MINI Gebruikershandleiding
© Copyright 2008 Hewlett-Packard
Development Company, L.P.
Windows is een gedeponeerd handelsmerk
van Microsoft Corporation in de V.S.
De informatie in deze documentatie kan
zonder kennisgeving worden gewijzigd. De
enige garanties voor HP-producten en -
diensten staan vermeld in de expliciete
garantievoorwaarden bij de betreffende
producten en diensten. Aan de informatie in
deze handleiding kunnen geen aanvullende
rechten worden ontleend. HP aanvaardt
geen aansprakelijkheid voor technische
fouten, drukfouten of weglatingen in deze
publicatie.
Eerste editie, december 2008
Artikelnummer: 496745-332
Kennisgeving over het product
In deze handleiding worden de
voorzieningen beschreven die op de meeste
modellen beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet
alle voorzieningen op uw apparaat
beschikbaar.
Voor de recentste informatie in de MINI
Gebruikershandleiding gaat u naar de
website van HP op
http://www.hp.com/
support.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! Werk niet met het apparaat op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen van
het apparaat niet, om de kans op hittegerelateerde verwondingen of oververhitting va n het apparaat te
verkleinen. Gebruik het apparaat alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie
niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele printer naast het
apparaat) of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een ku ssen, een kleed of kleding). Zorg er ook
voor dat de netvoedingsadapter tijdens he t gebruik niet in contact kan komen met de huid of een
voorwerp van zacht materiaal. Het apparaat en de ne tvoedingsadapter voldoen aan de
temperatuurlimieten voor oppervlakken die voor de gebruiker toegankelijk zijn, zoals gedefinieerd door
de International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950 ).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Verschillende onderdelen
Hardware herkennen ................................ .............................. ............................. ................................. 1
Onderdelen aan de bovenkant .............................................. .............................................. 1
Touchpad ..................... ................................ .............................. ......................... 1
Lampje ........................... ........................................ ...................................... ....... 2
Toetsen ................... ............................. ............................... ............................. ... 3
Onderdelen aan de voorkant ............................. .................................. ............................... . 3
Onderdelen aan de rechterkan t ..................... .......................... .......................... .................. 5
Onderdelen aan de linkerkant ............................ ................................. ................................. 5
Beeldschermonderdelen .......................... ........................... .............................. ................... 7
Onderdelen aan de onderkant .......................... ........................... ........................ ................ 8
Antennes voor draadloze communicatie ................................. .................................. ........... 9
Aanvullende hardwareonder delen ...................... ........................... .............................. ...... 10
Labels herkennen .................................. .............................. .............................. ................................. 10
2 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen .......................................... ..................................... .................... 12
Energiebesparende standen gebruiken ............................ ............................ ..................... 12
Standbystand activ eren en beëindigen . ............................................ ................ 12
Hibernationstand act iveren en beëindige n ........................ ............................... . 13
Energiebeheersch ema’s gebruiken ...................... ...................................... ....................... 13
Huidig energiebeheerschema weergeven .................................................. ....... 14
Energiebeheerschem a’s selecteren ........................... ............................ ........... 14
Energiebeheerschem a’s aanpassen .................... .......................... ................... 14
Wachtwoord instellen voor beëindigen standbystand ................................... ..................... 14
Externe netvoeding gebruiken .......................................... ......................................... ......................... 14
Netvoedingsadapte r aansluiten .............. ................................... ................................... ..... 15
Accuvoeding gebruiken ............................ ........................... ......................... ............................... ....... 16
Acculading weergeven ........................... ..................................... ................................... .... 16
Accu plaatsen of verwijderen ...................... ............................ ........................... ................ 16
Accu opladen ...... ........................ ......................... ........................ ....................... ............... 18
Accuwerktijd maximaliseren ......................................... ..................................... ................ 19
Omgaan met een lage acc ulading ............... .............................. ............................ ............ 19
Lage acculading herken nen ...................... ................................... ..................... 19
v
Problemen met lage acculad ing verhelpen ........................ ............................... 20
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron
beschikbaar is ............................... .............................. ...................... 20
Lage acculading verhelpen wanneer een op geladen accu
beschikbaar is ............................... .............................. ...................... 20
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron
beschikbaar is ............................... .............................. ...................... 20
Lage acculading verhelpen wanneer he t apparaat de
hibernationstand niet ka n beëindigen ........... .................................... 20
Accu kalibreren . ......................... ......................... ...................... ......................... ................ 20
Stap 1: laad de accu volledig op .............................. ......................................... 20
Stap 2: schakel de ener giebesp arende voorzi eninge n uit ........ ........................ 2 1
Stap 3: ontlaad de a ccu ........................................... ......................................... 21
