Hp COMPAQ MINI 701EN, MINI 1099EA, COMPAQ MINI 700EN, COMPAQ MINI 702EA, MINI 1099EM User Manual [nl]

...
MINI Gebruikershandleiding
© Copyright 2008 Hewlett-Packard
Development Company, L.P.
Windows is een gedeponeerd handelsmerk
van Microsoft Corporation in de V.S.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP-producten en -
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor technische
fouten, drukfouten of weglatingen in deze
publicatie.
Eerste editie, december 2008
Artikelnummer: 496745-332
Kennisgeving over het product
In deze handleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de meeste
modellen beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet
alle voorzieningen op uw apparaat
beschikbaar.
Voor de recentste informatie in de MINI
Gebruikershandleiding gaat u naar de
website van HP op
http://www.hp.com/
support.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! Werk niet met het apparaat op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen van
het apparaat niet, om de kans op hittegerelateerde verwondingen of oververhitting van het apparaat te
verkleinen. Gebruik het apparaat alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie
niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele printer naast het
apparaat) of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of kleding). Zorg er ook
voor dat de netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid of een
voorwerp van zacht materiaal. Het apparaat en de netvoedingsadapter voldoen aan de
temperatuurlimieten voor oppervlakken die voor de gebruiker toegankelijk zijn, zoals gedefinieerd door
de International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Verschillende onderdelen
Hardware herkennen ............................................................................................................................ 1
Onderdelen aan de bovenkant ............................................................................................ 1
Touchpad ............................................................................................................ 1
Lampje ................................................................................................................ 2
Toetsen ............................................................................................................... 3
Onderdelen aan de voorkant ............................................................................................... 3
Onderdelen aan de rechterkant ........................................................................................... 5
Onderdelen aan de linkerkant .............................................................................................. 5
Beeldschermonderdelen ...................................................................................................... 7
Onderdelen aan de onderkant ............................................................................................. 8
Antennes voor draadloze communicatie .............................................................................. 9
Aanvullende hardwareonderdelen ..................................................................................... 10
Labels herkennen ............................................................................................................................... 10
2 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 12
Energiebesparende standen gebruiken ............................................................................. 12
Standbystand activeren en beëindigen ............................................................. 12
Hibernationstand activeren en beëindigen ........................................................ 13
Energiebeheerschema’s gebruiken ................................................................................... 13
Huidig energiebeheerschema weergeven ......................................................... 14
Energiebeheerschema’s selecteren .................................................................. 14
Energiebeheerschema’s aanpassen ................................................................. 14
Wachtwoord instellen voor beëindigen standbystand ........................................................ 14
Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 14
Netvoedingsadapter aansluiten ......................................................................................... 15
Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 16
Acculading weergeven ....................................................................................................... 16
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................................. 16
Accu opladen ..................................................................................................................... 18
Accuwerktijd maximaliseren .............................................................................................. 19
Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 19
Lage acculading herkennen .............................................................................. 19
v
Problemen met lage acculading verhelpen ....................................................... 20
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 20
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu
beschikbaar is ................................................................................... 20
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 20
Lage acculading verhelpen wanneer het apparaat de
hibernationstand niet kan beëindigen ............................................... 20
Accu kalibreren .................................................................................................................. 20
Stap 1: laad de accu volledig op ....................................................................... 20
Stap 2: schakel de energiebesparende voorzieningen uit ................................ 21
Stap 3: ontlaad de accu .................................................................................... 21
Stap 4: laad de accu volledig op ....................................................................... 22
Stap 5: schakel de energiebesparende voorzieningen weer in ......................... 22
Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 22
Accu opbergen ................................................................................................................... 22
Afvoeren van afgedankte accu's ........................................................................................ 23
Apparaat afsluiten .............................................................................................................................. 23
3 Internet
Aansluiten op een bekabeld netwerk ................................................................................................. 25
Verbinding maken met een draadloos netwerk .................................................................................. 26
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken ......................................................... 26
Pictogrammen voor draadloze onderdelen en netwerkstatus ........................... 26
Voorzieningen voor draadloze communicatie gebruiken .................................. 27
Schakelaar voor draadloze communicatie gebruiken ...................................... 27
HP Connection Manager software gebruiken ................................................... 27
HP Wireless Assistant software gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........... 27
Draadloos netwerk gebruiken ............................................................................................ 28
Draadloos netwerk installeren ........................................................................... 29
Draadloos netwerk beveiligen ........................................................................... 29
Verbinding maken met een WLAN .................................................................... 30
Naar een ander netwerk roamen ...................................................................... 31
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................... 31
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............. 33
Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS) ............................................................... 33
4 Multimedia
Multimediavoorzieningen .................................................................................................................... 34
Multimediacomponenten herkennen .................................................................................. 34
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 36
