Lexmark C920 User Manual [nl]

Lexmark C920
Gebruikershandleiding
maart 2005
Lexmark en Lexmark met het diamantlogo zijn als handelsmerken van Lexmark International, Inc. gedeponeerd in de Verenigde Staten en/of in andere landen.
© 2005 Lexmark International, Inc. Alle rechten voorbehouden. 740 West New Circle Road Lexington, Kentucky 40550
www.lexmark.com
Uitgave: maart 2005
De volgende alinea is niet van toepassing op landen waar dergelijke voorwaarden strijdig zijn met de plaatselijke wetgeving:
LEXMARK INTERNATIONAL, INC. LEVERT DEZE PUBLICATIE IN DE STAAT WAARIN DEZE VERKEERT, ZONDER ENIGE VORM VAN GARANTIE, NOCH IMPLICIET, NOCH EXPLICIET, INCLUSIEF MAAR NIET BEPERKT TOT IMPLICIETE GARANTIES VAN VERHANDELBAARHEID OF GESCHIKTHEID VOOR EEN BEPAALD DOEL. In bepaalde rechtsgebieden is afwijzing van expliciete of impliciete garanties in bepaalde transacties niet toegestaan; het is daarom mogelijk dat deze verklaring niet op u van toepassing is. Deze publicatie kan technische onjuistheden of typografische fouten bev atten. De inf ormatie in deze publicatie wordt regelmatig herzien; wijzigingen zullen in latere uitgaven worden opgenomen. De producten of programma’s die worden beschreven, kunnen te allen tijde worden verbeterd of gewijzigd. Opmerkingen kunnen worden gestuurd naar Lexmark International, Inc., Department F95/032-2, 740 West New Circle Road, Lexington, Kentucky 40550, Verenigde Staten. Als u in het V erenigd Koninkrijk of Ierland woont, kunt u e ventuele opmerkingen sturen naar Lexmark International Ltd., Marketing and Services Department, Westhorpe House, Westhorpe, Marlow Bucks SL7 3RQ. Lexmark behoudt zich het recht voor de door u verstrekte inf ormatie naar eigen goeddunken te gebruiken en te verspreiden, z onder hiermee enige verplichting op zich te nemen tegenover u. Extra exemplaren van aan dit product gerelateerde publicaties kunnen worden verkregen door vanuit de Verenigde Staten of Canada te bellen naar 1-800-553-9727. V an uit het V erenigd K oninkrijk en Ierland belt u +44 (0)8704 440 044. Neem in andere landen contact op met de leverancier. Als in deze publicatie wordt verwezen naar producten, prog ramma's of diensten, impliceert dit niet dat de producent het voornemen heeft deze beschikbaar te stellen in alle landen waarin de producent actief is. Geen enkele verwijzing naar een product, programma of dienst moet worden opgevat als een v erklaring of suggestie dat alleen dat product, dat programma of die dienst mag worden gebruikt. Het staat u vrij functioneel gelijkwaardige producten, programma's of diensten te gebruiken, mits deze geen inbreuk maken op enig bestaand intellectueel eigendomsrecht. Het beoordelen en controleren van de werking in combinatie met andere producten, programma’s of diensten, met uitzondering van die producten, programma’s of diensten die uitdrukkelijk door de producent worden genoemd, behoort tot de verantwoordelijkheden van de gebruiker.
© 2005 Lexmark International, Inc. Alle rechten voorbehouden. RECHTEN M.B.T. DE OVERHEID VAN DE VERENIGDE STATEN
Deze software en alle bijbehorende documentatie die onder deze overeenkomst worden geleverd, zijn commerciële computersoftware en documentatie die op eigen kosten zijn ontwikkeld.
Handelsmerken
Lexmark, Lexmark met het diamantlogo, MarkNet en MarkVision zijn als handelsmerken van Lexmark International, Inc. gedeponeerd in de Verenigde Staten en/of andere landen. Drag'N'Print, ImageQuick en PrintCryption zijn handelsmerken van Lexmark International, Inc.
®
PCL
is een gedeponeerd handelsmerk van Hewlett-Packard Company. PCL is een aanduiding van Hewlett-P ackard Company v oor een verzameling printeropdrachten (printertaal) en -functies in haar producten. Deze printer is ontworpen om ondersteuning te bieden voor de PCL-taal. Dit betekent dat de printer PCL-opdrachten herkent die in diverse toepassingen worden gebruikt en de functies emuleert die met deze opdrachten overeenkomen.
PostScript een verzameling printeropdrachten (printertaal) en -functies in softwareproducten van Adobe Systems. Deze printer is compatibel met de PostScript 3-taal. De printer herkent PostScript 3-opdrachten die in diverse toepassingen worden gebruikt en emuleert de functies die met deze opdrachten overeenkomen.
Raadpleeg de Technical Reference voor meer informatie over compatibiliteit. Overige handelsmerken zijn eigendom van hun respectieve houders.
®
is een gedeponeerd handelsmerk van Adobe Systems Incorporated. PostScript 3 is een aanduiding van Adobe Systems voor
Veiligheidsinformatie
Het netsnoer moet worden aangesloten op een geaard stopcontact dat zich dicht in de buurt van het product bevindt en dat
eenvoudig bereikbaar is. VOORZICHTIG: Schakel tijdens onweer dit product niet in en sluit geen elektrische kabels of stroomkabels aan, zoals het netsnoer of een telefoonkabel.
Onderhoudswerkzaamheden en reparaties die niet in de bedieningsinstructies worden beschreven, dienen uitsluitend door een professionele onderhoudsmonteur te worden uitgevoerd.
Dit product is samen met specifieke Lexmark-onderdelen ontwikkeld, getest en goedgekeurd op basis van strikte, wereldwijd geldende veiligheidsnormen. De veiligheidsvoorzieningen van bepaalde onderdelen zijn niet altijd duidelijk zichtbaar. Lexmark is niet verantwoordelijk voor het gebruik van andere, vervangende onderdelen.
Dit product gebruikt een afdrukproces waarbij het afdrukmateriaal wordt verhit. Hierdoor kan het afdrukmateriaal bepaalde stoffen afgeven. Bestudeer het gedeelte in de bedieningsinstructies waarin de richtlijnen voor het selecteren van afdrukmaterialen worden besproken om schadelijke emissies te voorkomen.
2

Inhoud

Hoofdstuk 1: Algemene informatie ...................................................................................6
Bedieningspaneel ............................................................................................................................................8
Hoofdstuk 2: Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren ............................ 11
Windows ........................................................................................................................................................11
Macintosh ......................................................................................................................................................15
UNIX/Linux .....................................................................................................................................................16
Hoofdstuk 3: Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk ............ 17
Pagina met netwerkinstellingen afdrukken ....................................................................................................17
IP-adres toewijzen aan de printer ..................................................................................................................17
IP-instellingen controleren .............................................................................................................................18
Windows ........................................................................................................................................................18
Macintosh ......................................................................................................................................................22
UNIX/Linux .....................................................................................................................................................25
NetWare .........................................................................................................................................................25
Hoofdstuk 4: Opties installeren en verwijderen ............................................................. 26
Klep van systeemkaart verwijderen ...............................................................................................................27
Geheugenkaart installeren .............................................................................................................................29
Een flashgeheugenkaart of firmwarekaart installeren ....................................................................................30
Vaste schijf installeren ........................................................... ... .. ...................................................................31
Optionele kaart installeren .............................................................................................................................33
De klep van de systeemkaart aanbrengen ....................................................................................................35
De optionele hoge-capaciteitslader uitlijnen ..................................................................................................36
De marges op de optionele hoge-capaciteitslader aanpassen ......................................................................37
De optionele finisher uitlijnen .........................................................................................................................39
De wieltjes van de finisher verstellen .............................................................................................................45
De perforatiefunctie in de optionele finisher aanpassen ................................................................................46
De duplexeenheid verwijderen ......................................................................................................................49
De hoge-capaciteitslader verwijderen ............................................................................................................51
Een optionele lader verwijderen ....................................................................................................................54
Hoofdstuk 5: Afdrukken ................................................................................................... 56
Afdruktaak naar de printer sturen ..................................................................................................................56
Afdrukken vanaf een apparaat met USB-flashgeheugen ..............................................................................57
Afdruktaak annuleren .................................................... ............................................. ... .................................58
Pagina met menu-instellingen afdrukken .......................................................................................................60
Pagina met netwerkinstellingen afdrukken ....................................................................................................60
3
Inhoud
Lijst met voorbeelden van lettertypen afdrukken ...........................................................................................60
Directorylijst afdrukken ..................................................................................................................................61
Beveiligde taken en wachttaken afdrukken ...................................................................................................61
Standaardladen en optionele laden vullen .....................................................................................................65
Afdrukmateriaal in de universeellader plaatsen .............................................................................................66
De hoge-capaciteitslader vullen .....................................................................................................................70
Afdruktips .......................................................................................................................................................73
Functies van de optionele finisher .................................................................................................................74
Hoofdstuk 6: Specificaties voor afdrukmateriaal .......................................................... 84
Richtlijnen voor afdrukmateriaal ................................................................ ... ..................................................84
Papier bewaren ........................................................ ... .. ............................................. ... .................................87
Afdrukmateriaal bewaren ................................... ... .........................................................................................90
Bronnen en specificaties voor afdrukmateriaal identificeren ..........................................................................91
Invoerladen koppelen ..................... .. ... ..........................................................................................................95
De duplexfunctie gebruiken (dubbelzijdig afdrukken) ....................................................................................95
Papierstoringen voorkomen ..................................... ............................................... .......................................97
Hoofdstuk 7: Printer onderhouden ................................................................................. 98
Status van supplies bepalen ..........................................................................................................................99
Zuinig omgaan met supplies .................................... ............................................. .. ... ....................................99
Supplies bestellen ........................................................................................................................................ 100
Recycling van Lexmark-producten ...............................................................................................................101
De LED's reinigen ........................................................................................................................................102
De bovenklep sluiten ...................................................................................................................................107
Hoofdstuk 8: Vastgelopen papier verwijderen ............................................................. 109
Storingen identificeren .................................................................................................................................109
Gebieden met storingen identificeren ..........................................................................................................110
Informatie over storingsberichten ........... ... ... ...............................................................................................111
200 Papier vast <x> pag ina's vastgelopen (Controleer gebieden A-F, T1-5, MPF) ................ ....................111
250 Papier vast Controleer U-lader .............................................................................................................139
24<x> Papier vast Controleer lade <x> .......................................................................................................140
Vastgelopen nietjes uit de optionele finisher verwijderen ............................................................................143
Hoofdstuk 9: Beheerdersondersteuning ...................................................................... 148
Helderheid en contrast op het bedieningspaneel aanpassen ......................................................................148
Menu's op bedieningspaneel uitschakelen ..................................................................................................148
Menu's op bedieningspaneel inschakelen ...................................................................................................149
De fabriekswaarden herstellen ....................................................................................................................149
Spaarstand aanpassen ................................................................................................................................150
De schijf coderen .........................................................................................................................................150
Beveiliging instellen via de Embedded Web Server (EWS) .........................................................................151
Snelle startmodus ........................................................................................................................................155
Modus Alleen zwart .....................................................................................................................................155
4
Inhoud
Hoofdstuk 10: Problemen oplossen .............................................................................. 156
On line klantenondersteuning ......................................................................................................................156
Bellen voor technische ondersteuning .........................................................................................................156
Niet-reagerende printer controleren .............................................................................................................156
Meertalige PDF's afdrukken .........................................................................................................................157
Problemen met afdrukken oplossen ............................................................................................................158
Problemen met opties oplossen ..................................................................................................................160
Problemen met de papierinvoer oplossen ...................................................................................................162
Problemen met de afdrukkwaliteit oplossen ................................................................................................163
Informatie over kleurkwaliteit ........................................... ... ... ............................................. .........................167
Menu Kwaliteit .............................................................................................................................................167
Problemen met de kleurkwaliteit oplossen ...................................................................................................171
Kennisgevingen ............................................................................................................... 175
Index .................................................................................................................................. 182
5
1

Algemene informatie

VOORZICHTIG: Schakel tijdens onweer dit product niet in en sluit geen elektrische kabels of stroomkabels aan, zoals
het netsnoer of een telefoonkabel.

Geconfigureerde modellen

In de volgende afbeeldingen ziet u een standaardnetwerk en een volledig geconfigureerde printer. Als u v erwerkingsopties voor afdrukmateriaal installeert, lijkt uw printer meer op het volledig geconfigureerde model. Items met een sterretje (*) zijn optioneel.
Standaardnetwerk
Uitvoerlade 1
Duplex* (intern)
Lade 1 (geïntegreerde lade of standaardlade - 550 vel)
Standaarduitvoerlade
Bedieningspaneel
Finisherlade 1
Finisherlade 2
Finisher*
Volledige configuratie
Lade voor bannerpapier*
Hoge­capaciteit­lader* (3.000 vel)
Lade 2* (550 vel)
Lade 3* (550 vel)
Lade 4* (550 vel)
Printerbasis*
VOORZICHTIG: Deze printer weegt 77 – 107 kg en moet door ten minste vier mensen worden opgetild. Zorg ervoor
dat er genoeg mensen zijn om u te helpen als u de printer wilt verplaatsen of optillen. Gebruik bij het tillen van de printer de handgrepen aan de zijkanten.
Algemene informatie
6
Algemene informatie
Er is een aantal menu's beschikbaar waarmee u op eenvoudige wijze printerinstellingen kunt aanpassen. In het diagram worden het menuoverzicht op het bedieningspaneel, de menu's en de opties die onder elk menu beschikbaar zijn weergegeven. Raadpleeg de handleiding Menu's en berichten op de documentatie-cd voor meer informatie over menu's en menu-items.
Menu
Menu Supplies Menu Papier Rapporten
Menu Supplies
Cyaan toner Gele toner Magenta toner Zwarte toner Oliecoatingrol Photodevelopers kleur Photodev. zwart Verhittingsstation Overdrachtband Nietjes Perforatie
Netwerk/poorten
TCP/IP IPv6 Standaardnetwerk Netwerk [x] Standaard-USB USB [x] Parallel Parallel [x] Serieel Serieel [x] NetWare AppleTalk LexLink
Menu Papier
Standaardbron Papierformaat/­soort Configuratie U­lader Ander formaat Papier plaatsen Aangepaste soorten Universal-instelling Lade-instelling
Beveiliging
Max. ongeldige PIN Vervaltijd taak
Rapporten
Pag. Menu-instellingen Apparaatstatistieken Pag. Netwerkinstell. Pagina met netwerkinstellingen [x] Profielenlijst Naslagkaart afdrukken NetWare-install.pag. Lettertypen afdrukken Directory afdrukken Voorbeeld afdrukken
Standaar­dinstellingen
Menu Instellingen Menu Afwerking Menu Kwaliteit Menu Extra Menu PDF Menu PostScript Menu PCL Emul Menu PPDS Menu HTML Menu Afbeelding
Help
Alles afdrukken Kleurkwaliteit Afdrukkwaliteit Handleiding voor afdrukken Handleiding voor afdrukmedia Afdrukstoringen Menuoverzicht Handleiding met informatie Handleiding voor aansluitingen Transport
Algemene informatie
7
Algemene informatie

Bedieningspaneel

Het bedieningspaneel van de printer is een 4-regelig display met achtergrondverlichting waarop zowel afbeeldingen als tekst kunnen worden weergegeven in grijstinten. De knoppen Terug (Back), Menu en Stop bevinden zich aan de linkerkant van het display, de navigatieknoppen onder het display en het numerieke toetsenblok aan de rechterkant van het display.
Display van het bedieningspaneel
Terug (Back)
Menu
Stop
Indicatielampje
Navigatieknoppen
Knop Selecteren
Numeriek toetsenblok
USB Direct-interface

Etiket met vertalingen

Als u geen Engels begrijpt, plak dan het etiket met vertalingen dat bij uw printer is geleverd op de binnenkant van de voorklep (zie afbeelding). Dit etiket dient als handleiding voor de betekenis van de knoppen op het bedieningspaneel.
Bedieningspaneel
8
Algemene informatie
Het gebruik van de knoppen en de indeling van het display van het bedieningspaneel worden in de volgende tabel beschreven.
Knop Functie
Terug (Bac k)
Menu
Stop
Navigatieknoppen
Druk op de knop Terug (Back) om terug te gaan naar het scherm dat als laatste is bekeken. Opmerking: Wijzigingen die zijn aangebracht op een scherm worden niet toegepast als u
op de knop Terug (Back) drukt. Druk op de knop Menu om het menuoverzicht te openen.
Opmerking: De printer moet in de stand Gereed staan om het menuoverzicht te kunnen openen Er verschijnt een bericht waarin wordt aangegeven dat de menu's niet beschikbaar zijn als de printer niet gereed is.
Druk op de knop Stop om de mechanische werking van de printer te stoppen. Nadat u op Stop hebt gedrukt, wordt het bericht Stoppen weergegeven. Nadat de printer is gestopt, wordt Gestopt weergegeven op de statusregel van het bedieningspaneel en verschijnt een lijst met opties.
De knoppen Omhoog en Omlaag worden gebruikt om door lijsten te bladeren.
Als u door een lijst navigeert met de knop Omhoog of Omlaag, wordt de cursor telkens één regel tegelijk verplaatst. Als u op de knop Omlaag onder aan het scherm drukt, wordt de volgende volledige pagina weergegeven op het scherm.
De knoppen Links en Rechts worden gebruikt om binnen een scherm te navigeren, bijvoorbeeld om van het ene item in het menuoverzicht naar een ander te gaan. Ook worden zij gebruikt om door tekst te bladeren die niet op het scherm past.
De knop Selecteren wordt gebruikt om een actie te initiëren na een selectie. Druk op Selecteren als de cursor naast de gewenste selectie staat, zoals het volgen van een koppeling, het verzenden van een configuratie-item of het starten of annuleren van een taak.
Bedieningspaneel
9
Algemene informatie
Knop Functie
Numeriek toetsenblok
2
1
4
7
Display van het bedieningspaneel
Op het bedieningspaneel worden berichten en afbeeldingen weergegeven over de huidige status van de printer en mogelijke problemen die opgelost moeten worden.
De bovenste regel van het display is de kopregel. Indien van toepassing bev at het displa y de afbeelding die aangeeft dat de knop Terug (Back) kan worden gebruikt. Ook worden op het display de huidige status en de status van de supplies (waarschuwingen) weergegeven. Als er meerdere waarschuwingen zijn, wordt er een komma weergegeven tussen de verschillende waarschuwingen.
De andere drie regels van het display vormen de hoofdtekst van het scherm. Hier kunt u de printerstatus, berichten over supplies en schermen Laten zien bekijken en selecties uitvoeren.
3
5
6
8
9
#
0
Het numerieke toetsenblok bevat cijfers, een hekje (#) en een toets Backspace. De toets 5 is voorzien van reliëf als hulpmiddel bij de oriëntatie. Zo kan de operator zonder op het toetsenblok te kijken zien of zijn of haar handen goed staan.
De cijfers worden gebruikt voor het invoeren van numerieke waarden voor items zoals aantallen of pincodes. De toets Backspace wordt gebruikt om het cijfer links van de cursor te wissen. Als u meerdere keren op de toets Backspace drukt, wordt ook andere invoer verwijderd.
Opmerking: Het hekje (#) wordt niet gebruikt.
1. Afdrukmateriaal verwijderen; breedtegeleiders aanpassen.
Status / Supplies
Supplies weergeven Gereed Lade 1 bijna leeg
Pagina 1 wordt afgedruktpagina 1
Een taak annuleren Status / Supplies Wachttaken
Bedieningspaneel
10
2

Stuurprogramma's v oor lokaal afdrukken installeren

Een lokale printer is een printer die op de computer is aangesloten via een USB-kabel of parallelle kabel. De lokale printer wordt alleen door de computer gebruikt waarop de printer is aangesloten. Bij het aansluiten van een lokale printer op de computer, moet u het printerstuurprogramma installeren voordat u de printer kunt instellen.
Het printerstuurprogramma is een stukje software dat zorgt voor de communicatie tussen de computer en de printer. De installatieprocedure voor stuurprogramma's is afhankelijk van het gebruikte besturingssysteem. In de volgende tabel
vindt u aanwijzingen voor de installatie van het stuurprogramma op uw specifieke besturingssysteem. Zie de documentatie die bij de computer en de software is geleverd voor meer ondersteuning.
Ga naar
Besturingssysteem
Windows 11
Windows Server 2003, Windows 2000, Windows XP, Windows 98 SE, Windows Me, Windows NT 4.x
Windows 95 en Windows 98 (eerste editie) 12 Serieel afdrukken 13
Macintosh 15 UNIX/Linux 16
pagina
12