Stap 4: laad de accu volledig op .............................. ......................................... 22
Stap 5: schakel de energiebesparende vo orzieningen weer in ........... .............. 22
Accuvoeding bespa ren .................. ................................ ............................. ....................... 2 2
Accu opbergen ................................... ................................... .................................. ........... 22
Afvoeren van afgedankte accu's ............................... .............................. ........................... 23
Apparaat afsluiten .......................... ................................ .............................. ....................... ............... 23
3 Internet
Aansluiten op een bek abeld netwerk .......... .......................................... ............................................. 25
Verbinding maken m et een draadloos net werk ................. ........................... ........................... ........... 26
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken ......................................................... 26
Pictogrammen voor draadlo ze onderdelen en netwerkstatu s ........................... 26
Voorzi eninge n voor dra adloze commun icatie gebruik en .............. .................... 2 7
Schakelaar voor draadlo ze communicatie gebru iken ........................ .............. 27
HP Connection Manage r software gebruike n ................................................... 27
HP Wireless Assistant software gebruiken (alleen bepaalde modellen) .......... . 27
Draadloos netwerk g ebruiken .... ......................... .......................... .......................... ........... 28
Draadloos netwerk in stalleren ............... ........................... ........................... ...... 29
Draadloos netwerk b eveiligen .............. .................................... ......................... 2 9
Verbinding maken met een WLAN ................. .......................... ......................... 3 0
Naar een ander netwe rk roamen ...................................................................... 3 1
HP mobiel breedband gebruike n (alleen bepaalde modellen) ................................... ........ 31
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............. 33
Bluetooth en Intern et Connection Sharing (I CS) ............................................................... 33
4 Multimedia
Multimediavoorzieningen ................................. ........................................ ........................................... 34
Multimediacomponenten herkennen .......................................... .................................. ...... 34
Geluidsvolume aanpassen ......................................... ................................................... .... 36
Multimediasoftware ...... ................................ ................................ .................................. .................... 37
Andere vooraf geïnstalleer de multimediasoftware gebruiken ............................... ............. 37
vi
Multimediasoftware installeren vanaf internet ............................. ................................ ....... 37
Audio .................. ......................... ......................... ...................... ......................... .............. ................. 38
Externe audioapparatuur aansluiten ...... .......................... ........................... ....................... 38
Audiofuncties contro leren ...................... .............................. .................................. ............ 38
Video .................. ....................... ........................ ......................... ....................... ....................... .......... 40
Externe monitor of pr ojector aansluiten ............................ .............................. ................... 40
Webcam .............. ....................... ....................... ......................... ....................... ................................. 41
5 Beveiliging
Apparaat beveiligen ............................................. ...................................... ......................................... 42
Wachtwoorden gebruiken ........................................... ........................................ ................................ 42
Wachtwoorden inst ellen in Windows .................. ......................................... ...................... 43
Wachtwoorden instellen in het setupprogramma ............................... ................................ 44
Beheerderswachtwoo rd ......................................................... ........................... 44
Beheerderswachtwoord beheren ...................................................... 45
Beheerderswachwoor d invoeren .................................... .................. 45
Opstartwachtwoord . ....................................... ....................................... ............ 45
Opstartwachtwoor d beheren ............................................................ 46
Opstartwachtwoor d invoeren ...... ............................... ....................... 46
Antivirussoftwar e gebruiken ...... ............................. ............................. ............................ ................... 47
Firewall-software gebruiken . ................................... .................................... ....................................... 48
Essentiële updates installeren ............................. ..................................... ........................................ .. 49
6 Digitale kaarten
Digitale kaart plaatsen ............................. ............................... ................................ ............................ 50
Digitale kaart stopz etten en verwijderen ............................................. ............................................... 51
7 USB-apparatuur
USB-apparaat gebruiken ................................ .............................. ................................ ...................... 52
USB-apparaat aansluiten ................................... .................................. .............................. 52
USB-apparaat stop zetten en verwijder en ....................... .............................. ..................... 53
HP Mobile Drive gebruiken (alleen bepaalde modellen) ... ........................................................ ......... 54
HP Mini Mobile Drive plaatsen .............................. .................................. ........................... 54
HP Mini Mobile Drive sto pzetten en verwijde ren ...................................................... ......... 54
8 Cursorbesturing en toetsenbord
Voorkeuren voor cursorbesturingsapparaten instellen ......................................... .............................. 56
