Hp COMPAQ MINI CQ10-110EA, COMPAQ MINI CQ10-101SA User Manual [nl]

Compaq Mini - Gebruikershandleiding
© Copyright 2010 Hewlett-Packard Development Company, L.P.
Bluetooth is een handelsmerk van de desbetreffende houder en wordt door Hewlett-Packard Company onder licentie gebruikt. Microsoft en Windows zijn in de Verenigde Staten gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation. Het SD-logo is een handelsmerk van de desbetreffende houder.
De informatie in deze documentatie kan zonder kennisgeving worden gewijzigd. De enige garanties voor HP producten en diensten staan vermeld in de expliciete garantievoorwaarden bij de betreffende producten en diensten. Aan de informatie in deze handleiding kunnen geen aanvullende rechten worden ontleend. HP aanvaardt geen aansprakelijkheid voor technische fouten, drukfouten of weglatingen in deze publicatie.
Eerste editie, januari 2010
Artikelnummer: 603710-331
Kennisgeving over het product
In deze handleiding worden de voorzieningen beschreven die op de meeste modellen beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet alle voorzieningen op uw computer beschikbaar.
Voor de recentste informatie in de Mini - gebruikershandleiding gaat u naar de website van HP op
support.
http://www.hp.com/
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen van
de computer niet, om de kans op letsel door hitte of oververhitting van de computer te beperken. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele printer naast de computer) of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of kleding). Zorg er ook voor dat de netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van zacht materiaal. De temperatuur van de computer en de netvoedingsadapter blijft binnen de temperatuurlimieten voor de oppervlakken die toegankelijk zijn voor de gebruiker, zoals bepaald in de International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Onderdelen herkennen
Hardware herkennen ............................................................................................................................ 1
Onderdelen aan de bovenkant ............................................................................................ 1
Touchpad ............................................................................................................ 1
Lampje ................................................................................................................ 2
Toetsen ............................................................................................................... 3
Onderdelen aan de voorkant ............................................................................................... 3
Onderdelen aan de rechterkant ........................................................................................... 5
Onderdelen aan de linkerkant .............................................................................................. 5
Beeldschermonderdelen ...................................................................................................... 7
Onderdelen aan de onderkant ............................................................................................. 8
Antennes voor draadloze communicatie .............................................................................. 9
Aanvullende hardwareonderdelen ..................................................................................... 10
Labels herkennen ............................................................................................................................... 10
2 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 12
Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 14
Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 16
Energiebesparende standen gebruiken ............................................................................. 12
Slaapstand activeren of beëindigen .................................................................. 12
Hibernationstand activeren en beëindigen ........................................................ 13
Energiebeheerschema’s gebruiken ................................................................................... 13
Huidig energiebeheerschema weergeven ......................................................... 13
Ander energiebeheerschema selecteren .......................................................... 14
Energiebeheerschema aanpassen ................................................................... 14
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand ........................................... 14
Netvoedingsadapter aansluiten ......................................................................................... 15
Acculading weergeven ....................................................................................................... 16
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................................. 16
Accu opladen ..................................................................................................................... 17
Accuwerktijd maximaliseren .............................................................................................. 18
Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 18
Lage acculading herkennen .............................................................................. 19
v
Problemen met lage acculading verhelpen ....................................................... 20
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 20
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu
beschikbaar is ................................................................................... 20
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 20
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de
hibernationstand niet kan beëindigen ............................................... 20
Accu kalibreren .................................................................................................................. 20
Stap 1: laad de accu volledig op ....................................................................... 20
Stap 2: schakel de energiebesparende voorzieningen uit ................................ 21
Stap 3: ontlaad de accu .................................................................................... 21
Stap 4: laad de accu weer volledig op .............................................................. 22
Stap 5: schakel de energiebesparende voorzieningen weer in ......................... 22
Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 22
Accu opbergen ................................................................................................................... 23
Afvoeren van afgedankte accu's ........................................................................................ 23
Computer uitschakelen ....................................................................................................................... 23
3 Internet
Verbinding maken met een bekabeld netwerk ................................................................................... 26
Verbinding maken met een draadloos netwerk .................................................................................. 27
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken ......................................................... 27
Pictogrammen voor draadloze onderdelen en netwerkstatus ........................... 27
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ....................... 28
Schakelaar voor draadloze communicatie gebruiken ....................................... 28
HP Connection Manager software gebruiken (alleen bepaalde modellen) ....... 28
HP Wireless Assistant software gebruiken ....................................................... 29
Draadloos netwerk gebruiken ............................................................................................ 30
Draadloos netwerk installeren ........................................................................... 30
Draadloos netwerk beveiligen ........................................................................... 30
Verbinding maken met een WLAN .................................................................... 32
Naar een ander netwerk roamen ...................................................................... 32
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................... 33
SIM-kaart plaatsen ............................................................................................................. 33
