-bestand installeren en een
bureaubladprinter maken op de computer (Mac OS 9.x), of een afdrukwachtrij maken in Afdrukbeheer (Mac OS X).
Mac OS X
Stap 1: Aangepast PPD-bestand installeren
1Installeer een PostScript-printerbeschrijvingsbestand (PPD) op de computer.
aPlaats de cd met stuurprogramma's.
bDubbelklik op het installatiepakket voor de printer.
Opmerking: Een PPD-bestand geeft Macintosh-computers gedetailleerde informatie over de mogelijkheden van
de printer.
cKlik in het welkomstscherm op Continue (Ga door) en klik nogmaals op Continue nadat u het Leesmij-
bestand hebt gelezen.
dLees de licentieovereenkomst door, klik op Continue (Ga door) en klik op Agree (Akkoord) om akkoord te
gaan met de voorwaarden van de licentieovereenkomst.
eKies een bestemming en klik op Continue (Ga door).
fKlik in het scherm Easy Install (Standaard) op Install (Installeer).
gVoer uw wachtwoord in en klik op OK. Alle benodigde software wordt op de computer geïnstalleerd.
hKlik op Close (Sluit) wanneer de installatie is voltooid.
Macintosh
22
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
Stap 2: Afdrukwachtrij maken in Afdrukbeheer of Printerconfiguratie
Afdrukken via AppleTalk gebruiken
Voer de volgende stappen uit om een afdrukwachtrij te maken met behulp van Afdrukken via AppleTalk.
1Open de Finder, klik op Programma's en vervolgens op Hulpprogramma's.
2Dubbelklik op Afdrukbeheer of Printerconfiguratie.
3Kies Voeg printer toe in het menu Printers.
4Kies AppleTalk in het pop-upmenu.
Opmerking: Zoek op de pagina met netwerkinstellingen onder het kopje AppleTalk op welke zone of printer moet
worden geselecteerd.
5Selecteer de AppleTalk-zone in de lijst.
6Selecteer de nieuwe printer in de lijst en klik op Voeg t oe.
7Printerinstallatie controleren:
aOpen de Finder, klik op Programma's en vervolgens op Teksteditor.
bKies de optie Druk af in het menu Archief.
cKies Overzicht in het pop-upmenu Aantal en pagina's.
Opmerking: Als u niet weet welke printer u moet selecteren, zoekt u op de pagina met netwerkinstellingen onder
het kopje "AppleTalk" naar de standaardnaam van de printer.
•Als het PPD-bestand dat wordt weergegeven in het venster Overzicht het juiste bestand is voor de
printer, is de installatie voltooid.
•Als het PPD-bestand dat wordt weergegeven in het venster Overzicht niet het juiste bestand is voor de
printer, verwijdert u de printer uit de lijst in Afdrukbeheer of Printerconfiguratie en herhaalt u Stap 1: Aangepast PPD-bestand installeren.
Afdrukken via IP gebruiken
Voer de volgende stappen uit om een afdrukwachtrij te maken met behulp van Afdrukken via IP. Raadpleeg Stap 2:
Afdrukwachtrij maken in Afdrukbeheer of Printerconfiguratie voor informatie over het mak en van een AppleTalk-
afdrukwachtrij.
1Open de Finder, klik op Programma's en vervolgens op Hulpprogramma's.
2Dubbelklik op Afdrukbeheer of Printerconfiguratie.
3Kies Voeg printer toe in het menu Printers.
4Kies Afdrukken via IP in het pop-upmenu.
5Typ in het vak Printeradres het IP-adres of de DNS-naam van de printer.
6Kies Lexmark in het pop-upmenu Printermodel.
7Selecteer de nieuwe printer in de lijst en klik op Voeg t oe.
8Printerinstallatie controleren:
aOpen de Finder, klik op Programma's en vervolgens op Teksteditor.
bKies de optie Druk af in het menu Archief.
Macintosh
23
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
cKies Overzicht in het pop-upmenu Aantal en pagina's.
dVoer de volgende stappen uit:
•Als het PPD-bestand dat wordt weergegeven in het venster Overzicht het juiste bestand is voor de
printer, is de installatie voltooid.
•Als het PPD-bestand dat wordt weergegeven in het venster Overzicht niet het juiste bestand is voor de
printer, verwijdert u de printer uit de lijst in Afdrukbeheer of Printerconfiguratie en herhaalt u Stap 1: Aangepast PPD-bestand installeren.
Mac OS 9.x
Stap 1: Aangepast PPD-bestand installeren
1Plaats de cd met stuurprogramma's.
aDubbelklik op Classic en vervolgens op het installatiepakket voor de printer.
Opmerking: Een PPD-bestand geeft Macintosh-computers gedetailleerde informatie over de mogelijkheden van
de printer.
bKies de benodigde taal en klik vervolgens op Continue (Ga door).
cLees het Leesmij-bestand door en klik op Continue (Ga door).
dLees de licentieovereenkomst door, klik op Continue (Ga door) en klik op Agree (Akkoord) om hiermee
akkoord te gaan.
eKlik in het scherm Easy Install (Standaard) op Install (Installeer). Alle benodigde bestanden worden op de
computer geïnstalleerd.
fKlik op Close (Sluit) wanneer de installatie is voltooid.
Opmerking: U kunt het PPD-bestand voor de printer ook als onderdeel van een softwarepakket downloaden vanaf
de website van Lexmark: www.lexmark.com.
Stap 2: Bureaubladprinter maken
1Selecteer in de Kiezer het stuurprogramma voor de LaserWriter 8.
2Als u een netwerk met routers hebt, selecteert u de standaardzone in de lijst. Voor het selecteren van de zone
zoekt u in de pagina met netwerkinstellingen onder AppleTalk naar Zone.
3Selecteer de nieuwe printer.
4V oor het selecteren v an de printer zoekt u op de pagina met netwerkinstellingen onder het kopje "AppleTalk" naar
de standaardnaam van de printer.
5Klik op Maak aan.
6Controleer of er in de Kiezer naast de printernaam een pictogram verschijnt.
7Sluit het venster Kiezer.
8Controleer de printerinstallatie.
aKlik op het bureaubladsymbool van de printer die zojuist is toegevoegd.
bKies Print
–Als in het gedeelte van het menu over het PostScript-printerbeschrijvingsbestand (PPD) het juiste bestand
voor de printer wordt weergegeven, is de printerinstallatie voltooid.
–Als het PPD-bestand dat wordt weergegeven in het gedeelte over het PPD-bestand va n het menu niet
overeenkomt met uw printer, herhaalt u Stap 1: Aangepast PPD-bestand installeren.
Æ Wijzig configuratie.
Macintosh
24
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
UNIX/Linux
De printer ondersteunt vele UNIX- en Linux-platforms, zoals Sun Solaris en Red Hat. Bezoek de website van Lexmark op
www.lexmark.com voor een volledige lijst met ondersteunde UNIX- en Linux-platforms.
Opmerking: De softwarepakketten voor Sun Solaris en Linux zijn beschikbaar op de cd met stuurprogramma's en
op de website van Lexmark op www.lexmark.com.
Wij leveren een pakket met printerstuurprogramma's voor elk ondersteund UNIX- en Linux-platform. Elk pakket bevat
tevens een Gebruikershandleiding met gedetailleerde instructies voor de installatie en het gebruik van Lexmark-printers in
UNIX- en Linux-omgevingen.
U kunt deze pakketten downloaden via de website van Lexmark. U kunt het pakket met de benodigde stuurprogramma's
ook vinden op de cd met stuurprogramma's.
NetWare
De printer ondersteunt Novell Distributed Print Services (NDPS/iPrint). De meest recente informatie over het installeren van
een netwerkprinter in een NetWare-omgeving vindt u op de cd met stuurprogramma's. Klik op View Documentation
(Documentatie weergeven).
UNIX/Linux
25
4
Opties installeren en verwijderen
VOORZICHTIG: Als u geheugenkaarten of optionele kaarten wilt installeren nadat u de printer gebruiksklaa r hebt
gemaakt, moet u eerst de printer uitzetten en de stekker van het netsnoer uit het stopcontact halen.
Als u andere apparaten hebt aangesloten op de printer, schak el dez e dan ook uit en haal de kabels
uit de printer.
U kunt de geheugencapaciteit van de printer aanpassen en de aansluitingsmogelijkheden vergroten door optionele kaarten
toe te voegen. U kunt deze instructies ook gebruiken om u te helpen bij het vinden van opties die moeten worden
verwijderd. De instructies in dit gedeelte beslaan de volgende opties:
•Firmwarekaarten
–Streepjescode
–ImageQuick™
–IPDS en SCS/TNe
–PrintCryption™
Opmerking: U hebt een kruiskopschroevendraaier nodig om de klep van de systeemkaart te verwijderen.
•Andere interne opties
–Vaste schijf van printer
–RS-232 seriële interfacekaart
–Parallelle 1284-B-interfacekaart
–MarkNet N8000 Series interne printerservers (ook wel interne netwerkadapters of INA's genoemd)
Andere opties:
•Duplexeenheid (alleen instructies voor het verwijderen)
•Finisher
•Hoge-capaciteitslader
•Optionele lader (alleen instructies voor het verwijderen)
Opties installeren en verwijderen
26
Opties installeren en verwijderen
Klep van systeemkaart verwijderen
U dient de klep van de systeemkaart te verwijderen om geheugenkaarten, een firmwarekaart, een vaste schijf of een
optionele kaart te kunnen installeren.
Achterklep
Deze printer heeft een Kensington Security Slot, dat compatibel is met een vergrendeling van Kensington om de klep van
de systeemkaart te beveiligen. Deze moet mogelijk worden ontgrendeld voordat de klep van de systeemkaart kan worden
verwijderd.
Kensington security slot
Klep van systeemkaart verwijderen
27
Opties installeren en verwijderen
U hebt een kruiskopschroevendraaier nummer 2 nodig om de klep van de systeemkaart te verwijderen.
Schroeven
Schroeven
1Draai de acht schroeven op de klep van de systeemkaart los. Verwijder de schroeven niet helemaal.
Waarschuwing: De klep van de systeemkaart moet worden teruggeplaatst voordat u de printer gaat bedienen.
2Schuif de klep omhoog en weg van de printer.
Klep van systeemkaart verwijderen
28
Opties installeren en verwijderen
3Zoek aan de hand van de afbeelding de connector voor de kaart die u wilt installeren of verwijderen.
Connectoren voor
flashgeheugen- of
firmwarekaarten
Optionele vaste
schijf
Optionele
kaart
Geheugenkaart installeren
Geheugenconnectoren
Parallelle connector
Ethernet-connector
USB-connector
Optionele kaartklep
V o lg de onderstaande instructies voor het installeren van printergeheugenkaarten.
Opmerking: Geheugenkaarten die zijn ontworpen voor andere Lexmark-printers, werken mogelijk niet met uw
printer.
1Verwijder de klep van de systeemkaart. (Raadpleeg Klep van systeemkaart verwijderen .)
2Open de vergrendelingen aan beide uiteinden van de connector voor de geheugenkaart.
3Haal de geheugenkaart uit de verpakking.
Waarschuwing: Geheugenkaarten kunnen gemakkelijk beschadigd raken door statische elektriciteit. Raak daarom
eerst een metalen voorwerp, zoals het frame van de printer, aan voordat u een geheugenkaart
aanraakt.
Raak de aansluitpunten aan de rand van de kaart niet aan. Bewaar de verpakking.
4Breng de uitsparingen aan de onderkant van de kaart op één lijn met de uitsparingen op de connector.
Geheugenkaart installeren
29
Opties installeren en verwijderen
5Druk de geheugenkaart stevig op de connector totdat de vergrendelingen aan beide zijden van de connector
vastklikken.
U zult wellicht enige kracht moeten uitoefenen om de kaart volledig in de connector te drukken.
Uitsparingen
6Zorg ervoor dat beide vergrendelingen in de uitsparingen aan beide zijden van de kaart passen.
Een flashgeheugenkaart of firmwarekaart installeren
Opmerking: Firmware- en flashgeheugenkaarten die zijn ontworpen voor andere Lexmark-printers werken
mogelijk niet met uw printer.
1Verwijder de klep van de systeemkaart (zie Klep van systeemkaart verwijderen).
Waarschuwing: Flashgeheugenkaarten en firmwarekaarten kunnen gemakkelijk beschadigd raken door statische
elektriciteit. Raak daarom eerst een metalen voorwerp, zoals het frame van de printer, aan voordat u
een kaart aanraakt.
2Haal de flashgeheugenkaart of de firmwarekaart uit de verpakking.
Raak de metalen pinnen aan de onderkant van de kaart niet aan. Bewaar de verpakking.
3Houd de flashgeheugen- of firmwarekaart vast bij de vergrendelingsklemmen en breng de plastic pinnen op de
kaart op één lijn met de gaten in de systeemkaar t.
Vergrendelingsklemmen
Pinnen
Een flashgeheugenkaart of firmwarekaart installeren
30
Opties installeren en verwijderen
4Druk de flashgeheugen- of firmwarekaart stevig op zijn plaats en laat de vergrendelingsklemmen los.
De volledige lengte van de connector op de flashgeheugen- of firmwarekaart moet in aanraking zijn met de
systeemkaart en hierin vastzitten.
Let erop dat de connectoren niet beschadigd raken.
Vaste schijf installeren
Waarschuwing: Vaste schijven k unnen gemakkelijk beschadigd raken door statische elektriciteit en fysieke schokken
(bijvoorbeeld als u ze laat vallen). Raak eerst een metalen voorwerp, z oals het fr ame v an de printer,
aan voordat u de vaste schijf aanraakt.
Vaste schijf installeren
31
Opties installeren en verwijderen
Als een optionele kaart is geïnstalleerd, moet u deze mogelijk verwijderen voordat u de vaste schijf installeert.