Cursorbesturing gebruiken ............................ ........................ .......................... ............................... .... 56
Touchpad gebru iken ........ ........................ ........................ ....................... ......................... .. 56
Externe muis aanslu iten ................................ ............................................. ....................... 56
Toetsenbord gebruik en .................. ................................. .................................. ......................... ........ 56
Hotkeys gebruiken ........................ ......................... ........................ .......................... .......... 56
Standbystand active ren (fn+f1) ......... .............................................. .................. 57
vii
Schakelen tussen beeldschermen (fn+f2) ............... ........................ .................. 58
Helderheid van het sche rm verlagen (fn+f3) ................................... .................. 58
Helderheid van het scherm verhogen (fn+f4) ......................... ........................... 58
QuickLock active ren (fn+f6) ......... ............................................................... ...... 58
Geluidsvolume in- e n uitschakelen (f n+f8) ....................... ................................. 5 9
Geluidsvolume verlag en (fn+f10) ....................... ............................................... 59
Geluidsvolume verh ogen (fn+f11) ...... .............................. .............................. ... 59
9 Schijfeenheden
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen ............................................. ............................. ............... 60
Schijfeenheden hanter en ................... ................................... .................................. ........................... 60
Externe schijfeenheden gebruiken ......................... .......................... .......................... ........................ 61
Optionele externe appa raten gebruiken ........................... ................................................. 62
10 Geheugenmodules
11 Back-up en herstel
Back-up maken van gegevens ........................ .......................... .......................... .............................. . 68
Wanneer maakt u back-ups ....................... ............................. ........................... ................ 68
Suggesties voor het maken van back-ups ....................... .......................... ........................ 68
Back-up maken via h et hulpprogramma Back-u p van Windows ....................................... 68
Herstelactie uitvoeren ........................................ .................................... ............................................. 70
Informatie herstellen ........................ ............................... ............................... .................... 70
Besturingssysteem en programma's herstellen ....................... ....................... ................... 70
12 Software updaten
BIOS updaten .................................... .............................. ............................... .................................... 73
BIOS-versie vastste llen ................................ ........................................ ............................. 73
BIOS-update downloaden ................................. ..................................... ............................ 73
Programma's en stuur programma's updaten .. ...................................... .................................... ......... 75
13 Setupprogramma
Setupprogramma starten ................................... ........................................ ......................................... 76
Setupprogramma gebruiken ..................................... ............................. ............................ ................. 76
Taal van het setupprog ramma wijzigen ............ ............................... ................................ .. 76
Navigeren en selecter en in het setupprogramma ......................... .......................... ........... 77
Systeeminformatie wee rgeven ............. ..................................................... ........................ 77
Standaardinstellingen herstellen in het setupprogramma .............................. .................... 77
Setupprogramma afsluiten ....................................... ................................... ....................... 78
Menu's van het setupprogramma ............................ ........................... ............................ .................... 78
Menu Main (Hoofdmenu) . .......................... .......................... ......................... ..................... 78
Menu Security (Bevei liging) ............. .......................... .............................. .......................... 78
Menu System Configuration (Systeemco nfiguratie) .......................................................... 78
viii
Menu Diagnostics (Diagnostische gegevens) ............................... .................................... . 79
Index ..................................... ....................................... ...................................... ................................................. 80
ix
x
1 Verschillende onderdelen Hardware herkennen De onderdelen van het apparaat kunnen per land/regio en model verschillen. De afbeeldingen in dit
hoofdstuk geven de standaardvoorzieningen van de meeste apparaatmod ellen weer.
U geeft als volgt een overzicht weer van de hardware die in het apparaat is geïnstalleerd :
1. Selecteer Start > Deze computer .
2. Klik in het linkerdeelvenster onder Systeemtaken op Systeeminformatie weergeven .
3. Selecteer het tabblad Hardware > Apparaatbeheer.
Met Apparaatbeheer kunt u ook hardware toevoegen of apparaatconfiguraties wijzigen.
Onderdelen aan de bovenkant Touchpad Onderdeel Beschrijving
(1) Aan/uit-knop van het touchpad Hiermee schakelt u het touchpad in en uit.
(2) Linkerknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op
een externe muis.
Hardware herkennen 1
(3) Touchpad* Hiermee kunt u de aanwijzer (ook wel "cursor"
genoemd) verplaatsen en onderdelen op het scherm
selecteren of activeren.
(4) Schuifzone van het touchpad Hiermee schuift u de weergave in het actieve venster
op het beeldscherm omhoog of omlaag.
(5) Rechterknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op
een externe muis.
(6) Aan/uit-lampje va n het touchpad
●
Wit: het touchpad is ingeschakeld.
●
Oranje: het touchpad is uitgeschakeld.
*In deze tabel worden de fabrieksinstellingen beschreven. Om de voorkeuren voor cursorbesturing weer te geven of te wijzigen,
selecteert u Start > Configuratiescherm > Printers en andere hardware > Muis.
Lampje Onderdeel Beschrijving
Caps lock-lampje Aan: caps lock is ingeschakeld.
2 Hoofdstuk 1 Verschillende onderdelen
Toetsen Onderdeel Beschrijving
(1) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de
fn-toets om veelgebruikte systeemfuncties uit te
voeren.
