Hp 39G+ User Manual [nl]

hp 39g+ grafische rekenmachine
gebruikershandleiding
H
Editie 2 HP artikelnummer F2224-90013
Mededeling
DE INHOUD VAN DEZE HANDLEIDING EN DE HIERIN VERVATTE FICTIEVE PRAKTIJKVOORBEELDEN KUNNEN ZONDER AANKONDIGING VERANDERD WORDEN. HEWLETT–PACKARD COMPANY GEEFT GEEN GARANTIE AF VAN WELKE AARD DAN OOK MET BETREKKING TOT DEZE HANDLEIDING, WAARONDER OOK STILZWIJGENDE GARANTIES VAN VERHANDELBAARHEID, GESCHIKTHEID VOOR EEN BEPAALD DOEL EN GEEN INBREUK VORMEND VAN TOEPASSING ZIJN, MAAR DIE HIER NIET TOT BEPERKT ZIJN.
HEWLETT–PACKARD CO. KAN NIET AANSPRAKELIJK WORDEN GESTELD VOOR ENIGERLEI FOUTEN OF VOOR INCIDENTELE OF GEVOLGSCHADE IN VERBAND MET LEVERING, PRESTATIE OF GEBRUIK VAN DEZE HANDLEIDING OF DE HIERIN VERVATTE VOORBEELDEN.
© Copyright 1994-1995 1999-2000,2003 Hewlett-Packard Development Company, L.P. Vermenigvuldiging, aanpassing, of vertaling van deze handleiding is, behalve zoals toegestaan onder de auteurswet, niet toegestaan zonder eerder schriftelijke toestemming van Hewlett-Packard Company.
Hewlett-Packard Company 4995 Murphy Canyon Rd, Suite 301 San Diego,CA 92123
Oplage
Editie 2 December 2003
Inhaltsverzeichnis
Voorwoord
Handmatige conventies.......................................................... P-1
Opmerking........................................................................... P-2
1 Aan de slag
Aan/uit, annuleren................................................................1-1
Het scherm...........................................................................1-1
Het toetsenbord ....................................................................1-3
Menu’s ................................................................................1-9
Invoerformulieren ................................................................1-10
Modusinstellingen ...............................................................1-10
Een modus instellen ........................................................1-12
Aplets (E-lessen) ..................................................................1-13
Apletbibliotheek .............................................................1-17
Apletweergaven.............................................................1-17
Configuratie van apletweergaven.....................................1-19
Wiskundige berekeningen ...................................................1-20
Breuken gebruiken ..............................................................1-27
Complexe getallen ..............................................................1-30
Catalogi en editors..............................................................1-31
2 Aplets en hun weergaven
Aplet-weergaven...................................................................2-1
Over de Symbolische weergave .........................................2-1
Een uitdrukking definiëren (Symbolische weergave) ..............2-1
Uitdrukkingen evalueren....................................................2-3
Over de Curve-weergave ..................................................2-5
De curve opstellen (Instelling curveweergave).......................2-5
De grafiek bestuderen.......................................................2-8
Andere weergaven voor schalen en splitsen van de grafiek.2-15
Over de numerieke weergave ..........................................2-18
Het instellen van de tabel (Numerieke weergave instellen)...2-18
De cijfertabel bestuderen.................................................2-20
Uw eigen tabel van getallen opbouwen ............................2-21
Menutoetsen “Eigen Tabel Maken” ..................................2-22
Voorbeeld: een cirkel grafisch weergeven .........................2-23
Inhaltsverzeichnis i
3 Functie-aplet
Over het Functie-aplet ........................................................... 3-1
Beginnen met het Functie-aplet........................................... 3-1
Interactieve analyse Functie-aplet............................................ 3-9
Een segmentgedefinieerde functie grafisch weergeven........ 3-12
4 Parametrische aplet
Over het Parametrische aplet ................................................. 4-1
Beginnen met het Parametrische aplet................................. 4-1
5 Polaire aplet
Beginnen met het Polaire aplet ............................................... 5-1
6 Reeks-aplet
Over de Reeks-aplet.............................................................. 6-1
Beginnen met de Reeks-aplet ............................................. 6-1
7 Solve-aplet
Over de Solve-aplet .............................................................. 7-1
Beginnen met de Solve-aplet.............................................. 7-2
Een eerste schatting gebruiken ............................................... 7-6
Resultaten interpreteren ......................................................... 7-7
Grafisch afbeelden om schattingen te vinden ........................... 7-9
Variabelen in vergelijkingen gebruiken ................................. 7-11
8 Statistisch aplet
Over het Statistische aplet ..................................................... 8-1
Met het Statistische aplet te beginnen ................................. 8-1
Statistische gegevens invoeren en bewerken ............................ 8-6
Een regressiemodel definiëren ......................................... 8-12
Berekende statistieken ......................................................... 8-15
Curve opmaken.................................................................. 8-17
Curvetypes.................................................................... 8-18
Een curve aan 2VAR-gegevens aanpassen ........................ 8-19
De curve opstellen (Beeld curve-instellingen) ...................... 8-20
Probleemoplossing bij een curve...................................... 8-21
De grafiek bestuderen .................................................... 8-21
Voorspelde waarden berekenen ...................................... 8-23
ii Inhaltsverzeichnis
9 Conclusie-aplet
Over het Conclusie-aplet ........................................................9-1
Aan de slag met het Conclusie-aplet ...................................9-1
Voorbeeldstatistieken vanaf het Statistische aplet importeren..9-6
Hypothesetesten....................................................................9-9
Eén-Steekproef Z-Test ........................................................9-9
Twee-Steekproeven Z-Test ................................................9-10
Eén-proportie Z-Test ........................................................9-12
Twee-proportie Z-Test ......................................................9-13
Eén-steekproef T-Test .......................................................9-14
Twee-steekproef T-Test .....................................................9-15
Betrouwbaarheidsintervallen.................................................9-16
Eén-steekproef Z-interval..................................................9-16
Twee-Steekproeven Z-interval ...........................................9-17
Eén-proportie Z-interval ...................................................9-18
Twee-Proporties Z-interval ................................................9-18
Eén-steekproef T-interval ..................................................9-19
Twee-Steekproeven T-interval............................................9-20
10 Het gebruik van de Finance Solver
Aflossings berekenen ......................................................10-7
11 Wiskundige functies gebruiken
Wiskundige functies ............................................................11-1
Het MATH-menu.............................................................11-1
Wiskundige functies volgens categorie ..................................11-2
Functies op het toetsenbord .............................................11-4
Calculusfuncties..............................................................11-6
Functies van complexe getallen ........................................11-7
Constanten ....................................................................11-8
Hyperbolische trigonometrie ............................................11-9
Lijstfuncties ..................................................................11-10
Lusfuncties ...................................................................11-10
Matrixfuncties ..............................................................11-11
Veeltermfuncties ...........................................................11-11
Waarschijnlijkheidsfuncties............................................11-12
Functies van reële getallen.............................................11-14
Statistieken van twee variabelen.....................................11-18
Symbolische functies .....................................................11-18
Testfuncties ..................................................................11-20
Trigonometrische functies...............................................11-21
Symbolische berekeningen.................................................11-22
Afgeleiden van functies vinden.......................................11-23
Inhaltsverzeichnis iii
12 Variabelen en geheugenbeheer
Inleiding............................................................................ 12-1
Variabelen opslaan en weer oproepen ................................. 12-2
Het VARS-menu .................................................................. 12-5
Geheugenbeheer.............................................................. 12-10
13 Matrices
Inleiding............................................................................ 13-1
Het maken en opslaan van matrices...................................... 13-2
Met matrices werken........................................................... 13-4
Matrixrekenkunde............................................................... 13-6
Systemen van lineaire vergelijkingen oplossen................... 13-8
Matrixfuncties en -opdrachten ............................................ 13-10
Argumentconventies ..................................................... 13-11
Matrixfuncties.............................................................. 13-11
Voorbeelden.................................................................... 13-14
14 Lijsten
Lijsten maken ..................................................................... 14-1
Lijsten weergeven en bewerken ............................................ 14-4
Lijsten verwijderen ......................................................... 14-6
Lijsten verzenden ........................................................... 14-6
Lijstfuncties......................................................................... 14-6
Statistische waarden zoeken voor lijstelementen ..................... 14-9
15 Opmerkingen en schetsen
Inleiding............................................................................ 15-1
Aplet Opmerkingenweergave .............................................. 15-1
Aplet schetsweergave ......................................................... 15-3
Het kladblok ...................................................................... 15-6
iv Inhaltsverzeichnis
16 Programmeren
Inleiding ............................................................................16-1
Programmacatalogus ......................................................16-2
Programma’s creëren en bewerken .......................................16-4
Programma’s gebruiken .......................................................16-7
Een aplet aanpassen ...........................................................16-9
Naamgevingprocedure voor aplets.................................16-10
Voorbeeld ...................................................................16-11
Programmeeropdrachten....................................................16-14
Aplet-opdrachten..........................................................16-14
Vertakkingsopdrachten..................................................16-18
Tekenopdrachten..........................................................16-20
Grafische opdrachten ...................................................16-22
Lusopdrachten..............................................................16-24
Matrix-opdrachten ........................................................16-25
Opdrachten afdrukken ..................................................16-27
Prompt-opdrachten........................................................16-27
Stat-One en Stat-Two opdrachten....................................16-31
Variabelen in programma’s opslaan en opvragen ............16-32
Variabelen Curveweergave ...........................................16-32
Variabelen Symbolische weergave .................................16-40
Variabelen Numerieke weergave ...................................16-42
Opmerkingsvariabelen..................................................16-45
Schetsvariabelen ..........................................................16-45
17 Aplets uitbreiden
Nieuwe aplets maken op basis van bestaande aplets ..............17-1
Een aangepast aplet gebruiken ........................................17-3
Een aplet opnieuw instellen ..................................................17-4
Een aplet van opmerkingen voorzien.....................................17-4
Een aplet van schetsen voorzien ...........................................17-4
E-lessen van het web downloaden.........................................17-4
Aplets verzenden en ontvangen ............................................17-5
Sorteren van items in de menulijst van de apletbibliotheek .......17-6
Inhaltsverzeichnis v
Referentie-informatie
Woordenlijst........................................................................ R-1
hp 39g+ opnieuw instellen .................................................... R-3
Het volledige geheugen wissen en de standaarden
opnieuw instellen ............................................................. R-4
Als de rekenmachine niet inschakelt ................................... R-4
Details van de werking.......................................................... R-5
Batterijen ........................................................................ R-5
Variabelen........................................................................... R-7
Homevariabelen .............................................................. R-7
Functie-apletvariabelen ..................................................... R-8
Parametrische apletvariabelen........................................... R-9
Polaire apletvariabelen................................................... R-10
Sequentie-apletvariabelen ............................................... R-11
Oplossings-apletvariabelen ............................................. R-12
Statistische apletvariabelen ............................................. R-13
MATH (wiskundige)-menucategoriën ..................................... R-14
Wiskundige functies ....................................................... R-14
Programmaconstanten .................................................... R-16
Programma-opdrachten .................................................. R-17
Statusberichten................................................................... R-18
Beperkte Garantie
Service ...........................................................................G-3
Regelgeving ....................................................................G-5
Index
vi Inhaltsverzeichnis
Voorwoord
De hp 39g+ is een grafische rekenmachine, rijk aan eigenschappen. Het is tevens een krachtig leermiddel voor wiskunde. De hp 39g+ is zo ontworpen, dat u hem kunt gebruiken om wiskundige functies en hun eigenschappen te bestuderen.
Op de website van Hewlett-Packard’s Calculators kunt u meer informatie krijgen betreffende de hp 39g+. Van de website kunt u aangepaste aplets downloaden en deze op uw rekenmachine laden. Aangepaste aplets zijn speciale toepassingen die zijn ontworpen om bepaalde functies uit te voeren en wiskundige concepten te demonstreren.
De website van Hewlett Packard’s Calculators kunt u hier vinden:
http://www.hp.com/calculators

Handmatige conventies

In deze handleiding worden de volgende conventies gebruikt om de knoppen te beschrijven die u dient in te drukken. Ook de menu-opties die u kunt kiezen om de beschreven handelingen uit te voeren, worden weergegeven.
Het drukken op knoppen wordt als volgt weergegeven :
, , , enz.
De shift-toetsen (wisseltoetsen) zijn de knopfuncties waartoe u toegang krijgt zodra u eerst op de knop
drukt. Zij worden als volgt weergegeven:
CLEAR, MODES, ACOS, enz.
Nummers en letters worden over het algemeen als volgt weergegeven:
5, 7, A, B, enz.
Menu-opties, ofwel de functies die u selecteert met behulp van de menuknoppen boven het toetsenblok, worden als volgt weergegeven:
, , .
Voorwoord P-1

Opmerking

De invoer van formulevelden en het kiezen van lijstitems worden als volgt weergegeven:
Function, Polar, Parametric
Uw invoer, zoals die in de opdrachtregel of binnen de invoerformulieren verschijnt, wordt als volgt weergegeven:
2
2*X
-3X+5
Deze handleiding en elk willekeurig voorbeeld erin, worden als-is gegeven en kunnen zonder kennisgeving worden veranderd. Tenzij door de wet verboden, biedt de Hewlett-Packard Company geen enkele uitdrukkelijke of impliciete garanti onder welke vorm ook met betrekking tot deze handleiding. De Hewlett-Packard Company verwerpt specifiek de impliciete garanties en de voorwaarden van verhandelbaarheid en geschiktheid voor een bepaald doel. De Hewlett-Packard Company zal niet verantwoordelijk worden gesteld voor enige fouten of voor incidentele of gevolgschade in verband met het gebruiksartikel, de prestatie of het gebruik van deze handleiding en de hierin gegeven voorbeelden.
Copyright 2003 Hewlette-Packard Development Company, L.P.
De programma’s die uw hp 39g+ besturen vallen onder het auteursrecht en alle rechten zijn voorbehouden. Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Hewlett Packard is reproductie, aanpassing en vertaling van deze programma’s verboden.
P-2 Voorwoord
1
Aan de slag

Aan/uit, annuleren

Inschakelen Druk op (aan) om de rekenmachine aan te zetten.

Annuleren Als de rekenmachine aan staat, annuleert de toets

de huidige bewerking.

Uitschakelen Druk op OFF (uit) om de rekenmachine uit te

zetten. Om de batterij te sparen, zal de rekenmachine zichzelf
uitzetten als hij enkele minuten niet gebruikt wordt. Alle opgeslagen en weergegeven informatie wordt bewaard.
Als u de annunciator (()) ziet, of het Low Bat (lage batterij)-bericht, heeft de rekenmachine nieuwe batterijen nodig.