1Verwijder de klep van de systeemkaart (zie Klep van systeemkaart verwijderen).
2Breng de connector op de lintkabel op één lijn met de connector op de systeemkaart en druk ze in elkaar.
3Draai de vaste schijf om en druk de drie staafjes op de montageplaat in de gaatjes in de systeemkaart. De vaste
schijf klikt op zijn plaats.
Vaste schijf installeren
32
Opties installeren en verwijderen
Optionele kaart installeren
Uw printer heeft een uitbreidingskaartsleuf die geschikt is voor diverse optionele kaarten. In de volgende tabel wordt de
functie van deze kaarten beschreven.
KaartFunctie
Interne MarkNet printerserver
(N8000-serie)
Seriële/parallelle 1284-C
interfacekaart
Coax/Twinax-adapterkaart voor SCSHiermee voegt u een coax- of twinax-netwerkpoort toe.
Draadloze 802.11g-printeradapterHiermee maakt u verbinding met een optionele interne Mar k Net
Opmerking: Het netwerkmodel wordt geleverd met een geïnstalleerde Ethernet-printerserver.
Voor het installeren van deze opties hebt u een kleine kruiskopschroevendraaier nodig.
Hiermee voegt u een Ethernet-, Token-Ring- of glasve z elpoort toe voor het
aansluiten van uw printer op een netwerk.
Hiermee voegt u een seriële RS-232C- en parallelle 1284-C-interfacepoort
toe.
printerserver (N8000-serie) voor draadloos afdrukken met 802.11g (VS of
internationaal).
1Verwijder de klep van de systeemkaart (zie Klep van systeemkaart verwijderen).
2Verwijder de schroef van het metalen plaatje dat de connectorsleuf bedekt en verwijder vervolgens het plaatje.
Bewaar de schroef.
Waarschuwing: Optionele kaarten zijn uitermate gevoelig voor statische elektriciteit. Raak daarom eerst een metalen
voorwerp, zoals het frame van de printer, aan voordat u een optionele kaart aanraakt.
3Haal de optionele kaart uit de verpakking.
Bewaar de verpakking.
Optionele kaart installeren
33
Opties installeren en verwijderen
4Breng de connector op de optionele kaart op één lijn met de connector op de systeemkaart.
De kabelconnectoren aan de zijkant van de optionele kaart moeten in de connectorsleuf passen.
5Druk de optionele kaar t stevig in de connector.
6Draai de schroeven vast om de kaart aan de systeemkaart te bevestigen.
Optionele kaart installeren
34
Opties installeren en verwijderen
De klep van de systeemkaart aanbrengen
Als u klaar bent met het installeren van kaarten op de systeemkaart van de printer, plaatst u de klep van de systeemkaart
terug.
1Houd de gaten in de klep voor de schroeven op de printer.
Gat
2Plaats de klep tegen de printer en schuif de klep naar beneden.
3Draai de acht schroeven vast.
De klep van de systeemkaart aanbrengen
35
Opties installeren en verwijderen
De optionele hoge-capaciteitslader uitlijnen
Opmerking: Als de hoge-capaciteitslader niet recht is geplaatst, kan het pap ier vastlopen.
Opvulplaatjes voor het verstellen van de hoogte installeren
Als de pinnen op de hoge-capaciteitslader zich niet op één lijn bevinden met de corresponderende gaten, pas dan de
hoogte van de lader aan.
U kunt het vooraf geïnstalleerde opvulplaatje verwijderen of twee opvulplaatjes plaatsen tussen elk zwenkwieltje en de
onderkant van de hoge-capaciteitslader.
Volg onderstaande stappen om opvulplaatjes te plaatsen of te verwijderen.
1Stel het hoogteverschil tussen de pinnen van de hoge-capaciteitslader en de gaten in de montageplaat vast.
2Plaats de hoge-capaciteitslader op de vloer of een geschikte ondergrond.
3Verwijder de vier schroeven waarmee een van de zwenkwieltjes aan de hoge-capaciteitslader is bevestigd.
4Plaats of verwijder opvulplaatjes.
Opvulplaatjes plaatsen:
aSteek de vier schroeven door het zwenkwieltje.
bPlaats de opvulplaatjes op de schroeven.
De optionele hoge-capaciteitslader uitlijnen
36
Opties installeren en verwijderen
cBreng de schroeven op één lijn met de schroefgaten op de hoge-capaciteitslader en steek ze erdoor.
Het vooraf geïnstalleerde opvulplaatje verwijderen:
aVerwijder het opvulplaatje van de bovenkant van het zwenkwieltje.
bSteek de vier schroeven door het zwenkwieltje.
cBreng de schroeven op één lijn met de schroefgaten op de hoge-capaciteitslader en steek ze erdoor.
5Draai het opvulplaatje vast met de vier schroeven.
6Herhaal de stappen 3 tot en met 5 om opvulplaatjes te plaatsen of te verwijderen op de overige drie zwenkwieltjes.
Opmerking: Als het installeren of verwijderen van opvulplaatjes de hoge-capaciteitslader niet op de juiste hoogte
brengt, is het mogelijk nodig dat u de hoogte van de voeten van uw printerkast of printerbasis verstelt.
De marges op de optionele hoge-capaciteitslader aanpassen
1Stel de hoge-capaciteitslader in als de standaardpapierlade.
aZorg ervoor dat de printer is ingeschakeld en dat het bericht Gereed wordt weergegeven.
bDruk op op het bedieningspaneel.
cDruk op totdat Menu Papier verschijnt, en druk vervolgens op .
dDruk op to tdat Standaardbron verschijnt, en druk vervolgens op .
eDruk op totdat Lade 3 of Lade 5 verschijnt (afhankelijk van welke lade als hoge-
capaciteitslader is ingesteld) en druk vervolgens op .
Het bericht Selectie verzenden verschijnt op het display.
2Zet de printer uit en druk de testpagina's voor afdrukkwaliteit af. Zie Problemen met de afdrukkwaliteit
oplossen.
Gooi de eerste afgedrukte pagina weg.
Vouw een van de afgedrukte pagina's dubbel en vergelijk de bovenste marge met de onderste marge. Als de
marges niet met elkaar overeenkomen, gaat u verder met stap 3.
3Verwijder de hoge-capaciteitslader uit de printer. Zie De hoge-capaciteitslader verwijderen.
4Open en verwijder al het papier uit de hoge-capaciteitslader.
De marges op de optionele hoge-capaciteitslader aan passen
37
Opties installeren en verwijderen
5Draai de schroeven los.
6Schuif de metalen plaat naar rechts om de bovenste marge kleiner te maken, of naar links om de bovenste marge
groter te maken.
7Draai de schroeven weer vast.
8Plaats het papier terug in de hoge-capaciteitslader en bevestig deze weer op de printer.
De marges op de optionele hoge-capaciteitslader aan passen
38
Opties installeren en verwijderen
De optionele finisher uitlijnen
Opmerking: Als de finisher niet recht is geplaatst, kan het papier vastlopen.
De finisher uitlijnen met de printer
De volgende drie onderdelen moeten recht zijn geplaatst om papierstoringen te voorkomen.
Uitlijnmarkeringen
Pin van de
montageplaat
Gat in finisher
Ruimte (voor
opvulplaatjes)
1De pinnen in de montageplaat moeten in de gaten van de finisher vallen.
2De ruimte tussen de printer en de finisher moet boven- en onderaan hetzelfde zijn.
3De uitlijnmarkeringen bovenop de finisher moeten zich op één lijn bevinden met de hoeken van de klep aan de
zijkant van de printer.
De optionele finisher uitlijnen
39
Opties installeren en verwijderen
4Schuif de finisher naar de printer totdat de finisher aan de pinnen van de montageplaat zit.
Er is een klik te horen als de finisher stevig op zijn plaats zit.
Raadpleeg De finisher in hoogte verstellen als de pinnen zich niet in de gaten van de finisher bevinden. Anders
gaat u naar De zijkanten van de finisher uitlijnen.
De finisher in hoogte verstellen
Ga als volgt te werk als de gaten op de finisher zich boven of onder de pinnen op de montageplaat bevinden.
Pin
Gat in finisher
1Bepaal of de pinnen zich boven of onder de gaten in de finisher bevinden.
De optionele finisher uitlijnen
40
Opties installeren en verwijderen
2Draai de duimschroeven van de geleiderail los.
3Verdraai de verstelknoppen totdat de gaten in de finisher zich op dezelfde hoogte bevinden als de pinnen.
Draai de verstelknoppen met de klok mee om de finisher omhoog te brengen.
Draai de verstelknoppen tegen de wijzers van de klok in om de finisher omlaag te brengen.
4Schuif de finisher naar de printer totdat de finisher aan de pinnen van de montageplaat zit.
Er is een klik te horen als de finisher stevig op zijn plaats zit.
Raadpleeg De zijkanten van de finisher uitlijnen als de pinnen in de gaten kunnen maar de finisher niet op zijn
plaats klikt. Anders gaat u naar De bovenkant van de finisher uitlijnen.
De optionele finisher uitlijnen
41
Opties installeren en verwijderen
De zijkanten van de finisher uitlijnen
Ga als volgt te werk als de afstand tussen de finisher en de printer boven- en onderaan niet hetzelfde is.
1Draai de duimschroeven van de geleiderail los.
De optionele finisher uitlijnen
42
Opties installeren en verwijderen
Als u de plaat van de geleiderail al omhoog of omlaag hebt gebracht, zijn de duimschroeven al losgedraaid.
2V e rdraai de verstelknoppen op de achterkant om de boven- en onderkant van de finisher op dezelfde hoogte te
brengen als de printer.
Draai de verstelknoppen met de klok mee om de bovenkant van de finisher dichter naar de printer te brengen.
Draai de verstelknoppen tegen de wijzers van de klok in om de bovenkant van de finisher verder v an de printer te
plaatsen.
3Schuif de finisher naar de printer totdat de finisher aan de pinnen van de montageplaat zit.
Er is een klik te horen als de finisher stevig op zijn plaats zit.
De optionele finisher uitlijnen
43
Opties installeren en verwijderen
De bovenkant van de finisher uitlijnen
Ga als volgt te werk als de uitlijnmarkeringen bovenop de finisher zich niet op één lijn bevinden met de hoeken van de klep
aan de zijkant van de printer.
Opmerking: Controleer altijd de uitlijning van de printer en de bovenkant van de finisher als u de printer of finisher
hebt verplaatst.
1Draai de duimschroeven van de geleiderail los.
Als u al aanpassingen hebt uitgevoerd, zijn de duimschroeven al losgedraaid.
2Verdraai de verstelknoppen om de zijkant van de finisher omhoog of omlaag te brengen.
Draai de verstelknoppen met de klok mee om de finisher omhoog te brengen.
Draai de verstelknoppen tegen de wijzers van de klok in om de finisher omlaag te brengen.
De optionele finisher uitlijnen
44
Opties installeren en verwijderen
3Draai de duimschroeven van de geleiderail vast.
4Schuif de finisher naar de printer totdat de finisher aan de pinnen van de montageplaat zit.
Er is een klik te horen als de finisher stevig op zijn plaats zit.
De wieltjes van de finisher verstellen
Verstel de wieltjes van de finisher zodat de standaard blijft uitgelijnd als deze wordt verplaatst.
De wieltjes verstellen en vergrendelen:
1V erdraai de v erstelknoppen links en rechts aan de bovenkant van de achterste wieltjes tot de wieltjes op de grond
staan.
Draai de verstelknoppen met de klok mee om de wieltjes naar beneden te brengen.
2Draai de wieltjes tot de vergrendelingsknoppen zich op één lijn bevinden met de basis van de finisher.
De wieltjes van de finisher verstellen
45
Opties installeren en verwijderen
3Draai de vergrendelingsknoppen tegen de wijzers van de klok in, tegen de basis van de finisher aan.
De perforatiefunctie in de optionele finisher aanpassen
U kunt de uitlijning van de perforatiegaten met ongeveer 4 mm aanpassen. Dit kan handig zijn wanneer u bijvoorbeeld de
perforatiegaten op het papier wilt centreren of wanneer u een afdruktaak in verschillende finishers wilt perforeren.
Opmerking: De hieronder beschreven procedures worden voor finishers met een perforatiefunctie voor z owel drie
als vier gaten gebruikt.
1Controleer of de printer en de finisher correct zijn uitgelijnd.
Als de uitlijning niet juist is, raadpleeg dan De bovenkant van de finisher uitlijnen voor instructies. Druk
vervolgens een ander vel papier af en perforeer dit om te zien of uitlijning noodzakelijk is.
Als uitlijning nodig is, gaat u verder met stap 2.
De perforatiefunctie in de optionele finisher aanpassen
46
Opties installeren en verwijderen
2Neem een vel papier dat u in een vorige stap in de finisher hebt geperforeerd en vouw het papier zodanig dat het
onderste perforatiegat zich precies op het bovenste perforatiegat bevindt.
Onderkant
bevindt zich onder
de bovenkant
Onderkant bevindt
zich boven de
bovenkant
3Controleer of de rand van de onderkant van de pagina zich boven of onder de bovenste rand van de pagina
bevindt.
4Draai de duimschroeven van de geleiderail los.
Opmerking: Draai de verstelknoppen maximaal drie keer volledig rond, geteld vanaf de startpositie. Wanneer u de
verstelknoppen vaker dan drie keer draait, kunnen papierstoringen optreden.
De perforatiefunctie in de optionele finisher aanpassen
47
Opties installeren en verwijderen
5Draai beide verstelknoppen rond zoals hieronder wordt aangegeven. Het aantal keren ronddraaien geldt voor
zowel het omhoog als het omlaag brengen van de zijkant van de finisher.
Wanneer u de knop een halve slag draait, verschuift de positie van het perforatiegat circa eenderde tot de helft
van de afstand tot het perforatiegat.