(2) fn -toets Hiermee kunt u vaakgebruikte systeemfuncties
uitvoeren wanneer u deze indrukt in combinatie met
een functietoets.
(3) Windows®-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(4) Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij
de aanwijzer staat.
Onderdelen aan de voorkant Hardware herkennen 3
Onderdeel Beschrijving
(1) Aan/uit-lampje
●
Aan: het apparaat staat aan.
●
Knipperend: het apparaat staat in de
standbystand.
●
Uit: het apparaat is uitgeschakeld.
(2) Aan/uit-schakelaar
●
Als het apparaat is uitgeschakeld, verschuift u
de schakelaar om het apparaat in te schakelen.
●
Als het apparaat is ingeschakeld, verschuift u
de schakelaar kort om de hibernationstand te
activeren.
●
Als het apparaat in de standbystand staat,
verschuift u de schakelaar kort om de
standbystand te beëindigen.
●
Als het apparaat in de hibernationstand staat,
verschuift u de schakelaar kort om de
hibernationstand te beëindigen.
Als het apparaat niet meer reageert en de
afsluitprocedures van Windows geen effect hebben,
verschuift u de aan/uit-schakelaar en houdt u deze
minstens vijf seconden vast om het apparaat uit te
schakelen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties
en onderhoud > Energiebeheer om meer te weten
te komen over de instellingen voor energiebeheer.
(3) Schijfeenheidlampje Knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen
van de vaste schijf of de flash-drive.
(4) Acculampje
●
Aan: er wordt een accu opgeladen.
●
Knipperend: een accu die de enige beschikbare
voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu
een kritiek laag ladingsniveau bereikt, begint het
acculampje snel te knipperen.
●
Uit: als het apparaat is aangesloten op een
externe voedingsbron, gaat het lampje uit
wanneer alle accu's in het apparaat volledig zijn
opgeladen. Als het apparaat niet is aangesloten
op een externe voedingsbron, blijft het lampje
uit tot de accu in het apparaat bijna leeg is.
(5) Lampje voor draadloze communicatie
●
Blauw: een geïntegreerd apparaat voor
draadloze communicatie, zoals een draadloos-
netwerkadapter, is ingeschakeld.
●
Oranje: alle apparaten voor draadloze
communicatie zijn uitgeschakeld.
(6) Schakelaar voor draadloze communicatie Hiermee kunt u de voorziening voor draadloze
communicatie in- en uitschakelen, maar geen
draadloze verbinding tot stand brengen.
OPMERKING: Als u een draadloze verbinding tot
stand wilt brengen, moet er al een draadloos netwerk
zijn ingesteld.
4 Hoofdstuk 1 Verschillende onderdelen
Onderdelen aan de rechterkant Onderdeel Beschrijving
(1) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van het apparaat wordt
automatisch gestart voor luchtkoeling van de interne
onderdelen van het apparaat en om oververhitting te
voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator
automatisch aan- en uitgaat terwijl u met het apparaat
werkt.
(2) SD Card-lezer Ondersteunt de volgende typen optionele digitale
kaarten:
●
MultiMediaCard (MMC)
●
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
(3) USB-poort Hierop sluit u een optioneel USB-apparaat aan.
(4) HP Mobile Drive (alleen bepaalde modellen) Hierop sluit u een optionele HP Mini Mobile Drive aan.
(5) Connector voor beveiligingskabel Hiermee kunt u het apparaat aan een optionele
beveiligingskabel bevestigen.
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de
eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze
voorziening kan echter niet voorkomen dat het
apparaat verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
Onderdelen aan de linkerkant Hardware herkennen 5
Onderdeel Beschrijving
(1) Netvoedingsconnector Hierop sluit u een netvoedingsadapter aan.
(2) USB-poort Hierop sluit u een optioneel USB-apparaat aan.
(3) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van het apparaat wordt
automatisch gestart voor luchtkoeling van de interne
onderdelen van het apparaat en om oververhitting te
voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator
automatisch aan- en uitgaat terwijl u met het apparaat
werkt.
(4) Dockingpoort Hierop sluit u een optionele VGA-kabel aan, zodat u
een externe VGA-monitor of projector kunt aansluiten.
(5) Audio-uitgang (hoofdtelefoon)/audio-ingang
(microfoon)
Hierop kunt u optionele stereoluidsprekers met eigen
voeding, een hoofdtelefoon, een oortelefoon, een
headset of een televisietoestel aansluiten, om het
geluid via dat apparaat weer te geven. Ook kunt u
hierop de microfoon van een optionele headset
aansluiten.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u
de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo
beperkt u het risico van gehoorbeschadiging.
Raadpleeg Informatie over voorschriften, veiligheid
en milieu voor aanvullende informatie over veiligheid.
OPMERKING: Wanneer u een extern
audioapparaat aansluit op de hoofdtelefoonuitgang,
worden de apparaatluidsprekers uitgeschakeld.