HOME HOME is het thuisbeeld van de rekenmachine en is

gemeenschappelijk voor alle aplets. Als u berekeningen wilt uitvoeren, of u de huidige activiteit (zoals een aplet, een programma of een editor) wilt verlaten, drukt u op
. In HOME zijn alle wiskundige functies beschikbaar. De naam van het huidige aplet wordt in de titel van de startpagina weergegeven.

Het scherm

Het contrast bijstellen

Het scherm wissen Druk op CANCEL (annuleren) om de bewerkingsregel

Aan de slag 1-1
Druk gelijktijdig op (aan) en (of ) om het contrast te verhogen (of te verlagen).
te verwijderen.
Druk op CLEAR (verwijderen) om de
bewerkingsregel en de weergavegeschiedenis te verwijderen.

Onderdelen van het scherm

OPMERKING

Titels
Geschie­denis
Bewerkings­regel
Labels Menutoetse
Menutoets of labels zachte toetsen. De labels met de huidige betekenis voor de zachte toetsen is het label voor de eerste menutoets in deze afbeelding. “Druk op ” betekent dat u op de eerste menutoets dient te drukken, dit is de linkertoets op de bovenste rij van het toetsenbord van de rekenmachine.
Bewerkingsregel. De regel van de huidige invoer. Geschiedenis. De HOME-weergave ( ) toont tot
vier regels van de geschiedenis: de laatste invoer en uitvoer. Oudere regels schuiven aan de bovenkant van het scherm, maar worden in geheugen gehouden.
Titel. De naam van het huidige aplet wordt in de titel van de startpagina weergegeven. RAD, GRD, DEG geeft aan of u voor HOME de hoekmodus radialen, gradiënten of graden hebt ingesteld. De symbolen
T en S geven aan
of er in de HOME-weergave meer geschiedenis is. Druk op en om in de HOME-weergave te rollen.
Deze handleiding bevat afbeeldingen van de hp 39g+, maar het geeft niet het label van de -menutoets weer.
Annunciators. Annunciators zijn symbolen die boven in de titelbalk verschijnen en u belangrijke statusinformatie geven.
Annunciators Beschrijving
Shift geactiveerd voor de volgende toetsenbordinvoer. Om te annuleren drukt u nogmaals op
.
1-2 Aan de slag

Het toetsenbord

Menutoetsen

Menutoetsen
Annunciators Beschrijving
Alpha geactiveerd voor de
α
volgende toetsenbordinvoer. Om te annuleren drukt u nogmaals op
.
(()) Batterij bijna leeg.
Bezig.
Gegevens worden via infrarood of kabel verzonden.
Labels
Menutoetsen
Apletbesturings-
toetsen
Lettertoets
Shift-toets
Aan de slag 1-3
Cursor
toetsen
Enter-toets

Aplet-besturingstoetsen

De toetsen op de bovenste rij heten menutoetsen. Hun betekenis is afhankelijk van de context – daarom hebben ze geen opdruk. De menutoetsen worden soms “zachte toetsen” genoemd.
De onderste regel van het scherm toont de labels met de huidige betekenis van de menutoetsen.
De aplet-besturingstoetsen zijn:

Toets Betekenis

Geeft de symbolische weergave voor het huidige aplet. Zie “Symbolische Weergave” op pagina 1-22.
Geeft de curveweergave voor het huidige aplet. Zie “Curveweergave” op pag 1-22.
Geeft de numerieke weergave voor het huidige aplet. Zie “Numerieke Weergave” op pagina 1-23.
Geeft het beeld van de thuispositie weer. Zie “HOME” op pagina 1-1.
Geeft het menu van de apletbibliotheek. Zie “Apletbibliotheek” op pagina 1-22.
Geeft het VIEWS-menu. Zie “Apletweergaven” op pagina 1-22.
1-4 Aan de slag

Invoer-/ bewerkingstoetsen

De invoer- en bewerkingstoetsen zijn:
Toets Betekenis
CANCEL)
(
Als de rekenmachine aan staat, annuleert u de huidige handeling door op te drukken. Druk op
en dan op OFF (uit) om de
rekenmachine uit te zetten. Geeft toegang tot de functie die in
het blauw boven een toets is afgedrukt.
Gaat terug naar het HOME-beeld om berekeningen uit te voeren.
Geeft toegang tot de alfabetische tekens die in het oranje onder een toets zijn afgedrukt. Houd deze ingedrukt om een reeks tekens in te voeren.
Voert een gegeven in of voert een handeling uit. Bij berekeningen reageert als “=”. Als of
als een menutoets aanwezig
is, reageert hetzelfde als wanneer u op of drukt.
Voert een negatief getal in. Om –25 in te voeren, drukt u op 25.
Opmerking: dit is niet dezelfde handeling die door de aftrektoets wordt uitgevoerd ().
Voert de onafhankelijke variabele in door X, T, θ, of N in de bewerkingsregel in te voegen, afhankelijk van het huidige actieve aplet.
Wist het teken onder de cursor. Werkt als de backspace-toets als de cursor aan het einde van de regel staat.
CLEAR
Verwijdert alle gegevens van het scherm. Op een instellingenscherm, bijvoorbeeld een Curve-instelling, doet
CLEAR alle instellingen
terugkeren naar hun standaardwaarden.
Aan de slag 1-5

Shift-toetsen

Toets Betekenis (Vervolg)

, , ,
Verplaatst de cursor op de display. Druk eerst op om naar het begin, einde, boven of onder te gaan.
CHARS Geeft een menu weer met alle
beschikbare tekens. Om er één te typen gebruikt u de pijltoetsen om het te markeren. Daarna drukt u op
. Om meerdere tekens te selecteren, kiest u elk gewenst teken en drukt u eerst op , daarna drukt u op .
Er zijn twee shift-toetsen. Deze kunt u gebruiken om toegang tot de handelingen en tekens die boven de toetsen zijn afgedrukt te krijgen. Deze toetsen zijn: en .
Toets Beschrijving
Druk op de toets voor toegang tot de bewerkingen die in het blauw boven de toetsen zijn afgedrukt. Om bijvoorbeeld in het Modusscherm te komen, drukt u op . Daarna drukt u op . (
MODES wordt in
het blauw boven de toets weergegeven). U hoeft niet ingedrukt te houden als u op HOME drukt. Deze handeling wordt in deze handleiding beschreven als “druk op
MODES.”
Om een shift te annuleren drukt u nogmaals op .
1-6 Aan de slag
Toets Beschrijving (Vervolg)
De alfabetische toetsen zijn ook shift-
toetsen.
Om bijvoorbeeld Z te typen, drukt u
op Z. (De letters worden in
het oranje rechts onder elke toets
weergegeven.)
Om Alpha te annuleren drukt u
nogmaals op .
Voor een kleine letter, drukt u op
.
Voor een reeks letters houdt u tijdens
het typen ingedrukt.

HELPWITH (helpen bij)

De ingebouwde hulp van hp 39g+ is alleen in HOME beschikbaar. Het levert syntaxis-hulp voor ingebouwde wiskundigefuncties.
U krijgt toegang tot de opdracht HELPWITH door op
SYNTAX te drukken en daarna op de wiskundige
toets waarvoor u de syntaxis-hulp aanvraagt.
Voorbeeld Druk op
SYNTAX
Opmerking: Voordat u de HELPWITH-opdracht oproept, dient u van de ingebouwde functies zoals sinus, cosinus en tangens het linkerhaakje te verwijderen.

Wiskundige toetsen HOME ( ) is de plaats voor het uitvoeren van de

berekeningen. Toetsen op het toetsenbord. De meest algemene
handelingen zijn beschikbaar vanaf het toetsenbord. Hieronder worden bijvoorbeeld rekenkundige (zoals ) en trigonometrische (zoals ) functies verstaan. Druk op voor het voltooien van de bewerking:
256 geeft 16 weer.
Aan de slag 1-7
TIP
.
MATH-menu. Om het MATH-menu te openen drukt u op . Het MATH­menu is een uitgebreide lijst van wiskundefuncties die niet op het toetsenbord verschijnen. Het bevat ook categorieën voor alle andere functies en constanten. De functies zijn volgens categorieën in groepen ondergebracht en van integraalrekening tot trigonometrie in alfabetische volgorde gerangschikt.
– Met de pijltoetsen rolt u door de lijst ( , )
en gaat u van de categorielijst in de linkerkolom naar de itemlijst in de rechterkolom ( , ).
– Druk op om de geselecteerde opdracht in de
bewerkingsregel in te voegen.
– Druk op om het MATH-menu te
verwijderen zonder een opdracht te selecteren.
Druk op
zodat de lijst met
programmaconstanten wordt weergegeven. Deze kunt u gebruiken in programma’s die u ontwikkelt.
– Druk op om naar het begin van het MATH-
menu te gaan.
Voor meer details betreffende de wiskundefuncties, raadpleegt u “Wiskundige functies volgens categorie” op pagina 11-2.
Wanneer u het MATH-menu, of een ander menu op de hp 39g+ gebruikt, komt u, zodra u op een lettertoets drukt, rechtstreeks bij de eerste menu-optie die met die letter begint. Met deze methode hoeft u niet eerst op te drukken. U drukt gewoon op de toets die met de eerste letter van de opdracht overeenkomt.
Programma­opdrachten
Druk op CMDS zodat de lijst met programma­opdrachten wordt weergegeven. Zie “Programmeeropdrachten” op pagina 16-14.

Inactieve toetsen Als u op een toets drukt die in de huidige context niet

werkzaam is, verschijnt er een waarschuwingssymbool:
!
. Er wordt geen piepgeluid gegeven.
1-8 Aan de slag

Menu’s

Een menu biedt u een keuze aan items. Menu’s worden in één of twee kolommen weergegeven.
De pijl op het scherm betekent dat eronder nog meer items zijn.
De
pijl op het scherm
betekent dat erboven nog meer items zijn.

Een menu zoeken Druk op of om door de lijst te rollen. Als u

op of drukt, gaat u of naar het begin of einde van de lijst. Markeer het item dat u
wilt selecteren en druk daarna op (of ).
Als er twee kolommen zijn, toont de linkerkolom algemene categorieën en de rechterkolom de specifieke inhoud van elke categorie. Markeer in de linkerkolom een algemene categorie en daarna een item in de rechterkolom. De lijst in de rechterkolom verandert zodra u een andere categorie markeert.
Druk op of zodra u uw selectie hebt gemarkeerd.
Om snel in een lijst te kunnen zoeken, typt u de eerste letter van het woord. Bijvoorbeeld, voor het vinden
van de matrix-categorie in , drukt u op de letter “M”.
Om naar een vorige pagina te gaan, kunt u op
drukken. Om naar een volgende pagina
te gaan, kunt u op .
drukken.

Een menu annuleren

Aan de slag 1-9
Druk op (voor CANCEL) of . Hiermee annuleert u de huidige bewerking.

Invoerformulieren

Een invoerformulier toont verschillende informatievelden die u kunt bestuderen en definiëren. Nadat u een te bewerken veld hebt gemarkeerd, kunt u een getal (of uitdrukking) invoeren of bewerken. U kunt ook opties van een lijst selecteren ( ). Sommige invoerformulieren bevatten items die u moet aanvinken ( ). Zie verder voor voorbeelden van invoerformulieren.
De waarden van de invoer­formulieren opnieuw
Om op een invoerformulier de standaardwaarden van een veld opnieuw in te stellen, verplaatst u de cursor naar dat veld en drukt u op . Om op het invoerformulier alle standaard veldwaarden opnieuw in te stellen, drukt u op
instellen

Modusinstellingen

U gebruikt het modus-invoerformulier om de modi voor HOME instellen
TIP
Hoewel de numerieke instelling in Modes alleen HOME beïnvloedt, bestuurt de hoekinstelling HOME en het huidige aplet. De hoekinstelling die in Modes wordt geselecteerd, is de hoekinstelling die zowel in HOME als in het huidige aplet wordt gebruikt. Om een aplet verder te configureren, gebruikt u de ( en ).
Druk op HOME MODES toegang te krijgen.
CLEAR.
SETUP -toetsen
MODES om toegang tot het invoerformulier
1-10 Aan de slag

Instelling Opties

Hoek­meting
Getal­weergave
Hoekwaarden zijn:
Graden. 360 graden in een cirkel. Radialen. 2π radianten in een cirkel. Gradiënten. 400 gradiënten in een
cirkel. De hoekmodus die u instelt, is de
hoekinstelling die zowel in HOME als ook in het huidige aplet wordt gebruikt. Dit gebeurt om er zeker van te zijn dat de driehoeksmetingen die in het huidige aplet worden uitgevoerd, hetzelfde resultaat hebben als die in HOME.
De getalweergave die u instelt, is de hoekinstelling die zowel in HOME als ook in het huidige aplet wordt gebruikt.
Standaard. Volledige­precisieweergave. Vast. Geeft afgeronde resultaten weer, tot een aantal decimaalplaatsen. Voorbeeld: 123,456789 wordt 123,46 in Vast 2-weergave.
Wetenschappelijk. Geeft resultaten weer met een exponent één cijfer links van de decimaalpunt en het specifieke aantal decimaaplaatsen. Voorbeeld: 123,456789 wordt 1,23E2 in wetenschappelijk 2-weergave.
Technisch. Geeft een resultaat weer met een exponent die een meervoud is van 3, en het bepaalde aantal cijfers die na het eerste kommen.
Voorbeeld: 123,456E7 wordt 1,23E9 in Technisch 2-weergave.
Breuk. Geeft resultaten als breuken weer, gebaseerd op het aangegeven aantal decimale plaatsen. Voorbeelden: 123,456789 wordt 123 in Breuk 2-weergave en ,333 wordt 1/3 en 0,142857 wordt 1/7. Raadpleeg “Breuken gebruiken” op pagina 1-27.
Aan de slag 1-11
Instelling Opties (Vervolg)
Decimaal­teken

Een modus instellen

Dit voorbeeld toont hoe u de hoekmeting vanuit de standaardmodus, radianten, naar graden voor het huidige aplet kunt veranderen. De procedure is gelijk aan het veranderen van de getalweergave en de decimale tekenmodi.
1. Druk op de
2. Druk op om een
Punt of Komma. Geeft een getal weer als 12456.98 (Puntmodus) of als 12456,98 (Kommamodus). Puntmodus gebruikt komma’s om elementen in lijsten en matrices te scheiden en om functieargumenten te scheiden. Kommamodus gebruikt punten als scheidingstekens in deze contexten.
MODES om het invoerformulier
HOME MODES te openen. De cursor (markering) is
in het eerste veld, Hoekmeting.
keuzelijst weer te geven.
3. Druk op voor het selecteren van Graden,
en druk op . De hoekmeting wordt naar graden gewijzigd.
4. Druk op om naar HOME terug te keren.
TIP
Wanneer een invoerformulier een keuzelijst voor velden heeft, kunt u drukken op om door de keuzes te gaan, in plaats van te gebruiken.
1-12 Aan de slag

Aplets (E-lessen)

Aplets zijn de toepassingsomgevingen waar u verschillende klassen wiskundige uitvoeringen kunt onderzoeken. U selecteert het aplet waarin u wenst te werken.
Aplets komen van verschillende bronnen:
In de hp 39g+ ingebouwd (aanvankelijke aankoop).
Aplets die door het opslaan van bestaande aplets,
Van de website HP Calculators gedownload.
Van een andere rekenmachine gekopieerd.
Aplets worden in de apletbibliotheek opgeslagen. Raadpleeg “Apletbibliotheek” op pagina 1-22 voor meer informatie.
U kunt de configuratieinstellingen voor de grafische, tabelvormige en symbolische beelden van de aplets, in de volgende tabel wijzigen. Raadpleeg “Configuratie van apletbeelden” op pagina 1-24 voor meer informatie.
die met specifieke configuraties zijn gewijzigd, worden gemaakt. Zie “Nieuwe aplets maken op basis van bestaande aplets” op pagina 17-1.

