DE INHOUD VAN DEZE HANDLEIDING EN DE HIERIN VERVATTE
FICTIEVE PRAKTIJKVOORBEELDEN KUNNEN ZONDER
AANKONDIGING VERANDERD WORDEN. HEWLETT–PACKARD
COMPANY GEEFT GEEN GARANTIE AF VAN WELKE AARD DAN
OOK MET BETREKKING TOT DEZE HANDLEIDING, WAARONDER
OOK STILZWIJGENDE GARANTIES VAN VERHANDELBAARHEID,
GESCHIKTHEID VOOR EEN BEPAALD DOEL EN GEEN INBREUK
VORMEND VAN TOEPASSING ZIJN, MAAR DIE HIER NIET TOT
BEPERKT ZIJN.
HEWLETT–PACKARD CO. KAN NIET AANSPRAKELIJK WORDEN
GESTELD VOOR ENIGERLEI FOUTEN OF VOOR INCIDENTELE OF
GEVOLGSCHADE IN VERBAND MET LEVERING, PRESTATIE OF
GEBRUIK VAN DEZE HANDLEIDING OF DE HIERIN VERVATTE
VOORBEELDEN.
Hewlett-Packard Company
4995 Murphy Canyon Rd,
Suite 301
San Diego,CA 92123
Oplage
Editie 2 December 2003
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 – Beginnen
Basisbediening, 1-1
Batterijen , 1-1
De rekenmachine in- en uitschakelen, 1-2
Het contrast van het beeldscherm instellen, 1-2
Inhoud van het beeldscherm van de rekenmachine, 1-3
Menu’s, 1-3
Het menu TOOL, 1-4
De tijd en datum instellen, 1-4
Toetsenbord van de rekenmachine, 1-5 Modi van de rekenmachine selecteren, 1-6
Bedieningsmodus, 1-7
Getalopmaak en punt of komma als decimaalteken, 1-11
Standaardopmaak:, 1-11
Vaste opmaak met decimalen, 1-12
Wetenschappelijke opmaak:, 1-13
Technische opmaak:, 1-14
Komma’s en punten, 1-14
Hoekmeting, 1-15
Coördinatenstelsel, 1-16
CAS-instellingen selecteren,
Uitleg van de CAS-instellingen, 1-18
Beeldschermmodi selecteren, 1-19
Lettertype van het beeldscherm selecteren, 1-20
Eigenschappen van de regeleditor selecteren, 1-21
Eigenschappen van het Stapelgeheugen selecteren, 1-21
Eigenschappen van de vergelijkingenschrijver (EQW) selecteren,
1-22
Referenties, 1-23
Hoofdstuk 2 – Introductie van de rekenmachine
Objecten van de rekenmachine,
Uitdrukkingen in het stapelgeheugen bewerken, 2-1
Variabelen maken, 2-12
De Algebraic-modus, 2-12
De RPN-modus, 2-13
Inhoud van variabelen controleren, 2-15
De Algebraic-modus, 2-15
De RPN-modus, 2-15
Toets rechts-shift gevolgd door labels van softmenutoetsen
gebruiken, 2-15
Inhoud van alle variabelen op het scherm weergeven, 2-16
Variabelen verwijderen, 2-16
De functies UNDO en CMD, 2-18 CHOOSE- boxes en Soft-MENU, 2-18
Referenties, 2-21
Variabelennamen invoeren,, 2-11
De functie PURGE gebruiken in het stapelgeheugen in de
Algebraic-modus, 2-16
De functie PURGE gebruiken in het stapelgeheugen in de RPNmodus, 2-17
Hoofdstuk 3 – Berekeningen met reële getallen
Voorbeelden van berekeningen met reële getallen, 3-1
Tiende machten gebruiken om gegevens in te voeren, 3-4
Functies voor reële getallen in het menu MTH, 3-6
Rekenmachinemenu’s gebruiken, 3-6
Hyperbolische functies en de tegenwaarden, 3-7
Handelingen met eenheden, 3-9
, 3-1
Blz. TOC-2
Het menu UNITS, 3-9
Beschikbare eenheden, 3-11
Eenheden aan getallen koppelen, 3-11
Eenheidprefixen, 3-12
Handelingen met eenheden, 3-13
Eenheidconversies, 3-15
Fysische constanten in de rekenmachine, 3-15 Functies definiëren en gebruiken, 3-17
Referentie, 3-19
Hoofdstuk 4 – Berekeningen met complexe getallen
Definities,
De rekenmachine in de modus COMPLEX instellen, 4-1
Complexe getallen invoeren, 4-2
Polaire weergave van een complex getal, 4-2
Eenvoudige handelingen met complexe getallen, 4-4 De menu’s CMPLX, 4-4
Menu CMPLX via het menu MTH, 4-4
Menu CMPLX via het toetsenbord, 4-5
Functies toegepast op complexe getallen, 4-6 Functie DROITE: vergelijking van een rechte lijn, 4-7
Referentie,
4-1
4-7
, 4-1
Hoofdstuk 5 – Algebraïsche en rekenkundige handelingen, 5-1
Algebraïsche objecten invoeren, 5-1 Eenvoudige handelingen met algebraïsche objecten, 5-2
Functies in het menu ALG, 5-4
Handelingen met transcendente functies, 5-6
Uitbreiding en factorisering met log-exp-functies, 5-6
Uitbreiding en factorisering met trigonometrische functies, 5-6
Functies in het menu ARITHMETIC, 5-7
Polynomen, 5-8
De functie HORNER, 5-9
De variabele VX, 5-9
De functie PCOEF, 5-9
De functie PROOT, 5-10
Blz. TOC-3
De functies QUOT en REMAINDER, 5-10
De functie PEVAL, 5-10
Breuken, 5-11
De functie SIMP2, 5-11
De functie PROPFRAC, 5-11
De functie PARTFRAC, 5-11
De functie FCOEF, 5-12
De functie FROOTS, 5-12
Stapsgewijze handelingen met polynomen en breuken, 5-13
Referentie, 5-14