Windows

Bepaalde Windows-besturingssystemen beschikken mogelijk al over een stuurprogramma dat compatibel is met de printer .
Opmerking: Bij de installatie van een aangepast stuurprogramma wordt het systeemstuurprogramma niet
vervangen. In plaats daarvan wordt een apart printerobject gemaakt dat wordt weergegeven in de map Printers.
Installeer het speciale printerstuurprogramma vanaf de cd met stuurprogramma's die is meegeleverd met de printer. Hierdoor krijgt u toegang tot de uitgebreide printeropties en -functies.
Stuurprogramma's zijn ook als onderdeel van te downloaden softwarepakketten beschikbaar op de website van Lexmark, op www.lexmark.com.
Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren
11
Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren
Windows Server 2003, Windows 2000, Windows XP, Windows 98 SE, Windows Me of Windows NT gebruiken
Opmerking: Installeer de printersoftware voordat u de USB-kabel aansluit.
1 Plaats de cd met stuurprogramma's.
Als de cd niet wordt gestart, klikt u op StartÆ Uitvoeren, en typt u D:\Setup.exe (waarbij D de le tter van het cd­rom-station is) in het dialoogvenster Uitvoeren.
Opmerking: USB-ondersteuning is niet beschikbaar voor Windows NT-besturingssystemen.
2 Klik op Install Printer and Software (Printer en software installeren).
Opmerking: Bij sommige Windows-besturingssystemen heeft de gebruiker toegang als beheerder nodig om de
printerstuurprogramma's op de computer te kunnen installeren.
3 Klik op Agree (Akkoord) om aan te geven dat u akkoord gaat met de licentieovereenkomst. 4 Selecteer Suggested (Aanbevolen) en klik op Next (Volgende).
De optie Suggested (Aanbevolen) is de standaardinstallatie voor lokaal en netwerkgebruik. Als u hulpprogramma's wilt installeren, instellingen wilt wijzigen of stuurprogramma's wilt aanpassen, selecteert u
Custom (Aangepast) en volgt u de aanwijzingen op het scherm.
5 Selecteer Local Attach (Lokaal aangesloten) en klik op Finish (Voltooien).
Volg de instructies op het scher m. Het laden van de stuurprogramma's kan enige tijd duren.
6 Sluit de installatietoepassing van de cd met stuurprogramma's af. 7 Sluit de USB-kabel aan en schakel de printer in.
Het plug-en-play-scherm wordt weergegeven en er wordt een printerobject gemaakt in de printermap van de computer.
Windows 95 en Windows 98 (eerste editie) gebruiken
1 Schakel de computer in. 2 Plaats de cd met stuurprogramma's. Als de cd automatisch wordt gestart, klikt u op Afsluiten om terug te keren
naar de wizard Printer toevoegen.
3 Klik op StartÆ InstellingenÆ Printers en dubbelklik op Printer toevoegen.
Opmerking: Ondersteuning voor USB is niet beschikbaar voor de besturingssystemen Windows 95 en Windows
98 (eerste editie).
4 Selecteer Lokale printer wanneer u wordt gevraagd welk type printer u wilt toevoegen. 5 Klik op Bladeren.
Opmerking: Bij sommige Windows-besturingssystemen heeft de gebruiker toegang als beheerder nodig om de
printerstuurprogramma's op de computer te kunnen installeren.
6 Zoek het speciale stuurprogramma op de cd.
Het pad zou ongeveer als volgt moeten zijn:
D:\Drivers\Print\Win_9xMe\<taal>
Hierbij is D de letter van het cd-romstation.
Windows
12
Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren
7 Klik op OK.
Het laden van de stuurprogramma's kan enige tijd duren.
8 Sluit de cd met stuurprogramma's.

Serieel afdrukken

Bij serieel afdrukken worden gegevens met één bit tegelijk overgedragen. Hoewel serieel afdrukken over het algemeen trager is dan parallel afdrukken, verdient het de voorkeur wanneer er een grote afstand is tussen de printer en de computer of wanneer er geen parallelle interface beschikbaar is.
Opmerking: Een seriële interfacekaart is vereist. Deze is afzonderlijk verkrijgbaar.
V oordat u afdrukt, moet u de communicatie tussen de printer en de computer tot stand brengen. Dit doet u als volgt:
1 Stel seriële parameters in op de printer. 2 Installeer een printerstuurprogramma op de aangesloten computer. 3 Stel de seriële instellingen van de COM-poort in.
Parameters instellen op de printer
1 Druk op op het bedieningspaneel. 2 Druk op totdat Rapporten verschijnt, en druk vervolgens op .
Opmerking: Raadpleeg de cd met documentatie die bij de printer is geleverd v oor meer informatie over menu's en
berichten.
3 Druk op totdat Pag. Menu-instellingen verschijnt en druk vervolgens op . 4 Druk op totdat Standaard serieel (of Serieel optie X als u een seriële interfacekaart hebt
geïnstalleerd) verschijnt, en druk vervolgens op .
5 Druk op totdat <Parameter> verschijnt, en druk vervolgens op (waarbij <Parameter> de benodigde
parameter is als u een wijziging wilt doorvoeren).
6 Druk op totdat <Instelling> verschijnt, en druk vervolgens op (waarbij <Instelling> de benodigde
instelling is als u een wijziging wilt doorvoeren). Houd rekening met de volgende beperkingen:
De maximale ondersteunde baudsnelheid is 115.200.
Databits moet op 7 of 8 worden ingesteld.
Pariteit moet worden ingesteld op Even, Oneven of Geen.
Stopbits moet op 2 worden ingesteld.
De aanbevolen instelling voor het protocol is Xon/Xoff.
7 Druk op zodat de printer terugkeert in de werksta nd Gereed. 8 Druk een pagina met menu-instellingen af en controleer of de seriële parameters correct zijn ingesteld.
Opmerking: Bewaar deze pagina, zodat u deze later kunt gebruiken. a Druk op op het bedieningspaneel.
b Druk op to tdat Rapporten verschijnt, en druk vervolgens op . c Druk op totdat Pag. Menu-instellingen verschijnt, en druk vervolgens op . d De seriële parameters zijn te vinden onder Standaard serieel (of Serieel optie X als een kaart voor een
seriële interface is geïnstall e erd ).
Windows
13
Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren
Een printerstuurprogramma installeren
Op de computer die is aangesloten op de printer, moet een printerstuurprogramma worden geïnstalleerd.
Opmerking: Gebruikers van Windows 95 en Windows 98 (eerste editie) dienen de installatie-instructies in Windows 95 en Windows 98 (eerste editie) gebruiken uit te voeren.
1 Plaats de cd met stuurprogramma's. De cd wordt automatisch gestart. Als de cd niet automatisch wordt gestart,
klikt u op Start
D:\Setup.exe
Hierbij is D de letter van het cd-romstation.
2 Klik op Install Printer and Software (Printer en software installeren). 3 Klik op Accept (Accepteren) nadat u de licentieovereenkomst voor de software hebt gelezen. 4 Selecteer Custom (Aangepast) en klik op Next (Volgende). 5 Selecteer Components (Onderdelen) en klik op Next (Volgende). 6 Selecteer Local (Lokaal) en klik op Next (Volgende). 7 Selecteer de printer uit de lijst en klik op Add Printer (Printer toevoegen). 8 Vouw het printeritem onder Selected Compo nents (Geselecteerde onderdelen) uit. 9 Klik op PORT (POORT): <LPT1>, en selecteer vervolgens de benodigde communicatiepoort (COM1 of COM2).
10 Klik op Finish (Voltooien) om de installatie van de printersoftware af te ronden.
Æ Uitvoeren en typt u het volgende in het dialoogvenster Uitvoeren:
Parameters instellen voor de communicatiepoort (COM)
Nadat het printerstuurpro gramma is geïnstalleerd, moeten de seriële parameters worden ingesteld voor de communicatiepoort die is toegewezen aan het printerstuurprogramma.
De seriële parameters van de communicatiepoort moeten exact overeenkomen met de seriële parameters die op de printer zijn ingesteld.
1 Klik op StartÆ InstellingenÆ Configuratiescherm en dubbelklik op Systeem. 2 Klik in het tabblad Apparaatbeheer op + om de lijst van beschikbare poorten uit te vouwen. 3 Selecteer de communicatiepoort die wordt toegewezen aan de printer (COM1 of COM2). 4 Klik op Eigenschappen. 5 Stel in het tabblad Poortinstellingen de seriële parameters in op de waarden die u ook hebt ingesteld op de
printer. De seriële parameters zijn te vinden onder het kopje Standaard serieel (of Serieel optie X) op de pagina Menu-
instellingen die u eerder hebt afgedrukt.
6 Klik op OK en sluit alle vensters. 7 Druk een testpagina af om te controleren of de printer goed is geïnstalleerd.
a Klik op Start b Selecteer de printer die zojuist is toegevoegd. c Klik op Bestand d Klik op Testpagina afdrukken. Wanneer de testpagina goed wordt afgedrukt, is de printerconfiguratie
voltooid.
Æ InstellingenÆ Printers.
Æ Eigenschappen.
Windows
14
Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren

Macintosh

Voor afdrukken via USB is Mac OS 9.x of een latere versie vereist. Als u lokaal wilt afdrukken op een printer die is aangesloten op een USB-poort, dient u een printerpictogram op het bureaublad te maken (Mac OS 9) of een wachtrij te maken in Afdrukbeheer / Printerconfiguratie (Mac OS X).
Een wachtrij maken in Afdrukbeheer of Printerconfiguratie (Macintosh OS X)
1 Installeer een PostScript-printerbeschrijvingsbestand (PPD) op de computer.
a Plaats de cd met stuurprogramma's. b Dubbelklik op het installatiepakket voor de printer.
Opmerking: Een PPD-bestand geeft Macintosh-computers gedetailleerde informatie over de mogelijkheden van
de printer.
c Klik in het welkomstscherm op Continue (Ga door) en klik nogmaals op Ga door nadat u het Leesmij-bestand
hebt gelezen.
d Lees de licentieovereenkomst door, klik op Continue (Ga door) en klik op Agree (Akkoord) om akkoord te
gaan met de voorwaarden van de licentieovereenkomst.
e Kies een bestemming en klik op Continue (Ga door). f Klik in het scherm Easy Install (Standaard) op Install (Installeer). g Voer uw wachtwoord in en klik op OK. Alle benodigde software wordt op de computer geïnstalleerd. h Klik op Close (Sluit) wanneer de installatie is voltooid.
2 Open de Finder, klik op Programma's en vervolgens op Hulpprogramma's. 3 Dubbelklik op Afdrukbeheer of Printerconfiguratie.
Opmerking: U kunt het PPD-bestand voor de printer ook als onderdeel van een softwarepakket downloaden vanaf
de website van Lexmark: www.lexmark.com.
4 Voer de volgende stappen uit:
Als de USB-printer wordt weergegeven in de printerlijst, kunt u Afdrukbeheer of Printerconfiguratie afsluiten.
Er is nu een wachtrij voor de printer gemaakt.
Als de USB-printer niet wordt weergegeven in de lijst met printers, controleert u of de USB-kabel goed is aangesloten en de printer is ingeschakeld. Wanneer de printer in de lijst wordt weergegeven, sluit u Afdrukbeheer of Printerconfiguratie af.
`
Een printerpictogram op het bureaublad maken (Mac OS 9.x)
1 Installeer een PostScript-printerbeschrijvingsbestand (PPD) op de computer.
a Plaats de cd met stuurprogramma's. b Dubbelklik op Classic en vervolgens op het installatiepakket voor de printer.
Opmerking: Een PPD-bestand geeft Macintosh-computers gedetailleerde informatie over de mogelijkheden van
de printer.
c Kies de benodigde taal en klik vervolgens op Continue (Ga door). d Lees het Leesmij-bestand door en klik op Continue (Ga door). e Lees de licentieovereenkomst door, klik op Continue (Ga door) en klik op Agree (Akkoord) om hiermee
akkoord te gaan.
Macintosh
15
Stuurprogramma's voor lokaal afdrukken installeren
f Klik in het scherm Easy Install (Standaard) op Install (Installeer). Alle benodigde bestanden worden op de
computer geïnstalleerd.
g Klik op Close (Sluit) wanneer de installatie is voltooid. Opmerking: U kunt het PPD-bestand voor de printer ook als onderdeel van een softwarepakket downloaden vanaf
de website van Lexmark: www.lexmark.com.
2 Voer de volgende stappen uit:
Voor Mac OS 9.0: Open Apple LaserWriter.
Voor Mac OS 9.19.x: Open Programma's en klik vervolgens op Hulpprogramma's.
3 Dubbelklik op Desktop Printer Utility. 4 Selecteer Printer (USB) en klik vervolgen s op OK. 5 Klik bij Selectie USB-printer op Wijzig.
Als de printer niet in de lijst Selectie USB-printer wordt weergegeven, controleert u of de USB-kabel goed is aangesloten en of de printer is ingeschakeld.
6 Selecteer de naam van de printer en klik op OK. De printer wordt weergegeven in het originele printervenster
(USB).
7 Klik in het gedeelte PostScript-printerbeschrijvingsbestand (PPD) op Autoconfig. Controleer of het PPD-bestand
overeenkomt met de printer.
8 Klik op Maak aan en vervolgens op Bewaar. 9 Geef een printernaam op en klik op Bewaar. De printer is nu opgeslagen als bureaubladprinter.

UNIX/Linux

V eel UNIX- en Linux-platforms, zoals Sun Solaris en Red Hat, ondersteunen lokaal afdrukken. De softwarepakketten voor Sun Solaris en Linux zijn beschikbaar op de cd met stuurprogramma's en op de website van
Lexmark op www.lexmark.com. De Gebruikershandleiding voor UNIX/Linux in elk pakket bevat gedetailleerde instructies voor de installatie en het gebruik van printers van Lexmark in UNIX- en Linux-omgevingen.
Alle pakketten met printerstuurprogramma's ondersteunen lokaal afdrukken via een parallelle aansluiting. Het pakket voor Sun Solaris ondersteunt bovendien USB-aansluitingen met Sun Ray-apparaten en Sun-werkstations.
Op de website van Lexmark (www.lexmark.com) vindt u een compleet overzicht van ondersteunde UNIX- en Linux- platforms.
UNIX/Linux
16
Stuurprogramma's installeren v oor afdrukken
3
via het netwerk

Pagina met netwerkinstellingen afdrukken

Als de printer is aangesloten op een netwerk, kunt u de netwerkaansluiting controleren door een pagina met netwerkinstellingen af te drukken. Deze pagina bevat ook informatie die van belang is bij het configureren van het afdrukken in een netwerk.
1 Controleer of de printer is ingeschakeld. 2 Druk op op het bedieningspaneel. 3 Druk op totdat Rapporten verschijnt, en druk vervolgens op . 4 Druk op totdat Pag. Netwerkinstell. verschijnt, en druk vervolgens op .
Opmerking: Als een optionele interne MarkNet™ printerserver (N8000-serie) is geïnstalleerd, verschijnt Ntwrk 1
afdrukken op het display.
5 Controleer het eerste gedeelte van de pagina met netwerkinstellingen om te zien of bij Status wordt aangegeven
dat de printer is aangesloten. Als bij Status wordt aangegeven dat de printer niet is aangesloten, is het mogelijk dat het LAN-aansluitpunt niet
actief is of dat de netwerkkabel niet goed functioneert. Vraag de systeembeheerder om dit probleem op te lossen en druk daarna de pagina me t netwerkinstellingen opnieuw af om te zien of de status is gewijzigd.

IP-adres toewijzen aan de printer

Als het netwerk gebruikmaakt van DHCP, wordt automatisch een IP-adres toegewezen nadat de netwerkkabel op de printer is aangesloten.
1 Zoek in dat geval het adres in het gedeelte "TCP/IP" van de pagina met netwerkinstellingen die u hebt afgedrukt in
Pagina met netwerkinstellingen afdrukken.
2 Ga naar IP-instellinge n controleren en begin met stap 2.
Als in het netwerk geen gebruik wordt gemaakt van DHCP, wijst u handmatig een IP-adres toe aan de printer. Met het bedieningspaneel kunt u dit op eenvoudige wijze doen:
1 Druk op op het bedieningspaneel. 2 Druk op totdat Netwerk/poorten verschijnt, en druk vervolgens op . 3 Druk op totdat TCP/IP verschijnt, en druk vervolgens op .
Standaardnetwerk verschijnt als de printer een netwerkpoort op de systeemkaart bevat. Als een optionele interne MarkNet printerserver (N8000-serie) is geïnstalleerd in de sleuf voor optionele kaarten, verschijnt Netwerkoptie 1.
4 Druk op totdat Adres verschijnt, en druk vervolgens op . 5 Voer het IP-adres in met behulp van het numerieke toetsenblok. Druk daarna op .
Selectie verzenden wordt kort weergegeven.
6 Druk op totdat Netmasker verschijnt, en druk vervolgens op .

Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk

17
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
7 Voer de IP-netmasker in met behulp van het numerieke toetsenblok. Druk daarna op .
Selectie verzenden wordt kort weergegeven.
8 Druk op totdat Gateway verschijnt, en druk vervolgens op . 9 Voer de IP-gateway in met behulp van het numerieke toetsenblok. Druk daarna op .
Selectie verzenden wordt kort weergegeven.
10 Druk op totdat de printer terugkeert in de werkstand Gereed.

IP-instellingen controleren

1 Druk opnieuw een pagina met netwerkinstellingen af. Zoek het kopje "TCP/IP" en controleer of bij IP-adres,
Netmasker en Gateway de correcte waarden worden weergegeven. Zie Pagina met netwerkinstellingen afdrukken voor ondersteuning.
2 Stuur een ping-opdracht naar de printer en controleer of deze reageert. Typ ping in het opdrachtvenster op een
netwerkcomputer, gevolgd door het nieuwe IP-adres van de printer (bijvoorbeeld 192.168.0.11).
Opmerking: Klik op een Windows-computer op Start
accessoiresÆ Opdrachtprompt als u Windows 2000 gebruikt).
Als de printer actief is in het netwerk, ontvangt u een antwoord.
Nadat u de TCP/IP-instellingen hebt toegewezen en gecontroleerd, installeert u de printer op iedere netwerkcomputer.
Æ Programma'sÆ Opdrachtprompt (of Bureau-

Windows

In een Windows-omgeving kunt u netwerkprinters configureren voor rechtstreeks afdrukken of voor gedeeld gebruik. Voor beide manieren van afdrukken via een netwerk is het vereist dat u een printerstuurprogramma installeer t en een printerpoort maakt in het netwerk.

Ondersteunde printerstuurprogramma's

Systeemstuurprogramma van Windows
Speciaal printerstuurprogramma van Lexmark
Systeemstuurprogramma's zijn ingebouwd in de Windows-besturingssystemen. De speciale stuurprogramma's zijn beschikbaar op de cd met stuurprogramma's.
De nieuwste versies van de systeemstuurprogramma's en de speciale stuurprogramma's zijn te vinden op de website van Lexmark op www.lexmark.com.