Aplet-naam Gebruik dit aplet om het volgende te

Function Rechthoekfuncties met reële waarden y
Inference Betrouwbaarheidsintervallen en
Parametric Parametrische relaties x en y uitgaande
Polar Polaire functies r uitgaande van een
Aan de slag 1-13
onderzoeken:
uitgaande van x. Voorbeeld:
y 2x23x 5++=
Hypothesetests gebaseerd op de normale en student-t-verdeling.
van t. Voorbeeld: x = cos(t) en y = sin(t).
hoek θ. Voorbeeld: .
.
r 24θ()cos=
Aplet-naam Gebruik dit aplet om het volgende te
onderzoeken: (Vervolg)
Sequence Reeksfuncties U uitgaande van n, of
uitgaande van voorgaande termen in dezelfde of een andere reeks zoals
en . Voorbeeld: ,
U U21= UnU
U
n 1–
n 2–
en .
n 2–
U10=
U
+=
n 1–
Solve Vergelijkingen in één of meer
werkelijke-waardevariabelen. Voorbeeld: .
x 1+ x2x–2=
Statistics Statistische gegevens met één-variabele
(x) of twee-variabelen (x en y).
Naast deze aplets, die u in verschillende toepassingen kunt gebruiken, is de hp 39g+ voorzien van twee leeraplets: Quad Explorer en Trig Explorer. Voor deze aplets kunt u geen configuratie-instellingen wijzigen.
Op de website van HP en websites die door onderwijsdeskundigen zijn gemaakt, kunt u veel meer leeraplets vinden, samen met begeleidende documentatie en vaak met werkbladen voor studenten. U kunt deze gratis downloaden en naar de hp 39g+ verzenden. Hiervoor gebruikt u het afzonderlijk geleverde Connectiviteitspakket.
Quad Explorer­aplet
Het Quad Explorer -aplet wordt gebruikt voor het onderzoeken van het gedrag van
yaxh+()
2
v+=
wanneer de waarden van a, h en v veranderen, zowel door de vergelijking te manipuleren en de wijziging in de grafiek te zien, en door de grafiek te manipuleren en de wijziging in de vergelijking te zien.
TIP
Op de website van HP kunt u documentatie met meer details en een begeleidend werkpapier voor studenten vinden.
1-14 Aan de slag
Druk op , selecteer Quad Explorer, en druk daarna op . Het Quad Explorer-aplet opent in de modus , waarbij u de pijltoetsen, de toetsen en en de toets gebruikt om de vorm van de grafiek te veranderen. De verandering van vorm wordt in de vergelijking uitgedrukt, die in de rechterbovenhoek van het scherm wordt weergegeven, terwijl de originele grafiek behouden wordt als vergelijking. In deze modus beheert de grafiek de vergelijking.
Het is ook mogelijk om de vergelijking de grafiek te laten beheren. Door te drukken op
wordt er
een sub-uitdrukking van uw vergelijking weergegeven.
Door te drukken op en beweegt u tussen sub­uitdrukkingen, terwijl het drukken op en hun waarden verandert.
Door te drukken op kan de gebruiker selecteren of hij/zij alle drie de sub-uitdrukkingen tegelijktijdig of een voor een wil onderzoeken.
Een -toets is voorzien om de kennis van de student te evalueren. Door te drukken op wordt er een kwadratische doelgrafiek weergegeven. De student dient de vergelijkingsparameters manipuleren om zo de vergelijking op de doelgrafiek aan te passen. Als een student denkt de juiste parameters gekozen te hebben, evalueert een
-toets het antwoord en geeft het
commentaar. Er is een -toets voorzien voor degenen die het opgeven!

Trig Explorer-aplet Het Trig Explorer-aplet wordt gebruikt voor het

onderzoeken van het gedrag van de grafiek
ya bxc+()d+sin=
en d veranderen, zowel door de vergelijking te manipuleren en de verandering in de grafiek te zien, als door de grafiek te manipuleren en de verandering in de vergelijking te zien.
Aan de slag 1-15
wanneer de waarden van a, b , c
Druk op , selecteer Trig Explorer en druk daarna op om het rechts getoonde scherm weer te geven.
In deze modus bestuurt de grafiek de vergelijking. Door te drukken op en
transformeert de grafiek, terwijl deze transformaties in de vergelijking worden weerspiegeld.
De toets met het label is een schakeltoets tussen
Origin (oorsprong)
en . Als u kiest voor , dan bevindt het ‘controlepunt’ zich op de oorsprong (0,0) en de toetsen en
besturen verticale en horizontale transformaties.
Als u kiest voor zal het ‘controlepunt’ op het eerste extreeem van de grafiek (d.w.z bij de sinusgrafiek
π 21,()
op liggen. De pijltoetsen wijzigen de
Extreem
amplitude en frequentie van de grafiek. U kunt dit het beste zien door te experimenteren.
Door op te drukken wordt boven in het scherm de vergelijking weergegeven. De vergelijking wordt door de grafiek bestuurd. Door op de toetsen en te drukken, gaat u van parameter naar parameter. Door op de toetsen of te drukken, wijzigt u de parameterwaarden.
De standaard hoekinstelling van deze aplet is radialen. De hoekinstelling kunt u wijzigen naar graden door op
te drukken.
1-16 Aan de slag

Apletbibliotheek

Aplets worden in de apletbibliotheek opgeslagen.

Het openen van een aplet

Apletweergaven

Symbolische weergave

Druk op voor een weergave van het apletbibliotheekmenu. Selecteer het aplet en druk op
of .
Vanuit een aplet kunt u op elk moment naar HOME terugkeren door te drukken op .
Als u een aplet hebt geconfigureerd om de relatie of data die u wilt onderzoeken, te definiëren, kunt u deze in verschillende weergeven tonen. Hier vindt u de weergaven van de drie hoofd-apletweergaven (Symbolisch, Curve en Numeriek), de zes ondersteunende apletbeelden (vanuit het menu VIEWS) en de twee door de gebruiker gedefinieerde weergaven, Note (opmerking) en Sketch (schets).
Druk op om het symbolische beeld van het aplet weer te geven.
Deze weergave gebruikt u om de functie(s) of vergelijking(en) die u wilt onderzoeken, te definiëren.
Raadpleeg “Over de Symbolische weergave” op pagina 2-1 voor meer informatie.

Curveweergave Druk op om de curveweergave van het aplet weer

te geven. In deze weergave worden de
door u gedefinieerde functies grafisch weergegeven.
Raadpleeg “Over de Curve­weergave” op pagina 2-5 voor meer informatie.
Aan de slag 1-17

Numerieke weergave

Druk op voor de Numerieke weergave van het aplet.
In dit beeld worden de door u gedefinieerde functies in tabelformaat weergegeven.
Raadpleeg “Over de numerieke weergave” op pagina 2-18 voor meer informatie.
Curve­Tabelweergave
Curve-Detail­weergave

Overlay Curveweergave

Het menu VIEWS bevat de Curve-Tabelweergave.
Selecteer Plot-Table Verdeelt het beeld in de
curve en de datatabel. Raadpleeg “Andere weergaven voor schalen en splitsen van de grafiek” op pagina 2-15 voor meer informatie.
Het menu VIEWS bevat de Curve-Tabelweergave.
Selecteer Plot-Detail
Verdeelt het beeld in de curve en een close-up.
Raadpleeg “Andere weergaven voor schalen en splitsen van de grafiek” op pagina 2-15 voor meer informatie.
Het menu VIEWS bevat de Overlay curveweergave.
Selecteer Overlay Plot
Brengt de huidige uitdrukking(en) in curvezonder voorgaande curve(s) te wissen.
Raadpleeg “Andere weergaven voor schalen en splitsen van de grafiek” op pagina 2-15 voor meer informatie.
1-18 Aan de slag

Opmerkingenw eergave

Druk op NOTE voor de opmerkingenweergave van het aplet.
Deze opmerking wordt samen met het aplet verzonden als het naar een andere rekenmachine of naar een computer wordt verzonden. Een opmerkingenweergave bevat tekst als aanvulling op een aplet.
Raadpleeg “Opmerkingen en schetsen” op pagina 15-1 voor meer informatie.

Schetsweergave Druk op SKETCH om de schetsweergave van het

aplet weer te geven Geeft afbeeldingen weer als
aanvulling op een aplet. Raadpleeg “Opmerkingen
en schetsen” op pagina 15-1 voor meer informatie.

Configuratie van apletweergaven

U gebruikt de SETUP-toetsen ( , en
) om het aplet te configureren. Druk bijvoorbeeld op invoerformulier voor de curveinstellingen van de aplet weer te geven. Hoekmeting wordt via de weergave
MODES beheerd.
SETUP-PLOT ( ) om het

Curve-instelling Druk op SETUP-PLOT.

Stelt parameters in om een grafiek te vormen.

Numerieke instelling

Aan de slag 1-19
Druk op SETUP-NUM. Stelt parameters in om een tabel met numerieke waarden te bouwen.

Symbolische instelling

Dit beeld is alleen in het Statistische aplet in de modus beschikbaar. Het speelt een belangrijke rol bij het kiezen van datamodellen. Druk op
SETUP-SYMB.
weergaven wijzigen
Apletconfiguratie opslaan
Elke weergave is een afzonderlijke omgeving. Om een weergave te wijzigen, selecteert u een andere weergave door te drukken op de toetsen , , of door vanuit het menu VIEWS een weergave te selecteren. Om naar HOME te gaan, drukt u op . De huidige weergave wordt niet echt gesloten, u gaat gewoon naar een andere – net als wanneer u in huis van de ene kamer naar de andere gaat. Gegevens die worden ingevoerd, worden automatisch tijdens het invoeren opgeslagen.
U kunt een apletconfiguratie die u hebt gebruikt, opslaan en het aplet naar andere hp 39g+ rekenmachines verzenden. Zie “Aplets verzenden en ontvangen” op pagina 17-5.

Wiskundige berekeningen

De meest algemene wiskundige handelingen zijn vanaf het toetsenbord beschikbaar. Via het menu MATH( ) hebt u toegang tot de rest van de wiskundige functies.
Voor toegang tot programmeeropdrachten drukt u op
CMDS. Raadpleeg “Programmeeropdrachten” op
pagina 16-14 voor meer informatie.

Waar te beginnen?

Uitdrukkingen invoeren

1-20 Aan de slag
De thuisbasis van de rekenmachine is het beeld HOME ( ). Hier voert u alle berekeningen uit en hebt u toegang tot alle bewerkingen.
U voert een uitdrukking in de hp 39g+ in dezelfde links-naar-rechts-volgorde zoals u de uitdrukking zou schrijven. Dit heet algebraïsche invoer.
Om functies in te voeren, selecteert u de toets of het MATH-menuitem voor die functie. U kunt een functie ook met behulp van de lettertoetsen invoeren door de naam uit te spellen.
Druk op om de uitdrukking in de bewerkingsregel (waar de cursor knippert) te evalueren. Een uitdrukking kan getallen, functies en variabelen bevatten.
23214 8

Voorbeeld Bereken :

----------------------------
23
14
45
3–
3
45()ln
8

Lange resultaten Als het resultaat te lang is en niet op de weergaveregel

past, of als u een uitdrukking wilt zien zoals in een boek, dan drukt u op om het te markeren en daarna op
.

Negatieve getallen

Wetenschap­pelijke notatie (machten van
10)
Typ om een negatief getal te starten of een negatief teken in te voegen.
Om een negatief getal naar een macht te verhogen, dient u het tussen haakjes te plaatsen. Bijvoorbeeld, (–5) 25, waarbij –52 = –25.
Een getal als of wordt in wetenschappelijke notatie geschreven, dat wil zeggen in termen van machten van tien Dit is eenvoudiger om mee te werken dan 50000 of 0,000000321. Om dit soort getallen in te voeren, gebruikt u dan 10 .)

Voorbeeld Bereken

23 3 EEX
4
510
× 3.21 107–×
13
410
×()610
----------------------------------------------------
4
13
6
5
310
×
EEX
EEX
×()
5–
EEX. (Dit is eenvoudiger
23
2
=
Aan de slag 1-21
Expliciete en impliciete vermenig­vuldiging
TIP
Impliciete vermenigvuldigingen vinden plaats wanneer er twee operanden verschijnen zonder operator ertussen. Als u bijvoorbeeld AB invoert, is het resultaat A*B.
Voor de duidelijkheid is het echter beter om het vermenigvuldigingsteken toe te voegen als u in een uitdrukking een vermenigvuldiging verwacht. Het is duidelijker om AB als A*B in te voeren.
Een impliciete vermenigvuldiging werkt niet altijd zoals verwacht. Bijvoorbeeld, het invoeren van A(B+4) geeft niet A*(B+4). In plaats daarvan wordt een foutbericht weergegeven: “Invalid User Function” (ongeldige gebruikersfunctie). Dit komt doordat de rekenmachine A(B+4) interpreteert als zijnde een ‘evaluatiefunctie A met de waarde van B+4’, en functie A bestaat niet. Als u twijfelt, voert u het *-teken handmatig in.