SIM-kaart verwijderen ........................................................................................................ 34
Setupprogramma voor HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ....................... 36
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken .......................................................... 37
Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS) ............................................................... 37
4 Multimedia
Multimediavoorzieningen .................................................................................................................... 38
vi
Multimediacomponenten herkennen .................................................................................. 38
Multimediasoftware ............................................................................................................................ 41
Audio .................................................................................................................................................. 42
Video .................................................................................................................................................. 44
Webcam ............................................................................................................................................. 45
5 Beveiliging
Computer beveiligen .......................................................................................................................... 46
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................... 46
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................... 51
Firewallsoftware gebruiken ................................................................................................................. 52
Essentiële updates installeren ............................................................................................................ 53
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 40
Andere vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken ............................................ 41
Multimediasoftware installeren vanaf internet .................................................................... 41
Externe audioapparatuur aansluiten .................................................................................. 42
Audiofuncties controleren .................................................................................................. 42
Externe monitor of projector aansluiten ............................................................................. 44
Wachtwoorden ingesteld in Windows ................................................................................ 47
Wachtwoorden in het setupprogramma ............................................................................. 48
Beheerderswachtwoord .................................................................................... 48
Beheerderswachtwoord beheren ...................................................... 49
Beheerderswachwoord invoeren ...................................................... 49
Opstartwachtwoord ........................................................................................... 49
Opstartwachtwoord beheren ............................................................ 50
Opstartwachtwoord invoeren ............................................................ 50
6 Digitale kaarten
Digitale kaart plaatsen ........................................................................................................................ 54
Digitale kaart verwijderen ................................................................................................................... 55
7 USB-apparaten
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 56
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 56
USB-apparaat verwijderen ................................................................................................. 57
8 Cursorbesturing en toetsenbord
Voorkeuren voor cursorbesturing instellen ......................................................................................... 58
Cursorbesturing gebruiken ................................................................................................................. 58
Touchpad gebruiken .......................................................................................................... 58
Externe muis aansluiten .................................................................................................... 58
Toetsenbord gebruiken ...................................................................................................................... 58
Hotkeys gebruiken ............................................................................................................. 58
Slaapstand activeren ......................................................................................... 59
vii
9 Schijfeenheden
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen ......................................................................................... 62
Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 62
Externe schijfeenheden gebruiken ..................................................................................................... 63
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................ 64
Optischeschijfeenheden delen ........................................................................................................... 64
10 Geheugenmodules
11 Software-update uitvoeren
BIOS-update uitvoeren ....................................................................................................................... 70
BIOS-versie vaststellen ..................................................................................................... 70
BIOS-update downloaden .................................................................................................. 70
Update uitvoeren van programma's en stuurprogramma's ................................................................ 72
Schakelen tussen schermen ............................................................................ 60
Helderheid van het scherm verlagen ................................................................ 60
Helderheid van het scherm verhogen ............................................................... 60
QuickLock activeren .......................................................................................... 60
Geluidsvolume in- en uitschakelen ................................................................... 61
Geluidsvolume verlagen .................................................................................... 61
Geluidsvolume verhogen .................................................................................. 61
12 Setupprogramma
Setupprogramma starten .................................................................................................................... 73
Setupprogramma gebruiken ............................................................................................................... 73
Taal van het setupprogramma wijzigen ............................................................................. 73
Navigeren en selecteren in het setupprogramma .............................................................. 74
Systeeminformatie weergeven .......................................................................................... 74
Standaardinstellingen herstellen in het setupprogramma .................................................. 74
Setupprogramma afsluiten ................................................................................................. 75
Menu's van het setupprogramma ....................................................................................................... 75
Main Menu (Hoofdmenu) ................................................................................................... 75
Security Menu (Beveiliging) ............................................................................................... 75
System Menu Configuration (Systeemconfiguratie) .......................................................... 75
Menu Diagnostics (Diagnostische gegevens) .................................................................... 76
Index ................................................................................................................................................................... 77
viii