Ondersteunde printerpoorten

Microsoft standaard TCP/IP-poort—Windows 2000, Windows XP en Windows Server 2003
LPR—Windows NT 4.0
Lexmark verbeterde TCP/IP-netwerkpoort—Windows 98/Me, Windows NT 4.0, Windows 2000, Windows XP en
Windows Server 2003
Voor de elementaire printerfuncties dient u een systeemstuurprogramma te installeren en een systeempoort te gebruiken, zoals een LPR-poort of een standaard TCP/IP-poort. Met het systeemstuurprogramma hebt u de beschikking over een consistente gebruikersinterface die kan worden gebruikt voor alle printers in het netwerk. Wanneer u een speciaal printerstuurprogramma gebruikt in combinatie met een speciale netwerkpoort, beschikt u over extra functionaliteit, zoals statusmeldingen van de printer.
IP-instellingen controleren
18
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
Configureer de netwerkprinter aan de hand van de stappen die van toepassing zijn op de printerconfiguratie en het besturingsprogramma dat u gebruikt:
Ga naar
Printerconfiguratie Besturingssysteem
Rechtstreeks
• De printer is rechtstreeks op het netwerk aangesloten via een netwerkkabel (bijvoorbeeld Ethernet).
• De printerstuurprogramma's worden op elke netwerkcomputer geïnstalleerd.
Gedeeld
• De printer wordt via een lokale kabel (bijvoorbeeld USB) aangesloten op een van de computers in het netwerk.
• De printerstuurprogramma's worden geïnstalleerd op de computer die is aangesloten op de printer.
• Tijdens de installatie van de stuurprogramma's wordt de computer ingesteld op "delen", zodat andere computers in het netwerk hun afdruktaken via deze computer kunnen leiden.
Windows 98 SE, Windows NT 4.0, Windows Me, Windows 2000 en Windows XP of Windows Ser ver 2003
Windows NT 4.0, Windows 2000, Windows XP of Windows Server 2003
pagina
19
20
Rechtstreeks afdrukken onder Windows 98 SE/Me, Windows NT 4.0, Windows 2000, Windows XP of Windows Server 2003
Een aangepast printerstuurp rogramma en een speciale netwerkpoort installeren:
Printer
Clients
1 Start de cd met stuurprogramma's. 2 Klik op Install Printer and Software (Printer en software installeren). 3 Klik op Agree (Akkoord) om aan te geven dat u akkoord gaat met de licentieovereenkomst. 4 Selecteer Suggested (Aanbevolen) en klik op Next (Volgende). 5 Selecteer Network Attach (Aansluiten op netwerk) en klik op Next (Volgende). 6 Selecteer het printermodel in de lijst en klik op Next (Volgende). 7 Selecteer de printerpoort in de lijst en klik op Finish (Voltooien) om de installatie te voltooien.
Als de printerpoort niet in de lijst staat:
a Klik op Add Port (Poort toevoegen). b Selecteer Lexmark Enhanced TCP/IP Port (Lexmark verbeterde TCP/IP-netwerkpoort), en voer de
informatie in die nodig is voor het maken van de poort.
Windows
19
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
c Geef een poortnaam op.
Dit kan elke willekeurige naam zijn waarmee u de printer associeert, bijvoorbeeld Kleur1-lab4. Nadat de poort is gemaakt, verschijnt deze naam in de lijst van beschikbare poorten.
d Geef het IP-adres op in het tekstvak. Opmerking: Als u het IP-adres niet weet, drukt u een pagina met netwerkinstellingen af en kijkt u in het gedeelte
TCP/IP. Raadpleeg Pagina met netwerkinstellingen afdrukken en IP-instellingen controleren voor meer informatie.
8 Druk een testpagina af om te controleren of de printer goed is geïnstalleerd.
Gedeeld afdrukken met Windows NT 4.0, Windows 2000, Windows XP of Windows Server 2003
Opmerking: Installeer de printersoftware voordat u de USB-kabel aansluit.
Sluit de printer aan op een computer met Windows NT 4.0, Windows 2000, Windows XP of Windows Server 2003 (die fungeert als server) en volg de onderstaande stappen om uw netwerkprinter te configureren voor gedeeld afdrukken:
Server
Printer
Clients
1 Aangepast printerstuurprogramma installeren
a Start de cd met stuurprogramma's. b Klik op Install Printer and Software (Printer en software installeren). c Klik op Agree (Akkoord) om aan te geven dat u akkoord gaat met de licentieovereenkomst. d Selecteer Sug gested (Aanbevolen) en klik op Next (Volgende).
De optie Suggested (Aanbevolen) is de standaardinstallatie voor lokaal en netwerkgebruik. Als u hulpprogramma's wilt installeren, instellingen wilt wijzigen of stuurprogramma's wilt aanpassen, selecteert u
Custom (Aangepast) en volgt u de aanwijzingen op het scherm.
e Selecteer Local Attach (Lokaal aangesloten) en klik op Finish (Voltooien).
Volg de instructies op het scher m. Het laden van de stuurprogramma's kan enige tijd duren.
f Sluit de installatietoepassing van de cd met stuurprogramma's af. g Sluit de USB-kabel aan en schakel de printer in.
Het plug-en-play-scherm wordt weergegeven en er wordt een printerobject gemaakt in de map Printers van de computer. De printer wordt gedeeld in stap 2: "Printer delen in het netwerk".
h Druk een testpagina af om te controleren of de printer goed is geïnstalleerd.
2 Printer delen in het netwerk
a Klik op Start b Selecteer de printer die zojuist is toegevoegd.
Æ InstellingenÆ Printers.
Windows
20
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
c Klik op BestandÆ Delen. d Schakel het selectievakje Gedeeld als in en typ een naam in het tekstvak. e Selecteer in het gedeelte Alternatieve stuurprogramma's de besturingssystemen van alle netwerkclients die
naar deze printer gaan afdrukken.
f Klik op OK. Opmerking: Als er bestanden ontbreken, wordt u mogelijk gevraagd om de cd met het besturingssysteem van de
server te plaatsen.
g Controleer op de volgende wijze of de printer correct is gedeeld.
Het printerpictogram in de map Printers wordt nu aangegeven als 'gedeeld'. Dit wordt in Windows NT 4.0
bijvoorbeeld weergegeven met een handje onder het pictogram.
Ga naar Netwerkomgeving. Zoek de hostnaam van de server en zoek de gedeelde naam die aan de printer is toegewezen.
Printerstuurprogramma's (of een subset) installeren op netwerkclients
Point-and-print-methode gebruiken
Opmerking: Deze methode is meestal het minst belastend voor de systeembronnen. De server handelt alle
stuurprogrammawijzigingen en de verwerking van de afdruktaken af. Zo kunnen netwerkclients veel sneller terugkeren naar de toepassingen.
Bij deze methode wordt een gedeelte van de stuurprogramma's van de server naar de client gekopieerd. Dit bevat precies genoeg informatie voor het versturen van een afdruktaak naar de printer.
1 Dubbelklik op het Windows-bureaublad van de clientcomputer op Netwerkomgeving. 2 Zoek de hostnaam van de server en dubbelklik daarop. 3 Klik met de rechtermuisknop op de naam van de gedeelde printer en klik op Installeren.
Wacht enkele minuten tot de stuurprogramma-informatie is gekopieerd van de server naar de clientcomputer en tot het nieuwe printerobject is toegevoegd aan de map Printers. Hoe lang dit duurt, hangt af van het netwerkverkeer en andere factoren.
4 Sluit Netwerkomgeving. 5 Druk een testpagina af om te controleren of de printer goed is geïnstalleerd.
Peer-to-peer-methode gebruiken
Met deze methode wordt op elke clientcomputer het volledige stuurprogramma geïnstalleerd. De netwerkclients behouden de controle over wijzigingen in het stuurprogramma. De clientcomputer handelt het verwerken van de afdruktaken af.
1 Klik op StartÆ InstellingenÆ Printers. 2 Klik op Printer toevoegen om de gelijknamige wizard te starten. 3 Klik op Volgende. 4 Klik op Netwerkprinter en klik op Volgende. 5 Typ de printernaam of URL (als de printer zich op internet of op een intranet bevindt) en klik op Volgende.
Als de printernaam of URL onbekend is, laat u het tekstvak leeg en klikt u op Volgende.
Windows
21
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
6 Selecteer de netwerkprinter in de lijst met gedeelde printers. Als de printer niet in de lijst staat, geeft u het pad
naar de printer op. Het pad zou ongeveer als volgt moeten zijn:
\\<serverhostnaam>\<naam gedeelde printer>
Opmerking: Als dit een nieuwe printer is, wordt u mogelijk gevraagd een printerstuurprogramma te installeren. Als
er geen systeemstuurprogramma beschikbaar is, geeft u het pad naar beschikbare stuurprogramma's op.
De naam van de hostserver is de naam van de server die als host in het netwerk optreedt. De naam van de gedeelde printer is de naam die tijdens de installatie op de server is toegekend.
7 Klik op OK. 8 Geef aan of u deze printer als standaardprinter voor de client wilt instellen en klik vervolgens op Voltooien. 9 Druk een testpagina af om te controleren of de printer goed is geïnstalleerd.

Drag‘N’Print configureren

Opmerking: Ondersteuning voor Drag’N’Print™ is niet voor alle printers beschikbaar.
Start de cd met stuur programma's, klik op View Documentation (Documentatie weergeven) en klik op Software and utilities (Software en hulpprogramma's) voor gedetailleerde configuratie-instructies.

Macintosh

Opmerking: Een PPD-bestand (PostScript-printerbeschrijvingsbestand) geeft UNIX- of Macintosh-computers
gedetailleerde informatie over de mogelijkheden van de printer.
Als Macintosh-gebruikers willen afdrukken op een netwerkprinter, moeten zij een speciaal PPD-bestand installeren en een bureaubladprinter maken op de computer (Mac OS 9.x), of een afdrukwachtrij maken in Afdrukbeheer (Mac OS X).

Mac OS X

Stap 1: Aangepast PPD-bestand installeren
1 Installeer een PostScript-printerbeschrijvingsbestand (PPD) op de computer.
a Plaats de cd met stuurprogramma's. b Dubbelklik op het installatiepakket voor de printer.
Opmerking: Een PPD-bestand geeft Macintosh-computers gedetailleerde informatie over de mogelijkheden van
de printer.
c Klik in het welkomstscherm op Continue (Ga door) en klik nogmaals op Continue nadat u het Leesmij-
bestand hebt gelezen.
d Lees de licentieovereenkomst door, klik op Continue (Ga door) en klik op Agree (Akkoord) om akkoord te
gaan met de voorwaarden van de licentieovereenkomst.
e Kies een bestemming en klik op Continue (Ga door). f Klik in het scherm Easy Install (Standaard) op Install (Installeer). g Voer uw wachtwoord in en klik op OK. Alle benodigde software wordt op de computer geïnstalleerd. h Klik op Close (Sluit) wanneer de installatie is voltooid.
Macintosh
22
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
Stap 2: Afdrukwachtrij maken in Afdrukbeheer of Printerconfiguratie
Afdrukken via AppleTalk gebruiken
Voer de volgende stappen uit om een afdrukwachtrij te maken met behulp van Afdrukken via AppleTalk.
1 Open de Finder, klik op Programma's en vervolgens op Hulpprogramma's. 2 Dubbelklik op Afdrukbeheer of Printerconfiguratie. 3 Kies Voeg printer toe in het menu Printers. 4 Kies AppleTalk in het pop-upmenu.
Opmerking: Zoek op de pagina met netwerkinstellingen onder het kopje AppleTalk op welke zone of printer moet
worden geselecteerd.
5 Selecteer de AppleTalk-zone in de lijst. 6 Selecteer de nieuwe printer in de lijst en klik op Voeg t oe. 7 Printerinstallatie controleren:
a Open de Finder, klik op Programma's en vervolgens op Teksteditor. b Kies de optie Druk af in het menu Archief. c Kies Overzicht in het pop-upmenu Aantal en pagina's.
Opmerking: Als u niet weet welke printer u moet selecteren, zoekt u op de pagina met netwerkinstellingen onder
het kopje "AppleTalk" naar de standaardnaam van de printer.
Als het PPD-bestand dat wordt weergegeven in het venster Overzicht het juiste bestand is voor de printer, is de installatie voltooid.
Als het PPD-bestand dat wordt weergegeven in het venster Overzicht niet het juiste bestand is voor de printer, verwijdert u de printer uit de lijst in Afdrukbeheer of Printerconfiguratie en herhaalt u Stap 1: Aangepast PPD-bestand installeren.
Afdrukken via IP gebruiken
Voer de volgende stappen uit om een afdrukwachtrij te maken met behulp van Afdrukken via IP. Raadpleeg Stap 2: Afdrukwachtrij maken in Afdrukbeheer of Printerconfiguratie voor informatie over het mak en van een AppleTalk-
afdrukwachtrij.
1 Open de Finder, klik op Programma's en vervolgens op Hulpprogramma's. 2 Dubbelklik op Afdrukbeheer of Printerconfiguratie. 3 Kies Voeg printer toe in het menu Printers. 4 Kies Afdrukken via IP in het pop-upmenu. 5 Typ in het vak Printeradres het IP-adres of de DNS-naam van de printer. 6 Kies Lexmark in het pop-upmenu Printermodel. 7 Selecteer de nieuwe printer in de lijst en klik op Voeg t oe. 8 Printerinstallatie controleren:
a Open de Finder, klik op Programma's en vervolgens op Teksteditor. b Kies de optie Druk af in het menu Archief.
Macintosh
23
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk
c Kies Overzicht in het pop-upmenu Aantal en pagina's. d Voer de volgende stappen uit:
Als het PPD-bestand dat wordt weergegeven in het venster Overzicht het juiste bestand is voor de
printer, is de installatie voltooid.
Als het PPD-bestand dat wordt weergegeven in het venster Overzicht niet het juiste bestand is voor de printer, verwijdert u de printer uit de lijst in Afdrukbeheer of Printerconfiguratie en herhaalt u Stap 1: Aangepast PPD-bestand installeren.
Mac OS 9.x
Stap 1: Aangepast PPD-bestand installeren
1 Plaats de cd met stuurprogramma's.
a Dubbelklik op Classic en vervolgens op het installatiepakket voor de printer. Opmerking: Een PPD-bestand geeft Macintosh-computers gedetailleerde informatie over de mogelijkheden van
de printer.
b Kies de benodigde taal en klik vervolgens op Continue (Ga door). c Lees het Leesmij-bestand door en klik op Continue (Ga door). d Lees de licentieovereenkomst door, klik op Continue (Ga door) en klik op Agree (Akkoord) om hiermee
akkoord te gaan.
e Klik in het scherm Easy Install (Standaard) op Install (Installeer). Alle benodigde bestanden worden op de
computer geïnstalleerd.
f Klik op Close (Sluit) wanneer de installatie is voltooid. Opmerking: U kunt het PPD-bestand voor de printer ook als onderdeel van een softwarepakket downloaden vanaf
de website van Lexmark: www.lexmark.com.
Stap 2: Bureaubladprinter maken
1 Selecteer in de Kiezer het stuurprogramma voor de LaserWriter 8. 2 Als u een netwerk met routers hebt, selecteert u de standaardzone in de lijst. Voor het selecteren van de zone
zoekt u in de pagina met netwerkinstellingen onder AppleTalk naar Zone.
3 Selecteer de nieuwe printer. 4 V oor het selecteren v an de printer zoekt u op de pagina met netwerkinstellingen onder het kopje "AppleTalk" naar
de standaardnaam van de printer.
5 Klik op Maak aan. 6 Controleer of er in de Kiezer naast de printernaam een pictogram verschijnt. 7 Sluit het venster Kiezer. 8 Controleer de printerinstallatie.
a Klik op het bureaubladsymbool van de printer die zojuist is toegevoegd. b Kies Print Als in het gedeelte van het menu over het PostScript-printerbeschrijvingsbestand (PPD) het juiste bestand
voor de printer wordt weergegeven, is de printerinstallatie voltooid.
Als het PPD-bestand dat wordt weergegeven in het gedeelte over het PPD-bestand va n het menu niet
overeenkomt met uw printer, herhaalt u Stap 1: Aangepast PPD-bestand installeren.
Æ Wijzig configuratie.
Macintosh
24
Stuurprogramma's installeren voor afdrukken via het netwerk

UNIX/Linux

De printer ondersteunt vele UNIX- en Linux-platforms, zoals Sun Solaris en Red Hat. Bezoek de website van Lexmark op
www.lexmark.com voor een volledige lijst met ondersteunde UNIX- en Linux-platforms.
Opmerking: De softwarepakketten voor Sun Solaris en Linux zijn beschikbaar op de cd met stuurprogramma's en
op de website van Lexmark op www.lexmark.com.
Wij leveren een pakket met printerstuurprogramma's voor elk ondersteund UNIX- en Linux-platform. Elk pakket bevat tevens een Gebruikershandleiding met gedetailleerde instructies voor de installatie en het gebruik van Lexmark-printers in UNIX- en Linux-omgevingen.
U kunt deze pakketten downloaden via de website van Lexmark. U kunt het pakket met de benodigde stuurprogramma's ook vinden op de cd met stuurprogramma's.

NetWare

De printer ondersteunt Novell Distributed Print Services (NDPS/iPrint). De meest recente informatie over het installeren van een netwerkprinter in een NetWare-omgeving vindt u op de cd met stuurprogramma's. Klik op View Documentation (Documentatie weergeven).
UNIX/Linux
25
4

Opties installeren en verwijderen

VOORZICHTIG: Als u geheugenkaarten of optionele kaarten wilt installeren nadat u de printer gebruiksklaa r hebt
gemaakt, moet u eerst de printer uitzetten en de stekker van het netsnoer uit het stopcontact halen. Als u andere apparaten hebt aangesloten op de printer, schak el dez e dan ook uit en haal de kabels uit de printer.
U kunt de geheugencapaciteit van de printer aanpassen en de aansluitingsmogelijkheden vergroten door optionele kaarten toe te voegen. U kunt deze instructies ook gebruiken om u te helpen bij het vinden van opties die moeten worden verwijderd. De instructies in dit gedeelte beslaan de volgende opties:
Interne opties:
Geheugenkaarten Printergeheugen Flashgeheugen Lettertypen
Firmwarekaarten Streepjescode ImageQuick™ IPDS en SCS/TNe PrintCryption™
Opmerking: U hebt een kruiskopschroevendraaier nodig om de klep van de systeemkaart te verwijderen.
Andere interne opties Vaste schijf van printer RS-232 seriële interfacekaart Parallelle 1284-B-interfacekaart MarkNet N8000 Series interne printerservers (ook wel interne netwerkadapters of INA's genoemd)
Andere opties:
Duplexeenheid (alleen instructies voor het verwijderen)
Finisher
Hoge-capaciteitslader
Optionele lader (alleen instructies voor het verwijderen)
Opties installeren en verwijderen
26
Opties installeren en verwijderen

Klep van systeemkaart verwijderen

U dient de klep van de systeemkaart te verwijderen om geheugenkaarten, een firmwarekaart, een vaste schijf of een optionele kaart te kunnen installeren.
Achterklep
Deze printer heeft een Kensington Security Slot, dat compatibel is met een vergrendeling van Kensington om de klep van de systeemkaart te beveiligen. Deze moet mogelijk worden ontgrendeld voordat de klep van de systeemkaart kan worden verwijderd.
Kensington security slot
Klep van systeemkaart verwijderen
27
Opties installeren en verwijderen
U hebt een kruiskopschroevendraaier nummer 2 nodig om de klep van de systeemkaart te verwijderen.
Schroeven
Schroeven
1 Draai de acht schroeven op de klep van de systeemkaart los. Verwijder de schroeven niet helemaal.
Waarschuwing: De klep van de systeemkaart moet worden teruggeplaatst voordat u de printer gaat bedienen.
2 Schuif de klep omhoog en weg van de printer.
Klep van systeemkaart verwijderen
28
Opties installeren en verwijderen
3 Zoek aan de hand van de afbeelding de connector voor de kaart die u wilt installeren of verwijderen.
Connectoren voor flashgeheugen- of firmwarekaarten
Optionele vaste schijf
Optionele kaart

Geheugenkaart installeren

Geheugenconnectoren
Parallelle connector
Ethernet-connector
USB-connector
Optionele kaartklep
V o lg de onderstaande instructies voor het installeren van printergeheugenkaarten.
Opmerking: Geheugenkaarten die zijn ontworpen voor andere Lexmark-printers, werken mogelijk niet met uw
printer.
1 Verwijder de klep van de systeemkaart. (Raadpleeg Klep van systeemkaart verwijderen .) 2 Open de vergrendelingen aan beide uiteinden van de connector voor de geheugenkaart. 3 Haal de geheugenkaart uit de verpakking.
Waarschuwing: Geheugenkaarten kunnen gemakkelijk beschadigd raken door statische elektriciteit. Raak daarom
eerst een metalen voorwerp, zoals het frame van de printer, aan voordat u een geheugenkaart aanraakt.
Raak de aansluitpunten aan de rand van de kaart niet aan. Bewaar de verpakking.
4 Breng de uitsparingen aan de onderkant van de kaart op één lijn met de uitsparingen op de connector.
Geheugenkaart installeren
29
Opties installeren en verwijderen
5 Druk de geheugenkaart stevig op de connector totdat de vergrendelingen aan beide zijden van de connector
vastklikken. U zult wellicht enige kracht moeten uitoefenen om de kaart volledig in de connector te drukken.
Uitsparingen
6 Zorg ervoor dat beide vergrendelingen in de uitsparingen aan beide zijden van de kaart passen.