Hoofdstuk 6 – Het oplossen van vergelijkingen, 6-1
Symbolische oplossing van algebraïsche vergelijkingen, 6-1
De functie ISOL, 6-1
De functie SOLVE, 6-2
De functie SOLVEVX, 6-4
De functie ZEROS, 6-5
Menu van de Numerieke solver, 6-5
Polynome Vergelijkingen, 6-6
De oplossingen voor een polynome vergelijking vinden, 6-7
Polynome coëfficiënten genereren waarbij de wortels van de
polynoom zijn gegeven, 6-8
Een algebraïsche expressie genereren voor de polynomen, 6-8
Financiële berekeningen, 6-9
Vergelijkingen met één onbekende oplossen m.b.v. NUM.SLV, 6-10
De functie STEQ, 6-10
Oplossing voor gelijktijdige vergelijkingen met MSLV,
Referentie, 6-12
6-11
Hoofdstuk 7 – Bewerkingen met lijsten
Lijsten aanmaken en opslaan, 7-1
Bewerkingen met getallenlijsten, 7-1
Lijsten van complexe getallen, 7-4 Lijsten van algebraïsche objecten, 7-4 Het menu MTH/LIST, 7-5
De functie SEQ, 7-6
De functie MAP, 7-6
Referentie, 7-7
Hoofdstuk 8 – Vectoren
Vectoren invoeren, 8-1
Vectoren in het stapelgeheugen invoeren, 8-1 Vectoren opslaan in variabelen in het stapelgeheugen, 8-2
De Matrixschrijver (MTRW) gebruiken om vectoren in te voeren, 8-2
Eenvoudige bewerkingen met vectoren, 8-5
Veranderend teken, 8-5
Optellen, aftrekken, 8-5
Vermenigvuldigen met een scalair en delen door een scalair, 8-6
De functie absolute waarde, 8-6
Het menu MTH/VECTOR, 8-7
Grootte, 8-7
Scalair product, 8-7
Vectorieel product, 8-8
Referentie,
8-9
, 8-1
Hoofdstuk 9 – Matrices en lineaire algebra, 9-1
Matrices in het stapelgeheugen invoeren, 9-1
Met de Matrixschrijver, 9-1
De Matrix direct in het stapelgeheugen invoeren, 9-2
Bewerkingen met matrices, 9-3
Optellen en aftrekken, 9-4
Vermenigvuldiging, 9-4
Vermenigvuldiging met een scalair, 9-4
Matrix-vectorvermenigvuldiging, 9-4
Matrixvermenigvuldiging, 9-5
Term-voor-term vermenigvuldiging, 9-5
De identiteitsmatrix, 9-6
De inverse matrix, 9-6
Blz. TOC-5
Een matrix karakteriseren (Het menu matrix NORM), 9-7
De functie DET, 9-7
De functie TRACE, 9-7
Oplossing van lineaire systemen, 9-8
De numerieke solver gebruiken voor lineaire systemen, 9-8
Oplossing met de inverse matrix, 9-10
Oplossing door “deling” van matrices, 9-11
Referenties, 9-11
Hoofdstuk 10 – Grafieken
Grafische opties in de rekenmachine, 10-1 Een uitdrukking van de vorm
Een tabel genereren van waarden voor een functie, 10-4
Snelle 3D-grafieken, 10-6
Referentie, 10-8
, 10-1
y = f(x)
plotten, 10-2
Hoofdstuk 11 – Calculustoepassingen
Het menu CALC (Calculus), 11-1 Limieten en afgeleiden, 11-1
De functie Lim, 11-1
De Functies DERIV en DERVX, 11-2
Anti-afgeleiden en integralen, 11-3
De functies INT, INTVX, RISCH, SIGMA en SIGMAVX, 11-3
Eindige integralen, 11-4
Oneindige series, 11-4
De Functies TAYLR, TAYLR0 en SERIES, 11-5
Referentie, 11-7
Het menu CALC/DIFF, 14-1 Oplossing voor lineaire en niet-lineaire vergelijkingen, 14-1
De functie LDEC, 14-2
De functie DESOLVE, 14-3
De variabele ODETYPE, 14-4
Laplace-transformaties,
Laplace-transformaties en inversies in de rekenmachine, 14-5
Fourier-reeksen, 14-6
De functie FOURIER, 14-6
Fourier-reeks voor een kwadratische functie, 14-7
Referentie, 14-8
Hoofdstuk 15 – Kansverdelingen
Het submenu MTH/PROBABILITY..– deel 1, 15-1
Faculteiten, combinaties en permutaties, 15-1
Willekeurige getallen, 15-2
Het menu MTH/PROBABILITY.. – deel 2, 15-3
De normale verdeling, 15-3
De Student-t-verdeling, 15-4
De Chi-kwadraat verdeling, 15-4
De F-verdeling, 15-4
Referentie, 15-4
14-5
, 15-1
, 14-1
Hoofdstuk 16 – Statistische Toepassingen, 16-1
Gegevens invoeren, 16-1 Statistieken met één variabele berekenen, 16-2
Frequentieverdelingen verkrijgen,
Gegevens in een functie y = f(x) plaatsen, 16-5 Aanvullende samenvattende statistieken verkrijgen, 16-6
Betrouwbaarheidsintervallen, 16-7
16-3
Blz. TOC-7
Hypotheses testen, 16-10
Referentie, 16-12
Hoofdstuk 17 – Getallen in Verschillende Grondtallen, 17-1
Het menu BASE, 17-1
Niet-decimale getallen schrijven,
Referentie, 17-2
17-1
Beperkte Garantie –
Service, G-2
Regelgeving, G-4
G-1
Blz. TOC-8
Hoofdstuk 1
Beginnen
Dit hoofdstuk beschrijftde basisinformatie over het gebruik van uw
rekenmachine. De doelstelling van de oefeningen is dat u vertrouwd raakt met
de basisfuncties en instellingen voordat u daadwerkelijk een berekening
maakt .