1 Onderdelen herkennen

Hardware herkennen

De samenstelling van de computer verschilt per regio/land en per model. Op de afbeeldingen in dit hoofdstuk worden de standaardvoorzieningen van de meeste computermodellen weergegeven.
U geeft als volgt een overzicht weer van de hardware die in de computer is geïnstalleerd:
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging. Klik bij Systeem op
Apparaatbeheer.
Met Apparaatbeheer kunt u ook hardware toevoegen of computerconfiguraties wijzigen.

Onderdelen aan de bovenkant

Touchpad
Onderdeel Beschrijving
(1) Linkerknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op
een externe muis.
(2) Touchpad* Hiermee kunt u de aanwijzer (ook wel "cursor"
genoemd) verplaatsen en onderdelen op het scherm selecteren of activeren.
(3) Schuifzone van het touchpad Hiermee schuift u de weergave in het actieve venster
op het beeldscherm omhoog of omlaag.
Hardware herkennen 1
Lampje
(4) Rechterknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op
een externe muis.
*In deze tabel worden de fabrieksinstellingen beschreven. Als u de voorkeuren voor cursorbesturing wilt weergeven of wijzigen, selecteert u Start > Apparaten en printers. Klik daarna met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer vertegenwoordigt en selecteer Muisinstellingen.
Onderdeel Beschrijving
Caps lock-lampje Aan: caps lock is ingeschakeld.
2 Hoofdstuk 1 Onderdelen herkennen
Toetsen
Onderdeel Beschrijving
(1) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de
(2) fn-toets Door deze toets in combinatie met een functietoets
(3) Windows®-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(4) Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij

Onderdelen aan de voorkant

fn-toets om veelgebruikte systeemfuncties uit te
voeren.
in te drukken, kunt u veelgebruikte systeemfuncties uitvoeren.
de aanwijzer staat.
Hardware herkennen 3
Onderdeel Beschrijving
(1) Aan/uit-lampje
(2) Aan/uit-schakelaar
Aan: de computer staat aan.
Knipperend: de computer staat in de
slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand.
Als de computer is uitgeschakeld, verschuift u
de schakelaar om de computer in te schakelen.
Wanneer de computer is ingeschakeld, drukt u
kort op de aan/uit-knop om de hibernationstand in te schakelen.
Als de computer in de slaapstand staat,
verschuift u de schakelaar en laat u deze direct weer los om de slaapstand te beëindigen.
Als de computer in de hibernationstand staat,
drukt u kort op de aan/uit-knop om de hibernationstand te beëindigen.
Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures van Windows geen effect hebben, houdt u de aan/uit-knop minstens vijf seconden ingedrukt om de computer uit te schakelen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer als u meer wilt weten over de instellingen voor energiebeheer.
(3) Schijfeenheidlampje Knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen
van de vaste schijf of de flash-drive.
(4) Acculampje
(5) Lampje voor draadloze communicatie
(6) Schakelaar voor draadloze communicatie Hiermee kunt u de voorziening voor draadloze
Aan: er wordt een accu opgeladen.
Knipperend: een accu die de enige beschikbare
voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu een kritiek laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te knipperen.
Uit: als de computer is aangesloten op een
externe voedingsbron, gaat het lampje uit wanneer alle accu's in de computer volledig zijn opgeladen. Als de computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron, blijft het lampje uit tot de accu in de computer bijna leeg is.
Blauw: een geïntegreerd apparaat voor
draadloze communicatie, zoals een WLAN­apparaat en/of een Bluetooth®-apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: alle apparaten voor draadloze
communicatie zijn uitgeschakeld.
communicatie in- en uitschakelen, maar geen draadloze verbinding tot stand brengen.
OPMERKING: Als u een draadloze verbinding tot
stand wilt brengen, moet er al een draadloos netwerk zijn ingesteld.
4 Hoofdstuk 1 Onderdelen herkennen

Onderdelen aan de rechterkant

Onderdeel Beschrijving
(1) USB-poorten (2) Hierop sluit u optionele USB-apparatuur aan.
(2) Digitalemediaslot Ondersteunt de volgende types optionele digitale
kaarten:
Memory Stick (MS)
MS/Pro
MultiMediaCard (MMC)
(3) Poort voor externe monitor Via deze poort sluit u een optioneel extern
(4) RJ-45 netwerkconnector Hierop sluit u een netwerkkabel aan.