Een flashgeheugenkaart of firmwarekaart installeren

Opmerking: Firmware- en flashgeheugenkaarten die zijn ontworpen voor andere Lexmark-printers werken
mogelijk niet met uw printer.
1 Verwijder de klep van de systeemkaart (zie Klep van systeemkaart verwijderen).
Waarschuwing: Flashgeheugenkaarten en firmwarekaarten kunnen gemakkelijk beschadigd raken door statische
elektriciteit. Raak daarom eerst een metalen voorwerp, zoals het frame van de printer, aan voordat u een kaart aanraakt.
2 Haal de flashgeheugenkaart of de firmwarekaart uit de verpakking.
Raak de metalen pinnen aan de onderkant van de kaart niet aan. Bewaar de verpakking.
3 Houd de flashgeheugen- of firmwarekaart vast bij de vergrendelingsklemmen en breng de plastic pinnen op de
kaart op één lijn met de gaten in de systeemkaar t.
Vergrendelingsklemmen
Pinnen
Een flashgeheugenkaart of firmwarekaart installeren
30
Opties installeren en verwijderen
4 Druk de flashgeheugen- of firmwarekaart stevig op zijn plaats en laat de vergrendelingsklemmen los.
De volledige lengte van de connector op de flashgeheugen- of firmwarekaart moet in aanraking zijn met de systeemkaart en hierin vastzitten.
Let erop dat de connectoren niet beschadigd raken.

Vaste schijf installeren

Waarschuwing: Vaste schijven k unnen gemakkelijk beschadigd raken door statische elektriciteit en fysieke schokken
(bijvoorbeeld als u ze laat vallen). Raak eerst een metalen voorwerp, z oals het fr ame v an de printer, aan voordat u de vaste schijf aanraakt.
Vaste schijf installeren
31
Opties installeren en verwijderen
Als een optionele kaart is geïnstalleerd, moet u deze mogelijk verwijderen voordat u de vaste schijf installeert.
1 Verwijder de klep van de systeemkaart (zie Klep van systeemkaart verwijderen). 2 Breng de connector op de lintkabel op één lijn met de connector op de systeemkaart en druk ze in elkaar.
3 Draai de vaste schijf om en druk de drie staafjes op de montageplaat in de gaatjes in de systeemkaart. De vaste
schijf klikt op zijn plaats.
Vaste schijf installeren
32
Opties installeren en verwijderen

Optionele kaart installeren

Uw printer heeft een uitbreidingskaartsleuf die geschikt is voor diverse optionele kaarten. In de volgende tabel wordt de functie van deze kaarten beschreven.
Kaart Functie
Interne MarkNet printerserver (N8000-serie)
Seriële/parallelle 1284-C interfacekaart
Coax/Twinax-adapterkaart voor SCS Hiermee voegt u een coax- of twinax-netwerkpoort toe. Draadloze 802.11g-printeradapter Hiermee maakt u verbinding met een optionele interne Mar k Net
Opmerking: Het netwerkmodel wordt geleverd met een geïnstalleerde Ethernet-printerserver.
Voor het installeren van deze opties hebt u een kleine kruiskopschroevendraaier nodig.
Hiermee voegt u een Ethernet-, Token-Ring- of glasve z elpoort toe voor het aansluiten van uw printer op een netwerk.
Hiermee voegt u een seriële RS-232C- en parallelle 1284-C-interfacepoort toe.
printerserver (N8000-serie) voor draadloos afdrukken met 802.11g (VS of internationaal).
1 Verwijder de klep van de systeemkaart (zie Klep van systeemkaart verwijderen). 2 Verwijder de schroef van het metalen plaatje dat de connectorsleuf bedekt en verwijder vervolgens het plaatje.
Bewaar de schroef.
Waarschuwing: Optionele kaarten zijn uitermate gevoelig voor statische elektriciteit. Raak daarom eerst een metalen
voorwerp, zoals het frame van de printer, aan voordat u een optionele kaart aanraakt.
3 Haal de optionele kaart uit de verpakking.
Bewaar de verpakking.
Optionele kaart installeren
33
Opties installeren en verwijderen
4 Breng de connector op de optionele kaart op één lijn met de connector op de systeemkaart.
De kabelconnectoren aan de zijkant van de optionele kaart moeten in de connectorsleuf passen.
5 Druk de optionele kaar t stevig in de connector.
6 Draai de schroeven vast om de kaart aan de systeemkaart te bevestigen.
Optionele kaart installeren
34
Opties installeren en verwijderen

De klep van de systeemkaart aanbrengen

Als u klaar bent met het installeren van kaarten op de systeemkaart van de printer, plaatst u de klep van de systeemkaart terug.
1 Houd de gaten in de klep voor de schroeven op de printer.
Gat
2 Plaats de klep tegen de printer en schuif de klep naar beneden.
3 Draai de acht schroeven vast.
De klep van de systeemkaart aanbrengen
35
Opties installeren en verwijderen

De optionele hoge-capaciteitslader uitlijnen

Opmerking: Als de hoge-capaciteitslader niet recht is geplaatst, kan het pap ier vastlopen.

Opvulplaatjes voor het verstellen van de hoogte installeren

Als de pinnen op de hoge-capaciteitslader zich niet op één lijn bevinden met de corresponderende gaten, pas dan de hoogte van de lader aan.
U kunt het vooraf geïnstalleerde opvulplaatje verwijderen of twee opvulplaatjes plaatsen tussen elk zwenkwieltje en de onderkant van de hoge-capaciteitslader.
Volg onderstaande stappen om opvulplaatjes te plaatsen of te verwijderen.
1 Stel het hoogteverschil tussen de pinnen van de hoge-capaciteitslader en de gaten in de montageplaat vast.
2 Plaats de hoge-capaciteitslader op de vloer of een geschikte ondergrond. 3 Verwijder de vier schroeven waarmee een van de zwenkwieltjes aan de hoge-capaciteitslader is bevestigd. 4 Plaats of verwijder opvulplaatjes.
Opvulplaatjes plaatsen:
a Steek de vier schroeven door het zwenkwieltje. b Plaats de opvulplaatjes op de schroeven.
De optionele hoge-capaciteitslader uitlijnen
36
Opties installeren en verwijderen
c Breng de schroeven op één lijn met de schroefgaten op de hoge-capaciteitslader en steek ze erdoor.
Het vooraf geïnstalleerde opvulplaatje verwijderen:
a Verwijder het opvulplaatje van de bovenkant van het zwenkwieltje. b Steek de vier schroeven door het zwenkwieltje. c Breng de schroeven op één lijn met de schroefgaten op de hoge-capaciteitslader en steek ze erdoor.
5 Draai het opvulplaatje vast met de vier schroeven. 6 Herhaal de stappen 3 tot en met 5 om opvulplaatjes te plaatsen of te verwijderen op de overige drie zwenkwieltjes.
Opmerking: Als het installeren of verwijderen van opvulplaatjes de hoge-capaciteitslader niet op de juiste hoogte
brengt, is het mogelijk nodig dat u de hoogte van de voeten van uw printerkast of printerbasis verstelt.

De marges op de optionele hoge-capaciteitslader aanpassen

1 Stel de hoge-capaciteitslader in als de standaardpapierlade.
a Zorg ervoor dat de printer is ingeschakeld en dat het bericht Gereed wordt weergegeven. b Druk op op het bedieningspaneel. c Druk op totdat Menu Papier verschijnt, en druk vervolgens op . d Druk op to tdat Standaardbron verschijnt, en druk vervolgens op . e Druk op totdat Lade 3 of Lade 5 verschijnt (afhankelijk van welke lade als hoge-
capaciteitslader is ingesteld) en druk vervolgens op .
Het bericht Selectie verzenden verschijnt op het display.
2 Zet de printer uit en druk de testpagina's voor afdrukkwaliteit af. Zie Problemen met de afdrukkwaliteit
oplossen.
Gooi de eerste afgedrukte pagina weg. Vouw een van de afgedrukte pagina's dubbel en vergelijk de bovenste marge met de onderste marge. Als de
marges niet met elkaar overeenkomen, gaat u verder met stap 3.
3 Verwijder de hoge-capaciteitslader uit de printer. Zie De hoge-capaciteitslader verwijderen. 4 Open en verwijder al het papier uit de hoge-capaciteitslader.
De marges op de optionele hoge-capaciteitslader aan passen
37
Opties installeren en verwijderen
5 Draai de schroeven los.
6 Schuif de metalen plaat naar rechts om de bovenste marge kleiner te maken, of naar links om de bovenste marge
groter te maken.
7 Draai de schroeven weer vast. 8 Plaats het papier terug in de hoge-capaciteitslader en bevestig deze weer op de printer.
De marges op de optionele hoge-capaciteitslader aan passen
38
Opties installeren en verwijderen

De optionele finisher uitlijnen

Opmerking: Als de finisher niet recht is geplaatst, kan het papier vastlopen.

De finisher uitlijnen met de printer

De volgende drie onderdelen moeten recht zijn geplaatst om papierstoringen te voorkomen.
Uitlijnmarkeringen
Pin van de montageplaat
Gat in finisher
Ruimte (voor opvulplaatjes)
1 De pinnen in de montageplaat moeten in de gaten van de finisher vallen. 2 De ruimte tussen de printer en de finisher moet boven- en onderaan hetzelfde zijn. 3 De uitlijnmarkeringen bovenop de finisher moeten zich op één lijn bevinden met de hoeken van de klep aan de
zijkant van de printer.
De optionele finisher uitlijnen
39
Opties installeren en verwijderen
4 Schuif de finisher naar de printer totdat de finisher aan de pinnen van de montageplaat zit.
Er is een klik te horen als de finisher stevig op zijn plaats zit. Raadpleeg De finisher in hoogte verstellen als de pinnen zich niet in de gaten van de finisher bevinden. Anders
gaat u naar De zijkanten van de finisher uitlijnen.

De finisher in hoogte verstellen

Ga als volgt te werk als de gaten op de finisher zich boven of onder de pinnen op de montageplaat bevinden.
Pin
Gat in finisher
1 Bepaal of de pinnen zich boven of onder de gaten in de finisher bevinden.
De optionele finisher uitlijnen
40
Opties installeren en verwijderen
2 Draai de duimschroeven van de geleiderail los.
3 Verdraai de verstelknoppen totdat de gaten in de finisher zich op dezelfde hoogte bevinden als de pinnen.
Draai de verstelknoppen met de klok mee om de finisher omhoog te brengen. Draai de verstelknoppen tegen de wijzers van de klok in om de finisher omlaag te brengen.
4 Schuif de finisher naar de printer totdat de finisher aan de pinnen van de montageplaat zit.
Er is een klik te horen als de finisher stevig op zijn plaats zit. Raadpleeg De zijkanten van de finisher uitlijnen als de pinnen in de gaten kunnen maar de finisher niet op zijn
plaats klikt. Anders gaat u naar De bovenkant van de finisher uitlijnen.
De optionele finisher uitlijnen
41
Opties installeren en verwijderen

De zijkanten van de finisher uitlijnen

Ga als volgt te werk als de afstand tussen de finisher en de printer boven- en onderaan niet hetzelfde is.
1 Draai de duimschroeven van de geleiderail los.
De optionele finisher uitlijnen
42
Opties installeren en verwijderen
Als u de plaat van de geleiderail al omhoog of omlaag hebt gebracht, zijn de duimschroeven al losgedraaid.
2 V e rdraai de verstelknoppen op de achterkant om de boven- en onderkant van de finisher op dezelfde hoogte te
brengen als de printer. Draai de verstelknoppen met de klok mee om de bovenkant van de finisher dichter naar de printer te brengen. Draai de verstelknoppen tegen de wijzers van de klok in om de bovenkant van de finisher verder v an de printer te
plaatsen.
3 Schuif de finisher naar de printer totdat de finisher aan de pinnen van de montageplaat zit.
Er is een klik te horen als de finisher stevig op zijn plaats zit.
De optionele finisher uitlijnen
43
Opties installeren en verwijderen

De bovenkant van de finisher uitlijnen

Ga als volgt te werk als de uitlijnmarkeringen bovenop de finisher zich niet op één lijn bevinden met de hoeken van de klep aan de zijkant van de printer.
Opmerking: Controleer altijd de uitlijning van de printer en de bovenkant van de finisher als u de printer of finisher
hebt verplaatst.
1 Draai de duimschroeven van de geleiderail los.
Als u al aanpassingen hebt uitgevoerd, zijn de duimschroeven al losgedraaid.
2 Verdraai de verstelknoppen om de zijkant van de finisher omhoog of omlaag te brengen.
Draai de verstelknoppen met de klok mee om de finisher omhoog te brengen. Draai de verstelknoppen tegen de wijzers van de klok in om de finisher omlaag te brengen.
De optionele finisher uitlijnen
44
Opties installeren en verwijderen
3 Draai de duimschroeven van de geleiderail vast. 4 Schuif de finisher naar de printer totdat de finisher aan de pinnen van de montageplaat zit.
Er is een klik te horen als de finisher stevig op zijn plaats zit.

De wieltjes van de finisher verstellen

Verstel de wieltjes van de finisher zodat de standaard blijft uitgelijnd als deze wordt verplaatst. De wieltjes verstellen en vergrendelen:
1 V erdraai de v erstelknoppen links en rechts aan de bovenkant van de achterste wieltjes tot de wieltjes op de grond
staan. Draai de verstelknoppen met de klok mee om de wieltjes naar beneden te brengen.
2 Draai de wieltjes tot de vergrendelingsknoppen zich op één lijn bevinden met de basis van de finisher.
De wieltjes van de finisher verstellen
45
Opties installeren en verwijderen
3 Draai de vergrendelingsknoppen tegen de wijzers van de klok in, tegen de basis van de finisher aan.

De perforatiefunctie in de optionele finisher aanpassen

U kunt de uitlijning van de perforatiegaten met ongeveer 4 mm aanpassen. Dit kan handig zijn wanneer u bijvoorbeeld de perforatiegaten op het papier wilt centreren of wanneer u een afdruktaak in verschillende finishers wilt perforeren.
Opmerking: De hieronder beschreven procedures worden voor finishers met een perforatiefunctie voor z owel drie
als vier gaten gebruikt.
1 Controleer of de printer en de finisher correct zijn uitgelijnd.
Als de uitlijning niet juist is, raadpleeg dan De bovenkant van de finisher uitlijnen voor instructies. Druk vervolgens een ander vel papier af en perforeer dit om te zien of uitlijning noodzakelijk is.
Als uitlijning nodig is, gaat u verder met stap 2.
De perforatiefunctie in de optionele finisher aanpassen
46
Opties installeren en verwijderen
2 Neem een vel papier dat u in een vorige stap in de finisher hebt geperforeerd en vouw het papier zodanig dat het
onderste perforatiegat zich precies op het bovenste perforatiegat bevindt.
Onderkant bevindt zich onder de bovenkant
Onderkant bevindt zich boven de bovenkant
3 Controleer of de rand van de onderkant van de pagina zich boven of onder de bovenste rand van de pagina
bevindt.
4 Draai de duimschroeven van de geleiderail los.
Opmerking: Draai de verstelknoppen maximaal drie keer volledig rond, geteld vanaf de startpositie. Wanneer u de
verstelknoppen vaker dan drie keer draait, kunnen papierstoringen optreden.
De perforatiefunctie in de optionele finisher aanpassen
47
Opties installeren en verwijderen
5 Draai beide verstelknoppen rond zoals hieronder wordt aangegeven. Het aantal keren ronddraaien geldt voor
zowel het omhoog als het omlaag brengen van de zijkant van de finisher.
Wanneer u de knop een halve slag draait, verschuift de positie van het perforatiegat circa eenderde tot de helft van de afstand tot het perforatiegat.
Draai de knoppen rechtsom om de onderkant van het papier naar beneden te brengen. Draai de knoppen een kwartslag linksom om de onderkan t van het papier naar boven te brengen.
6 Draai de duimschroeven van de geleiderail vast.
7 Druk nog een vel papier af en perforeer het. 8 Herhaal stap 2 en 3. Als de gaten niet goed zijn uitgelijnd, herhaal dan stap 3 t/m 8.
De perforatiefunctie in de optionele finisher aanpassen
48
Opties installeren en verwijderen

De duplexeenheid verwijderen

1 Zet de printer uit. 2 Open de klep van de duplexeenheid.
3 Draai de duimschroeven los waarmee de duplexeenheid is bevestigd.
De duplexeenheid verwijderen
49
Opties installeren en verwijderen
4 Schuif de duplexeenheid naar buiten.
5 Sluit de klep van de duplexeenheid.
De duplexeenheid verwijderen
50
Opties installeren en verwijderen

De hoge-capaciteitslader verwijderen

1 Zet de printer uit. 2 Haal het netsnoer v an de hoge-capaciteitslader uit het stopcontact. 3 Maak de interface-kabel aan de zijkant van de hoge-capaciteitslader los.
4 Schuif de hoge-capaciteitslader weg van de printer.
5 Verwijder de hoge-capaciteitslader van de geleiderail.
De hoge-capaciteitslader verwijderen
51
Opties installeren en verwijderen
6 Til de geleiderail omhoog en trek deze weg van de montageplaat.
7 Verwijder de inbussleutel uit de houder in de hoge-capaciteitslader.
De hoge-capaciteitslader verwijderen
52
Opties installeren en verwijderen
8 Verwijder de vier schroeven waarmee de montageplaat is bevestigd.
9 Plaats de twee zijkleppen in de schroefgaten in de optionele lader totdat de kleppen vastklikken.
De hoge-capaciteitslader verwijderen
53
Opties installeren en verwijderen

Een optionele lader verwijderen

1 Zet de printer uit. 2 Haal het netsnoer uit het stopcontact.
Opmerking: Voorkom overbelasting van het elektriciteitsnet door de printer aan te sluiten op een geaard
stopcontact op een circuit met een aardlekschakelaar.
3 Koppel de USB- of Ethernet-kabel los van de printer.
Als u andere apparaten hebt aangesloten op de printer, schakel deze dan uit en haal de kabels uit de printer.
VOORZICHTIG: Deze printer weegt 77 – 107 kg en moet door ten minste vier mensen worden opgetild. Zorg ervoor
dat er genoeg mensen zijn om u te helpen als u de printer wilt verplaatsen of optillen. Gebruik bij het tillen de handgrepen aan de zijkanten.
4 Til de printer op en verwijder deze van de optionele lader.
VOORZICHTIG: Een optionele lader weegt 18,5 kg. Vraag iemand u te helpen bij het tillen.
Een optionele lader verwijderen
54
5 Til de optionele lader op.
Opties installeren en verwijderen
Een optionele lader verwijderen
55
5

Afdrukken

Dit hoofdstuk bevat informatie over het naar de printer sturen van een afdruktaak, het afdrukken van beveiligde taken, het annuleren van een afdruktaak of het afdrukken van een pagina met menu-instellingen, een lettertypelijst en een directorylijst. Raadpleeg Papierstoringen voorkomen of Afdrukmateriaal bewaren voor tips over het vermijden van papierstoringen en de opslag van afdrukmateriaal.

