Inhoudsopgave
Aanwijzingen m.b.t. de milieubescherming
Veiligheidsaanwijzingen
Veiligheidsaanwijzingen en behandelvoorschriften voor Nikkel-Metaal-Hydride accu’s
Voorwoord
Beschrijving van de radiobesturingset
Aanbevolen laadapparaten
Stroomvoorziening van de zender
…van de ontvanger
Lengteverstelling van de stuurknuppels
Zenderbehuizing openen
Omzetten van de stuurknuppels
Zenderbeschrijving
Bedieningselementen
Achterkant zender
Aansluiting hoofdtelefoon
Mini-USB-aansluiting
Datapoort
DSC (Direct Servo Control)
Data-opslag/cardslot
Display en toetsenveld
Bediening van de “data-terminal”
Sneltoetsen (Short Cuts)
Verborgen menukolommen
Verborgen modus
Taalkeuze en display-contrast
Knuppelkalibratie
Weergave telemetrie-data
Waarschuwingen in het display
Functievelden in het display
Positie-aanduiding draaielementen CTRL 7+8
Invoerslot
Inbedrijfname van de zender
Firmware-update
…. van de ontvanger
Firmware-update
Installatietips
Stroomvoorziening van de ontvanger
Begripsdefinities
Toewijzing van schakelaars en stuurelement-schakelaars
Digitale trimming
Vleugelmodellen
Ontvangerbezetting
Helikoptermodellen
Ontvangerbezetting
Programmabeschrijvingen
Nieuwe geheugenplaats aanmaken
“modelselectie
”kopiëren/wissen”
Model wissen
Kopiëren model →model Export naar SD-kaart
Import van SD-kaart
Kopiëren vliegfase
Inleiding
Vleugelmodel
Eerste stappen
Invoegen van een elektro-aandrijving
K1-knuppel omschakelbaar tussen E-motor en Butterfly
E-motor en stoorkleppen
Bediening van de klokken door stuurelement of schakelaar
Parallel lopende servo’s
Gebruik van vliegfasen
Voorbeeld 1
Voorbeeld 2
Instellen van tijdgestuurde processen
8-kleppen-vleugel
Delta’s en staartloze modellen
F3A-model
Helikoptermodel
Aanhangsel
Aanhangsel
Conformiteitsverklaring
Garantiebewijs
Aanwijzingen voor de milieubescherming
Het symbool op het product, de gebruiksaanwijzing of de verpakking wijst er op, dat dit product aan het einde van
zijn levensduur niet in het normale huishoudelijke afval mag belanden. Het moet bij een verzamelpunt voor de
recycling van elektrische of elektronische producten worden afgegeven. De toegepaste materialen zijn
herbruikbaar. Door het hergebruik van oude apparatuur wordt het milieu aanzienlijk gespaard. Accu’s en
batterijen moeten uit het apparaat worden verwijderd en bij een verzamelpunt voor Klein Chemisch Afval worden
afgegeven. Informeert u zich bij uw gemeente naar het desbetreffende verzamelpunt.
Dit handboek dient uitsluitend informatieve doelen en kan zonder nadere aankondiging worden gewijzigd. De
firma Graupner neemt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor fouten resp. onnauwkeurigheden die
in het informatieve deel van dit handboek zouden kunnen optreden.
Veiligheidsaanwijzingen in ieder geval doornemen !
Om nog lang plezier aan uw modelbouwhobby te beleven, is het raadzaam deze handleiding nauwkeurig door te
lezen en met name de veiligheidsvoorschriften op te volgen. Ook dient u zich zo snel mogelijk onder
per E-mail actuele informatie over uw product. Wanneer u op het gebied van radiobestuurde modelvliegtuigen, schepen of –auto’s een beginner bent, moet u in ieder geval hulp vragen aan een ervaren modelbouwer. Deze
handleiding dient in ieder geval aan een eventuele navolgende gebruiker meegegeven te worden.
Gebruiksdoel
Deze radiobesturinginstallatie mag alleen voor het door de producent beoogde doel, voor het besturen van nietmandragende modelvoertuigen worden gebruikt. Een andersoortig gebruik is verboden.
Veiligheidsaanwijzingen
VEILIGHEID IS GEEN TOEVAL
en …
RADIOBESTUURDE MODELLEN ZIJN GEEN SPEELGOED
…want ook kleine modellen kunnen door onvakkundig gebruik, maar ook door invloed van derden, aanzienlijke
schade aan personen of goederen veroorzaken. Technische defecten van elektronische of mechanische aard
kunnen leiden tot onvoorzien starten van de motor en/of het rondvliegen van onderdelen, die u aanzienlijk
kunnen blesseren! Kortsluitingen van welke soort dan ook moeten absoluut vermeden worden! Door kortsluiting
kunnen niet alleen delen van de radiobesturing worden vernietigd, maar afhankelijk van de energievoorraad van
de accu bestaat er ook acuut verbrandings- tot explosiegevaar. Propellers, rotors van helikopters en in het
algemeen alle onderdelen, die door een motor worden aangedreven, zijn een voortdurende bron van gevaar. Zij
mogen door geen enkel lichaamsdeel of voorwerp worden aangeraact. Een snel draaiende propeller bv. kan een
vinger afhakken! Houd u zich daarom nooit op bij draaiende propellers of andere draaiende delen! Bij
aangesloten aandrijfaccu geldt: houd u zich nooit op in het gebied van de propeller of schroef! Let er ook tijdens
het programmeren op, dat een aangesloten verbrandings- of elektromotor niet per ongeluk gaat lopen.
Onderbreek eventueel de brandstofvoorziening resp. maak de aandrijfaccu los. Beschermt u alle onderdelen
tegen stof, vuil, vocht, trillingen en andere invloeden van buiten af. Vermijd overmatige hitte en koude, evenals
stoot- en drukbelasting. Radiobesturingen mogen alleen bij “normale” buitentemperaturen worden gebruikt, d.w.z.
in een bereik van –15 C tot +55 C. Vermijd stoot- en drukbelasting. Controleert u de apparatuur voortdurend op
beschadigingen aan de behuizing en de kabels. Beschadigde of nat geworden apparaten, zelfs wanneer ze
opgedroogd zijn, niet meer gebruiken! Alleen door ons aanbevolen componenten en accessoires mogen gebruikt
worden. Gebruikt u altijd alleen bij elkaar behorende, originele GRAUPNER stekkers van dezelfde constructie en
hetzelfde materiaal. Let u er op bij het plaatsen van de kabels dat deze niet strak getrokken, overmatig geknikt of
gebroken zijn. Ook scherpe randen en kanten zijn altijd een gevaar voor de isolatie. Let u er op, dat alle stekkers
vast zitten. Stekkers nooit aan de kabels lostrekken. Er mogen geen veranderingen aan de apparaten worden
aangebracht. Vermijd u ompolingen en kortsluitingen op welke manier dan ook met de aansluitkabels, de
apparaten zijn daartegen niet beschermd.
Inbouwen van de ontvangstinstallatie in het model
De ontvanger wordt, ook om stoten te voorkomen, in schuimrubber ingepakt in het vliegtuigmodel achter een
sterke spant resp. in het auto- of scheepsmodel tegen stof en water beschermd, geplaatst. De ontvanger mag op
geen enkele plek direct tegen het model zelf aanliggen, omdat anders trillingen en schokken meteen aan de
ontvanger zouden worden doorgegeven. Bij het inbouwen van de ontvangstinstallatie in een model met
verbrandingsmotor, alle delen altijd afgeschermd inbouwen, zodat geen uitlaatgassen of olieresten kunnen
binnendringen. Dit geldt vooral voor de meestal aan de buitenkant gemonteerde AAN/UIT-schakelaar. De
ontvanger zo vastleggen, dat de antenne en de aansluitkabels naar de servo’s en accu losjes liggen en de
ontvangstantenne minstens 5 cm van alle grotere metalen delen of bedrading, die niet direct uit de ontvanger
komt, verwijderd is. Dit omvat naast staal- ook koolstofvezeldelen, servo’s, elektromotoren, brandstofpompen,
allerlei soorten kabels enz. Het beste is het om de ontvanger uit de buurt van andere componenten op een goed
bereikbare plaats in het model onder te brengen. In geen geval mogen servokabels om de antenne gewikkeld
zijn of er dicht in de buurt liggen! Zorg er ook voor dat de kabels in de directe omgeving van de antenne zich
tijdens het vliegen niet kunnen bewegen!
Positie van de ontvangerantenne
De ontvanger en de antenne moeten zo ver mogelijk van welke aandrijving dan ook worden aangebracht. Bij
rompen van koolstof moeten de uiteinden van de antenne in ieder geval zich buiten de romp bevinden. De
uitrichting van de antenne is onkritisch. Voordelig is echter een verticale (staande) montage van de
ontvangerantenne(s) in het model. Bij Diversity-antennes (twee antennes) moet de tweede antenne in een hoek
van 90◦ ten opzichte van de eerste antenne staan.
Inbouw van de servo’s
Servo’s altijd met de bijgevoegde trillingsdempende rubbers bevestigen, alleen zo zijn ze tegen al te harde
Trillingen enigermate beschermd.
te registreren, want alleen zo krijgt u automatisch
Inbouwen van stuurstangen
In principe moet het inbouwen zó plaatsvinden, dat de stuurstangen vrij en licht lopen. Bijzonder belangrijk is, dat
alle roerhevels hun volledige uitslagen kunnen uitvoeren, dus niet mechanisch begrensd worden. Om een
draaiende motor ten allen tijde te kunnen stoppen, moet men de motordrossel zó hebben ingesteld, dat de
carburateuropening helemaal gesloten wordt, wanneer de stuurknuppel en trimhevel in de stationaire positie
worden gebracht. Let er op, dat geen metalen delen bv. door het uitslaan van roeren, trillingen, draaiende delen
enz. tegen elkaar schuren. Hierdoor ontstaan zogenaamde knakimpulsen, die de ontvanger storen.
Uitrichten zenderantenne
In het verlengde van de zenderantenne is de veldsterkte slechts gering. Het is daarom verkeerd, met de antenne
van de zender op het model te ‘richten’, om de ontvangstsituatie te verbeteren. Bij gelijktijdig gebruik van
radiobesturingen op naastgelegen kanalen moeten de bestuurders in een los groepje bij elkaar staan.
Bestuurders, die zich niet aan deze regel houden, brengen zowel hun eigen modellen als die van anderen in
gevaar. Wanneer 2 of meer piloten met een 2.4-GHz radiobesturing dichter dan 5 m bij elkaar staan kan dit echter
leiden tot een oversturen op het terugkoppelingskanaal en een waarschuwingsmelding m.b.t. de reikwijdte.
Vergroot de afstand, totdat de waarschuwing uitgaat.
Controle voor de start
Voordat u de ontvanger inschakelt moet u er zeker van zijn dat de gasknuppel van de zender op stop/stationair
staat.
Altijd eerst de zender aanzetten, dan pas de ontvanger.
Altijd eerst de ontvanger uitzetten, dan pas de zender.
Wanneer deze volgorde niet aangehouden wordt, dus de ontvanger aan staat en de bijbehorende zender nog op
“UIT”, dan kan de ontvanger door andere zenders, storingen enz. signalen oppikken. Het model voert
ongecontroleerde stuurbewegingen uit en kan schade aan personen of goederen veroorzaken. Met name voor
modellen met een mechanische gyro geldt: voordat u uw ontvanger uitzet, door onderbreken van de
energievoorziening er voor zorgen dat de motor niet onbedoeld kan gaan lopen.
Een uitdraaiende gyro wekt vaak zoveel spanning op, dat de ontvanger in de veronderstelling is geldige
gassignalen te krijgen. Daardoor kan de motor per ongeluk gaan draaien!
Reikwijdtetest
Vóór ieder gebruik correcte functie en reikwijdte controleren. Maak het model voldoende vast en let er op, dat er
zich geen personen direct voor het model bevinden. Voer op de grond een complete functietest en een simulatie
van de vlucht uit, om fouten in het systeem of de programmering van het model uit te sluiten. Let ook op de
aanwijzingen op bladzijde 71 resp. 77. Gebruik bij het vliegen of varen de zender nooit zonder antenne. Let er op
dat de antenne stevig vast zit.
Omgang met vliegtuig-, heli-, scheeps- en automodellen
Vlieg nooit over toeschouwers of andere piloten heen. Breng nooit dieren, toeschouwers of andere bestuurders in
gevaar. Gebruik uw model nooit in de buurt van hoogspanningsleidingen of in de buurt van sluizen en openbare
scheepsvaart. Gebruik uw model ook niet op openbare straten, wegen en pleinen etc.
Controle zender- en ontvangeraccu
Wanneer de batterijaanduiding op de zender een leger wordende accu aangeeft en de aanduiding “accu moet
geladen worden” op de display verschijnt en er een akoestisch signaal klinkt, stoppen met zenden en accu’s
opladen. Controleert u regelmatig de toestand van met name de ontvangeraccu. Wacht u niet tot de bewegingen
van de servo’s merkbaar langzamer zijn geworden! Vervang opgebruikte accu’s op tijd. Let u steeds op de
aanwijzingen van de accufabrikant en houd u zich nauwkeurig aan de laadtijden. Accu’s nooit zonder toezicht
opladen. Probeer nooit droge batterijen op te laden (explosiegevaar). Alle accu’s moeten voor ieder gebruik
worden opgeladen. Om kortsluiting te vermijden geldt: eerst de bananenstekker van de laadkabels op de juiste
manier aan het laadapparaat aansluiten, daarna pas de stekkers van het laadapparaat aan de laadbussen van
zender en ontvangeraccu bevestigen. Haalt u altijd de accu’s uit uw model, wanneer u deze langere tijd niet meer
gebruiken wilt. Gebruik nooit defecte of beschadigde accu’s resp. accu’s met verschillende typen cellen, een mix
van oude en nieuwe cellen of cellen van een verschillend fabricaat.
Capaciteit en gebruikstijd
Voor alle stroombronnen geldt: de capaciteit wordt met elke lading kleiner. Bij lage temperaturen neemt de
inwendige weerstand toe en neemt de capaciteit sterk af, daardoor zijn de gebruikstijden korter bij koude
weersomstandigheden. Vaak opladen of gebruik van accu-onderhoudsprogramma’s kan langzaam leiden tot
capaciteitsvermindering. De stroombronnen moeten om de 6 maanden gemeten en op voldoende capaciteit
gecontroleerd worden, en bij een duidelijk verminderd prestatieniveau worden vervangen. Koop alleen originele
Graupner-accu’s.
Ontstoren van elektromotoren
Bij een technisch probleemloze installatie horen ontstoorde elektromotoren, omdat alle conventionele
elektromotoren tussen collector en borstels vonken veroorzaken die, afhankelijk van het soort motor, de
radiobesturing kunnen storen. Met name in modellen met elektroaandrijving moet iedere motor daarom zorgvuldig
ontstoord worden. Ontstoorfilters onderdrukken zulke stoorimpulsen verregaand en moeten bij elektroaandrijving
en gebruik van een radiobesturinginstallaties altijd worden ingebouwd. Let u daarbij op de aanwijzingen in de
bedienings- en montagehandleiding van het model. Verdere details w.b. ontstoorfilters vindt u in de GRAUPNER-
hoofdcatalogus FS of op Internet onder www.graupner.de.
Servo-ontstoorfilter voor verlengkabel Best.-Nr. 1040
Het servo-ontstoorfilter is bij toepassing van kabels van meer dan gewone lengte noodzakelijk. Het filter wordt
direct aan de ontvangeringang aangesloten. In kritische gevallen kan een tweede filter worden toegepast.
Toepassing van elektronische vaartregelaars
De juiste keuze van een elektronische vaartregelaar hangt af van de soort en grootte van de gebruikte
elektromotor en van het model. Om een overbelasten / beschadigen van de regelaar te voorkomen, moet de
continue belastbaarheid van de regelaar minstens de helft van de maximale motor-blokkeerstroom bedragen.
Bijzondere voorzichtigheid is er bij zogenaamde tuning-motoren geboden, die vanwege hun geringe aantal
windingen bij het blokkeren een veelvoud van hun nominale stroom opnemen en daardoor de regelaar kunnen
verwoesten.
Elektronische ontstekingen
Ook ontstekingen van verbrandingsmotoren veroorzaken storingen, die de functie van de radiobesturing negatief
kunnen beïnvloeden. Elektrische ontstekingen moeten daarom altijd uit een aparte accu worden gevoed.
Gebruikt u alleen ontstoorde bougies, bougiedoppen en afgeschermde bougiekabels. Bouw alle onderdelen van
de ontstekingsinstallatie zo ver mogelijk verwijderd van de radiobesturing in.
Statische lading
De functie van een zender wordt door de bij blikseminslag ontstane magnetische golven gestoord, ook wanneer
het onweer nog kilometers ver weg is. Daarom……bij naderend onweer direct stoppen met vliegen! Door
statische lading via de antenne kan levensgevaar ontstaan!
Let op
Om aan de FCC-eisen w.b. de HF-afstraling van mobiele zendapparatuur te voldoen, moet bij het gebruik van
de apparatuur een afstand tussen de antenne van de installatie en personen van minimaal 20 cm of meer
aanwezig zijn. Een gebruik op een kleinere afstand wordt daarom niet aanbevolen.
Om storende invloeden van de elektrische eigenschappen en de afstraalkarakteristiek te vermijden, moet u er
op letten dat er zich geen andere zender op een afstand van minder dan 20 cm bevindt.
Het gebruik van de radiobesturing vereist aan de ontvangerkant een correcte programmering van de
landeninstelling. Dit is nodig om aan diverse richtlijnen, FCC, ETSI, CE te voldoen. Let hierbij op de
handleidingen bij de zender en ontvanger.
Voer vóór iedere vlucht een complete functie- en reikwijdtetest uit, om fouten in het systeem of de
programmering van het model te voorkomen.
Programmeer nooit de zender of de ontvanger tijdens het gebruik van het model.
Onderhoudsaanwijzingen
Reinig de behuizing, telescoopantenne etc. nooit met schoonmaakmiddelen, benzine, water e.d., maar uitsluitend
met een droge, zachte doek.
Componenten en accessoires
De firma GRAUPNER GmbH & Co. als fabrikant adviseert om alleen componenten en accessoires te gebruiken,
die door de firma GRAUPNER getest zijn op deugdelijkheid, functie en veiligheid en vrijgegeven zijn. De fa.
GRAUPNER neemt in dit geval de productverantwoordelijkheid over. De fa. GRAUPNER neemt geen
verantwoordelijkheid voor producten of accessoires van andere fabrikanten en kan ook niet van ieder
merkvreemd product beoordelen, of het zonder veiligheidsrisico kan worden toegepast.
Uitsluiting van aansprakelijkheid/schadevergoeding
Dit handboek dient uitsluitend informatieve doelen en kan zonder nadere aankondiging worden gewijzigd. De
firma Graupner neemt geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor fouten resp. onnauwkeurigheden die
in het informatieve deel van dit handboek zouden kunnen optreden. Zowel de toepassing van de montageinstructies en handleiding , als ook de voorwaarden en methoden voor de installatie, gebruik en onderhoud van
de radiobesturingscomponenten kunnen door de Fa. GRAUPNER niet gecontroleerd worden. Daarom neemt de
Fa. GRAUPNER geen enkele aansprakelijkheid op zich voor verliezen, schades of kosten, die resulteren uit
foutief gebruik of op welke manier dan ook daarmee samenhangen. In zoverre dit wettelijk noodzakelijk is, is de
verplichting van de Fa. GRAUPNER tot schadevergoeding , uit welke rechtsgrond dan ook, beperkt tot de
geldwaarde van de direct schadeveroorzakende producten van de Fa. GRAUPNER. Dit geldt niet, indien de Fa.
GRAUPNER volgens dwingende wettelijke eisen wegens opzet of nalatigheid onbeperkt verantwoordelijk kan
worden gesteld.
Veiligheidsaanwijzingen en behandelvoorschriften voor Nikkel-Metaal-Hydride accu’s
Zoals bij alle technisch hoogwaardige producten is het absoluut noodzakelijk om de onderstaande
veiligheidsvoorschriften en aanwijzingen op te volgen, om een lang en veilig plezier van uw accu’s te hebben.
Veiligheidsaanwijzingen
Losse cellen en accu’s zijn geen speelgoed en mogen daarom niet binnen het bereik van kinderen komen.
Vóór ieder gebruik de toestand van de accu’s controleren. Defecte of beschadigde cellen/accu’s niet meer
gebruiken.
Cellen/accu’s mogen alleen gebruikt worden binnen de grenzen, zoals deze voor het accutype zijn
gespecificeerd.
Accu’s/cellen niet verhitten, verbranden, kortsluiten of met een te hoge of verkeerd aangesloten stroom
laden.
Accu’s van parallel geschakelde cellen, combinaties van oude en nieuwe cellen, cellen van verschillend
fabricaat, formaat, capaciteit, fabrikant, merken of cellentype mogen niet worden gebruikt.
In apparaten ingebouwde accu’s uit het apparaat verwijderen, wanneer deze niet wordt gebruikt. Apparaten na
het gebruik uitzetten, om een te diep ontladen te voorkomen. Accu’s altijd op tijd opladen.
De te laden accu moet tijdens het laadproces op een onbrandbare, hittebestendige en niet geleidende
ondergrond leggen! Hou ook brandbare of licht ontvlambare stoffen ut de buurt van de laadopstelling.
Accu’s mogen alleen onder toezicht worden opgeladen. De voor het celtype aangegeven maximale
snellaadstroom mag niet worden overschreden.
Wanneer de accu tijdens het laden warmer wordt dan 60 ºC moet het laden direct worden afgebroken en de
accu afkoelen tot ca. 30 ºC.
Nooit reeds geladen, hete of niet geheel lege accu’s opladen.
Wijzig niets aan de accu’s. Nooit direct aan de accu’s solderen of lassen.
Bij een foutief gebruik bestaat brand- of explosiegevaar. Accu’s kunnen ook bijtende zuren bevatten. Geschikte
blusmiddelen zijn een blusdeken, CO2 brandblusser of zand.
Vrijkomend elektrolyt is bijtend, niet in contact laten komen met handen of ogen. In geval van nood direct met
veel water uitspoelen en een arts raadplegen.
De ventielopeningen van de cellen mogen nooit geblokkeerd of gedicht worden, bv. door soldeertin. Bij het
solderen mag de soldeertemperatuur van max. 220 ºC niet langer dan 20 sec. worden toegepast.
Om een vervorming te voorkomen mag er geen grote mechanische druk plaatsvinden.
Bij een eventueel overladen van de accu’s las volgt te werk gaan:
Maak de accu gewoon los en leg deze op een onbrandbare ondergrond (bv. steen) totdat hij afgekoeld is. Hou
de accu nooit in de hand, om het risico van een explosie te vermijden.
Let op de voorschriften voor het laden en ontladen van de accu’s.
Algemene aanwijzingen
De capaciteit van uw accu wordt met elke lading/ontlading kleiner. Ook het gedurende langere tijd opslaan kan
leiden tot een vermindering van de capaciteit van de accu.
Accu’s opslaan
Een opslaan gedurende langere tijd moet alleen plaatsvinden in een niet geheel ontladen toestand in een droge
ruimte bij een temperatuur van +5 ºC tot +25 ºC. De celspanning moet bij een opslaan van 4 weken niet onder
1,2V komen.
Balanceren van de individuele accucellen
Om nieuwe cellen te balanceren deze via de zogenaamde normale lading naar de maximale laadtoestand
brengen. Als vuistregel geldt in dit geval dat een lege accu 12 uur lang met een stroom van één tiende van de
opgedrukte capaciteit geladen wordt (“1/10C”-methode). De cellen zijn dan allemaal even vol. Een dergelijk
balanceren dient bij elke 10
levensduur maximaal is.
Wanneer u de mogelijkheid heeft om cellen individueel te laden moet u deze optie bij elke lading benutten.
Verder moet het accupack tot een individuele celspanning van 0,9 V per cel worden ontladen. Dit is bijv. bij het
in de zender gebruikte pack van 4 cellen een ontlaad-eindspanning van 3,6 V.
e
lading herhaald te worden, zodat de cellen op elkaar afgestemd blijven en de
Lading
Laden is alleen toegestaan met de gespecificeerde stromen, laadtijden, temperatuurgrenzen en onder
voortdurend toezicht. Wanneer u niet over een geschikt snellaad-apparaat beschikt waarvan de laadstroom
precies kan worden ingesteld moet de accu via de normale lading volgens de 1/10 C-methode worden geladen,
zie voorbeeld hierboven.
Zenderaccu’s moeten vanwege de verschillende laadtoestanden van de cellen altijd, indien mogelijk, met
1/10 C worden geladen. De laadstroom mag echter nooit groter zijn dan de waarde die in de handleiding
van de zender wordt genoemd!
Snellading
Uw laadapparaat deze mogelijkheid heeft moet u de Deltapeak-afschakelspanning op 5 mV per cel instellen.