Basisbediening
De volgende oefeningen zijn bedoeld om de hardware van uw rekenmachine
beter te leren kennen.
Batterijen
De rekenmachine gebruikt 3 AAA(LR03)-batterijen als hoofdvoeding en een
CR2032 lithiumbatterij voor geheugenbackup.
Plaats de batterijen volgens de onderstaande procedure alvorens de
rekenmachine te gebruiken.
De hoofdbatterijen plaatsen
a. Zorg ervoor dat de calculator uitgeschakeld is. Schuif het deksel van de
batterijhouder omhoog zoals in de afbeelding.
b. Plaats 3 nieuwe AAA(LR03)-batterijen in het batterijgedeeltevenster. Zorg
ervoor dat elke batterij in de juiste richting wordt geplaatst.
De backupbatterij plaatsen
a. Zorg ervoor dat de calculator uitgeschakeld is. Druk de houder naar
beneden. Duw het afdekplaatje in de getoonde richting en til het op.
Blz. 1-1
b. Plaats een nieuwe CR2032 lithiumbatterij. Zorg ervoor dat de positieve
kant (+) naar boven is geplaatst.
c. Plaats het afdekplaatje terug en duw het in de beginpositie.
Druk, nadat de batterijen zijn geplaatst, op [ON] om de rekenmachine in te
schakelen.
Waarschuwing: als de pictogram van een zwakke batterij op het beeldscherm
verschijnt, dienen de batterijen zo spoedig mogelijk vervangen te worden. De
backupbatterij en de hoofdbatterijen echter nooit tegelijkertijd verwijderen om
gegevensverlies te voorkomen.
De rekenmachine in- en uitschakelen
De toets $ bevindt zich in de linkeronderhoek van het toetsenbord. Druk
één keer op deze toets om de rekenmachine in te schakelen. Druk, om de
rekenmachine uit te schakelen, op de rechter rode shifttoets @ (eerste toets
in de tweede rij vanaf de onderzijde van het toetsenbord) en daarna op $.
De toets $ is in de rechterbovenhoek voorzien van een rode OFF-markering,
als geheugensteuntje voor de OFF-functie van de rekenmachine.
Het contrast van het beeldscherm instellen
U kunt het beeldschermcontrast instellen door tegelijkertijd op de toets $ en
de toetsen +of - te drukken.
De toetscombinatie $(vasthouden) en +maken het beeldscherm
donkerder
De toetscombinatie $(vasthouden) en -maken het beeldscherm
lichter
Blz. 1-2
Inhoud van het beeldscherm van de rekenmachine
Zet uw rekenmachine weer aan. Boven in het beeldscherm staan twee
informatieregels die de instellingen van de rekenmachine beschrijven. In de
eerste regel staan de volgende tekens:
RAD XYZ HEX R= 'X'
Raadpleeg hoofdstuk 2 in de gebruikshandleiding van de rekenmachine voor
meer informatie over de betekenis van deze specificaties.
In de tweede regel staan de volgende tekens
{ HOME }
Dit betekent dat de HOME-directory de huidige bestandsdirectory in het
geheugen van de rekenmachine is.
Onder in het beeldscherm staan enkele labels, te weten:
@EDIT @VIEW @@ RCL @@ @@STO@ ! PURGE !CLEAR
die bij de zes softmenutoetsen, F1 tot en met F6, horen:
ABCDEF
De zes labels die in onder in het scherm worden weergegeven, kunnen
veranderen als er een ander menu wordt getoond. A hoort altijd bij het
eerste weergegeven label en B altijd bij het tweede label, enz.
Menu’s
De zes labels die bij de toetsen A tot en met F horen, maken deel uit
van een menu
softmenutoetsen heeft, worden er maar 6 labels per keer weergegeven. Een
menu kan echter uit meer dan zes invoeren bestaan. Elke groep van 6
invoeren wordt een menupagina genoemd. Druk op de toets L(Volgende
met functies. Omdat de rekenmachine slechts zes
Blz. 1-3
menu) wanneer u naar de volgende menupagina wilt (indien beschikbaar).