Draai de knoppen rechtsom om de onderkant van het papier naar beneden te brengen.
Draai de knoppen een kwartslag linksom om de onderkan t van het papier naar boven te brengen.
6Draai de duimschroeven van de geleiderail vast.
7Druk nog een vel papier af en perforeer het.
8Herhaal stap 2 en 3. Als de gaten niet goed zijn uitgelijnd, herhaal dan stap 3 t/m 8.
De perforatiefunctie in de optionele finisher aanpassen
48
Opties installeren en verwijderen
De duplexeenheid verwijderen
1Zet de printer uit.
2Open de klep van de duplexeenheid.
3Draai de duimschroeven los waarmee de duplexeenheid is bevestigd.
De duplexeenheid verwijderen
49
Opties installeren en verwijderen
4Schuif de duplexeenheid naar buiten.
5Sluit de klep van de duplexeenheid.
De duplexeenheid verwijderen
50
Opties installeren en verwijderen
De hoge-capaciteitslader verwijderen
1Zet de printer uit.
2Haal het netsnoer v an de hoge-capaciteitslader uit het stopcontact.
3Maak de interface-kabel aan de zijkant van de hoge-capaciteitslader los.
4Schuif de hoge-capaciteitslader weg van de printer.
5Verwijder de hoge-capaciteitslader van de geleiderail.
De hoge-capaciteitslader verwijderen
51
Opties installeren en verwijderen
6Til de geleiderail omhoog en trek deze weg van de montageplaat.
7Verwijder de inbussleutel uit de houder in de hoge-capaciteitslader.
De hoge-capaciteitslader verwijderen
52
Opties installeren en verwijderen
8Verwijder de vier schroeven waarmee de montageplaat is bevestigd.
9Plaats de twee zijkleppen in de schroefgaten in de optionele lader totdat de kleppen vastklikken.
De hoge-capaciteitslader verwijderen
53
Opties installeren en verwijderen
Een optionele lader verwijderen
1Zet de printer uit.
2Haal het netsnoer uit het stopcontact.
Opmerking: Voorkom overbelasting van het elektriciteitsnet door de printer aan te sluiten op een geaard
stopcontact op een circuit met een aardlekschakelaar.
3Koppel de USB- of Ethernet-kabel los van de printer.
Als u andere apparaten hebt aangesloten op de printer, schakel deze dan uit en haal de kabels uit de printer.
VOORZICHTIG: Deze printer weegt 77 – 107 kg en moet door ten minste vier mensen worden opgetild. Zorg ervoor
dat er genoeg mensen zijn om u te helpen als u de printer wilt verplaatsen of optillen. Gebruik bij het
tillen de handgrepen aan de zijkanten.
4Til de printer op en verwijder deze van de optionele lader.
VOORZICHTIG: Een optionele lader weegt 18,5 kg. Vraag iemand u te helpen bij het tillen.
Een optionele lader verwijderen
54
5Til de optionele lader op.
Opties installeren en verwijderen
Een optionele lader verwijderen
55
5
Afdrukken
Dit hoofdstuk bevat informatie over het naar de printer sturen van een afdruktaak, het afdrukken van beveiligde taken, het
annuleren van een afdruktaak of het afdrukken van een pagina met menu-instellingen, een lettertypelijst en een
directorylijst. Raadpleeg Papierstoringen voorkomen of Afdrukmateriaal bewaren voor tips over het vermijden van
papierstoringen en de opslag van afdrukmateriaal.
Afdruktaak naar de printer sturen
Een printerstuurprogramma is software die zorgdraagt voor de communicatie tussen de computer en de printer. Als u in
een toepassing de optie Afdrukken kiest, wordt een venster van het printerstuurprogramma geopend. U kunt nu de
instellingen selecteren die nodig zijn voor de afdruktaak. Afdrukinstellingen die in het printerstuurprogramma worden
geselecteerd, schakelen de vanaf het printerbedieningspaneel ingestelde standaardinstellingen uit.
Wellicht moet u in het afdrukvenster op Eigenschappen of Instellingen klikken voor een overzicht van alle beschikbare
printerinstellingen die u kunt veranderen. Als u niet bekend bent met een van de opties in het venster van het
printerstuurprogramma, opent u de on line Help voor meer informatie.
Als u de meegeleverde speciale printerstuurprogramma's van Lexmark gebruikt, worden alle voorzieningen van de printer
ondersteund. De meest recente versies van de stuurprogramma's en een volledige beschrijving van de
stuurprogrammapakketten en stuurprogrammaondersteuning van Lexmark vindt u op de website van Lexmark. U kunt ook
de systeemstuurprogramma's gebruiken die zijn ingebouwd in het besturingssysteem.
Vanuit een normale Windows-toepassing drukt u als volgt een afdruktaak af:
1Open het bestand dat u wilt afdrukken.
2Selecteer in het menu Bestand de optie Afdrukken.
3Controleer of de juiste printer is geselecteerd in het dialoogvenster. Wijzig eventueel de printerinstellingen (het
aantal af te drukken pagina's of het aantal exemplaren).
4Klik op Eigenschappen of Opties als u printerinstellingen wilt wijzigen die niet beschikbaar zijn in het eerste
vensteren klik vervolgens op OK.
5Klik op OK of Afdrukken om de afdruktaak naar de geselecteerde printer te sturen.
Afdrukken
56
Afdrukken
Afdrukken vanaf een apparaat met USB-flashgeheugen
Op het bedieningspaneel bevindt zich een USB-aansluiting (USB Direct interface), zodat u een apparaat met USBflashgeheugen kunt aansluiten en PDF-documenten kunt afdrukken. Een document afdrukken vanaf een apparaat met
USB-flashgeheugen lijkt op het afdrukken van een wachttaak.
Raadpleeg de website van Lexmark op www.lexmark.com voor informatie over geteste en goedgekeurde apparaten met
USB-flashgeheugen.
Houd rekening met het volgende als u een apparaat met USB-flashgeheugen op de USB-aansluiting van uw printer
aansluit:
•USB-apparaten moeten compatibel zijn met de USB 2.0-standaard.
•High speed (hoge snelheid) USB-apparaten moeten tevens de full speed (volle snelheid) standaard
ondersteunen. USB-apparaten met alleen low speed (lage snelheid) mogelijkheden worden niet ondersteund.
•USB-apparaten moeten het FAT-bestandssysteem gebruiken. Apparaten die zijn geformatteerd met NTFS of een
ander bestandssysteem worden niet ondersteund.
•Gecodeerde bestanden of bestanden waarvoor u geen afdrukmachtiging hebt kunnen niet worden afgedrukt.
Afdrukken vanaf een apparaat met USB-flashgeheugen:
1Zorg ervoor dat de printer is ingeschakeld en dat het bericht Gereed of Bezig wordt weergegeven.
2Sluit een apparaat met USB-flashgeheugen aan op de USB-aansluiting.
Opmerking:
•De printer negeert het geheugenapparaat als u het aansluit terwijl de printer een probleem
heeft, zoals een papierstoring.
•Het bericht Printer is bezig verschijnt als u het geheugenapparaat aansluit terwijl de printer
bezig is met het afdrukken van andere taken. Selecteer Doorgaan, en uw taak zal worden
afgedrukt nadat de andere afdruktaken voltooid zijn.
Afdrukken vanaf een apparaat met USB-flashgeheugen
57
Afdrukken
3Druk op totdat verschijnt naast het document dat u wilt afdrukken en druk vervolgens op .
Er verschijnt een scherm met de vraag hoeveel exemplaren u wilt afdrukken.
USB-station
Exemplaren
Mijn_document_01
Mijn_document_02
4Druk op om één exemplaar af te drukken of voer het aantal exemplaren handmatig in via het numerieke
toetsenblok. Druk vervolgens op .
Opmerking: Wacht tot de afdruktaak voltooid is voordat u het apparaat met USB-flashgeheugen loskoppelt van de
USB-aansluiting.
Het document wordt afgedrukt.
Als u het apparaat in de printer laat nadat u het beginscherm van het menu USB hebt verlaten, kunt u nog steeds PDF's als
wachttaken op het apparaat afdrukken. Raadpleeg “Beveiligde taken en wachttaken afdrukken”.
1
Afdruktaak annuleren
U kunt een afdruktaak op verschillende manieren annuleren.
•Afdruktaken annuleren via het bedien ingspaneel van de printer
•Afdruktaken annuleren via een Windows-computer
–Afdruktaken annuleren via de taakbalk
–Afdruktaken annuler e n via het bureaublad
•Afdruktaken annuleren v a naf een Macintosh-co mp uter
–Afdruktaken annuleren via een Macintosh-computer met Mac OS 9x.
–Afdruktaken annuleren via een Macintosh-computer met Mac OS X.
Afdruktaken annuleren via het bedieningspaneel van de printer
Opmerking: Raadpleeg Bedieningspaneel voor meer informatie over het bedieningspaneel.
Als u een afdruktaak wilt annuleren terwijl deze wordt afgedrukt, en op het display Bezig wordt weergegeven, drukt u op
totdat Taak annuleren verschijnt. Druk vervolgens op . Het bericht Wachtrij wordt geannuleerd wordt
weergegeven tot de taak is geannuleerd.
Afdruktaak annuleren
58
Afdrukken
Afdruktaken annuleren via een Windows-computer
Afdruktaken annuleren via de taakbalk
V oor elke afdruktaak die u naar de printer stuurt, wordt rechts in de taakbalk een klein pictogram in de vorm van een printer
weergegeven.
1Dubbelklik op dit pictogram.
In het printervenster wordt een lijst met afdruktaken weergegeven.
2Selecteer de taak die u wilt annuleren.
3Druk op de toets Delete op het toetsenbord.
Afdruktaken annuleren via het bureaublad
1Minimaliseer alle programma's, zodat het bureaublad wordt weergegeven.
2Dubbelklik op Deze computer.
3Dubbelklik op het pictogram Printers.
Er wordt nu een lijst van beschikbare printers weergegeven.
4Dubbelklik op de printer die u hebt gekozen toen u de afdruktaak verstuurde.
In het printervenster wordt een lijst met afdruktaken weergegeven.
5Selecteer de taak die u wilt annuleren.
6Druk op de toets Delete op het toetsenbord.
Afdruktaken annuleren vanaf een Macintosh-computer
Afdruktaken annuleren via een Macintosh-computer met Mac OS 9x.
Als u een afdruktaak naar de printer stuurt, wordt op het bureaublad een pictogram weergege ven dat de geselecteerde
printer aangeeft.
1Dubbelklik op dit pictogram op het bureaublad.
In het printervenster wordt een lijst met afdruktaken weergegeven.
2Selecteer de taak die u wilt annuleren.
3Klik op het pictogram Prullenmand.
Afdruktaken annuleren via een Macintosh-computer met Mac OS X.
1Open Programma'sÆ Hulpprogramma's, en dubbelklik vervolgens op Afdrukbeheer of Printerconfiguratie.
2Dubbelklik op de printer waarnaar u de afdruktaak hebt verstuurd.
3Selecteer in het printervenster de afdruktaak die u wilt annuleren.
4Druk op Verwijder.
Afdruktaak annuleren
59
Afdrukken
Pagina met menu-instellingen afdrukken
U kunt een pagina met menu-instellingen afdrukken om de standaardinstellingen van de printer te bekijken en te
controleren of de printeropties correct zijn geïnstalleerd.
1Zorg ervoor dat de printer is ingeschakeld en dat het bericht Gereed wordt weergegeven.
2Druk op op het bedieningspaneel.
3Druk op totdat Rapporten verschijnt en druk vervolgens op .
4Druk op totdat Pag. Menu-instellingen verschijnt, en druk vervolgens op .
Het bericht Menu-instellingen worden afgedrukt verschijnt op het display.
Zodra de pagina met menu-instellingen is afgedrukt, keert de printer terug in de werkstand Gereed.
Pagina met netwerkinstellingen afdrukken
Als de printer is aangesloten op een netwerk, kunt u de netwerkaansluiting controleren door een pagina met
netwerkinstellingen af te drukken. Deze pagina bevat ook informatie die van belang is bij het configureren van het
afdrukken in een netwerk.
1Controleer of de printer is ingeschakeld.
2Druk op op het bedieningspaneel.
3Druk op totdat Rapporten verschijnt, en druk vervolgens op .
4Druk op totdat Pag. Netwerkinstell. verschijnt, en druk vervolgens op .
Opmerking: Als een optionele interne MarkNet printerserver (N8000-serie) is geïnstalleerd, verschijnt Ntwrk 1
afdrukken op het display.
5Controleer het eerste gedeelte van de pagina met netwerkinstellingen om te zien of bij Status wordt aangegeven
dat de printer is aangesloten.
Als bij Status wordt aangegeven dat de printer niet is aangesloten, is het mogelijk dat het LAN-aansluitpunt niet
actief is of dat de netwerkkabel niet goed functioneert. Vraag de systeembeheerder om dit probleem op te lossen
en druk daarna de pagina me t netwerkinstellingen opnieuw af om te zien of de status is gewijzigd.
Lijst met voorbeelden van lettertypen afdrukken
U kunt als volgt voorbeelden afdrukken van de lettertypen die op dit moment beschikbaar zijn voor de printer:
1Controleer of de printer is ingeschakeld en of het bericht Gereed op het display verschijnt.
2Druk op op het bedieningspaneel.
3Druk op tot Rapporten verschijnt, en druk vervolgens op .
4Druk op totdat Lettertypen afdr verschijnt, en druk vervolgens op .
5Druk op totdat naast PCL-emulatie-lettertypen, PostScript-lettertypen of PPDS-lettertypen
verschijnt, en druk vervolgens op .
Pagina met menu-instellingen afdrukken
60
Afdrukken
Directorylijst afdrukken
Een directorylijst bevat de bronnen die zijn opgeslagen in het flashgeheugen of op de vaste schijf. U drukt als volgt deze
lijst af:
1Controleer of de printer is ingeschakeld en of het bericht Gereed op het display verschijnt.