Ronde haakjes U dient de ronde haakjes te gebruiken om argumenten

voor functies zoals SIN(45) in te sluiten. Aan het einde van een bewerkingsregel kunt u het laatste haakje weglaten. De rekenmachine zal het automatisch invoegen.
Ronde haakjes zijn ook belangrijk om de bewerkingsvolgorde aan te geven. Zonder ronde haakjes berekent de hp 39g+ volgens de volgorde van de algebraïsche prioriteiten (het volgende onderwerp). Hieronder vindt u enkele voorbeelden die ronde haakjes gebruiken.

Invoer… Berekent…

45 π sin (45 + π)
45 π sin (45) + π
85 9
85 9
1-22 Aan de slag
85 9×
85 9×

Algebraïsche prioriteit voor evaluatie

Grootste en kleinste getallen

Functies binnen een uitdrukking worden in de volgende prioriteitsvolgorde geëvalueerd. Functies met dezelfde prioriteit worden van links naar rechts geëvalueerd.
1. Uitdrukkingen tussen ronde haakjes. Geneste ronde haakjes worden van binnen naar buiten geëvalueerd.
2. Prefixfuncties zoals SIN en LOG.
3. Postfixfuncties zoals !
4. Machtfunctie, ^, NTHROOT.
5. Negatie, vermenigvuldiging en deling.
6. Optellen en aftrekken.
7. AND en NOT (en en niet).
8. OR en XOR (of en xof).
9. Linker argument van | (waarbij).
10.Gelijk aan, =.
Het kleinste getal dat de hp 39g+ kan weergeven is
–499
1×10 weergegeven. Het grootste getal is 9.99999999999 ×
499
10 weergegeven.
(1E–499). Een kleiner resultaat wordt als nul
(1E499). Een groter resultaat wordt als dit getal

Getallen wissen wist het teken onder de cursor. Als de cursor na

het laatste teken wordt geplaatst, wist het teken links van de cursor. Dit betekent dat het net als een backspace-toets werkt.
CANCEL ( ) wist de bewerkingsregel.
Aan de slag 1-23
CLEAR wist alle invoer en uitvoer op het
scherm, inclusief de schermgeschiedenis.

Voorgaande resultaten gebruiken

De HOME-display ( ) toont u vier regels van de invoer/uitvoer-geschiedenis. Een onbeperkt (behalve via geheugen) aantal van voorgaande regels worden via het rollen weergegeven. U kunt elk van deze waarden of uitdrukkingen herstellen en opnieuw gebruiken.

Een voorgaande regel kopiëren

Het laatste resultaat opnieuw gebruiken

Een voorgaande regel herhalen

invoer
Laatste
invoerinvoer Bewerkings­regel
Als u een voorgaande invoer of resultaat markeert (door te drukken op ), verschijnen de en menu­labels.
Markeer de regel (druk op ) en druk op . Het getal (of uitdrukking) wordt in de bewerkingsregel gekopieerd.
Druk op ANS (laatste antwoord) om het laatste resultaat vanuit de HOME-display in een uitdrukking te voegen.
Om de allerlaatste regel te herhalen drukt u gewoon op
druk daarna op . De gemarkeerde uitdrukking of het gemarkeerde getal wordt opnieuw ingevoerd. Als de voorgaande regel een uitdrukking is die de wordt de berekening frequent herhaald.
ANS is een variabele die elke keer als u op
drukt, wordt bijgewerkt.
. Markeer anders de regel (druk eerst op ) en
Uitvoer Laatste
uitvoer
ANS bevat,
Voorbeeld Kijk hoe ANS het laatste resultaat (50) ophaalt en
opnieuw gebruikt en de ANS (van 50 tot 75 tot
100) bijwerkt. 50 25
1-24 Aan de slag
Het laatste resultaat kunt u als de eerste uitdrukking in de bewerkingsregel gebruiken, zonder te drukken op
ANS. Druk op , , , of , (of andere
handelingen die een voorgaand argument vereisen) om
ANS automatisch voor de operator in te voeren.
U kunt een andere uitdrukking of waarde in het HOME­display opnieuw gebruiken, door de uitdrukking (met behulp van de pijltoetsen) te markeren en daarna op
te drukken. Zie “Voorgaande resultaten gebruiken”
op pagina 1-24 voor meer details.
TIP

Een waarde in een variabele opslaan

De variabele
ANS verschilt van de getallen in de
geschiedenis van de HOME-display. Een waarde in ANS wordt intern opgeslagen met de volledige precisie van de berekende uitkomst. De weergegeven getallen komen hierbij overeen met de schermmodus.
Als u een getal van ANS ophaalt, krijgt u het resultaat met de volledige precisie. Als u een getal van de geschiedenis van de HOME-display ophaalt, krijgt u precies wat er wordt weergegeven.
Door op te drukken wordt de laatste invoer geëvalueerd (of opnieuw geëvalueerd), terwijl het drukken op
ANS het laatste (als ANS) in de
bewerkingsregel kopieert.
U kunt een antwoord in een variabele opslaan en deze variabele in latere berekeningen gebruiken. Er zijn 27 variabelen beschikbaar voor het opslaan van reële waarden. Deze zijn A tot en met Z en θ. Zie Hoofdstuk 12, “Variabelen- en geheugenbeheer” voor meer informatie over variabelen. Bijvoorbeeld:
1. Voer een berekening uit. 45 8 3
Aan de slag 1-25
2. Sla het resultaat op in de A variabele. A
3. Voer een andere berekening uit met de A variabele.
95 2 A
De scherm­geschiedenis openen
De display­geschiedenis verwijderen
Het drukken op schakelt de mogelijkheid balk in de schermgeschiedenis in. Terwijl de gemarkeerde balk actief is, zijn de volgende menu- en toetsenbordtoetsen erg nuttig:

Toets Functie

, Rolt door de schermgeschiedenis.
Kopieert de gemarkeerde uitdrukking naar de cursorpositie in de bewerkingsregel.
Geeft de huidige uitdrukking in standaard wiskundig formaat weer.
Wist de gemarkeerde uitdrukking uit de schermgeschiedenis, tenzij er een cursor in de bewerkingsregel is.
CLEAR
Het is een goede gewoonte om de displaygeschiedenis schoon te wissen ( CLEAR) als u klaar bent met het werken in HOME. Het spaart geheugen van de rekenmachine uit als u de schermgeschiedenis wist. Denk eraan dat al uw voorgaande invoeringen en resultaten worden opgeslagen totdat u ze wist.
Wist alle regels uit de schermgeschiedenis en de bewerkingsregel.
1-26 Aan de slag

Breuken gebruiken

Om met breuken in HOME te werken, stelt u de getalweergave als volgt in op Breuken:

Breukmodus instellen

1. In HOME opent u het invoerformulier HOME MODES.
MODES
2. Selecteer Number Format, druk op om de opties weer te geven en markeer Fraction.
3. Druk op om de optie Getalweergave te selecteren en ga dan naar het veld van de precisiewaarde.
4. Vul de precisiewaarde in die u wilt gebruiken en druk op om de precisie in te stellen. Druk op
om naar HOME terug te keren. Zie “Breukprecisie instellen” hieronder, voor meer
informatie.
Aan de slag 1-27

Breukprecisie instellen

De instelling breukprecisie bepaalt de precisie waarmee de hp 39g+ een decimale waarde in een breuk omzet. Hoe hoger de ingestelde precisiewaarde is, hoe dichter de breuk bij de decimaalwaarde komt.
Door een precisie van 1 te kiezen, zegt u dat de breuk maar 0,234 tot minstens 1 decimale plaats (3/13 is 0,23076…) hoeft te zijn.
De gebruikte breuken worden gevonden met behulp van kettingbreuken.
Als u repeterende decimalen omzet, kan dit belangrijk zijn. Bijvoorbeeld, bij een precisie van 6 wordt de decimaal 0,6666 3333/5000 (6666/10000) terwijl hij bij een precisie van 3, 0,6666 wordt 2/3, wat waarschijnlijk is wat u wilt.
Als u bijvoorbeeld 0,234 in een breuk omzet, heeft de precisiewaarde het volgende effect:
Precisie op 1 ingesteld:
Precisie op 2 ingesteld:
Precisie op 3 ingesteld:
Precisie op 4 ingesteld
1-28 Aan de slag

Breukberekenin gen

Als u breuken invoert:
U gebruikt de toets om de teller en de noemer van de breuk van elkaar te scheiden.
Om een gemengde breuk zoals bijvoorbeeld 11/2 in te voeren, dient u deze als (1+
Zo voert u bijvoorbeeld de volgende berekening uit: 3(23/4 + 57/8)
1. Stel de modus Getalweergave in op Breuk en geef een precisiewaarde van 4 op.
MODES
Selecteer
Fraction
4
2. Vul de berekening in. 323
4 578
Opmerking: Zorg dat u in HOME-beeld bent.
3. Evalueer de berekening.
1
/2) in te voeren.

Decimalen naar breuken omzetten

Aan de slag 1-29
Een decimale waarde naar een breuk omzetten:
1. Stel de getalweergave in op Fraction.
2. Herstel de waarde vanuit de Geschiedenis of vul de waarde op de opdrachtregel in.
3. Druk op om het nummer naar een breuk om te zetten.
Om een decimaal naar breuk om te zetten, moet u rekening houden met de volgende punten:
Als u een terugkerende decimaal in een breuk omzet, stelt u de breukprecisie op ongeveer 6 in en zorgt u dat u meer dan zes decimaalplaatsen aan de repeterende decimaal die u invoert, toevoegt.
In dit voorbeeld is de breukprecisie op 6 ingesteld. De bovenste berekening geeft het juiste resultaat. De onderste doet dit niet.
Om een exacte decimaal in een breuk om te zetten, stelt u de breukprecisie in op minstens twee meer dan het aantal decimaalplaatsen in de decimaal.
In dit voorbeeld is de breukprecisie op 6 ingesteld.

Complexe getallen

Complexe resultaten

Complexe getallen invoeren

1-30 Aan de slag
De hp 39g+ kan een complex getal als uitkomst voor bepaalde wiskundefuncties retourneren. Een complex getal verschijnt als een geordend paar (x, y), waarbij x het imaginaire deel is. Als u bijvoorbeeld invult invult, wordt (0,1) geretourneerd.
Vul het getal in één van deze formulieren in, waarbij x het reële deel is, y het imaginaire deel is en i de imaginaire constante is, :
(x, y) of
x + iy.
Om i in te vullen:
drukt u op
1–
1–
of
drukt u op , of voor het selecteren van Constante, om naar de rechterkolom van het menu te gaan, voor het selecteren van i, en
.

Complexe getallen opslaan

Er zijn 10 variabelen beschikbaar voor het opslaan van complexe getallen: Z0 tot Z9. Zo slaat u een complex getal in een variabele op:
Vul het complexe getal in en druk op , vul de variabele in waar u het getal in wilt opslaan en druk
op .

Catalogi en editors

De hp 39g+ heeft verschillende catalogi en editors. U kunt ze gebruiken om objecten te maken en te manipuleren. Zij hebben toegang tot eigenschappen en opgeslagen waarden (getallen, tekst of andere items) die van de aplets afhankelijk zijn.
Een catalogus heeft items in de lijst die u kunt wissen of versturen, zoals bijvoorbeeld een aplet.
Een editor laat u items en getallen maken of wijzigen, zoals een opmerking of een matrix.
45
Z 0

Catalogus/Editor Inhoud

Apletbibliotheek ()

Schetseditor ( SKETCH)

Lijst (
Aan de slag 1-31
LIST)

Aplets.

Schetsen en diagrammen, zie Hoofdstuk 15 “Opmerkingen en schetsen”.

Lijsten. In HOME worden lijsten tussen {} ingesloten. Zie Hoofdstuk 14 “Lijsten”.

Catalogus/Editor Inhoud (Vervolg)
Matrix (
MATRIX)
Notepad (=kladblok)
(
NOTEPAD)

Programmeren ( PROGRM)

Eén- en tweedimensionale matrices. In HOME worden matrices ingesloten tussen []. Zie Hoofdstuk 13 “Matrices”.

Opmerkingen (korte tekstinvoeringen). Zie Hoofdstuk 15 “Opmerkingen en schetsen”.

Programma’s die u maakt, of die verbonden zijn met door de gebruiker gedefinieerde aplets, Hoofdstuk 16 “Programmeren”.
1-32 Aan de slag
Aplets en hun weergaven

Aplet-weergaven

Deze paragraaf onderzoekt de opties en functionaliteit van de drie hoofdweergaven voor de Functie-, Polaire, Parametrische en Reeks-aplets: Symbolische, Grafische en Numerieke weergaven.