Multimediasoftware ............................................................................................................................ 37
Andere vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken ............................................ 37
vi
Multimediasoftware installeren vanaf internet .................................................................... 37
Audio .................................................................................................................................................. 38
Externe audioapparatuur aansluiten .................................................................................. 38
Audiofuncties controleren .................................................................................................. 38
Video .................................................................................................................................................. 40
Externe monitor of projector aansluiten ............................................................................. 40
Webcam ............................................................................................................................................. 41
5 Beveiliging
Apparaat beveiligen ............................................................................................................................ 42
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................... 42
Wachtwoorden instellen in Windows ................................................................................. 43
Wachtwoorden instellen in het setupprogramma ............................................................... 44
Beheerderswachtwoord .................................................................................... 44
Beheerderswachtwoord beheren ...................................................... 45
Beheerderswachwoord invoeren ...................................................... 45
Opstartwachtwoord ........................................................................................... 45
Opstartwachtwoord beheren ............................................................ 46
Opstartwachtwoord invoeren ............................................................ 46
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................... 47
Firewall-software gebruiken ............................................................................................................... 48
Essentiële updates installeren ............................................................................................................ 49
6 Digitale kaarten
Digitale kaart plaatsen ........................................................................................................................ 50
Digitale kaart stopzetten en verwijderen ............................................................................................ 51
7 USB-apparatuur
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 52
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 52
USB-apparaat stopzetten en verwijderen .......................................................................... 53
HP Mobile Drive gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................... 54
HP Mini Mobile Drive plaatsen ........................................................................................... 54
HP Mini Mobile Drive stopzetten en verwijderen ............................................................... 54
8 Cursorbesturing en toetsenbord
Voorkeuren voor cursorbesturingsapparaten instellen ....................................................................... 56
Cursorbesturing gebruiken ................................................................................................................. 56
Touchpad gebruiken .......................................................................................................... 56
Externe muis aansluiten .................................................................................................... 56
Toetsenbord gebruiken ...................................................................................................................... 56
Hotkeys gebruiken ............................................................................................................. 56
Standbystand activeren (fn+f1) ......................................................................... 57
vii
Schakelen tussen beeldschermen (fn+f2) ......................................................... 58
Helderheid van het scherm verlagen (fn+f3) ..................................................... 58
Helderheid van het scherm verhogen (fn+f4) .................................................... 58
QuickLock activeren (fn+f6) .............................................................................. 58
Geluidsvolume in- en uitschakelen (fn+f8) ........................................................ 59
Geluidsvolume verlagen (fn+f10) ...................................................................... 59
Geluidsvolume verhogen (fn+f11) ..................................................................... 59
9 Schijfeenheden
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen ......................................................................................... 60
Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 60
Externe schijfeenheden gebruiken ..................................................................................................... 61
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................ 62
10 Geheugenmodules
11 Back-up en herstel
Back-up maken van gegevens ........................................................................................................... 68
Wanneer maakt u back-ups ............................................................................................... 68
Suggesties voor het maken van back-ups ......................................................................... 68
Back-up maken via het hulpprogramma Back-up van Windows ....................................... 68
Herstelactie uitvoeren ......................................................................................................................... 70
Informatie herstellen .......................................................................................................... 70
Besturingssysteem en programma's herstellen ................................................................. 70
12 Software updaten
BIOS updaten ..................................................................................................................................... 73
BIOS-versie vaststellen ..................................................................................................... 73
BIOS-update downloaden .................................................................................................. 73
Programma's en stuurprogramma's updaten ..................................................................................... 75
13 Setupprogramma
Setupprogramma starten .................................................................................................................... 76
Setupprogramma gebruiken ............................................................................................................... 76
Taal van het setupprogramma wijzigen ............................................................................. 76
Navigeren en selecteren in het setupprogramma .............................................................. 77
Systeeminformatie weergeven .......................................................................................... 77
Standaardinstellingen herstellen in het setupprogramma .................................................. 77
Setupprogramma afsluiten ................................................................................................. 78
Menu's van het setupprogramma ....................................................................................................... 78
Menu Main (Hoofdmenu) ................................................................................................... 78
Menu Security (Beveiliging) ............................................................................................... 78
Menu System Configuration (Systeemconfiguratie) .......................................................... 78
viii
Menu Diagnostics (Diagnostische gegevens) .................................................................... 79
Index ................................................................................................................................................................... 80
ix
x