2Druk op op het bedieningspaneel.
3Druk op totdat Rapporten verschijnt.
4Druk op .
5Druk op totdat Directory afdr verschijnt.
6Druk op .
Het bericht Directorylijst wordt afgedrukt verschijnt op het display.
Zodra de directorylijst is afgedrukt, keert de printer terug naar de werkstand Gereed.
Beveiligde taken en wachttaken afdrukken
De term wachttaak heeft betrekking op alle printtaken, ongeacht het type, die door de gebruiker bij de printer zelf
uitgevoerd kunnen worden. Hieronder vallen bijvoorbeeld beveiligde taken, gecontroleerde afdruktaken, gereserveerde
afdruktaken, bladwijzers, profielen, of bestanden op een apparaat met USB-flashgeheugen.
Wanneer u een taak naar de printer verstuurt, kunt u in het stuurprogramma opgeven dat de taak in het printergeheugen
moet worden opgeslagen. Als de taak is opgeslagen, gaat u naar de printer en gebruikt u het bedieningspaneel van de
printer om op te geven wat u met de afdruktaak wilt doen.
Aan alle beveiligde afdruktaken en wachttaken is een gebruikersnaam gekoppeld. Om toegang te krijgen tot beveiligde
afdruktaken of wachttaken moet u eerst het soort taak (beveiligd of wachttaak) selecteren, en vervolgens in de lijst met
gebruikersnamen uw gebruikersnaam selecteren. Nadat u uw gebruikersnaam hebt geselecteerd, kunt u al uw beveiligde
taken afdrukken, of u kunt één afdruktaak selecteren. Vervolgens kunt u selecteren hoeveel exemplaren u wenst of u kunt
de afdruktaak annuleren.
Beveiligde taak afdrukken
Wanneer u een beveiligde taak naar de printer stuurt, dient u via het stuurprogramma een PIN-code (persoonlijk
identificatienummer) in te voeren. De PIN-code moet bestaan uit vier cijfers van 0 tot en met 9. De afdruktaak wordt
vervolgens in het printergeheugen opgeslagen totdat u dezelfde viercijferige PIN-code invoert via het bedieningspaneel en
aangeeft of u de taak wilt afdrukken of verwijderen. Zo weet u zeker dat de afdruktaak niet wordt uitgevoerd voordat u zelf
bij de printer bent gearriveerd om de afgedrukte exemplaren op te halen. Geen enkele andere gebruiker van de printer kan
de taak uitvoeren zonder de PIN-code.
Windows
1Selecteer in een tekstverwerker, spreadsheet, browser of andere toepassing BestandÆ Afdrukken.
2Klik op Eigenschappen. (Als er geen knop Eigenschappen is, klikt u op Instellingen, en vervolgens op
Eigenschappen.)
3Afhankelijk van het besturingssysteem, is het mogelijk dat u op het tabblad Overige opties moet klikken, en
vervolgens op de optie voor afdruk- en wachttaken.
Opmerking: Als u de opties voor
Help en raadpleegt u het gedeelte over bev eiligde afdruktaken of wachttaken. Vervolgens voert u de
instructies van het stuurprogramma uit.
Æ afdruk- en wachttaken en beveiligde afdruktaken niet kunt vinden, klikt u op
Directorylijst afdrukken
61
Afdrukken
4Voer een gebruikersnaam en een PIN-code in.
5Verstuur uw afdruktaak naar de printer.
Ga naar de printer als u klaar bent om de afgedrukte beveiligde taak op te halen en voer de stappen “Bij de
printer” op pagina 62 uit.
Macintosh
1Selecteer in een tekstverwerker, spreadsheet, browser of andere toepassing BestandÆ Afdrukken.
2Selecteer de optie voor het doorsturen van afdruktaken in het pop-upmenu Aantal en pagina's of het pop-
upmenu Algemeen.
aAls u Mac OS 9 gebruikt en het doorsturen van afdruktaken geen optie in het pop-upmenu is, selecteer dan
Plugin-voorkeurenÆ Afdruktijdstipfilters.
bKijk vervolgens onder de kop Afdruktijdstipfilters, en selecteer de optie voor het doorsturen van
afdruktaken.
cSelecteer vervolgens de optievoor het doorsturen van afdruktaken in het pop-upmenu.
3Selecteer de optie voor beveiligde afdruktaken.
4Voer een gebruikersnaam en een PIN-code in.
5Verstuur uw afdruktaak naar de printer.
Ga naar de printer als u klaar bent om de afgedrukte beveiligde taak op te halen en voer de stappen “Bij de
printer” op pagina 62 uit.
Bij de printer
1Druk op totdat Taken in wacht verschijnt, en druk vervolgens op .
2Druk op tot Beveiligde taken verschijnt, en druk vervolgens op .
3Druk op totdat verschijnt naast uw gebruikersnaam en druk vervolgens op .
4Voer uw PIN-code in.
Raadpleeg PIN-code (persoonlijk identificatienummer) invoeren voor meer informatie.
5Druk op totdat verschijnt naast de taak die u wilt afdrukken en druk vervolgens op .
Opmerking: Nadat de taak is afgedrukt, wordt deze verwijderd uit het printergeheugen.
Als u in het menu Wachttaak het menu-item Beveiligde taak selecteert en vervolgens uw gebruikersnaam selecteert,
verschijnt de volgende prompt op het display:
Voer PIN in
*
1Gebruik het numerieke toetsenblok om de viercijferige PIN-code in te voeren die is gekoppeld aan uw beveiligde
afdruktaak.
Opmerking: Tijdens het invoeren van de PIN-code worden sterretjes weergegev en op het displa y, zodat niemand
de code kan zien.
Als u een ongeldige PIN-code invoert, verschijnt een scherm met een waarschuwing.
•Als u de PIN-code nogmaals wilt invoeren, wacht u tot het bericht Probeer het opnieuw verschijnt.
Vervolgens drukt u op .
•Om te annuleren, drukt u op totdat Annuleren verschijnt. Vervolgens drukt u op .
2Druk op totdat verschijnt naast de taak die u wilt afdrukken en druk vervolgens op .
Opmerking: Nadat de taak is afgedrukt, wordt deze verwijderd uit het printergeheugen.
Wachttaken afdrukken en verwijderen
Wachttaken zoals gecontroleerde, gereserveerde of herhaalde afdruktaken, bladwijzers en USB-flashgeheugentaken
functioneren anders en hebben geen PIN-code nodig om te worden afgedrukt. Deze taken worden afgedrukt of gewist van
het bedieningspaneel van de printer.
Gecontroleerde afdruktaken
Als u een gecontroleerde afdruktaak verzendt, wordt één exemplaar afgedrukt en blijven de overige exemplaren die u hebt
opgegeven in het printergeheugen bewaard. U kunt zo controleren of dit eerste exemplaar naar wens is, voordat u de
overige exemplaren afdrukt. Zodra alle exemplaren zijn afgedrukt, wordt de gecontroleerde afdruktaak automatisch uit het
printergeheugen verwijderd.
Gereserveerde afdruktaken
Als u een gereserveerde afdruktaak verzendt, wordt de taak niet onmiddellijk afgedrukt. Deze wordt in het geheugen
opgeslagen zodat u de taak later kunt afdrukken. De taak wordt bewaard in het geheugen totdat u de taak verwijdert uit het
menu "Taken in wacht". Gereserveerde afdruktaken kunnen worden verwijderd als de printer extra geheugen nodig heeft
voor de verwerking van andere wachttaken.
Beveiligde taken en wachttaken afdrukken
63
Afdrukken
Herhaalde afdruktaken
Als u een herhaalde afdruktaak naar de printer stuurt, worden alle door u opgegeven exemplaren afgedrukt en wordt de
afdruktaak in het printergeheugen opgeslagen, zodat u later nog meer exemplaren kunt afdrukken. U kunt exemplaren
blijven afdrukken zolang de afdruktaak zich in het printergeheugen bevindt.
Opmerking: Herhaalde afdruktaken worden automatisch uit het printergeheugen verwijderd op het moment dat de
printer extra geheugen nodig heeft voor de verwerking van andere afdruktaken.
Windows
1Selecteer in een tekstverwerker, spreadsheet, browser of andere toepassing BestandÆ Afdrukken.
2Klik op Eigenschappen. (Als er geen knop Eigenschappen is, klikt u op Instellingen, en vervolgens op
Eigenschappen.)
3Afhankelijk van het besturingssysteem, is het mogelijk dat u op het tabblad Overige opties moet klikken, en
vervolgens op de optie voor afdruk- en wachttaken.
Opmerking: Als u de optie voor
gedeelte over Wachttaken of Afdruk- en wachttaken. Voer vervolgens de instructies van het
stuurprogramma uit.
Æ afdruk- en wachttaken niet kunt vinden, klikt u op Help en raadpleegt u het
4Selecteer de gewenste soort wachttaak en stuur de afdruktaak vervolgens naar de printer.
Ga naar de printer als u klaar bent om de afgedrukte beveiligde taak op te halen en voer de stappen “Bij de
printer” op pagina 64 uit.
Macintosh
1Selecteer in een tekstverwerker, spreadsheet, browser of andere toepassing BestandÆ Afdrukken.
2In het pop-upmenu Aantal en pagina's of het pop-upmenu Algemeen selecteert u de optie voor het doorsturen
van afdruktaken.
aAls u Mac OS 9 gebruikt en het doorsturen van afdruktaken geen optie in het pop-upmenu is, selecteer dan
Plugin-voorkeurenÆ Afdruktijdstipfilters.
bKijk vervolgens onder de kop Afdruktijdstipfilters, en selecteer de optie voor het doorsturen van
afdruktaken.
cSelecteer vervolgens de optievoor het doorsturen van afdruktaken in het pop-upmenu.
3Selecteer het gewenste soort wachttaak, voer een gebruikersnaam in en stuur vervolgens de afdruktaak naar de
printer.
Ga naar de printer als u klaar bent om de afgedrukte beveiligde taak op te halen en voer de stappen “Bij de
printer” op pagina 64 uit.
Bij de printer
1Druk op totdat Taken in wacht verschijnt, en druk vervolgens op .
2Druk op totdat verschijnt naast uw gebruikersnaam en druk vervolgens op .
3Druk op totdat verschijnt naast de soort actie die u wilt uitvoeren:
Alle taken afdrukkenAlle taken verwijderen
Taak afdrukkenTaak verwijderen
Exemplaren afdrukken
Beveiligde taken en wachttaken afdrukken
64
Afdrukken
4Druk op .
5Druk op totdat verschijnt naast de taak die u zoekt, en druk vervolgens op .
Afhankelijk van de soort afdruktaak en de opdracht die u hebt geselecteerd zal de taak worden afgedrukt of
verwijderd.
Standaardladen en optionele laden vullen
Uw printer heeft een standaardlade voor 550 vel. Wellicht hebt u ook een of meerdere optionele laden aangeschaft voor
550 vel. De stappen voor het vullen van een standaardlade of een optionele lade zijn hetzelfde.
Opmerking: De stappen voor het vullen van een optionele hoge-capaciteitslader verschillen van de stappen voor
het vullen van een lade voor 550 vel.
U kunt als volgt afdrukmateriaal plaatsen:
Opmerking: Verwijder laden niet tijdens het uitvoeren van een afdruktaak of wanneer het indicatorlampje op het
bedieningspaneel knippert. Dit zou een papierstoring kunnen veroorzaken.
1Maak de lade open.
2Druk de hendel van de papiergeleider aan de zijkant in en schuif de geleider naar de juiste positie voor het
materiaalformaat dat u wilt gebruiken.
3Buig de vellen enkele malen om de vellen los te maken en waaier ze vervolgens uit. Vouw of kreuk het
afdrukmateriaal niet. Maak op een platte ondergrond een rechte stapel.
Standaardladen en optionele laden vullen
65
Afdrukken
4Plaats het afdrukmateriaal met de te bedrukken zijde naar beneden in de lade. Voor dubbelzijdig afdrukken met
briefhoofdpapier plaatst u het afdrukmateriaal met de voorbedrukte zijde naar boven in de lade.
Opmerking: De stapel afdrukmateriaal mag niet boven de stapelhoogte-indicator uitkomen. Bij een te volle lade
kunnen papierstoringen optreden.
5Druk de hendel van de papiergeleider aan de voorkant in en schuif de geleider naar de binnenkant van de lade tot
deze licht tegen de zijkant van het afdrukmateriaal rust.
6Draai aan de knop om aan te geven welk formaat afdrukmateriaal u hebt geplaatst.
Opmerking: Deze instelling dient alleen als visueel geheugensteuntje en heeft geen effect op de werking van de
printer.
7Schuif de lade in de printer.
Afdrukmateriaal in de universeellader plaatsen
De universeellader is geschikt voor afdrukmateriaal van diverse formaten en soorten, zoals transparanten, briefkaarten,
memokaarten en enveloppen. De universeellader kan worden gebruikt voor enkelzijdig of handmatig afdrukken of als extra
lade.
De universeellader heeft een capaciteit van ongeveer:
•100 vellen papier van 75 g/m
•80 vellen 12 x 18 papier van 90 g/m2
•55 vellen etiketten
•55 vellen karton
•50 transparanten
•10 enveloppen
•1 vel glossy papier (handmatige invoer)
•1 vel bannerpapier (297,2 x 1219,2 mm), handmatige invoer
Opmerking: Een optionele lade voor bannerpapier kan maximaal 50 vel bannerpapier bevatten, wat in de
universeellader moet worden ingevoerd.