Afdruktaak naar de printer sturen

Een printerstuurprogramma is software die zorgdraagt voor de communicatie tussen de computer en de printer. Als u in een toepassing de optie Afdrukken kiest, wordt een venster van het printerstuurprogramma geopend. U kunt nu de instellingen selecteren die nodig zijn voor de afdruktaak. Afdrukinstellingen die in het printerstuurprogramma worden geselecteerd, schakelen de vanaf het printerbedieningspaneel ingestelde standaardinstellingen uit.
Wellicht moet u in het afdrukvenster op Eigenschappen of Instellingen klikken voor een overzicht van alle beschikbare printerinstellingen die u kunt veranderen. Als u niet bekend bent met een van de opties in het venster van het printerstuurprogramma, opent u de on line Help voor meer informatie.
Als u de meegeleverde speciale printerstuurprogramma's van Lexmark gebruikt, worden alle voorzieningen van de printer ondersteund. De meest recente versies van de stuurprogramma's en een volledige beschrijving van de stuurprogrammapakketten en stuurprogrammaondersteuning van Lexmark vindt u op de website van Lexmark. U kunt ook de systeemstuurprogramma's gebruiken die zijn ingebouwd in het besturingssysteem.
Vanuit een normale Windows-toepassing drukt u als volgt een afdruktaak af:
1 Open het bestand dat u wilt afdrukken. 2 Selecteer in het menu Bestand de optie Afdrukken. 3 Controleer of de juiste printer is geselecteerd in het dialoogvenster. Wijzig eventueel de printerinstellingen (het
aantal af te drukken pagina's of het aantal exemplaren).
4 Klik op Eigenschappen of Opties als u printerinstellingen wilt wijzigen die niet beschikbaar zijn in het eerste
vensteren klik vervolgens op OK.
5 Klik op OK of Afdrukken om de afdruktaak naar de geselecteerde printer te sturen.
Afdrukken
56
Afdrukken

Afdrukken vanaf een apparaat met USB-flashgeheugen

Op het bedieningspaneel bevindt zich een USB-aansluiting (USB Direct interface), zodat u een apparaat met USB­flashgeheugen kunt aansluiten en PDF-documenten kunt afdrukken. Een document afdrukken vanaf een apparaat met USB-flashgeheugen lijkt op het afdrukken van een wachttaak.
Raadpleeg de website van Lexmark op www.lexmark.com voor informatie over geteste en goedgekeurde apparaten met USB-flashgeheugen.
Houd rekening met het volgende als u een apparaat met USB-flashgeheugen op de USB-aansluiting van uw printer aansluit:
USB-apparaten moeten compatibel zijn met de USB 2.0-standaard.
High speed (hoge snelheid) USB-apparaten moeten tevens de full speed (volle snelheid) standaard
ondersteunen. USB-apparaten met alleen low speed (lage snelheid) mogelijkheden worden niet ondersteund.
USB-apparaten moeten het FAT-bestandssysteem gebruiken. Apparaten die zijn geformatteerd met NTFS of een ander bestandssysteem worden niet ondersteund.
Gecodeerde bestanden of bestanden waarvoor u geen afdrukmachtiging hebt kunnen niet worden afgedrukt.
Afdrukken vanaf een apparaat met USB-flashgeheugen:
1 Zorg ervoor dat de printer is ingeschakeld en dat het bericht Gereed of Bezig wordt weergegeven. 2 Sluit een apparaat met USB-flashgeheugen aan op de USB-aansluiting.
Opmerking:
De printer negeert het geheugenapparaat als u het aansluit terwijl de printer een probleem
heeft, zoals een papierstoring.
Het bericht Printer is bezig verschijnt als u het geheugenapparaat aansluit terwijl de printer bezig is met het afdrukken van andere taken. Selecteer Doorgaan, en uw taak zal worden afgedrukt nadat de andere afdruktaken voltooid zijn.
Afdrukken vanaf een apparaat met USB-flashgeheugen
57
Afdrukken
3 Druk op totdat verschijnt naast het document dat u wilt afdrukken en druk vervolgens op .
Er verschijnt een scherm met de vraag hoeveel exemplaren u wilt afdrukken.
USB-station
Exemplaren Mijn_document_01 Mijn_document_02
4 Druk op om één exemplaar af te drukken of voer het aantal exemplaren handmatig in via het numerieke
toetsenblok. Druk vervolgens op . Opmerking: Wacht tot de afdruktaak voltooid is voordat u het apparaat met USB-flashgeheugen loskoppelt van de
USB-aansluiting.
Het document wordt afgedrukt.
Als u het apparaat in de printer laat nadat u het beginscherm van het menu USB hebt verlaten, kunt u nog steeds PDF's als wachttaken op het apparaat afdrukken. Raadpleeg “Beveiligde taken en wachttaken afdrukken”.
1

Afdruktaak annuleren

U kunt een afdruktaak op verschillende manieren annuleren.
Afdruktaken annuleren via het bedien ingspaneel van de printer
Afdruktaken annuleren via een Windows-computer – Afdruktaken annuleren via de taakbalk
Afdruktaken annuler e n via het bureaublad
Afdruktaken annuleren v a naf een Macintosh-co mp uter – Afdruktaken annuleren via een Macintosh-computer met Mac OS 9x.
Afdruktaken annuleren via een Macintosh-computer met Mac OS X.

Afdruktaken annuleren via het bedieningspaneel van de printer

Opmerking: Raadpleeg Bedieningspaneel voor meer informatie over het bedieningspaneel.
Als u een afdruktaak wilt annuleren terwijl deze wordt afgedrukt, en op het display Bezig wordt weergegeven, drukt u op
totdat Taak annuleren verschijnt. Druk vervolgens op . Het bericht Wachtrij wordt geannuleerd wordt
weergegeven tot de taak is geannuleerd.
Afdruktaak annuleren
58
Afdrukken

Afdruktaken annuleren via een Windows-computer

Afdruktaken annuleren via de taakbalk
V oor elke afdruktaak die u naar de printer stuurt, wordt rechts in de taakbalk een klein pictogram in de vorm van een printer weergegeven.
1 Dubbelklik op dit pictogram.
In het printervenster wordt een lijst met afdruktaken weergegeven.
2 Selecteer de taak die u wilt annuleren. 3 Druk op de toets Delete op het toetsenbord.
Afdruktaken annuleren via het bureaublad
1 Minimaliseer alle programma's, zodat het bureaublad wordt weergegeven. 2 Dubbelklik op Deze computer. 3 Dubbelklik op het pictogram Printers.
Er wordt nu een lijst van beschikbare printers weergegeven.
4 Dubbelklik op de printer die u hebt gekozen toen u de afdruktaak verstuurde.
In het printervenster wordt een lijst met afdruktaken weergegeven.
5 Selecteer de taak die u wilt annuleren. 6 Druk op de toets Delete op het toetsenbord.

Afdruktaken annuleren vanaf een Macintosh-computer

Afdruktaken annuleren via een Macintosh-computer met Mac OS 9x.
Als u een afdruktaak naar de printer stuurt, wordt op het bureaublad een pictogram weergege ven dat de geselecteerde printer aangeeft.
1 Dubbelklik op dit pictogram op het bureaublad.
In het printervenster wordt een lijst met afdruktaken weergegeven.
2 Selecteer de taak die u wilt annuleren. 3 Klik op het pictogram Prullenmand.
Afdruktaken annuleren via een Macintosh-computer met Mac OS X.
1 Open Programma'sÆ Hulpprogramma's, en dubbelklik vervolgens op Afdrukbeheer of Printerconfiguratie. 2 Dubbelklik op de printer waarnaar u de afdruktaak hebt verstuurd. 3 Selecteer in het printervenster de afdruktaak die u wilt annuleren. 4 Druk op Verwijder.
Afdruktaak annuleren
59
Afdrukken

Pagina met menu-instellingen afdrukken

U kunt een pagina met menu-instellingen afdrukken om de standaardinstellingen van de printer te bekijken en te controleren of de printeropties correct zijn geïnstalleerd.
1 Zorg ervoor dat de printer is ingeschakeld en dat het bericht Gereed wordt weergegeven. 2 Druk op op het bedieningspaneel. 3 Druk op totdat Rapporten verschijnt en druk vervolgens op . 4 Druk op totdat Pag. Menu-instellingen verschijnt, en druk vervolgens op .
Het bericht Menu-instellingen worden afgedrukt verschijnt op het display. Zodra de pagina met menu-instellingen is afgedrukt, keert de printer terug in de werkstand Gereed.

Pagina met netwerkinstellingen afdrukken

Als de printer is aangesloten op een netwerk, kunt u de netwerkaansluiting controleren door een pagina met netwerkinstellingen af te drukken. Deze pagina bevat ook informatie die van belang is bij het configureren van het afdrukken in een netwerk.
1 Controleer of de printer is ingeschakeld. 2 Druk op op het bedieningspaneel. 3 Druk op totdat Rapporten verschijnt, en druk vervolgens op . 4 Druk op totdat Pag. Netwerkinstell. verschijnt, en druk vervolgens op .
Opmerking: Als een optionele interne MarkNet printerserver (N8000-serie) is geïnstalleerd, verschijnt Ntwrk 1
afdrukken op het display.
5 Controleer het eerste gedeelte van de pagina met netwerkinstellingen om te zien of bij Status wordt aangegeven
dat de printer is aangesloten. Als bij Status wordt aangegeven dat de printer niet is aangesloten, is het mogelijk dat het LAN-aansluitpunt niet
actief is of dat de netwerkkabel niet goed functioneert. Vraag de systeembeheerder om dit probleem op te lossen en druk daarna de pagina me t netwerkinstellingen opnieuw af om te zien of de status is gewijzigd.

Lijst met voorbeelden van lettertypen afdrukken

U kunt als volgt voorbeelden afdrukken van de lettertypen die op dit moment beschikbaar zijn voor de printer:
1 Controleer of de printer is ingeschakeld en of het bericht Gereed op het display verschijnt. 2 Druk op op het bedieningspaneel. 3 Druk op tot Rapporten verschijnt, en druk vervolgens op . 4 Druk op totdat Lettertypen afdr verschijnt, en druk vervolgens op . 5 Druk op totdat naast PCL-emulatie-lettertypen, PostScript-lettertypen of PPDS-lettertypen
verschijnt, en druk vervolgens op .
Pagina met menu-instellingen afdrukken
60
Afdrukken

Directorylijst afdrukken

Een directorylijst bevat de bronnen die zijn opgeslagen in het flashgeheugen of op de vaste schijf. U drukt als volgt deze lijst af:
1 Controleer of de printer is ingeschakeld en of het bericht Gereed op het display verschijnt. 2 Druk op op het bedieningspaneel. 3 Druk op totdat Rapporten verschijnt. 4 Druk op . 5 Druk op totdat Directory afdr verschijnt. 6 Druk op .
Het bericht Directorylijst wordt afgedrukt verschijnt op het display. Zodra de directorylijst is afgedrukt, keert de printer terug naar de werkstand Gereed.

Beveiligde taken en wachttaken afdrukken

De term wachttaak heeft betrekking op alle printtaken, ongeacht het type, die door de gebruiker bij de printer zelf uitgevoerd kunnen worden. Hieronder vallen bijvoorbeeld beveiligde taken, gecontroleerde afdruktaken, gereserveerde afdruktaken, bladwijzers, profielen, of bestanden op een apparaat met USB-flashgeheugen.
Wanneer u een taak naar de printer verstuurt, kunt u in het stuurprogramma opgeven dat de taak in het printergeheugen moet worden opgeslagen. Als de taak is opgeslagen, gaat u naar de printer en gebruikt u het bedieningspaneel van de printer om op te geven wat u met de afdruktaak wilt doen.
Aan alle beveiligde afdruktaken en wachttaken is een gebruikersnaam gekoppeld. Om toegang te krijgen tot beveiligde afdruktaken of wachttaken moet u eerst het soort taak (beveiligd of wachttaak) selecteren, en vervolgens in de lijst met gebruikersnamen uw gebruikersnaam selecteren. Nadat u uw gebruikersnaam hebt geselecteerd, kunt u al uw beveiligde taken afdrukken, of u kunt één afdruktaak selecteren. Vervolgens kunt u selecteren hoeveel exemplaren u wenst of u kunt de afdruktaak annuleren.

Beveiligde taak afdrukken

Wanneer u een beveiligde taak naar de printer stuurt, dient u via het stuurprogramma een PIN-code (persoonlijk identificatienummer) in te voeren. De PIN-code moet bestaan uit vier cijfers van 0 tot en met 9. De afdruktaak wordt vervolgens in het printergeheugen opgeslagen totdat u dezelfde viercijferige PIN-code invoert via het bedieningspaneel en aangeeft of u de taak wilt afdrukken of verwijderen. Zo weet u zeker dat de afdruktaak niet wordt uitgevoerd voordat u zelf bij de printer bent gearriveerd om de afgedrukte exemplaren op te halen. Geen enkele andere gebruiker van de printer kan de taak uitvoeren zonder de PIN-code.
Windows
1 Selecteer in een tekstverwerker, spreadsheet, browser of andere toepassing BestandÆ Afdrukken. 2 Klik op Eigenschappen. (Als er geen knop Eigenschappen is, klikt u op Instellingen, en vervolgens op
Eigenschappen.)
3 Afhankelijk van het besturingssysteem, is het mogelijk dat u op het tabblad Overige opties moet klikken, en
vervolgens op de optie voor afdruk- en wachttaken. Opmerking: Als u de opties voor
Help en raadpleegt u het gedeelte over bev eiligde afdruktaken of wachttaken. Vervolgens voert u de
instructies van het stuurprogramma uit.
Æ afdruk- en wachttaken en beveiligde afdruktaken niet kunt vinden, klikt u op
Directorylijst afdrukken
61
Afdrukken
4 Voer een gebruikersnaam en een PIN-code in. 5 Verstuur uw afdruktaak naar de printer.
Ga naar de printer als u klaar bent om de afgedrukte beveiligde taak op te halen en voer de stappen “Bij de printer” op pagina 62 uit.
Macintosh
1 Selecteer in een tekstverwerker, spreadsheet, browser of andere toepassing BestandÆ Afdrukken. 2 Selecteer de optie voor het doorsturen van afdruktaken in het pop-upmenu Aantal en pagina's of het pop-
upmenu Algemeen.
a Als u Mac OS 9 gebruikt en het doorsturen van afdruktaken geen optie in het pop-upmenu is, selecteer dan
Plugin-voorkeurenÆ Afdruktijdstipfilters.
b Kijk vervolgens onder de kop Afdruktijdstipfilters, en selecteer de optie voor het doorsturen van
afdruktaken.
c Selecteer vervolgens de optie voor het doorsturen van afdruktaken in het pop-upmenu.
3 Selecteer de optie voor beveiligde afdruktaken. 4 Voer een gebruikersnaam en een PIN-code in. 5 Verstuur uw afdruktaak naar de printer.
Ga naar de printer als u klaar bent om de afgedrukte beveiligde taak op te halen en voer de stappen “Bij de printer” op pagina 62 uit.
Bij de printer
1 Druk op totdat Taken in wacht verschijnt, en druk vervolgens op . 2 Druk op tot Beveiligde taken verschijnt, en druk vervolgens op . 3 Druk op totdat verschijnt naast uw gebruikersnaam en druk vervolgens op . 4 Voer uw PIN-code in.
Raadpleeg PIN-code (persoonlijk identificatienummer) invoeren voor meer informatie.
5 Druk op totdat verschijnt naast de taak die u wilt afdrukken en druk vervolgens op .
Opmerking: Nadat de taak is afgedrukt, wordt deze verwijderd uit het printergeheugen.
Beveiligde taken en wachttaken afdrukken
62
Afdrukken
PIN-code (persoonlijk identificatienummer) invoeren
Als u in het menu Wachttaak het menu-item Beveiligde taak selecteert en vervolgens uw gebruikersnaam selecteert, verschijnt de volgende prompt op het display:
Voer PIN in
*
1 Gebruik het numerieke toetsenblok om de viercijferige PIN-code in te voeren die is gekoppeld aan uw beveiligde
afdruktaak. Opmerking: Tijdens het invoeren van de PIN-code worden sterretjes weergegev en op het displa y, zodat niemand
de code kan zien.
Als u een ongeldige PIN-code invoert, verschijnt een scherm met een waarschuwing.
Als u de PIN-code nogmaals wilt invoeren, wacht u tot het bericht Probeer het opnieuw verschijnt. Vervolgens drukt u op .
Om te annuleren, drukt u op totdat Annuleren verschijnt. Vervolgens drukt u op .
2 Druk op totdat verschijnt naast de taak die u wilt afdrukken en druk vervolgens op .
Opmerking: Nadat de taak is afgedrukt, wordt deze verwijderd uit het printergeheugen.

Wachttaken afdrukken en verwijderen

Wachttaken zoals gecontroleerde, gereserveerde of herhaalde afdruktaken, bladwijzers en USB-flashgeheugentaken functioneren anders en hebben geen PIN-code nodig om te worden afgedrukt. Deze taken worden afgedrukt of gewist van het bedieningspaneel van de printer.
Gecontroleerde afdruktaken
Als u een gecontroleerde afdruktaak verzendt, wordt één exemplaar afgedrukt en blijven de overige exemplaren die u hebt opgegeven in het printergeheugen bewaard. U kunt zo controleren of dit eerste exemplaar naar wens is, voordat u de overige exemplaren afdrukt. Zodra alle exemplaren zijn afgedrukt, wordt de gecontroleerde afdruktaak automatisch uit het printergeheugen verwijderd.
Gereserveerde afdruktaken
Als u een gereserveerde afdruktaak verzendt, wordt de taak niet onmiddellijk afgedrukt. Deze wordt in het geheugen opgeslagen zodat u de taak later kunt afdrukken. De taak wordt bewaard in het geheugen totdat u de taak verwijdert uit het menu "Taken in wacht". Gereserveerde afdruktaken kunnen worden verwijderd als de printer extra geheugen nodig heeft voor de verwerking van andere wachttaken.
Beveiligde taken en wachttaken afdrukken
63
Afdrukken
Herhaalde afdruktaken
Als u een herhaalde afdruktaak naar de printer stuurt, worden alle door u opgegeven exemplaren afgedrukt en wordt de afdruktaak in het printergeheugen opgeslagen, zodat u later nog meer exemplaren kunt afdrukken. U kunt exemplaren blijven afdrukken zolang de afdruktaak zich in het printergeheugen bevindt.
Opmerking: Herhaalde afdruktaken worden automatisch uit het printergeheugen verwijderd op het moment dat de
printer extra geheugen nodig heeft voor de verwerking van andere afdruktaken.
Windows
1 Selecteer in een tekstverwerker, spreadsheet, browser of andere toepassing BestandÆ Afdrukken. 2 Klik op Eigenschappen. (Als er geen knop Eigenschappen is, klikt u op Instellingen, en vervolgens op
Eigenschappen.)
3 Afhankelijk van het besturingssysteem, is het mogelijk dat u op het tabblad Overige opties moet klikken, en
vervolgens op de optie voor afdruk- en wachttaken. Opmerking: Als u de optie voor
gedeelte over Wachttaken of Afdruk- en wachttaken. Voer vervolgens de instructies van het stuurprogramma uit.
Æ afdruk- en wachttaken niet kunt vinden, klikt u op Help en raadpleegt u het
4 Selecteer de gewenste soort wachttaak en stuur de afdruktaak vervolgens naar de printer.
Ga naar de printer als u klaar bent om de afgedrukte beveiligde taak op te halen en voer de stappen “Bij de printer” op pagina 64 uit.
Macintosh
1 Selecteer in een tekstverwerker, spreadsheet, browser of andere toepassing BestandÆ Afdrukken. 2 In het pop-upmenu Aantal en pagina's of het pop-upmenu Algemeen selecteert u de optie voor het doorsturen
van afdruktaken. a Als u Mac OS 9 gebruikt en het doorsturen van afdruktaken geen optie in het pop-upmenu is, selecteer dan
Plugin-voorkeurenÆ Afdruktijdstipfilters.
b Kijk vervolgens onder de kop Afdruktijdstipfilters, en selecteer de optie voor het doorsturen van
afdruktaken.
c Selecteer vervolgens de optie voor het doorsturen van afdruktaken in het pop-upmenu.
3 Selecteer het gewenste soort wachttaak, voer een gebruikersnaam in en stuur vervolgens de afdruktaak naar de
printer. Ga naar de printer als u klaar bent om de afgedrukte beveiligde taak op te halen en voer de stappen “Bij de
printer” op pagina 64 uit.
Bij de printer
1 Druk op totdat Taken in wacht verschijnt, en druk vervolgens op . 2 Druk op totdat verschijnt naast uw gebruikersnaam en druk vervolgens op . 3 Druk op totdat verschijnt naast de soort actie die u wilt uitvoeren:
Alle taken afdrukken Alle taken verwijderen Taak afdrukken Taak verwijderen Exemplaren afdrukken
Beveiligde taken en wachttaken afdrukken
64
Afdrukken
4 Druk op . 5 Druk op totdat verschijnt naast de taak die u zoekt, en druk vervolgens op .
Afhankelijk van de soort afdruktaak en de opdracht die u hebt geselecteerd zal de taak worden afgedrukt of verwijderd.