1 Verschillende onderdelen

Hardware herkennen

De onderdelen van het apparaat kunnen per land/regio en model verschillen. De afbeeldingen in dit
hoofdstuk geven de standaardvoorzieningen van de meeste apparaatmodellen weer.
U geeft als volgt een overzicht weer van de hardware die in het apparaat is geïnstalleerd:
1. Selecteer Start > Deze computer.
2. Klik in het linkerdeelvenster onder Systeemtaken op Systeeminformatie weergeven.
3. Selecteer het tabblad Hardware > Apparaatbeheer.
Met Apparaatbeheer kunt u ook hardware toevoegen of apparaatconfiguraties wijzigen.

Onderdelen aan de bovenkant

Touchpad
Onderdeel Beschrijving
(1) Aan/uit-knop van het touchpad Hiermee schakelt u het touchpad in en uit.
(2) Linkerknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op
een externe muis.
Hardware herkennen 1
(3) Touchpad* Hiermee kunt u de aanwijzer (ook wel "cursor"
genoemd) verplaatsen en onderdelen op het scherm
selecteren of activeren.
(4) Schuifzone van het touchpad Hiermee schuift u de weergave in het actieve venster
op het beeldscherm omhoog of omlaag.
(5) Rechterknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op
een externe muis.
(6) Aan/uit-lampje van het touchpad
Wit: het touchpad is ingeschakeld.
Oranje: het touchpad is uitgeschakeld.
*In deze tabel worden de fabrieksinstellingen beschreven. Om de voorkeuren voor cursorbesturing weer te geven of te wijzigen,
selecteert u Start > Configuratiescherm > Printers en andere hardware > Muis.
Lampje
Onderdeel Beschrijving
Caps lock-lampje Aan: caps lock is ingeschakeld.
2 Hoofdstuk 1 Verschillende onderdelen
Toetsen
Onderdeel Beschrijving
(1) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de
fn-toets om veelgebruikte systeemfuncties uit te
voeren.
(2) fn-toets Hiermee kunt u vaakgebruikte systeemfuncties
uitvoeren wanneer u deze indrukt in combinatie met
een functietoets.
(3) Windows®-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(4) Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij
de aanwijzer staat.

Onderdelen aan de voorkant

Hardware herkennen 3
Onderdeel Beschrijving
(1) Aan/uit-lampje
Aan: het apparaat staat aan.
Knipperend: het apparaat staat in de
standbystand.
Uit: het apparaat is uitgeschakeld.
(2) Aan/uit-schakelaar
Als het apparaat is uitgeschakeld, verschuift u
de schakelaar om het apparaat in te schakelen.
Als het apparaat is ingeschakeld, verschuift u
de schakelaar kort om de hibernationstand te
activeren.
Als het apparaat in de standbystand staat,
verschuift u de schakelaar kort om de
standbystand te beëindigen.
Als het apparaat in de hibernationstand staat,
verschuift u de schakelaar kort om de
hibernationstand te beëindigen.
Als het apparaat niet meer reageert en de
afsluitprocedures van Windows geen effect hebben,
verschuift u de aan/uit-schakelaar en houdt u deze
minstens vijf seconden vast om het apparaat uit te
schakelen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties
en onderhoud > Energiebeheer om meer te weten
te komen over de instellingen voor energiebeheer.
(3) Schijfeenheidlampje Knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen
van de vaste schijf of de flash-drive.
(4) Acculampje
Aan: er wordt een accu opgeladen.
Knipperend: een accu die de enige beschikbare
voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu
een kritiek laag ladingsniveau bereikt, begint het
acculampje snel te knipperen.
Uit: als het apparaat is aangesloten op een
externe voedingsbron, gaat het lampje uit
wanneer alle accu's in het apparaat volledig zijn
opgeladen. Als het apparaat niet is aangesloten
op een externe voedingsbron, blijft het lampje
uit tot de accu in het apparaat bijna leeg is.
(5) Lampje voor draadloze communicatie
Blauw: een geïntegreerd apparaat voor
draadloze communicatie, zoals een draadloos-
netwerkadapter, is ingeschakeld.
Oranje: alle apparaten voor draadloze
communicatie zijn uitgeschakeld.
(6) Schakelaar voor draadloze communicatie Hiermee kunt u de voorziening voor draadloze
communicatie in- en uitschakelen, maar geen
draadloze verbinding tot stand brengen.
OPMERKING: Als u een draadloze verbinding tot
stand wilt brengen, moet er al een draadloos netwerk
zijn ingesteld.
4 Hoofdstuk 1 Verschillende onderdelen