(6) RJ-45-netwerkconnector Hierop sluit u een netwerkkabel aan.
6 Hoofdstuk 1 Verschillende onderdelen
Beeldschermonderdelen Onderdeel Beschrijving
(1) Interne beeldschermschakelaar Hiermee schakelt u het beeldscherm uit wanneer het
apparaat wordt gesloten terwijl het is ingeschakeld.
(2) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het geluid van het apparaat
weergegeven.
(3) Interne microfoon Hiermee kunt u geluid registreren en opnemen.
(4) Webcam Hiermee legt u foto's en video's vast.
OPMERKING: Om video's op te kunnen nemen, moet
speciale webcamsoftware zijn geïnstalleerd.
(5) Lampje van de webcam Aan: de webcam is in gebruik.
Hardware herkennen 7
Onderdelen aan de onderkant Onderdeel Beschrijving
(1) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
(2) Accu-ontgrendelingen (2) Hiermee ontgrendelt u de accu uit de accuruimte.
(3) Geheugenmodulecompartiment Bevat het slot voor de geheugenmodule.
(4) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van het apparaat wordt
automatisch gestart voor luchtkoeling van de interne
onderdelen van het apparaat en om oververhitting te
voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator
automatisch aan- en uitgaat terwijl u met het apparaat
werkt.
8 Hoofdstuk 1 Verschillende onderdelen
Antennes voor draadloze communicatie Onderdeel Beschrijving
(1) WLAN-antennes (2)* Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze LAN's (WLAN's,
wireless local area networks).
(2) WWAN-antennes (2) (alleen bepaalde modellen)
*
Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze WAN's (WWAN's,
wireless wide area networks).
*De antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenzijde van het apparaat. Voor optimale communicatie houdt u de directe omgeving
van de antennes vrij.
Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u de sectie over uw l and
of regio in Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu . Om toegang te krijgen tot dit document,
klikt u op Start > Help en ondersteuning > Gebruikershandleidingen.
Hardware herkennen 9
Aanvullende hardwareonderdelen Onderdeel Beschrijving
(1) Netsnoer* Hiermee kunt u een netvoedingsadapter aansluiten op een
stopcontact.
(2) Netvoedingsadapter Hiermee wordt netvoeding omgezet in gelijkstroom.
(3) Accu* Hiermee kunt u het apparaat op accuvoeding laten werken als het
apparaat niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
*Het uiterlijk van accu's en netsnoeren verschilt per regio en land.
Labels herkennen De labels die zijn aangebracht op het app araat, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u
problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u het app araat in het buitenland gebruikt.
●
Servicelabel: biedt belangrijke informatie, zoa ls:
◦
Productnaam (1) . Dit is de productnaam die aan de voo rkant van het apparaat zichtbaar is.
◦
Serienummer (s/n) (2) . Dit is een alfanumerieke code die voor elk prod uct uniek is.
◦
Productnummer (p/n) (3) . Dit nummer biedt specifieke informatie omtrent de
hardwarecomponenten van het product. Aan de hand van het productnummer kan een
servicemonteur bepalen welke onderdelen er nodig zijn.
10 Hoofdstuk 1 Verschillende onderdelen
◦
Modelbeschrijving (4) . Dit is het nummer dat u gebruikt om documenten, stuurprogram ma's
en ondersteuning voor het apparaat op te zoeken.
◦
Garantieperiode (5) . Dit getal beschrijft de duur (in jaren) van de garantieperiode voor dit
apparaat.
Houd deze gegevens bij de hand wanneer u con tact opneemt met de technische ondersteuning.
Het servicelabel bevindt zich aan de onde rkant van het apparaat.
●
Certificaat van echtheid van Microsoft®: bevat de Windows®-productcode. U kunt de productcode
nodig hebben wanneer u het besturingssysteem wilt updaten of problemen met het systeem wilt
oplossen. Dit certificaat bevindt zich aan de onderkant van het a pparaat.
●
Label met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van het apparaat. He t
label met kennisgevingen bevindt zich aan de onderkant van h et apparaat.
●
Label(s) met keurmerken voor apparatuur voor draadloze communicatie: de ze labels bevatten
informatie over optionele apparaten voor draadloze communicatie, en de keurmerken va n een
aantal landen of regio's waarin deze appara ten zijn goedgekeurd voor gebruik. Een optioneel
apparaat kan een draadloos-netwerkadapter (WLAN-adapter) of een optioneel Bluetooth®-
apparaat zijn. Als uw apparaatmodel is uitgerust met een of meer apparaten voor draadloze
communicatie, is het apparaat voorzien van een of meer van de ze certificeringslabels. U kunt deze
informatie nodig hebben als u het apparaat in het buitenland wilt gebruiken. Labels met keurmerken
voor apparatuur voor draadloze communi catie bevinden zich aan de onderkant van het
apparaat.