Onderdelen aan de linkerkant

Onderdeel Beschrijving
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
xD-Picture Card
weergaveapparaat, zoals een monitor of projector, aan op de computer.
(1) Bevestigingspunt van beveiligingskabel Hiermee bevestigt u een optionele beveiligingskabel
aan de computer.
Hardware herkennen 5
Onderdeel Beschrijving
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de
eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
(2) Netvoedingsconnector Hierop sluit u een netvoedingsadapter aan.
(3) Netvoedingsadapterlampje
(4) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne
(5) USB-poort Hierop sluit u een optioneel USB-apparaat aan.
(6) Audio-uitgang (hoofdtelefoon)/Audio-ingang
(microfoon)
Aan: de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron.
Uit: de computer is niet aangesloten op een
externe voedingsbron.
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met de computer werkt.
Hierop kunt u optionele stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset of een televisietoestel aansluiten, om het geluid via dat apparaat weer te geven. Ook kunt u hierop de microfoon van een optionele headset aansluiten.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u
de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende informatie over veiligheid.
6 Hoofdstuk 1 Onderdelen herkennen
OPMERKING: Wanneer een audiocomponent is
aangesloten op de ingang, zijn de luidsprekers van de computer uitgeschakeld.
De kabel van de audiocomponent moet een connector met vier pinnen hebben.

Beeldschermonderdelen

Onderdeel Beschrijving
(1) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het computergeluid weergegeven.
(2) Interne beeldschermschakelaar Hiermee schakelt u het beeldscherm uit wanneer het
(3) Webcam Hiermee legt u foto's en video's vast.
(4) Webcamlampje Aan: de webcam is in gebruik.
(5) Interne microfoon Hiermee kunt u geluid opnemen.
apparaat wordt gesloten terwijl het is ingeschakeld.
OPMERKING: De beeldschermschakelaar is niet
zichtbaar aan de buitenkant van de computer.
OPMERKING: Om video's op te kunnen nemen, moet
u speciale webcamsoftware installeren.
Hardware herkennen 7

Onderdelen aan de onderkant

Onderdeel Beschrijving
(1) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
(2) Accu-ontgrendelingen (2) Hiermee ontgrendelt u de accu uit de accuruimte.
(3) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met de computer werkt.
(4) Geheugenmodulecompartiment Bevat het slot voor de geheugenmodule.
8 Hoofdstuk 1 Onderdelen herkennen

Antennes voor draadloze communicatie

Onderdeel Beschrijving
(1) WWAN-antennes (2) (alleen bepaalde modellen)*Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze WAN's (WWAN's, wireless wide area networks).
(2) WLAN-antennes (2)* Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze LAN's (WLAN's, wireless local area networks).
*Deze antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Voor optimale communicatie houdt u de directe omgeving van de antennes vrij.
Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u het gedeelte over uw land of regio in Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu. Om toegang te krijgen tot dit document, selecteert u Start > Help en ondersteuning > Gebruikershandleidingen.
Hardware herkennen 9

Aanvullende hardwareonderdelen

Onderdeel Beschrijving
(1) Netsnoer* Hiermee kunt u een netvoedingsadapter aansluiten op een
(2) Netvoedingsadapter Hiermee wordt netvoeding omgezet in gelijkstroom.
(3) Accu* Hiermee kunt u de computer op accuvoeding laten werken als de
*Het uiterlijk van accu's en netsnoeren verschilt per regio en land.