Dit is de derde toets van links in de derde toetsenrij van het toetsenbord.
Het menu TOOL
De softmenutoetsen van het weergegeven menu, het menu TOOL, zijn voor het
bewerken van variabelen (zie de paragraaf over variabelen in dit hoofdstuk).
@EDIT A EDIT: bewerken van de inhoud van een variabele (zie
hoofdstuk 2 in deze handleiding en hoofdstuk 2 en Bijlage L in
de gebruikshandleiding voor meer informatie over bewerken)
@VIEW B VIEW: bekijken van de inhoud van een variabele
@@ RCL @@ C ReCaLl: oproepen van de inhoud van een variabele
@@STO@ D STOre: opslaan van de inhoud van een variabele
! PURGE E PURGE: verwijderen van een variabele
CLEAR F CLEAR: wissen van het beeldscherm of het stapelgeheugen
Deze zes functies vormen de eerste pagina van het menu TOOL. Dit menu
heeft in totaal acht invoeren die over twee pagina’s zijn verdeeld. Door op de
toets L (volgende menu) te drukken, komt u op de tweede pagina. Dit is de
derde toets van links in de derde toetsenrij van het toetsenbord.
Nu hebben alleen de eerste twee softmenutoetsen specifieke commando’s.
Deze commando’s zijn:
@CASCM A CASCMD: CAS CoMmanD, wordt gebruikt om een commando
te starten van de CAS door uit een lijst te selecteren
@HELP B HELP-functie die de commando’s beschrijft in de rekenmachine
Door op de toets L te drukken, verschijnt het originele menu TOOL. Het
menu TOOL kan ook worden verkregen door op de toets I te drukken (dit
is de derde toets van links in de tweede toetsenrij boven in het toetsenbord).
De tijd en datum instellen
Raadpleeg hoofdstuk 1 in de gebruikshandleiding van de rekenmachine voor
het instellen van de tijd en de datum.
Blz. 1-4
Toetsenbord van de rekenmachine
In onderstaande afbeelding ziet u een weergave van het toetsenbord van de
rekenmachine met genummerde rijen en kolommen. Elke toets heeft drie, vier
of vijf functies. De hoofdfunctie van een toets heeft de meest zichtbare
markering op de toets. De groene linkershifttoets, toets (8,1), de rode
rechtershifttoets, toets (9,1) en de blauwe toets ALPHA, toets (7,1) kunnen
worden gecombineerd met enkele andere toetsen om de andere functies in
het toetsenbord te activeren.
Zo kan met toets P, toets(4,4), de volgende zes functies worden uitgevoerd:
PHoofdfunctie: het activeren van het menu SYMBolic
Blz. 1-5
„´ Functie links-shift: het activeren van het menu MTH
(wiskundig)
…N Functie rechts-shift: het activeren van de functie CATalog
~p functie ALPHA: het invoeren van de hoofdletter P
~„p functie ALPHA-Links-shift: het invoeren van de kleine letter p
~…p functie ALPHA-Rechts-shift: het invoeren van het symbool π
Van de zes functies die met een toets kunnen worden uitgevoerd, worden
alleen de eerste vier op het toetsenbord weergegeven. De afbeelding op de
volgende pagina geeft de vier labels voor de toets P weer. -De kleur en de
plaats van de markeringen op de toets, namelijk SYMB, MTH, CAT en P,
geven aan wat de hoofdfunctie is (SYMB) en welke drie andere functies
kunnen worden uitgevoerd met de toetsen links-shift „(MTH), rechtsshift …(CAT ) en ~(P).
Raadpleeg Bijlage B in de gebruikshandleiding van de rekenmachine voor
meer informatie over het gebruik van het toetsenbord van de rekenmachine.
Modi van de rekenmachine selecteren
In deze paragraaf gaan we er vanuit dat u al een beetje bekend bent met het
gebruik van de kies- en dialoogvensters (Raadpleeg Bijlage A in de
gebruikshandleiding wanneer dit niet het geval is).
Druk op de toets H (tweede toets van links in de tweede toetsenrij boven in
het toetsenbord) om het volgende invoervenster voor CALCULATOR MODES
weer te geven:
Blz. 1-6
Druk op de softmenutoets !!@@OK#@ ( F) om terug te keren naar het normale
beeldscherm. Hier volgen enkele voorbeelden voor het selecteren van
verschillende rekenmachinemodi.
Bedieningsmodus
De rekenmachine bevat twee bedieningsmodi: de modus Algebraic en de
modus Reverse Polish Notation (RPN). De rekenmachine staat standaard in de
modus Algebraic (zoals in de bovenstaande afbeelding te zien is), maar
gebruikers van oudere modellen van HP-rekenmachines zijn misschien meer
bekend met de RPN-modus.
Als u een bedieningsmodus wilt selecteren, moet u eerst het invoervenster
CALCULATOR MODES openen met de toets H. Het Veld Operating Mode
wordt gemarkeerd. Selecteer de bedieningsmodus Algebraic of RPN met de
toets \ (tweede van links in de vijfde rij onder in het toetsenbord) of door
op de softmenutoets @CHOOS ( B) te drukken. Bij de tweede methode kunt u
de pijltjes omhoog en omlaag, —˜, gebruiken om de modus te selecteren.