Onderdelen aan de rechterkant

Onderdeel Beschrijving
(1) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van het apparaat wordt
automatisch gestart voor luchtkoeling van de interne
onderdelen van het apparaat en om oververhitting te
voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator
automatisch aan- en uitgaat terwijl u met het apparaat
werkt.
(2) SD Card-lezer Ondersteunt de volgende typen optionele digitale
kaarten:
MultiMediaCard (MMC)
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
(3) USB-poort Hierop sluit u een optioneel USB-apparaat aan.
(4) HP Mobile Drive (alleen bepaalde modellen) Hierop sluit u een optionele HP Mini Mobile Drive aan.
(5) Connector voor beveiligingskabel Hiermee kunt u het apparaat aan een optionele
beveiligingskabel bevestigen.
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de
eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze
voorziening kan echter niet voorkomen dat het
apparaat verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.

Onderdelen aan de linkerkant

Hardware herkennen 5
Onderdeel Beschrijving
(1) Netvoedingsconnector Hierop sluit u een netvoedingsadapter aan.
(2) USB-poort Hierop sluit u een optioneel USB-apparaat aan.
(3) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van het apparaat wordt
automatisch gestart voor luchtkoeling van de interne
onderdelen van het apparaat en om oververhitting te
voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator
automatisch aan- en uitgaat terwijl u met het apparaat
werkt.
(4) Dockingpoort Hierop sluit u een optionele VGA-kabel aan, zodat u
een externe VGA-monitor of projector kunt aansluiten.
(5) Audio-uitgang (hoofdtelefoon)/audio-ingang
(microfoon)
Hierop kunt u optionele stereoluidsprekers met eigen
voeding, een hoofdtelefoon, een oortelefoon, een
headset of een televisietoestel aansluiten, om het
geluid via dat apparaat weer te geven. Ook kunt u
hierop de microfoon van een optionele headset
aansluiten.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u
de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo
beperkt u het risico van gehoorbeschadiging.
Raadpleeg Informatie over voorschriften, veiligheid
en milieu voor aanvullende informatie over veiligheid.
OPMERKING: Wanneer u een extern
audioapparaat aansluit op de hoofdtelefoonuitgang,
worden de apparaatluidsprekers uitgeschakeld.
(6) RJ-45-netwerkconnector Hierop sluit u een netwerkkabel aan.
6 Hoofdstuk 1 Verschillende onderdelen

Beeldschermonderdelen

Onderdeel Beschrijving
(1) Interne beeldschermschakelaar Hiermee schakelt u het beeldscherm uit wanneer het
apparaat wordt gesloten terwijl het is ingeschakeld.
(2) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het geluid van het apparaat
weergegeven.
(3) Interne microfoon Hiermee kunt u geluid registreren en opnemen.
(4) Webcam Hiermee legt u foto's en video's vast.
OPMERKING: Om video's op te kunnen nemen, moet
speciale webcamsoftware zijn geïnstalleerd.
(5) Lampje van de webcam Aan: de webcam is in gebruik.
Hardware herkennen 7