Labels herkennen

De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland gebruikt.
Servicelabel: bevat belangrijke informatie.
Productnaam (1). Dit is de productnaam die is aangebracht op de voorkant van de computer.
stopcontact.
computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Serienummer (s/n) (2). Dit is een alfanumerieke code die voor elk product uniek is.
Productnummer (p/n) (3). Dit nummer geeft specifieke informatie over de
hardwareonderdelen van het product. Aan de hand van het productnummer kan een servicemonteur bepalen welke onderdelen er nodig zijn.
10 Hoofdstuk 1 Onderdelen herkennen
Modelbeschrijving (4). Dit is de alfanumerieke code die u gebruikt om documenten,
stuurprogramma's en ondersteuning voor de computer op te zoeken.
Garantieperiode (5). Dit getal beschrijft de duur (in jaren) van de garantieperiode voor deze
computer.
Houd deze gegevens bij de hand wanneer u contact opneemt met de technische ondersteuning. Het servicelabel bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Certificaat van echtheid van Microsoft®: bevat de Windows®-productcode. U kunt de productcode
nodig hebben wanneer u een update van het besturingssysteem wilt uitvoeren of problemen met het systeem wilt oplossen. Dit certificaat bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Label met kennisgevingen: bevat kennisgevingen over de computer, waaronder de volgende.
Informatie over optionele apparaten voor draadloze communicatie en de keurmerken van een
aantal landen of regio's waarin deze apparaten zijn goedgekeurd voor gebruik. Een optioneel apparaat kan een WLAN-apparaat zijn. U kunt deze informatie nodig hebben als u het apparaat in het buitenland wilt gebruiken.
Het serienummer van uw HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen).
Het label met kennisgevingen bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Labels herkennen 11

2 Energiebeheer

Opties voor energiebeheer instellen

Energiebesparende standen gebruiken

Voor de computer zijn standaard twee voorzieningen voor energiebesparing ingeschakeld: de slaapstand en de hibernationstand.
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, knippert het aan/uit-lampje en wordt het scherm leeggemaakt. Uw werk wordt opgeslagen in het geheugen. Het beëindigen van de slaapstand gaat sneller dan het beëindigen van de hibernationstand. Als de computer lang in de slaapstand staat, of als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de computer in de slaapstand staat, wordt de hibernationstand geactiveerd.
Wanneer de hibernationstand wordt geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in een hibernationbestand op de vaste schijf en wordt de computer afgesloten.
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand of de hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een schijf of een externemediakaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de audio- of videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: Wanneer de computer in de slaapstand of de hibernationstand staat, is het niet
mogelijk om netwerkverbindingen te maken of de computer te gebruiken.
Slaapstand activeren of beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de slaapstand wordt geactiveerd als het apparaat 15 minuten inactief is geweest en op accuvoeding werkt, of wanneer het apparaat 30 minuten inactief is geweest en op een externe voedingsbron werkt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows.
Als de computer is ingeschakeld, kunt u op elk van de volgende manieren de slaapstand activeren:
Druk op fn+f1.
Klik op Start, vervolgens op de pijl naast de knop Afsluiten en dan op Slaapstand.
U beëindigt als volgt de slaapstand:
Verschuif de aan/uit-schakelaar en laat deze direct weer los.
Wanneer de slaapstand wordt beëindigd, gaat het aan/uit-lampje branden en verschijnt uw werk op het scherm op het punt waar u was gestopt met werken en de slaapstand werd geactiveerd.
12 Hoofdstuk 2 Energiebeheer
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de slaapstand te beëindigen,
moet u uw Windows-wachtwoord opgeven voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Hibernationstand activeren en beëindigen
Standaard wordt de hibernationstand geactiveerd wanneer het apparaat 1.080 minuten inactief is terwijl het apparaat op accuvoeding werkt, of wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt.
OPMERKING: De hibernationstand wordt niet geactiveerd als de computer op externe voeding werkt.
OPMERKING: Sla uw werk op gezette tijden op, om het risico van gegevensverlies te verminderen.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows.
U activeert als volgt de hibernationstand:
Klik op Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Hibernate
(Hibernationstand).
U beëindigt als volgt de hibernationstand:
Verschuif de aan/uit-schakelaar en laat deze direct weer los.
Wanneer de hibernationstand wordt beëindigd, gaat het aan/uit-lampje branden en verschijnt uw werk op het scherm op het punt waar u was gestopt met werken en de hibernationstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de hibernationstand te
beëindigen, moet u uw Windows-wachtwoord opgeven voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.