De meeste laadapparaten zijn echter vast op 15 … 20 mV per cel ingesteld en kunnen daardoor zowel voor NiCd-accu’s als voor Ni-MH-accu’s worden gebruikt. Raadpleeg in geval van twijfel de handleiding of informeer bij
uw winkelier, of uw apparaat geschikt is voor Ni-MH-accu’s. In geval van twijfel laadt u de accu’s met de helft
van de aangegeven maximale laadstroom.
Ontlading
Alle door Graupner en GM-Racing verkochte accu’s zijn, afhankelijk van het accutype, geschikt voor een
maximale stroombelasting van 6 … 13 C (let op de specificaties van de fabrikant!). Hoe hoger de belasting, des te
lager is de levensduur.
Gebruik de accu tot het vermogen minder wordt resp. de waarschuwing voor onderspanning klinkt.
Let op: de celspanning mag bij een langer opslaan niet onder de 1,2 V komen. Eventueel moet u de accu vóór
het opslaan opladen.
Reflexladen en ook laad-/ontlaadprogramma’s verkorten de levensduur van de accu’s onnodig en moeten
alleen worden gebruikt om de accucellen te controleren of oude cellen “nieuw leven in te blazen”. Ook het
laden/ontladen van een accu voor gebruik heeft geen zin, behalve wanneer u de kwaliteit ervan wilt checken.
Verwijderen van opgebruikte batterijen en accu’s
Elke consument is wettelijk verplicht om alle verbruikte batterijen resp. accu’s weer in te leveren. Een verwijdering
via het huisvuil is verboden. Oude batterijen en accu’s kunnen gratis bij depots van de gemeente, bij onze
handelaren en overal, waar batterijen en accu’s worden verkocht weer ingeleverd worden. U kunt de door ons
geleverde accu’s na gebruik, maar wel voldoende gefrankeerd weer terugsturen naar het volgende adres:
Graupner GmbH & Co. KG
Service: gebruikte accu’s
HeNriettenstr. 94 – 96
D-73230 Kirchheim unter Teck
Het verantwoord verwijderen van accu’s is een bijdrage aan de bescherming van het milieu!
Voorzichtig:
Beschadigde accu’s moeten soms speciaal worden ingepakt bij verzending, omdat ze soms heel giftig zijn!!!!
MX-20 HoTT radiobesturingstechnologie van de nieuwste generatie
HoTT (Hopping Telemetry Transmission) is de synthese van knowhow, engineering en wereldwijde tests door
professionele piloten op het 2,4-GHz-gebied en bidirectionale communicatie tussen zender en ontvanger via een
in de ontvanger geïntegreerd terugkoppelingskanaal .
Gebaseerd op de al in 1997 geïntroduceerde Graupner/JR-computer-radiobesturingsset MC-24werd de
radiobesturingsset MX-20 HoTT speciaal voor de gevorderde RC-piloot ontwikkeld. Alle gangbare modeltypen
kunnen probleemloos met de MX-20 HoTT worden gebruikt, of dit nu vliegtuig-, helikopter-, scheeps- of
automodellen zijn. Met name bij vliegtuig- en helikoptermodellen zijn er vaak gecompliceerde mixerfuncties voor
de roerkleppen resp. de tuimelschijffuncties nodig. Dankzij de computertechnologie kunnen de verschillende
mogelijkheden met een “druk op den knop” geactiveerd worden. Kies alleen in het programma van de MX-20
HoTT het desbetreffende modeltype uit, en de software stelt alle benodigde mixer- en koppelfuncties automatisch
ter beschikking. In de zender zijn daarom geen aparte modulen voor de realisatie van complexe mixerfuncties
meer nodig, en in het model vervallen alle mechanische mixerconstructies. De MX-20 HoTT biedt een maximum
aan veiligheid en betrouwbaarheid.
De software is duidelijk gestructureerd. Qua functie samenhangende opties zijn inhoudelijk overzichtelijk en
eenvoudig georganiseerd.
24 modelgeheugenplaatsen biedt de MX-20 HoTT. In iedere modelgeheugenplaats kunnen ook nog vliegfasenspecifieke instellingen worden vastgelegd, die het u mogelijk maken om bijvoorbeeld verschillende parameters
voor verschillende vliegtaken via een “druk op de knop” op te roepen.
Het grote grafische display maakt een overzichtelijke en eenvoudige bediening mogelijk. De grafische weergave
van de mixers enz. is buitengewoon duidelijk.
De beginner raakt door de duidelijke en overzichtelijke programmastructuur snel vertrouwd met de verschillende
functies. Met de links en rechts van het contrastrijke display geplaatste touch-toetsen voert de gebruiker zijn
instellingen in en leert zo heel snel om alle opties die voor zijn radiobestuurde model nodig zijn te benutten.
Het Graupner HoTT protocol maakt het theoretisch mogelijk om met meer dan 200 modellen tegelijkertijd te
gebruiken. Vanwege het toegestane radiotechnische gebruik van de 2,4-GHz-ISM-band zal dit aantal in de
praktijk echter aanzienlijk geringer zijn. In de regel zal het aantal modellen dat tegelijkertijd gebruikt kan worden
toch groter zijn dan bij de conventionele 35-/40-MHz-frequenties. De limiterende factor vormt echter –zoals dat
altijd al het geval was- de afmetingen van de ter beschikking staande (lucht-)ruimte. Het feit dat er geen
afspraken over de frequenties meer nodig zijn is echter bij een onoverzichtelijk terrein, zoals dat bv. bij
hellingvliegen nogal eens voorkomt, een enorme veiligheidswinst.
Het geïntegreerde telemetrie-menu maakt het mogelijk om eenvoudig gegevens te verzamelen en de HoTTontvanger te programmeren. Op deze manier kunnen bijvoorbeeld ontvangeruitgangen worden gemappt,
stuurfuncties over meerdere servo’s worden verdeeld en ook uitslagen en draairichtingen van de servo’s op
elkaar worden afgestemd.
In dit handboek wordt ieder menu uitvoerig beschreven. Tips, veel aanwijzingen en programmeervoorbeelden
vullen de beschrijvingen aan, net als de uitleg van modelbouwspecifiek jargon zoals stuurelement of Dual Rate,
Butterfly enz. In het aanhangsel vindt u verdere informatie over het HoTT-systeem. Het handboek wordt
afgesloten met de conformiteitverklaring en het garantiebewijs van de zender.
Let op de veiligheidsaanwijzingen en technische voorschriften. Lees de handleiding aandachtig door en test alle
functies vóór gebruik door de servo’s aan de ontvanger aan te sluiten, die u bij de set Best.-nr. 33124 aantreft. Let
daarbij wel op de aanwijzingen op bladzijde 20. Zo leert u in een korte tijd de belangrijkste bedieningsstappen en
functies van de MX-20 HoTT kennen.
Ga op een verantwoorde wijze met uw radiobestuurde model om, zodat u uzelf en anderen niet in gevaar brengt.
Het Graupner-team wenst u veel plezier en succes toe met uw MX-20
generatie.
Hoge betrouwbaarheid van de Graupner HoTT-technologie door bidirectionale communicatie tussen
zender en ontvanger met geïntegreerde telemetrie, gesproken aanwijzingen, uitgang voor koptelefoon en
ultrasnelle reactietijden.
Programmering door vereenvoudigde programmeertechniek met touch-toetsen.
Contrastrijk, 8-regelig blauw verlicht grafisch display voor de perfecte weergave van alle instelparameters
en telemetrie-data. Opslag van de telemetrie-data op een micro-SD-geheugenkaart. Geïntegreerde RealTime-Clock.
Met 12-Bit/4096 staps-kanaalsignaal voor extreem gevoelig stuurgedrag.
USB-aansluiting voor het uitlezen en opslaan van modelgeheugens en Firmware-updates.
Microcomputer-radiobesturingsyteem met moderne 2,4 GHz Graupner HoTT-technologie
Bidirectionale communicatie tussen zender en ontvanger
5 verschillende talen: Duits, Engels, Frans, later Italiaans en Spaans via software-update mogelijk
Ultrasnelle reactietijden door directe en betrouwbare transfer van de data van de hoofdprocessor naar de 2.4-
GHz-HF-module. Geen extra vertraging door omwegen via een moduleprocessor.
Telemetrie-menu voor de weergave van telemetrie-data en de programmering van de als optie aan te sluiten
sensoren en ontvangeruitgangen
Door telemetrie-display talrijke programmeer- en actuele gegevens direct op het display van de zender
zichtbaar
Gesproken aanwijzingen via vrij te programmeren schakelaars op te roepen
Servo-cyclustijden voor digitale servo’s van 10 ms naar keuze
Korte antenne, omklapbaar
Bediening en programmering gebaseerd op de beproefde concepten van MC-19 tot MC-24
Contrastrijk blauw verlicht grafisch display biedt een perfecte controle van de instelparameters zoals
bijvoorbeeld modeltype, modelgeheugen, klokken en de accuspanning
Functie-encoder met 2 touch-toetsen voor een eenvoudige programmering en exacte instelling
Key-Lock functie tegen abusievelijk bedienen
7 vliegfasen programmeerbaar
24 modelgeheugens met opslag van alle modelspecifieke programma- en instelparameters
7 schakelaars (2 drie-standen-schakelaars, 3 twee-standen-schakelaars en 2 druktoetsen) en 3 digitale
elementen al ingebouwd en vrij te gebruiken
Vrije toewijzing van alle schakelaars aan schakelfuncties door eenvoudig omzetten van de gewenste
schakelaar
Eenvoudige programmering van de omschakeling tussen motor en rem op K1-knuppel voor elektrozwever
Interne Realtime klok om alle logbestanden van een tijd te voorzien
Back-upbatterij CR2032 voor de interne klok, zelf te vervangen
Modern Back-upsysteem voor de modelgeheugens zonder lithiumbatterij
12 stuurfuncties met vereenvoudigde toewijzing van bedieningselementen voor extra functies, zoals
schakelaars en proportionele stuurelementen maken een hoog bedieningscomfort mogelijk
Comfort-mode-selector voor het eenvoudig omschakelen van de stuurknuppelmodus 1… 4 (gas links/rechts
enz.). Alle bijbehorende instellingen worden automatisch meegenomen
Grafische servo-positieaanduiding voor een snel, eenvoudig overzicht en voor het testen van de servo-
uitslagen
Verwisselen van ontvangeruitgangen
Omvangrijke programma’s voor vliegtuig- en helikoptermodellen:
Vleugelmenu voor 1 rolr., 2 rolr, 2 rolr.+ 1,2 en 4 welfkl., ook 4 rolr.+ 2 en 4 welfkl., V-staart, Delta/staartloos, 2
hoogteroerservo’s
Vleugelmix: rolr.diff, welfkl.diff., rolr.→ richtingsr., rolr.→ welfkl., rem → hoogter., rem → welfkl., rem → rolr.,
hoogter. → welfkl., hoogter. → rolr., welfkl. → hoogter., welfkl. → rolr. en diff. reductie
Heli-menu voor: 1-, 2-, 3-, en 4-puntsaansturing (1 sv, 2sv, 3sv (2 roll), 3 sv (140°), 3sv (2 nick), 4sv (90°))
16 vrije mixers, daarvan 8 lineaire mixers, 4 curvenmixers en 4 kruismixers
Tuimelschijf-limiter
Servo-verstelling +/-150% voor alle servo-uitgangen, apart instelbaar per kant (Single Side Servo Throw)
Sub-trim met een bereik van ±125 % voor het instellen van de middenpositie van alle servo’s
Servo-Reverse (servo-omkeer) voor alle servo’s programmeerbaar
Tweevoudig DUAL RATE/EXPO-systeem per vliegfase apart in te stellen, omschakelbaar tijdens het vliegen
Stopwatches/Countdown-timer met alarmfunktie
Kopieerfunctie voor modelgeheugens
Ingebouwde DSC-bus voor het aansluiten van vliegsimulatoren of een leraar-/leerling-systeem
In een latere update volgt:
Voith-Schneider-limiter, werkt zoals een tuimelschijfbegrenzing
Door Sequenzer, bv. voor het automatisch uitdraaien van landingsgestel of inklapbare aandrijving met
tijdssturing
Nautic-programma
Algemene HoTT-kenmerken
Maximale storingsongevoeligheid door optimale frequentiehopping en bredere kanaalspreiding
Intelligente data-overdracht met correctiefunctie
Telemetrie-gegevens in Real-Time
Meer dan 200 systemen tegelijkertijd te gebruiken
Klaar voor de toekomst door USB-poort voor software-updates
Eenvoudig en extreem snel binden van zender en ontvanger
Binden van meerdere ontvangers per model in parallelle modus mogelijk
Extreem snel re-binding ook bij maximale afstand’
Reikwijdte test- en waarschuwingsfunctie
Waarschuwing op display bij te lage ontvangeraccu-spanning
Extreem breed bereik w.b. de bedrijfsspanning van 3,6 V tot 8,4 V (werkend tot 2,5 V)
Fail Safe
Vrije kanaaltoewijzing (Channel Mapping), mixerfuncties en alle servo-instellingen kunnen in het telemetrie-
menu geprogrammeerd worden
Tot max. 4 servo’s kunnen als blok met een servo-cyclustijd van 10 ms tegelijkertijd worden aangestuurd (alleen
digitale servo’s!)
De set Best.-nr. 33124 bevat:
Microcomputer-zender MX-20 HoTT met ingebouwde NiMH-zenderaccu 4NH-2000 RX RTU plat (wijzigingen
voorbehouden), stekker-laadapparaat en bidirectionale Graupner ontvanger GR-24 HoTT.
Aanbevolen laadapparaten (toebehoren)
Best.-Nr. Aanduiding aansluiting
220V
aansluiting
12V
geschikt
voor
laadkabel
geïntegreerd
volgende
accutypen
NiCd
NiMH
LiPo
loodaccu
Voor het opladen is tevens voor de zender de laadkabel Best.-Nr. 3022 en voor de ontvangeraccu de laadkabel Best.-Nr. 3021
nodig. Meer laadapparaten en details hierbij vindt u in de Graupner hoofdcatalogus FS en op Internet onder www.graupner.de.
Stroomverbruik ca. 70 mA
Frequentieband 2,4 … 2,4835 GHz
modulatie FHSS
Antenne Diversity-antennes, 2 x ca. 145 mm lang, ca.
aan te sluiten servo’s 12
aan te sluiten sensoren 1
Temperatuurbereik ca. -10º … +55 ºC
Afmetingen ca. 46 x 31 x 14 mm
Gewicht ca. 16 g
*De opgave voor de toegestane bedrijfsspanning geldt alleen voor de ontvanger! Let er in dit verband op dat de
ingangsspanning van de ontvanger ongeregeld aan de servo-aansluitingen wordt doorgegeven, terwijl de toegestane spanning
voor de meeste servo’s, toerenregelaars, gyro’s enz. maar 4,8 tot 6 Volt bedraagt!
Meer toebehoren zie aanhangsel of op Internet onder www.graupner.de . Vraag ook bij uw detailhandelaar, deze
helpt u graag verder.
115 mm gekapseld en ca. 30 mm actief
Gebruiksaanwijzingen
Stroomvoorziening van de zender
De zender MX-20 HoTT is standaard voorzien van een oplaadbare NiMH-accu 4NH-2000 RX RTU (Best.-Nr.
2498.4FBEC) met hoge capaciteit. (Wijzigingen voorbehouden.) De standaard ingebouwde accu is echter bij
levering nog niet opgeladen. De spanning van de zenderaccu kan tijdens het zenden op het LCD-display
gecontroleerd worden. Bij het onderschrijden van een in de regel “waarschuwingsdrempel accu” van het menu
“algemene instellingen”, bladzijde 226, instelbare spanning klinkt een akoestisch waarschuwingssignaal en op
het display verschijnt de melding
Accu moet
geladen worden
Uiterlijk op dat moment moet u direct stoppen met zenden en de accu weer opladen!
Aanwijzing:
Let ook op de instelling van het juiste accutype in het menu “algemene instellingen”, bladzijde 224! Standaard
moet NiMH ingesteld zijn.
Laden van de zenderaccu
De oplaadbare NiMH-zenderaccu kan via de aan de rechterkant van de zender aangebrachte laadaansluiting met
de meegeleverde oplader (Best.-Nr. 33116.2) worden opgeladen.
Als vuistregel geldt dat een lege accu 12 uur met een stroom in de hoogte van één tiende van de opgedrukte
capaciteit wordt opgeladen. In het geval van de standaard zenderaccu en de meegeleverde oplader zijn dat 200
mA. U moet er wel zelf voor zorgen dat het laadproces op de juiste tijd wordt beëindigd…
De zender moet tijdens het hele laadproces op “OFF” (UIT) gezet zijn. Nooit de zender, zolang deze nog met het
laadapparaat verbonden is, aanzetten! Ook een heel korte onderbreking van het laadproces kan de laadspanning
dusdanig laten stijgen, dat de zender door overspanning direct beschadigd wordt. Let u daarom ook op een veilig
en goed contact van alle stekkerverbindingen.
Polariteit van de MX-20 HoTT-laadbus
De laadkabels van andere fabrikanten, die zich op de markt bevinden, hebben vaak een andere polariteit.
Gebruik daarom alleen de originele GRAUPNER-laadkabel met het Best.-Nr. 3022.
Laden met automatische laadapparaten
De laadbus van de zender is weliswaar beschermd tegen foutieve poling, maar kan met geschikte apparaten
toch worden gebruikt om de accu snel te laden.
Stel eventueel uw snellaadapparaat volgens de handleiding in op een Delta-Peak spanningsverschil van 10 mV
… 20 mV of vergelijkbaar, zodat deze geschikt is voor het laden van Ni-MH-cellen.
Verbindt u eerst de bananenstekkers met het laadapparaat en steekt u daarna het andere einde van de
laadkabel in de laadbus van de zender. Verbind nooit de blanke uiteinden van een aangesloten laadkabelaansluitstekker met elkaar! Om schade aan de zender te vermijden mag de laadstroom in principe 1 A niet
overschrijden. Begrens eventueel de stroom op het laadapparaat.
Losnemen van de zenderaccu
Voor het uitnemen van de zenderaccu eerst het deksel van de accuschacht op de achterkant van de zender
ontzekeren en losmaken:.
De accu verwijderen en daarna de stekker losmaken door voorzichtig aan de stroomkabel te trekken.
Inleggen van de zenderaccu
Hou de stekker van de zenderaccu zó, dat de zwarte resp. bruine kabel naar de kant van de antenne en de lege
bus van de accustekker naar de onderkant wijzen en schuif dan de accu-aansluiting in de richting van de print op
de drie aangebrachte stiften. (De accu-aansluiting is door twee afgeschuinde kanten beschermd tegen foutief
bevestigen, zie afbeelding.)
p
Leg daarna de accu in het vak en sluit het deksel.
olariteit zenderaccu-stekker
Accu-bedrijfstijd op het display links onderaan
Deze klok toont de cumulatieve bedrijfstijd van de zender sinds de laatste keer dat de accu werd opgeladen.
Deze klok wordt automatisch naar de waarde “0:00” teruggezet, zodra bij opnieuw aanzetten van de zender, bv.
na het opladen, merkbaar hoger is dan eerst.
Lithiumbatterij CR 2032
Op de print van de zender bevindt zich links een houder met een verwisselbare Lithiumbatterij van het type CR
2032:
Deze batterij dient als bescherming tegen het verlies van datum en kloktijd bij een stroomuitval van de zender,
bijvoorbeeld tijdens het wisselen van de accu.
Stroomvoorziening van de ontvanger
Voor de stroomvoorziening van de ontvanger kunt u kiezen uit diverse 4- en 5-cellige NiMH-accu’s met
verschillende capaciteit. Bij een gebruik van digitale servo’s adviseren we om een 5-cellige accu (6 V) van
voldoende capaciteit te nemen. In het geval van een gemengd gebruik van analoge- en digitale servo’s moet u in
ieder geval op de toegestane spanning van de servo’s letten. Voor een gestabiliseerde en instelbare
stroomvoorziening van de ontvanger met 1 of 2 accu’s zorgt bv. de PRX-eenheid Best.-Nr. 4136, zie aanhangsel.
Gebruik uit veiligheidsredenen geen batterijhouders en geen droge batterijen.
De spanning van de stroomvoorziening aan boord wordt tijdens het gebruik weergegeven op het display rechts
onder:
In het telemetrie-menu, bladzijde 217, kan een waarschuwingsdrempel worden ingesteld, zodat er een optisch en
akoestisch alarm afgaat wanneer de accuspanning onder een bepaalde waarde, standaard 3,8 V, komt.
Controleert u desondanks de toestand van de accu’s regelmatig. Wacht niet met het laden van de accu’s
tot het alarm klinkt.
Aanwijzing:
Een totaaloverzicht van accu’s, laadapparaten en meetapparatuur voor het testen van stroombronnen vindt u in
de GRAUPNER hoofdcatalogus FS resp. op Internet onder www.graupner.de
Laden van de ontvangeraccu
De laadkabel Best.-Nr. 3021 kan voor het laden direct met de ontvangeraccu verbonden worden. Is de accu in het
model aangesloten via de stroomvoorzieningskabel Best.-Nr. 3046, 3934, 3934.1 resp. 3934.3, dan vindt het
laden plaats via de in de schakelaar geïntegreerde laadbus resp. de aparte laadaansluiting. De schakelaar van de
stroomvoorzieningskabel moet tijdens het laden op “UIT” staan.
p
olariteit zenderaccu-stekker
Algemene aanwijzingen bij het laden
Houdt u zich steeds aan de laadaanwijzingen van de laadapparaat- en accufabrikant.
Let op de maximaal toegestane laadstroom van de accufabrikant. Om schade aan de zender te
voorkomen, mag de laadstroom echter normaal gesproken 1 A niet overschrijden! Begrenst u indien
nodig de laadstroom aan het laadapparaat.
Moet de zenderaccu toch met meer dan 1 A worden geladen, dan moet deze in ieder geval buiten de
zender worden geladen. Anders riskeert u een beschadigen van de zenderprint door overbelasting van
de contactbanen en/of een oververhitting van de accu.
Voer een aantal proefladingen uit, om de afschakelautomaat van het laadapparaat uit te proberen. Dit
geldt vooral, wanneer u de standaard ingebouwde NiMH-accu met een automatisch laadapparaat voor
NiCd-accu’s wilt opladen. Pas eventueel de Delta-Peak-afschakelspanning aan, in zoverre het
toegepaste laadapparaat over deze functie beschikt.
Voer geen accu-ontladingen of accu-onderhoudsprogramma’s uit via de laadbus! De laadbus is voor
deze toepassing niet geschikt!
Altijd eerst de laadkabel met het laadapparaat verbinden, dan pas met de ontvanger- of zenderaccu. Zo
voorkomt u een onbedoelde kortsluiting met de blanke uiteinden van de laadkabel-stekker.
Bij een sterke warmteontwikkeling de toestand van de accu controleren, deze eventueel vervangen of de
laadstroom verkleinen.
Laat u de accu’s tijdens het laden nooit zonder toezicht.
Let op de veiligheidsaanwijzingen en voorschriften op bladzijde 8.
Lengteverstelling van de stuurknuppels
Beide stuurknuppels kunnen traploos in de lengte worden versteld, om het sturen aan de gewoonte van de piloot
aan te kunnen passen.
Hou de onderste helft van de geribbelde greep vast en maak door te draaien het bovenste deel los:
Nu door omhoog- resp. naar beneden draaien de stuurknuppel verlengen of verkorten. Daarna de greep weer
bevestigen door het onderste en bovenste gedeelte tegen elkaar in te draaien.
Zenderbehuizing openen
Lees zorgvuldig deze aanwijzingen, voordat u de zender opent. Wanneer u onervaren bent, adviseren we u om
de hieronder beschreven handelingen door de Graupner-servicedienst te laten uitvoeren.
De zender moet alleen in de volgende gevallen worden geopend:
als een neutraliserende stuurknuppel naar niet-neutraliserend of een niet-neutraliserende stuurknuppel
naar neutraliserend moet worden omgebouwd
voor het instellen van de veerkracht van een stuurknuppel
Vóór het openen van de behuizing de zender uitzetten (Power-schakelaar op “OFF”).
Open het accucompartiment en maak, zoals op de vorige bladzijden beschreven, de zenderaccu en de eventuele
micro-SD-kaart los.
Schroef de aan de achterzijde van de zender aangebrachte zes schroeven los met een kruiskopschroevendraaier
maat PH1, zie afbeelding:
plaatsing van de behuizingschroeven
Hou de beide behuizingdelen met de hand samen en laat deze 6 schroeven uit de zender vallen door deze eerst
om te draaien. Pak de onderste schaal nu voorzichtig op en klap deze naar rechts om, net zoals u een boek
opent.
LET OP:
Twee meeraderige kabels verbinden de onderste schaal met de elektronica in de bovenste schaal. Deze
verbinding mag in geen geval beschadigd worden!