Onderdelen aan de onderkant

Onderdeel Beschrijving
(1) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
(2) Accu-ontgrendelingen (2) Hiermee ontgrendelt u de accu uit de accuruimte.
(3) Geheugenmodulecompartiment Bevat het slot voor de geheugenmodule.
(4) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van het apparaat wordt
automatisch gestart voor luchtkoeling van de interne
onderdelen van het apparaat en om oververhitting te
voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator
automatisch aan- en uitgaat terwijl u met het apparaat
werkt.
8 Hoofdstuk 1 Verschillende onderdelen

Antennes voor draadloze communicatie

Onderdeel Beschrijving
(1) WLAN-antennes (2)* Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze LAN's (WLAN's,
wireless local area networks).
(2) WWAN-antennes (2) (alleen bepaalde modellen)
*
Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze WAN's (WWAN's,
wireless wide area networks).
*De antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenzijde van het apparaat. Voor optimale communicatie houdt u de directe omgeving
van de antennes vrij.
Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u de sectie over uw land
of regio in Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu. Om toegang te krijgen tot dit document,
klikt u op Start > Help en ondersteuning > Gebruikershandleidingen.
Hardware herkennen 9

Aanvullende hardwareonderdelen

Onderdeel Beschrijving
(1) Netsnoer* Hiermee kunt u een netvoedingsadapter aansluiten op een
stopcontact.
(2) Netvoedingsadapter Hiermee wordt netvoeding omgezet in gelijkstroom.
(3) Accu* Hiermee kunt u het apparaat op accuvoeding laten werken als het
apparaat niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
*Het uiterlijk van accu's en netsnoeren verschilt per regio en land.

Labels herkennen

De labels die zijn aangebracht op het apparaat, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u het apparaat in het buitenland gebruikt.
Servicelabel: biedt belangrijke informatie, zoals:
Productnaam (1). Dit is de productnaam die aan de voorkant van het apparaat zichtbaar is.
Serienummer (s/n) (2). Dit is een alfanumerieke code die voor elk product uniek is.
Productnummer (p/n) (3). Dit nummer biedt specifieke informatie omtrent de
hardwarecomponenten van het product. Aan de hand van het productnummer kan een
servicemonteur bepalen welke onderdelen er nodig zijn.
10 Hoofdstuk 1 Verschillende onderdelen
Modelbeschrijving (4). Dit is het nummer dat u gebruikt om documenten, stuurprogramma's
en ondersteuning voor het apparaat op te zoeken.
Garantieperiode (5). Dit getal beschrijft de duur (in jaren) van de garantieperiode voor dit
apparaat.
Houd deze gegevens bij de hand wanneer u contact opneemt met de technische ondersteuning.
Het servicelabel bevindt zich aan de onderkant van het apparaat.
Certificaat van echtheid van Microsoft®: bevat de Windows®-productcode. U kunt de productcode
nodig hebben wanneer u het besturingssysteem wilt updaten of problemen met het systeem wilt
oplossen. Dit certificaat bevindt zich aan de onderkant van het apparaat.
Label met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van het apparaat. Het
label met kennisgevingen bevindt zich aan de onderkant van het apparaat.
Label(s) met keurmerken voor apparatuur voor draadloze communicatie: deze labels bevatten
informatie over optionele apparaten voor draadloze communicatie, en de keurmerken van een
aantal landen of regio's waarin deze apparaten zijn goedgekeurd voor gebruik. Een optioneel
apparaat kan een draadloos-netwerkadapter (WLAN-adapter) of een optioneel Bluetooth®-
apparaat zijn. Als uw apparaatmodel is uitgerust met een of meer apparaten voor draadloze
communicatie, is het apparaat voorzien van een of meer van deze certificeringslabels. U kunt deze
informatie nodig hebben als u het apparaat in het buitenland wilt gebruiken. Labels met keurmerken
voor apparatuur voor draadloze communicatie bevinden zich aan de onderkant van het
apparaat.
Label met serienummer van HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): bevat
het serienummer van uw HP module voor mobiel breedband. Dit label bevindt zich aan de
onderkant van het apparaat.
Labels herkennen 11