De afmetingen van afdrukmateriaal in de universeellader moeten binnen de volgende grenzen liggen:
•Breedte - 69,85 mm tot 304,8 mm
•Lengte - 127 mm tot 1219,2 mm
2
Afdrukmateriaal in de universeellader plaatsen
66
Afdrukken
De pictogrammen op de universeellader geven aan hoe u papier van verschillende formaten in de universeellader plaatst
en hoe u een envelop waarop u wilt afdrukken moet draaien. Plaats briefhoofdpapier met de voorbedrukte zijde naar boven
als u enkelzijdig wilt afdrukken en met de voorbedrukte zijde naar beneden als u dubbelzijdig wilt afdrukken.
12 x 18
123
U kunt als volgt afdrukmateriaal plaatsen:
123
Opmerking: V oeg geen afdrukmateriaal toe en verwijder geen afdrukmateriaal terwijl de printer bezig is met
A3
123
A4
afdrukken vanuit de universeellader of als het indicatielampje op het bedieningspaneel knippert. Dit
zou een papierstoring kunnen veroorzaken.
LTR
123
123
B5
123
1Open de universeellader en verleng de verzonken lade voor het papier dat u wilt gebruiken.
2Schuif de breedtegeleiders naar de juiste positie.
123
A5
123
Afdrukmateriaal in de universeellader plaatsen
67
Afdrukken
3Druk de bodemplaat naar beneden totdat deze vastklikt.
Opmerking: Plaats geen voorwerpen op de universeellader. Oefen ook geen kracht uit op de universeellader.
4Buig de vellen of enveloppen enkele malen om ze los te maken en waaier ze vervolgens uit. Vouw of kreuk het
afdrukmateriaal niet. Maak een rechte stapel op een platte ondergrond.
Opmerking: Houd transparanten bij de randen vast en raak de afdrukzijde niet aan. Waaier de stapel
transparanten uit om vastlopen te voorkomen. Zorg dat er geen krassen of vingerafdrukken op de
transparanten komen.
Papier
Enveloppen
Transparanten
Afdrukmateriaal in de universeellader plaatsen
68
Afdrukken
5Plaats het materiaal in de lade en druk op de knop set om het materiaal voor de invoer omhoog te laten komen.
Bepaal de hoogte van de stapel die u plaatst aan de hand van het etiket voor de stapelhoogte.
Papier, transparanten of enveloppen plaatsen
Opmerking: De manier waarop papier met een briefhoofd of ander voorbedrukt materiaal in de lade moet worden
geplaatst, is afhankelijk van de opties die u hebt geïnstalleerd.
Plaats enveloppen met de klep naar beneden. Plaats de enveloppen zoals aangegeven door de
pictogrammen op de universeellader.
–Gebruik geen enveloppen met postzegels, klemmetjes, drukkers, vensters, bedrukte binnenzijde of
zelfklevende sluitingen. Het gebruik van deze enveloppen kan de printer ernstig beschadigen.
Opmerking: Plaats nooit afdrukmateriaal van verschillende formaten tegelijk in de universeellader. Meng geen
afdrukmateriaal van verschillende formaten of soorten in één lade.
Papier met een briefhoofd of ander voorbedrukt materiaal plaatsen
•Leg het afdrukmateriaal met de te bedrukken zijde omhoog als u enkelzijdig wilt afdrukken
•Leg het afdrukmateriaal met de te bedrukken zijde omlaag als u dubbelzijdig wilt afdrukken
•De stapel afdrukmateriaal mag niet boven de stapelhoogte-indicator uitkomen. Bij een te volle lade
kunnen papierstoringen optreden.
6Stel in het menu Papier het juiste formaat en soort in dat u in de universeellader (Formaat U-lader en Soort U-
lader) hebt geplaatst.
aDruk op op het bedieningspaneel.
bDruk op totdat u het menu Papier ziet.
cDruk op .
dDruk op totdat u Papierformaat/-soort ziet.
eDruk op .
fDruk op totdat u Formaat/soort U-lader ziet.
gDruk op .
hDruk op totdat de wordt weergegeven naar het papierformaat dat u wilt gebruiken.
iDruk op .
jDruk op totdat u Formaat/soort U-lader ziet.
Afdrukmateriaal in de universeellader plaatsen
69
Afdrukken
kDruk op .
lDruk op totdat de wordt weergegeven naast het papiersoort dat u wilt gebruiken.
m Druk op .
De printer keert terug in de werkstand Gereed.
Universeellader sluiten
1Verwijder het afdrukmateriaal uit de universeellader.
2Duw het verlengstuk van de lade terug naar binnen.
3Druk de universeellader bij de rollen van de printer omlaag om deze vast te klikken voordat u de printer sluit.
4Sluit de klep van de universeellader.
De hoge-capaciteitslader vullen
In de optionele hoge-capaciteitslader kan 3.000 vel extra worden geplaatst.
Opmerking: Vul de hoge-capaciteitslader altijd alleen met papier.
Ga als volgt te werk om de hoge-capaciteitslader te vullen.
1Open de bovenklep.
De papiergeleiders zijn in de fabriek afgesteld en zijn wellicht al voor uw papierformaat geconfigureerd.
2Controleer de positie van de papiergeleiders.
Ga naar stap 6 op pagina 71 als de papiergeleiders zich op de juiste positie bevinden voor het papierformaat dat
u wilt plaatsen. Zo niet, ga dan verder met stap 3.
Opmerking: De hoge-capaciteitslader moet op de juiste wijze worden afgesteld voor papier van A4- of Letter-
formaat. Als de papiergeleiders zich niet op de juiste positie bevinden, kan dat problemen opleveren
bij het invoeren.
De hoge-capaciteitslader vullen
70
Afdrukken
3Draai de duimschroeven van de papiergeleider links en rechts los.
4Schuif de geleiders links en rechts naar de juiste positie voor het papierformaat dat u wilt gebruiken (A4 of Letter).
5Draai de duimschroeven van de papiergeleider links en rechts vast.
6Buig de vellen enkele malen om de vellen los te maken. Waaier ze vervolgens uit.
Vouw of kreuk het papier niet. Maak op een platte ondergrond een rechte stapel.
De hoge-capaciteitslader vullen
71
Afdrukken
7Plaats het papier tegen de papiergeleiders met de te bedrukken zijde naar boven.
Opmerking: Zorg dat de stapel niet hoger is dan de aangegeven maximale hoogte. Bij een te volle lade kan het
papier in de printer vastlopen.
8Druk op de knop van de papierlade.
De papierlade gaat naar beneden zodat u nog 500 vel papier kunt plaatsen.
Opmerking: Als de lade slechts gedeeltelijk is gevuld, laat de sensor de lade niet naar beneden gaan. Plaats meer
papier in de lade om de lade naar beneden te laten gaan.
9Plaats het papier tegen de papiergeleiders, met de te bedrukken zijde naar boven.
10Herhaal stap 8 en stap 9 totdat u de lade hebt gevuld of de gewenste hoeveelheid hebt geplaatst.
De hoge-capaciteitslader vullen
72
11Sluit de bovenklep.
Schuif de hoge-capaciteitslader volledig tegen de printer.
Afdruktips
Afdrukken
Afdrukmateriaal bewaren
Als u het materiaal op de juiste wijze bewaart, kunt u zonder problemen afdrukken. Houd de volgende richtlijnen aan:
•U kunt het afdrukmateriaal het beste bewaren in een omgeving met een temperatuur van rond de 21°C en een
relatieve vochtigheid van 40%.
•Bewaar dozen afdrukmateriaal liever niet op de vloer, maar plaats ze op een pallet of een plank.
•Als u losse pakken afdrukmateriaal niet in de oorspronkelijke doos bewaart, legt u de pakken op een vlakke
ondergrond zodat de randen niet omkrullen of kreuken.
•Plaats niets boven op de pakken met afdrukmateriaal.
Papierstoringen voorkomen
De meeste papierstoringen kunt u vermijden door zorgvuldig het afdrukmater iaal waarop u afdrukt te kiezen en het op de
juiste wijze te plaatsen. Als er toch papier vastloopt, voert u de stappen uit die in V astgelopen papier verwijderen worden
beschreven. Als er regelmatig sprake is van papierstoringen, kunt u deze tips gebruiken om papierstoringen te voorkomen:
•Raadpleeg Standaardlade n en optionele laden vullen voor informatie over het plaatsen van papier. Zet de
verstelbare geleiders in de juiste positie voordat u de lade sluit.
•Plaats niet te veel in de papierladen. Zorg ervoor dat het papier aan de binnenkant van de lade onder de
capaciteitsmarkering voor het papierformaat en -gewicht dat u wilt gebruiken valt.
•Verwijder geen laden terwijl er taken worden afgedrukt.
•Gebruik geen papier uit verschillende pakken door elkaar.
•Verwijder de onderste en bovenste vellen van een pak voordat u papier plaatst.
•Oefen geen kracht uit bij het plaatsen van papier in de universeellader. Anders kan het papier scheef trekken of
omkrullen.
•Zorg dat de breedte- en lengtegeleiders voor het papier in de invoerbronnen juist zijn afgesteld.
•Buig het papier, waaier het uit en maak er een rechte stapel van voordat u het in de printer plaatst.
•Waaier stapels etiketten of transparanten uit voordat u deze in de universeellader plaatst. Als zich storingen
voordoen tijdens het gebruik van de universeellader, probeert u dan het materiaal handmatig met één vel tegelijk
te plaatsen.
•Plaats nooit gekreukt, gevouwen, vochtig of kromgetrokken papier.
Afdruktips
73
Afdrukken
•Gebruik geen papier van verschillende soorten of formaten in één lade.
•Gebruik alleen aanbevolen afdrukmateriaal Raadpleeg Richtlijnen voor afdrukmateriaal.
•Zorg ervoor dat de aanbevolen afdrukzijde omhoog ligt als u de universeellader of hoge-capaciteitslader vult.
•Zorg ervoor dat de aanbevolen afdrukzijde omlaag ligt als u laden 1 tot 4 vult.
•Bewaar het afdrukmateriaal in een geschikte omgeving. Raadpleeg Richtlijnen voor afdrukmateriaal.
•Als zich herhaaldelijk storingen voordoen in de lade, breng dan de hoogte van de papierstapel in de lade terug
naar niveau A.
Functies van de optionele finisher
Uitvoerladen
De finisher is voorzien van twee uitvoerladen.
U kunt de volgende soorten afdrukmateriaal in uitvoerlade 1 laten afleveren:
•Normaal papier
•Bankpostpapier
•Karton
•Transparanten
•Glossy papier
•Etiketten
•C5- en B5-enveloppen
•Briefhoofdpapier
•Voorbedrukt papier
•Gekleurd papier
In uitvoerlade 2 kunt u alleen de papierformaten A4 en Letter laten afleveren en de hieronder genoemde papiersoorten:
•Normaal papier
•Bankpostpapier
•Briefhoofdpapier
•Voorbedrukt papier
•Gekleurd papier
Functies van de optionele finisher
74
Afdrukken
Afdruktaken gesorteerd afleveren
Elke afdruktaak of kopie van een afdruktaak kan verschoven worden afgeleverd, zodat het voor u eenvoudiger is om de
stapel documenten in de uitvoerlade te sorteren.
De finisher kan alle verschoven afdruktaken in uitvoerlade 2 stapelen. De hoogte van deze stapel is maximaal 23 mm.
In het printerstuurprogramma of via het bedieningspaneel van de printer kunt u de volgende waarden voor Pagina's
verschuiven in het menu Afwerking selecteren:
WaardeUitvoer
Geen*Hiermee worden alle vellen
Tussen
exemplaren
Tussen
taken
De fabrieksinstellingen worden aangegeven
met een sterretje (*).
wordt boven op elkaar
gestapeld.
Hiermee verschuift u elk
exemplaar van een afdruktaak.
Hiermee verschuift u elke
afdruktaak.
Nieten
Het nietapparaat bevindt zich achter het toegangsklepje van het nietgedeelte. U kunt normaal papier van 75 - 105 g/m² in
de hoek nieten. De finisher kan maximaal 30 geniete sets met afdrukzijde omlaag in uitvoerlade 2 bevatten.
In het printerstuurprogramma of via het bedieningspaneel van de printer kunt u de volgende waarden voor Taak nieten in
het menu Afwerking selecteren:
WaardeUitvoer
Uit*Afdruktaken worden niet
AanElke afdruktaak wordt geniet.
De fabrieksinstellingen worden
aangegeven met een sterretje (*).
Als het nietapparaat geen nietjes meer bevat, wordt het bericht Vul nietjes bij op het bedieningspaneel van de printer
weergegeven. Als de nietcassette is verwijderen, wordt het bericht Plaats nietcassette weergegeven. Als het
nietapparaat met nietjes is gevuld en opnieuw is geplaatst, wordt het bericht niet meer weergegev en.
Verwijder de nietjeshouder en vul de voorraad nietjes aan volgens de aangegeven stappen:
geniet.
1Druk de vergrendeling in en houd deze ingedrukt.
Vergrendeling
2Schuif de finisher van de printer vandaan.
3Laat de vergrendeling los.
Functies van de optionele finisher
76
4Open de klep van het nietapparaat.
Afdrukken
Nietapparaat
5Duw de vergrendelingshendel van het nietapparaat omhoog.
6Draai het nietapparaat naar boven.
Nietapparaat
Vergrendelingshendel
van nietapparaat
Functies van de optionele finisher
77
7Trek de nietjeshouder uit het nietapparaat.
8Trek de lege nietcassette uit de nietjeshouder.
Afdrukken
9Gooi de cassette weg.
10Neem de nieuwe nietcassette uit de verpakking.
ArtikelnummerBeschrijving
11K3188 C9xx/T6xx
Nietcassette
Opmerking: Verwijder de tape pas van de nietcassette als deze in de nietjeshouder is geplaatst.
Functies van de optionele finisher
78
11Plaats de nieuwe cassette.
12Verwijder de tape van de cassette.
Afdrukken
13Plaats de nietjeshouder in het nietapparaat.
Druk de nietjeshouder naar beneden tot deze goed vastzit.