Over de Symbolische weergave

De Symbolische weergave is de bepalende weergave voor de Functie-, Parametrische, Polaire en Reeks-aplets. De andere weergaven worden aan de symbolische uitdrukking ontleend.
U kunt voor elke Functie-, Parametrische, Polaire en Reeks­aplet maximaal 10 verschillende definities maken. U kunt elke willekeurige relatie (in dezelfde aplet) gelijktijdig grafisch weergeven door ze te selecteren.
2

Een uitdrukking definiëren (Symbolische weergave)

Kies de aplet in de aplet-bibliotheek.
Druk op of om een aplet te selecteren.
De Functie-, Parametrische, Polaire en Reeks-aplets beginnen in de Symbolische weergave.
Als een bestaande uitdrukking is gemarkeerd, rolt u naar een lege regel—tenzij u het niet erg vindt om over de uitdrukking te schrijven—of u verwijdert één
regel ( ) of alle regels (
Aplets en hun weergaven 2-1
CLEAR).
De uitdrukkingen worden bij het invoeren geselecteerd (aangevinkt). Om een uitdrukking te deselecteren, drukt u op . Alle geselecteerde uitdrukkingen zijn in een grafiek ondergebracht.
– Voor een
Functiedefinitie
voert u een uitdrukking in om F(X) te definiëren. De enige onafhankelijke variabele in de uitdrukking is X.
– Voor een
Parametrische definitie voert u
een paar uitdrukkingen in om X(T) en Y(T)te definiëren. De enige onafhankelijke variabele in de uitdrukkingen is T.
– Voor een
Polaire definitie
voert u een uitdrukking in om R(θ) te definiëren. De enige onafhankelijke variabele in de uitdrukking is θ.
– Voor een
Reeksdefinitie,
een van de volgende: Voer de eerste en tweede term in voor U (U1, of...U9, of U0). Definieer de nde term van de reeks ten opzichte van N of van de voorgaande termen, U(N–1) en U(N–2). De uitdrukkingen dienen reeksen met reële waarden met integere domeinen te produceren. Of definieer de nde term als een niet­omkeerbare uitdrukking ten opzichte van n. In dit geval voert de rekenmachine de eerste twee termen in op basis van de door u gedefinieerde uitdrukking.
2-2 Aplets en hun weergaven

Uitdrukkingen evalueren

In aplets In de Symbolische weergave is een variabele alleen maar

een symbool. Deze vertegenwoordigt geen specifieke waarde. Om een functie in de Symbolische weergave te evalueren, drukt u op . Als de ene functie een andere functie oproept, zal alle referenties omzetten naar andere functies met betrekking tot hun onafhankelijke variabele.
1. Kies de Functie-aplet.
Selecteer Function
2. Vul de uitdrukkingen in de Symbolische weergave van de functie-aplet in.
A
B F1 F2
3. Markeer F3(X).
4. Druk op Merk op hoe de
waarden voor F1(X) en F2(X) naar F3(X) worden omgezet.
Aplets en hun weergaven 2-3

In HOME U kunt een uitdrukking ook in HOME evalueren deze in

de bewerkingsregel in te voeren en op te drukken.
Bijvoorbeeld, definieer F4 zoals hieronder. In HOME typt u F4(9)en drukt u op . Hiermee evalueert u de uitdrukking, waarbij 9 de plaats vervangt van X in F4.
SYMB­weergave­toetsen
De volgende tabel geeft details over de menutoetsen waarmee u in de Symbolische weergave werkt.
Toets Betekenis
Kopieert de gemarkeerde uitdrukking naar de bewerkingsregel. Druk op
als u dit hebt gedaan.
Vinkt de huidige uitdrukking (of stel uitdrukkingen) aan/af. Alleen aangevinkte uitdrukkingen worden in de Curve- en Numerieke weergaven geëvalueerd.
Voert de onafhankelijke variabele in de Functie-aplet in. U kunt ook de toets op het toetsenbord gebruiken.
Voert de onafhankelijke variabele in de Parametrische aplet in. U kunt ook de toets op het toetsenbord gebruiken.
Voert de onafhankelijke variabele in de Polaire aplet in. U kunt ook de toets op het toetsenbord gebruiken.
Voert de onafhankelijke variabele in de Reeks-aplet. U kunt ook de toets
op het toetsenbord gebruiken.
Geeft de huidige uitdrukking in weer zoals in een boek.
2-4 Aplets en hun weergaven
Toets Betekenis (Vervolg)
Geeft een menu weer om namen van
CHARS Geeft speciale tekens weer. Om er
CLEAR Verwijdert alle uitdrukkingen in de

Over de Curve-weergave

Nadat u de uitdrukking in de Symbolische weergave hebt ingevoerd en geselecteerd (aangevinkt), drukt u op
. Om het uiterlijk van de weergegeven grafiek of interval aan te passen, kunt u de instellingen van de Curveweergave wijzigen.
U kunt gelijktijdig maximaal 10 uitdrukkingen in een curve verwerken. Selecteer de uitdrukkingen die u samen in een grafiek wilt verwerken.
Verandert alle referenties naar andere definities ten opzichte van variabelen en evalueert alle rekenkundige uitdrukkingen.
variabelen of de inhoud van variabelen in te voeren.
Geeft het menu weer voor het invoeren van wiskundige bewerkingen.
één in te voeren, dient u de cursor erop te plaatsen en op te drukken. Om in het CHARS-menu te blijven en andere speciale tekens in te voeren, drukt u op .
Wist de gemarkeerde uitdrukking of het huidige teken in de bewerkingsregel.
lijst of wist de bewerkingsregel.

De curve opstellen (Instelling curveweergave)

Druk op SETUP-PLOT om een van de instellingen te definiëren die in de volgende twee tabellen worden getoond.
1. Markeer het te bewerken veld.
– Als u een getal dient in te voeren, typt u dat in en
drukt u op of .
Aplets en hun weergaven 2-5
– Als er een optie is die u kunt kiezen, drukt u op
. Markeer uw keuze en druk op of
. Als u een snelkoppeling kunt kiezen, , markeert u het te wijzigen veld en drukt u op om door de opties te bladeren.
– Als u een optie kunt selecteren of deselecteren,
drukt u op om deze aan of af te vinken.
2. Druk op om meer instellingen te zien.
3. Als u dit hebt gedaan, drukt u op om de nieuwe curve te zien.

Instellingen Curveweergave

De instellingen voor de curveweergave zijn:
Veld Betekenis
XRNG, YRNG Bepaalt de minimum en maximum
horizontale (X) en verticale (Y) waarden voor het curvevenster.
RES Voor functiecurves: Resolutie;
“Snellere” curves in om de andere pixelkolommen; “Detail”-curves in elke pixelkolom.
TRNG Parametrische aplet: Bepaalt de t-
waarden (T) voor de grafiek.
θRNG Polaire aplet: Bepaalt het bereik
van de hoekwaarde (θ) voor de grafiek.
NRNG Reeks-aplet: Bepaalt de
indexwaarden(N) voor de grafiek.
TSTEP Voor Parametrische curves: de
toename voor de onafhankelijke variabele.
θSTEP Voor Polaire curves: de waarde
waarmee de onafhankelijke variabele verhoogd wordt.
SEQPLOT Voor Reeks-aplet: Stairstep- of
Cobweb-types.
2-6 Aplets en hun weergaven
Veld Betekenis (Vervolg)
XTICK Horizontale spatiëring voor
vinkjes.
YTICK Verticale spatiëring voor vinkjes.
Deze items met ruimte voor een vinkje zijn instellingen die u aan of uit kunt schakelen. Druk op om de tweede pagina weer te geven.
Veld Betekenis
SIMULT Als er meer dan één relatie in een
curve wordt verwerkt, dient u dit gelijktijdig (en anders opeenvolgend) te doen.
INV. CROSS De dradenkruis van de cursor
keert de status om van de pixels die het bedekken.
CONNECT Verbindt de curvepunten. (De
Reeks-aplet verbindt ze altijd.)
LABELS De assen met XRNG en YRNG
waarden labelen.
AXES Teken de assen.
GRID Teken de rasterpunten met behulp
van XTICK en YTICK spatiëring.
Curve­instellingen opnieuw instellen
Aplets en hun weergaven 2-7
Om de standaardwaarden van alle curve-instellingen opnieuw in te stellen, drukt u op weergave Curve-instellingen. Om de standaardwaarden voor een veld opnieuw in te stellen, markeert u dit veld en drukt u op .
CLEAR in de

De grafiek bestuderen

Curveweergave biedt u een aantal toetsen en menutoetsen om een grafiek verder te bestuderen. De opties variëren naargelang de aplet.
Toetsen PLOT­weergave
De volgende tabel geeft details over de toetsen waarmee u in de grafiek werkt.
Toets Betekenis
CLEAR Wist de curve en assen.
Biedt extra vooraf gedefinieerde weergaven voor het opsplitsen van het scherm en voor het op schaal maken (“zoomen”) van de assen.
Verplaatst de cursor naar uiterst links of uiterst rechts.
Verplaatst de cursor tussen de relaties.
of Onderbreekt het opmaken van de
curve. Gaat verder met het opmaken van de
curve na een onderbreking. Schakelt de labels van de
menutoetsen in en uit. Als de labels zijn uitgeschakeld, drukt u op om ze weer in te schakelen.
Eenmaal op drukken, geeft de volledige rij van labels weer.
Een tweede keer op drukken, verwijdert de labels en zorgt dat alleen de grafiek wordt weergegeven.
Een derde keer op drukken, geeft de coördinatenmodus weer.
Geeft de menulijst ZOOM weer. Zet de traceermodus aan/uit. Er
verschijnt een wit vak over de op
.
2-8 Aplets en hun weergaven
Toets Betekenis
Opent een invoerformulier waar u een X (of T of N of θ) waarde kunt invullen. Voer de waarde in en druk op . De cursor springt naar het punt op de grafiek dat u hebt ingevoerd.
Alleen een functie-aplet: activeert een menulijst voor de functies die de kern zoeken (zie “Grafiek analyseren met FCN-functies” op pagina 3-4).
Geeft de huidige definiërende uitdrukking weer. Druk op om het menu te herstellen.

Een grafiek tekenen

Naar andere relaties gaan
Rechtstreeks naar een waarde springen
U kunt langs een functie tekenen met de toets of , die de cursor langs de grafiek beweegt. De weergave toont ook de huidige coördinatenpositie (x, y) van de cursor. Zodra er een curve wordt getekend worden de tekenmodus en coördinatenweergave automatisch ingesteld.
Opmerking: Als de resolutie (in de weergave Curve­instelling) op Sneller (Faster) is ingesteld, is het mogelijk dat het lijkt alsoft de tekening niet precies uw curve volgt. Dit is omdat RES: FASTER (sneller) alleen curves opmaakt in om de andere kolom, terwijl bij het tekenen steeds elke kolom wordt gebruikt.
In Functie- en Reeks-aplets: U kunt ook links of rechts schuiven (de cursor bewegen) voorbij de rand van het weergavevenster in tekenmodus. Hierdoor krijgt u meer te zien van de curve.
Als er meer dan een relatie wordt weergegeven, drukt u op of om van de ene naar de andere relatie te gaan.
Om rechtstreeks naar een waarde te springen, in plaats van de Tekenfunctie te gebruiken, dient u de menutoets
te gebruiken. Druk op een waarde in. Druk op om naar de waarde te springen.
en voer vervolgens
Aplets en hun weergaven 2-9
Om het tekenen aan/uit te zetten
Als de menulabels niet worden weergegeven, drukt u eerst op .
Schakel de tekenmodus uit door op drukken.
Schakel de tekenmodus in door op te drukken.
Om de coördinatenweergave uit te schakelen, drukt u
op .
te

Binnen een grafiek zoomen

Eén van de opties van de menutoetsen is . Het zoomen tekent de curve opnieuw op een grotere of kleinere schaal. Het is een snelkoppeling om de Curve­instelling te veranderen.
Met de optie Set Factors... kunt u de factoren instellen voor het in- en uitzoomen, en kunt u bepalen of het zoomen gecentreerd wordt rond de cursor.
ZOOM-opties Druk op , selecteer een optie en druk op . (Als
niet wordt weergegeven, drukt u op .) Niet
alle -opties zijn in alle aplets beschikbaar.
Optie Betekenis
Center Centreert de curve opnieuw rond de
huidige cursorpositie zonder de schaal te veranderen.
Box... Hiermee kunt u een kader tekenen
waarop u kunt inzoomen. Zie “Andere weergaven voor schalen en splitsen van de grafiek” op pagina 2-15.
In Deelt horizontale en verticale
schalen door de X-factor en de Y­factor. Als de zoomfactoren bijvoorbeeld 4 zijn, is het resultaat van het inzoomen 1/4 van het aantal eenheden dat per pixel wordt afgebeeld. (zie Set
Factors...)
Out Vermenigvuldigt horizontale en
verticale schalen met de X-factor en Y-factor (zie Set Factors ...).
X-Zoom In Deelt alleen de horizontale schaal
met gebruik van de X-factor.
2-10 Aplets en hun weergaven
Optie Betekenis
X-Zoom Out Vermenigvuldigt de horizontale
schaal met gebruik van de X-factor.
Y-Zoom In Deelt alleen de verticale schaal met
gebruik van de Y-factor.
Y-Zoom Out Vermenigvuldigt alleen de verticale
schaal met gebruik van de Y-factor.
Square Verandert de verticale schaal zodat
hij overeenkomt met de horizontale schaal. (Gebruik dit na het zoomen op een box, of na een X-Zoom of een Y-Zoom.)
Set Factors...
Stelt de factoren voor de X-Zoom en Y-Zoom in op in- of uitzoomen. Bevat de optie om de curve opnieuw te centreren voor het zoomen.
Auto Scale Stelt de schaal van de verticale as
opnieuw in, zodat de weergave een representatief stuk curve toont voor de geleverde x asinstellingen. (Bij Reeks- en Statistische aplets stelt het automatisch schalen de schaal van beide assen opnieuw in.)
Het proces van het automatisch schalen gebruikt alleen de eerst geselecteerde functie om te bepalen welke de beste aangewezen schaal is.
Decimal Stelt voor beide assen de schaal zo
in, dat elke pixel overeenkomt met 0,1 eenheid. Stelt de standaardwaarden voor XRNG opnieuw in (–6,5 tot 6,5) en YRNG (–3,1 tot 3,2). (Niet bij Reeks- of Statistische aplets.)
Aplets en hun weergaven 2-11
Optie Betekenis
Integer Stelt alleen de schaal van de
horizontale as opnieuw in, zodat elke pixel overeenkomt met 1 eenheid. (Niet beschikbaar voor Reeks- of Statistische aplets.)
Trig Stelt de schaal van de horizontale
as opnieuw in zodat 1 pixel overeenkomt met π/24 radialen, 7,58, of
1
/3gradiënten; stelt de schaal
8 van de verticale schaal opnieuw in zodat 1 pixel overeenkomt met 0,1 eenheid. (Niet bij Reeks- of Statistische aplets.)
Un-zoom Brengt de weergave terug naar de
voorgaande zoom. Of, als er maar één zoom is geweest, wordt de grafiek met de oorspronkelijke curve-instellingen weergegeven.
ZOOM voorbeelden
De volgende schermen tonen de effecten van de zoomopties op een curve van .
Curve van
3 xsin
3 xsin
Inzoomen:
In
Zoomen ongedaan maken:
Un-zoom
ongedaan maken
2-12 Aplets en hun weergaven
Opmerking: Druk op om naar de onderkant van de zoomlijst te gaan.
Uitzoomen:
Out
Nu zoomen ongedaan maken
X-Inzoomen:
X-zoom In
Nu zoomen ongedaan maken
X-Uitzoomen:
X-zoom Out
Nu zoomen ongedaan maken
Y-inzoomen:
Y-zoom In
Nu zoomen ongedaan maken
Y-uitzoomen:
Y-zoom Out
Vierkant zoomen:
Square
Aplets en hun weergaven 2-13
Op kader zoomen Met de optie Op kader zoomen kunt u een kader tekenen
rond het gebied waarop u wilt inzoomen. U doet dit door de eindpunten van één diagonaal van de zoomdriehoek te selecteren.
1. Indien nodig, drukt u op om de labels van de menutoetsen in te schakelen.
2. Druk op en selecteer Box...
3. Plaats de cursor op een hoek van de driehoek. Druk op .
4. Gebruik de cursortoetsen ( , etc.) om naar de
tegenoverliggende hoek te slepen.
5. Druk op om in te zoomen op het geselecteerde gebied.
Om zoomfactoren in te stellen
2-14 Aplets en hun weergaven
1. In de Curveweergave drukt u op .
2. Druk op .
3. Selecteer Set Factors... en druk op .
4. Vul de zoomfactoren in. Er is één zoomfactor voor de horizontale schaal (XZOOM) en één voor de verticale schaal (YZOOM).
Uitzoomen vermenigvuldigt de schaal met de factor, zodat er een grotere schaalafstand op het scherm verschijnt. Uitzoomen deelt de schaal door de factor, zodat er een kortere schaalafstand op het scherm verschijnt.