Standaardladen en optionele laden vullen

Uw printer heeft een standaardlade voor 550 vel. Wellicht hebt u ook een of meerdere optionele laden aangeschaft voor
550 vel. De stappen voor het vullen van een standaardlade of een optionele lade zijn hetzelfde.
Opmerking: De stappen voor het vullen van een optionele hoge-capaciteitslader verschillen van de stappen voor
het vullen van een lade voor 550 vel.
U kunt als volgt afdrukmateriaal plaatsen:
Opmerking: Verwijder laden niet tijdens het uitvoeren van een afdruktaak of wanneer het indicatorlampje op het
bedieningspaneel knippert. Dit zou een papierstoring kunnen veroorzaken.
1 Maak de lade open. 2 Druk de hendel van de papiergeleider aan de zijkant in en schuif de geleider naar de juiste positie voor het
materiaalformaat dat u wilt gebruiken.
3 Buig de vellen enkele malen om de vellen los te maken en waaier ze vervolgens uit. Vouw of kreuk het
afdrukmateriaal niet. Maak op een platte ondergrond een rechte stapel.
Standaardladen en optionele laden vullen
65
Afdrukken
4 Plaats het afdrukmateriaal met de te bedrukken zijde naar beneden in de lade. Voor dubbelzijdig afdrukken met
briefhoofdpapier plaatst u het afdrukmateriaal met de voorbedrukte zijde naar boven in de lade. Opmerking: De stapel afdrukmateriaal mag niet boven de stapelhoogte-indicator uitkomen. Bij een te volle lade
kunnen papierstoringen optreden.
5 Druk de hendel van de papiergeleider aan de voorkant in en schuif de geleider naar de binnenkant van de lade tot
deze licht tegen de zijkant van het afdrukmateriaal rust.
6 Draai aan de knop om aan te geven welk formaat afdrukmateriaal u hebt geplaatst.
Opmerking: Deze instelling dient alleen als visueel geheugensteuntje en heeft geen effect op de werking van de
printer.
7 Schuif de lade in de printer.

Afdrukmateriaal in de universeellader plaatsen

De universeellader is geschikt voor afdrukmateriaal van diverse formaten en soorten, zoals transparanten, briefkaarten, memokaarten en enveloppen. De universeellader kan worden gebruikt voor enkelzijdig of handmatig afdrukken of als extra lade.
De universeellader heeft een capaciteit van ongeveer:
100 vellen papier van 75 g/m
80 vellen 12 x 18 papier van 90 g/m2
55 vellen etiketten
55 vellen karton
50 transparanten
10 enveloppen
1 vel glossy papier (handmatige invoer)
1 vel bannerpapier (297,2 x 1219,2 mm), handmatige invoer Opmerking: Een optionele lade voor bannerpapier kan maximaal 50 vel bannerpapier bevatten, wat in de
universeellader moet worden ingevoerd.
De afmetingen van afdrukmateriaal in de universeellader moeten binnen de volgende grenzen liggen:
Breedte - 69,85 mm tot 304,8 mm
Lengte - 127 mm tot 1219,2 mm
2
Afdrukmateriaal in de universeellader plaatsen
66
Afdrukken
De pictogrammen op de universeellader geven aan hoe u papier van verschillende formaten in de universeellader plaatst en hoe u een envelop waarop u wilt afdrukken moet draaien. Plaats briefhoofdpapier met de voorbedrukte zijde naar boven als u enkelzijdig wilt afdrukken en met de voorbedrukte zijde naar beneden als u dubbelzijdig wilt afdrukken.
12 x 18
123
U kunt als volgt afdrukmateriaal plaatsen:
123
Opmerking: V oeg geen afdrukmateriaal toe en verwijder geen afdrukmateriaal terwijl de printer bezig is met
A3
123
A4
afdrukken vanuit de universeellader of als het indicatielampje op het bedieningspaneel knippert. Dit zou een papierstoring kunnen veroorzaken.
LTR
123
123
B5
123
1 Open de universeellader en verleng de verzonken lade voor het papier dat u wilt gebruiken. 2 Schuif de breedtegeleiders naar de juiste positie.
123
A5
123
Afdrukmateriaal in de universeellader plaatsen
67
Afdrukken
3 Druk de bodemplaat naar beneden totdat deze vastklikt.
Opmerking: Plaats geen voorwerpen op de universeellader. Oefen ook geen kracht uit op de universeellader.
4 Buig de vellen of enveloppen enkele malen om ze los te maken en waaier ze vervolgens uit. Vouw of kreuk het
afdrukmateriaal niet. Maak een rechte stapel op een platte ondergrond. Opmerking: Houd transparanten bij de randen vast en raak de afdrukzijde niet aan. Waaier de stapel
transparanten uit om vastlopen te voorkomen. Zorg dat er geen krassen of vingerafdrukken op de transparanten komen.
Papier
Enveloppen
Transparanten
Afdrukmateriaal in de universeellader plaatsen
68
Afdrukken
5 Plaats het materiaal in de lade en druk op de knop set om het materiaal voor de invoer omhoog te laten komen.
Bepaal de hoogte van de stapel die u plaatst aan de hand van het etiket voor de stapelhoogte.
Papier, transparanten of enveloppen plaatsen Opmerking: De manier waarop papier met een briefhoofd of ander voorbedrukt materiaal in de lade moet worden
geplaatst, is afhankelijk van de opties die u hebt geïnstalleerd.
Plaats enveloppen met de klep naar beneden. Plaats de enveloppen zoals aangegeven door de pictogrammen op de universeellader.
Gebruik geen enveloppen met postzegels, klemmetjes, drukkers, vensters, bedrukte binnenzijde of
zelfklevende sluitingen. Het gebruik van deze enveloppen kan de printer ernstig beschadigen.
Opmerking: Plaats nooit afdrukmateriaal van verschillende formaten tegelijk in de universeellader. Meng geen
afdrukmateriaal van verschillende formaten of soorten in één lade.
Papier met een briefhoofd of ander voorbedrukt materiaal plaatsen
Leg het afdrukmateriaal met de te bedrukken zijde omhoog als u enkelzijdig wilt afdrukken
Leg het afdrukmateriaal met de te bedrukken zijde omlaag als u dubbelzijdig wilt afdrukken
De stapel afdrukmateriaal mag niet boven de stapelhoogte-indicator uitkomen. Bij een te volle lade
kunnen papierstoringen optreden.
6 Stel in het menu Papier het juiste formaat en soort in dat u in de universeellader (Formaat U-lader en Soort U-
lader) hebt geplaatst.
a Druk op op het bedieningspaneel. b Druk op totdat u het menu Papier ziet. c Druk op . d Druk op totdat u Papierformaat/-soort ziet. e Druk op . f Druk op totdat u Formaat/soort U-lader ziet. g Druk op . h Druk op totdat de wordt weergegeven naar het papierformaat dat u wilt gebruiken. i Druk op . j Druk op totdat u Formaat/soort U-lader ziet.
Afdrukmateriaal in de universeellader plaatsen
69
Afdrukken
k Druk op . l Druk op totdat de wordt weergegeven naast het papiersoort dat u wilt gebruiken. m Druk op .
De printer keert terug in de werkstand Gereed.
Universeellader sluiten
1 Verwijder het afdrukmateriaal uit de universeellader. 2 Duw het verlengstuk van de lade terug naar binnen. 3 Druk de universeellader bij de rollen van de printer omlaag om deze vast te klikken voordat u de printer sluit. 4 Sluit de klep van de universeellader.

De hoge-capaciteitslader vullen

In de optionele hoge-capaciteitslader kan 3.000 vel extra worden geplaatst.
Opmerking: Vul de hoge-capaciteitslader altijd alleen met papier.
Ga als volgt te werk om de hoge-capaciteitslader te vullen.
1 Open de bovenklep.
De papiergeleiders zijn in de fabriek afgesteld en zijn wellicht al voor uw papierformaat geconfigureerd.
2 Controleer de positie van de papiergeleiders.
Ga naar stap 6 op pagina 71 als de papiergeleiders zich op de juiste positie bevinden voor het papierformaat dat u wilt plaatsen. Zo niet, ga dan verder met stap 3.
Opmerking: De hoge-capaciteitslader moet op de juiste wijze worden afgesteld voor papier van A4- of Letter-
formaat. Als de papiergeleiders zich niet op de juiste positie bevinden, kan dat problemen opleveren bij het invoeren.
De hoge-capaciteitslader vullen
70
Afdrukken
3 Draai de duimschroeven van de papiergeleider links en rechts los.
4 Schuif de geleiders links en rechts naar de juiste positie voor het papierformaat dat u wilt gebruiken (A4 of Letter).
5 Draai de duimschroeven van de papiergeleider links en rechts vast. 6 Buig de vellen enkele malen om de vellen los te maken. Waaier ze vervolgens uit.
Vouw of kreuk het papier niet. Maak op een platte ondergrond een rechte stapel.
De hoge-capaciteitslader vullen
71
Afdrukken
7 Plaats het papier tegen de papiergeleiders met de te bedrukken zijde naar boven.
Opmerking: Zorg dat de stapel niet hoger is dan de aangegeven maximale hoogte. Bij een te volle lade kan het
papier in de printer vastlopen.
8 Druk op de knop van de papierlade.
De papierlade gaat naar beneden zodat u nog 500 vel papier kunt plaatsen. Opmerking: Als de lade slechts gedeeltelijk is gevuld, laat de sensor de lade niet naar beneden gaan. Plaats meer
papier in de lade om de lade naar beneden te laten gaan.
9 Plaats het papier tegen de papiergeleiders, met de te bedrukken zijde naar boven.
10 Herhaal stap 8 en stap 9 totdat u de lade hebt gevuld of de gewenste hoeveelheid hebt geplaatst.
De hoge-capaciteitslader vullen
72
11 Sluit de bovenklep.
Schuif de hoge-capaciteitslader volledig tegen de printer.

Afdruktips

Afdrukken

Afdrukmateriaal bewaren

Als u het materiaal op de juiste wijze bewaart, kunt u zonder problemen afdrukken. Houd de volgende richtlijnen aan:
U kunt het afdrukmateriaal het beste bewaren in een omgeving met een temperatuur van rond de 21°C en een relatieve vochtigheid van 40%.
Bewaar dozen afdrukmateriaal liever niet op de vloer, maar plaats ze op een pallet of een plank.
Als u losse pakken afdrukmateriaal niet in de oorspronkelijke doos bewaart, legt u de pakken op een vlakke
ondergrond zodat de randen niet omkrullen of kreuken.
Plaats niets boven op de pakken met afdrukmateriaal.

Papierstoringen voorkomen

De meeste papierstoringen kunt u vermijden door zorgvuldig het afdrukmater iaal waarop u afdrukt te kiezen en het op de juiste wijze te plaatsen. Als er toch papier vastloopt, voert u de stappen uit die in V astgelopen papier verwijderen worden beschreven. Als er regelmatig sprake is van papierstoringen, kunt u deze tips gebruiken om papierstoringen te voorkomen:
Raadpleeg Standaardlade n en optionele laden vullen voor informatie over het plaatsen van papier. Zet de verstelbare geleiders in de juiste positie voordat u de lade sluit.
Plaats niet te veel in de papierladen. Zorg ervoor dat het papier aan de binnenkant van de lade onder de capaciteitsmarkering voor het papierformaat en -gewicht dat u wilt gebruiken valt.
Verwijder geen laden terwijl er taken worden afgedrukt.
Gebruik geen papier uit verschillende pakken door elkaar.
Verwijder de onderste en bovenste vellen van een pak voordat u papier plaatst.
Oefen geen kracht uit bij het plaatsen van papier in de universeellader. Anders kan het papier scheef trekken of
omkrullen.
Zorg dat de breedte- en lengtegeleiders voor het papier in de invoerbronnen juist zijn afgesteld.
Buig het papier, waaier het uit en maak er een rechte stapel van voordat u het in de printer plaatst.
Waaier stapels etiketten of transparanten uit voordat u deze in de universeellader plaatst. Als zich storingen
voordoen tijdens het gebruik van de universeellader, probeert u dan het materiaal handmatig met één vel tegelijk te plaatsen.
Plaats nooit gekreukt, gevouwen, vochtig of kromgetrokken papier.
Afdruktips
73
Afdrukken
Gebruik geen papier van verschillende soorten of formaten in één lade.
Gebruik alleen aanbevolen afdrukmateriaal Raadpleeg Richtlijnen voor afdrukmateriaal.
Zorg ervoor dat de aanbevolen afdrukzijde omhoog ligt als u de universeellader of hoge-capaciteitslader vult.
Zorg ervoor dat de aanbevolen afdrukzijde omlaag ligt als u laden 1 tot 4 vult.
Bewaar het afdrukmateriaal in een geschikte omgeving. Raadpleeg Richtlijnen voor afdrukmateriaal.
Als zich herhaaldelijk storingen voordoen in de lade, breng dan de hoogte van de papierstapel in de lade terug
naar niveau A.

Functies van de optionele finisher

Uitvoerladen

De finisher is voorzien van twee uitvoerladen. U kunt de volgende soorten afdrukmateriaal in uitvoerlade 1 laten afleveren:
Normaal papier
Bankpostpapier
Karton
Transparanten
Glossy papier
Etiketten
C5- en B5-enveloppen
Briefhoofdpapier
Voorbedrukt papier
Gekleurd papier
In uitvoerlade 2 kunt u alleen de papierformaten A4 en Letter laten afleveren en de hieronder genoemde papiersoorten:
Normaal papier
Bankpostpapier
Briefhoofdpapier
Voorbedrukt papier
Gekleurd papier
Functies van de optionele finisher
74
Afdrukken

Afdruktaken gesorteerd afleveren

Elke afdruktaak of kopie van een afdruktaak kan verschoven worden afgeleverd, zodat het voor u eenvoudiger is om de stapel documenten in de uitvoerlade te sorteren.
De finisher kan alle verschoven afdruktaken in uitvoerlade 2 stapelen. De hoogte van deze stapel is maximaal 23 mm.
In het printerstuurprogramma of via het bedieningspaneel van de printer kunt u de volgende waarden voor Pagina's verschuiven in het menu Afwerking selecteren:
Waarde Uitvoer
Geen* Hiermee worden alle vellen
Tussen exemplaren
Tussen taken
De fabrieksinstellingen worden aangegeven
met een sterretje (*).
wordt boven op elkaar gestapeld.
Hiermee verschuift u elk exemplaar van een afdruktaak.
Hiermee verschuift u elke afdruktaak.

Nieten

Het nietapparaat bevindt zich achter het toegangsklepje van het nietgedeelte. U kunt normaal papier van 75 - 105 g/m² in de hoek nieten. De finisher kan maximaal 30 geniete sets met afdrukzijde omlaag in uitvoerlade 2 bevatten.
Functies van de optionele finisher
75
Afdrukken
Het maximumaantal vellen dat u kunt nieten is:
Papiergewicht Maximum
75 g/m² papier 30 vellen 90 g/m² papier 25 vellen 105 g/m² papier 20 vellen
Als u meer dan het maximumaantal vellen
niet, kan het nietapparaat vastlopen.
In het printerstuurprogramma of via het bedieningspaneel van de printer kunt u de volgende waarden voor Taak nieten in het menu Afwerking selecteren:
Waarde Uitvoer
Uit* Afdruktaken worden niet
Aan Elke afdruktaak wordt geniet.
De fabrieksinstellingen worden
aangegeven met een sterretje (*).
Als het nietapparaat geen nietjes meer bevat, wordt het bericht Vul nietjes bij op het bedieningspaneel van de printer weergegeven. Als de nietcassette is verwijderen, wordt het bericht Plaats nietcassette weergegeven. Als het nietapparaat met nietjes is gevuld en opnieuw is geplaatst, wordt het bericht niet meer weergegev en.
Verwijder de nietjeshouder en vul de voorraad nietjes aan volgens de aangegeven stappen:
geniet.
1 Druk de vergrendeling in en houd deze ingedrukt.
Vergrendeling
2 Schuif de finisher van de printer vandaan. 3 Laat de vergrendeling los.
Functies van de optionele finisher
76
4 Open de klep van het nietapparaat.
Afdrukken
Nietapparaat
5 Duw de vergrendelingshendel van het nietapparaat omhoog. 6 Draai het nietapparaat naar boven.
Nietapparaat
Vergrendelingshendel van nietapparaat
Functies van de optionele finisher
77
7 Trek de nietjeshouder uit het nietapparaat.
8 Trek de lege nietcassette uit de nietjeshouder.
Afdrukken
9 Gooi de cassette weg.
10 Neem de nieuwe nietcassette uit de verpakking.
Artikelnummer Beschrijving
11K3188 C9xx/T6xx
Nietcassette
Opmerking: Verwijder de tape pas van de nietcassette als deze in de nietjeshouder is geplaatst.
Functies van de optionele finisher
78
11 Plaats de nieuwe cassette.
12 Verwijder de tape van de cassette.
Afdrukken
13 Plaats de nietjeshouder in het nietapparaat.
Druk de nietjeshouder naar beneden tot deze goed vastzit.
Functies van de optionele finisher
79
Afdrukken
14 Draai de nietjeshouder tot deze zich in de gesloten positie bevindt.
15 Sluit de klep van het nietapparaat.
Functies van de optionele finisher
80
Afdrukken
16 Schuif de finisher naar de printer totdat de finisher aan de pinnen van de montageplaat zit.
Er is een klik te horen als de finisher stevig op zijn plaats zit.

Perforeren

U kunt uw afdruktaken met drie of met vier gaten perforeren, afhankelijk van het type finisher dat u hebt. De finisher kan geperforeerde afdruktaken in lade 1 of lade 2 uitvoeren. Transparanten, karton, glossy papier en etiketten kunnen niet worden geperforeerd.
Waarde Uitvoer
Uit* Afdruktaken worden niet
Aan Elke pagina w o rdt
De fabrieksinstellingen worden aangegeven met een sterretje (*).
Tijdens het perforeren van afdruktaken komen de kleine stukjes papier in de perforatiebak terecht. Wanneer de finisher
15.000 vel heeft geperforeerd, wordt het bericht Leeg perforatiebak op het bedieningspaneel van de printer weergegeven.
geperforeerd.
geperforeerd.
Functies van de optionele finisher
81
Afdrukken
Maak de perforatiebak volgens de aangegeven stappen leeg:
Vergrendeling
1 Druk de vergrendeling in en houd deze ingedrukt. 2 Schuif de finisher van de printer vandaan. 3 Laat de vergrendeling los.
Handgreep
4 Til de handgreep van de ingang van de finisher omhoog. 5 Til de perforatiebak op, draai de onderkant naar buiten en verwijder de bak. 6 Laat de handgreep los.
Functies van de optionele finisher
82
Afdrukken
7 Maak de bak leeg.
8 Til de handgreep op. 9 Plaats de bovenkant van de bak in de finisher en draai vervolgens de onderkant van de bak in de finisher.
10 Laat de handgreep los.
11 Schuif de finisher naar de printer totdat de finisher aan de pinnen van de montageplaat zit.
Er is een klik te horen als de finisher stevig op zijn plaats zit.
12 Kijk op het display van het bedieningspaneel.
Het bericht Gereed verschijnt.
Functies van de optionele finisher
83
6

Specificaties voor afdrukmateriaal

Er bestaan verschillende soorten afdrukmateriaal, zoals papier, karton, transparanten, etiketten en enveloppen. De laatste vier soorten afdrukmateriaal worden soms speciaal afdrukmateriaal genoemd. De printer kan kwalitatief hoogwaardige afdrukken maken op allerlei afdrukmateriaal. Er zijn diverse aspecten van afdrukmateriaal die u moet overwegen voordat u gaat afdrukken. In dit hoofdstuk vindt u informatie over het kiezen en bewaren van afdrukmateriaal.

Richtlijnen voor afdrukmateriaal

U voorkomt problemen bij het afdrukken door geschikt afdrukmateriaal voor de printer te kiezen. In de volgende paragrafen vindt u richtlijnen voor het kiezen van het juiste afdrukmateriaal voor de printer. Raadpleeg de Card Stock & Label Guide voor meer informatie over de eigenschappen van afdrukmateriaal. U vindt deze
publicatie op de website van Lexmark op www.lexmark.com/publications.