Functies van de optionele finisher
79
Afdrukken
14Draai de nietjeshouder tot deze zich in de gesloten positie bevindt.
15Sluit de klep van het nietapparaat.
Functies van de optionele finisher
80
Afdrukken
16Schuif de finisher naar de printer totdat de finisher aan de pinnen van de montageplaat zit.
Er is een klik te horen als de finisher stevig op zijn plaats zit.
Perforeren
U kunt uw afdruktaken met drie of met vier gaten perforeren, afhankelijk van het type finisher dat u hebt. De finisher kan
geperforeerde afdruktaken in lade 1 of lade 2 uitvoeren. Transparanten, karton, glossy papier en etiketten kunnen niet
worden geperforeerd.
WaardeUitvoer
Uit*Afdruktaken worden niet
AanElke pagina w o rdt
De fabrieksinstellingen worden
aangegeven met een sterretje (*).
Tijdens het perforeren van afdruktaken komen de kleine stukjes papier in de perforatiebak terecht. Wanneer de finisher
15.000 vel heeft geperforeerd, wordt het bericht Leeg perforatiebak op het bedieningspaneel van de printer
weergegeven.
geperforeerd.
geperforeerd.
Functies van de optionele finisher
81
Afdrukken
Maak de perforatiebak volgens de aangegeven stappen leeg:
Vergrendeling
1Druk de vergrendeling in en houd deze ingedrukt.
2Schuif de finisher van de printer vandaan.
3Laat de vergrendeling los.
Handgreep
4Til de handgreep van de ingang van de finisher omhoog.
5Til de perforatiebak op, draai de onderkant naar buiten en verwijder de bak.
6Laat de handgreep los.
Functies van de optionele finisher
82
Afdrukken
7Maak de bak leeg.
8Til de handgreep op.
9Plaats de bovenkant van de bak in de finisher en draai vervolgens de onderkant van de bak in de finisher.
10Laat de handgreep los.
11Schuif de finisher naar de printer totdat de finisher aan de pinnen van de montageplaat zit.
Er is een klik te horen als de finisher stevig op zijn plaats zit.
12Kijk op het display van het bedieningspaneel.
Het bericht Gereed verschijnt.
Functies van de optionele finisher
83
6
Specificaties voor afdrukmateriaal
Er bestaan verschillende soorten afdrukmateriaal, zoals papier, karton, transparanten, etiketten en enveloppen. De laatste
vier soorten afdrukmateriaal worden soms speciaal afdrukmateriaal genoemd. De printer kan kwalitatief hoogwaardige
afdrukken maken op allerlei afdrukmateriaal. Er zijn diverse aspecten van afdrukmateriaal die u moet overwegen voordat u
gaat afdrukken. In dit hoofdstuk vindt u informatie over het kiezen en bewaren van afdrukmateriaal.
Richtlijnen voor afdrukmateriaal
U voorkomt problemen bij het afdrukken door geschikt afdrukmateriaal voor de printer te kiezen.
In de volgende paragrafen vindt u richtlijnen voor het kiezen van het juiste afdrukmateriaal voor de printer.
Raadpleeg de Card Stock & Label Guide voor meer informatie over de eigenschappen van afdrukmateriaal. U vindt deze
publicatie op de website van Lexmark op www.lexmark.com/publications.
Papier
Voor een optimale afdrukkwaliteit en betrouwbare invoer, moet u kopieerpapier van 90 g/m2 met de vezel in lengterichting
gebruiken. Papier voor algemeen zakelijk gebruik kan ook een acceptabele afdrukkwaliteit opleveren.
Wij adviseren Lexmark glossy Letter-papier met artikelnummer 12A5950 en Lexmark glossy A4-papier met artikelnummer
12A5951.
Maak altijd eerst enkele proefafdrukken voordat u grote hoeveelheden van een bepaalde soort afdrukmateriaal aanschaft.
Houd bij het kiezen van afdrukmateriaal rekening met gewicht, vezelgehalte en kleur.
Een laserprinter verwarmt het papier tot een temperatuur van 230 °C voor niet-MICR-toepassingen. Gebruik alleen papier
dat dergelijke temperaturen kan verdragen zonder te verkleuren, uit te lopen of gevaarlijke stoff en af te gev en. Inf ormeer bij
de fabrikant of leverancier of het papier dat u hebt gekozen geschikt is voor laserprinters.
Let bij het plaatsen van papier op de aanbevolen afdrukzijde en plaats het papier dienovereenkomstig. Raadpleeg
Standaardladen en optionele laden vullen voor meer informatie over het plaatsen van afdrukmateriaal.
Papierkenmerken
De volgende papiereigenschappen zijn van invloed op de afdrukkwaliteit en de betrouwbaarheid van de papierinvoer. Wij
bevelen u aan deze richtlijnen te volgen wanneer u een nieuw type papier overweegt.
Raadpleeg de Card Stock & Label Guide voor meer informatie. U vindt deze publicatie op de website van Lexmark op
www.lexmark.com/publications.
Specificaties voor afdrukmateriaal
84
Specificaties voor afdrukmateriaal
Gewicht
De printer kan automatisch papier met een gewicht van 60 tot 176 g/m
minder dan 60 g/m
2
is mogelijk niet stevig genoeg om correct te worden ingevoerd, waardoor papierstoringen kunnen
optreden. Gebruik voor de beste prestaties papier van 90 g/m2 waarvan de vezels in de lengterichting lopen. Als u papier
wilt gebruiken dat kleiner is dan 182 x 257 mm, moet het gewicht ten minste 90 g/m2 zijn.
Krullen
Krullen is de neiging van afdrukmateriaal om aan de randen om te buigen. Als afdrukmateriaal te veel krult, kan dat
problemen opleveren bij het invoeren. Papier kan omkrullen nadat het door de printer is gevoerd en daarbij is blootgesteld
aan hoge temperaturen. Als u papier in hete, vochtige, koude of droge omstandigheden buiten de verpakking of in de laden
bewaart, kan het papier omkrullen voordat erop wordt afgedrukt. Dit kan invoerproblemen veroorzaken.
Gladheid
De gladheid van papier is rechtstreeks van invloed op de afdrukkwaliteit. Toner wordt niet goed gefixeerd op ruw papier,
hetgeen leidt tot een slechte afdrukkwaliteit. Te glad papier kan invoerproblemen of problemen met de afdrukkwaliteit
veroorzaken. Het papier moet een zachtheid hebben van 150 tot 300 Sheffield; een zachtheid tussen 100 en 250 Sheffield
levert echter de beste afdrukkwaliteit op.
Vochtgehalte
De hoeveelheid vocht in papier is van in vloed op de afdrukkwaliteit en bepaalt tevens of het papier goed door de printer kan
worden gevoerd. Laat het papier in de originele verpakking tot u het gaat gebruiken. Het papier wordt dan niet blootgesteld
aan de negatieve invloed van wisselingen in de luchtvochtigheid.
Laat het papier acclimatiseren terwijl het nog in de originele verpakking zit. U laat het papier acclimatiseren door het 24 tot
48 uur lang in dezelfde omgeving als de printer te bewaren, waardoor het papier zich aan de eigenschappen van de nieuwe
omgeving kan aanpassen. Verleng de acclimatiseringsperiode met enkele dagen als de opslag- of transportomgeving erg
afwijkt van de printeromgeving. Vanwege het gewicht van het materiaal kan voor dik papier mogelijk ook een langere
acclimatiseringsperiode nodig zijn.
Vezelrichting
Deze term heeft betrekking op de richting van de vezels in een vel papier. Vezels lopen ofwel in de lengterichting van het
papier of in de breedterichting.
2
Voor papier van 60 tot 90 g/m
worden vezels in de lengterichting aanbevolen.
Vezelgehalte
Kwalitatief hoogwaardig xerografisch papier bestaat meestal voor 100% uit chemische houtpulp. Papier met deze
samenstelling is zeer stabiel, zodat er minder problemen optreden bij de invoer en de afdrukkwaliteit beter is. Als papier
andere vezels bevat, bijvoorbeeld van katoen, kan dat eerder leiden tot problemen bij de verwerking.
2
met de vezel in lengterichting invoeren. Papier van
Richtlijnen voor afdrukmateriaal
85
Specificaties voor afdrukmateriaal
Ongeschikt papier
Het gebruik van de volgende papiersoorten in de printer wordt afgeraden:
•Chemisch behandelde papiersoorten waarmee kopieën kunnen worden gemaakt zonder carbonpapier, ook wel
"carbonless copy paper" (CCP) of "no carbon required paper" (NCR) genoemd.
•Voorbedrukt papier dat chemische stoffen bevat die schadelijk zijn voor de printer.
•Voorbedrukt papier dat niet voldoende bestand is tegen de temperatuur in het verhittingsstation.
•Voorbedrukte papiersoorten waarvoor een registrering (nauwkeurige positionering van de afdruk) van meer dan
±0,23 mm is vereist, zoals OCR-formulieren (optical character recognition).
In sommige gevallen kan de registrering met de softwaretoepassing worden aangepast, waardoor afdrukken op
•Papier met ruwe randen, papier met een ruw of grof gestructureerd oppervlak, gekruld papier.
•Kringlooppapier dat meer dan 25% afvalstoffen bevat en niet voldoet aan de norm DIN 19 309.
•Papier met een gewicht van minder dan 60 g/m
•Meervoudige formulieren en documenten.
2
.
Papier kiezen
Als u papier op de juiste manier plaatst, voorkomt dit papierstoringen en kunt u probleemloos afdrukken.
U voorkomt als volgt papierstoringen en een slechte afdrukkwaliteit:
•Gebruik altijd nieuw, onbeschadigd papier.
•Voordat u papier plaatst, moet u weten wat de geschiktste afdrukzijde is. Dit staat meestal op de verpakking
vermeld.
•Gebruik geen papier dat u zelf op maat hebt gesneden of geknipt.
•Gebruik nooit afdrukmateriaal van verschillend formaat, gewicht of soort in dezelfde papierbron. Dit leidt tot
storingen in de doorvoer van afdrukmateriaal.
•Gebruik geen gecoat papier, tenzij het speciaal is ontworpen voor elektrofotografisch afdrukken.
•Vergeet niet om de instelling voor papierformaat te wijzigen als u een invoerlade gebruikt die geen automatische
formaatdetectie ondersteunt.
•Verwijder laden niet tijdens het uitvoeren van een afdruktaak of wanneer het bericht Bezig verschijnt op het
display van het bedieningspaneel.
•Zorg dat de papiersoort en het papiergewicht correct zijn ingesteld. (Raadpleeg "Menu Papier" in de Handleiding
menu's en berichten op de cd met documentatie voor meer informatie over deze instellingen.)
•Controleer of het papier goed in de lade is geplaatst.
•Buig het papier een aantal malen heen en weer. Vouw of kreuk het papie r niet. Maak op een platte ondergrond
een rechte stapel.
Richtlijnen voor afdrukmateriaal
86
Specificaties voor afdrukmateriaal
Papier bewaren
Houd de volgende richtlijnen aan om een regelmatige afdrukkwaliteit te garanderen en te voorkomen dat er problemen met
papierinvoer ontstaan.
•Sla papier op in een ruimte waar de temperatuur ongeveer 21 °C is en waar de relatieve vochtigheid 40%
bedraagt.
•Bewaar dozen afdrukmateriaal liever niet op de vloer, maar plaats ze op een pallet of een plank.
•Als u losse pakken afdrukmateriaal niet in de oorspronkelijke doos bewaart, leg de pakken dan op een vlakke
ondergrond zodat de randen niet omkrullen of kreuken.
•Plaats niets op de pakken afdrukmateriaal.
•Bewaar papier altijd in de originele verpakking en pak het pas uit als u het in de printer gaat gebruiken.
Voorbedrukte formulieren en briefhoofdpapier kiezen
Houd u aan de volgende richtlijnen als u voorbedrukte formulieren en briefhoofdpapier selecteert voor de printer.
•Gebruik papier met de vezel in lengterichting voor het beste resultaat met papier van 60 tot 90 g/m
•Gebruik alleen formulieren en briefhoofdpapier die zijn gelithografeerd of gegraveerd.
•Gebruik geen papier met een ruw of grof gestructureerd oppervlak.
Gebruik papier dat is bedrukt met hittebestendige inkt en dat geschikt is voor kopieerapparaten. De inkt moet bestand zijn
tegen temperaturen van 230 °C zonder te smelten of schadelijke stoffen af te geven. Gebruik geen inkten die worden
beïnvloed door de hars in de toner. Inktsoorten op basis van olie zouden aan deze vereisten moeten voldoen. Latex-inkt
zou echter problemen kunnen opleveren. Neem in geval van twijfel contact op met uw papierleverancier.
Voorbedrukt papier, zoals briefhoofdpapier, moet bestand zijn tegen temperaturen tot 225 °C zonder te smelten of
gevaarlijke stoff en af te geven.
2
.
Afdrukken op briefhoofdpapier
Informeer bij de fabrikant of leverancier of het voorbedrukte briefhoofdpapier geschikt is voor gebruik in laserprinters.
De stand van de pagina is belangrijk bij afdrukken op briefhoofdpapier. Gebruik de volgende tabel als hulp bij het plaatsen
van briefhoofdpapier in de bronnen van het afdrukmateriaal.
Bron afdrukmateriaal of
proces
LadenBriefhoofdpapier met de
Dubbelzijdig afdrukken vanuit
de laden
UniverseelladerBriefhoofdpapier met de
Dubbelzijdig afdrukken vanuit
de universeellader
AfdrukzijdeBovenkant van pagina
voorbedrukte zijde naar beneden
Briefhoofdpapier met de
voorbedrukte zijde naar boven
voorbedrukte zijde naar boven
Briefhoofdpapier met de
voorbedrukte zijde naar beneden
Briefhoofd aan de achterzijde van de lade.