Druk daarna op de softmenutoets !!@@OK#@ om de handeling te voltooien.
Om het verschil aan te geven tussen deze twee bedieningsmodi, voeren we
de volgende uitdrukking op beide manieren uit:
1
0.50.3
−⋅
3
0.23
Om deze uitdrukking in de rekenmachine in te voeren, gebruiken we eerst de
vergelijkingenschrijver, ‚O. Zoek de volgende toetsen op het
toetsenbord, samen met de numerieke toetsen.
0.30.3
⋅
5.2
e+
Blz. 1-7
!@.#*+-/R
Q¸Ü‚Oš™˜—`
De vergelijkingenschrijver is een beeldschermmodus waarmee u wiskundige
uitdrukkingen kunt opstellen met expliciet wiskundige aanduidingen, zoals
breuken, afgeleiden, integralen, wortels, enz. Gebruik de volgende toetsen
als u de vergelijkingenschrijver wilt gebruiken voor het opstellen van de
hierboven weergegeven uitdrukking:
‚OR3.*!Ü5.-
1./3.*3.
—————
/23.Q3™™+!¸2.5`
Als u op ` drukt, geeft de rekenmachine de volgende uitdrukking weer:
√(3.*(5.-1/(3.*3.))/23.^3+EXP(2.5))
Als u opnieuw op ` drukt, krijgt u de volgende waarde (accepteer modus
Approx. aan als u hierom wordt gevraagd door op !!@@OK#@ te drukken):
U kunt de uitdrukking ook als volgt rechtstreeks in het beeldscherm typen
zonder de vergelijkingenschrijver te gebruiken:
R!Ü3.*!Ü5.-
1/3.*3.™
/23.Q3+!¸2.5`
Zo krijgt u hetzelfde resultaat.
Verander de bedieningsmodus in RPN door eerst op de toets H te drukken.
Selecteer de bedieningsmodus RPN met de toets \ of door op de
Blz. 1-8
softmenutoets @CHOOS te drukken. Druk op de softmenutoets !!@@OK#@ ( F) om de
handeling te voltooien. Het beeldscherm ziet er bij de RPN-modus als volgt uit:
U ziet dat het beeldscherm meerdere niveaus van de uitkomst heeft
genummerd met van onder naar boven 1, 2, 3, enz. Dit wordt het
stapelgeheugen van de rekenmachine genoemd. De verschillende niveaus
worden stapelgeheugenniveaus genoemd, dus stapelgeheugenniveau 1,
stapelgeheugenniveau 2, etc.
RPN wil dus eigenlijk zeggen dat u een handeling zoals 3 + 2 niet in de
rekenmachine invoert met
3+2`
maar eerst de operanden in de juiste volgorde invoert en daarna de operator,
dus
3`2`+
De operanden nemen bij het invoeren verschillende stapelgeheugenniveaus
in gebruik. Als u 3` invoert, wordt het getal 3 in stapelgeheugenniveau
1 ingevoerd. Als u daarna 2` invoert, gaat het getal 3 naar naar
stapelgeheugenniveau 2. Door vervolgens op + te drukken, vertellen we de
rekenmachine dat hij de operator of het programma + moet toepassen op
de objecten in niveaus 1 en 2. De uitkomst, 5, wordt vervolgens in niveau 1
geplaatst.
We proberen eerst enkele eenvoudige handelingen voordat we de moeilijkere
uitdrukking uitproberen die eerder is gebruikt bij de algebraïsche modus.
123/32 123`32/
2
4
4`2Q
3
√(√27) 27`R3@»
Blz. 1-9
Let op de posities van de y en de x in de laatste twee handelingen. De basis
in de exponentiële handeling is y (stapelgeheugenniveau 2), terwijl het
exponent x is (stapelgeheugenniveau 1) voordat de toets Q wordt ingedrukt.
In de derdemachtswortel is y (stapelgeheugenniveau 2) het getal onder het
wortelteken en x (stapelgeheugenniveau 1) de wortel.
Probeer de volgende oefening met de volgende 3 factoren: (5 + 3) × 2
5`3`+ Berekent eerst (5 +3).
2X Voltooit de berekening.
Probeer nu de eerder genoemde uitdrukking:
1
53
23
3` Voer 3 in op niveau 1
5` Voer 5 in op niveau 1, 3 gaat naar niveau 2
3` Voer 3 in op niveau 1, 5 gaat naar niveau 2, 3 naar
niveau 3
3*Voer 3 in en vermenigvuldig, 9 verschijnt op niveau
1
Y1/(3×3), laatste waarde op niv. 1; 5 op niveau 2; 3
op niveau 3
- 5 - 1/(3×3) , staat nu op niveau 1; 3 op niveau 2
* 3× (5 - 1/(3×3)), staat nu op niveau 1.
23` Voer 23 in op niveau 1, 14.66666 gaat naar
niveau 2.
3QVoer 3 in, bereken 23
2.
/ (3× (5-1/(3×3)))/23
2.5 Voer 2.5 in niveau 1
−⋅
33
⋅
5.2
3
e+
3
op niveau 1. 14.666 op niv.