Belangrijke aanwijzingen:
Bij het sluiten van de zender moet u er op letten, dat…
Verander nooit wat aan de schakeling, omdat daardoor de garantie en ook de zendvergunning
vervalt.
Raak nooit de printen met metalen voorwerpen aan. Raak ook geen contacten met de vingers
aan.
Zet de zender nooit aan, wanneer de behuizing geopend is!
… er geen kabels bij het samenvoegen van de schalen beklemd raken.
… de beide delen van de behuizing goed op elkaar passen. Nooit de beide delen met geweld
samendrukken.
Draai de schroeven van de behuizing met gevoel in de al bestaande schroefdraadopeningen, zodat deze
niet uitscheuren.
… u de accu weer aansluit.
omklapbare antenne
stelschroeven terugveerkracht stuurknuppels
neutralisatieschroef
neutralisatieschroef
remveren remveren
afstelschroeven afstelschroeven
rechter knuppelaggregaat linker knuppelaggregaat
laadbus
zenderprint niet aanraken!
verwisselbare Lithiumbatterij
CR 2032 als back-upbatterij slot voor geheugenkaart
voor de geïntegreerde klok
Omzetten van de kruisknuppels
neutralisering
Indien gewenst kan zowel de linker als de rechter stuurknuppel van neutraliserend naar niet-neutraliserend
worden omgebouwd: zender zoals hierboven beschreven openen.
Voor het wisselen van de standaardinstelling van de stuurknuppel lokaliseert u op de volgende afbeelding de hier
wit omcirkelde schroef van de linker knuppelaggregaat.
Aanwijzing:
De rechter knuppelaggregaat is in spiegelbeeld opgebouwd, zodat hier de bewuste schroef rechts onder het
midden zit.
Draai nu de schroef in totdat de desbetreffende stuurknuppel van aanslag tot aanslag vrij beweegbaar is resp.
draai de schroef uit, totdat de stuurknuppel weer zelfneutraliserend is.
Remveer en ratel
Met de buitenste van de beide schroeven (zie afbeelding hieronder) stelt u de remkracht en met de binnenste de
kracht van de ratel van de desbetreffende stuurknuppel:
Aanwijzing:
De rechter knuppelaggregaat is in spiegelbeeld opgebouwd, zodat hier de bewuste schroeven links boven te
vinden zijn.
Terugstelkracht van de stuurknuppel
De veerkracht van de stuurknuppels kan ingesteld worden op de gewoonten van de piloot. Het afstelsysteem
bevindt zich naast de neutralisatieveren, zie volgende afbeeldingen. Door het verdraaien van de desbetreffende
instelschroef met een (kruiskop)-schroevendraaier kan de gewenste veerkracht worden ingesteld.
draaien naar rechts = harder terugstellen
draaien naar links = soepeler terugstellen
Aanwijzing:
De rechter knuppelaggregaat is in spiegelbeeld opgebouwd, zodat hier de bewuste schroeven rechts van het
midden zitten.
Zenderbeschrijving
Bedieningselementen van de zender
Bevestigen van de omhangriem voor de zender
Aan de bovenkant van de MX-20 HoTT-zender vindt u een bevestigingsoog, zie afbeelding rechts, waaraan
u een draagriem kunt bevestigen. Dit punt is dusdanig aangebracht dat de zender optimaal uitgebalanceerd is
wanneer deze aan de riem hangt.
Best.-Nr. 1121 Omhangriem, 20 mm breed
Best.-Nr. 70 Omhangriem, 30 mm breed
Centrale status-LED
Antenne met knik- en draaigewricht Oog voor draagriem
Belangrijke aanwijzing:
Bij levering van de zender kunnen aan de ontvanger aangesloten servo’s etc. alleen maar via de beide knuppels
worden bediend. Alle andere bedieningselementen (CTRL 6 … 8, SW 1 … 9) zijn voor de flexibiliteit softwarematig “vrij” en kunnen zo, zoals o.a. in het menu “instelling stuurelement” op bladzijde 96 (vleugelmodellen)
resp. bladzijde 100 (heli-modellen) beschreven wordt, aan de persoonlijke wensen en eisen worden toegewezen.
Data-poort voor aansluiting Smart-Box Aansluiting oor- resp. koptelefoon
Best.-Nr. 33700
DSC-bus voor de aansluiting van Vijfpolige mini-USB-poort voor de
vliegsimulatoren en leraar-/leerling- aansluiting van de zender aan een
gebruik PC
Behuizingschroef Behuizingschroef
Laadbus voor zenderaccu
Behuizingschroef Behuizingschroef
Behuizingschroef Behuizingschroef
Aansluiting koptelefoon
De middelste bus aan de onderste rand van het typeplaatje op de achterkant is bedoeld voor de aansluiting van
een standaard oor- of koptelefoon met een 3,5 mm Cinch-stekker. (Niet in de set inbegrepen.)
Via deze aansluiting worden naast hoorbare signalen van de zender de eventuele met het telemetrie-menu
verbonden signalen en berichten doorgegeven. Standaard zijn deze berichten in het Duits. Nadere informatie
vindt u onder “Berichten” in het gedeelte “VERBORGEN MODUS” vanaf bladzijde 28 en “Telemetrie” vanaf
bladzijde 208.
Het volume van de hoofdtelefoonaansluiting kan in de regel “volume berichten” van het menu “Algemene
instellingen”, bladzijde 227, worden aangepast.
Mini-USB-poort
Via deze aansluiting wordt eventueel een verbinding met een PC met een Windows-besturingssysteem XP, Vista
of 7 gemaakt. De noodzakelijke software voor de PC zoals de benodigde USB-driver vindt u op de
downloadpagina onder www.graupner.de bij het desbetreffende product. Na de installatie van de benodigde
software kan dan via deze verbinding indien gewenst een upgrade van de zender plaatsvinden en/of de kloktijd
en datum ingesteld worden.
Data-poort
Voor de aansluiting van de als accessoire leverbare Smart-Box Best.-Nr. 33700.
Nadere informatie over de Smart-Box vindt u in de Graupner hoofdcatalogus FS en op Internet onder
www.graupner.de
bij het desbetreffende product.
DSC
Direct Servo Control
De afkorting “DSC” bestaat uit de beginletters van de oorspronkelijke functie “Direct Servo Control”. Bij het HoTTsysteem is echter een “directe servo-controle” via een diagnosekabel uit technische oorzaken niet meer mogelijk.
De standaard tweepolige DSC-bus in de zender MX-20 HoTT dient als leraar- of leerling-aansluiting en als
aansluitpoort voor vliegsimulatoren.
Voor een correcte DSC-verbinding moet u op deze punten letten:
1. Pas eventueel de menu’s aan. Voor het aanpassen van de zender MX-20 HoTT aan een leraar-
/leerling-systeem zie bladzijde 198 en verder.
2. Laat de aan-/uit-schakelaar van de zender MX-20 HoTT zowel bij gebruik van een vliegsimulator als bij
leraar-/leerling-toepassingen altijd op “UIT”, want alleen in deze positie vindt er na het bevestigen van
de DSC-kabel geen HF-afstraling vanuit de zendmodule plaats. Tegelijkertijd is de stroomopname van
de zender ook iets geringer. De centrale status-LED moet nu constant rood branden en in het
basisdisplay van de zender moeten rechts onder de “middelste” klok de letters “DSC” zichtbaar worden.
De aanduiding van de telemetriesymbolen zijn niet te zien. Daarmee is de zender klaar voor gebruik.
Wanneer de MX-20 HoTT de leraarzender is moet echter vóór het insteken van de kabel de zender
worden aangezet.
3. Verbind nu het andere uiteinde van de kabel met de gewenste apparatuur, let daarbij op de handleiding
daarvan.
Belangrijk:
Let er op dat alle stekkers stevig zijn aangebracht.
Aanwijzing bij vliegsimulatoren:
Omdat er zoveel verschillende vliegsimulatoren op de markt zijn is het goed mogelijk, dat de toewijzing van de
contacten in de stekker of in de DSC-module door de GRAUPNER-servicedienst moeten worden aangepast.
Opslag van gegevens
Kaartslot
micro-SD en micro-SDHC
Na het verwijderen van het deksel van het accuvak van de uitgeschakelde zender MX-20 HoTT en het
verwijderen van de zenderaccu is aan de rechter zijkant van het vak de kaardschacht voor geheugenkaarten van
het type micro-SD en micro-SDHC toegankelijk:
Alle standaard micro-SD geheugenkaarten tot maximaal 2 GB en micro-SDHC kaarten tot 32 GB kunnen worden
gebruikt. Wij adviseren het gebruik van geheugenkaarten met maximaal 4 GB, omdat dit voor normale
toepassingen meer dan voldoende is.
De geheugenkaart die u in de zender wilt gebruiken wordt, zoals bekend bij mobiele telefoons en digitale
camera’s, met de contacten naar boven, naar de achterkant wijzend in de schacht geschoven en vergrendeld. Na
het inleggen van de accu en het sluiten van het accuvak kan de zender weer aangezet worden. Als aanduiding
van de ingebrachte geheugenkaart verschijnt in het basisdisplay het symbool van een geheugenkaart:
Aanwijzing:
Verwijder een eventueel ingebrachte SD-kaart uit de zender VOORDAT u de achterkant van de zenderbehuizing
losmaakt. Anders bestaat het risico dat u de geheugenkaart beschadigt.
Data-verzameling /-opslag
De dataopslag op de SD-kaart is gekoppeld aan de klok van de vliegtijd: wanneer deze wordt gestart start ook –
wanneer er zich een geschikte SD-kaart in de zender bevindt en er een telemetrie-verbinding met de ontvanger is
- de opslag van gegevens en deze stopt weer, zodra de vliegtijd-klok wordt stilgezet. Gestart en gestopt wordt de
vliegtijd-klok zoals beschreven in het onderdeel “Klokken (Algemene)” op bladzijde 138.
Parallel aan de dataverzameling knippert het symbool voor de geheugenkaart permanent in een langzaam ritme.
Het schrijven van data op de geheugenkaart wordt weergegeven door de van links naar rechts lopende zwarte
“vulling” van het geheugenkaart-symbool.
Na het afsluiten van de dataopslag bevindt er zich een (lege) map “Models” en een map “Log-data” op de
geheugenkaart. In de laatste worden volgens het schema 0001_jaar-maand-dag.bin, 0002_jaar-maand-dag.bin
enz. benoemde Log-bestanden in een sub-map met de naam “modelnaam” aangemaakt. Zou daarentegen een
modelgeheugen nog geen naam hebben, dan zijn de bijbehorende Log-bestanden na het uitnemen van de
geheugenkaart en het uitlezen ervan via de cardreader van een PC of laptop te vinden in een sub-map met de
naam “NoName”. Met de software, die onder www.graupner.de op de downloadpagina van de zender te vinden
is, kunt u de bestanden op een PC uitlezen.
Import van taalbestanden
Zoals al beschreven in het gedeelte “hoofdtelefoon” op bladzijde 21 kunnen via deze aansluiting naast de
hoorbare signalen van de zender eventueel ook de aan het telemetrie-menu gekoppelde signalen en berichten
worden beluisterd. Standaard zijn deze berichten in het Duits. Deze berichten, die als taalpakket zijn
gecomprimeerd en opgeslagen worden in het interne geheugen van de zender, kunnen vervangen worden door
een taalpakket in een andere taal. Nadere informatie hierover vindt u in het gedeelte “VERBORGEN MODUS”
vanaf bladzijde 28.
Import en export van modelgeheugens
Voor het uitwisselen van gegevens tussen soortgelijke zenders of voor het opslaan van data kunnen indien
gewenst modelgeheugens op een ingebrachte geheugenkaart weggeschreven of vanaf deze naar de zender
gekopieerd worden. Nadere informatie vindt u in het gedeelte “kopiëren/wissen” vanaf bladzijde 64.
Aanwijzing:
Enkele van de eventueel bij de modelnaam gebruikte speciale tekens kunnen vanwege bepaalde beperkingen
van het voor de geheugenkaarten gebruikte FAT- resp. FAT32-bestandssysteem niet correct worden
overgenomen en worden bij het kopiëren vervangen door een golfje (~).
Display en toetsenveld
modelnaam modeltype
(vleugelmodel/helikopter)
Mogelijke waarschuwingen zie bladzijde 36
geheugenplaats 1 … 24 stopwatch in min:s
(vooruit/achteruit) klok vliegtijd in min:s
(vooruit/achteruit)
linker touch-toets rechter tiptoets
◄►▲▼bladeren ◄►▲▼
◄►gelijktijdig aantippen: bladeren / waarden veranderen
SET kiezen / bevestigen
wisselen naar menu servoaanduiding gelijktijdig aantippen van ◄► of ▲▼
ESC = afbreken / terug
ESC ca. 1 seconden aanraken:
Wissel naar telemetrie-menu en
terug naar basisdisplay
accuspanning en laadtoestand-balk spanning ontvanger-stroomvoorziening
(onder een bepaalde spanning verschijnt
een waarschuwing – zie onder “waarschuwingen”
bladzijde 36 -, tegelijkertijd klinkt een naam vliegfase
waarschuwingssignaal) omschakeling tussen vliegfasen via schakelaar
accu-gebruikstijd sinds laatste acculading in h:min aanduiding signaalsterkte
Optische aanduiding van de positie van de trimhevels resp.
bij bediening draaielement en CTRL 7+8 alternatief aanduiding
van de actuele posities van deze beide stuurelementen
=CLEAR
Bediening van de “Data-Terminal”
Invoertoetsen ESC en SET
Symbolen op het display
Telemetrie-symbolen in het display
ŸØ Het actieve modelgeheugen is nog niet aan een HoTT-ontvanger “gebonden”. Meer over het “Binding”-
proces zie bladzijde 69 resp. 75.
Ÿx Niet knipperend: HF zenderzijdig uitgeschakeld
Knipperend antennesymbool: de als laatste aan het actieve model gebonden ontvanger inactief of buiten
bereik
>Mx Geen telemetrie-signaal te ontvangen
>M▬Aanduiding signaalsterkte
>P▬Aanduiding van de signaalsterkte van het leerling-signaal op het display van de leraarzender
Toetsen links van het display
ESC-toets
Kort aantippen van de ESC-toets zorgt voor een stapsgewijs terugkeren naar de functiekeuze resp. ook
weer terug naar het basisdisplay. Een eventueel tussendoor gewijzigde instelling blijft behouden.
In het basisdisplay gedurende ca. 1 seconde aangeraakt opent en sluit de ESC-toets het telemetrie-
menu.
Pijltoetsen◄►▲▼
1. Door aantippen van één van deze toetsen bladert u volgens de pijlrichting door lijsten zoals bv. de
modelselectie of de multifunctie-lijst en binnen de menu’s door de menuregels.
2. Door kort gelijktijdig aantippen van de toetsen ◄► wisselt u vanuit het basisdisplay van de zender
alsmede vanuit bijna elke menupositie naar het menu “servoaanduiding”.
Toetsen rechts van het display
SET-toets
1. Door een kort aantippen van de SET-toets komt u vanuit het basisdisplay, dat na het inschakelen
van de zender verschijnt, verder naar het multifunctie-menu. Ook het oproepen van een gekozen
menu vindt plaats met SET.
2. Binnen de instelmenu’s activeert en deactiveert (bevestigt) u door aantippen van de SET-toets de
desbetreffende instelvelden.
Pijltoetsen ◄► ▲▼
1. “Bladeren” door het multifunctie-menu en de menuregels binnen de instelmenu’s via de pijltoetsen
van de linker touch-toets.
2. Uitkiezen resp. instellen van parameters in instelvelden na het activeren ervan door aantippen van
de SET-toets, waarbij de toetsen ►▲ en ◄▼ dezelfde functie hebben. Het maakt dus in dit geval
niet uit, welke van de beide toetsen u hier gebruikt.
3. Kort tegelijkertijd aantippen van de toetsen ▲▼ of ◄► zet een veranderde parameter-waarde in
het actieve invoerveld weer terug op de standaardwaarde (CLEAR).
Aanwijzingen:
Niet het aanraken van de touch-toets op zich maar het einde van de aanraking activeert de functie.
Mochten de touch-toetsen na het uit- en direct weer aanzetten van de zender geen functie hebben, dan
is dit geen mankement! Zet de zender nogmaals uit en wacht enkele seconden, voordat u de zender
weer aanzet.
Sneltoetsen (Short-Cuts)
Met behulp van de volgende toetscombinaties kunt u bepaalde menu’s resp. opties direct oproepen:
CLEAR
Kort aantippen van de toetsen ▲▼ of ◄► van de rechter touch-toets zet een veranderde
parameterwaarde in het actieve invoerveld weer terug naar de standaardwaarde.
“servoaanduiding”
Door kort gelijktijdig aantippen van de toetsen ◄► van de linker touch-toets wisselt u vanuit de
basisaanduiding van de zender en vanuit bijna iedere menupositie naar het menu “servoaanduiding”,
zie bladzijde 230.
“telemetrie”
Zowel om vanuit het basisdisplay van de zender het “Telemetrie”-menu, zie vanaf bladzijde 208, op te
roepen als ook om hiernaar terug te keren de centrale ESC-toets van de linker touch-toets ca. 1 seconde
indrukken.
“grafische weergave van telemetrie-data”
Door kort aantippen van de toets ◄ of ► van de linker of rechter touch-toets wisselt u vanuit het
basisdisplay van de zender direct naar de grafische weergave van telemetrie-gegevens resp. bladert u
tussen de verschillende displays heen en weer.
Door kort aantippen van de centrale ESC- of SET-toets keert u weer terug naar het basisdisplay.
“VERBORGEN MODUS”
(taalkeuze en contrast)
Bij ingedrukte ▲▼ pijltoetsen van de linker touch-toets de centrale SET-toets van de rechter touch-toets
aantippen, zie volgende dubbele bladzijde.
invoerslot
In het basisdisplay van de zender te activeren en deactiveren door ca. 2 seconden lang tegelijkertijd
indrukken van de toetsen ESC en SET.
Quick-Select
Vanuit de multifunctie-lijst komt u door kort gelijktijdig aantippen van de toetsen ▲▼ of◄► van de
rechter touch-toets in een “structuuroverzicht”. In dit overzicht zijn alle menu’s overzichtelijk in groepen
samengevat:
Dit display visualiseert de door een eventueel aan aansluiting “T(EMP) 1” van de General-Engine- (Best.-Nr.
33610), General-Air- (Best.-Nr. 33611) of Electric-Air-module (Best.-Nr. 33620) aangesloten temperatuur-
/spanningssensor Best.-Nr. 33612 resp. 33613 gemeten actuele spanning en temperatuur.
bij het desbetreffende product.
SENSOR 2 (GENERAL + ELECTRIC module)
Dit display visualiseert de door een eventueel aan aansluiting “T(EMP) 2” van de General-Engine- (Best.-Nr.
33610), General-Air- (Best.-Nr. 33611) of Electric-Air-module (Best.-Nr. 33620) aangesloten temperatuur-
/spanningssensor Best.-Nr. 33612 resp. 33613 gemeten actuele spanning en temperatuur.
Toerentalsensor
Dit display visualiseert het door een eventueel aan aansluiting “T(EMP) 1” van de General-Engine- (Best.-Nr.
33610), General-Air- (Best.-Nr. 33611) of Electric-Air-module (Best.-Nr. 33620) aangesloten toerentalsensor met
Best.-Nr. 33615 of 33616 gemeten toerental.
Aanwijzing:
Voor de correcte weergave van het toerental moet eerst in het telemetrie-menu van de module het correcte aantal
propellerbladen worden ingesteld.
Vario
Dit display visualiseert de door een eventueel aan de telemetrie-aansluiting van een ontvanger aangesloten GPS-
/vario-module (Best.-Nr. 33600) of vario-module Best.-Nr. 33601) geleverde data wat betreft hoogte in m in relatie
tot de standplaats resp. startplaats en de actuele stijg-/daalwaarde in m/s.
GPS
Dit display visualiseert de data van een eventueel aan de ontvanger aangesloten GPS-module met geïntegreerde
vario, Best.-Nr. 33600.
De betekenis is:
waarde verklaring
km/h snelheid
DIS horizontale afstand in m
m/s stijgen/dalen in m/s
ALT hoogte ten opzichte van startplaats in m
GPS
RXSQ 0
AFST. 0 m
HOOG 0 m
Dit display visualiseert de data van een eventueel aan de ontvanger aangesloten GPS-module met geïntegreerde
vario, Best.-Nr. 33600.
Naast de actuele positiegegevens en de snelheid van het model in het centrum van het display wordt nog de
actuele hoogte ten opzichte van de startplaats en het stijgen/dalen van het model in m/1s, m/3s en m/10s, de
actuele ontvangstkwaliteit en de afstand van het model tot de startplaats getoond.
De betekenis is:
waarde verklaring
W / N / O / S westen / noorden / oosten / zuiden
Kmh snelheid
RXSQ signaalsterkte van het terugkoppelingskanaal
AFST. Afstand
HOOG hoogte
m/1s m/1s stijgen/dalen
m/3s m/3s stijgen/dalen
m/10s m/10s stijgen/dalen
VARIO
RXSQ
HOOG MAX
MIN
Dit display visualiseert de data van een eventueel aan de ontvanger aangesloten vario-module Best.-Nr. 33601
De betekenis is:
waarde verklaring
HOOG actuele hoogte
RXSQ signaalsterkte van het bij de ontvanger aankomende signaal in %
MAX de vooraf ingestelde hoogtelimiet ten opzichte van de startplaats, waarvan bij overschrijding
akoestische waarschuwingssignalen worden gegeven
MIN de vooraf ingestelde minimale hoogte ten opzichte van de startplaats, waarvan bij
overschrijding akoestische waarschuwingssignalen worden gegeven
m/1s m/1s stijgen/dalen
m/3s m/3s stijgen/dalen
m/10s m/10s stijgen/dalen
ELECTRIC AIR MODULE
HOOG
ACC 1
ACC 2
Dit display visualiseert de data van een eventueel aan de ontvanger aangesloten Electric-Air-module Best.-Nr.
33620. Meer informatie bij dit product vindt u in het aanhangsel of onder www.graupner.de bij het desbetreffende
product.
Afhankelijk van de sensoren waarvan de module is voorzien kunnen op het display de volgende data permanent
getoond worden:
De actuele spanning van maximaal 2 accu’s (ACC1 en ACC2); de meetresultaten van maximaal 2
temperatuursensoren (T1 en T2); de actuele hoogte ten opzichte van de standplaats en het stijgen/dalen in m/1 s
en m/3 s en in het midden van het display nog de actuele hoeveelheid stroom, die uit een spanningsbron is
ontnomen. Aan de rechterkant worden om en om de actuele celspanningen van de aan de balancer-aansluiting 1
(L) of 2 (H) aangesloten accupacks van elk max. 7 cellen weergegeven.
De betekenis is:
waarde verklaring
V actuele spanning
A actuele stroom
ACC1 / ACC2 accu 1 resp. accu 2
HOOG actuele hoogte
m/1s m/1s stijgen/dalen
m/3s m/3s stijgen/dalen
T1 / T2 temperatuur van sensor 1 resp. 2
L resp. H celspanning van cel 1 … max. 14
L = balancer-aansluiting 1
H = balancer-aansluiting 2
GENERAL MODULE
CEL V
ACC 1 L BRAN V
ACC 2
HOOG
ACC 1 L BRAN V
STROOM
ACC 2 SPANN.
Dit display visualiseert de data van een eventueel aan de ontvanger aangesloten General-Engine-module Best.-
Nr. 33610 of een General-Air-module Best.-Nr. 33611. Meer informatie bij deze modulen vindt u in het
aanhangsel of onder www.graupner.de
bij het desbetreffende product.
Afhankelijk van de sensoren waarvan de module is voorzien kunnen op het display de volgende data permanent
getoond worden:
De actuele spanning van maximaal 2 accu’s (ACC1 en ACC2); de meetresultaten van maximaal 2
temperatuursensoren (T1 en T2) en het brandstofniveau in de tank.
Aan de rechterkant worden óf de actuele celspanningen van een accupack met maximaal zes cellen
weergegeven, óf de actuele hoogte ten opzichte van de standplaats, het stijgen/dalen in m/1 s en m/3 s, de
actuele stroom in Ampère en de actuele spanning van de aan de sensor aangesloten accu.
De betekenis is:
waarde verklaring
ACC1 / ACC2 accu 1 resp. accu 2
BRAN stand brandstof / tankaanduiding
L / V leeg / vol
T1 / T2 temperatuur van sensor 1 resp. 2
CEL V celspanning van cel 1 … max. 6
HOOG actuele hoogte
0m1 m/1s stijgen/dalen
0m3 m/3s stijgen/dalen
STROOM actuele stroom in ampère
SPANN. actuele spanning van de aandrijfaccu
Waarschuwingen
Waarschuwingen
BIND n/a “Binding niet aanwezig” Aan het momenteel actieve modelgeheugen is nog
OK geen ontvanger gebonden. Met een kort aanraken van de SET-toets komt u
direct bij de desbetreffende optie.