Briefhoofd aan de voorzijde van de lade.
De pictogrammen op de universeellader geven
de juiste afdrukstand aan voor elk
papierformaat.
De pictogrammen op de universeellader geven
de juiste afdrukstand aan voor elk
papierformaat.
Papier bewaren
87
Specificaties voor afdrukmateriaal
Transparanten
V oer transparanten in vanuit de standaardlade of vanuit de univ erseellader. Maak altijd eerst enkele proef afdrukken v oordat
u grote hoeveelheden transparanten aanschaft.
Let bij het afdrukken op transparanten op het volgende:
•Stel de papiersoort in op de optie voor transparanten via het printerstuurprogramma of MarkVision™ Professional
om schade aan de printer te voorkomen.
•Gebruik transparanten die speciaal zijn ontworpen voor laserprinters. Transparanten moeten temperaturen
kunnen weerstaan van 230 °C zonder te smelten, te verkleuren, om te krullen of gevaarlijke stoffen af te geven.
•Zorg ervoor dat er geen vingerafdrukken op de transparanten komen. Dit kan namelijk een slechte afdrukkwaliteit
tot gevolg hebben.
•Waaier de stapel uit voordat u de transparanten plaatst zodat deze niet aan elkaar blijven plakken.
Transparanten kiezen
De printer kan rechtstreeks afdrukken op transparanten die zijn ontwikkeld voor gebruik in laserprinters. De afdrukkwaliteit
en duurzaamheid zijn afhankelijk van de gebruikte transparanten. Maak altijd eerst enkele proefafdrukken voordat u grote
hoeveelheden transparanten aanschaft.
Lexmark raadt aan artikelnummer 12A8240 te gebruiken voor transparanten van Letter-formaat en artikelnummer 12A8241
voor transparanten van A4-formaat.
Stel de papiersoort in op de optie voor transparanten om papierstoringen te voorkomen. (Raadpleeg "Papiersoort" in de
Handleiding menu's en berichten op de cd met documentatie voor meer informatie over deze instelling.) Tijdens het
afdrukken verhit de printer de transparanten tot 230 °C. Raadpleeg de fabrikant of de verkoper van de transparanten als u
niet weet of uw transparanten bestand zijn tegen deze temperatuur. Gebruik alleen transparanten die tegen deze
temperaturen kunnen zonder te smelten, verkleuren, verschuiven of schadelijke stoffen af te geven. Raadpleeg de Card Stock & Label Guide voor meer informatie. U vindt deze publicatie op de website van Lexmark op www.lexmark.com/
publications.
Enveloppen
Probeer eerst enkele enveloppen uit voordat u grote hoev eelheden aanschaft. Zie Afdrukmateriaal in de universeellader
plaatsen voor instructies voor het plaatsen van enveloppen.
U drukt als volgt af op enveloppen:
•U bereikt de beste resultaten als u enveloppen van goede kwaliteit gebruikt die speciaal zijn ontworpen voor
laserprinters.
•Stel de papierbron in het menu Papier in op basis van de bron die u gebruikt, stel de papiersoort in op envelop en
selecteer het juiste envelopformaat via het bedieningspaneel, het printerstuurprogramma of MarkVision
Professional.
•Het beste resultaat bereikt u met enveloppen die zijn gemaakt van papier met een gewicht van 90 g/m
maximaal 105 g/m
enveloppen mogen niet meer dan 25% katoen bevatten. Enveloppen met een katoengehalte van 100% mogen
niet zwaarder zijn dan 90 g/m2 .
•Gebruik alleen nieuwe, onbeschadigde enveloppen.
•Voor de beste prestaties en een minimumaantal papierstoringen wordt u aangeraden geen enveloppen te
gebruiken die:
–gemakkelijk krullen;
–aan elkaar kleven of beschadigd zijn;
–vensters, gaten, perforaties, uitsnijdingen of reliëf bevatten;
–metalen klemmetjes, strikken of vouwklemmetjes bevatten;
–zijn samengev o uwen;
2
aan gewicht voor de standaardlade voor 250 vel of 105 g/m2 aan gewicht voor enveloppen. De
2
. Gebruik
Papier bewaren
88
Specificaties voor afdrukmateriaal
–zijn voorzien van postzegels;
–een (gedeeltelijk) onbedekte plakstrook hebben als de klepzijde is gesloten of is dichtgeplakt;
–inkepingen of gebogen hoeken hebben;
–een ruwe, geplooide of gelaagde afwerking hebben.
•Gebruik alleen enveloppen die bij blootstelling aan temperaturen van 230 °C niet sluiten, omkrullen, kreuken of
gevaarlijke stoffen afscheiden. Raadpleeg de leverancier van de enveloppen als u niet zeker weet welke geschikt
zijn.
•Het is mogelijk dat de hoge temperatuur tijdens het afdrukken in combinatie met een hoge vochtigheid (meer dan
60%) ertoe leiden dat de enveloppen worden dichtgeplakt.
Etiketten
De printer kan afdrukken op een groot aantal etiketten die zijn ontworpen voor gebruik met laserprinters. Deze etiketten
worden geleverd op vellen met het f ormaat Letter , A4 of Legal. De lijm, de voorzijde (bedrukbaar materiaal) en de coatings
moeten bestand zijn tegen temperaturen van 230 °C en een druk van 25 psi.
Probeer eerst enkele etiketten uit voordat u een grote hoeveelheid aanschaft.
Raadpleeg de Card Stock & Label Guide voor meer informatie over het afdrukken, de kenmerk en en het ontwerp van
etiketten. U vindt deze publicatie op de website van Lexmark, op www.lexmark.com/publications.
U drukt als volgt af op etiketten:
•Stel het menu-item Papiersoort in het menu Papier in op Etiketten. Stel de papiersoort in via het
bedieningspaneel, het printerstuurprogramma of MarkVision Professional.
•Plaats nooit etiketten samen met papier of transparanten in dezelfde invoerbron. Een combinatie van
verschillende afdrukmaterialen kan tot invoerproblemen leiden.
•Gebruik geen etikettenvellen met glad rugmateriaal.
•Druk niet af binnen 1 mm vanaf de rand van het etiket.
•Plaats geen etikettenvellen waarop etiketten ontbreken. Dit kan ertoe leiden dat etiketten losraken tijdens het
afdrukken, waardoor de vellen kunnen vastlopen en de kleefstof de printer en de cartridge kan vervuilen. Hierdoor
kan de garantie voor de printer en de cartridge komen te vervallen.
•Gebruik alleen etiketten die bij blootstelling aan temperaturen van 230 °C niet vastplakken, omkrullen, kreuken of
gevaarlijke stoff en afscheiden.
•Druk niet af binnen 1 mm vanaf de rand van het etiket, vanaf de perforaties of tussen de snijranden van de
etiketten.
•Gebruik geen etikettenvellen die lijm bevatten aan de rand van de vellen. Gebruik bij voorkeur vellen waarop de
lijm gericht is aangebracht op minstens 1 mm vanaf de randen. De lijm kan in de printer terecht komen, hetgeen
gevolgen kan hebben voor de garantie op de printer.
•Als gericht aangebrachte lijm niet mogelijk is, moet u een strook van 3 mm verwijderen van de voorste (bovenste)
rand en moet u lijm gebruiken die niet lekt.
•Verwijder een strook van 3 mm van de voorste strip vanaf de voorrand om te voorkomen dat etiketten loslaten in
de printer.
•Druk bij voorkeur af in de afdrukstand Staand, vooral bij het afdrukken van streepjescodes.
•Gebruik geen etiketten waarvan de lijm aan de oppervlakte ligt.
Raadpleeg de Card Stock & Label Guide voor meer informatie over het afdrukken, de kenme rken en het ontwerp van
etiketten. U vindt deze publicatie op de website van Lexmark, op www.lexmark.com/publications.
Papier bewaren
89
Specificaties voor afdrukmateriaal
Karton
Karton bestaat uit één laag en heeft een groot aantal eigenschappen. De vochtigheidsgraad, dikte en structuur kunnen
grote invloed hebben op de afdrukkwaliteit. Zie Bronnen en specificaties voor afdrukmateriaal identificeren voor
informatie over de geschiktste combinatie van gewicht en vezelrichting voor afdrukmateriaal.
Maak altijd eerst enkele proefafdrukken voordat u een grote hoeveelheid karton aanschaft.
Zie Soort en gewicht van afdrukmateriaal voor meer informatie over het aanbevolen gewicht van afdrukmateriaal.
U drukt als volgt af op karton:
•Stel het menu-item papiersoort in het menu Papier in op karton via het bedieningspaneel, het
printerstuurprogramma of MarkVision Professional. Stel het papiergewicht in op de optie voor kartongewicht en
selecteer normaal of zwaar als waarde. Stel dit in via het bedieningspaneel, het printerstuurprogramma of
MarkVision Professional. Gebruik Zwaar voor karton dat zwaarder is dan 163 g/m2.
•Houd er rekening mee dat voorbedrukte gedeelten, perforaties en kreuken de afdrukkwaliteit negatief kunnen
beïnvloeden en problemen kunnen veroorzaken bij de verwerking of de doorvoer van het afdrukmateriaal.
•Gebruik geen karton dat bij verhitting gevaarlijke stoffen afgeeft.
•Gebruik geen voorbedrukt karton waarbij chemische stoffen zijn gebruikt die de printer kunnen beschadigen
Voorbedrukt mater iaal kan tot gevolg hebben dat halfvloeibare en vluchtige stoffen in de printer terecht komen.
•Gebruik bij voorkeur karton met de vezel in lengterichting.
Afdrukmateriaal bewaren
Gebruik de volgende richtlijnen voor een correcte opslag van afdrukmateriaal. U kunt als volgt invoerproblemen en een
onregelmatige afdrukkwaliteit voorkomen:
•U kunt het afdrukmateriaal het beste bewaren in een omgeving met een temperatuur van rond de 21°C en een
relatieve vochtigheid van 40%. De meeste fabrikanten van etiketten be velen een omgeving aan tussen 18 en 24
°C met een relatieve vochtigheid van 40% tot 60%.
•Bewaar dozen met afdrukmateriaal bij voorkeur op een pallet of een plank en niet op de vloer.
•Als u losse pakken afdrukmateriaal niet in de oorspronkelijke doos bewaart, leg het dan op een vlakke ondergrond
zodat de randen niet omkrullen of kreuken.
•Plaats niets boven op de pakken met afdrukmateriaal.
Afdrukmateriaal bewaren
90
Specificaties voor afdrukmateriaal
Bronnen en specificaties voor afdrukmateriaal identificeren
In de volgende tabellen vindt u informatie over standaard en optionele bronnen, waaronder informatie over de beschikbare
formaten afdrukmateriaal in het menu Papierformaat en informatie over ondersteunende gewichten.
Opmerking: Als u een papierformaat wilt gebruiken dat niet in de lijst staat, selecteert u het daaropvolgende
grotere formaat.
Raadpleeg de Card Stock & Label Guide voor informatie over karton en etiketten.
Formaten en ondersteuning van afdrukmateriaal
Legenda
✓ — ondersteund
✘— niet ondersteund
Optionele
Laden
Formaat afdrukmateriaal
Afmetingen
A3297 x 420 mm✓✓✘✓✓
voor
550 vel
Universeellader
hogecapaciteitslader
Optionele
duplexeenheid
Optionele
finisher****
A4210 x 297 mm✓✓✓✓✓
A5148 x 210 mm✘✓✘✓✓
JIS B4257 x 364 mm✓✓✘✓✓
JIS B5182 x 257 mm✘✓✘✓✓
Letter215,9 x 279,4 mm✓✓✓✓✓
Legal215,9 x 355,6 mm✓✓✘✓✓
Executive184,2 x 266,7 mm✘✓✘✓✓
Folio216 x 330 mm✘✓✘✓✓
Statement139,7 x 215,9 mm✘✓✘✘✘
Tabloid279 x 432 mm
*
Met deze formaatinstelling wordt de pagina of de envelop ingedeeld op
basis van de afmetingen 297,0 x 1219,2 mm, tenzij een ander formaat
wordt opgegeven in de toepassing.
**
Afmetingen zijn alleen van toepassing op enkelzijdig afdrukken. Het
minimumformaat voor dubbelzijdig afdrukken is 139,7 x 210 mm.
***
Met deze formaatinstelling wordt de pagina of envelop ingedeeld op
basis van de afmetingen 216,0 x 355,6 mm, tenzij een ander formaat
wordt opgegeven in de toepassing.
****
Finisherlade 1. In de finisherlade 2 mogen alleen A4- en
Letterformaat worden in g evoerd.
✓✓✘✓✓
Bronnen en specificaties voor afdrukmateriaal identificeren
91
Specificaties voor afdrukmateriaal
Formaten en ondersteuning van afdrukmateriaal(vervolg)
Legenda
✓ — ondersteund
✘— niet ondersteund
Laden
Formaat afdrukmateriaal
Afmetingen
Universal
*
69,85 x 127 mm tot
297 x 1219,2 mm
***
voor
550 vel
Universeellader
✘✓✘✘✘
Optionele
hogecapaciteitslader
Optionele
duplexeenheid
Optionele
finisher****
7 3/4-envelop
98,4 x 190,5 mm✘✓✘✘✘
(Monarch)
9-envelop98,4 x 225,4 mm✘✓✘✘✘
Com 10-envelop104,8 x 241,3 mm✘✓✘✘✘
DL-envelop110 x 220 mm✘✓✘✘✘
C5-envelop162 x 229 mm✘✓✘✘✘
B5-envelop176 x 250 mm✘✓✘✘✘
Andere
Envelop
***
104,8 mm x 210 mm
tot 215,9 mm x
✘✓✘✘✘
355,6 mm
*
Met deze formaatinstelling wordt de pagina of de envelop ingedeeld op
basis van de afmetingen 297,0 x 1219,2 mm, tenzij een ander formaat
wordt opgegeven in de toepassing.