Energiebeheerschema’s gebruiken

Een energiebeheerschema is een verzameling systeeminstellingen die bepalen hoe de computer gebruikmaakt van energie. Met behulp van energiebeheerschema's kunt u energie besparen en de prestaties van de computer maximaliseren.
De volgende energiebeheerschema’s zijn beschikbaar:
Draagbaar/laptop (aanbevolen)
Thuis/kantoor
Presentatie
Altijd aan
Minimaal energieverbruik
Accu vol
Met behulp van Eigenschappen voor Energiebeheer kunt u de instellingen van deze energiebeheerschema’s wijzigen.
Huidig energiebeheerschema weergeven
Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Opties voor energiebeheer instellen 13
Selecteer Start > Configuratiescherm > System and Security (Systeem en beveiliging) >
Power Options (Energiebeheer).
Ander energiebeheerschema selecteren
Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak en selecteer een energiebeheerschema in de
lijst.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > System and Security (Systeem en beveiliging) >
Energiebeheer en selecteer een energiebeheerschema in de lijst.
Energiebeheerschema aanpassen
1. Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > System and Security (Systeem en beveiliging) >
Power Options (Energiebeheer).
2. Selecteer een energiebeheerschema en klik vervolgens op Instellingen voor schema wijzigen.
3. Wijzig de instellingen naar eigen inzicht.
4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen om meer instellingen te wijzigen.

Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand

Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen van de slaapstand of de hibernationstand:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Wachtwoord vereisen bij uit slaapstand komen.
3. Click Change Settings that are currently unavailable (Instellingen wijzigen die momenteel niet
beschikbaar zijn).
4. Klik op Een wachtwoord vereisen (aanbevolen).
5. Klik op Wijzigingen opslaan.

Externe netvoeding gebruiken

Externe netvoeding wordt geleverd door een van de volgende apparaten:
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter, of een door HP geleverde compatibele adapter.
Goedgekeurde netvoedingsadapter
Optioneel dockingapparaat
Sluit de computer aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties:
14 Hoofdstuk 2 Energiebeheer
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast
Wanneer u informatie naar een cd of dvd schrijft
Als u de computer aansluit op een externe netvoedingsbron, gebeurt het volgende:
De accu laadt op.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het energiemeterpictogram in het systeemvak van
vorm.
Als u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over op accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Als
u de helderheid van het beeldscherm wilt verhogen, drukt op de hotkey fn+f4 of sluit u de netvoedingsadapter opnieuw aan.

Netvoedingsadapter aansluiten

WAARSCHUWING! U kunt als volgt het risico van een elektrische schok en schade aan de apparatuur
beperken:
Sluit het netsnoer aan op een geaard stopcontact dat altijd gemakkelijk te bereiken is.
Koppel de computer los van de netvoeding door de stekker uit het stopcontact te halen (niet door het netsnoer los te koppelen van de computer).
Als bij het product een geaard netsnoer met een geaarde stekker is geleverd, sluit u het netsnoer aan op een geaard stopcontact. Probeer niet de aarding te omzeilen door bijvoorbeeld adapters of stekkerdozen zonder aarding te gebruiken. De aarding is een belangrijke veiligheidsvoorziening.
U sluit als volgt de computer aan op een externe voedingsbron:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de voedingsconnector (1) van de computer.
2. Sluit het ene uiteinde van het netsnoer aan op de netvoedingsadapter (2).
Externe netvoeding gebruiken 15
3. Steek het andere uiteinde van het netsnoer in een stopcontact (3).

Accuvoeding gebruiken

Als de computer over een opgeladen accu beschikt en de computer is niet aangesloten op een externe voedingsbron, dan werkt de computer op accuvoeding. Wanneer de computer is aangesloten op een externe netvoedingsbron, werkt de computer op netvoeding.
Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op externe voeding werkt via de netvoedingsadapter, schakelt de computer over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter wordt losgekoppeld van de computer.
OPMERKING: De helderheid van het beeldscherm wordt verlaagd om accuvoeding te besparen
wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding. Als u de helderheid van het beeldscherm wilt verhogen, drukt op de hotkey fn+f4 of sluit u de netvoedingsadapter opnieuw aan.
U kunt een accu in de computer laten zitten of de accu verwijderen en opbergen. Dit is afhankelijk van de manier waarop u de computer gebruikt. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de computer is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw werk beschermd in geval van een stroomstoring. Een accu in de computer wordt echter langzaam ontladen wanneer de computer is uitgeschakeld en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
WAARSCHUWING! Gebruik uitsluitend de volgende producten om beveiligingsrisico's te beperken:
de bij de computer geleverde accu, een door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu die als accessoire is aangeschaft bij HP.
De werktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor energiebeheer, geopende programma's, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die op de computer is aangesloten en andere factoren.