HF AAN/UIT?
AAN UIT Moet de HF-afstraling “AAN” of “UIT” zijn?
Accu moet
geladen worden !! Bedrijfsspanning te laag
Fail-Safe instellen! Fail Safe nog niet ingesteld
Ontbrekende import
data Geen geschikt taalbestand op de geheugenkaart te vinden
OK
Gas te hoog! Gas-stuurknuppel resp. limiter bij heli te ver richting volgas
HF uitschakelen Oproep om de HF-afstraling uit te schakelen (taalbestand kan alleen bij
OK uitgeschakeld HF geladen worden)
Kan geen data
ontvangen Geen gebonden ontvanger binnen bereik
OK
Geen leerlingsignaal Verbinding tussen leraar- en leerling-zender gestoord
SD kaart insteken Geen SD- resp. SDHC-geheugenkaart in de kaartslot resp. kaart niet leesbaar
OK
Moet de vóór het laatste uitschakelen van de zender gebruikte “draadloze leraar/leerling-verbinding”
voortgezet of uitgeschakeld worden?
Draadloze
LL-verbinding
verder uit
Binnen de in de regel “inschakelwaarschuwing” van het menu “algemene instellingen” bladzijde 227
ingestelde tijdsperiode werd de zender niet bediend. Op het display verschijnt …
Inschakelwaarschuwing
is actief!!!
…, de centrale LED knippert afwisselend rood en blauw en er klinken hoorbare waarschuwingssignalen.
Wanneer de zender niet bediend wordt gaan deze na een minuut vanzelf uit.
Bij een te lage accuspanning is een modelwissel uit veiligheidsoverwegingen niet mogelijk. Op het
De desbetreffende functie wordt geactiveerd door het aanraken van de SET-toets
Functievelden
CLR (clear): wissen
SEL (select): uitkiezen
STO (store): opslaan (bv. positie stuurelement)
SYM waarden symmetrisch instellen
ASY waarden asymmetrisch instellen
schakelaarsymbool schakelaarsymbool-veld (toewijzing van allerlei schakelaars)
pagina-wissel binnen een menu wisselen naar de tweede bladzijde (vervolgmenu)
Positie-aanduiding
Proportionele draaielementen CTRL 7 en 8
Zodra u één van de beide op de middenconsole aangebrachte draaielementen CTRL 7 + 8 bedient verschijnt er
een klein symbool rechts naast de beide verticale positie-aanduidingen:
Tegelijkertijd wisselt de positie-aanduiding van de beide middelste verticale balken tijdens het bedienen van de
weergave van de actuele trimming naar de nu actuele positie van de draaielementen CTRL 7 + 8. De linker balk
geeft dan de positie van het linker draaielement CTRL 7 en de rechter balk de positie van CTRL 8 (de beide
horizontale balken daarentegen geven nog steeds de actuele trimposities van de bijbehorende stuurknuppels
weer):
Ca. 2 seconden na het einde van de bediening van een draaielement geeft het display weer de actuele
trimposities van de 4 trimmers van de beide stuurknuppels aan.
Invoerslot
De touch-toetsen en daarmee de toegang tot alle verstelbare opties kunnen voor ongewild gebruik worden
afgesloten, door ca. 2 seconden lang de beide toetsen ESC en SET in het basisdisplay van de zender MX-20
HoTT aan te raken. Dit wordt aangeduid door een invers sleutelsymbool in het snijpunt van de trimbalken:
Het slot is direct actief, maar de besturing blijft de hele tijd klaar voor gebruik. Een hernieuwd aanraken van de
toetsen ESC en SET gedurende ca. 2 seconden heft het slot weer op. Na het volgende inschakelen van de
zender is het invoerslot ook weer opgeheven.
In bedrijf nemen van de zender
Opmerkingen vooraf bij de zender MX-20 HoTT
Opmerkingen vooraf
Het Graupner HoTT-systeem maakt het theoretisch mogelijk om met meer dan 200 modellen tegelijkertijd te
gebruiken. Vanwege het toegestane radiotechnische gebruik van de 2,4-GHz-ISM-band zal dit aantal in de
praktijk echter aanzienlijk geringer zijn. In de regel zal het aantal modellen dat tegelijkertijd gebruikt kan worden
toch groter zijn dan bij de conventionele 35-/40-MHz-frequenties. De limiterende factor vormt echter –zoals dat
altijd al het geval was- de afmetingen van de ter beschikking staande (lucht-)ruimte. Het feit dat er geen
afspraken over de frequenties meer nodig zijn is niet alleen erg makkelijk, maar bij een onoverzichtelijk terrein,
zoals dat bv. bij hellingvliegen nogal eens voorkomt, ook een enorme veiligheidswinst.
Accu geladen?
Omdat de zender uitgeleverd wordt met een ongeladen accu, moet u hem na het bestuderen van de
laadvoorschriften op bladzijde 10…11 opladen. Anders klinkt er bij het onderschrijden van een bepaalde
spanning, die in de regel “algemene instellingen”, bladzijde 226, ingesteld kan worden al na korte tijd een
waarschuwingssignaal en wordt er een desbetreffende melding op het display getoond.
Accu moet
geladen
worden !!
In bedrijf nemen van de zender
Na het inschakelen van de zender verschijnt er in het midden van het zenderdisplay gedurende ca. 2 seconden
de aanduiding
HF AAN/UIT?
AAN UIT
Eventueel kunt u binnen deze tijd de HF-afstraling uitschakelen door met de toets ▲ of ► van de rechter touch-
toets het zwarte veld naar rechts te verschuiven, zodat AAN nu normaal en UIT invers wordt weergegeven:
HF AAN/UIT?
AAN UIT
Door het aantippen van de centrale SET-toets van de rechter touch-toets schakelt u nu de HF-module uit. De
kleur van de ondertussen blauw brandende centrale LED wisselt weer naar rood en parallel ziet u nu het
basisdisplay van de zender:
De symboolcombinatie Ÿx betekent, dat het actueel actieve modelgeheugen al met een Graupner-HoTT-
ontvanger is ”gebonden”, maar dat er geen verbinding met deze ontvanger bestaat. (we hebben immers zojuist
de Hf-afstraling in dit voorbeeld uitgeschakeld!) Werd de zender echter ingeschakeld zonder de HF-afstraling uit
te zetten, dan brandt de centrale LED intensief blauw en de het symbool van de zendmast knippert. Parallel
daaraan klinkt er zó lang een hoorbaar waarschuwingssignaal, totdat er een verbinding is met de bijbehorende
ontvanger. Wanneer deze verbinding is gemaakt verschijnt er in plaats van een “X” aan de voet van het
antennesymbool nu een weergave van de veldsterkte en de optische en akoestische waarschuwingen worden
beëindigd. In dezelfde regel rechts verschijnt er bij een bestaande telemetrie-verbinding een soortgelijke
aanduiding van de ontvangststerkte van het -van de ontvanger afkomstige- telemetrie-signaal (>M▬), evenals de
actuele spanning van de ontvanger-stroomvoorziening.
Verschijnt er daarentegen in de aanduiding de symboolcombinatie ŸØ en brandt de centrale LED constant rood,
dan is het actuele modelgeheugen op dit moment niet met een ontvanger “verbonden”.
Waarschuwing onderspanning
Wanneer de zenderspanning onder een bepaalde, in het menu “alg. instellingen” (bladzijde 226) instelbare
waarde daalt, standaard 4,7 V, volgt er een hoorbare en zichtbare waarschuwing.
Belangrijke aanwijzingen:
De zender in de set is standaard ingesteld op de correcte instellingen voor het gebruik in de
meeste landen in Europa (behalve Frankrijk).
Wordt de besturing daarentegen in Frankrijk gebruikt, dan MOET eerst de landeninstelling van de
zender op de modus “FRANKRIJK” worden ingesteld, zie bladzijde 227. IN GEEN GEVAL MAG IN
FRANKRIJK de universele/EUROPA-modus worden gebruikt!
Met de zender MX-20 HoTT 2.4 kunnen via de bij de set geleverde en al aan de zender gebonden
ontvanger maximaal 12 servo’s worden aangestuurd.
Vanwege een maximale flexibiliteit, maar ook om een onbedoelde foutieve bediening te
voorkomen zijn er aan de stuurkanalen 5 … 12 standaard geen stuurelementen toegewezen. Om
dezelfde reden zijn praktisch alle mixers inactief. Nadere informatie hierover vindt u op bladzijde
96 (vliegtuigmodel) resp. 100 (helimodel).
De principes van de eerste programmering van een nieuw modelgeheugen vindt u op bladzijde 60
en vanaf bladzijde 236 bij de programmeervoorbeelden.
Let er bij het inschakelen, binden of instellen van de radiobesturing op dat de zenderantenne
altijd voldoende ver verwijderd is van de ontvangerantennes! Wanneer de zenderantenne zich
namelijk te dicht bij de ontvangerantennes bevindt overstuurt de ontvanger en gaat de rode LED
op de ontvanger branden. Parallel daaraan valt het terugkoppelingskanaal uit, waardoor de
veldsterkte-balk op het display een “X” laat zien en de actuele ontvangerspanning met 0,0 V
wordt weergegeven. Tegelijkertijd bevindt de besturing zich in de Fail-safe-modus, zie bladzijde
196, d.w.z. dat de servo’s in hun actuele positie blijven staan wanneer het ontvangstsignaal
uitvalt, totdat er een nieuw, geldig signaal binnenkomt.
Vergroot in dit geval de afstand totdat alle weergaven weer “normaal” zijn.
Firmware-Update van de zender
Firmware-updates van de zender worden op eigen risico via de aan de achterzijde aangebrachte vijfpolige mini-
USB-poort doorgevoerd met behulp van een PC onder Windows XP, Vista of 7.
Actuele software en informatie vindt u bij het desbetreffende product als download onder www.graupner.de
Aanwijzing:
Na registratie van uw zender onder http://www.graupner.de/de/service/produktregistrierung
per e-mail over nieuwe updates op de hoogte gehouden.
Voor een update van de zendersoftware heeft u de bij de USB-aansluiting Best.-Nr. 7168.6 meegeleverde USB-
kabel nodig. Deze wordt direct in de 5-polige mini-USB-aansluitbus aan de achterkant van de zender bevestigd.
Update van de MX-20 HoTT-software
Aanwijzing:
Controleer vóór iedere update in ieder geval de laadtoestand van uw zenderaccu resp. laad deze voor de
zekerheid en sla alle gebruikte modelgeheugens op, om deze eventueel weer te kunnen herstellen.
Installeer de benodigde driversoftware, die bij het programma als “USB driver” is toegevoegd, om de in
de zender geïntegreerde USB-poort te kunnen gebruiken.
Start de installatie van de drivers door dubbel te klikken op het desbetreffende bestand en volg de
aanwijzingen. Na een succesvolle installatie moet de computer opnieuw gestart worden. De driver hoeft
maar één keer geïnstalleerd te worden.
3. Verbinding zender / PC makenVerbind nu de USB-kabel met de 5-polige mini-USB-bus aan de achterkant van de zender bij een
uitgeschakelde zender.
4. Update MX-20 HoTT-zendersoftware
Start het programma “Radio_GrStudio_Ver-SX.X” vanuit het desbetreffende bestand, standaard onder
“Start\programma’s\Graupner\Radio_grStudio\Radio_grStudio_Ver-SX.X”:
Kies onder “Menu” “Port Setup” of open het “Controller Menu” en klik op “Port select”:
wordt u automatisch
1. Driver installeren
2. Installatie software-uploader
Pak het bestand “Radio_grStudio_Install_VerXX.zip” uit en start daarna het eigenlijke
installatieprogramma “Radio_grStudio_Install_VerXX.msi” door dubbel te klikken en de aanwijzingen te
volgen.
Het programma vindt u aansluitend standaard onder
“Start\programma’s\Graupner\Radio_grStudio\Radio_grStudio_Ver-SX.X”.
Kies nu in het venster “Port select” de correcte COM-poort uit, waaraan de USB-aansluiting aangesloten
is. Deze is te herkennen aan de aanduiding “Silicon Labs CP210x USB to UART Bridge” in de kolom
“Device Name”. In de bovenstaande afbeelding zou dit poort “COM3” zijn.
Roep daarna onder “Menu” de optie “Firmware Upgrade” op of open het “Controller Menu” en klik op
“Firmware Upgrade”:
Klik op de knop met het opschrift “File Browse” en kies in de nu verschijnen de optie “Bestand openen”
het gewenste bestand met de Firmware-update, eindigend op de extensie “bin” uit.
De Firmware-bestanden zijn productspecifiek gecodeerd, d.w.z. dat wanneer u een niet bij het product
passend bestand uitkiest (bv. ontvanger-update-bestand in plaats van zender-update-bestand) er een
Popup-venster “Product code error” verschijnt en de procedure niet gestart kan worden.
Schakel nu de zender in en start daarna het updaten van de zender door een klik op de knop “Download
Start”.
Na een korte tijd verschijnt de waarschuwing dat nu de HF-afstraling van de zender onderbroken wordt
en dat u daarom een eventueel in gebruik zijnde ontvanger moet uitschakelen. Schakel daarom
eventueel uw ontvanger uit en klik daarna op “ja”:
Daarna start de eigenlijke update-procedure en begint er boven de tekst een voortgangsbalk te lopen:
Onderbreek de update-procedure niet, voordat de voortgangsbalk de rechter rand heeft bereikt en de
melding “Firmware Update Success” verschijnt:
Klik op “OK”. Schakel daarna de zender uit en maak tenslotte de verbinding naar de PC of Laptop los.
Wanneer de voortgangsbalk niet verder zou lopen moet u het programma sluiten en de update-
procedure herhalen. Let op eventueel verschijnende foutmeldingen.
In bedrijf nemen van de ontvanger
Opmerkingen vooraf bij de GR-24 ontvanger
Ontvanger
Bij de radiobesturingsset MX-20 HoTT vindt u een bidirectionele 2,4-GHz-ontvanger van het type GR-24 voor de
aansluiting van maximaal 12 servo’s.
Nadat u een HoTT-ontvanger ingeschakeld heeft en “zijn” zender niet binnen bereik resp. uitgeschakeld is, brandt
de rode LED ca. 1 seconde constant en begint dan langzaam te knipperen. Dat betekent, dat er (nog) geen
verbinding is met een Graupner HoTT-zender. Wanneer de verbinding gemaakt is brandt de groene LED constant
en gaat de rode uit.
Om een verbinding met de zender te kunnen opbouwen moet eerst de Graupner HoTT-ontvanger met “zijn”
modelgeheugen in “zijn” Graupner HoTT-zender “gebonden” worden. Deze procedure noemt men “binding”. Deze
“binding” is echter maar één keer per ontvanger-/modelgeheugen-combinatie nodig, zie bladzijden 69 resp. 74,
en werd bij de apparatuur in de set al in de fabriek voor het modelgeheugen 1 uitgevoerd, zodat u het “binden”
alleen voor andere ontvangers of bij een wissel van modelgeheugen hoeft uit te voeren (en – bv. na een wisselen
van zender – op ieder moment kunt herhalen).
Weergave boordspanning
De actuele spanning van de ontvanger-stroomvoorziening wordt bij een bestaande telemetrieverbinding rechts op
het display van de zender getoond.
Temperatuurwaarschuwing
Daalt de temperatuur van de ontvanger onder een ingestelde grenswaarde (standaard -10 ºC) of komt deze
boven een instelbare bovenste waarschuwingsdrempel (standaard +55 ºC) dan vindt er een waarschuwing plaats
door de zender in de vorm van een gelijkmatig piepen met een ritme van ca. een seconde.
Servo-aansluitingen en polariteit
De servo-aansluitingen van de Graupner HoTT-ontvanger zijn genummerd. De ontvanger is voorzien van
onverwisselbare stekkeraansluitingen, zodat de servo’s en de stroomvoorziening alleen op de juiste manier
aangesloten kunnen worden. Daarvoor zijn de originele GRAUPNER-stekkers in overeenstemming met de
stekkerbussen aan een kant licht afgerond, zodat u niets hoeft te forceren.
De beide buitenste aansluitingen met de aanduiding “11+B” en “12+B” zijn bedoeld om de accu aan te sluiten. Via
een V- resp. Y-kabel Best.-Nr. 3936.11 kan echter ook aan beide aansluitingen de bijbehorende servo samen met
de stroomvoorziening worden aangesloten.
Let op de juiste polariteit bij deze aansluiting! De ontvanger en de eventueel daaraan aangesloten
apparatuur kunnen verwoest worden.
De stroomvoorziening is via alle genummerde aansluitingen doorverbonden. De functie van elk individueel kanaal
wordt bepaald door de gebruikte zender, niet door de ontvanger. Niet alleen de aansluiting van de gasservo is bij
elk fabricaat en modeltype verschillend. Bij Graupner radiobesturingen ligt deze bijvoorbeeld bij een
vliegtuigmodel op kanaal 1 en bij een helikopter op kanaal 6.
Afsluitende aanwijzingen
* Battery Elimination Circuit
Let op de aanwijzingen bij de inbouw van de ontvanger en ontvangerantenne en op de inbouw van de servo’s op
bladzijde 46.
Reset
Om een reset van de ontvanger uit te voeren drukt u de SET-knop op de bovenkant van de ontvanger in en houdt
u deze ingedrukt, terwijl u de stroomvoorziening inschakelt. Laat daarna de knop weer los.
Werd de reset uitgevoerd bij een uitgeschakelde zender of met een ongebonden ontvanger, dan knippert de LED
van de ontvanger na ca. 2 tot 3 seconden langzaam rood en kan er via de zender direct daarna begonnen
worden met een bindingsproces.
Werd er bij een al gebonden ontvanger een reset uitgevoerd en is het bijbehorende modelgeheugen in de
ingeschakelde zender actief, dan brandt de LED na korte tijd groen als teken dat uw zender-/ontvanger-
combinatie weer klaar voor gebruik is.
De aanzienlijk hogere servo-resolutie van het HoTT-systeem leidt tot een merkbaar directer stuurgedrag
in vergelijking met traditionele technologie. Maakt u zich met dit directere gedrag vertrouwd!
Indien u parallel met de ontvangeraccu een regelaar met geïntegreerd BEC*-systeem toepast, moet
afhankelijk van het type regelaar eventueel de pluspool (rode kabel) uit de 3-polige stekker worden
losgemaakt. Let u in ieder geval op de handleiding van de regelaar. Met een kleine schroevendraaier
voorzichtig het middelste lipje van de stekker iets omhooghalen (1), rode kabel lostrekken (2) en met
isolatieband tegen mogelijke kortsluiting beveiligen (3).
rood
Let alstublieft hierop:
Door een RESET worden, met uitzondering van binding-informatie, ALLE instellingen in de ontvanger
teruggezet naar de standaard fabriekswaarden!
Wanneer dit per ongeluk gebeurde moeten daarom na een RESET alle instellingen, die eventueel via het
telemetrie-menu al waren ingevoerd, weer herhaald worden.
Een bewuste RESET daarentegen is raadzaam, wanneer een ontvanger in een ander model wordt
overgezet. Hierdoor kan zonder veel moeite worden voorkomen dat u per ongeluk verkeerde instellingen
meeneemt.
Firmware-Update van de ontvanger
Firmware-updates van de ontvanger worden via de telemetrie-aansluiting van de ontvanger doorgevoerd met
behulp van een PC onder Windows XP, Vista of 7. Daarvoor heeft u de standaard meegeleverde USB-
aansluiting Best.-Nr. 7168.6 en de adapterkabel Best.-Nr. 7168.6A nodig. De tevens benodigde programma’s en
bestanden vindt u bij het desbetreffende product als download onder www.graupner.de
Aanwijzing:
Na registratie van uw zender onder http://www.graupner.de/de/service/produktregistrierung
per e-mail over nieuwe updates op de hoogte gehouden.
Update van de ontvanger-firmware
Aanwijzing:
Controleer in ieder geval vóór iedere update de laadtoestand van de ontvangeraccu. Laad deze eventueel
op, voordat u een update start.
1. Driver installeren
Installeer, wanneer dit nog niet gedaan is, de benodigde driversoftware voor de USB-aansluiting Best.Nr. 7168.6 zoals beschreven op bladzijde 39.
2. Verbinding ontvanger / PC maken
Verbind de USB-aansluiting Best.-Nr. 7168.6 via de adapterkabel Best.-Nr. 7168.6A met de aansluiting
“-+T” aan de ontvanger. Het stekkersysteem past maar op één manier, let op de kleine zijdelingse
nokjes. Forceer niets, de stekker moet makkelijk aangebracht kunnen worden:
adapterkabel Best.-Nr. 7168.6A
Indien aanwezig rode draad losmaken
Let op:
Zou de adapterkabel nog de 3-aderige uitvoering zijn, dan moet u eerst de middelste, rode draad
van de adapterkabel Best.-Nr. 7168.6A doorknippen.
Verbind daarna de USB-aansluiting via de meegeleverde USB-kabel (PC-USB/mini-USB) met de PC
resp. Laptop. Bij een juiste aansluiting gaat gedurende enkele seconden een rode LED op de
aansluitprint branden.
Schakel uiterlijk nu de stroomvoorziening van uw ontvanger uit.
3. Firmware-Update Utility
Start nu in de gedownloade map “Firmware Updater” het programma
“Graupner_Firmware_Update_Utility_VerX.XX.exe” door er dubbel op te klikken. (De versie 1.18, die
tijdens de uitgave van dit handboek actueel is, start zonder voorafgaande installatie.):
wordt u automatisch
Kies onder “COM Port Setup” de COM-poort uit waaraan de USB-aansluiting aangesloten is. Wanneer u
het niet zeker weet drukt u op de knop “Search” en kiest u in het Popup-venster de aansluiting “Silicon
Labs CP210x USB to UART Bridge” en klikt u op “OK”. Als “Baud Rate’ moet “19200” ingesteld zijn.
Klik daarna rechts onder “Interface Type” de regel “Signal 2:Vcc3: Gnd” aan:
Klik op de knop met het opschrift “Browse” en kies in het nu verschijnende venster “Bestand openen” het
bij uw ontvanger passende Firmware-update-bestand met de extensie “bin” uit. Dit is normaal gesproken
het al eerder gedownloade en uitgepakte zip-bestand in de map, waarvan de naam begint met het
bestelnummer van de ontvanger, die geüpdatet moet worden. Bij de standaard in de set geleverde
ontvanger GR-24 zou dit de map “33512_12CH_RX” zijn. Het bestand verschijnt in het bijbehorende
venster:
De Firmware-bestanden zijn productspecifiek gecodeerd, d.w.z. dat wanneer u een niet bij het product
passend bestand uitkiest (bv. zender-update-bestand in plaats van ontvanger-update-bestand) er een
Popup-venster “Product code error” verschijnt en de procedure niet gestart kan worden.
Klik in de software op de knop “Program”. Wacht, tot de voortgangsbalk vol is. Dit kan afhankelijk van uw
computer meerdere seconden duren. Schakel nu de ontvanger in, terwijl u de SET-toets ingedrukt houdt.
Na een paar seconden verschijnt de status “Found target device …”. Nu kunt u de toets weer loslaten.
De eigenlijke Firmware-update start na deze melding automatisch:
Wordt het apparaat daarentegen niet herkend, dan verschijnt het popup-venster “target device ID not
found”. Breekt het proces vóór het bereiken van de 100%-markering af, dan moet u de
stroomvoorziening van uw ontvanger uitschakelen en dan een nieuwe update-poging beginnen. Voer de
hierboven beschreven stappen opnieuw uit.
Op het status-display en in de voortgangsbalk ziet u de voortgang van de Firmware-update. De update is
afgesloten, wanneer in de onderste regel van het status-display de tekst “Complete … 100%” resp.
“Complete!!” verschijnt:
Tijdens de update branden de beide LED’s van de ontvanger. Parallel aan de succesvolle afsluiting van
de update gaat de groene LED uit en begint de rode te knipperen.
Schakel de ontvanger uit en verwijder de aansluitkabel. Herhaal eventueel de procedure voor andere
ontvangers.
4. Initialiseren van de ontvanger
Na een succesvolle update-procedure MOET u vóór een hernieuwd gebruik van de ontvanger uit
veiligheidsoverwegingen een initialisering uitvoeren:
Druk de SET-toets van de ontvanger in en houd deze ingedrukt, terwijl u de stroomvoorziening
inschakelt. Laat nu de SET-toets weer los. Wanneer u aansluitend de zender ook weer aanzet, brandt
na ca. 2 tot 3 seconden de groene LED van de ontvanger permanent. Behalve de binding-informatie zijn
echter alle andere eventueel eerder geprogrammeerde instellingen in de ontvanger weer teruggezet
naar de fabriekswaarden en moeten bij behoefte weer opnieuw worden ingevoerd.