●
Label met serienummer van HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde mo dellen): bevat
het serienummer van uw HP module voor mobiel breedband. Dit label bevindt zich aan de
onderkant van het apparaat.
Labels herkennen 11
2 Energiebeheer Opties voor energiebeheer instellen Energiebesparende standen gebruiken Voor het apparaat zijn standaard twee voorzieningen voor en ergiebesparing ingeschakeld: de
standbystand en de hibernationstand.
Als de standbystand wordt geactiveerd, knippert het aan/uit-lampje en wordt het scherm zwart. Uw werk
wordt opgeslagen in het geheugen. De standbystand beëindigen gaat sne ller dan de hibernationstand
beëindigen. Als de standbystand gedurende lange tijd geactiveerd is of als de acculading een kritiek
laag niveau bereikt terwijl de standbystand is geactiveerd, wordt de hibernationstand geactiveerd.
Wanneer de hibernationstand wordt geactiveerd , wordt uw werk opgeslagen in een hibernationbestand
op de vaste schijf en wordt het apparaat uitgeschakeld.
VOORZICHTIG: Activeer de standbystand of de hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een schijf of een externemediakaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de
audio- of videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctiona liteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: Verbinding maken met een netwerk of het uitvoere n van apparaatfuncties is niet
mogelijk wanneer het apparaat in de standbystand of de hibernationstand staat.
Standbystand activeren en beëindigen Standaard is het systeem zo ingesteld dat de standbystand wordt geactiveerd als het apparaat 10
minuten inactief is wanneer accuvoeding wordt gebruikt, en als het apparaat 25 minuten inactief is
wanneer een externe voedingsbron wordt gebruikt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebehe er
van het Configuratiescherm van Windows.
Als het apparaat is ingeschakeld, kunt u op elk van de volgende manieren de standb ystand activeren:
●
Druk op fn+f1.
●
Klik op Start > Uitschakelen > Stand-by.
Ga als volgt te werk om de standbystand te beëindig en:
▲
Verschuif de aan/uit-schakelaar kort.
Als de standbystand wordt beëindigd, gaat het aan/uit-lampje brand en en verschijnt uw werk op
het punt waar u was gestopt met werken en de standbystand werd geactiveerd.
12 Hoofdstuk 2 Energiebeheer
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de standbystand te beëindigen,
moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Hibernationstand activeren en beëindigen Standaard wordt de hibernationstand geactive erd wanneer het apparaat 30 minuten inactief is terwijl
het apparaat op accuvoeding werkt, of wanneer de acculadin g een kritiek laag niveau bereikt.
OPMERKING: De hibernationstand wordt niet ge activeerd als de computer op externe voeding werkt.
OPMERKING: Sla uw werk op gezette tijden op, om het risico van gege vensverlies te verminderen.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer
van het Configuratiescherm van Windows.
U activeert als volgt de hibernationstand:
1. Selecteer Start > Uitschakelen .
2. Houd de shift-toets ingedrukt en selecteer Slaapstand.
– of –
▲
Als het apparaat aan staat, verschuift u de aan/uit-schakelaar kort.
U beëindigt als volgt de hibernationstand:
▲
Verschuif de aan/uit-schakelaar kort.
Het aan/uit-lampje gaat branden aan en uw werk versch ijnt op het scherm op het punt waar u was
gestopt met werken en de hibernationst and werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord no dig is om de hibernationstand te
beëindigen, moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Energiebeheerschema’s gebruiken Een energiebeheerschema bestaat uit een verzameling systeeminstellingen waarmee het
energieverbruik van het apparaat wordt beheerd. U kunt energiebeheerschema’s gebruiken om energie
te besparen en de prestaties van het apparaat te maximaliseren.
De volgende energiebeheerschema’s zijn beschikbaar:
●
Draagbaar/laptop (aanbevolen)
●
Thuis/kantoor
●
Presentatie
●
Altijd aan
●
Minimaal energieverbruik
●
Accu vol
Met behulp van Eigenschappen voor Energiebeh eer kunt u de instellingen van deze
energiebeheerschema’s wijzigen.
Opties voor energiebeheer instellen 13
Huidig energiebeheerschema weergeven ▲
Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer .
Energiebeheerschema’s selecteren ▲
Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en
selecteer een energiebeheerschema in de lijst.
– of –
a. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energ iebeheer.
b. Selecteer een energiebeheerschema in de lijst met Energiebeheerschema’s.
c. Klik op OK.
Energiebeheerschema’s aanpassen 1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer .
2. Selecteer een energiebeheerschema in de lijst met Energiebeheerschema’s.
3. Wijzig indien nodig de instellingen voor Netstroom en Accustroom.
4. Klik op OK.
Wachtwoord instellen voor beëindigen standbystand U stelt als volgt een wachtwoord in dat moet worden opgegeven bij het beëindigen van de standbystand:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens
op Eigenschappen energie aanpassen .