Andere weergaven voor schalen en splitsen van de grafiek

Het menu voor de vooraf ingestelde weergaveopties ( ) bevat opties om de curve opnieuw te tekenen met bepaalde vooraf gedefinieerde instellingen. Dit is een snelkoppeling om de instellingen van de Curveweergave te wijzigen. Als u bijvoorbeeld een trigonometrische functie hebt gedefinieerd, kunt u Trig selecteren om uw functie op een trigonometrische schaal in een curve weer te geven. Het bevat ook opties voor het splitsen van het scherm.
Bij zekere aplets, bijvoorbeeld deze die u van het ‘world wide web’ download, kan het menu met de vooraf ingestelde weergaveopties, ook opties bevatten die betrekking hebben op de aplet.
VIEWS­menuopties
Druk op , selecteer een optie en druk op .
Optie Betekenis
Plot­Detail
Plot-Table Verdeelt het beeld in de curve en de
Overlay Plot
Auto Scale Stelt de schaal van de verticale as
Verdeelt het beeld in de curve en een close-up.
gegevenstabel. Maakt van de huidige
uitdrukking(en) een curve zonder voorgaande curve(s) te wissen.
opnieuw in, zodat de weergave een representatief stuk curve toont voor de geleverde x asinstellingen. (Bij Reeks- en Statistische aplets stelt dit de schaal van beide assen opnieuw in.)
Het proces van het automatisch schalen gebruikt alleen de eerste geselecteerde functie om te bepalen welke de beste aangewezen schaal is.
Aplets en hun weergaven 2-15
Optie Betekenis
Decimal Stelt voor beide assen de schaal zo
in, dat elke pixel overeenkomt met 0,1 eenheid. Stelt de standaardwaarden voor XRNG opnieuw in (–6,5 tot 6,5) en YRNG (–3,1 tot 3,2). (Niet bij Reeks- of Statistische aplets.)
Integer Stelt alleen de schaal van de
horizontale as opnieuw in, waarbij elke pixel overeenkomt met 1 eenheid. (Niet beschikbaar voor Reeks- of Statistische aplets.)
Trig Stelt de schaal van de horizontale
as opnieuw in zodat 1 pixel overeenkomt met π/24 radianten, 7,58, of
1
/3 gradiënten; stelt de schaal van
8 de verticale schaal opnieuw in zodat 1 pixel overeenkomt met 0,1 eenheid. (Niet bij Reeks- of Statistische aplets.)
Het scherm splitsen De weergave Curvedetail kan gelijktijdig twee
weergaven van de curve geven.
1. Druk op . Selecteer Plot-Detail en druk op . De grafiek wordt tweemaal in een curve
weergegeven. U kunt nu op de rechterkant inzoomen.
2. Druk op selecteer de zoommethode en druk
op of . Hiermee wordt de rechterkant gezoomd. Hier volgt een voorbeeld van
een gesplitst scherm met Zoom In. – De toetsen van het Curvemenu zijn voor de
volledige curve beschikbaar (voor tekenen, coördinatenweergave, vergelijkingsweergave enzovoort).
2-16 Aplets en hun weergaven
,
verplaatst de cursor die uiterst links ligt
naar de linkerrand van het scherm en verplaatst de cursor die uiterst rechts ligt, naar de
rechterrand van het scherm.
– De menutoets kopieert de rechtercurve naar
de linkercurve.
3. Om het splitsen van het scherm ongedaan te maken, drukt u op . De linkerkant neemt het hele
scherm over.
Het beeld Curvetabel geeft u gelijktijdig twee weergaven van de curve.
1. Druk op . Selecteer Plot-
Table en druk op
. Het scherm geeft de curve aan de linkerzijde weer en een tabel met getallen aan de rechterzijde.
2. Om op en neer te bewegen in de tabel, gebruikt u de cursortoetsen en . Met deze toetsen kunt u het traceerpunt links of rechts langs de curve verplaatsen.
In de tabel worden de overeenstemmende waarden gemarkeerd.
3. Om tussen functies te bewegen gebruikt u de cursorknoppen en om de cursor van de ene
grafiek naar de andere te verplaatsen.
4. Om naar een volledig Numerieke weergave (of Curveweergave) terug te keren, drukt u op (of
).
Curves overlappen Als u over een bestaande curve een curve wilt
aanbrengen zonder die curve te wissen, gebruik dan
Overlay Plot in plaats van . Denk eraan dat het tekenen alleen volgens de huidige functies van de huidige aplet kan worden uitgevoerd.
Decimaal schalen Decimaal schalen is de standaard schaalinstelling. Als u
het schalen naar Trig of Integer hebt gewijzigd, kunt u het weer Decimaal maken.
Integer schalen Integer schalen comprimeert de assen zodat elke pixel
11×
en het origineel bij het centrum van het scherm ligt.
Aplets en hun weergaven 2-17
Trigonometrisch schalen
Gebruik trigonometrisch schalen als u een uitdrukking, die trigonometrische functies bevat, in een curve verwerkt. Trigonometrische curves zullen de assen eerder op de punten kruisen die worden gefactoriseerd door π.

Over de numerieke weergave

Nadat u de uitdrukking of uitdrukkingen, die u in de Symbolische weergave wilt bestuderen, hebt ingevuld en geselecteerd (aanvinken), drukt u op
om een tabel met de gegevenswaarden voor de
onafhankelijke variabelen (X, T, θ, of N) en afhankelijke variabelen te bekijken.

Het instellen van de tabel (Numerieke weergave instellen)

Druk op NUM om willekeurige tabelinstellingen te definiëren. Gebruik het invoerformulier van de Numerieke instellingen om de tabel te configureren.
1. Markeer het te bewerken veld. Gebruik de pijlknoppen om van veld naar veld te gaan.
– Als u een getal dient in te voeren, typt u dat in en
drukt u op of . Om een bestaand getal te wijzigen, drukt u op .
– Als er een optie is die u kunt kiezen, drukt u op
2-18 Aplets en hun weergaven
. Markeer uw keuze en druk op of
.
Snelkoppeling: Druk op de toets om de
waarden van de curve-instelling te kopiëren naar NUMSTART en NUMSTEP. In feite kunt u met de menutoets de tabel doen overeenstemmen met de pixelkolommen in de grafische weergave.
2. Als u dit hebt gedaan, drukt u op om de cijfertabel te bekijken.

Instellingen numerieke weergave

Numerieke instellingen opnieuw instellen

De volgende tabel geeft details over de velden op het invoerformulier van de numerieke instellingen.
Veld Betekenis
NUMSTART De beginwaarde van de
onafhankelijke variabele.
NUMSTEP De stap van één onafhankelijke
waarde naar de volgende.
NUMTYPE Type van numerieke tabel:
Automatisch of Eigen Tabel Maken. Om uw eigen tabel op te maken, dient u zelf elke onafhankelijke waarde in de tabel typen.
NUMZOOM Laat u in- of uitzoomen op een
geselecteerde waarde van de onafhankelijke waarde.
Om op het invoerformulier alle standaardwaarden voor alle tabelinstellingen opnieuw in te stellen, drukt u op
CLEAR.
Aplets en hun weergaven 2-19

De cijfertabel bestuderen

menutoetsen NUM-weergave

Binnen een tabel zoomen

De volgende tabel geeft details over de menutoetsen waarmee u met de cijfertabel werkt.
Toets Betekent
Geeft de menulijst ZOOM weer.
Schakelt tussen twee tekengroottes.
Geeft de functie-uitdrukking weer die de gemarkeerde kolom bepaalt. Om deze weergave te annuleren, drukt u op .
Het zoomen tekent de cijfertabel opnieuw met meer of minder details.
ZOOM-opties De volgende tabel geeft de zoomopties weer
Optie Betekenis
In Vermindert de intervallen voor de
onafhankelijke variabele zodat er een kleiner bereik wordt getoond. Gebruikt de factor NUMZOOM in de Numerieke instelling.
Out Vergroot de intervallen voor de
onafhankelijke variabele zodat er een groter bereik wordt getoond. Gebruikt de factor NUMZOOM in de Numerieke instelling.
Decimal Wijzigt intervallen voor de
onafhankelijke variabele met 0.1 eenheden. Begint met nul. (Snelkoppeling voor het wijzigen van NUMSTART en NUMSTEP.)
Integer Wijzigt intervallen voor de
onafhankelijke variabele naar 1 eenheid. Begint met nul. (Snelkoppeling voor het wijzigen van NUMSTEP .)
2-20 Aplets en hun weergaven
Optie Betekenis
Trig Wijzigt intervallen voor
onafhankelijke variabele naar π/ 24 radialen of 7,5 graden of 8 gradiënten. Begint met nul.
Un-Zoom Brengt de weergave terug naar de
voorgaande zoom.
De weergave rechts is een ingezoomd beeld van de weergave links. De ZOOM -factor is 4.
1
/3
TIP
Automatisch opnieuw berekenen
Om in de tabel naar de waarde van een onafhankelijke variabele te springen, gebruikt u de pijltoetsen om de cursor in de kolom van de onafhankelijke variabelen te plaatsen. Daarna voert u de waarde in waarnaar u wilt springen.
U kunt een nieuwe waarde invoeren in de X -kolom. Als u drukt op , worden de waarden voor de afhankelijke variabelen opnieuw berekend en wordt de gehele tabel opnieuw geproduceerd met hetzelfde interval tussen de X-waarden.

Uw eigen tabel van getallen opbouwen

Het standaard NUMTYPE is “Automatisch”. Het vult de tabel met gegevens voor regelmatige intervallen van de onafhankelijke variabele (X, T, θ, of N). Met de optie NUMTYPE op “Eigen Tabel Maken” ingesteld, kunt u de tabel zelf invullen door de waarden in te voeren voor de onafhankelijke variabelen die u wilt. De afhankelijke waarden worden vervolgens berekend en weergegeven.

Maak een tabel 1. Start met een uitdrukking (in Symbolische weergave)

die is gedefinieerd in de aplet van uw keuze.
Opmerking: Alleen voor Functie-, Polaire, Parametrische en Reeks-aplets.
2. In de Numerieke instellingen ( NUMTYPE: Build Your Own.
Aplets en hun weergaven 2-21
NUM), kiest u
3. Open de Numerieke weergave ( ).
4. Verwijder bestaande gegevens uit de tabel (
CLEAR).
5. Vul de onafhankelijke waarden in de linkerkolom in. Typ een getal in en druk op . U hoeft ze niet in volgorde in te voeren, want de functie kan
ze opnieuw rangschikken. Om een getal tussen twee andere te plaatsen, gebruikt u .
F1 en F2
U voert getallen in de X-kolom in
worden automatisch ingevoerd

Gegevens wissen

Druk op CLEAR, om de gegevens uit de tabel te verwijderen.

Menutoetsen “Eigen Tabel Maken”

Toets Betekenis

Plaatst de gemarkeerde onafhankelijke waarde (X, T, θ, of N) in de bewerkingsregel.
Door op te drukken, wordt deze variabele vervangen
door zijn huidige waarde.
Voegt een rij nulwaarden in op de plaats van de markering. Vervang een nul door het gewenste getal in te typen en te
drukken op .
Sorteert de waarden van de onafhankelijke variabele in oplopende of aflopende
volgorde. Druk op , selecteer de oplopende of aflopende optie uit het menu, en
druk op .

Schakelt tussen twee tekengroottes.

2-22 Aplets en hun weergaven
Toets Betekenis
Geeft de bepalende functie­uitdrukking weer voor de gemarkeerde kolom.

Verwijdert de gemarkeerde rij.

CLEAR

Verwijdert alle gegevens uit de tabel.

Voorbeeld: een cirkel grafisch weergeven

2
Teken de cirkel x het wordt: .
y 9 x2–±=
Om zowel de positieve als negatieve y waarden grafisch weer te geven, dient u twee vergelijkingen als volgt te definiëren:
y 9 x2–= y 9 x2–=
en
1. In de Functie-aplet bepaalt u de functies. Select
Function
2. Stel de grafische instellingen opnieuw in op
standaardinstellingen.
2
+ y
= 9. Eerst opnieuw ordenen zodat
9
9
SETUP-PLOT
CLEAR
Aplets en hun weergaven 2-23
3. Teken de twee functies en verberg het menu zodat u de hele cirkel kunt zien.
4. Stel de numerieke instellingen opnieuw in op de standaardinstellingen.
SETUP-NUM
CLEAR
5. Toon de functies in numerieke vorm.
2-24 Aplets en hun weergaven
Functie-aplet

Over het Functie-aplet

Met een Functie-aplet kunt u maximaal 10 reële-, rechthoekige functies y ten opzichte van x bestuderen. Bijvoorbeeld .
Zodra u een functie hebt gedefinieerd, kunt u:
grafieken maken om wortels, afgesneden stukken curve, hellingen, getekende gebieden en extremen te vinden.
tabellen maken om functies te evalueren op specifieke waarden.
Dit hoofdstuk toont de basisgereedschappen van de Functie-aplet door u stapsgewijs door een voorbeeld te helpen. Raadpleeg “Aplet-weergaven” op pagina 2-1 voor meer informatie over de functionaliteit van de Symbolische, Numerieke en Curve-weergaven.
3
y 2x 3+=

Beginnen met het Functie-aplet

Het volgende voorbeeld betreft twee functies: een lineaire
y 1 x–=
functie en een kwadratische vergelijking
yx3+()
Het Functie-
1. Open het Functie-aplet.
aplet openen
Function
Het Functie-aplet start in de Symbolische weergave.
Functie-aplet 3-1
2
2=
.
Selecteer
De Symbolische weergave is de bepalende weergave voor de Functie-, Parametrische, Polaire en Sequentie-aplets. De andere weergaven worden aan de symbolische uitdrukking ontleend.