2 Energiebeheer

Opties voor energiebeheer instellen

Energiebesparende standen gebruiken

Voor het apparaat zijn standaard twee voorzieningen voor energiebesparing ingeschakeld: de
standbystand en de hibernationstand.
Als de standbystand wordt geactiveerd, knippert het aan/uit-lampje en wordt het scherm zwart. Uw werk
wordt opgeslagen in het geheugen. De standbystand beëindigen gaat sneller dan de hibernationstand
beëindigen. Als de standbystand gedurende lange tijd geactiveerd is of als de acculading een kritiek
laag niveau bereikt terwijl de standbystand is geactiveerd, wordt de hibernationstand geactiveerd.
Wanneer de hibernationstand wordt geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in een hibernationbestand
op de vaste schijf en wordt het apparaat uitgeschakeld.
VOORZICHTIG: Activeer de standbystand of de hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een schijf of een externemediakaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de
audio- of videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: Verbinding maken met een netwerk of het uitvoeren van apparaatfuncties is niet
mogelijk wanneer het apparaat in de standbystand of de hibernationstand staat.
Standbystand activeren en beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de standbystand wordt geactiveerd als het apparaat 10
minuten inactief is wanneer accuvoeding wordt gebruikt, en als het apparaat 25 minuten inactief is
wanneer een externe voedingsbron wordt gebruikt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows.
Als het apparaat is ingeschakeld, kunt u op elk van de volgende manieren de standbystand activeren:
Druk op fn+f1.
Klik op Start > Uitschakelen > Stand-by.
Ga als volgt te werk om de standbystand te beëindigen:
Verschuif de aan/uit-schakelaar kort.
Als de standbystand wordt beëindigd, gaat het aan/uit-lampje branden en verschijnt uw werk op
het punt waar u was gestopt met werken en de standbystand werd geactiveerd.
12 Hoofdstuk 2 Energiebeheer
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de standbystand te beëindigen,
moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Hibernationstand activeren en beëindigen
Standaard wordt de hibernationstand geactiveerd wanneer het apparaat 30 minuten inactief is terwijl
het apparaat op accuvoeding werkt, of wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt.
OPMERKING: De hibernationstand wordt niet geactiveerd als de computer op externe voeding werkt.
OPMERKING: Sla uw werk op gezette tijden op, om het risico van gegevensverlies te verminderen.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows.
U activeert als volgt de hibernationstand:
1. Selecteer Start > Uitschakelen.
2. Houd de shift-toets ingedrukt en selecteer Slaapstand.
– of –
Als het apparaat aan staat, verschuift u de aan/uit-schakelaar kort.
U beëindigt als volgt de hibernationstand:
Verschuif de aan/uit-schakelaar kort.
Het aan/uit-lampje gaat branden aan en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was
gestopt met werken en de hibernationstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de hibernationstand te
beëindigen, moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.

Energiebeheerschema’s gebruiken

Een energiebeheerschema bestaat uit een verzameling systeeminstellingen waarmee het
energieverbruik van het apparaat wordt beheerd. U kunt energiebeheerschema’s gebruiken om energie
te besparen en de prestaties van het apparaat te maximaliseren.
De volgende energiebeheerschema’s zijn beschikbaar:
Draagbaar/laptop (aanbevolen)
Thuis/kantoor
Presentatie
Altijd aan
Minimaal energieverbruik
Accu vol
Met behulp van Eigenschappen voor Energiebeheer kunt u de instellingen van deze
energiebeheerschema’s wijzigen.
Opties voor energiebeheer instellen 13
Huidig energiebeheerschema weergeven
Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
Energiebeheerschema’s selecteren
Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en
selecteer een energiebeheerschema in de lijst.
– of –
a. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
b. Selecteer een energiebeheerschema in de lijst met Energiebeheerschema’s.
c. Klik op OK.
Energiebeheerschema’s aanpassen
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
2. Selecteer een energiebeheerschema in de lijst met Energiebeheerschema’s.
3. Wijzig indien nodig de instellingen voor Netstroom en Accustroom.
4. Klik op OK.

Wachtwoord instellen voor beëindigen standbystand

U stelt als volgt een wachtwoord in dat moet worden opgegeven bij het beëindigen van de standbystand:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens
op Eigenschappen energie aanpassen.
2. Klik op het tabblad Geavanceerd.
3. Schakel de optie Wachtwoord vragen als computer uit standby wordt gehaald in.
4. Klik op Toepassen.