2. Klik op het tabblad Geavanceerd.
3. Schakel de optie Wachtwoord vragen als computer uit standby wordt gehaald in.
4. Klik op Toepassen.
Externe netvoeding gebruiken Externe netvoeding wordt geleverd door een van de volgende apparaten :
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij het appara at geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende a dapter of een door HP geleverde
compatibele adapter.
●
Goedgekeurde netvoedingsadapter
●
Optioneel dockingapparaat
Sluit het apparaat aan op een externe netvoedingsb ron in de volgende situaties:
14 Hoofdstuk 2 Energiebeheer
WAARSCHUWING! Laad de accu van het apparaat niet op aan b oord van een vliegtuig.
●
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert
●
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast
●
Wanneer u informatie naar een cd of dvd schrijft
Als u het apparaat aansluit op een externe netvoedingsbron, gebeurt het volgen de:
●
De accu laadt op.
●
Als het apparaat is ingeschakeld, verandert het accupictogram in de taakbalk van vorm .
Als u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volg ende:
●
Het apparaat schakelt over op accuvoeding.
●
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Als
u de helderheid van het beeldscherm wilt verhogen, drukt op de hotkey fn+f4 of sluit u de
netvoedingsadapter opnieuw aan.
Netvoedingsadapter aansluiten WAARSCHUWING! U kunt als volgt het risico van een elektrische schok en schade a an de apparatuur
beperken:
Sluit het netsnoer aan op een geaard stopcontact dat altijd gemakkelijk te bereiken is.
Schakel de voeding naar het apparaat uit door d e stekker uit het stopcontact te halen (niet door het
netsnoer los te koppelen van het apparaat).
Als bij het product een geaard netsnoer met een geaarde stekker is geleverd, slui t u het netsnoer aan
op een geaard stopcontact. Probeer niet de aarding te omzeile n door bijvoorbeeld adapters of
stekkerdozen zonder aarding te gebruiken. De aarding is een belangrijke veiligheidsvoorziening.
U sluit als volgt het apparaat aan op een externe netvoedingsbron:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de voedingsconnector (1) van het apparaat.
2. Sluit het ene uiteinde van het netsnoer aan op de netvoedingsadapter (2).
3. Steek het andere uiteinde van het netsnoer in een stopco ntact (3).
Externe netvoeding gebruiken 15
Accuvoeding gebruiken Wanneer zich een opgeladen accu in het apparaat bevindt en het app araat niet is aangesloten op een
externe voedingsbron, werkt het appa raat op accuvoeding. Wanneer het apparaat is aangesloten op
een externe netvoedingsbron , werkt het apparaat op netvoeding.
Als er een opgeladen accu in het apparaat is gep laatst en het apparaat op externe voeding werkt via
de netvoedingsadapter, schakelt het apparaat over op accuvoeding wa nneer de netvoedingsadapter
wordt losgekoppeld van het apparaat.
OPMERKING: De helderheid van het beeldscherm wordt verlaagd om accuvoeding te besparen
wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding. Als u de helderheid van het beeldscherm wilt
verhogen, drukt op de hotkey fn+f4 of sluit u de netvoedingsadapter opnieuw aan.
U kunt een accu in het apparaat laten zitten of de accu verwijderen en opbergen. Dit is afhankelijk van
de manier waarop u het apparaat gebruikt. Als u de accu in het apparaat laat zitten wanneer het apparaat
is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de a ccu opgeladen. Bovendien wordt zo uw werk
beschermd in geval van een stroomstoring. Een accu in het apparaat wordt echter langzaam ontladen
wanneer het apparaat is uitgeschakeld en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
WAARSCHUWING! Gebruik uitsluitend de volgende producten om beveiligingsrisico’s te beperken:
de bij het apparaat geleverde accu, een door HP geleverde verva ngende accu of een compatibele accu
die als accessoire is aangeschaft bij HP.
De werktijd van de accu van het apparaat kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor
energiebeheer, geopende programma’s, de helderhei d van het beeldscherm, externe apparatuur die
op het apparaat is aangesloten en andere factoren.
Acculading weergeven ▲
Dubbelklik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer > tabblad
Energiemeter.
Meestal wordt de acculading zowel in percentages als in resterend aantal minuten werktijd
weergegeven.
●
Het percentage geeft de geschatte resterende lad ing van de accu aan.
●
De tijdsduur geeft bij benadering de resterende accuwerktijd aan als d e accu op het huidige niveau
voeding blijft leveren. De resterende accuwerktijd neemt bijvoorbeeld af als u een dvd afspeelt en
neemt toe als u het afspelen van een dvd sto pt.