3
naar niveau 1
Blz. 1-10
!¸ e
2.5
, gaat naar niveau 1, niveau 2 geeft de vorige
waarde weer.
3
+(3× (5 - 1/(3×3)))/23
1.
R√((3× (5 - 1/(3×3)))/23
2.5
e
= 12.18369, naar niv.
+
3
2,5
e
) = 3.4905156, naar
+
1.
Om te wisselen tussen de bedieningsmodi ALG en RPN kunt u ook
systeemvlag 95 wissen/verwijderen door op de volgende toetsen te drukken:
H @)FLAGS —„—„—„—@@CHK@@
Getalopmaak en punt of komma als decimaalteken
Door de getalopmaak te wijzigen, kunt u de manier aanpassen waarop reële
cijfers worden weergegeven door de rekenmachine. Deze functie is bijzonder
handig bij handelingen met tiende machten of om het aantal decimalen van
een uitkomst te beperken.
Om een getalopmaak te selecteren, moet u eerst het invoervenster
CALCULATOR MODES openen door op de toets H te drukken. Gebruik
daarna de toets pijltje omlaag, ˜, om de optie Number format te selecteren.
De standaardwaarde is Std, oftewel Standaardopmaak. In de
standaardopmaak geeft de rekenmachine getallen met zwevende komma
weer met geen ingestelde decimalen en met de maximaal door de
rekenmachine toegestane precisie (12 significante cijfers). U leest meer over
reële getallen in hoofdstuk 2 van deze gebruikshandleiding. Probeer ter
verduidelijking van bovengenoemde en andere getalopmaken de volgende
oefeningen:
• Standaardopmaak:
Deze modus wordt het meeste gebruikt, omdat de cijfers in de meest
bekende notatie worden weergegeven. Druk op de softmenutoets !!@@OK#@ ,
met Number format ingesteld op Std, om terug te keren naar het
beeldscherm van de rekenmachine. Voer het getal
123.4567890123456 in (met 16 significante cijfers). Druk op de toets
Blz. 1-11
`. Het getal wordt afgerond op maximaal 12 significante cijfers en
wordt als volgt weergegeven:
• Vaste opmaak met decimalen:
Druk op de toets H. Selecteer daarna met de toets pijltje omlaag, ˜,
de optie . Druk op de softmenutoets @CHOOS ( B) en selecteer de optie
Fixed met de toets pijltje omlaag ˜.
Druk op de toets pijltje rechts, ™, om de nul voor de optie Fix te
markeren. Druk op de softmenutoets @CHOOS en selecteer bijvoorbeeld 3
decimalen met de toetsen pijltje omhoog en omlaag, —˜.
Druk op de softmenutoets !!@@OK#@ om de selectie te voltooien:
Blz. 1-12
Druk op de softmenutoets !!@@OK#@ om terug te keren naar het beeldscherm
van de rekenmachine. Het getal wordt nu weergegeven als:
U ziet dat het getal is afgerond en niet afgekapt. Het getal
123.4567890123456 wordt voor deze instelling dus weergegeven als
123.457 en niet als 123.456, omdat het cijfer na 6 > 5 is
• Wetenschappelijke opmaak
U stelt deze opmaak in door op de toets H te drukken. Selecteer
daarna met de toets pijltje omlaag, ˜, de optie Number format. Druk
op de softmenutoets @CHOOS ( B) en selecteer de optie Scientific met de
toets pijltje omlaag ˜. Het getal 3 moet voor Sci blijven staan. (Dit
getal kan op dezelfde manier worden gewijzigd als het Fixed aantal
decimalen in het bovenstaande voorbeeld).
Druk op de softmenutoets !!@@OK#@ om terug te keren naar het beeldscherm
van de rekenmachine. Het getal wordt nu weergegeven als:
De uitkomst, 1.23E2, is de rekenmachineversie van de notatie voor tiende
machten, dus 1.235 × 10
2
. In deze zogenaamde wetenschappelijke
notatie geeft het getal 3 voor de getalopmaak Sci (zoals eerder getoond)
het aantal significante cijfers na de komma weer. De wetenschappelijke
Blz. 1-13
notatie heeft altijd één geheel getal, zoals hierboven. In dit geval is het
aantal significante cijfers dus vier.
• Technische opmaak
De technische opmaak (Engineering) lijkt sterk op de wetenschappelijke
opmaak, maar de tiende machten zijn hier meervouden van drie. U stelt
deze opmaak in door op de toets H te drukken. Selecteer daarna met
de toets pijltje omlaag, ˜, de optie Number format . Druk op de
softmenutoets @CHOOS ( B) en selecteer de optie Engineering met de toets
pijltje omlaag ˜. Het getal 3 moet voor Eng blijven staan. (Dit getal
kan op dezelfde manier worden gewijzigd als het Fixed aantal decimalen
in het bovenstaande voorbeeld.)