Externe netvoeding gebruiken

Externe netvoeding wordt geleverd door een van de volgende apparaten:
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij het apparaat geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter of een door HP geleverde
compatibele adapter.
Goedgekeurde netvoedingsadapter
Optioneel dockingapparaat
Sluit het apparaat aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties:
14 Hoofdstuk 2 Energiebeheer
WAARSCHUWING! Laad de accu van het apparaat niet op aan boord van een vliegtuig.
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast
Wanneer u informatie naar een cd of dvd schrijft
Als u het apparaat aansluit op een externe netvoedingsbron, gebeurt het volgende:
De accu laadt op.
Als het apparaat is ingeschakeld, verandert het accupictogram in de taakbalk van vorm.
Als u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
Het apparaat schakelt over op accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Als
u de helderheid van het beeldscherm wilt verhogen, drukt op de hotkey fn+f4 of sluit u de
netvoedingsadapter opnieuw aan.

Netvoedingsadapter aansluiten

WAARSCHUWING! U kunt als volgt het risico van een elektrische schok en schade aan de apparatuur
beperken:
Sluit het netsnoer aan op een geaard stopcontact dat altijd gemakkelijk te bereiken is.
Schakel de voeding naar het apparaat uit door de stekker uit het stopcontact te halen (niet door het
netsnoer los te koppelen van het apparaat).
Als bij het product een geaard netsnoer met een geaarde stekker is geleverd, sluit u het netsnoer aan
op een geaard stopcontact. Probeer niet de aarding te omzeilen door bijvoorbeeld adapters of
stekkerdozen zonder aarding te gebruiken. De aarding is een belangrijke veiligheidsvoorziening.
U sluit als volgt het apparaat aan op een externe netvoedingsbron:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de voedingsconnector (1) van het apparaat.
2. Sluit het ene uiteinde van het netsnoer aan op de netvoedingsadapter (2).
3. Steek het andere uiteinde van het netsnoer in een stopcontact (3).
Externe netvoeding gebruiken 15

Accuvoeding gebruiken

Wanneer zich een opgeladen accu in het apparaat bevindt en het apparaat niet is aangesloten op een
externe voedingsbron, werkt het apparaat op accuvoeding. Wanneer het apparaat is aangesloten op
een externe netvoedingsbron, werkt het apparaat op netvoeding.
Als er een opgeladen accu in het apparaat is geplaatst en het apparaat op externe voeding werkt via
de netvoedingsadapter, schakelt het apparaat over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter
wordt losgekoppeld van het apparaat.
OPMERKING: De helderheid van het beeldscherm wordt verlaagd om accuvoeding te besparen
wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding. Als u de helderheid van het beeldscherm wilt
verhogen, drukt op de hotkey fn+f4 of sluit u de netvoedingsadapter opnieuw aan.
U kunt een accu in het apparaat laten zitten of de accu verwijderen en opbergen. Dit is afhankelijk van
de manier waarop u het apparaat gebruikt. Als u de accu in het apparaat laat zitten wanneer het apparaat
is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw werk
beschermd in geval van een stroomstoring. Een accu in het apparaat wordt echter langzaam ontladen
wanneer het apparaat is uitgeschakeld en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
WAARSCHUWING! Gebruik uitsluitend de volgende producten om beveiligingsrisico’s te beperken:
de bij het apparaat geleverde accu, een door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu
die als accessoire is aangeschaft bij HP.
De werktijd van de accu van het apparaat kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma’s, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die
op het apparaat is aangesloten en andere factoren.

Acculading weergeven

Dubbelklik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer > tabblad
Energiemeter.
Meestal wordt de acculading zowel in percentages als in resterend aantal minuten werktijd
weergegeven.
Het percentage geeft de geschatte resterende lading van de accu aan.
De tijdsduur geeft bij benadering de resterende accuwerktijd aan als de accu op het huidige niveau
voeding blijft leveren. De resterende accuwerktijd neemt bijvoorbeeld af als u een dvd afspeelt en
neemt toe als u het afspelen van een dvd stopt.
Wanneer een accu wordt opgeladen, kan in het venster Energiemeter een bliksemsymbool over het
accupictogram worden weergegeven.