Papier

Voor een optimale afdrukkwaliteit en betrouwbare invoer, moet u kopieerpapier van 90 g/m2 met de vezel in lengterichting gebruiken. Papier voor algemeen zakelijk gebruik kan ook een acceptabele afdrukkwaliteit opleveren.
Wij adviseren Lexmark glossy Letter-papier met artikelnummer 12A5950 en Lexmark glossy A4-papier met artikelnummer 12A5951.
Maak altijd eerst enkele proefafdrukken voordat u grote hoeveelheden van een bepaalde soort afdrukmateriaal aanschaft. Houd bij het kiezen van afdrukmateriaal rekening met gewicht, vezelgehalte en kleur.
Een laserprinter verwarmt het papier tot een temperatuur van 230 °C voor niet-MICR-toepassingen. Gebruik alleen papier dat dergelijke temperaturen kan verdragen zonder te verkleuren, uit te lopen of gevaarlijke stoff en af te gev en. Inf ormeer bij de fabrikant of leverancier of het papier dat u hebt gekozen geschikt is voor laserprinters.
Let bij het plaatsen van papier op de aanbevolen afdrukzijde en plaats het papier dienovereenkomstig. Raadpleeg
Standaardladen en optionele laden vullen voor meer informatie over het plaatsen van afdrukmateriaal.
Papierkenmerken
De volgende papiereigenschappen zijn van invloed op de afdrukkwaliteit en de betrouwbaarheid van de papierinvoer. Wij bevelen u aan deze richtlijnen te volgen wanneer u een nieuw type papier overweegt.
Raadpleeg de Card Stock & Label Guide voor meer informatie. U vindt deze publicatie op de website van Lexmark op
www.lexmark.com/publications.
Specificaties voor afdrukmateriaal
84
Specificaties voor afdrukmateriaal
Gewicht
De printer kan automatisch papier met een gewicht van 60 tot 176 g/m minder dan 60 g/m
2
is mogelijk niet stevig genoeg om correct te worden ingevoerd, waardoor papierstoringen kunnen optreden. Gebruik voor de beste prestaties papier van 90 g/m2 waarvan de vezels in de lengterichting lopen. Als u papier wilt gebruiken dat kleiner is dan 182 x 257 mm, moet het gewicht ten minste 90 g/m2 zijn.
Krullen
Krullen is de neiging van afdrukmateriaal om aan de randen om te buigen. Als afdrukmateriaal te veel krult, kan dat problemen opleveren bij het invoeren. Papier kan omkrullen nadat het door de printer is gevoerd en daarbij is blootgesteld aan hoge temperaturen. Als u papier in hete, vochtige, koude of droge omstandigheden buiten de verpakking of in de laden bewaart, kan het papier omkrullen voordat erop wordt afgedrukt. Dit kan invoerproblemen veroorzaken.
Gladheid
De gladheid van papier is rechtstreeks van invloed op de afdrukkwaliteit. Toner wordt niet goed gefixeerd op ruw papier, hetgeen leidt tot een slechte afdrukkwaliteit. Te glad papier kan invoerproblemen of problemen met de afdrukkwaliteit veroorzaken. Het papier moet een zachtheid hebben van 150 tot 300 Sheffield; een zachtheid tussen 100 en 250 Sheffield levert echter de beste afdrukkwaliteit op.
Vochtgehalte
De hoeveelheid vocht in papier is van in vloed op de afdrukkwaliteit en bepaalt tevens of het papier goed door de printer kan worden gevoerd. Laat het papier in de originele verpakking tot u het gaat gebruiken. Het papier wordt dan niet blootgesteld aan de negatieve invloed van wisselingen in de luchtvochtigheid.
Laat het papier acclimatiseren terwijl het nog in de originele verpakking zit. U laat het papier acclimatiseren door het 24 tot 48 uur lang in dezelfde omgeving als de printer te bewaren, waardoor het papier zich aan de eigenschappen van de nieuwe omgeving kan aanpassen. Verleng de acclimatiseringsperiode met enkele dagen als de opslag- of transportomgeving erg afwijkt van de printeromgeving. Vanwege het gewicht van het materiaal kan voor dik papier mogelijk ook een langere acclimatiseringsperiode nodig zijn.
Vezelrichting
Deze term heeft betrekking op de richting van de vezels in een vel papier. Vezels lopen ofwel in de lengterichting van het papier of in de breedterichting.
2
Voor papier van 60 tot 90 g/m
worden vezels in de lengterichting aanbevolen.
Vezelgehalte
Kwalitatief hoogwaardig xerografisch papier bestaat meestal voor 100% uit chemische houtpulp. Papier met deze samenstelling is zeer stabiel, zodat er minder problemen optreden bij de invoer en de afdrukkwaliteit beter is. Als papier andere vezels bevat, bijvoorbeeld van katoen, kan dat eerder leiden tot problemen bij de verwerking.
2
met de vezel in lengterichting invoeren. Papier van
Richtlijnen voor afdrukmateriaal
85
Specificaties voor afdrukmateriaal
Ongeschikt papier
Het gebruik van de volgende papiersoorten in de printer wordt afgeraden:
Chemisch behandelde papiersoorten waarmee kopieën kunnen worden gemaakt zonder carbonpapier, ook wel "carbonless copy paper" (CCP) of "no carbon required paper" (NCR) genoemd.
Voorbedrukt papier dat chemische stoffen bevat die schadelijk zijn voor de printer.
Voorbedrukt papier dat niet voldoende bestand is tegen de temperatuur in het verhittingsstation.
Voorbedrukte papiersoorten waarvoor een registrering (nauwkeurige positionering van de afdruk) van meer dan
±0,23 mm is vereist, zoals OCR-formulieren (optical character recognition). In sommige gevallen kan de registrering met de softwaretoepassing worden aangepast, waardoor afdrukken op
deze formulieren toch mogelijk is.
Coated papier (uitwisbaar papier), synthetisch papier, thermisch papier.
Papier met ruwe randen, papier met een ruw of grof gestructureerd oppervlak, gekruld papier.
Kringlooppapier dat meer dan 25% afvalstoffen bevat en niet voldoet aan de norm DIN 19 309.
Papier met een gewicht van minder dan 60 g/m
Meervoudige formulieren en documenten.
2
.
Papier kiezen
Als u papier op de juiste manier plaatst, voorkomt dit papierstoringen en kunt u probleemloos afdrukken. U voorkomt als volgt papierstoringen en een slechte afdrukkwaliteit:
Gebruik altijd nieuw, onbeschadigd papier.
Voordat u papier plaatst, moet u weten wat de geschiktste afdrukzijde is. Dit staat meestal op de verpakking
vermeld.
Gebruik geen papier dat u zelf op maat hebt gesneden of geknipt.
Gebruik nooit afdrukmateriaal van verschillend formaat, gewicht of soort in dezelfde papierbron. Dit leidt tot
storingen in de doorvoer van afdrukmateriaal.
Gebruik geen gecoat papier, tenzij het speciaal is ontworpen voor elektrofotografisch afdrukken.
Vergeet niet om de instelling voor papierformaat te wijzigen als u een invoerlade gebruikt die geen automatische
formaatdetectie ondersteunt.
Verwijder laden niet tijdens het uitvoeren van een afdruktaak of wanneer het bericht Bezig verschijnt op het display van het bedieningspaneel.
Zorg dat de papiersoort en het papiergewicht correct zijn ingesteld. (Raadpleeg "Menu Papier" in de Handleiding menu's en berichten op de cd met documentatie voor meer informatie over deze instellingen.)
Controleer of het papier goed in de lade is geplaatst.
Buig het papier een aantal malen heen en weer. Vouw of kreuk het papie r niet. Maak op een platte ondergrond
een rechte stapel.
Richtlijnen voor afdrukmateriaal
86
Specificaties voor afdrukmateriaal

Papier bewaren

Houd de volgende richtlijnen aan om een regelmatige afdrukkwaliteit te garanderen en te voorkomen dat er problemen met papierinvoer ontstaan.
Sla papier op in een ruimte waar de temperatuur ongeveer 21 °C is en waar de relatieve vochtigheid 40% bedraagt.
Bewaar dozen afdrukmateriaal liever niet op de vloer, maar plaats ze op een pallet of een plank.
Als u losse pakken afdrukmateriaal niet in de oorspronkelijke doos bewaart, leg de pakken dan op een vlakke
ondergrond zodat de randen niet omkrullen of kreuken.
Plaats niets op de pakken afdrukmateriaal.
Bewaar papier altijd in de originele verpakking en pak het pas uit als u het in de printer gaat gebruiken.
Voorbedrukte formulieren en briefhoofdpapier kiezen
Houd u aan de volgende richtlijnen als u voorbedrukte formulieren en briefhoofdpapier selecteert voor de printer.
Gebruik papier met de vezel in lengterichting voor het beste resultaat met papier van 60 tot 90 g/m
Gebruik alleen formulieren en briefhoofdpapier die zijn gelithografeerd of gegraveerd.
Gebruik geen papier met een ruw of grof gestructureerd oppervlak.
Gebruik papier dat is bedrukt met hittebestendige inkt en dat geschikt is voor kopieerapparaten. De inkt moet bestand zijn tegen temperaturen van 230 °C zonder te smelten of schadelijke stoffen af te geven. Gebruik geen inkten die worden beïnvloed door de hars in de toner. Inktsoorten op basis van olie zouden aan deze vereisten moeten voldoen. Latex-inkt zou echter problemen kunnen opleveren. Neem in geval van twijfel contact op met uw papierleverancier.
Voorbedrukt papier, zoals briefhoofdpapier, moet bestand zijn tegen temperaturen tot 225 °C zonder te smelten of gevaarlijke stoff en af te geven.
2
.
Afdrukken op briefhoofdpapier
Informeer bij de fabrikant of leverancier of het voorbedrukte briefhoofdpapier geschikt is voor gebruik in laserprinters. De stand van de pagina is belangrijk bij afdrukken op briefhoofdpapier. Gebruik de volgende tabel als hulp bij het plaatsen
van briefhoofdpapier in de bronnen van het afdrukmateriaal.
Bron afdrukmateriaal of proces
Laden Briefhoofdpapier met de
Dubbelzijdig afdrukken vanuit de laden
Universeellader Briefhoofdpapier met de
Dubbelzijdig afdrukken vanuit de universeellader
Afdrukzijde Bovenkant van pagina
voorbedrukte zijde naar beneden Briefhoofdpapier met de
voorbedrukte zijde naar boven
voorbedrukte zijde naar boven
Briefhoofdpapier met de voorbedrukte zijde naar beneden
Briefhoofd aan de achterzijde van de lade.
Briefhoofd aan de voorzijde van de lade.
De pictogrammen op de universeellader geven de juiste afdrukstand aan voor elk papierformaat.
De pictogrammen op de universeellader geven de juiste afdrukstand aan voor elk papierformaat.
Papier bewaren
87
Specificaties voor afdrukmateriaal

Transparanten

V oer transparanten in vanuit de standaardlade of vanuit de univ erseellader. Maak altijd eerst enkele proef afdrukken v oordat u grote hoeveelheden transparanten aanschaft.
Let bij het afdrukken op transparanten op het volgende:
Stel de papiersoort in op de optie voor transparanten via het printerstuurprogramma of MarkVision™ Professional om schade aan de printer te voorkomen.
Gebruik transparanten die speciaal zijn ontworpen voor laserprinters. Transparanten moeten temperaturen kunnen weerstaan van 230 °C zonder te smelten, te verkleuren, om te krullen of gevaarlijke stoffen af te geven.
Zorg ervoor dat er geen vingerafdrukken op de transparanten komen. Dit kan namelijk een slechte afdrukkwaliteit tot gevolg hebben.
Waaier de stapel uit voordat u de transparanten plaatst zodat deze niet aan elkaar blijven plakken.
Transparanten kiezen
De printer kan rechtstreeks afdrukken op transparanten die zijn ontwikkeld voor gebruik in laserprinters. De afdrukkwaliteit en duurzaamheid zijn afhankelijk van de gebruikte transparanten. Maak altijd eerst enkele proefafdrukken voordat u grote hoeveelheden transparanten aanschaft.
Lexmark raadt aan artikelnummer 12A8240 te gebruiken voor transparanten van Letter-formaat en artikelnummer 12A8241 voor transparanten van A4-formaat.
Stel de papiersoort in op de optie voor transparanten om papierstoringen te voorkomen. (Raadpleeg "Papiersoort" in de Handleiding menu's en berichten op de cd met documentatie voor meer informatie over deze instelling.) Tijdens het afdrukken verhit de printer de transparanten tot 230 °C. Raadpleeg de fabrikant of de verkoper van de transparanten als u niet weet of uw transparanten bestand zijn tegen deze temperatuur. Gebruik alleen transparanten die tegen deze temperaturen kunnen zonder te smelten, verkleuren, verschuiven of schadelijke stoffen af te geven. Raadpleeg de Card Stock & Label Guide voor meer informatie. U vindt deze publicatie op de website van Lexmark op www.lexmark.com/
publications.

Enveloppen

Probeer eerst enkele enveloppen uit voordat u grote hoev eelheden aanschaft. Zie Afdrukmateriaal in de universeellader plaatsen voor instructies voor het plaatsen van enveloppen.
U drukt als volgt af op enveloppen:
U bereikt de beste resultaten als u enveloppen van goede kwaliteit gebruikt die speciaal zijn ontworpen voor laserprinters.
Stel de papierbron in het menu Papier in op basis van de bron die u gebruikt, stel de papiersoort in op envelop en selecteer het juiste envelopformaat via het bedieningspaneel, het printerstuurprogramma of MarkVision Professional.
Het beste resultaat bereikt u met enveloppen die zijn gemaakt van papier met een gewicht van 90 g/m maximaal 105 g/m enveloppen mogen niet meer dan 25% katoen bevatten. Enveloppen met een katoengehalte van 100% mogen niet zwaarder zijn dan 90 g/m2 .
Gebruik alleen nieuwe, onbeschadigde enveloppen.
Voor de beste prestaties en een minimumaantal papierstoringen wordt u aangeraden geen enveloppen te
gebruiken die:
gemakkelijk krullen; aan elkaar kleven of beschadigd zijn; vensters, gaten, perforaties, uitsnijdingen of reliëf bevatten; metalen klemmetjes, strikken of vouwklemmetjes bevatten; zijn samengev o uwen;
2
aan gewicht voor de standaardlade voor 250 vel of 105 g/m2 aan gewicht voor enveloppen. De
2
. Gebruik
Papier bewaren
88
Specificaties voor afdrukmateriaal
zijn voorzien van postzegels; een (gedeeltelijk) onbedekte plakstrook hebben als de klepzijde is gesloten of is dichtgeplakt; inkepingen of gebogen hoeken hebben; een ruwe, geplooide of gelaagde afwerking hebben.
Gebruik alleen enveloppen die bij blootstelling aan temperaturen van 230 °C niet sluiten, omkrullen, kreuken of
gevaarlijke stoffen afscheiden. Raadpleeg de leverancier van de enveloppen als u niet zeker weet welke geschikt zijn.
Het is mogelijk dat de hoge temperatuur tijdens het afdrukken in combinatie met een hoge vochtigheid (meer dan 60%) ertoe leiden dat de enveloppen worden dichtgeplakt.

Etiketten

De printer kan afdrukken op een groot aantal etiketten die zijn ontworpen voor gebruik met laserprinters. Deze etiketten worden geleverd op vellen met het f ormaat Letter , A4 of Legal. De lijm, de voorzijde (bedrukbaar materiaal) en de coatings moeten bestand zijn tegen temperaturen van 230 °C en een druk van 25 psi.
Probeer eerst enkele etiketten uit voordat u een grote hoeveelheid aanschaft. Raadpleeg de Card Stock & Label Guide voor meer informatie over het afdrukken, de kenmerk en en het ontwerp van
etiketten. U vindt deze publicatie op de website van Lexmark, op www.lexmark.com/publications. U drukt als volgt af op etiketten:
Stel het menu-item Papiersoort in het menu Papier in op Etiketten. Stel de papiersoort in via het bedieningspaneel, het printerstuurprogramma of MarkVision Professional.
Plaats nooit etiketten samen met papier of transparanten in dezelfde invoerbron. Een combinatie van verschillende afdrukmaterialen kan tot invoerproblemen leiden.
Gebruik geen etikettenvellen met glad rugmateriaal.
Druk niet af binnen 1 mm vanaf de rand van het etiket.
Plaats geen etikettenvellen waarop etiketten ontbreken. Dit kan ertoe leiden dat etiketten losraken tijdens het
afdrukken, waardoor de vellen kunnen vastlopen en de kleefstof de printer en de cartridge kan vervuilen. Hierdoor kan de garantie voor de printer en de cartridge komen te vervallen.
Gebruik alleen etiketten die bij blootstelling aan temperaturen van 230 °C niet vastplakken, omkrullen, kreuken of gevaarlijke stoff en afscheiden.
Druk niet af binnen 1 mm vanaf de rand van het etiket, vanaf de perforaties of tussen de snijranden van de etiketten.
Gebruik geen etikettenvellen die lijm bevatten aan de rand van de vellen. Gebruik bij voorkeur vellen waarop de lijm gericht is aangebracht op minstens 1 mm vanaf de randen. De lijm kan in de printer terecht komen, hetgeen gevolgen kan hebben voor de garantie op de printer.
Als gericht aangebrachte lijm niet mogelijk is, moet u een strook van 3 mm verwijderen van de voorste (bovenste) rand en moet u lijm gebruiken die niet lekt.
Verwijder een strook van 3 mm van de voorste strip vanaf de voorrand om te voorkomen dat etiketten loslaten in de printer.
Druk bij voorkeur af in de afdrukstand Staand, vooral bij het afdrukken van streepjescodes.
Gebruik geen etiketten waarvan de lijm aan de oppervlakte ligt.
Raadpleeg de Card Stock & Label Guide voor meer informatie over het afdrukken, de kenme rken en het ontwerp van etiketten. U vindt deze publicatie op de website van Lexmark, op www.lexmark.com/publications.
Papier bewaren
89
Specificaties voor afdrukmateriaal

Karton

Karton bestaat uit één laag en heeft een groot aantal eigenschappen. De vochtigheidsgraad, dikte en structuur kunnen grote invloed hebben op de afdrukkwaliteit. Zie Bronnen en specificaties voor afdrukmateriaal identificeren voor informatie over de geschiktste combinatie van gewicht en vezelrichting voor afdrukmateriaal.
Maak altijd eerst enkele proefafdrukken voordat u een grote hoeveelheid karton aanschaft. Zie Soort en gewicht van afdrukmateriaal voor meer informatie over het aanbevolen gewicht van afdrukmateriaal. U drukt als volgt af op karton:
Stel het menu-item papiersoort in het menu Papier in op karton via het bedieningspaneel, het printerstuurprogramma of MarkVision Professional. Stel het papiergewicht in op de optie voor kartongewicht en selecteer normaal of zwaar als waarde. Stel dit in via het bedieningspaneel, het printerstuurprogramma of MarkVision Professional. Gebruik Zwaar voor karton dat zwaarder is dan 163 g/m2.
Houd er rekening mee dat voorbedrukte gedeelten, perforaties en kreuken de afdrukkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden en problemen kunnen veroorzaken bij de verwerking of de doorvoer van het afdrukmateriaal.
Gebruik geen karton dat bij verhitting gevaarlijke stoffen afgeeft.
Gebruik geen voorbedrukt karton waarbij chemische stoffen zijn gebruikt die de printer kunnen beschadigen
Voorbedrukt mater iaal kan tot gevolg hebben dat halfvloeibare en vluchtige stoffen in de printer terecht komen.
Gebruik bij voorkeur karton met de vezel in lengterichting.