Aanwijzingen bij de installatie
Inbouwen van de ontvanger
Welke Graupner-ontvanger u ook gebruikt, de procedure is steeds dezelfde: Let er op dat de ontvangstantenne
minstens 5cm van alle grotere metalen delen of bedrading, die niet direct uit de ontvanger komt, verwijderd is. Dit
omvat naast staal- ook koolstofvezeldelen, servo’s, elektromotoren, brandstofpompen, allerlei soorten kabels enz.
Het beste is het om de ontvanger uit de buurt van andere componenten op een goed bereikbare plaats in het
model onder te brengen. In geen geval mogen servokabels om de antenne gewikkeld zijn of er dicht in de buurt
liggen!
Let er op dat kabels onder invloed van krachten, die tijdens het vliegen kunnen optreden, van positie kunnen
veranderen. Zorg er voor dat de kabels in de buurt van de antenne niet kunnen bewegen. Bewegende kabels
kunnen namelijk de ontvangst storen.
Tests hebben uitgewezen dat een verticale (staande) montage bij één enkele ontvangerantenne in het model het
beste is. Bij Diversity-antennes (twee antennes) moet de tweede antenne in een hoek van 90º ten opzichte van
de eerste antenne worden geplaatst.
De servo-aansluitingen met het opschrift “11+B” en “12+B” van de HoTT-ontvanger GR-24 zijn bedoeld voor het
aansluiten van de accu. Eventueel kan via een V- resp. Y-kabel Best.-Nr. 3936.11 parallel aan de
stroomvoorziening een servo worden aangesloten. De stroomvoorziening is via alle genummerde aansluitingen
doorverbonden en kan in principe aan elk van de 12 aansluitingen plaatsvinden. Vanwege extra
spanningsverliezen moeten de dwarsliggende aansluitingen 8, 9 en 10 echter niet voor de aansluiting van een
ontvangeraccu worden gebruikt.
De functie van elk individueel kanaal wordt bepaald door de gebruikte zender, niet door de ontvanger. De
toewijzing van de kanalen kan echter in de ontvanger door programmering in het “telemetrie”-menu worden
veranderd. We adviseren wél om dit via de zender met de optie “zenderuitgang” te doen, zie bladzijde 206.
Hier volgen een aantal tips om uw radiobesturings-componenten in te bouwen:
1. Wikkel de ontvanger in schuimrubber van minimaal 6 mm dikte; maak het schuimrubber vast met een
elastiekje, om de ontvanger te beschermen tegen een crash of een harde landing.
2. Alle schakelaars moeten zo zijn ingebouwd, dat ze niet in de straal van de uitlaat liggen en niet beïnvloed
worden door trillingen. Het knopje van de schakelaar moet vrij toegankelijk zijn.
3. Monteer de servo’s op rubber tulen met de messing holnieten, om ze tegen trillingen te beschermen. Trek de
bevestigingsschroeven niet te hard aan, anders verliezen de tulen hun effect. Op de afbeelding rechts ziet u,
hoe een servo gemonteerd dient te worden. de messing holniet wordt vanaf de onderkant in de rubbertule
geschoven. Wanneer de schroeven op de juiste manier zijn aangetrokken, biedt deze bevestiging veiligheid
en bescherming tegen trillingen.
bevestigingsflens
schroef
rubbertule
messing holniet
4. De servohevels moeten over hun totale uitslag vrij kunnen bewegen. Let erop, dat stuurstangen e.d. de
uitslag van de servo niet kunnen hinderen.
De volgorde, waarin de servo’s moeten worden aangesloten, hangt van het modeltype af. Let op de
aansluitschema’s op de bladzijden 57 en 59. Let ook op de veiligheidsaanwijzingen op de bladzijden 4 … 9.
Om ongecontroleerde bewegingen van de aan de ontvanger aangesloten servo’s te vermijden, bij het inschakelen
eerst de zender,
dan de ontvanger aanzetten
en bij het stoppen
eerst de ontvanger,
dan de zender uitzetten.
Let er bij het programmeren van de zender in ieder geval op, dat elektromotoren niet onbedoeld kunnen gaan
draaien of een met een automatische starter uitgeruste verbrandingsmotor niet per ongeluk start. Maak voor de
veiligheid de vliegaccu los resp. onderbreek de brandstoftoevoer.
Stroomvoorziening van de ontvanger
Een veilig omgaan met een model begint o.a. bij een betrouwbare stroomvoorziening. Wanneer de op het display
weergegeven ontvanger-accuspanning altijd weer inzakt resp. steeds (te) laag is, ondanks licht lopende
stuurstangen, volle accu, dikke accu-aansluitkabels en goede stekkerverbindingen, dan moet eens letten op de
volgende aanwijzingen:
Let er eerst op, dat de accu’s voor gebruik goed opgeladen zijn. Let ook op contacten en schakelaars met een
geringe weerstand. Meet eventueel de spanningsval over de ingebouwde schakelaarkabel onder belasting,
omdat zelfs nieuwe, hoog belastbare schakelaars een spanningsval van 0,2 Volt kunnen veroorzaken.
Bovendien zorgen trillingen en schokken voor slechter contact en een steeds groter wordende
overgangsweerstand.
Daarenboven kunnen zelfs kleine servo’s zoals een Graupner/JR DS-281 tot wel 0,75 ampère ‘trekken’ wanneer
ze onder belasting blokkeren. Alleen al 4 van deze servo’s kunnen in een “schuimpje” de boordaccu met 3
ampère belasten…
U moet daarom een stroomvoorziening kiezen, die ook onder belasting niet door de knieën gaat, maar ook dan
nog een voldoende spanning levert. Als “berekening” van de benodigde accucapaciteit moet u minstens 350 mAh
voor iedere analoge servo en 500 mAh voor iedere digitale servo nemen.
Op deze manier zou bijvoorbeeld een accu met 1400 mAh als stroomvoorziening voor een ontvangstinstallatie
met 4 analoge servo’s het absolute minimum vormen. Let bij uw berekeningen ook op de ontvanger, die vanwege
zijn bidirectionale functie ongeveer 70 mAh nodig heeft.
Onafhankelijk hiervan is het ook raadzaam om de ontvanger via twee kabels aan de stroomvoorziening aan te
sluiten: kabel “1” wordt daarbij op de normale manier aan de 12+B –aansluiting van de ontvanger aangesloten en
kabel “2” aan de tegenoverliggende bus met het opschrift 11+B, om zo bijvoorbeeld een schakelaar of
spanningsregeling met twee naar de ontvanger leidende stroomvoorzieningkabels te kunnen gebruiken. Gebruik
eventueel tussen kabel en ontvanger een V- resp. Y-kabel, Best.-Nr. 3936.11, zie afbeelding, wanneer u één of
beide aansluitingen van de ontvanger ook voor een servo, regelaar etc. nodig heeft. U verkleint door de dubbele
stroomvoorziening niet alleen het risico op een kabelbreuk, maar u zorgt zo ook voor een gelijkmatigere
stroomvoorziening van de aangesloten servo’s.
Met de traditionele 4-cellen-packs kunt u uw Graupner HoTT-ontvanger, wanneer u let op de hierboven
beschreven aanwijzingen, goed gebruiken. Voorwaarde is wel, dat de packs voldoende capaciteit en spanning
hebben!
NiMH-accupacks met 5 cellen
Accupacks met 5 cellen bieden qua spanning meer speelruimte dan de 4-cellen-packs. Let er wel op, dat niet
iedere servo die in de handel is de spanning van een 5-cellen-pack (op langere termijn) verdraagt, vooral
wanneer de cellen net geladen zijn. Sommige van deze servo’s reageren dan bijvoorbeeld met een duidelijk
hoorbaar “brommen”.
Let daarom op de specificaties van uw servo’s, voordat u besluit om 5-cellen-packs te gaan gebruiken.
LiFe, 6,6 V met 2 cellen
Vanuit een huidig gezichtspunt is dit nieuwe accutype de beste keuze! Als bescherming zijn deze cellen ook met
een plastic Hardcase-behuizing leverbaar. LiFe-cellen zijn net als LiPo-cellen in combinatie met geschikte
laadapparatuur snellaadbaar en relatief robuust.
Daarbij ligt het aantal mogelijke laad-/ontlaadcycli duidelijk hoger dan bij bijvoorbeeld LiPo-accu’s. De nominale
spanning van 6,6 Volt van een tweecellige LiFe-accu is geen probleem voor de Graupner HoTT-ontvangers of
voor de expliciet voor deze hogere spanning bedoelde servo’s, regelaars, gyro’s enz.
Let er wel op, dat praktisch typen servo’s, regelaars, gyro’s enz., die vroeger en nu op de markt waren,
slechts een toegestane spanning van 4,8 tot 6 Volt hebben.
De aansluiting van deze apparatuur maakt dus het gebruik van een gestabiliseerde spanningsregeling absoluut
noodzakelijk, bv. de PRX met het Best.-Nr. 4136, zie aanhangsel. Anders bestaat het gevaar, dat de aangesloten
apparatuur binnen de kortst mogelijke tijd beschadigd raken.
LiPo packs met 2 cellen
Bij eenzelfde capaciteit zijn LiPo-accu’s beduidend lichter dan bv. NiMH-accu’s. Als bescherming tegen
beschadigingen zijn LiPo-accu’s ook met een plastic Hardcase-behuizing verkrijgbaar.
De relatief hoge nominale spanning van 7,4 Volt bij een tweecellig LiPo-accupack is geen probleem voor de
Graupner HoTT-ontvangers of voor de expliciet voor deze hogere spanning bedoelde servo’s, regelaars, gyro’s
enz. Let er wel op, dat praktisch alle typen servo’s, regelaars, gyro’s enz., die vroeger op de markt waren
en nu nog zijn, slechts een toegestane spanning van 4,8 tot 6 Volt hebben.
De aansluiting van deze apparatuur maakt dus het gebruik van een gestabiliseerde spanningsregeling absoluut
noodzakelijk, bv. de PRX met het Best.-Nr. 4136, zie aanhangsel. Anders bestaat het gevaar, dat de aangesloten
apparatuur binnen de kortst mogelijke tijd beschadigd raken.
Om u de omgang met het MX-20 HoTT-handboek te vergemakkelijken vindt u op de volgende bladzijden een
aantal definities van begrippen, die in de tekst telkens weer gebruikt worden.
Stuurfunctie
Onder “stuurfunctie” verstaat men – eerst maar onafhankelijk van het signaalverloop in de zender- het voor een
bepaalde stuurfunctie opgewekte signaal. Bij vliegtuigen zijn dit bv. gas, richtingsroer of rolroer, bij helikopters bv.
pitch, rollen of nicken. Het signaal van een stuurfunctie kan direct naar één resp. via een mixer naar meerdere
stuurkanalen worden geleid. Een typisch voorbeeld voor het laatstgenoemde zijn aparte rolroerservo’s of het
toepassen van twee roll- of nickservo’s bij helikopters. De stuurfunctie veroorzaakt een directe relatie tussen de
uitslag van een bepaald stuurelement en de bijbehorende servo.
Stuurelement
Onder “stuurelement” verstaan we de direct door de piloot bediende besturingselementen, waarmee de aan de
ontvanger aangesloten servo’s, regelaars etc. bestuurd kunnen worden. Daartoe behoren:
de beide kruisknuppels voor de stuurfuncties 1 tot 4, waarbij deze vier functies voor de beide modeltypen
(“vleugel” en “heli”) via de “Mode”-instelling softwarematig willekeurig verwisseld kunnen worden, bv. gas
links of rechts. De kruisknuppelfunctie voor de gas-/remkleppenfunctie wordt vaak met K1-stuurelement
(kanaal 1) aangeduid.
De drie proportionele draaiknoppen CTRL 6, 7 + 8
De schakelaars SW 4/5 en 6/7 resp. CTRL 9 en 10
De schakelaars SW 1 … 3 en 8 + 9, in zoverre die in het menu “instelling stuurelement” aan een
stuurkanaal werden toegewezen.
Bij de proportionele bedieningselementen zullen de servo’s de positie van het stuurelement direct volgen, terwijl
in het geval van een schakelmodule er maar een twee- resp. drietraps- verstelling mogelijk is.
Functie-ingang
Dit is een denkbeeldig punt in de signaalstroom en mag niet gelijkgesteld worden met de stuurelement-aansluiting
op de zenderprint! De beide menu’s “stuurknuppel-toewijzing” en “instelling stuurelement” beïnvloeden
namelijk “achter” deze aansluitingen nog de volgorde, waardoor er zeker verschillen tussen het nummer van het
stuurelement, zoals hierboven aangegeven, en het nummer van het navolgende stuurkanaal kunnen ontstaan.
Stuurkanaal
Vanaf het punt, waar in het signaal voor een bepaalde servo alle stuurinformatie – direct vanuit het stuurelement
of indirect via een mixer – toegevoegd is, wordt er gesproken over een stuurkanaal. Dit signaal wordt alleen nog
door de in het menu “servo-instelling” en “zenderuitgang” geprogrammeerde instellingen beïnvloed en
verlaat dan via de HF-module de zender. In de ontvanger aangekomen wordt dit signaal eventueel nog door de in
het telemetrie-menu doorgevoerde instellingen gemodificeerd om dan tenslotte bij de servo aan te komen.
Mixer
In de software van de zender bevinden zich o.a. veel mixfuncties. Ze dienen ervoor, om een stuurfunctie
eventueel ook op meerdere servo’s of ook om meerdere stuurfuncties op een servo effect te laten hebben. Let u
op de talrijke mixerfuncties vanaf bladzijde 145 van de handleiding.
Schakelaar
De drie standaard ingebouwde schakelaars SW 2, 3 en 8, de driestanden-schakelaars SW 4/5 en 6/7 en de
beide toetsschakelaars SW 1 en 9 kunnen ook bij de programmering van stuurelementen worden betrokken. Al
deze schakelaars zijn ook bedoeld om enkele programmaopties te schakelen, bv. voor het starten en stoppen van
de stopwatch, aan- resp. uitschakelen van een mixer, als leraar/leerling-schakelaar enz. Iedere schakelaar kan
aan zoveel functies toegewezen worden als u maar wenst.. Talrijke voorbeelden worden in dit handboek
gedemonstreerd.
Stuurelement-schakelaar
Soms is het praktisch om bij een bepaalde positie van een stuurelement, bv. bij een gedefinieerde positie van de
kruisknuppel, een functie automatisch aan- of uit te schakelen (bv. aan-/uitschakelen van een stopwatch om de
motorlooptijd vast te leggen , automatisch uitdraaien van de landingskleppen en andere mogelijkheden). In het
programma van de MX-20 HoTT zijn daarom vier stuurelement-schakelaars geïntegreerd. Bij deze als “G1 …
G4” aangeduide software-schakelaars moet alleen het schakelpunt op de stuuruitslag via een eenvoudige druk op
de knop worden vastgelegd. De schakelrichting kan via de software en tijdens de toewijzing worden vastgelegd.
De stuurelement-schakelaars kunnen voor complexere opgaven natuurlijk ook met de al eerder beschreven
schakelaars worden gecombineerd. Een serie instructieve voorbeelden maakt de programmering kinderlijk
eenvoudig. Let daarom op de programmeervoorbeelden vanaf bladzijde 236.
Vaste schakelaars FXI en FX\
Dit type schakelaar schakelt een functie voortdurend aan, bv. klokken (gesloten vaste schakelaar) of uit (open
vaste schakelaar), of ze leveren aan een stuurfunctie een vast ingangssignaal, bv. FXI = +100% en FX\ = -100%.
Zo kan bijvoorbeeld bij de programmering van vliegfasen via deze vaste schakelaars een servo of regelaar tussen
twee instellingen worden omgeschakeld.
Toewijzing van stuurelementen, schakelaars en stuurelement-schakelaars
Principes van de bediening
Maximale flexibiliteit biedt de MX-20HoTT wanneer u aan de standaard geïnstalleerde bedieningselementen
bepaalde functies toe te wijzen.
Omdat de toewijzing van schakelaars en stuurelementen in alle menu’s op dezelfde manier plaatsvindt, leggen
we hier de principes van de bediening uit, zodat u zich later, bij het lezen van de gedetailleerde
menubeschrijvingen, kunt concentreren op de speciale inhouden.
Toewijzing van stuurelementen en schakelaars
In het menu “instelling stuurelement” kunt u in de tweede kolom aan de zenderingangen 5 … 12 voor de
bediening van servo’s zowel iedere gewenste stuurknuppelrichting (K1 … K4) als ook elk met “CTRL” aangeduid
stuurelement of met “SW” aangeduide schakelaar toewijzen. Na aantippen van de centrale SET-toets van de
rechter touch-toets verschijnt op het display de mededeling:
Gewenste schakelaar
of stuurel. bedienen
Nu beweegt u alleen het gewenste stuurelement (stuurknuppel 1 … 4, CTRL 6 … 10 of schakelaar 1 …3, 8 of 9).
Gewenst stuurelement
bedienen
Belangrijke aanwijzing:
De bijbehorende stuurelementen (met name CONTROL 6 … 10) MOETEN eerst in het menu “instelling
stuurelement” al aan één van de ingangen 5 tot 12 toegewezen zijn!
Toewijzing van schakelaars
Op de programmapunten, waar een schakelaar toegewezen kan worden verschijnt in de onderste displayregel
een schakelaar-symbool.
Wissel met de pijltoetsen van de linker of rechter touch-toets naar de bijbehorende kolom.
Zo wijst u een schakelaar toe:
1. Tip de SET-toets van de rechter touch-toets kort aan. Op het display verschijnt de melding:
Gewenste schakelaar
in de AAN positie
(Ext. Schak.: SET)
2. Nu wordt slechts de uitgekozen schakelaar in de gewenste “AAN”-positie omgezet of, zoals hieronder
bij “toewijzing uit de lijst “uitgebreide schakelaars”” wordt beschreven, een schakelaar uit de lijst met
“uitgebreide schakelaars” geselecteerd. Daarmee is de toewijzing afgesloten. Een schakelaarsymbool
rechts naast het schakelaarnummer geeft de actuele schakeltoestand van de desbetreffende schakelaar
weer.
Omdat de 3-standen-schakelaars, die zowel met CTRL9 en 10 als ook met SW4/5 en 6/7 worden
aangeduid, niet alleen als stuurelement maar ook alleen als schakelaars gebruikt kunnen worden, kunt u
dus over 9 schakelaars (“SW 1 … 9”) beschikken, die u naar eigen inzicht kunt gebruiken.
Schakelrichting wijzigen
Mocht de bediening echter verkeerd om gaan, dan brengt u de schakelaar of knuppel weer naar de gewenste
UIT-positie, activeert u de schakelaartoewijzing opnieuw en wijst u de schakelaar nog een keer en nu met de
gewenste schakelrichting toe.
Schakelaar wissen
Na het activeren van de schakelaar-toewijzing, zoals onder punt 1 beschreven, tegelijkertijd de toetsencombinatie
▲▼ of ◄► van de rechter touch-toets (CLEAR) kort aanraken.
Toewijzing uit de lijst “uitgebreide schakelaars”
In die menu’s, waarin na het verschijnen van het venster …
Gewenste schakelaar
in de AAN positie
(Ext. Schak.: SET)
… de met “SW” aangeduide schakelaars toegewezen kunnen worden, is het ook mogelijk om de zogenaamde
“uitgebreide schakelaars” toe te wijzen.
Volg daarom de aanwijzingen in het venster en druk de SET-toets in: in het nieuwe venster verschijnt er een lijst
met de vier stuurelement-schakelaars “G1 … G4” gevolgd door twee zogenaamde vaste schakelaars “FX” en vier
inverse schakelaars “G1i … G4i”:
De beide FX-schakelaars schakelen een functie permanent aan “FXI” of uit “FX\”.
Alle schakelaars kunnen meerdere keren worden bezet! Let er wel op, dat u niet PER ABUIS aan een
Voorbeelden van toepassingen:
Aan- of uitschakelen van een in het model ingebouwde gloeiplugaccu voor de stationairloop, wanneer de
Automatisch aan- of uitzetten van een stopwatch voor het meten van de netto “vliegtijd” van een
Automatisch uitschakelen van de mixer “rolr. -> richtingsr.” bij het uitdraaien van de remkleppen, om bv.
Uitdraaien van de landingskleppen en bijtrimmen van het hoogteroer bij de landing, zodra de gasknuppel
Aan- en uitschakelen van de stopwatch om de looptijd van elektromotoren te meten.
De in het menu “stuurelement-schakelaars” zelf gedefinieerde stuurelement-schakelaars kunnen willekeurig in
de vrije programmering van schakelaars worden betrokken, d.w.z. in plaats van een “normale” schakelaar aan
een functie worden toegewezen. Bij de programmapunten waar u een schakelaar kunt toewijzen, heeft u dus
steeds de mogelijkheid, om in plaats van een schakelaar ook één van de stuurelement-schakelaars G1 … G4 toe
te wijzen; dit doet u door deze uit de lijst met “uitgebreide schakelaars” te selecteren.
schakelaar functies toewijst, die elkaar storen! Noteer eventueel de verschillende schakelaarfuncties.
K1-knuppel onder of boven een bepaald punt komt. De schakelaar van de gloeiplugverhitting wordt
daarbij in de zender via een mixer aangestuurd.
helikopter door een stuurelement-schakelaar op de gaslimiter.
bij landingen op een helling de dwarsrichting van het model aan de contouren van de helling aan te
passen, zonder dat het - normaal gesproken - meelopende richtingsroer ook nog eens de vliegrichting
beïnvloedt.
op een bepaald schakelpunt gekomen is.
Digitale trimming
Functiebeschrijving en de K1-afschakeltrimming
Digitale trimming met optische en akoestische aanduiding
De beide kruisknuppels zijn voorzien van een digitale trimming. Kort aantippen verstelt met iedere “klik” de
neutrale positie van de kruisknuppel met een bepaalde waarde. Bij een langer vasthouden loopt de trimming met
toenemende snelheid in de desbetreffende richting.
De verstelling wordt ook “hoorbaar” gemaakt door verschillend hoge tonen. Tijdens het vliegen de middenpositie
terugvinden is daarom ook zonder op het display te kijken geen probleem: bij het bereiken van de middenpositie
is een korte pauze ingevoerd.
De actuele trimwaarden worden automatisch bij een wisselen van modelgeheugenplaats opgeslagen. Verder
heeft de digitale trimming binnen een geheugenplaats effect per afzonderlijke vliegfase, behalve bij de trimming
van de gas-/remkleppenstuurknuppel bij vliegtuigmodellen, stuurfunctie “K1” (kanaal1) genoemd.
Deze K1-trimming heeft bij vleugel- en helikoptermodellen nog een bijzondere functie, waarmee u de stationairinstelling van de carburateur makkelijk kunt terugvinden.
Omdat de in deze handleiding beschreven trimfuncties slechts in de richting “motor uit” effectief zijn, is de
weergave op het display van uw zender eventueel anders, afhankelijk van uw individuele gas- resp. minimumpitch-positie van de K1-knuppel “naar voren” of “naar achteren”, alsmede van uw keuze voor gas/pitch op de
“linker knuppel” of “rechter knuppel”. De afbeeldingen van deze handleiding tonen steeds “gas/pitch rechts” voor
de beide modeltypen en “gas naar achteren” bij vliegtuig- en helikoptermodellen.
1.vliegtuigmodellen
De K1-trimming bezit een speciale afschakeltrimming, die voor verbrandingsmotoren is bedoeld: u stelt eerst met
de trimming eerst een veilige stationairloop in.
Wanneer u nu de K1-trimming in één keer in de richting “motor afzetten” tot aan de uiterste positie van de
trimmeruitslag verschuift, dan blijft er aan de eindpositie op het display een markering zichtbaar. Voor een
hernieuwd starten van de motor bereikt u door een eenmalig indrukken van de trimhevel in de richting “meer gas”
direct weer de laatste stationair-instelling.
actuele trimpositie laatste stationair-positie
K1-trimhevel
richting stationair ↓
trimming in motor-UIT-positie
Deze afschakeltrimming is gedeactiveerd, wanneer in het menu “modeltype” in de regel “motor aan K1” “geen”
is ingevoerd, bladzijde 82.
Aanwijzing:
Omdat deze trimfunctie alleen effect heeft in de richting “motor uit”, verandert de bovenstaande afbeelding
wanneer u de stuurrichting voor de gas-minimum-positie van de K1-stuurknuppel van “naar achteren” (zoals in de
afbeelding hierboven) naar “naar voren” verandert in het menu “basisinstelling” in de regel “motor aan K1”.