Accu plaatsen of verwijderen

VOORZICHTIG: Bij het verwijderen van een accu die de enige beschikbare voedingsbron vormt,
kunnen er gegevens verloren gaan. Sla uw werk op en activeer de hibernationstand of schakel het
apparaat uit via Windows voordat u de accu verwijdert. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.
16 Hoofdstuk 2 Energiebeheer
U plaatst de accu als volgt:
1. Koppel alle externe apparaten los.
2. Als het apparaat is aangesloten op een netvoedingsbron, haalt u de stekker van het netsnoer uit
het stopcontact.
3. Leg het apparaat ondersteboven op een vlakke ondergrond.
4. Plaats de accu in de accuruimte (1) en kantel de accu omlaag totdat de accu op zijn plaats zit
(2).
De accu-ontgrendelingen (3) vergrendelen de accu automatisch.
U verwijdert de accu als volgt:
1. Koppel alle externe apparaten los.
2. Als het apparaat is aangesloten op een netvoedingsbron, haalt u de stekker van het netsnoer uit
het stopcontact.
3. Leg het apparaat ondersteboven op een vlakke ondergrond.
4. Verschuif de accu-ontgrendelingen (1) om de accu los te koppelen.
Accuvoeding gebruiken 17
5. Kantel de accu (2) omhoog en verwijder de accu uit het apparaat (3).

Accu opladen

WAARSCHUWING! Laad de accu van het apparaat niet op aan boord van een vliegtuig.
De accu wordt opgeladen wanneer het apparaat is aangesloten op een externe voedingsbron via een
netvoedingsadapter, een optionele voedingsadapter of een optioneel dockingapparaat.
De accu wordt opgeladen ongeacht of het apparaat in gebruik is of uit staat, maar het opladen verloopt
sneller wanneer het apparaat is uitgeschakeld.
Het opladen kan langer duren wanneer de accu nieuw is, langer dan twee weken niet is gebruikt of veel
warmer of kouder is dan de normale kamertemperatuur.
Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te verlengen en de nauwkeurigheid van de weergave van de
acculading te optimaliseren:
Als u een nieuwe accu oplaadt, wacht u tot de accu volledig is opgeladen voordat u het apparaat
inschakelt.
Laad de accu op tot het acculampje van de computer uit gaat.
OPMERKING: Als het apparaat is ingeschakeld wanneer de accu wordt opgeladen, is het
mogelijk dat de Energiemeter in de taakbalk aangeeft dat de accu voor 100 procent is opgeladen,
terwijl dit nog niet het geval is.
Laad de accu pas op wanneer deze door normaal gebruik is ontladen tot ongeveer 5 procent van
de volledige lading.
Als de accu één maand of langer niet is gebruikt, is het noodzakelijk de accu te kalibreren in plaats
van op te laden.
Het acculampje geeft als volgt de status van de acculading aan:
Aan: de accu wordt opgeladen.
Knipperend: de accu die de enige beschikbare voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu
een kritiek laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te knipperen.
Uit: de accu is volledig opgeladen, is in gebruik, of is niet geïnstalleerd.
18 Hoofdstuk 2 Energiebeheer

Accuwerktijd maximaliseren

De accuwerktijd varieert afhankelijk van de voorzieningen die u gebruikt terwijl de computer op
accuvoeding werkt. De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af omdat de capaciteit van de accu
afneemt ten gevolge van bepaalde natuurlijke processen.
Tips om de accuwerktijd te maximaliseren:
Verlaag de helderheid op het scherm.
Verwijder de accu uit het apparaat als deze niet wordt gebruikt of opgeladen.
Bewaar de accu op een koele, droge plaats.

Omgaan met een lage acculading

In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn ingesteld.
Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem daarop
reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows.
Voorkeuren die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes.
Lage acculading herkennen
Als een accu als enige voedingsbron van het apparaat bijna leeg is, begint het acculampje snel te
knipperen.
Als u niets onderneemt wanneer de accu bijna leeg is, wordt het niveau van de acculading kritiek en
gaat het acculampje snel knipperen.
Wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het volgende:
Als de hibernationvoorziening is ingeschakeld en het apparaat aan staat of in de standbystand
staat, wordt de hibernationstand geactiveerd.
Als de hibernationvoorziening is uitgeschakeld en het apparaat aan staat of in de standbystand
staat, blijft het apparaat nog even in de standbystand staan. Vervolgens wordt het apparaat
uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
Accuvoeding gebruiken 19
Loading...
+ 65 hidden pages