Druk op de softmenutoets !!@@OK#@ om terug te keren naar het beeldscherm
van de rekenmachine. Het getal wordt nu weergegeven als:
Omdat er bij dit getal drie cijfers in het gehele getal staan, wordt het
weergegeven met vier significante cijfers en een tiende macht van nul in
de Technische opmaak. Het getal 0.00256 wordt bijvoorbeeld als volgt
weergegeven:
• Komma’s en punten
De punten in cijfers met zwevende punten kunnen worden vervangen
door komma's als de gebruiker hier liever mee werkt. Om de punten te
Blz. 1-14
vervangen door komma's wijzigt u de optie FM in CALCULATOR MODES
als volgt naar komma's (U ziet dat we Number Format hebben gewijzigd
in Std):
• Druk op de toets H. Druk daarna een keer op de toets pijltje omlaag,
˜, en keer op het pijltje rechts, ™, om de optie __FM, te markeren.
Om komma’s te selecteren, drukt u op de softmenutoets @CHK@@ (dus de
toets B). Het invoerscherm ziet er als volgt uit:
• Druk op de softmenutoets !!@@OK#@ om terug te keren naar het beeldscherm
van de rekenmachine. Het getal 123.4567890123456, dat we eerder
hebben ingevoerd, wordt nu weergegeven als:
Hoekmeting
Bij trigonometrische functies moet u bijvoorbeeld argumenten invoeren voor
vlakke hoeken. De rekenmachine heeft drie verschillende modi voor
Hoekmetingen die u bij hoeken kunt gebruiken:
• Graden: Er zitten 360 graden (360
• Radialen: Er zitten 2π radialen (2π
• Decimale graden: Er zitten 400 decimale graden (400
omtrek.
De hoekmeting is van invloed op trigonometrische functies als SIN, COS, TAN
en de bijbehorende functies.
o
) in een complete omtrek.
r
) in een complete omtrek.
g
) in een complete
Blz. 1-15
U kunt de modi voor hoekmetingen als volgt wijzigen:
• Druk op de toets H. Druk daarna twee keer op de toets pijltje omlaag,
˜. Selecteer de modus Hoekmeting met de toets \ (tweede van links
in de vijfde rij onder in het toetsenbord) of door op de softmenutoets
@CHOOS ( B) te drukken. Bij de tweede methode kunt u de pijltjes
omhoog en omlaag, —˜, gebruiken om de gewenste modus te
selecteren. Druk daarna op de softmenutoets !!@@OK#@ ( F) om de
handeling te voltooien. In het volgende scherm is bijvoorbeeld de modus
Radians geselecteerd:
Coördinatenstelsel
Als u het coördinatenstelsel selecteert, heeft dit invloed op de manier waarop
vectoren en complexe getallen worden weergegeven en ingevoerd.
Raadpleeg hoofdstuk 4 en 8 in deze handleiding voor meer informatie over
respectievelijk complexe getallen en vectoren . De rekenmachine beschikt over
drie soorten coördinatenstelsels: Rechthoekig (RECT), Cilindrisch (CYLIN) en
bolvormig (SPHERE). Zo wijzigt u het coördinatenstelsel:
• Druk op de toets H. Druk daarna drie keer op de toets pijltje omlaag,
˜. Selecteer de modus Coord System door op de toets \ (tweede
van links in de vijfde rij onder in het toetsenbord) of doorop de
softmenutoets @CHOOS ( B) te drukken. Bij de tweede methode kunt u de
pijltjes omhoog en omlaag, —˜, gebruiken om de gewenste modus
te selecteren. Druk daarna op de softmenutoets !!@@OK#@ ( F) om de
handeling te voltooien. In het volgende scherm is bijvoorbeeld het
coördinatenstelsel Polar geselecteerd:
Blz. 1-16
CAS-instellingen selecteren
CAS is een afkorting van Computer Algebraic System, oftewel algebraïsch
computersysteem. Dit is het wiskundige hart van de rekenmachine waar de
symbolische wiskundige handelingen en functies zijn geprogrammeerd. Het
CAS biedt een aantal instellingen die kunnen worden aangepast aan de
gewenste handeling. Zo krijgt u de mogelijke CAS-instellingen te zien:
• Druk op de toets H om het invoervenster CALCULATOR MODES te
openen.
• Druk op de softmenutoets@@ CAS@@ om de CAS-instellingen te wijzigen. Hier
volgen de standaardwaarden van de CAS-instellingen:
• Met de pijltjestoetsen kunt u door de vele opties van het invoervenster
CAS MODES navigeren: š™˜—.
• Als u een van de bovenstaande instellingen wilt selecteren of deselecteren,
moet u het onderliggende streepje voor de gewenste optie selecteren en
op de softmenutoets @CHK@@ drukken totdat u de gewenste instelling ziet.
Blz. 1-17
Als er een optie is geselecteerd, verschijnt er een vinkje op het
onderliggende streepje (bijvoorbeeld de bovenstaande opties Rigorous en
Simp Non-Rational). De niet-geselecteerde opties hebben geen vinkje op
het onderliggende streepje voor de gewenste optie (zoals de
bovenstaande opties _Numeric, _Approx, _Complex, _Verbose, _Step/Step, _Incr Pow ).
• Druk op de softmenutoets @@@OK@@@ als u alle gewenste opties in het
invoervenster CAS MODES heeft geselecteerd en gedeselecteerd . U keert
nu terug naar het invoervenster CALCULATOR MODES. Druk nogmaals
op de softmenutoets @@@OK@@@ om weer naar het normale beeldscherm van de
rekenmachine terug te keren.