Definieer de uitdrukkingen

2. Op het Symbolische beeldscherm van het Functie­aplet zijn 10 velden voor het definiëren van de functies. Zij worden van F1 (X) tot F0(X) gelabeld. Markeer het veld voor functiedefiniëring dat u wilt gebruiken en voer een uitdrukking in. (U kunt op
drukken om een bestaande regel te
verwijderen, of CLEAR om alle regels te wissen.)
1
3
2

Stel de curve in U kunt de schalen van de x en y -assen, grafiekresolutie

en de spatiëring van de vinkjes van de as wijzigen.
3. Curve-instellingen weergeven.
SETUP-PLOT
Opmerking: Voor ons voorbeeld kunt u de curve­instellingen op hun standaardwaarden laten, aangezien we de functie Automatisch schalen zullen gebruiken om een geschikte y-as voor onze x­asinstellingen te kiezen. Als onze instellingen niet bij
dit voorbeeld passen, drukt u op CLEAR om de standaardwaarden opnieuw in te stellen.
4. Een raster voor de grafiek bepalen.
3-2 Functie-aplet

De grafiek maken

5. Maak de grafiek.

De schaal veranderen

Een grafiek tekenen

6. U kunt de schaal veranderen zodat u meer of minder van uw grafieken ziet. In dit voorbeeld dient u te kiezen voor Auto Scale. (Zie “VIEWS-menuopties” op pagina 2-15 voor een beschrijving van Automatisch schalen).
Selecteer
Auto Scale
7. De lineaire functie tekenen.
6 keer
Opmerking: De tekenfunctie is standaard actief.
8. Spring van de lineaire functie naar de kwadratische functie.
Functie-aplet 3-3

Grafiek analyseren met FCN-functies

9. Geef het menu van de Curveweergave weer.
Vanuit het menu van de Curveweergave, kunt u de functie op het FCN-menu gebruiken om te zoeken naar wortels, intersecties, hellingen en gebieden voor een functie die in de Functie-aplet is gedefinieerd (en elke andere op functie gebaseerde aplets). De FCN-functies beïnvloeden de huidige geselecteerde grafiek. Raadpleeg “FCN-functies” op pagina 3-10 voor meer informatie.
Om een wortel van de kwadratische functie te vinden
10.Verplaats de cursor naar de grafiek van de kwadratische vergelijking door te drukken op de toets
of . Verplaats de cursor daarna zodat hij
dicht bij is door op de toets of te drukken.
De wortelwaarde wordt onderin het scherm weergegeven.
Opmerking: Als er meer dan één wortel is (zoals in ons voorbeeld), worden de coördinaten van de wortel die het dichtst bij de cursorpositie ligt, weergegeven.
x 1–=
Selecteer Root
3-4 Functie-aplet
Om de intersectie van de twee functies te vinden
11.De intersectie van de twee functies vinden.
12.Kies de lineaire functie waarvan u de intersectie met de kwadratische functie wilt vinden.
De coördinaten van het intersectiepunt worden onder in het scherm weergegeven.
Opmerking: Als er meer dan één intersectie is (zoals in ons voorbeeld), worden de coördinaten van het intersectiepunt dat het dichtst bij de cursorpositie ligt, weergegeven.
Om de helling van de kwadratische functie te vinden
Om de oppervlakte tussen de twee functies te vinden
Functie-aplet 3-5
13.Zoek de helling van de kwadratische functie op het intersectiepunt.
Selecteer Slope
De hellingwaarde wordt onderin het scherm weergegeven.
14.Om de oppervlakte tussen de twee functies in het bereik van –2 x –1, te vinden verplaatst u de
cursor eerst naar en selecteert u de optie getekend gebied.
Selecteer Signed area
F1 x() 1 x–=
15.Verplaats de cursor naar door op de toets of te drukken.
x 1–=
Om de extreme waarde van de kwadratische functie te vinden
16.Druk op om het gebruik te accepteren van F2(x)
= (x + 3)
17. Kies de eindwaarde
voor x.
De cursor springt naar x = –2 op de lineaire functie.
18.Geef de numerieke waarde van de integraal weer.
Opmerking: Zie “Gebied arceren” op pagina 3-11 voor een andere methode om een gebied te berekenen.
19. Verplaats de cursor naar de kwadratische
vergelijking en zoek de extreme waarde van de kwadratische vorm.
Selecteer
Extremum
2
– 2 als de andere grens voor de integraal.
2
De coördinaten van de extreme waarde worden onderin het scherm weergegeven.
3-6 Functie-aplet
TIP
De Wortel- en Extreemfuncties geven maar één waarde, zelfs als de functie meer dan één wortel of extreme waarde heeft. De functie zoekt de waarde die het dichtst bij de positie van de cursor ligt. U dient de cursor opnieuw te verplaatsen om andere wortels en extreme waarden te vinden die er kunnen zijn.
De Numerieke
20.Toon de Numerieke weergave.
Weergave tonen

Tabel instellen 21.Toon de numerieke instelling.

SETUP-NUM
Zie “Het instellen van de tabel (Numerieke weergave instellen)” op pagina 2-18 voor meer details.
22. Stem de tabelinstellingen af op de pixelkolommen in het grafiekweergave.
De tabel
23. Geef de waardentabel weer.
bestuderen
Functie-aplet 3-7
Navigeren In een tabel
24.Ga naar X = –5,9.
6 keer
Rechtstreeks naar een waarde gaan
Voor toegang tot de zoomopties
De tekengrootte wijzigen
De symbolische definitie van een kolom weergeven
25.Ga rechtstreeks naar X = 10. 1 0
26. Zoom in op X = 10 met een factor van 4. Opmerking:
NUMZOOM heeft een instelling van 4.
In
27. Getallen van tabel in een groot lettertype weergeven.
28.Geef de symbolische definitie voor kolom F1 weer.
De symbolische definitie van F1 wordt onder in het scherm weergegeven.
3-8 Functie-aplet

Interactieve analyse Functie-aplet

Vanuit de Curveweergave ( ), kunt u de functies van het FCN-menu gebruiken om te zoeken naar wortels, intersecties, hellingen en gebieden voor een functie die in het Functie-aplet wordt gedefinieerd (en elke andere op een functie gebaseerde aplet). Zie “FCN-functies” op pagina 3-10. De FCN-bewerkingen beïnvloeden de huidige geselecteerde grafiek.
De resultaten van de FCN-functies worden in de volgende variabelen opgeslagen:
Oppervlakte
Extreme waarde
Intersectie
Wortel
Helling
Als u bijvoorbeeld de Wortelfunctie gebruikt om de wortel of een curve te vinden, kunt u de resultaten van de berekeningen in HOME gebruiken.

Toegang tot FCN-variabelen

Functie-aplet 3-9
De FCN-variabelen vindt u in het VARS-menu. Voor toegang tot FCN-variabelen in HOME:
Selecteer Plot FCN
of om een
variabele te kiezen
Voor toegang tot FCN-variabelen in de Symbolische weergave in de Functie-aplet:
Selecteer Plot FCN
of om een variabele te kiezen

FCN-functies De FCN-functies zijn:

Functie Beschrijving

Root Selecteer Root om te zoeken
naar de wortel van de huidige functie die het dichtst bij de cursor ligt. Als u geen wortel vindt, maar alleen een extreme waarde, dan wordt het resultaat aangegeven als EXTR: in plaats van ROOT:. (De wortelzoeker wordt ook in het Oplossing-aplet gebruikt. Zie ook “Resultaten interpreteren” op pagina 7-7.) De cursor wordt verplaatst naar de wortelwaarde op de x-as en de resulterende x-waarde wordt opgeslagen in een variabele die ROOT wordt genoemd.
Extremum Selecteer Extremum om te
zoeken naar het maximum of minimum van de huidige functie die het dichtst bij de cursor ligt. Hiermee worden de coördinatenwaarden weergegeven en wordt de cursor naar de extreme waarde gebracht. De resulterende waarde wordt in een variabele opgeslagen die EXTREMUM wordt genoemd.
3-10 Functie-aplet
Functie Beschrijving
Slope Selecteer Slope om de
numerieke afgeleide op de huidige positie van de cursor te vinden. Het resultaat wordt in een variabele opgeslagen die SLOPE wordt genoemd.
Signed area Selecteer Signed area om de
numerieke integraal te vinden. (Als u twee of meer uitdrukkingen hebt aangevinkt, zult u worden gevraagd de tweede uitdrukking te kiezen uit een lijst die de x-as bevat.) Selecteer een beginpunt, en verplaats de cursor daarna naar het eindpunt van de selectie. Het resultaat wordt in een variabele opgeslagen die AREA wordt genoemd.
Intersection Selecteer Intersection om de
intersectie te vinden van twee grafieken die het dichtst bij de cursor liggen. (U dient minstens
twee geselecteerde uitdrukkingen in de Symbolische weergave te hebben.) Geef de
coördinatenwaarden weer en verplaatst de cursor naar de intersectie. (Gebruikt Oplossing­functie.) De resulterende x- waarde wordt in een variabele opgeslagen die ISECT wordt genoemd.

Gebied arceren U kunt een geselecteerd gebied tussen functies arceren.

Dit proces geeft u ook een schatting van de oppervlakte van het gebied.
1. Het Functie-aplet openen. Het Functie-aplet wordt geopend in de Symbolische weergave.
2. Selecteer de uitdrukkingen waarvan u de curves wilt bestuderen.
Functie-aplet 3-11
3. Druk op om de functies grafisch weer te
f
geven.
4. Druk op of om de cursor naar het beginpunt van het gebied te brengen, dat u wilt arceren.
5. Druk op .
6. Druk op , selecteer daarna Signed area en druk op .
7. Druk op , selecteer de functie die als de grens van het gearceerde gebied zal optreden en druk op
.
8. Druk op de toets of om binnen het gebied te arceren.
9. Druk op om de oppervlakte te berekenen. De oppervlakte wordt onderin het scherm weergegeven.
Om de arcering te verwijderen, drukt u op om de curve opnieuw te tekenen.

Een segmentgedefinieerde functie grafisch weergeven

Laten we aannemen dat u de volgende segmentgedefinieerde functie grafisch wilt weergeven.
x 2 x 1–;+
x()
1. Open het Functie-aplet.
2. Markeer de regel die u wilt gebruiken en voer de
3-12 Functie-aplet
2
=
x
4 xx1;
Function
uitdrukking in. (U kunt op drukken om een bestaande regel te verwijderen, of
alle regels te wissen.)
1– x 1<;
Selecteer
CLEAR om
2
CHARS
1
CHARS > 1
AND CHARS 1
4
CHARS > 1
Opmerking: U kunt de menutoets gebruiken als hulp bij het invoeren van vergelijkingen. Dit heeft
hetzelfde effect als wanneer u drukt op .
Functie-aplet 3-13
Parametrische aplet

Over het Parametrische aplet

Met het parametrische aplet kunt u parametrische vergelijkingen bestuderen. Dit zijn vergelijkingen waarin zowel x als y zijn gedefinieerd als functies van t. Zij nemen de vormen en aan.

Beginnen met het Parametrische aplet

Het volgende voorbeeld gebruikt de parametrische vergelijkingen
xt() 3 t
yt() 3 tcos=
Opmerking: Dit voorbeeld zal een cirkel maken. Om dit voorbeeld te laten slagen, dient u graden in te stellen voor de berekening van trigonometrische functies.
sin=
xft()= ygt()=
4

Parametrisch aplet openen

Uitdrukkingen definieren

Parametrische aplet 4-1
1. Opent de Parametrische aplet. Selecteer
Parametric
2. Definieer de uitdrukkingen.
3
3
Eenheid voor trigonometrisch
3. Stel de eenheid graden in.
MODES
e functies instellen
Selecteer Degrees

Curve instellen 4. Geef de grafische opties weer.

PLOT
Het invoerformulier van de Curve-instelling heeft twee velden die niet in de functie-aplet zijn opgenomen, TRNG en TSTEP. TRNG bepaalt het bereik van t ­waarden. TSTEP bepaalt de stapgrootte tussen t ­waarden.
5. Stel de TRNG en TSTEP zo in dat t stappen van 0° tot 360° in 5° stappen gebeurt.
360
5
De uitdrukking
6. De uitdrukking grafisch weergeven.
grafisch weergeven
7. Om de gehele cirkel te zien, dient u tweemaal op
te drukken.
4-2 Parametrische aplet

Curve overlappen

De getallen weergeven

8. Een driehoeksgrafiek boven de bestaande cirkelgrafiek weergeven.
PLOT
120
Select Overlay Plot
Er wordt een driehoek in plaats van een cirkel weergegeven (zonder de vergelijking te veranderen), omdat de gewijzigde waarde van TSTEP ervoor zorgt dat de grafisch weergegeven punten 120° uit elkaar liggen, in plaats van bijna ononderbroken.
U kunt de grafiek verkennen door te tekenen, zoomen, het scherm te splitsen en met de schaalfunctie die in de Functie-aplet beschikbaar is. Raadpleeg “De grafiek bestuderen” op pagina 2-8 voor meer informatie.
9. Geef de waardentabel weer.
U kunt een t-waarde markeren, een vervangende waarde intypen en zien hoe de tabel naar die waarde springt. U kunt ook op elke willekeurige t-waarde in de tabel in- of uitzoomen.
Parametrische aplet 4-3
U kunt de tabel bestuderen met behulp van ,
, uw eigen tabel bouwen en de functie Scherm splitsen die beschikbaar is in de Functie-aplet kiezen. Raadpleeg “De cijfertabel bestuderen” op pagina 2­20 voor meer informatie.
4-4 Parametrische aplet
Polaire aplet

Beginnen met het Polaire aplet

5

Het Polaire aplet openen

De uitdrukking definiëren

De curve­instellingen bepalen
1. Open het Polaire aplet. Selecteer
Polar
Net als de Functie­aplet, wordt de Polaire aplet geopend in de Symbolische weergave.
2. Definieer de polaire vergelijking
2
r 2πθ2()θ()
2 π
3. Bepaal de curve-instellingen. In dit voorbeeld
gebruiken we de standaardinstellingen, behalve voor de θRNG velden.
SETUP-PLOT
CLEAR
4 π
coscos=
2
.
Polaire aplet 5-1

De uitdrukking grafisch weergeven

4. De uitdrukking grafisch weergeven.

De grafiek bestuderen

De getallen weergeven

5. De labels van menutoetsen van de Curveweergave tonen.
De beschikbare opties van de Curveweergave zijn dezelfde als deze van het Functie-aplet. Raadpleeg “De grafiek bestuderen” op pagina 2-8 voor meer informatie.
6. De waardentabel voor θ en R1 weergeven.
De beschikbare opties van de Numerieke weergave zijn dezelfde als deze van het Functie-aplet. Raadpleeg “De cijfertabel bestuderen” op pagina 2­20 voor meer informatie.
5-2 Polaire aplet
Reeks-aplet

Over de Reeks-aplet

Met de Reeks-aplet kunt u reekss bestuderen. U kunt een reeks definiëren die bijvoorbeeld U1 heet:
ten opzichte van n
ten opzichte van U1 (n–1)
ten opzichte van U1 (n–2)
ten opzichte van een andere reeks, bijvoorbeeld U2
(n)
in elk van de hierboven vermelde combinaties.
Met de Reeks-aplet kunt u twee types grafieken maken:
6
– Een Stairsteps grafiek geeft n op de horizontale
as weer en U
– Een Cobweb grafiek geeft U
horizontale as weer en Un op de verticale as.
op de verticale as.
n
n–1
op de

Beginnen met de Reeks-aplet

Het volgende voorbeeld definieert en geeft daarna een uitdrukking grafisch weer in de Reeks-aplet.