Wanneer een accu wordt opgeladen, kan in h et venster Energiemeter een bliksemsymbool ov er het
accupictogram worden weergegeven.
Accu plaatsen of verwijderen VOORZICHTIG: Bij het verwijderen van een accu die de enige be schikbare voedingsbron vormt,
kunnen er gegevens verloren gaan. Sla uw werk op en activeer de hibernationstand of schakel het
apparaat uit via Windows voordat u de accu verwijdert. Zo voorkomt u dat er geg evens verloren gaan.
16 Hoofdstuk 2 Energiebeheer
U plaatst de accu als volgt:
1. Koppel alle externe apparaten los.
2. Als het apparaat is aangesloten op een netvoedingsbron , haalt u de stekker van het netsnoer uit
het stopcontact.
3. Leg het apparaat ondersteboven op een vlakke onderg rond.
4. Plaats de accu in de accuruimte (1) en kantel de accu omlaag totdat de accu op zijn plaats zit
(2).
De accu-ontgrendelingen (3) vergrendelen de accu automatisch.
U verwijdert de accu als volgt:
1. Koppel alle externe apparaten los.
2. Als het apparaat is aangesloten op een netvoedingsbron , haalt u de stekker van het netsnoer uit
het stopcontact.
3. Leg het apparaat ondersteboven op een vlakke onderg rond.
4. Verschuif de accu-ontgrendelingen (1) om de accu los te koppelen.
Accuvoeding gebruiken 17
5. Kantel de accu (2) omhoog en verwijder de accu uit het apparaat (3).
Accu opladen WAARSCHUWING! Laad de accu van het apparaat niet op aan boord van een vliegtuig.
De accu wordt opgeladen wanneer het apparaat is aangesloten op een externe voedin gsbron via een
netvoedingsadapter, een optionele voedingsadapter of een optioneel dockingap paraat.
De accu wordt opgeladen ongeacht of het apparaat in gebruik is of uit staat, maar het opla den verloopt
sneller wanneer het apparaat is ui tgeschakeld.
Het opladen kan langer duren wanneer de a ccu nieuw is, langer dan twee weken niet is gebruikt of veel
warmer of kouder is dan de normale kamertemperatuur.
Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te verlengen en de nauwkeurig heid van de weergave van de
acculading te optimaliseren:
●
Als u een nieuwe accu oplaadt, wacht u tot de accu volledi g is opgeladen voordat u het apparaat
inschakelt.
●
Laad de accu op tot het acculampje van de comp uter uit gaat.
OPMERKING: Als het apparaat is ingeschakeld wanneer de accu wordt opgeladen, is het
mogelijk dat de Energiemeter in de taakbalk aangeeft dat de accu voor 100 procent is opgeladen,
terwijl dit nog niet het geval is.
●
Laad de accu pas op wanneer deze door normaal gebruik is o ntladen tot ongeveer 5 procent van
de volledige lading.
●
Als de accu één maand of langer niet is gebruikt, is het noodzakelijk de accu te kalibreren in plaats
van op te laden.
Het acculampje geeft als volgt de status van de accula ding aan:
●
Aan: de accu wordt opgeladen.
●
Knipperend: de accu die de enige beschikb are voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu
een kritiek laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te knipperen .
●
Uit: de accu is volledig opgeladen, is in gebr uik, of is niet geïnstalleerd.
18 Hoofdstuk 2 Energiebeheer
Accuwerktijd maximaliseren De accuwerktijd varieert afhankelijk van de voorzieningen die u gebruikt terwijl de computer op
accuvoeding werkt. De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af omdat de capaciteit van de accu
afneemt ten gevolge van bepaalde natuurlijke processen.
Tips om de accuwerktijd te maximaliseren:
●
Verlaag de helderheid op het scherm.
●
Verwijder de accu uit het apparaat als deze niet wordt gebruikt of opgeladen.
●
Bewaar de accu op een koele, droge plaats.
Omgaan met een lage acculading In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn ingesteld.
Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem daarop
reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebehe er van het Configuratiescherm van Windows.
Voorkeuren die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes.
Lage acculading herkennen Als een accu als enige voedingsbron van het apparaat bijna l eeg is, begint het acculampje snel te
knipperen.
Als u niets onderneemt wanneer de accu bijna leeg is, wordt het niveau van de acculading kritiek en
gaat het acculampje snel knipperen.
Wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt, ge beurt het volgende:
●
Als de hibernationvoorziening is ingeschakeld en het apparaat aan staat of in de standbystand
staat, wordt de hibernationstand geactiveerd.
●
Als de hibernationvoorziening is uitgeschakeld en het a pparaat aan staat of in de standbystand
staat, blijft het apparaat nog even in de standbystand staan. Vervolgens wordt het apparaat
uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
Accuvoeding gebruiken 19