Uitleg van de CAS-instellingen
• Indep var: de onafhankelijke variabele voor CAS-toepassingen. Meestal
VX = ‘X’.
• Modulo
de coëfficiënt of modulo van de rekenkundige ring (raadpleeg hoofdstuk
5 van de gebruikshandleiding van de rekenmachine).
• Numeric
numerieke uitkomst of een uitkomst met zwevende komma bij
berekeningen.
• Approx
numerieke uitkomsten bij berekeningen. Als deze niet is aangevinkt, staat
de CAS in de modus Exact, die symbolische uitkomsten in algebraïsche
berekeningen geeft.
• Complex
complexe getallen actief. Als deze niet is aangevinkt, staat de CAS in de
modus Real, d.w.z. dat de standaardwaarde dus berekeningen met reële
getallen zijn. Raadpleeg hoofdstuk 4 voor handelingen met complexe
getallen.
• Verbose
bij bepaalde CAS-handelingen gegeven.
• Step/Step
stap gegeven voor bepaalde CAS-handelingen. Dit kan handig zijn om
de tussenliggende stappen in sommeringen, afgeleiden, integralen,
: voor handelingen in modulaire rekenkunde heeft deze variabele
: als deze waarde is ingesteld, produceert de rekenmachine een
: als deze waarde is ingesteld, gebruikt de modus Approximate
: als deze waarde is ingesteld, zijn de handelingen voor
: als deze waarde is ingesteld, wordt er gedetailleerde informatie
: als deze waarde is ingesteld, worden de uitkomsten stap voor
Blz. 1-18
polynome handelingen (bijvoorbeeld synthetische delingen) en
matrixhandelingen te bekijken.
• Incr Pow
waarde is ingesteld, polynome termen worden weergegeven in
oplopende volgorde van de machten van de onafhankelijke variabele.
• Rigorous
waardefunctie |X| niet vereenvoudigen naar X.
• Simp Non-Rational
rekenmachine niet-rationele uitdrukkingen zoveel mogelijk te
vereenvoudigen.
: Increasing Power (Oplopende machten) betekent dat als deze
: als deze waarde is ingesteld, zal de rekenmachine de absolute
: als deze waarde is ingesteld, probeert de
Beeldschermmodi selecteren
Het beeldscherm van de rekenmachine kan naar wens worden aangepast
door verschillende beeldschermmodi te selecteren. Zo krijgt u de mogelijke
beeldscherminstellingen te zien:
• Druk eerst op de toets H om het invoervenster CALCULATOR MODES
te activeren. Druk in het invoervenster CALCULATOR MODES op de
softmenutoets @@DISP@ (D) om het invoervenster DISPLAY MODES weer te
geven.
• Met de pijltjestoetsen kunt u door de vele opties van het invoervenster
DISPLAY MODES navigeren: š™˜—.
• Als u een van de bovenstaande aan te vinken instellingen wilt selecteren
of deselecteren, moet u het onderliggende streepje voor de gewenste
optie selecteren en op de softmenutoets @CHK@@ drukken totdat u de
gewenste instelling krijgt. Als er een optie is geselecteerd, verschijnt er
een vinkje op het onderliggende streepje (bijvoorbeeld de bovenstaande
optie Textbook in de Stapelgeheugen:-regel). De ongeselecteerde opties
Blz. 1-19
hebben geen vinkje op het onderliggende streepje voor de gewenste
optie (bijvoorbeeld de bovenstaande opties _Small, _Full page, en
_Indent ) in de bovenstaande Edit:-regel).
• Als u het lettertype voor het beeldscherm wilt selecteren, markeert u het
veld voor de optie Font: in het invoerveld DISPLAY MODES en drukt u op
de softmenutoets @CHOOS (B).
• Druk op de softmenutoets @@@OK@@@ als u alle gewenste opties in het invoervenster
DISPLAY MODES heeft geselecteerd en gedeselecteerd. U keert nu terug naar
het invoervenster CALCULATOR MODES. Druk nogmaals op de softmenutoets
@@@OK@@@ om weer terug te keren naar het normale rekenmachinebeeldscherm.
Lettertype van het beeldscherm selecteren
Druk eerst op de toets H om het invoervenster CALCULATOR MODES te
activeren. Druk in het invoervenster CALCULATOR MODES op de softmenutoets
@@DISP@ (D) om het invoervenster DISPLAY MODES weer te geven. Het veld Font: is gemarkeerd en de optie Ft8_0:system 8 is geselecteerd. Dit is de
standaardwaarde voor het lettertype van het beeldscherm. Door op de
softmenutoets @CHOOS (B) te drukken, krijgt u een lijst met alle beschikbare
systeemlettertypen, zie hieronder:
De beschikbare opties zijn drie standaard System Fonts (grootten 8, 7 en 6)
en een optie Browse... Met deze laatste optie kunt u door het geheugen van
de rekenmachine bladeren voor extra lettertypen die u heeft aangemaakt (zie
hoofdstuk 23) of in de rekenmachine heeft gedownload.
Oefen in het wijzigen van het lettertype van het beeldscherm van grootte 7
naar 6. Druk op de softmenutoets OK om de selectie te bevestigen. Druk op
de softmenutoets @@@OK@@@ als u een lettertype heeft geselecteerd om terug te
Blz. 1-20
Loading...
+ 156 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.