2.helikoptermodellen
Bovenop de hier links onder “vliegtuigmodellen” beschreven “afschakeltrimming” bezit de K1-trimming in
combinatie met de zogenaamde “gaslimiet-functie”, zie bladzijde 104, nog een extra eigenschap: zolang het
gaslimiet-stuurelement zich in de “onderste” helft van zijn uitslag, d.w.z. in het “startgebied” bevindt, heeft de K1trimming effect als stationairtrimming op de gaslimiet en de aanduiding van de stationaire trimming is op het
display zichtbaar:
actuele laatste stationair-positie
trimpositie
stuurelement gaslimiter
trimming in positie motor-UIT
In tegenstelling tot het vleugelmodel wordt deze positieaanduiding (--) echter onzichtbaar gemaakt en een
eventuele stationairpositie gewist, wanneer het gaslimiter-stuurelement zich in de “rechter” helft van zijn uitslag
bevindt:
Aanwijzing voor helikopter:
De K1-trimming heeft alleen effect op de gasservo en niet op de pitch-servo’s. Let er ook op, dat de heli-gasservo
aan ontvangeruitgang 6 moet worden aangesloten (zie ontvangerbezetting op bladzijde 59)!
Vliegtuigmodellen
Tot maximaal vier rolroer- en vier welfkleppenservo’s bij normale modellen alsmede V-staart- en staartloze
/deltamodellen met twee rolroer-/hoogteroer- en vier welfkleppenservo’s worden op een comfortabele manier
ondersteund.
De meeste motor- en zweefmodellen zullen tot het staarttype “normaal” horen met een aparte servo voor hoogte, richtings-, rolroer en motordrossel of elektronische regelaar (resp. remkleppen bij een zweefmodel). Verder is
het mogelijk, in het modeltype “2 HOSv3+8” twee hoogteroerservo’s aan de kanalen 3 en 8 aan te sluiten.
Bij het bedienen van de rolroeren en eventueel de welfkleppen met telkens twee aparte servo’s kunnen de
rolroeruitslagen van de beide kleppenparen in het menu “vleugelmixers” gedifferentieerd worden, een
roeruitslag naar boven kan onafhankelijk van de uitslag naar beneden ingesteld worden.
Tenslotte kunnen ook de welfkleppen b.v. via één van de stuurelementen CTRL 6 … 10 worden bediend. Als
alternatief kunt u voor de welfkleppen, rol- en hoogteroer ook beschikken over een faseafhankelijke trimming in
het menu “fasentrim”.
Wanneer het model een V-staart in plaats van een gewone staart heeft, kan in het menu “modeltype” het type
“V-staart” worden gekozen, dat de stuurfuncties hoogte- en richtingsroer dusdanig elkaar verbindt, dat elk van de
beide staartroeren – ieder door een eigen servo aangestuurd – zowel de hoogte- als ook de richtingsroerfunctie
kan overnemen.
Bij de delta- en staartloze modellen wordt de rol- en hoogteroerfunctie via een gemeenschappelijk roer aan de
achterkant van de linker en rechter vleugel bediend. Het programma beschikt over de benodigde mixfuncties voor
de beide servo’s.
Tot maximaal 7 vliegfasen kunnen in elk van de 24 modelgeheugenplaatsen geprogrammeerd worden.
De digitale trimming wordt vliegfasen-specifiek, behalve de K1-trimming, opgeslagen. De K1-trimming maakt het
mogelijk om de carburateurinstelling voor stationair makkelijk terug te vinden.
Tijdens het vliegen kunt u voortdurend over twee klokken beschikken. De bedrijfstijd van de zender sinds het
laatste laadproces wordt ook zichtbaar gemaakt.
Aan de ingangen 5 ... 12 kunnen naar keuze alle stuurelementen (CTRL) en schakelaars (SW) worden
toegewezen in het menu “instelling stuurelement”.
“Dual Rate” en “Exponential” voor rol-, richtings- en hoogteroer kunnen apart worden geprogrammeerd en elk in
twee varianten via een schakelaar worden bediend.
Naast 8 vrije lineaire mixers, 4 curvenmixers (menu “vrije mixers”) en 4 kruismixers (menu “kruismixers”) kunt
u beschikken over vliegfase-afhankelijke 6-punts-curven voor het stuurkanaal 1 (gas/rem), zie menu “kanaal 1 curve”.
Afhankelijk van het aantal vleugelservo’s kunt u in het menu “vleugelmixers” uit een lijst van vast gedefinieerde
mix- en koppelfuncties kiezen:
multi-kleppenmenu: sturing ban de welfkleppen als rolroeren, invloed van de rolroertrimming op de als
rolroer sturende welfkleppen, kleppendifferentiatie, uitslagen van de welfkleppenfunctie van alle rolroeren welfklepparen, rolroeren die als welfkleppen worden meegenomen, mixer hoogteroer -> welfkleppen
aanwijzingen bij de installatie
De servo’s MOETEN in de hier afgebeelde volgorde aan de uitgangen van de ontvanger worden
aangesloten: Niet benodigde uitgangen worden gewoon open gelaten.
Let ook op de aanwijzingen op de volgende bladzijden.
Vliegtuigmodellen met en zonder motor, met maximaal 4 rolroer- en maximaal 4 welfkleppenservo’s …
… en staarttype “normaal” of “2 hoogteroerservo’s”
10= vrij of WK2 rechts of speciale functie
9= vrij of WK2 links of speciale functie
8= vrij of 2
vrij of RO2 rechts of speciale functie
12= ontvangerstroomvoorziening 7 = welfklep rechts of vrij of speciale functie
6 = welfklep of welfklep links
5 = rolroer rechts of speciale functie
4 = richtingsroer
3 = hoogteroer of 1e hoogteroer
2 = rolroer of rolroer links
1= remkleppen- of motorservo of regelaar bij electroaandrijving
11= ontvangerstroomvoorziening
e
hoogteroer of speciale functie
vrij of RO2 links of speciale functie
… en staarttype “V-staart”
10= vrij of WK2 rechts of speciale functie
9= vrij of WK2 links of speciale functie
8= vrij of speciale functie
vrij of speciale functie
12= ontvangerstroomvoorziening 7 = welfklep rechts of vrij of speciale functie
6 = welfklep of welfklep links
5 = rolroer rechts of speciale functie
4 = hoogte-/richtingsroer rechts
3 = hoogte-/richtingsroer links
2 = rolroer of rolroer links
1= remkleppen- of motorservo of regelaar bij electroaandrijving
11= ontvangerstroomvoorziening
vrij of speciale functie
Delta-/staartloze modellen met en zonder motor, met maximaal 2 rol-/hoogteroer- en 2
welfkleppen/hoogteroerservo’s
10= vrij of speciale functie of WK2 / hoogte rechts
9= vrij of speciale functie of WK2 / hoogte links
8= vrij of speciale functie
vrij of speciale functie
12= ontvangerstroomvoorziening 7 = vrij of welfklep / hoogte rechts
6 = vrij of welfklep / hoogte links
5 = vrij of speciale functie
4 = vrij of richtingsroer
3 = rol/hoogte rechts
2 = rol/hoogte links
1= remkleppen- of motorservo of regelaar bij electroaandrijving
11= ontvangerstroomvoorziening
vrij of speciale functie
Als gevolg van de verschillende inbouw van de servo’s en de roeraansturingen kan bij het programmeren de
draairichting van de servo’s omgekeerd zijn. De volgende tabel biedt hierbij hulp:
modeltype servo met verkeerde draairichting aanwijzing
V-staart richtings- en hoogteroer verkeerd servo 3 + 4 in het menu ”servo-instelling” ompolen
hoogteroer goed, richtingsroer verkeerd servo 3 + 4 in het menu “servo-instelling” ompolen
EN aan ontvanger omwisselen
delta, staartloos hoogte- en richtingsroer verkeerd servo 2 + 3 in het menu “servo-instelling” ompolen
hoogteroer goed, rolroer verkeerd servo 2 + 3 in het menu “servo-instelling” ompolen
rolroer goed, hoogteroer verkeerd servo 2 + 3 aan de ontvanger omwisselen
Alle voor een vliegtuigmodel relevante menu’s zijn bij de “programmabeschrijvingen” van het symbool van een
vliegtuigmodel …… voorzien, zodat u zich bij het programmeren van een vliegtuigmodel alleen met deze menu’s
hoeft bezig te houden.
EN aan de ontvanger omwisselen
Helikoptermodellen
De voortschrijdende ontwikkeling van de modelhelikopter en de bijbehorende componenten zoals gyro’s,
toerentalregelaar, rotorbladen enz. maakt het tegenwoordig mogelijk, een helikopter zelfs in 3D-kunstvlucht te
beheersen. Voor de beginner daarentegen zijn een klein aantal instellingen voldoende om met de hovertraining te
kunnen beginnen, om zo langzamerhand steeds meer opties van de MX-20 HoTT te kunnen toepassen.
Met het helikopterprogramma van de MX-20 HoTT kunnen alle gangbare helikopters met 1...4 servo’s voor de
pitchsturing worden gevlogen.
U kunt beschikken over 6 vliegfasen plus autorotatie binnen een modelgeheugen, zie de menu’s “instelling stuurelement”, “faseninstelling” en “fasentoewijzing”
Net als bij de vliegtuigmodellen zijn er ook naast de standaardklokken in het basisdisplay nog meer klokken en
een rondenteller met stopwatchfunctie vliegfase-afhankelijk aanwezig (menu “klokken alg.” en
“vliegfasenklok”).
De digitale trimming kan behalve de pitch-/gastrimming naar keuze “vliegfase-specifiek” of “globaal” voor alle
vliegfasen worden opgeslagen. Met een druk op de knop kan de stationairpositie van de digitale K1-trimming
teruggevonden worden.
De toewijzing van stuurelementen wordt naar keuze voor de ingangen 5 … 12 voor alle vliegfasen tegelijk of apart
ingesteld (menu “instelling stuurelement”).
Bij het invliegen is een kopieerfunctie van de vliegfase gemakkelijk (menu “kopiëren/wissen”).
“Dual Rate” en “Exponential” voor roll, nick en hekrotor zijn koppelbaar en kunnen in twee varianten
geprogrammeerd worden.
8 vrij in te stellen lineaire en 4 curvenmixers kunnen geprogrammeerd en ook vliegfase-afhankelijk in het menu
“mix act./fase” aan- of uitgezet worden; ook zijn er nog 4 kruismixers.
Voor pitch, gas en hekrotormixers kunt u in het menu “helikoptermix” beschikken over vliegfase-afhankelijke 6punts-curven voor niet-lineaire stuurkarakteristieken; er zijn voor rol en nick elk twee aparte tuimelschijfmixers.
Onafhankelijk hiervan kan in iedere vliegfase de stuurcurve van de kanaal-1-stuurknuppel op maximaal 6 punten
worden aangepast. De beginner zal eerst slechts het hoverpunt bij middenstelling van de stuurknuppel willen
aanpassen.
Voorgeprogrammeerde mixers in het menu “helikoptermix”:
1. pitchcurve (6-punts-curve)
2. kanaal 1 -> gas (6-punts-curve)
3. kanaal 1 -> hekrotor (6-punts-curve)
4. hekrotor -> gas
5. rol -> gas
6. rol -> hekrotor
7. nick -> gas
8. nick -> hekrotor
9. gyro-instelling
10. tuimelschijfverdraaiing
11. tuimelschijfbegrenzing
De functie gaslimiet (ingang 12 in het menu “instelling stuurelement”) maakt het mogelijk om de motor in
iedere vliegfase te starten. Standaard is het proportionele stuurelement CTRL 6, links bovenaan, toegewezen aan
deze ingang 12. Deze “gaslimiter” legt – afhankelijk van zijn stand - de maximale positie van de gasservo vast.
Daardoor kan de motor in het stationaire bereik aangestuurd worden door het proportionele stuurelement. Pas
wanneer dit proportionele stuurelement wordt verschoven richting volgas worden de gascurven effectief.
tuimelschijf-verdraaiing
rol →gas
nick →gas
kanaal 1→gas
roll-nick-kanaal
hekrotor →gas
pitchcurve kanaal 1→hekrotor
Aanwijzing voor degenen, die overstappen vanaf oudere GRAUPNER-besturingen:
Anders dan bij de vroegere ontvangerbezetting zijn de servo-aansluiting 1 (pitch-servo) en servo-aansluiting 6
(gas-servo) verwisseld. De servo’s moeten op de manier, zoals die rechts is afgebeeld, aan de uitgangen van de
ontvanger worden aangesloten. Niet benodigde uitgangen worden gewoon open gelaten. Preciezere details bij
elk tuimelschijftype vindt u op bladzijde 86 in het menu “basisinstelling”.
Aanwijzingen bij de installatie:
De servo’s MOETEN in de hier afgebeelde volgorde aan de ontvanger aangesloten zijn.
Niet benodigde uitgangen worden gewoon open gelaten.
Let in ieder geval ook op de aanwijzingen op de volgende bladzijden.
Aanwijzing:
Om het gemak en de veiligheid van de gaslimiter, zie vanaf bladzijde 104, te kunnen benutten moet ook een
toerenregelaar aan ontvangeruitgang “6” worden aangesloten. Zie hiervoor ook bladzijde 169.
Ontvangeraansluiting van helikoptermodellen …
… met 1 tot 3 tuimelschijfservo’s
10 = vrij of speciale functie
9 = vrij of speciale functie
8 = vrij of toerenregelaar of speciale functie
vrij of speciale functie
12 = ontvangerstroomvoorziening
7 = gyro-gain
6 = gasservo of motorregeling
5 = vrij of speciale functie
4 = hek-servo (gyro-systeem)
3 = nick-1-servo
2 = rol-1-servo
1 = pitch- of rol-2 of nick-2-servo
11 = ontvangerstroomvoorziening
vrij of speciale functie
… met 4 tuimelschijfservo’s
10 = vrij of speciale functie
9 = vrij of speciale functie
8 = vrij of toerenregelaar of speciale functie
vrij of speciale functie
Alle voor een helikoptermodel relevante menu’s zijn in het onderdeel “programmabeschrijving” van het symbool
van een helikopter …
… voorzien, zodat u zich bij het programmeren van een helikoptermodel alleen met deze menu’s hoeft bezig te
houden.
Gedetailleerde programmabeschrijving
Nieuwe geheugenplaats aanmaken
Wie het handboek tot hier toe heeft doorgenomen, zal vast en zeker al de een of andere programmering
uitgeprobeerd hebben. Desondanks willen we toch elk menu gedetailleerd beschrijven.
We beginnen in dit deel eerst met het aanmaken van een “vrije” geheugenplaats, wanneer er dus een nieuw
model “geprogrammeerd moet worden:
stop 0:00
vli. 0:00
Vanuit het basisdisplay wordt door aantippen van de centrale SET-toets van de rechter touch-toets gewisseld
naar de “multifunctielijst”. (Met de centrale ESC-toets van de linker touch-toets komt u weer terug in het
basisdisplay.) Standaard ziet u na het eerste oproepen van de multifunctie-keuze na het inschakelen van de
zender het menupunt “modelselectie” invers afgebeeld en dus actief. Anders met de pijltoetsen (▲▼, ◄►) van
de linker of rechter touch-toets het menupunt ”modelselectie” kiezen….
Bij levering van de zender is het eerste modelgeheugen voorzien van het modeltype “vliegtuigmodel” en de
meegeleverde ontvanger al aan dit geheugen gebonden, herkenbaar aan de ontvangercode rechts boven, in het
bovenstaande voorbeeld O12 als synoniem voor de meegeleverde ontvanger GR-24. Bij een “ongebonden”
modelgeheugen verschijnt daarentegen “---“. De overige, met “***vrij***” betitelde geheugenplaatsen zijn nog
onbezet en dus ook “ongebonden”. Wanneer u een vliegtuigmodel wilt programmeren, dan kunt u na het verlaten
van het menu “modelselectie” door aantippen van de centrale ESC-toets van de linker touch-toets - direct met
het programmeren beginnen … of met de toetsen ▲ of ▼ van de linker of rechter touch-toets een andere nog
vrije geheugenplaats uitkiezen …
… en dan de centrale SET-toets van de rechter touch-toets aantippen als bevestiging.
U wordt hierna gevraagd om het modeltype, dus “vliegtuigmodel” of “helikoptermodel” te kiezen:
Modeltype kiezen
(vrij modelgeheugen)
Kies met de toetsen ◄ of ► van de linker of rechter touch-toets het modeltype uit en raak de centrale SET-toets
van de rechter touch-toets. Daardoor wordt het gekozen modelgeheugen geïnitialiseerd met het geselecteerde
modeltype en wisselt het display weer naar de basisweergave. De geheugenplaats is nu klaar voor gebruik.
Wilt u daarentegen met een helikopter beginnen, dan kiest u met de toetsen ▲ of ▼ van de linker of rechter
touch-toets één van de met “***vrij***” betitelde geheugenplaatsen en raakt u kort de centrale SET-toets van de
rechter touch-toets aan als bevestiging. U wordt hierna gevraagd om het modeltype, dus “vliegtuigmodel” of
“helikoptermodel” vast te leggen. Kies met de toetsen ◄ of ► van de linker of rechter touch-toets het symbool
uit en raak de centrale SET-toets van de rechter touch-toets aan ter bevestiging. Daardoor wordt het gekozen
modelgeheugen geïnitialiseerd met het geselecteerde modeltype en kunt u nu uw model in dit geheugen gaan
programmeren. Een wissel naar een ander modeltype is nu alleen nog mogelijk door de geheugenplaats eerst te
wissen (menu “kopiëren/wissen”, bladzijde 64).
Aanwijzingen:
Moet het modelgeheugen gewist worden, dat nu in de basisaanduiding zichtbaar is, dan moet direct na het
wissen één van de beide modeltypen “vleugel” of “heli” worden gekozen. Deze keuze kunt u niet ontlopen door
de zender uit te zetten. U kunt wel de ongewenst bezette modelgeheugenplaats vanuit een ander
modelgeheugen weer wissen. Wordt daarentegen een niet actieve geheugenplaats gewist, dan verschijnt
daarna in de modelselectie “*** vrij***”.
Na het aanmaken van het uitgekozen modelgeheugen met het gewenste modeltype wisselt de aanduiding naar
het basisdisplay van het nieuw aangemaakte modelgeheugen. Tegelijkertijd verschijnt gedurende enkele
seconden de waarschuwing…
BIND. N.A.
OK
… als aanwijzing dat een binding met een ontvanger ”niet verbonden” is. Door een kort aanraken van de
centrale SET-toets van de rechter touch-toets komt u direct bij de bijbehorende optie.
BASISINST. MODEL
Modelnaam < >
Stuurtoewijzing 1
Geb. ontv. n/a n/a
HF-module UIT
BD1 BD2
Meer informatie over het binden van een ontvanger vindt u op bladzijde 69 resp.74.
Na het automatisch sluiten van de hierboven beschreven waarschuwing “BIND. N/A” verschijnt ook enkele
seconden de waarschuwing…
Fail Safe
instellen!
… als aanwijzing dat er nog geen Fail-Safe-instellingen zijn. Meer informatie hierover vindt u op bladzijde 196.
Verschijnt er op het display de waarschuwings-aanduiding …
Gas te
hoog!
… beweeg dan de gasstuurknuppel resp. bij een helimodel de limiter, standaard het draaielement CTRL 6 in
de richting van stationair. Het verschijnen van deze waarschuwing is ook afhankelijk van de bij “motor aan K1”
resp. “pitch min.” in het menu ”modeltype” bladzijde 82 resp. “helikoptertype” bladzijde 86 gekozen
instellingen. Kies bij vleugelmodellen “geen” om deze waarschuwing te deactiveren, wanneer u geen motor
gebruikt.
Werden er al modelgeheugens in de zender bezet, dan verschijnt er in de ondermenu’s van het menu
“kopiëren/wissen” een pictogram van het gekozen modeltype gevolgd door een lege regel resp. de in het
menu “basisinst. model” ,bladzijde 68 resp. 74 ingevoerde modelnaam, evenals de code van de ontvanger,
wanneer deze gebonden is.
Bij een te lage accuspanning is een modelwissel uit veiligheidsoverwegingen niet mogelijk. Op het display
verschijnt de melding:
Momenteel niet mog.
spanning te laag
In principe zijn er nu nog vier verschillende mogelijkheden, om de vier stuurfuncties rolroer, hoogteroer,
richtingsroer en gas resp. remkleppen bij een vleugelmodel of rol, nick, hekrotor en gas/pitch bij een
helikoptermodel aan de beide stuurknuppels toe te wijzen. Welke van de vier mogelijkheden wordt gekozen,
hangt af van de individuele gewoonte van de piloot. Deze functie stelt u in de regel “stuurtoewijzing”
(stuurmode) voor het actuele modelgeheugen in het menu “basisinst. model”, bladzijde 68 resp. 74 in:
BASISINST. MODEL
Modelnaam < >
Stuurtoewijzing 1
Geb. ontv. n/a n/a
HF-module UIT
BD1 BD2
Als standaard kunt u voor toekomstige modellen uw stuurtoewijzing instellen in “alg. instellingen”, bladzijde 224:
ALG. INSTELLING
Eig < >
Stuurtoewijzing 1
DSC-uitgang PPM10
Pitch min achter
SEL
Verder wijzen we er nogmaals op, dat uit het oogpunt van een maximale flexibiliteit, maar ook om onbedoelde
fouten te voorkomen, bij beide modeltypen aan de stuurkanalen 5 … 12 standaard geen stuurelement
toegewezen is. Dit betekent, dat bij uitlevering van deze set alleen de aan de ontvangeruitgangen 1 … 4
aangesloten servo’s via de beide stuurknuppels kunnen worden bewogen, aan de uitgangen 5 … max. 12
aangesloten servo’s daarentegen niet zullen bewegen. Bij een nieuw geïnitialiseerd helikoptermodel beweegt
ook nog - afhankelijk van de positie van de gaslimiter CTRL 6 - de servo 6 min of meer. Bij beide modeltypen
verandert deze toestand pas, nadat u de bijbehorende toewijzingen gedaan heeft in het menu “instelling stuurelement”.
Wanneer een nieuw aangemaakt modelgeheugen in gebruik moet worden genomen, dan MOET deze eerst aan
een (andere) ontvanger worden “gebonden”, voordat eventueel daaraan aangesloten servo’s kunnen worden
aangestuurd. Lees hiervoor ook het gedeelte “binding” op bladzijde 69 resp. 75.
Een beschrijving van de programmeringstappen bij een vliegtuigmodel vindt u in het onderdeel
programmeervoorbeelden vanaf bladzijde 238 en voor helikoptermodellen vanaf bladzijde 280.
De hieronder volgende beschrijvingen van menu’s vindt u in de volgorde, zoals deze in de multifunctielijst
voorkomen.
Modelselectie
Model 1 … 24 oproepen
Op de bladzijden 24 en 25 werden de principes achter de bediening van de toetsen uitgelegd en op de vorige
pagina’s, hoe u bij de multifunctie-lijst komt en een nieuwe geheugenplaats aanmaakt. Hier willen we nu de
“normale” beschrijving van de verschillende menupunten in de door de zender bepaalde volgorde voortzetten.
Daarom beginnen we met het menu….
Tot maximaal 24 complete modelinstellingen inclusief de digitale trimwaarden van de vier trimhevels kunnen
opgeslagen worden. De trimming wordt automatisch opgeslagen, zodat na een wisselen van model de eenmaal
ingestelde trimming van het model niet verloren gaat. Een pictogram van het gekozen modeltype evenals de in
het menu “basisinstelling model”, bladzijde 68 resp. 74, ingevoerde modelnaam verschijnt achter het
modelnummer. Tevens ziet u of er eventueel aan het modelgeheugen al een ontvanger “gebonden” is.
Kiest u eventueel uit de lijst met de pijltoetsen van de linker of rechter touch-toets het menu “modelselectie” uit
en raak dan kort de SET-toets van de rechter touch-toets aan:
Met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets kiest u het gewenste modelgeheugen in de lijst uit en
deze keuze bevestigen door aantippen van de SET-toets. Met ESC komt u weer -zonder te wisselen van model terug bij de vorige pagina van het menu.
Aanwijzingen:
Indien na een modelwissel de waarschuwing “gas te hoog!” verschijnt, bevindt zich de stuurknuppel van
Wanneer bij een wisselen van model de aanwijzing ..
Indien bij een wisselen van model de aanwijzing …
Bij een te lage accuspanning is een modelwissel uit veiligheidsoverwegingen niet mogelijk. Op het
Nu niet mogelijk
spanning te laag
het gas/pitch (K1)resp. de gaslimiter te ver in de richting volgas
BIND. n/a
OK
… opduikt, moet u de desbetreffende bindings-instellingen controleren.
Fail-Safe
Instellen!
… verschijnt, moet u de desbetreffende Fail-Safe-instellingen checken.
display verschijnt de bijbehorende melding:
Kopiëren/wissen
Model wissen, kopiëren model → model, kopiëren van en naar SD-kaart, kopiëren vliegfasen
Kies met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets het menu kopiëren/wissen” en raak de SET-
toets aan. Het te wissen model met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets uitkiezen …
Model wissen =>
Kopieer mod->mod =>
Export naar SD =>
Import van SD =>
Kopiëren vliegfase =>
Kies eventueel met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets het ondermenu “model wissen” en raak
kort de centrale SET-toets aan. Het te wissen model met de pijltoetsen▲▼ van de linker of rechter touch-toets
kiezen, …
Te wissen model:
01 Graubele O12
02 Ultimate O12
03 Starlet O12
04 Bell 47G ----… waarop na een verdere druk aanraking van de SET-toets de veiligheidsvraag…
Model echt
01 GRAUBELE
wissen?