Het Reeks-aplet openen

Reeks-aplet 6-1
1. Opent de Reeks-aplet. Selecteer
Sequence
De Reeks-aplet start in de Symbolische weergave.

De uitdrukking definiëren

2. Definieer de Fibonacci-reeks, waarin elke term (na de eerste twee) de som is van de twee voorgaande termen:
U
In de Symbolische weergave van de Reeks-aplet dient u het veld U definiëren van uw reeks.
1 1
Opmerking: U kunt gebruik maken van de menutoetsen
het invoeren van de vergelijkingen.
, , voor .
1= U21= UnU
1
U
+= n 3>
n 1–
n 2–
1(1) te markeren en beginnen met het
, ,
, , en om u te helpen met
De Curve­instellingen bepalen
De reeks grafisch
3. In de Curve-instelling, stelt u eerst de SEQPLOT -optie in op Stairstep. U stelt de standaard curve­instellingen opnieuw in door de weergave Curve­instelling te wissen.
SETUP-PLOT
CLEAR
8
8
4. Geef de Fibonacci­reeks grafisch weer
weergeven
6-2 Reeks-aplet
5. In de Curve-instelling, stelt u de SEQPLOT -optie in op Cobweb.
SETUP-PLOT
Selecteer
Cobweb

De tabel weergeven

6. Geef de waardentabel voor dit voorbeeld weer.
Reeks-aplet 6-3
Solve-aplet

Over de Solve-aplet

De Solve-aplet lost een vergelijking of een uitdrukking op voor een onbekende variabele. U definieert een vergelijking of een uitdrukking in de Symbolische weergave. Daarna levert u de waarden voor alle variabelen behalve voor één in de numerieke weergave. Oplossen werkt alleen met reële getallen.
Let op de verschillen tussen een vergelijking en een uitdrukking:
•Een vergelijking bevat een gelijkheidsteken. Zijn oplossing is een waarde voor de onbekende variabele die ervoor zorgt dat beide kanten dezelfde waarde hebben.
•Een uitdrukking bevat geen gelijkheidsteken. Zijn oplossing is een wortel. Dat is een waarde voor de onbekende variabele die ervoor zorgt dat de uitdrukking de waarde nul heeft.
U kunt de Solve-aplet gebruiken om een vergelijking op te lossen voor elk van zijn variabelen.
De Solve-aplet wordt geopend in de Symbolische weergave.
7
• In de Symbolische weergave dient u de uitdrukking of vergelijking bepalen die moet worden opgelost. U kunt maximaal 10 vergelijkingen (of uitdrukkingen), E0 tot E9 genaamd, definiëren. Elke vergelijking kan maximaal 27 reële variabelen bevatten. Deze heten A tot Z en θ.
• In de Numerieke weergave bepaalt u de waarden van de bekende variabelen. Markeer de variabele
die u wilt oplossen en druk op .
Solve-aplet 7-1
U kunt de vergelijking zo vaak als u wilt oplossen, met nieuwe waarden voor de bekende, en door het markeren van verschillende onbekende waarden.
Opmerking: Het is onmogelijk om meer dan één variabele tegelijk op te lossen. Gelijktijdige lineaire vergelijkingen, bijvoorbeeld, dient u met behulp van matrices of grafieken op te lossen in de Functie-aplet.

Beginnen met de Solve-aplet

Laten we aannemen dat u de versnelling wilt vinden, die nodig is om over een afstand van 100 meter de snelheid van een auto op te drijven van 16,67 m/s (60 km/h) naar 27,78 m/s (100 km/h).
De op te lossen vergelijking is:
2
= U 2 + 2AD
V
Open de Solve­aplet

Definieer de vergelijking

1. Open de Solve-aplet. Selecteer
Solve
De Solve-aplet wordt gestart in de Symbolische weergave.
2. Definieer de vergelijking.
V
U
2
A D
Opmerking: U kunt de menutoets gebruiken om bij het invoeren van vergelijkingen te helpen.
7-2 Solve-aplet

Voer bekende variabelen in

3. Het scherm met de numerieke weergave van Solve weergeven.
4. Voer de waarden in voor de bekende variabelen.
2 7 7 8 1 6 6 7
1 0 0
TIP

De onbekende variabele oplossen

Als de instelling Decimaalteken in het invoerformulier Modi ( modes) op Komma is ingesteld, gebruik dan in plaats van .
5. Oplossing voor de onbekende variabele (A).
Dus is de versnelling die nodig is om de snelheid van een auto op te drijven van 16,67 m/s (60 km/h) naar 27,78 m/s (100 km/h) over een afstand van
100 m gelijk aan ongeveer 2,47 m/s Omdat de variabele A in de vergelijking lineair is,
weten we dat we niet hoeven te zoeken naar andere oplossingen.
2
.
Solve-aplet 7-3

De vergelijking grafisch weergeven

De Curveweergave toont één grafiek voor elke kant van de geselecteerde vergelijking. U kunt elke variabele als de onafhankelijke variabele kiezen.
De huidige vergelijking is V Eén van deze is Y = V
zeggen, Y=771,7284. Deze grafiek zal een horizontale lijn zijn. De andere grafiek zal Y = U
2AD, met U=16,67 en D=100 zijn, dat wil zeggen, Y=200A+277,8889. Deze grafiek is ook een lijn. De
gewenste oplossing is de waarde van A waar deze twee lijnen elkaar kruisen.
6. Geef de vergelijking voor variabele (A) grafisch weer. Selecteer Auto
Scale
7. Teken langs de grafiek
die de linkerhelft van de vergelijking weergeeft, tot de cursor de intersectie nadert.
20 keer
Let op de waarde van A die in de hoek linksonder op het scherm wordt weergegeven.
De Curveweergave biedt een geschikte manier om een benadering van de oplossing te vinden, in plaats van de Oplossingsoptie van de Numerieke weergave te gebruiken. Zie “Grafisch afbeelden om schattingen te vinden” op pagina 7-9 voor meer details.
2
= U 2 + 2AD.
2
, met V=27,78, dat wil
2
+
7-4 Solve-aplet

Toetsen NUM-weergave van Solve-aplet

Toetsen NUM-weergave van het Solve-aplet zijn:
Toets Betekenis
Kopieert de gemarkeerde waarde voor bewerking naar de bewerkingsregel. Druk op wanneer u klaar bent.
Geeft een bericht over de oplossing weer (zie “Resultaten interpreteren” op pagina 7-7).
Geeft andere pagina’s variabelen weer, als die er zijn.
Geeft de symbolische definitie van de huidige uitdrukking weer. Druk op
wanneer u klaar bent.
Zoekt een oplossing voor de gemarkeerde variabele, die gebaseerd is op de waarden van de andere variabelen.
Maakt de gemarkeerde variabele nul of verwijdert het huidige teken in de bewerkingsregel, als de bewerkingsregel actief is.
CLEAR Stelt alle variabele waarden weer in
op nul of wist de bewerkingsregel, als de cursor op de bewerkingsregel staat.
Solve-aplet 7-5

Een eerste schatting gebruiken

Normaal gesproken kunt u een snellere en nauwkeurigere oplossing krijgen als u een geschatte waarde voor de onbekende variabele kunt leveren, voordat u drukt op
. Solve begint bij de eerste schatting naar een
oplossing te zoeken. Voor het grafisch weergeven, dient u ervoor te zorgen dat
de onbekende variabele is gemarkeerd in de numerieke weergave. Geef de vergelijking grafisch weer om u te helpen een eerste schatting te selecteren, als u niet weet binnen welk bereik u naar de oplossing moet zoeken. Raadpleeg “Grafisch afbeelden om schattingen te vinden” op pagina 7-9 voor meer informatie.
TIP

Cijferindeling In de weergave Numerieke instelling kunt u de

Een eerste schatting is vooral belangrijk als de curve meer dan één oplossing kan bevatten. In dit geval wordt alleen de oplossing die het dichtst bij de eerste schatting ligt, teruggegeven.
getalweergave wijzigen voor het Solve-aplet. De opties zijn dezelfde als in HOME MODES: Standaard, Vast, Wetenschappelijk en Technisch. Voor de laatste drie kunt u ook aangeven tot op hoeveel cijfers nauwkeurig u de oplossing wilt. Zie “Modusinstellingen” op pagina 1-10 voor meer details.
U zult het misschien handig vinden om een andere getalweergave in te stellen voor de Solve-aplet. U kunt bijvoorbeeld vergelijkingen definiëren om de geldwaarde op te lossen. De getalweergave Fixed 2 zou in dit geval geschikt zijn.
7-6 Solve-aplet

Resultaten interpreteren

Nadat Solve een oplossing heeft gegeven, drukt u in de Numerieke weergave op voor meer informatie. U zult één van de volgende drie berichten zien. Druk op om het bericht te wissen.

Bericht Voorwaarde

Zero Het solve-aplet heeft een punt
Sign Reversal Solve heeft twee punten gevonden
gevonden waar de waarde van de vergelijking (of de wortel van de uitdrukking) nul is, binnen de nauwkeurigheid tot op 12 cijfers van de rekenmachine.
waar de vergelijkingswaarde tegenovergestelde tekens heeft, maar het kan ertussen echter geen punt vinden met de waarde nul. Dit kan zijn doordat ofwel de twee punten naast elkaar liggen (één van de twaalf cijfers is een ander cijfer), of dat de vergelijking geen reële waarde heeft tussen de twee punten. Solve retourneert het punt waar de waarde dichter bij nul ligt. Als de vergelijkingswaarde een doorlopende reële functie is, dan is dit punt de beste benadering van Solve voor een eigenlijke wortel.
Extremum Solve heeft een punt gevonden waar
de vergelijkingswaarde een lokaal minimum (voor positieve waarden) of maximum (voor negatieve waarden) benadert. Dit punt kan een wortel zijn of niet. Of: Solve is opgehouden met zoeken bij 9,99999999999E499, het grootste getal dat de rekenmachine kan weergeven.
Solve-aplet 7-7
Als Solve geen oplossing kan vinden, zult u één van de volgende twee berichten zien.

Bericht Voorwaarde

TIP

De wortelzoeker aan het werk

Bad Guess(es) De aanvankelijke schatting ligt
buiten het vergelijkingsdomein. Daarom was de oplossing geen reëel getal of heeft deze een fout veroorzaakt.
Constant? De vergelijkingswaarde is op elk
getest punt dezelfde.
Het is belangrijk dat u de informatie controleert betreffende het oplossingsproces. De oplossing die bijvoorbeeld door het Solve-aplet wordt gevonden, is geen oplossing, maar ligt het dichtst bij nul als mogelijk is voor de functie. Alleen door de informatie te controleren, kunt u weten of dit het geval is.
U kunt het proces bekijken, waarbij de wortelzoeker een wortel zoekt en berekent. Onmiddellijk na het drukken op
om de wortelzoeker te starten, dient u op elke willekeurige toets drukken, behalve op . U ziet twee tussenliggende schattingen en aan de linkerkant, het teken van de uitdrukking die bij elke schatting wordt geëvalueerd. Bijvoorbeeld:
+ 2 2,219330555745 – 1 21,31111111149
U kunt kijken hoe de wortelvinder een tekenomkering vindt, of convergeert op een lokale extreme waarde, of helemaal niet convergeert. Als er geen convergentie is tijdens het proces, zult u de bewerking willen annuleren (druk op ) en opnieuw beginnen met een andere aanvankelijke schatting.
7-8 Solve-aplet

Grafisch afbeelden om schattingen te vinden

De hoofdreden voor het grafisch afbeelden in het Solve­aplet, is u te helpen bij het zoeken naar aanvankelijke schattingen en oplossingen voor de vergelijkingen met moeilijk te vinden, of meervoudige oplossingen.
Beschouw de vergelijking van de beweging voor een versnellend voorwerp:
2
AT
TVX +=
0
2
waarbij X de afstand is, V
de aanvankelijke snelheid, T
0
de tijd en A de versnelling. Dit zijn eigenlijk twee vergelijkingen, Y = X en
0
2
ATTVY +=
2/
Aangezien deze vergelijking kwadratisch is voor T, kan er zowel een positieve als een negatieve oplossing zijn. Wij zijn echter alleen geïnteresseerd in positieve oplossingen, omdat alleen een positieve afstand zin heeft.
1. Selecteer het Solve-aplet en voer de vergelijking in. Selecteer Solve
X
V
T
A
T 2
2. Zoek de oplossing voor
T (tijd) bij X=30, V=2, en A=4. Voer de waarden in voor X, V, en A; markeer daarna de onafhankelijke variabele, T.
30 2
4
voor het markeren van T
Solve-aplet 7-9
3. Gebruik de Curveweergave om een aanvankelijke schatting te zoeken voor T. Stel eerst de geschikte X- en Y- bereiken in de Curve-instelling in. Met vergelijking X=V x T + A x T grafieken maken: één voor Y = X en één voor
Y=V x T + A x T
2
. Aangezien we X = 30 hebben
2
/2 zal de curve twee
ingesteld in dit voorbeeld, zal een van de grafieken zijn : Y = 30. Daarom dient u de YRNG –5 tot 35 te maken. Houd de XRNG standaard tussen –6,5 en 6,5.
SETUP-PLOT
5 35
4. Geef de grafiek weer.
5. Beweeg de cursor naar de positieve (rechterkant) intersectie. Deze cursorwaarde zal een aanvankelijke schatting zijn voor T.
Druk op tot de cursor op de intersectie staat.
De twee punten van de intersectie tonen dat er voor deze vergelijking twee oplossingen zijn. Alleen de positieve waarden voor X zijn zinvol. We willen dus de oplossing vinden voor de intersectie aan de rechterkant van de y-as.
6. Ga terug naar de Numerieke weergave.
Opmerking: de T­waarde wordt ingevuld met de cursorpositie van de Curveweergave.
7-1 0 Solve-aplet
Loading...