Acculading weergeven

Beweeg de aanwijzer over het pictogram Accumeter in het systeemvak aan de rechterkant van
de taakbalk.

Accu plaatsen of verwijderen

VOORZICHTIG: Bij het verwijderen van een accu die de enige beschikbare voedingsbron vormt,
kunnen er gegevens verloren gaan. Sla uw werk op en activeer de hibernationstand of schakel de computer uit via Windows voordat u de accu verwijdert. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.
16 Hoofdstuk 2 Energiebeheer
U plaatst de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
2. Breng de tabs op de accu op één lijn met de uitsparingen in de computer en plaats de accu in de
accuruimte. De accu-ontgrendelingen vergrendelen de accu automatisch.
U verwijdert de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
2. Verschuif de accu-ontgrendelingen (1) om de accu los te koppelen en verwijder de accu (2).

Accu opladen

WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
De accu wordt opgeladen wanneer de computer is aangesloten op een externe voedingsbron via een netvoedingsadapter, een optionele voedingsadapter of een optioneel dockingapparaat.
Accuvoeding gebruiken 17
De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het opladen verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
Het opladen kan langer duren wanneer de accu nieuw is, langer dan twee weken niet is gebruikt of veel warmer of kouder is dan de normale kamertemperatuur.
Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te verlengen en de nauwkeurigheid van de weergave van de acculading te optimaliseren:
Als u een nieuwe accu oplaadt, wacht u tot de accu volledig is opgeladen voordat u de computer
inschakelt.
Laad de accu op tot het acculampje van de computer uit gaat.
OPMERKING: Als de computer is ingeschakeld wanneer de accu wordt opgeladen, is het
mogelijk dat de accumeter in het systeemvak aangeeft dat de accu voor 100 procent is opgeladen, terwijl dit nog niet het geval is.
Laad de accu pas op wanneer deze door normaal gebruik is ontladen tot ongeveer 5 procent van
de volledige lading.
Als de accu één maand of langer niet is gebruikt, is het noodzakelijk de accu te kalibreren in plaats
van op te laden.
Het acculampje geeft als volgt de status van de acculading aan:
Aan: de accu wordt opgeladen.
Knipperend: de accu die de enige beschikbare voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu
een kritiek laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te knipperen.
Uit: de accu is volledig opgeladen, is in gebruik, of is niet geïnstalleerd.

Accuwerktijd maximaliseren

De accuwerktijd varieert afhankelijk van de voorzieningen die u gebruikt terwijl de computer op accuvoeding werkt. De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af omdat de capaciteit van de accu afneemt ten gevolge van bepaalde natuurlijke processen.
Tips om de accuwerktijd te maximaliseren:
Verlaag de helderheid van het beeldscherm.
Controleer of Energiebesparing in Energiebeheer is ingeschakeld.
Verwijder de accu uit de computer als deze niet wordt gebruikt of opgeladen.
Bewaar de accu op een koele, droge plaats.

Omgaan met een lage acculading

In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn ingesteld. Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem daarop reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows. Voorkeuren die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes.
18 Hoofdstuk 2 Energiebeheer
Lage acculading herkennen
Als een accu die de enige voedingsbron van de computer is, bijna leeg is, begint het acculampje snel te knipperen.
Als u niets onderneemt wanneer de accu bijna leeg is, wordt het niveau van de acculading kritiek en gaat het acculampje snel knipperen.
Wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het volgende:
Als de hibernationstand is ingeschakeld en de computer aan staat of in de slaapstand staat, wordt
de hibernationstand geactiveerd.
Als de hibernationstand is uitgeschakeld en de computer aan staat of in de slaapstand staat, blijft
de computer nog even in de slaapstand staan. Vervolgens wordt de computer uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
Accuvoeding gebruiken 19
Loading...
+ 61 hidden pages