Afdrukmateriaal bewaren

Gebruik de volgende richtlijnen voor een correcte opslag van afdrukmateriaal. U kunt als volgt invoerproblemen en een onregelmatige afdrukkwaliteit voorkomen:
U kunt het afdrukmateriaal het beste bewaren in een omgeving met een temperatuur van rond de 21°C en een relatieve vochtigheid van 40%. De meeste fabrikanten van etiketten be velen een omgeving aan tussen 18 en 24 °C met een relatieve vochtigheid van 40% tot 60%.
Bewaar dozen met afdrukmateriaal bij voorkeur op een pallet of een plank en niet op de vloer.
Als u losse pakken afdrukmateriaal niet in de oorspronkelijke doos bewaart, leg het dan op een vlakke ondergrond
zodat de randen niet omkrullen of kreuken.
Plaats niets boven op de pakken met afdrukmateriaal.
Afdrukmateriaal bewaren
90
Specificaties voor afdrukmateriaal

Bronnen en specificaties voor afdrukmateriaal identificeren

In de volgende tabellen vindt u informatie over standaard en optionele bronnen, waaronder informatie over de beschikbare formaten afdrukmateriaal in het menu Papierformaat en informatie over ondersteunende gewichten.
Opmerking: Als u een papierformaat wilt gebruiken dat niet in de lijst staat, selecteert u het daaropvolgende
grotere formaat.
Raadpleeg de Card Stock & Label Guide voor informatie over karton en etiketten.
Formaten en ondersteuning van afdrukmateriaal
Legenda
— ondersteund— niet ondersteund
Optionele
Laden Formaat afdrukmateriaal Afmetingen
A3 297 x 420 mm ✓✓ ✓✓
voor
550 vel
Universeellader
hoge­capaciteits­lader
Optionele duplex­eenheid
Optionele finisher****
A4 210 x 297 mm ✓✓ ✓✓
A5 148 x 210 mm ✘✓ ✓✓
JIS B4 257 x 364 mm ✓✓ ✓✓
JIS B5 182 x 257 mm ✘✓ ✓✓
Letter 215,9 x 279,4 mm ✓✓ ✓✓
Legal 215,9 x 355,6 mm ✓✓ ✓✓
Executive 184,2 x 266,7 mm ✘✓ ✓✓
Folio 216 x 330 mm ✘✓ ✓✓
Statement 139,7 x 215,9 mm ✘✓ ✘✘
Tabloid 279 x 432 mm
*
Met deze formaatinstelling wordt de pagina of de envelop ingedeeld op
basis van de afmetingen 297,0 x 1219,2 mm, tenzij een ander formaat wordt opgegeven in de toepassing.
**
Afmetingen zijn alleen van toepassing op enkelzijdig afdrukken. Het
minimumformaat voor dubbelzijdig afdrukken is 139,7 x 210 mm.
***
Met deze formaatinstelling wordt de pagina of envelop ingedeeld op basis van de afmetingen 216,0 x 355,6 mm, tenzij een ander formaat wordt opgegeven in de toepassing.
****
Finisherlade 1. In de finisherlade 2 mogen alleen A4- en
Letterformaat worden in g evoerd.
✓✓ ✓✓
Bronnen en specificaties voor afdrukmateriaal identificeren
91
Specificaties voor afdrukmateriaal
Formaten en ondersteuning van afdrukmateriaal(vervolg)
Legenda
— ondersteund— niet ondersteund
Laden Formaat afdrukmateriaal Afmetingen
Universal
*
69,85 x 127 mm tot 297 x 1219,2 mm ***
voor
550 vel
Universeellader
✘✓ ✘✘
Optionele hoge­capaciteits­lader
Optionele duplex­eenheid
Optionele finisher****
7 3/4-envelop
98,4 x 190,5 mm ✘✓ ✘✘
(Monarch) 9-envelop 98,4 x 225,4 mm ✘✓ ✘✘
Com 10-envelop 104,8 x 241,3 mm ✘✓ ✘✘
DL-envelop 110 x 220 mm ✘✓ ✘✘
C5-envelop 162 x 229 mm ✘✓ ✘✘
B5-envelop 176 x 250 mm ✘✓ ✘✘
Andere Envelop
***
104,8 mm x 210 mm tot 215,9 mm x
✘✓ ✘✘
355,6 mm
*
Met deze formaatinstelling wordt de pagina of de envelop ingedeeld op
basis van de afmetingen 297,0 x 1219,2 mm, tenzij een ander formaat wordt opgegeven in de toepassing.
**
Afmetingen zijn alleen van toepassing op enkelzijdig afdrukken. Het
minimumformaat voor dubbelzijdig afdrukken is 139,7 x 210 mm.
***
Met deze formaatinstelling wordt de pagina of envelop ingedeeld op basis van de afmetingen 216,0 x 355,6 mm, tenzij een ander formaat wordt opgegeven in de toepassing.
****
Finisherlade 1. In de finisherlade 2 mogen alleen A4- en
Letterformaat worden in g evoerd.
Bronnen en specificaties voor afdrukmateriaal identificeren
92
Specificaties voor afdrukmateriaal
Ondersteuning van afdrukmateriaal per soort voor optionele functies
Legenda
— ondersteund— niet ondersteund
Afdrukmateriaal
Laden voor 550 vel Universeellader
Optionele hoge­capaciteitslader
Papier ✓✓✓✓ Karton ✓✓ Transparanten ✓✓ Bannerpapier ✘✓ Papieren etiketten ✓✓ Enveloppen ✘✓ Glossy papier ✓✓
1
Uitvoer van bannerpapier alleen in de finisherlade 1.
Optionele duplexeenheid
Optionele finisher
1
Soort en gewicht van afdrukmateriaal
Legenda
— ondersteund— niet ondersteund
Afdrukmateriaal
Soort
Papier Xerografisch papier of
papier voor zakelijk gebruik (voor enkelzijdig afdrukken)
1
Xerografisch papier of papier voor zakelijk gebruik (voor dubbelzijdig afdrukken)
1
Papier dat lichter is dan 75 g/m2 kan alleen enkelzijdig worden bedrukt, als de relatieve vochtigheid minder is
dan 60%.
2
Dit papiergewicht kan in geen enkele bron worden gebruikt voor dubbelzijdig afdrukken.
3
V oor papier van 60 tot 176 g/m2 worden vezels in de lengterichting aanbevolen. Voor papier dat zwaarder is dan
176 g/m2 verdient de breedterichting de voorkeur.
4
Het drukgevoelige gebied moet het eerst in de printer worden ingevoerd.
5
Voor 100% katoen is het maximumgewicht:90,2 g/m2.
6
Enveloppen van 105 g/m2 mogen slechts voor 25% uit katoen bestaan.
Gewicht afdrukmateriaal
Laden voor 550 vel Universeellader
60 tot 74,9 g/m2 vezel in lengterichting
75 tot 176 g/m2 vezel in lengterichting
60 tot 74,9 g/m2 vezel in lengterichting
75 tot 176 g/m2 vezel in lengterichting
Bronnen en specificaties voor afdrukmateriaal identificeren
93
Specificaties voor afdrukmateriaal
Soort en gewicht van afdrukmateriaal(vervolg)
Legenda
Gewicht afdrukmateriaal
— ondersteund— niet ondersteund
Afdrukmateriaal
Soort
Laden voor 550 vel Universeellader
Glossy papier Book 88 tot 176 g/m2
vezel in lengterichting
Cover 162 tot 176 g/m2
vezel in lengterichting
Karton—maximaal (vezel in lengterichting)
2,3
Index Bristol 163 g/m2 163 g/m2 Tag 163 g/m2 163 g/m2 Cover 176 g/m2 176 g/m2
Karton—maximaal (vezel in breedterichting)
2,3
Index Bristol 199 g/m2 199 g/m2 Tag 203 g/m2 203 g/m2 Cover 216 g/m2 216 g/m2
Transparanten
2
Etiketten—maximaal
Enveloppen
2
Laserprinter 161 tot 192 g/m2 161 tot 192 g/m2
2,4
Papier 180 g/m2 199 g/m2
Sulfiet, houtvrij of
Niet van toepassing 60 tot 105 g/m2
maximaal 100% katoen
88 tot 176 g/m2 vezel in lengterichting
162 tot 176 g/m2 vezel in lengterichting
5, 6
1
Papier dat lichter is dan 75 g/m2 kan alleen enkelzijdig worden bedrukt, als de relatieve vochtigheid minder is
dan 60%.
2
Dit papiergewicht kan in geen enkele bron worden gebruikt voor dubbelzijdig afdrukken.
3
V oor papier van 60 tot 176 g/m2 worden vezels in de lengterichting aanbevolen. Voor papier dat zwaarder is dan
176 g/m2 verdient de breedterichting de voorkeur.
4
Het drukgevoelige gebied moet het eerst in de printer worden ingevoerd.
5
Voor 100% katoen is het maximumgewicht:90,2 g/m2.
6
Enveloppen van 105 g/m2 mogen slechts voor 25% uit katoen bestaan.
Opmerking: Op papier van 60 g/m2 mag alleen tekst worden afgedrukt.
Bronnen en specificaties voor afdrukmateriaal identificeren
94
Specificaties voor afdrukmateriaal
Capaciteiten afdrukmateriaal
Legenda
— ondersteund— niet ondersteund
lade voor 550
Soort afdrukmateriaal
Papier 550 vel* 100 vel* 3000 100 1000 Karton 150–200 vel** 45–55*** 100 Papieren etiketten 200 55 30 Vinyletiketten 55 30 Transparanten 150 50 50 Enveloppen 10 stuks Com 10 10
* Gebaseerd op papier van 75 g/m2 ** 200 vel karton van 121–165 g/m2 of 150 vel karton van
216 g/m2.
*** 45 vel karton van 121–165 g/m2 of 55 vel karton van
216 g/m2.
vel Universeellader
Optionele hoge­capaciteitslader
Optionele finisherlade 1
Optionele finisherlade 2

Invoerladen koppelen

U kunt de printer zo instellen dat laden automatisch worden gekoppeld wanneer u afdrukmateriaal van hetzelfde formaat en dezelfde soort plaatst in meerdere invoerbronnen. De printer koppelt de laden automatisch: als de ene lade leeg is, wordt afdrukmateriaal ingevoerd uit de volgende gekoppelde lade.
Als u bijvoorbeeld hetzelfde formaat en dezelfde soort afdrukmateriaal hebt geplaatst in lade 1 en lade 2, gebruikt de printer eerst lade 1. Als deze leeg is, gaat de printer automatisch verder met de volgende lade in de gekoppelde serie, in dit geval lade 2.
Door beide laden te koppelen ontstaat er een enkele bron met een capaciteit van 1100 vel. Om laden te kunnen koppelen, moet het afdrukmateriaal in elke lade niet alleen van hetzelfde formaat zijn, maar ook van
dezelfde soort. Als de geselecteerde laden allemaal zijn voorzien van hetzelfde type en hetzelfde formaat afdrukmateriaal, selecteert u
voor deze laden dezelfde instelling voor Papiersoort in het menu Papier. Als u de koppeling van de laden wilt uitschakelen, kiest u voor elk van de laden een andere instelling voor Papiersoort. Als
de gekoppelde laden niet alle met hetzelfde afdrukmateriaal zijn gevuld, is het mogelijk dat een afdruktaak op een verkeerde soort afdrukmateriaal wordt afgedrukt.

De duplexfunctie gebruiken (dubbelzijdig afdrukken)

Bij dubbelzijdig afdrukken (ook wel duplex genoemd) worden beide zijden van het papier bedrukt. Door dubbelzijdig af te drukken worden de afdrukkosten beperkt.
Informatie over papierformaten die geschikt zijn voor dubbelzijdig afdrukken, vindt u in Formaten en ondersteuning van afdrukmateriaal.
Selecteer Duplex in het printerstuurprogramma als u individuele afdruktaken dubbelzijdig wilt afdrukken.
Invoerladen koppelen
95
Specificaties voor afdrukmateriaal

Dubbelzijdig afdrukken op briefhoofdpapier

Als u de laden gebruikt om dubbelzijdig af te drukken op briefhoofdpapier, moet u het papier met het briefhoofd omhoog in de invoerlade plaatsen, waarbij u het zo legt dat de zijde met het briefhoofd als eerste de printer ingaat.

Inbindzijde voor dubbelzijdig afgedrukte pagina's

Als u Bindzijde dubbelzijdig afdrukken selecteert in het printerstuurprogramma of in het menu Afwerking, dient u inbinding aan de lange zijde of inbinding aan de korte zijde als waarden op te geven voor deze instelling. Met deze functie definieert u aan welke kant dubbelzijdig afgedrukte pagina's worden ingebonden en wat de afdrukstand is van de achterzijde van de pagina's (met de even nummers) en van de voorzijde van de pagina's (met de oneven nummers).
De twee mogelijke waarden voor de functie Bindz dubbelz zijn:
Lange zijde*
Het sterretje (*) geeft aan dat dit de standaardin­stelling is.
Korte zijde Hiermee bereidt u inbinding aan de korte zijde van de pagina voor (de bovenzijde
Hiermee gaat u uit van inbinding aan de lange zijde van de pagina (de linkerzijde bij de afdrukstand staand en de bovenzijde bij de afdrukstand liggend). In de volgende afbeelding ziet u een voorbeeld van inbinden over de lange zijde bij pagina's in de afdrukstand staand en in de afdrukstand liggend:
Inbinden
Achterzijde van het vel
Staand
bij de afdrukstand staand en de linkerzijde bij de afdrukstand liggend). In de volgende afbeelding ziet u een voorbeeld van inbinden over de korte zijde bij pagina's in de afdrukstand staand en in de afdrukstand liggend:
Achterzijde van het vel
Voorzijde van het volgende vel
Voorzijde van het volgende vel
Inbinden
Inbinden
Achterzijde van het vel
Liggend
Achterzijde van het vel
V oor zijde v a n het volgende vel
Inbinden
Voorzijde van het volgende vel
Staand
De duplexfunctie gebruiken (dubbelzijdig afdrukken)
96
Specificaties voor afdrukmateriaal

Papierstoringen voorkomen

Gebruik geschikt afdrukmateriaal (papier, transparanten, etiketten en karton) zodat u probleemloos kunt afdrukken. Raadpleeg Bronnen en specificaties voor afdrukmateriaal identificeren voor meer informatie.
Opmerking: Probeer altijd eerst het afdrukmateriaal uit dat u wilt gaan gebruiken, voordat u grote hoeveelheden
aanschaft.
De meeste storingen kunt u vermijden door het goede afdrukmateriaal te kiezen en dit op de juiste wijze te plaatsen. Raadpleeg Standaardladen en optionele la de n vullen, Afdrukmateriaal in de universeellader plaatsen, of De hoge- capaciteitslader vullen voor meer informatie over het plaatsen van afdrukmateriaal in de laden.
De volgende tips kunnen papierstoringen helpen voorkomen:
Gebruik alleen aanbevolen afdrukmateriaal.
Plaats nooit te veel afdrukmateriaal in de laden. Zorg ervoor dat de stapel niet hoger is dan de maximale
stapelhoogte die met een lijntje wordt aangegeven op de etiketten in de laden.
Plaats nooit gekreukt, gevouwen, vochtig of kromgetrokken afdrukmateriaal.
Buig het afdrukmateriaal, waaier ze uit en maak er een rechte stapel van voordat u het in de printer plaatst. Als
zich storingen met het afdrukmateriaal voordoen wanneer u de universeellader gebruikt, probeert u het materiaal handmatig met één vel tegelijk te laden.
Gebruik geen afdrukmateriaal dat u zelf op maat hebt gesneden of geknipt.
Plaats geen afdrukmateriaal van verschillend formaat, verschillend gewicht of verschillende soorten in dezelfde
lade.
Zorg ervoor dat de juiste afdrukzijde in de bron wordt geplaatst, naargelang u enkelzijdig of dubbelzijdig wilt afdrukken.
Bewaar het afdrukmateriaal in een geschikte omgeving. Raadpleeg Afdrukmateriaal bewaren.
Verwijder de laden nooit tijdens de uitvoering van een afdruktaak.
Duw alle laden stevig in de printer nadat u deze hebt gevuld.
Zorg ervoor dat de geleiders in de laden zijn ingesteld op het geplaatste formaat. De geleiders mogen niet te strak tegen de stapel afdrukmateriaal zijn gedrukt.
Papierstoringen voorkomen
97
7

Printer onderhouden

U moet af en toe bepaalde handelingen uitvoeren om ervoor te zorgen dat de afdrukkwaliteit optimaal blijft. Deze handelingen worden in dit hoofdstuk besproken.
Als meerdere mensen gebruikmaken van de printer, kunt u een van hen vragen of hij/zij verantwoordelijk wil zijn voor installatie en onderhoud. Andere gebruikers kunnen dan bij deze persoon terecht voor afdrukproblemen en onderhoudstaken.
In de VS belt u 1-800-539-6275 voor informatie over geautoriseerde dealers van Lexmark-supplies in uw omgeving. In andere landen of regio's bezoekt u de website van Lexmark op www.lexmark.com of neemt u contact op met de leverancier van de printer.

Supplies bewaren

Bewaar supplies in een koele, schone ruimte. Supplies moeten altijd rechtop in de originele verpakking worden bewaard tot het moment dat ze moeten worden gebruikt.
Stel de printersupplies niet bloot aan:
direct zonlicht;
temperaturen boven 35 °C;
hoge vochtigheidsgraad (boven 80%);
zilte lucht;
corroderende gassen;
grote hoev eelheden stof.
Printer onderhouden
98
Printer onderhouden

Status van supplies bepalen

U wordt via het bedieningspaneel van de printer gewaarschuwd als supplies moeten worden vervangen of als onderhoud nodig is. Op het bedieningspaneel kunt u tevens de status van supplies in de printer bekijken, tenzij de printer bezig is met afdrukken of in de werkstand Bezig staat. In het grijze gebied boven aan het display wordt aangegeven of de printer
Gereed is en of er eventueel laden leeg zijn. Als u Status / Supplies op het displa y selecteert, wordt het scherm Status / Supplies geopend, waarin u de status van de verschillende laden kunt bekijken en het suppliesscherm kunt
openen met de huidige status van de tonercartridge.
Gereed. Lade 1 bijna leeg, Lade 2 bijna leeg...
Status / Supplies Wachttaken
Status / Supplies
Supplies weergeven Gereed Lade 1 bijna leeg
Supplies weergeven
CMYK
Cyaan toner: OK Magenta toner: OK

Zuinig omgaan met supplies

Met een aantal instellingen - via de software van uw toepassingen of via het bedieningspaneel van de printer - kunt u toner en papier besparen. Raadpleeg de Handleiding voor menu's en berichten voor meer informatie over het wijzigen van deze instellingen.
Supply Te selecteren menu-item Resultaat van de instelling
Toner Tonerintensiteit in het menu
Kleurentoner en photodevelopers voor kleur
Standaardinstellingen Kwaliteit
Afdrukmodus Alleen zwart in het menu Standaardinstellingen Kwaliteit
Æ
Æ
Hiermee past u de hoeveelheid toner aan die op een vel afdrukmateriaal wordt aangebracht. De mogelijke waarden zijn 1 (lichtste instelling) tot 5 (donkerste instelling).
Drukt alleen in zwart af om op uw kleurensupplies te besparen.
Kleurentoner Kleur besparen in het menu
Standaardinstellingen Kwaliteit
Æ
Status van supplies bepalen
Drukt minder levendige kleuren af om op uw kleurentoner te besparen.
99
Printer onderhouden
Supply Te selecteren menu-item Resultaat van de instelling
Afdrukmateriaal N/vel afdrukken in het menu
Standaardinstellingen Afwerking
Æ
Met deze instelling worden twee of meer pagina’s afgedrukt op één zijde van een vel. De mogelijke waarden zijn 2, 3, 4, 6, 9, 12 en 16 per vel. In combinatie met de instelling Duplex kunt u op deze manier maximaal 32 pagina's afdrukken op één vel papier (16 op elke zijde).
Dubbelzijdig in het menu Afwerking
Via de toepassing die u gebruikt of met behulp van het printerstuurprogramma kunt u gecontroleerde afdruktaken naar de printer sturen.
Æ
Dubbelzijdig afdrukken is beschikbaar als u de optionele duplexeenheid aansluit. Hiermee kunt u op beide zijden van een vel papier afdrukken.
Deze functie is bedoeld voor afdruktaken waarbij meerdere exemplaren worden afgedrukt. In eerste instantie wordt er maar één exemplaar afgedrukt en pas als u dit eerste exemplaar hebt gecontroleerd en goedgekeurd, worden de overige exemplaren afgedrukt. Als u niet tevreden bent met het resultaat, kunt u de taak annuleren.
Raadpleeg Wachttaken afdrukken en verwijderen voor meer informatie over gecontroleerde afdruktaken.

Supplies bestellen

Bezoek de website van Lexmark op www.lexmark.nl (Zoek een dealer/verkooppunt) voor informatie over geautoriseerde dealers van Lexmark-supplies in uw omgeving, of bel met Lexmark (035 699 46 99). In andere landen of regio's bezoekt u de website van Lexmark op www.lexmark.com of neemt u contact op met de leverancier van de printer.
Opmerking: De geschatte resterende levensduur van de printersupplies is gebaseerd op gewoon papier van A4-
of Letter-formaat.

Een tonercartridge bestellen

Wanneer het bericht Kleuren bijna op wordt weergegeven, is het tijd om een nieuwe tonercartridge te bestellen. Nadat het bericht Kleuren bijna op is verschenen, kunt u nog een paar honderd pagina's afdrukken. U dient over een nieuwe tonercartridge te beschikken als de huidige geen goede afdrukken meer maakt.
Opmerking: V oor een maximaal rendement schudt u uw nieuwe tonercartridge heen en weer voor u deze in de
printer plaatst.
Voor uw printer worden de volgende tonercartridges aanbevolen:
Artikelnummer Beschrijving Gemiddeld rendement
C9202CH Tonercartridge cyaan 14.000 pagina's C9202MH Tonercartridge magenta 14.000 pagina's C9202YH Tonercartridge geel 14.000 pagina's C9202KH Tonercartridge zwart 15.000 pages
1
Bij ca. 5% dekking.
Wanneer het bericht V ervang zwarte toner en oliecoatingrol wordt weergegeven, is de zwarte cartridge leeg. Vervang de zwarte-tonercartridge en de oliecoatingrol. Bij de zwarte-tonercartridge wordt een oliecoatingrol geleverd.
1
Supplies bestellen
100
Loading...