NEE JA
….verschijnt. Met NEE breekt u het proces af en komt u terug bij de vorige pagina. Kiest u echter met de ►-toets
van de linker of rechter touch-toets JA en bevestigt u deze keuze met een korte aanraking van de SET-toets, dan
wordt het gekozen modelgeheugen gewist.
Let op:
Het wissen is onherroepelijk. Alle gegevens in het uitgekozen modelgeheugen worden hierdoor compleet
gewist.
Aanwijzing:
Moet er een modelgeheugen gewist worden, dat juist actief is, dan moet onmiddellijk daarna een modeltype “heli”
of “vleugel” gedefinieerd worden. Wordt daarentegen een niet-actieve modelgeheugenplaats gewist, dan
verschijnt in de modelselectie “***vrij***”.
Kopiëren model → model
Kies met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets het ondermenu “kopiëren model →
model” uit en raak de SET-toets aan:
Model wissen =>
Kopieer mod->mod =>
Export naar SD =>
Import van SD =>
Kopiëren vliegfas. =>
Het te kopiëren model met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets uitkiezen, …
Kop. van model:
01 Graubele O12
02 Ultimate O12
03 Starlet O12
04 Bell 47G -----
…waarop u na een verder aanraken van de SET-toets van de rechter touch-toets in het venster “kopiëren naar
model” het doelgeheugen kiest met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets, en met SET
bevestigt of het proces met ESC afbreekt. Een al bezet modelgeheugen kan overschreven worden.
Na het bevestigen van het geselecteerde modelgeheugen door aantippen van de SET-toets verschijnt de
veiligheidsvraag:
Model echt
01 Ultimate
-> 03 ***vrij***
kopiëren?
NEE JA
Met NEE breekt u het proces af en keert u terug naar de vorige pagina van het beeldscherm. Kiest u daarentegen
met de toets ►JA en bevestigt u deze keuze door een aanraken van de SET-toets, dan wordt het gekozen
modelgeheugen naar het geselecteerde modelgeheugen gekopieerd.
Aanwijzing:
Bij het kopiëren van een modelgeheugen worden samen met de modelgegevens ook de bindingsdata
gekopieerd, zodat de aan het originele modelgeheugen gebonden ontvanger zonder hernieuwd binden ook met
deze kopie kan worden gebruikt.
Export naar SD
Kies met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets het ondermenu “export naar SD” en raak de
SET-toets aan.
Model wissen =>
Kopieer mod->mod =>
Export naar SD =>
Import van SD =>
Kopiëren vliegfas. =>
Het te exporteren model met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets uitkiezen:
Exporteren naar SD:
01 Graubele O12
02 Ultimate O12
03 Starlet O12
04 Bell 47G ----Na het bevestigen van het geselecteerde modelgeheugen door aantippen van de SET-toets verschijnt de vraag:
Model echt
01 Ultimate
-> SD-kaart
exporteren?
NEE JA
Met NEE breekt u het proces af en keert u terug naar de vorige pagina. Kiest u daarentegen JA en bevestigt u
deze keuze met de SET-toets, dan wordt het geselecteerde model naar de SD-kaart gekopieerd.
Aanwijzingen:
SD-kaart
insteken
OK
…. In plaats van een modelselectie, dan is er geen SD-kaart in de kaartslot, zie bladzijde 22.
Verschijnt de waarschuwing…
Bij het kopiëren van een modelgeheugen worden samen met de modelgegevens ook de bindingsdata
gekopieerd, zodat de aan het originele modelgeheugen gebonden ontvanger zonder hernieuwd binden
in DEZELFDE zender ook met diens kopie kan worden gebruikt.
Een geëxporteerd vliegtuigmodel wordt onder \\Models\mx-20 volgens het schema “aModelnaam.mdl”
en een helikoptermodel als “hModelnaam.mdl” op de geheugenkaart geschreven. Wordt er daarentegen
een naamloos model geëxporteerd, dan zijn de gegevens onder “a-“ resp. “hNoName.mdl” te vinden.
Enkele van de eventueel in de modelnaam gebruikte tekens kunnen vanwege beperkingen van het FAT-
resp. FAT32-bestandssysteem niet worden overgenomen en zijn daarom zichtbaar als golfje (~).
Wanneer er op de geheugenkaart al een modelbestand is met dezelfde naam wordt deze zonder
waarschuwing overschreven.
Import van SD
Kies met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets het ondermenu “Import van SD” en raak de SET-
toets aan:
Model wissen =>
Kopieer mod->mod =>
Export naar SD =>
Import van SD =>
Kopiëren vliegfas. =>
Het vanaf de SD-kaart te importeren model met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets uitkiezen:
Import van SD-kaart:
Alpina 11/03/10
Extra 11/03/11
Cobra 11/03/11
Bell 47G 11/03/12
Aanwijzing:
De exportdatum rechts van de modelnaam heeft de volgorde “jaar/maand/dag”.
Na opnieuw aantippen van de SET-toets van de rechter touch-toets verschijnt het venster “Import naar model”:
hier kiest u het doelgeheugen uit met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets en bevestigt u met
SET of breekt u af met ESC. Een al bezette geheugenplaats kan overschreven worden:
Import naar model:
01 Graubele O12
02 Ultimate O12
03 Starlet O12
04 Bell 47G ----05 *** vrij ***
Na het bevestigen van het geselecteerde modelgeheugen door aanraken van de SET-toets verschijnt de vraag:
Model echt
-> 03 ***vrij***
importeren?
NEE JA
Met NEE breekt u het proces af en keert u terug naar de vorige pagina. Kiest u daarentegen JA en bevestigt u
deze keuze met de SET-toets, dan wordt het geselecteerde model naar het gekozen modelgeheugen gekopieerd.
Aanwijzingen:
SD-kaart
insteken
OK
…. In plaats van een modelselectie, dan is er geen SD-kaart in de kaartslot, zie bladzijde 22.
Kopiëren vliegfase
Kies met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets het ondermenu “Kopiëren vliegfase” en raak de
SET-toets aan:
Model wissen =>
Kopieer mod->mod =>
Export naar SD =>
Import van SD =>
Kopiëren vliegfas. =>
In “Kopiëren van fase”…
Kopiëren van fase:
1 2
3 4
5 6
7
… moet de te kopiëren vliegfase 1 … 7 voor vliegtuigmodellen resp. 1 … 6 voor helikoptermodellen met de
pijltoetsen van de linker of rechter touch-toets worden geselecteerd en door een kort aantippen van de SET-toets
van de rechter touch-toets worden bevestigd. In het dan volgende venster “kopiëren naar fase” wordt aansluitend
het doel uitgezocht en bevestigd. Net als hierboven beschreven krijgt u eerst weer de veiligheidsvraag te zien.
01 Ultimate
Verschijnt de waarschuwing…
Bij het kopiëren van een modelgeheugen worden samen met de modelgegevens ook de bindingsdata
gekopieerd, zodat de aan het originele modelgeheugen gebonden ontvanger zonder hernieuwd binden
in DEZELFDE zender ook met diens kopie kan worden gebruikt.
Menu’s verbergen
Menu’s uit de multifunctielijst verbergen
Kies met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets het menu “Menu’s verbergen” en raak de SET-
toets kort aan:
In dit menu kunt u bij het juist actieve modelgeheugen de niet benodigde menupunten of die menupunten, die niet
meer gewijzigd hoeven te worden, onzichtbaar maken in de multifunctielijst:
Modelselectie
Kop./wissen
Modellen verb.
Basisinst. mod.
Modeltype
Verbergen : SET
De multifunctielijst kan dan soms beperkt worden tot enkele menu’s, waardoor de lijst veel overzichtelijker wordt.
De functies worden niet gedeactiveerd, wanneer u ze verbergt. Ze zijn alleen niet meer zichtbaar in de lijst,
waardoor u dus ook niet meer direct toegang tot deze functies heeft.
De te verbergen c.q. weer zichtbaar te maken functie kunt u met de pijltoetsen van de linker of rechter touch-toets
uitkiezen, waarna door aantippen van de centrale SET-toets van de rechter touch-toets de status van de functie
kan worden gewijzigd:
Modelselectie
Kop./wissen
Modellen verb.
Basisinst. mod.
Modeltype
Verbergen : SET
Tip:
Als u wilt voorkomen dat u geen toegang heeft tot de multifunctielijst is het verstandig om het menu “invoerslot”
in de multifunctielijst via de bovenstaande optie te verbergen.
Modellen verbergen
Verbergen van modelgeheugenplaatsen
Kies met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets het menu “Modellen verbergen” en raak de SET-
toets kort aan:
Modelgeheugens, die u weinig gebruikt of die uit andere oorzaak niet door anderen gebruikt mogen worden,
kunnen in de modelselectie-lijst onzichtbaar worden gemaakt. De modelselectie wordt daardoor ook
overzichtelijker. Het te verbergen c.q. weer zichtbaar te maken model kunt u met de pijltoetsen van de linker of
rechter touch-toets uitkiezen, waarna door aantippen van de centrale SET-toets van de rechter touch-toets de
status van de functie kan worden gewijzigd:
01 Graubele O12
02 Ultimate O12
03 Starlet O12
04 Bell 47G ----05 *** vrij ***
Verbergen : SET
“Doorgestreepte” modelgeheugens verschijnen niet meer in het menu “Modelselectie”.
Basisinstelling model
Modelspecifieke basisinstellingen voor vliegtuigmodellen
Voordat met de programmering van specifieke parameters wordt begonnen, moeten er enkele basisinstellingen
worden doorgevoerd, die alleen gelden voor het juist actieve modelgeheugen. Kiest u het menu “basisinst. model” met de pijltoetsen van de linker of rechter touch-toets en raak daarna de centrale SET-toets van de
rechter touch-toets:
BASISINST. MODEL
Modelnaam < >
Stuurtoewijzing 1
Geb. ontv. n/a n/a
HF-module UIT
Wisselt u door een kort aanraken van de SET-toets van de rechter touch-toets naar de volgende
beeldschermpagina om uit een lijst van tekens een modelnaam te kunnen samenstellen. Maximaal 9 tekens
kunnen voor een modelnaam worden toegekend:
0123456789:;< = > ?
ABCDEFGHIJKLMNO
PQRSTUVWXYZ
Modelnaam < GRAUB >
Kies met de pijltoetsen van de linker touch-toets het gewenste teken uit. Een aanraken van de pijltoets► van de
rechter touch-toets of van de centrale SET-toets wisselt naar de volgende positie, waarvoor u het volgende teken
kunt kiezen. Een gelijktijdig aantippen van de toetsen ▲▼ of ◄► van de rechter touch-toets (CLEAR) voegt op
die plaats een lege plek toe. Elke willekeurige tekencombinatie binnen het invoerveld bereikt u met de toetsen
◄► van de rechter touch-toets. Door een aanraken van de centrale ESC-toets van de linker touch-toets komt u
terug naar de vorige menu-pagina. De zo ingevoerde modelnaam verschijnt in de basisaanduiding, in het menu
“Modelselectie” en in de ondermenu’s van het menupunt “kopiëren/wissen”.
stuurtoewijzing
mode 1 (gas rechts) mode 2 (gas links)
hoogte motor motor hoogte
richting rolroer richting rolroer
mode 3 (gas rechts) mode 4 (gas links)
hoogte motor motor hoogte
rolroer richting rolroer richting
In principe zijn er 4 verschillende mogelijkheden, om de 4 stuurfuncties rolroer, hoogteroer, richtingsroer en gas
resp. remkleppen bij een vliegtuigmodel aan de beide stuurknuppels toe te wijzen. Welke van deze
mogelijkheden gebruikt wordt, hangt van de individuele gewoonten van de modelpiloot af. Kies met de pijltoetsen
▲▼ van de linker of rechter touch-toets de regel “stuurtoewijzing” (“mode”) uit. Het keuzeveld is omkaderd:
BASISINST. MODEL
Modelnaam < GRAUBELE>
Stuurtoewijzing 1
Geb. ontv. n/a n/a
HF-module UIT
Tip de SET-toets aan. De actuele stuurtoewijzing wordt nu invers weergegeven. Kiest u nu met de pijltoetsen van
de rechter touch-toets tussen de mogelijkheden 1 tot 4. Na het gelijktijdig aantippen van de toetsen ▲▼ of ◄►
van de rechter touch-toets (CLEAR) keert de weergave terug naar de mode “1”. Door een opnieuw aanraken van
SET deactiveert u het keuzeveld weer, zodat u naar een andere regel kunt komen.
Gebonden ontvanger
Graupner HoTT-ontvangers moeten “aangeleerd” worden, om uitsluitend met één bepaald model (-geheugen)
van een Graupner-HoTT-zender te communiceren. Deze procedure wordt “binding” genoemd en is slechts
eenmaal voor elke nieuwe ontvanger/model-combinatie nodig (en kan op ieder moment herhaald worden).
Belangrijke aanwijzing:
Let er bij het binden op, dat de zenderantenne altijd ver genoeg van de ontvangerantenne verwijderd is!
Een meter afstand is een goede richtlijn. Anders riskeert u een gestoorde verbinding op het
terugkoppelingskanaal en daardoor een foutief functioneren.
“Binding” van meerdere ontvangers per model
Indien gewenst kunnen meerdere ontvangers per model worden gebonden. Binnen de programma’s van de MX20 HoTT bestaat de mogelijkheid om max. twee ontvangers direct te beheren en ook menugestuurd de max. 12
stuurkanalen van de zender naar eigen inzicht tussen de beide ontvangers te verdelen, zie verder in dit gedeelte.
Bind daarvoor deze ontvangers eerst elk apart, zoals hieronder beschreven wordt.
Bij later gebruik bouwt echter alleen die ontvanger een telemetrie-verbinding met de zender op, die in de
regel “Telemetrie-ontvanger” van het “Telemetrie”-menu geactiveerd werd. Bijvoorbeeld:
Telemetrie
Aan deze ontvanger moeten de eventuele sensoren dus ook worden aangesloten, omdat alleen de in deze regel
geactiveerde ontvanger in staat is, de data via het terugkoppelingskanaal door te geven. De tweede en verdere
ontvangers werken parallel aan de als laatste gebonden ontvanger, maar helemaal onafhankelijk van deze, in de
Slave-modus!
“Binden” van zender en ontvanger
Wissel eventueel met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets naar de regel “geb. ontv.” en kies
daarna eventueel het gewenste bindingskanaal uit. In het voorbeeld is dat het kanaal aan de onderste rand van
het display met “BD2”, omdat het bindingskanaal 1, onderaan met “BD1” weergegeven, al door de standaard
meegeleverde ontvanger in gebruik is.
Schakel nu de stroomvoorziening van uw ontvanger in: op de ontvanger knippert de rode LED. Druk de SET-knop
op de ontvanger in en hou deze ingedrukt, totdat de nog steeds rood knipperende LED na ca. 3 seconden
ongeveer 3 seconden lang rood/groen gaat knipperen. U kunt nu de SET-knop van de ontvanger loslaten. Zolang
de LED rood/groen knippert, bevindt de ontvanger zich in de bind-modus.
Start nu binnen deze ca. 3 s het zogenaamde binden van een ontvanger aan het actuele modelgeheugen door
een kort aanraken van de centrale SET-toets van de rechter touch-toets. Tegelijkertijd ziet u op het display een
venster gedurende het “binden”:
Gaat binnen ongeveer 10 seconden de intussen weer rood knipperende LED van de ontvanger uit en brandt deze
nu permanent groen, dan is de bind-procedure succesvol afgesloten . Uw model-/ontvangercombinatie is nu klaar
voor de start. Tevens verschijnt op het display in plaats van “n/a” (“niet verbonden”) nu “geb.” (“gebonden”), bv.:
Knippert daarentegen de rode LED langer dan ca. 10 seconden, dan is de bindingprocedure mislukt. Ook zijn op
het display weer “n/a” zien. Verander eventueel de positie van de antennes en herhaal de procedure.
Andere ontvangers binden
Het door u geselecteerde bindingskanaal is al “geb.” (gebonden). Deze binding moet door een andere vervangen
worden. Na het starten van de bindprocedure verschijnt op het display echter in plaats van “BINDEN” de
aanwijzing:
HF
UIT
schakelen
OK
Wissel twee regels naar beneden en schakel, zoals op de volgende bladzijde in het onderdeel “HF-module” wordt
beschreven, de HF-module uit. Daarna gaat u terug naar de regel “geb. ontv.” en start u de bindingsprocedure
opnieuw, zoals beschreven op de vorige bladzijde.
Alternatief kunt u ook kort de zender uitzetten en in het venster dat daarna bij het inschakelen verschijnt …
Maak keuze
HF AAN/UIT?
AAN UIT
… “UIT” kiezen …
Maak keuze
HF AAN/UIT?
AAN UIT
… en dit door een kort aantippen van de rechter touch-toets bevestigen. Vanuit het basisdisplay wisselt u dan
weer naar de regel “geb. ontv.” van het menu “Basisinstelling model” en start u de binding opnieuw.
Wissen van een binding
Ga zoals hierboven beschreven is te werk en start een bindingsprocedure, ZONDER van te voren een ontvanger
‘bindingsklaar’ te maken.
Zoals in de inleiding bij het gedeelte “Binden van ontvangers” al werd gezegd is het bij de MX-20 HoTT mogelijk
om de stuurkanalen van de zender binnen een ontvanger naar eigen inzicht te verdelen én om de 12
stuurkanalen van de zender over twee ontvangers te verdelen. Dit hernieuwd verdelen wordt hierna “Mapping” of
“Channel Mapping” (kanaaltoewijzing) genoemd. Kies met de pijltoetsen van de linker of rechter touch-toets de te
“mappen” ontvanger en tip daarna kort de centrale SET-toets van de rechter touch-toets aan.
Kanaaltoewijzing binnen een ontvanger
Op dezelfde manier als de op bladzijde 212 beschreven en als “Channel Mapping” aangeduide kanaaltoewijzingsfunctie van het “Telemetrie”-menu kunt u gemakkelijk in dit menupunt de 12 stuurkanalen van de
zender (ingang) naar eigen inzicht over de uitgangen (servo-aansluitingen) van de in kolom BD1 gebonden
ontvanger verdelen:
ONTV. KANALEN – BIND1
Ing. 1 -> uitg. 1
Ing. 2 -> uitg. 2
Ing. 3 -> uitg. 3
Ing. 4 -> uitg. 4
Na keuze van de gewenste uitgang met de pijltoetsen van de linker of rechter touch-toets is het bijbehorende
invoerveld omkaderd. Tip de centrale SET-toets van de rechter touch-toets kort aan. De actuele instelling wordt
invers getoond. Kies nu met de pijltoetsen van de rechter touch-toets het gewenste ingangskanaal
(=zenderuitgang, zie bladzijde 205) uit.
Aanwijzing:
Het maximaal aanwezige aantal regels (uitgangen) komt overeen met het aantal servo’s, dat maximaal aan de
desbetreffende ontvanger kan worden aangesloten.
MAAR LET OP: Wanneer u bv. in de regel “rolr./welfkl.” Van het menu “modeltype” “2 rolroeren” heeft gekozen,
dan wordt aan de zenderkant de stuurfunctie 2 (rolroer) gesplitst op de stuurkanalen 2 + % voor linker en rechter rolroer. De corresponderende en daardoor ook eventueel toe te wijzen ingangen (van de ontvanger) zouden in dit
geval dan de kanalen 2 + 5 zijn, zie voorbeeld hieronder.
Voorbeelden:
U wilt bij een groot model elk rolroer via twee of meer servo’s aansturen: wijs aan de desbetreffende
uitgangen (servo-aansluitingen) telkens één en dezelfde ingang (stuurkanaal) toe. In dit geval afhankelijk van de linker en rechter vleugelhelft, als ingang telkens één van de beide standaard rolroerkanalen 2+5.
U wilt bij een groot model het richtingsroer met twee of meer servo’s aansturen: Wijs aan de
desbetreffende uitgangen (servo-aansluitingen) telkens één en dezelfde ingang (stuurkanaal) toe. In dit
geval het standaard richtingsroerkanaal 4, zie afbeelding rechts onder.
Belangrijke aanwijzing:
Met de optie “zenderuitgang” van de zender MX-20 HoTT kunnen de 12 stuurfuncties van de zender op een
zelfde manier naar eigen inzicht worden omgeruild of meerdere uitgangen van hetzelfde stuurkanaal worden
voorzien. Vanwege de overzichtelijkheid is het raadzaam om maar van één van de beide methoden gebruik te
maken.
Kanaaltoewijzing op een tweede ontvanger
Zoals al eerder genoemd kunnen met de optie “ontvangeruitgang” de 12 stuurkanalen van de MX-20 HoTT
willekeurig over twee ontvangers worden verdeeld, waarbij de nummering van de uitgangen (servo-aansluitingen)
van de in de kolom “BD1” gebonden “ontvanger 1” wordt voortgezet. Wanneer de “ontvanger 1” bijvoorbeeld 12
servo-aansluitingen heeft, dan begint de nummering van de uitgangen van de in de kolom “BD2”gebonden
ontvanger bij 13 enz.:
ONTV. KANALEN – BIND2
Ing. 12 -> uitg. 13
Ing. 12 -> uitg. 14
Ing. 12 -> uitg. 15
Ing. 12 -> uitg. 16
Na keuze van de gewenste uitgang met de pijltoetsen van de linker of rechter touch-toets is het bijbehorende
invoerveld omkaderd. Tip de centrale SET-toets van de rechter touch-toets aan. De actuele instelling wordt invers
weergegeven. Kies nu met de pijltoetsen van de rechter touch-toets het gewenste ingangskanaal uit. Hier als
voorbeeld het richtingsroer met meerdere servo’s.
ONTV. KANALEN – BIND2
Ing. 4 -> uitg. 13
Ing. 4 -> uitg. 14
Ing. 4 -> uitg. 15
Ing. 4 -> uitg. 16
Aanwijzing:
Het aantal beschikbare regels (uitgangen) komt overeen met het maximaal aantal servo’s dat aan ontvanger 2
kan worden aangesloten; de nummering van de uitgangen is afhankelijk van het aantal servo’s dat aan ontvanger
1 kan worden aangesloten.
HF-module
In deze menuregel kunt u de HF-afstraling van de zender modelspecifiek met de hand uit- en eventueel weer
aanzetten, bijvoorbeeld om tijdens de modelprogrammering stroom te sparen. Wanneer u de zender de volgende keer weer aanzet wordt een eventuele instelling op “UIT” echter weer teniet gedaan!
Wissel eventueel met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets naar de regel “HF-module” en
activeer het waardenvenster door een kort aantippen van de centrale SET-toets:
BASISINST. MODEL
Stuurtoewijzing 1
Geb. ontv. geb. geb.
Kanaaltoew. E12 E08
HF-module UIT
SEL
Nu kunt u met de rechter pijltoetsen kiezen tussen UIT en AAN. Door opnieuw de centrale SET-toets van de
rechter touch-toets aan te tippen sluit u de invoer.
Test reikwijdte
De geïntegreerde reikwijdtetest verkleint het zendvermogen dusdanig, dat u een functietest al kunt uitvoeren over
een afstand van maximaal 50 m. Doe de reikwijdtetest van het Graupner-HoTT-systeem volgens de
onderstaande aanwijzingen. Vraag eventueel aan een helper om u bij de reikwijdtetest te assisteren.
1. Bouw indien mogelijk de al aan de zender gebonden ontvanger in het model in.
2. Schakel de besturing in en wacht tot de groene LED op de ontvanger brandt. Nu kunt u de bewegingen
van de servo’s controleren.
3. Plaats het model dusdanig op een vlakke ondergrond (asfalt, kort gras of aarde) dat de
ontvangerantennes minimaal 15 cm boven de aarde liggen. Het is daarom eventueel nodig om het
model tijdens de test te ondersteunen.
4. Hou de zender op heuphoogte en met enige afstand van het lichaam. Richt met de antenne niet direct
op het model, maar draai en/of knik de punt van de antenne zó, dat deze tijdens het sturen verticaal
staat.
5. Wissel eventueel met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets naar de regel “test reikw.”
en start de reikwijdte-testmodus door een aantippen van de centrale SET-toets van de rechter touchtoets:
BASISINST. MODEL
Geb. ontv. geb. geb.
Kanaaltoew. E12 E08
HF-module AAN
Test reikw 99sec
Door het starten van de reikwijdtetest wordt het uitgangsvermogen van de zender sterk gereduceerd en
begint de blauwe LED bij de antennevoet te knipperen. tegelijkertijd begint de tijdsaanduiding op het
zenderdisplay terug te tellen, en klinkt er om de 5 seconden een tweetonig waarschuwingssignaal.