**
Afmetingen zijn alleen van toepassing op enkelzijdig afdrukken. Het
minimumformaat voor dubbelzijdig afdrukken is 139,7 x 210 mm.
***
Met deze formaatinstelling wordt de pagina of envelop ingedeeld op
basis van de afmetingen 216,0 x 355,6 mm, tenzij een ander formaat
wordt opgegeven in de toepassing.
****
Finisherlade 1. In de finisherlade 2 mogen alleen A4- en
Letterformaat worden in g evoerd.
Bronnen en specificaties voor afdrukmateriaal identificeren
92
Specificaties voor afdrukmateriaal
Ondersteuning van afdrukmateriaal per soort voor optionele functies
* Gebaseerd op papier van 75 g/m2
** 200 vel karton van 121–165 g/m2 of 150 vel karton van
216 g/m2.
*** 45 vel karton van 121–165 g/m2 of 55 vel karton van
216 g/m2.
velUniverseellader
Optionele hogecapaciteitslader
Optionele
finisherlade 1
Optionele
finisherlade 2
Invoerladen koppelen
U kunt de printer zo instellen dat laden automatisch worden gekoppeld wanneer u afdrukmateriaal van hetzelfde formaat en
dezelfde soort plaatst in meerdere invoerbronnen. De printer koppelt de laden automatisch: als de ene lade leeg is, wordt
afdrukmateriaal ingevoerd uit de volgende gekoppelde lade.
Als u bijvoorbeeld hetzelfde formaat en dezelfde soort afdrukmateriaal hebt geplaatst in lade 1 en lade 2, gebruikt de
printer eerst lade 1. Als deze leeg is, gaat de printer automatisch verder met de volgende lade in de gekoppelde serie, in dit
geval lade 2.
Door beide laden te koppelen ontstaat er een enkele bron met een capaciteit van 1100 vel.
Om laden te kunnen koppelen, moet het afdrukmateriaal in elke lade niet alleen van hetzelfde formaat zijn, maar ook van
dezelfde soort.
Als de geselecteerde laden allemaal zijn voorzien van hetzelfde type en hetzelfde formaat afdrukmateriaal, selecteert u
voor deze laden dezelfde instelling voor Papiersoort in het menu Papier.
Als u de koppeling van de laden wilt uitschakelen, kiest u voor elk van de laden een andere instelling voor Papiersoort. Als
de gekoppelde laden niet alle met hetzelfde afdrukmateriaal zijn gevuld, is het mogelijk dat een afdruktaak op een
verkeerde soort afdrukmateriaal wordt afgedrukt.
De duplexfunctie gebruiken (dubbelzijdig afdrukken)
Bij dubbelzijdig afdrukken (ook wel duplex genoemd) worden beide zijden van het papier bedrukt. Door dubbelzijdig af te
drukken worden de afdrukkosten beperkt.
Informatie over papierformaten die geschikt zijn voor dubbelzijdig afdrukken, vindt u in Formaten en ondersteuning van afdrukmateriaal.
Selecteer Duplex in het printerstuurprogramma als u individuele afdruktaken dubbelzijdig wilt afdrukken.
Invoerladen koppelen
95
Specificaties voor afdrukmateriaal
Dubbelzijdig afdrukken op briefhoofdpapier
Als u de laden gebruikt om dubbelzijdig af te drukken op briefhoofdpapier, moet u het papier met het briefhoofd omhoog in
de invoerlade plaatsen, waarbij u het zo legt dat de zijde met het briefhoofd als eerste de printer ingaat.
Inbindzijde voor dubbelzijdig afgedrukte pagina's
Als u Bindzijde dubbelzijdig afdrukken selecteert in het printerstuurprogramma of in het menu Afwerking, dient u inbinding
aan de lange zijde of inbinding aan de korte zijde als waarden op te geven voor deze instelling. Met deze functie definieert
u aan welke kant dubbelzijdig afgedrukte pagina's worden ingebonden en wat de afdrukstand is van de achterzijde van de
pagina's (met de even nummers) en van de voorzijde van de pagina's (met de oneven nummers).
De twee mogelijke waarden voor de functie Bindz dubbelz zijn:
Lange zijde*
Het sterretje (*)
geeft aan dat dit
de standaardinstelling is.
Korte zijdeHiermee bereidt u inbinding aan de korte zijde van de pagina voor (de bovenzijde
Hiermee gaat u uit van inbinding aan de lange zijde van de pagina (de linkerzijde
bij de afdrukstand staand en de bovenzijde bij de afdrukstand liggend). In de
volgende afbeelding ziet u een voorbeeld van inbinden over de lange zijde bij
pagina's in de afdrukstand staand en in de afdrukstand liggend:
Inbinden
Achterzijde
van het vel
Staand
bij de afdrukstand staand en de linkerzijde bij de afdrukstand liggend). In de
volgende afbeelding ziet u een voorbeeld van inbinden over de korte zijde bij
pagina's in de afdrukstand staand en in de afdrukstand liggend:
Achterzijde
van het vel
Voorzijde
van het
volgende
vel
Voorzijde
van het
volgende
vel
Inbinden
Inbinden
Achterzijde
van het vel
Liggend
Achterzijde
van het vel
V oor zijde v a n
het volgende
vel
Inbinden
Voorzijde
van het
volgende
vel
Staand
De duplexfunctie gebruiken (dubbelzijdig afdrukken)
96
Specificaties voor afdrukmateriaal
Papierstoringen voorkomen
Gebruik geschikt afdrukmateriaal (papier, transparanten, etiketten en karton) zodat u probleemloos kunt afdrukken.
Raadpleeg Bronnen en specificaties voor afdrukmateriaal identificeren voor meer informatie.
Opmerking: Probeer altijd eerst het afdrukmateriaal uit dat u wilt gaan gebruiken, voordat u grote hoeveelheden
aanschaft.
De meeste storingen kunt u vermijden door het goede afdrukmateriaal te kiezen en dit op de juiste wijze te plaatsen.
Raadpleeg Standaardladen en optionele la de n vullen, Afdrukmateriaal in de universeellader plaatsen, of De hoge-capaciteitslader vullen voor meer informatie over het plaatsen van afdrukmateriaal in de laden.
De volgende tips kunnen papierstoringen helpen voorkomen:
•Gebruik alleen aanbevolen afdrukmateriaal.
•Plaats nooit te veel afdrukmateriaal in de laden. Zorg ervoor dat de stapel niet hoger is dan de maximale
stapelhoogte die met een lijntje wordt aangegeven op de etiketten in de laden.
•Plaats nooit gekreukt, gevouwen, vochtig of kromgetrokken afdrukmateriaal.
•Buig het afdrukmateriaal, waaier ze uit en maak er een rechte stapel van voordat u het in de printer plaatst. Als
zich storingen met het afdrukmateriaal voordoen wanneer u de universeellader gebruikt, probeert u het materiaal
handmatig met één vel tegelijk te laden.
•Gebruik geen afdrukmateriaal dat u zelf op maat hebt gesneden of geknipt.
•Plaats geen afdrukmateriaal van verschillend formaat, verschillend gewicht of verschillende soorten in dezelfde
lade.
•Zorg ervoor dat de juiste afdrukzijde in de bron wordt geplaatst, naargelang u enkelzijdig of dubbelzijdig wilt
afdrukken.
•Bewaar het afdrukmateriaal in een geschikte omgeving. Raadpleeg Afdrukmateriaal bewaren.
•Verwijder de laden nooit tijdens de uitvoering van een afdruktaak.
•Duw alle laden stevig in de printer nadat u deze hebt gevuld.
Zorg ervoor dat de geleiders in de laden zijn ingesteld op het geplaatste formaat. De geleiders mogen niet te strak tegen de
stapel afdrukmateriaal zijn gedrukt.
Papierstoringen voorkomen
97
7
Printer onderhouden
U moet af en toe bepaalde handelingen uitvoeren om ervoor te zorgen dat de afdrukkwaliteit optimaal blijft. Deze
handelingen worden in dit hoofdstuk besproken.
Als meerdere mensen gebruikmaken van de printer, kunt u een van hen vragen of hij/zij verantwoordelijk wil zijn voor
installatie en onderhoud. Andere gebruikers kunnen dan bij deze persoon terecht voor afdrukproblemen en
onderhoudstaken.
In de VS belt u 1-800-539-6275 voor informatie over geautoriseerde dealers van Lexmark-supplies in uw omgeving. In
andere landen of regio's bezoekt u de website van Lexmark op www.lexmark.com of neemt u contact op met de
leverancier van de printer.
Supplies bewaren
Bewaar supplies in een koele, schone ruimte. Supplies moeten altijd rechtop in de originele verpakking worden bewaard tot
het moment dat ze moeten worden gebruikt.
Stel de printersupplies niet bloot aan:
•direct zonlicht;
•temperaturen boven 35 °C;
•hoge vochtigheidsgraad (boven 80%);
•zilte lucht;
•corroderende gassen;
•grote hoev eelheden stof.
Printer onderhouden
98
Printer onderhouden
Status van supplies bepalen
U wordt via het bedieningspaneel van de printer gewaarschuwd als supplies moeten worden vervangen of als onderhoud
nodig is. Op het bedieningspaneel kunt u tevens de status van supplies in de printer bekijken, tenzij de printer bezig is met
afdrukken of in de werkstand Bezig staat. In het grijze gebied boven aan het display wordt aangegeven of de printer
Gereed is en of er eventueel laden leeg zijn. Als u Status / Supplies op het displa y selecteert, wordt het scherm
Status / Supplies geopend, waarin u de status van de verschillende laden kunt bekijken en het suppliesscherm kunt
openen met de huidige status van de tonercartridge.
Gereed. Lade 1 bijna leeg, Lade 2 bijna leeg...
Status / Supplies
Wachttaken
Status / Supplies
Supplies weergeven
Gereed
Lade 1 bijna leeg
Supplies weergeven
CMYK
Cyaan toner: OK
Magenta toner: OK
Zuinig omgaan met supplies
Met een aantal instellingen - via de software van uw toepassingen of via het bedieningspaneel van de printer - kunt u toner
en papier besparen. Raadpleeg de Handleiding voor menu's en berichten voor meer informatie over het wijzigen van deze
instellingen.
SupplyTe selecteren menu-itemResultaat van de instelling
TonerTonerintensiteit in het menu
Kleurentoner en
photodevelopers
voor kleur
Standaardinstellingen
Kwaliteit
Afdrukmodus Alleen zwart in
het menu
Standaardinstellingen
Kwaliteit
Æ
Æ
Hiermee past u de hoeveelheid toner aan die op een vel
afdrukmateriaal wordt aangebracht. De mogelijke waarden zijn 1
(lichtste instelling) tot 5 (donkerste instelling).
Drukt alleen in zwart af om op uw kleurensupplies te besparen.
KleurentonerKleur besparen in het menu
Standaardinstellingen
Kwaliteit
Æ
Status van supplies bepalen
Drukt minder levendige kleuren af om op uw kleurentoner te
besparen.
99
Printer onderhouden
SupplyTe selecteren menu-itemResultaat van de instelling
AfdrukmateriaalN/vel afdrukken in het menu
Standaardinstellingen
Afwerking
Æ
Met deze instelling worden twee of meer pagina’s afgedrukt op één
zijde van een vel. De mogelijke waarden zijn 2, 3, 4, 6, 9, 12 en 16
per vel. In combinatie met de instelling Duplex kunt u op deze
manier maximaal 32 pagina's afdrukken op één vel papier (16 op
elke zijde).
Dubbelzijdig in het menu
Afwerking
Via de toepassing die u
gebruikt of met behulp van het
printerstuurprogramma kunt u
gecontroleerde afdruktaken
naar de printer sturen.
Æ
Dubbelzijdig afdrukken is beschikbaar als u de optionele
duplexeenheid aansluit. Hiermee kunt u op beide zijden van een vel
papier afdrukken.
Deze functie is bedoeld voor afdruktaken waarbij meerdere
exemplaren worden afgedrukt. In eerste instantie wordt er maar één
exemplaar afgedrukt en pas als u dit eerste exemplaar hebt
gecontroleerd en goedgekeurd, worden de overige exemplaren
afgedrukt. Als u niet tevreden bent met het resultaat, kunt u de taak
annuleren.
Raadpleeg Wachttaken afdrukken en verwijderen voor meer
informatie over gecontroleerde afdruktaken.
Supplies bestellen
Bezoek de website van Lexmark op www.lexmark.nl (Zoek een dealer/verkooppunt) voor informatie over geautoriseerde
dealers van Lexmark-supplies in uw omgeving, of bel met Lexmark (035 699 46 99). In andere landen of regio's bezoekt u
de website van Lexmark op www.lexmark.com of neemt u contact op met de leverancier van de printer.
Opmerking: De geschatte resterende levensduur van de printersupplies is gebaseerd op gewoon papier van A4-
of Letter-formaat.
Een tonercartridge bestellen
Wanneer het bericht Kleuren bijna op wordt weergegeven, is het tijd om een nieuwe tonercartridge te bestellen. Nadat
het bericht Kleuren bijna op is verschenen, kunt u nog een paar honderd pagina's afdrukken. U dient over een nieuwe
tonercartridge te beschikken als de huidige geen goede afdrukken meer maakt.
Opmerking: V oor een maximaal rendement schudt u uw nieuwe tonercartridge heen en weer voor u deze in de
printer plaatst.
Voor uw printer worden de volgende tonercartridges aanbevolen:
Wanneer het bericht V ervang zwarte toner en oliecoatingrol wordt weergegeven, is de zwarte cartridge leeg. Vervang de
zwarte-tonercartridge en de oliecoatingrol. Bij de zwarte-tonercartridge wordt een oliecoatingrol geleverd.
1
Supplies bestellen
100
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.