Vanaf 5 seconden voor het einde van de reikwijdtetest klinkt er elke seconde een 3-voudig signaal. Na
afloop van de 99 seconden durende reikwijdtetest schakelt de zender weer naar vol vermogen en brandt
de blauwe LED constant.
6. Loop ondertussen van het model weg en beweeg tegelijkertijd de stuurknuppels. Wanneer u binnen een
afstand van ca. 50 m op een moment een onderbreking van de verbinding constateert moet u proberen
om deze te reproduceren.
7. Schakel de eventueel aanwezige motor in, om te testen of deze niet stoort.
8. Loop nog verder van het model weg, totdat u geen perfecte controle over het model meer heeft.
9. Wacht op deze plek op de afloop van de reikwijdtetest met het ingeschakelde model. Deze moet weer op
de stuurcommando’s reageren zodra de reikwijdtetest is afgelopen. Wanneer dit niet voor 100% het
geval is moet u het systeem niet gebruiken en contact opnemen met de servicedienst van Graupner
GmbH & Co. KG.
10. Voer de reikwijdtetest vóór elke vlucht uit en simuleer daarbij de servobewegingen die tijdens het vliegen
kunnen voorkomen. De reikwijdte moet daarbij altijd minimaal 50 m op de grond bedragen, om een veilig
vliegen te garanderen.
Let op:
Tijdens het normale gebruik in geen geval de reikwijdtetest op de zender starten!
DSC-uitgang
Wissel eventueel met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets naar de regel “DSC-uitgang” en
activeer door een kort aantippen van de centrale SET-toets van de rechter touch-toets het waardenvenster:
BASISINST. MODEL
Kanaaltoew. E12 E08
HF-module UIT
Test reikw 99sec
DSC-uitgang PPM10
SEL
Nu kunt u met de rechter pijltoetsen tussen de drie modulatiesoorten “PPM10”, “PPM18” en “PPM24” kiezen.
Door opnieuw de centrale SET-toets van de rechter touch-toets aan te tippen sluit u dit menu weer.
Deze keuze beïnvloedt in eerste instantie het maximaal aantal stuurkanalen, dat aan de DSC-bus is aangesloten
en zo voor een vliegsimulator of bij een leraar-leerlingsysteem kan worden gebruikt. Bij de keuze van “PPM10”
zijn dit de kanalen 1 … 5; bij “PPM18” de kanalen 1 … 9 en bij “PPM24” de stuurkanalen 1 … 12.
Motor-stop
Afhankelijk van de in de regel “motor aan K1” van het menu “Modeltype” gemaakte keuze “stationair
voor/achter” kunt u bij de optie “Motor-stop” via een schakelaar er voor zorgen dat een toerenregelaar of een
servo de motor UITzet (of naar stationairloop brengt).
De motor-UIT-positie (resp. stationairloop) wordt in de linker kolom via het “SEL”-veld ingesteld en moet in de
praktijk worden uitgetest.
De regelaar resp. de gasservo neemt deze vooraf ingestelde positie echter alleen in, wanneer een bepaalde
servopositie resp. een waarschuwingsdrempel bereikt is en een schakelaar wordt bediend.
Hiervoor moet in de middelste kolom boven het “STO”-veld de gewenste servopositie (schakeldrempel) worden
vastgelegd en in de rechter kolom een geschikte AAN-/UIT-schakelaar worden gekozen.
Is de in de middelste kolom gegeven %-waarde groter dan de actuele servopositie, d.w.z. de actuele
servopositie bevindt zich onder de schakeldrempel, dan vindt de omschakeling plaats zodra u de schakelaar
in de AAN-positie zet.
Is de in de middelste kolom gegeven %-waarde kleiner dan de actuele servopositie, d.w.z. de actuele
servopositie bevindt zich boven de schakeldrempel, dan reduceert de regelaar het motortoerental resp. sluit
de gasservo de carburateur pas dán volgens de waarde in de linker kolom, zodra de servopositie na het
omzetten van de schakelaar in de AAN-positie voor de eerste keer onder de schakeldrempel (max. +150%)
komt.
In deze motor-UIT-positie blijft de regelaar resp. de gasservo slechts zó lang, tot de gekozen schakelaar
weer omgezet wordt en de gasservo resp. de regelaar daarna weer met gas-/remstuurknuppel één keer
over de geprogrammeerde schakeldrempel wordt bewogen.
Standaard staat de linker kolom op een waarde van -100% voor de “motor UIT”-positie van de gasservo en de
middelste kolom op een waarde van +150% servopositie:
BASISINST. MODEL
HF-module UIT
Test reikw 99sec
DSC-uitgang PPM10
M-stop -100% +150% --- SEL STO
Programmering
Om de standaardwaarde van de “motor UIT”-positie te wijzigen tipt u de centrale SET-toets van de rechter touchtoets aan. De actuele instelling wordt invers weergegeven. Stel nu met de pijltoetsen van de linker of rechter
touch-toets een waarde in, waarbij de motor echt “UIT” is. Let er bij een verbrandingsmotor op, dat de gasservo
niet mechanisch vastloopt, bv. -125%:
BASISINST. MODEL
HF-module UIT
Test reikw 99sec
DSC-uitgang PPM10
M-stop -125% +150% --- SEL STO
De –hoge- standaardwaarde in de middelste kolom garandeert, dat de motor over het maximaal mogelijke uitslag
van de gasservo resp. de regelaar met de schakelaar, die in de rechter kolom nog moet worden toegewezen, kan
worden gestopt.
Wilt u echter liever een lagere drempel instellen, bij welke de gasservo resp. de regelaar bij een gesloten
schakelaar naar de motor-UIT-positie gaat, dan moet u de standaardwaarde van +150% verkleinen door de
gasservo resp. de regelaar via de gas-/remstuurknuppel naar de door u gewenste positie te brengen en dan de
centrale SET-toets van de rechter touch-toets aan te raken:
BASISINST. MODEL
HF-module UIT
Test reikw 99sec
DSC-uitgang PPM10
M-stop -125% +100% --- SEL STO
In de kolom rechts wijst u tenslotte een schakelaar aan, waarmee u de motor (in geval van nood) kunt uitzetten
resp. waarmee u de schakeldrempel wilt activeren.
BASISINST. MODEL
HF-module UIT
Test reikw 99sec
DSC-uitgang PPM10
M-stop -125% +100% 8
SEL STO
Aanwijzingen:
Let er op, dat de gasservo bij het activeren van de motorstop-functie niet mechanisch vastloopt.
Een schakelpunt van meer dan +100% bereikt u door tijdelijk de uitslag van servo 1 in het menu “servo-
instelling” naar meer dan 100% te vergroten, en na het opslaan van de schakeldrempel deze weer terug te
zetten naar de oorspronkelijke waarde.
Basisinstelling model
Modelspecifieke basisinstellingen voor helikoptermodellen
Voordat met de programmering van specifieke parameters wordt begonnen, moeten er enkele basisinstellingen
worden doorgevoerd, die alleen gelden voor het juist actieve modelgeheugen. Kiest u het menu “basisinst. model” met de pijltoetsen van de linker of rechter touch-toets en raak daarna de centrale SET-toets van de
rechter touch-toets:
BASISINST. MODEL
Modelnaam < >
Stuurtoewijzing 1
Geb. ontv. n/a n/a
HF-module UIT
Wisselt u door een kort aanraken van de SET-toets van de rechter touch-toets naar de volgende
beeldschermpagina om uit een lijst van tekens een modelnaam te kunnen samenstellen. Maximaal 9 tekens
kunnen voor een modelnaam worden toegekend:
0123456789:;< = > ?
ABCDEFGHIJKLMNO
PQRSTUVWXYZ
Modelnaam < STARL >
Kies met de pijltoetsen van de linker touch-toets het gewenste teken uit. Een aanraken van de pijltoets► van de
rechter touch-toets of van de centrale SET-toets wisselt naar de volgende positie, waarvoor u het volgende teken
kunt kiezen. Een gelijktijdig aantippen van de toetsen ▲▼ of ◄► van de rechter touch-toets (CLEAR) voegt op
die plaats een lege plek toe.
Elke willekeurige tekencombinatie binnen het invoerveld bereikt u met de toetsen ◄► van de rechter touch-toets.
Door een aanraken van de centrale ESC-toets van de linker touch-toets komt u terug naar de vorige menupagina.
De zo ingevoerde modelnaam verschijnt in de basisaanduiding, in het menu “Modelselectie” en in de
ondermenu’s van het menupunt “kopiëren/wissen”.
stuurtoewijzing
mode 1 (gas rechts) mode 2 (gas links)
nick motor/pitch motor/pitch nick
hek rol hek rol
mode 3 (gas rechts) mode 4 (gas links)
nick motor/pitch moto/pitch nick
rol hek rol hek
In principe zijn er 4 verschillende mogelijkheden, om de 4 stuurfuncties rol, nick, hekrotor en gas resp. pitch bij
een helikoptermodel aan de beide stuurknuppels toe te wijzen. Welke van deze mogelijkheden gebruikt wordt,
hangt van de individuele gewoonten van de modelpiloot af. Kies met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter
touch-toets de regel “stuurtoew” (stuurtoewijzing) uit. Het keuzeveld is omkaderd:
BASISINST. MODEL
Modelnaam < STARLET >
Stuurtoewijzing 1
Geb. ontv. n/a n/a
HF-module UIT
Tip de SET-toets aan. De actuele stuurtoewijzing wordt nu invers weergegeven. Kiest u nu met de pijltoetsen van
de rechter touch-toets tussen de mogelijkheden 1 tot 4. Na het gelijktijdig aantippen van de toetsen ▲▼ of ◄►
van de rechter touch-toets (CLEAR) keert de weergave terug naar de mode “1”. Door een opnieuw aanraken van
SET deactiveert u het keuzeveld weer, zodat u naar een andere regel kunt komen.
Gebonden ontvanger
Graupner HoTT-ontvangers moeten “aangeleerd” worden, om uitsluitend met één bepaald model (-geheugen)
van een Graupner-HoTT-zender te communiceren. Deze procedure wordt “binding” genoemd en is slechts
eenmaal voor elke nieuwe ontvanger/model-combinatie nodig (en kan op ieder moment herhaald worden).
Belangrijke aanwijzing:
Let er bij het binden op, dat de zenderantenne altijd ver genoeg van de ontvangerantenne verwijderd is!
Een meter afstand is een goede richtlijn. Anders riskeert u een gestoorde verbinding op het
terugkoppelingskanaal en daardoor een foutief functioneren.
“Binding” van meerdere ontvangers per model
Indien gewenst kunnen meerdere ontvangers per model worden gebonden. Binnen de programma’s van de MX20 HoTT bestaat de mogelijkheid om max. twee ontvangers direct te beheren en ook menugestuurd de max. 12
stuurkanalen van de zender naar eigen inzicht tussen de beide ontvangers te verdelen, zie verder in dit gedeelte.
Bind daarvoor deze ontvangers eerst elk apart, zoals hieronder beschreven wordt.
Bij later gebruik bouwt echter alleen die ontvanger een telemetrie-verbinding met de zender op, die in de
regel “Telemetrie-ontvanger” van het “Telemetrie”-menu geactiveerd werd. Bijvoorbeeld:
Telemetrie
Aan deze ontvanger moeten de eventuele sensoren dus ook worden aangesloten, omdat alleen de in deze regel
geactiveerde ontvanger in staat is, de data via het terugkoppelingskanaal door te geven. De tweede en verdere
ontvangers werken parallel aan de als laatste gebonden ontvanger, maar helemaal onafhankelijk van deze, in de
Slave-modus!
“Binden” van zender en ontvanger
Wissel eventueel met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets naar de regel “geb. ontv.” en kies
daarna eventueel het gewenste bindingskanaal uit. In het voorbeeld is dat het kanaal aan de onderste rand van
het display met “BD2”, omdat het bindingskanaal 1, onderaan met “BD1” weergegeven, al door de standaard
meegeleverde ontvanger in gebruik is.
Schakel nu de stroomvoorziening van uw ontvanger in: op de ontvanger knippert de rode LED. Druk de SET-knop
op de ontvanger in en hou deze ingedrukt, totdat de nog steeds rood knipperende LED na ca. 3 seconden
ongeveer 3 seconden lang rood/groen gaat knipperen. U kunt nu de SET-knop van de ontvanger loslaten. Zolang
de LED rood/groen knippert, bevindt de ontvanger zich in de bind-modus.
Start nu binnen deze ca. 3 s het zogenaamde binden van een ontvanger aan het actuele modelgeheugen door
een kort aanraken van de centrale SET-toets van de rechter touch-toets. Tegelijkertijd ziet u op het display een
venster gedurende het “binden”:
Gaat binnen ongeveer 10 seconden de intussen weer rood knipperende LED van de ontvanger uit en brandt deze
nu permanent groen, dan is de bind-procedure succesvol afgesloten . Uw model-/ontvangercombinatie is nu klaar
voor de start. Tevens verschijnt op het display in plaats van “n/a” (“niet verbonden”) nu “geb.” (“gebonden”), bv.:
Knippert daarentegen de rode LED langer dan ca. 10 seconden, dan is de bindingprocedure mislukt. Ook zijn op
het display weer “n/a” zien. Verander eventueel de positie van de antennes en herhaal de procedure.
Andere ontvangers binden
Het door u geselecteerde bindingskanaal is al “geb.” (gebonden). Deze binding moet door een andere vervangen
worden. Na het starten van de bindprocedure verschijnt op het display echter in plaats van “BINDEN” de
aanwijzing:
HF
UIT
Schakelen
OK
Wissel twee regels naar beneden en schakel, zoals op de volgende bladzijde in het onderdeel “HF-module” wordt
beschreven, de HF-module uit. Daarna gaat u terug naar de regel “geb. ontv.” en start u de bindingsprocedure
opnieuw, zoals beschreven op de vorige bladzijde.
Alternatief kunt u ook kort de zender uitzetten en in het venster dat daarna bij het inschakelen verschijnt …
Maak keuze
HF AAN/UIT?
AAN UIT
… “UIT” kiezen …
Maak keuze
HF AAN/UIT?
AAN UIT
… en dit door een kort aantippen van de rechter touch-toets bevestigen. Vanuit het basisdisplay wisselt u dan
weer naar de regel “geb. ontv.” van het menu “Basisinstelling model” en start u de binding opnieuw.
Wissen van een binding
Ga zoals hierboven beschreven is te werk en start een bindingsprocedure, ZONDER van te voren een ontvanger
‘bindingsklaar’ te maken.
Zoals in de inleiding bij het gedeelte “Binden van ontvangers” al werd gezegd is het bij de MX-20 HoTT mogelijk
om de stuurkanalen van de zender binnen een ontvanger naar eigen inzicht te verdelen én om de 12
stuurkanalen van de zender over twee ontvangers te verdelen. Dit hernieuwd verdelen wordt hierna “Mapping” of
“Channel Mapping” (kanaaltoewijzing) genoemd. Kies met de pijltoetsen van de linker of rechter touch-toets de te
“mappen” ontvanger en tip daarna kort de centrale SET-toets van de rechter touch-toets aan.
Kanaaltoewijzing binnen een ontvanger
Op dezelfde manier als de op bladzijde 212 beschreven en als “Channel Mapping” aangeduide kanaaltoewijzingsfunctie van het “Telemetrie”-menu kunt u gemakkelijk in dit menupunt de 12 stuurkanalen van de
zender (ingang) naar eigen inzicht over de uitgangen (servo-aansluitingen) van de in kolom BD1 gebonden
ontvanger verdelen:
ONTV. KANALEN – BIND1
Ing. 1 -> uitg. 1
Ing. 2 -> uitg. 2
Ing. 3 -> uitg. 3
Ing. 4 -> uitg. 4
Na keuze van de gewenste uitgang met de pijltoetsen van de linker of rechter touch-toets is het bijbehorende
invoerveld omkaderd. Tip de centrale SET-toets van de rechter touch-toets kort aan. De actuele instelling wordt
invers getoond. Kies nu met de pijltoetsen van de rechter touch-toets het gewenste ingangskanaal
(=zenderuitgang, zie bladzijde 206) uit.
Aanwijzing:
Het maximaal aanwezige aantal regels (uitgangen) komt overeen met het aantal servo’s, dat maximaal aan de
desbetreffende ontvanger kan worden aangesloten.
MAAR LET OP: Wanneer u twee servos met één stuurfunctie wilt bedienen, zoals bv. bij de zenderfunctie 2
(rollen), die bij de keuze van “3Sv(2rol)” in het menu “helitype” over de stuurkanalen 1 + 2 voor de linker en
rechter rolservo is verdeeld, dan zouden de corresponderende en dus te “mappen” zenderuitgangen (=ingangen
van de ontvanger) in dit geval de kanalen 1 + 2.
Belangrijke aanwijzing:
Met de optie “zenderuitgang” van de zender MX-20 HoTT kunnen de 12 stuurfuncties van de zender op een
zelfde manier naar eigen inzicht worden omgeruild of meerdere uitgangen van hetzelfde stuurkanaal worden
voorzien. Vanwege de overzichtelijkheid is het raadzaam om maar van één van de beide methoden gebruik te
maken.
Kanaaltoewijzing op een tweede ontvanger
Zoals al eerder genoemd kunnen met de optie “ontvangeruitgang” de 12 stuurkanalen van de MX-20 HoTT
willekeurig over twee ontvangers worden verdeeld, waarbij de nummering van de uitgangen (servo-aansluitingen)
van de in de kolom “BD1” gebonden “ontvanger 1” wordt voortgezet. Wanneer de “ontvanger 1” bijvoorbeeld 12
servo-aansluitingen heeft, dan begint de nummering van de uitgangen van de in de kolom “BD2”gebonden
ontvanger bij 13 enz.:
ONTV. KANALEN – BIND2
Ing. 12 -> uitg. 13
Ing. 12 -> uitg. 14
Ing. 12 -> uitg. 15
Ing. 12 -> uitg. 16
Na keuze van de gewenste uitgang met de pijltoetsen van de linker of rechter touch-toets is het bijbehorende
invoerveld omkaderd. Tip de centrale SET-toets van de rechter touch-toets aan. De actuele instelling wordt invers
weergegeven. Kies nu met de pijltoetsen van de rechter touch-toets het gewenste ingangskanaal uit. Hier als
voorbeeld de eerder genoemde situatie met de rolservo’s.
ONTV. KANALEN – BIND2
Ing. 1 -> uitg. 13
Ing. 2 -> uitg. 14
Ing. 12 -> uitg. 15
Ing. 12 -> uitg. 16
Aanwijzing:
Het aantal beschikbare regels (uitgangen) komt overeen met het maximaal aantal servo’s dat aan ontvanger 2
kan worden aangesloten; de nummering van de uitgangen is afhankelijk van het aantal servo’s dat aan ontvanger
1 kan worden aangesloten.
HF-module
In deze menuregel kunt u de HF-afstraling van de zender modelspecifiek met de hand uit- en eventueel weer
aanzetten, bijvoorbeeld om tijdens de modelprogrammering stroom te sparen. Wanneer u de zender de volgende keer weer aanzet wordt een eventuele instelling op “UIT” echter weer teniet gedaan!
Wissel eventueel met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets naar de regel “HF-module” en
activeer het waardenvenster door een kort aantippen van de centrale SET-toets:
BASISINST. MODEL
Stuurtoewijzing 1
Geb. ontv. geb. geb.
Kanaaltoew. E12 E08
HF-module UIT
SEL
Nu kunt u met de rechter pijltoetsen kiezen tussen UIT en AAN. Door opnieuw de centrale SET-toets van de
rechter touch-toets aan te tippen sluit u de invoer.
Test reikwijdte
De geïntegreerde reikwijdtetest verkleint het zendvermogen dusdanig, dat u een functietest al kunt uitvoeren over
een afstand van maximaal 50 m. Doe de reikwijdtetest van het Graupner-HoTT-systeem volgens de
onderstaande aanwijzingen. Vraag eventueel aan een helper om u bij de reikwijdtetest te assisteren.
BASISINST. MODEL
Geb. ontv. geb. geb.
Kanaaltoew. E12 E08
HF-module AAN
Test reikw 99sec
begint de blauwe LED bij de antennevoet te knipperen. tegelijkertijd begint de tijdsaanduiding op het
zenderdisplay terug te tellen, en klinkt er om de 5 seconden een tweetonig waarschuwingssignaal.
1. Bouw indien mogelijk de al aan de zender gebonden ontvanger in het model in.
2. Schakel de besturing in en wacht tot de groene LED op de ontvanger brandt. Nu kunt u de bewegingen
van de servo’s controleren.
3. Plaats het model dusdanig op een vlakke ondergrond (asfalt, kort gras of aarde) dat de
ontvangerantennes minimaal 15 cm boven de aarde liggen. Het is daarom eventueel nodig om het
model tijdens de test te ondersteunen.
4. Hou de zender op heuphoogte en met enige afstand van het lichaam. Richt met de antenne niet direct
op het model, maar draai en/of knik de punt van de antenne zó, dat deze tijdens het sturen verticaal
staat.
5. Wissel eventueel met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets naar de regel “test reikw.”
en start de reikwijdte-testmodus door een aantippen van de centrale SET-toets van de rechter touchtoets:
Door het starten van de reikwijdtetest wordt het uitgangsvermogen van de zender sterk gereduceerd en
Vanaf 5 seconden voor het einde van de reikwijdtetest klinkt er elke seconde een 3-voudig signaal. Na
afloop van de 99 seconden durende reikwijdtetest schakelt de zender weer naar vol vermogen en brandt
de blauwe LED constant.
6. Loop ondertussen van het model weg en beweeg tegelijkertijd de stuurknuppels. Wanneer u binnen een
afstand van ca. 50 m op een moment een onderbreking van de verbinding constateert moet u proberen
om deze te reproduceren.
7. Schakel de eventueel aanwezige motor in, om te testen of deze niet stoort.
8. Loop nog verder van het model weg, totdat u geen perfecte controle over het model meer heeft.
9. Wacht op deze plek op de afloop van de reikwijdtetest met het ingeschakelde model. Deze moet weer op
de stuurcommando’s reageren zodra de reikwijdtetest is afgelopen. Wanneer dit niet voor 100% het
geval is moet u het systeem niet gebruiken en contact opnemen met de servicedienst van Graupner
GmbH & Co. KG.
10. Voer de reikwijdtetest vóór elke vlucht uit en simuleer daarbij de servobewegingen die tijdens het vliegen
kunnen voorkomen. De reikwijdte moet daarbij altijd minimaal 50 m op de grond bedragen, om een veilig
vliegen te garanderen.
Let op:
Tijdens het normale gebruik in geen geval de reikwijdtetest op de zender starten!
DSC-uitgang
Wissel eventueel met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets naar de regel “DSC-uitgang” en
activeer door een kort aantippen van de centrale SET-toets van de rechter touch-toets het waardenvenster:
BASISINST. MODEL
Kanaaltoew. E12 E08
HF-module UIT
Test reikw 99sec
DSC-uitgang PPM10
SEL
Nu kunt u met de rechter pijltoetsen tussen de drie modulatiesoorten “PPM10”, “PPM18” en “PPM24” kiezen.
Door opnieuw de centrale SET-toets van de rechter touch-toets aan te tippen sluit u dit menu weer.
Deze keuze beïnvloedt in eerste instantie het maximaal aantal stuurkanalen, dat aan de DSC-bus is aangesloten
en zo voor een vliegsimulator of bij een leraar-leerlingsysteem kan worden gebruikt. Bij de keuze van “PPM10”
zijn dit de kanalen 1 … 5; bij “PPM18” de kanalen 1 … 9 en bij “PPM24” de stuurkanalen 1 … 12.
Autorotatie
Onder autorotatie verstaat men een vliegfase, waarbij de hoofdrotorbladen in het begin dusdanig worden versteld,
dat de bij de daling door de rotor stromende lucht deze op een hoog toerental houdt, volgens het principe van een
windmolen. De hierbij opgeslagen energie moet bij het afvangen van deze daalvlucht door een bijbehorende
bladverstelling worden omgezet in “reddende” lift.
Door de autorotatie is een echte, maar ook een modelhelikopter in staat, om zonder aandrijving, b.v. na het
uitvallen van de motor, veilig te landen. Voorwaarde is echter een geoefende en met zijn machine vertrouwde
piloot. Snelle reacties en een goed inschattingsvermogen zijn nodig, omdat de aanwezige draai-energie van de
rotor maar eenmaal voor het afvangen ter beschikking staat.
Bij het toepassen op wedstrijden moet de motor bij de autorotatie uitgezet zijn! Voor het trainen is het echter van
voordeel, om de motor bij de autorotatie stationair te laten doorlopen.
Met de autorotatie-schakelaar wordt omgeschakeld naar de autorotatie-vliegfase, waarin de aansturingen voor
“gas” en “pitch” losgekoppeld zijn, en alle mixers die betrekking hebben op de gasservo, afgeschakeld worden.
De bijbehorende parameters worden in het menu “Helikoptermix” (zie bladzijde 178) ingesteld, zie ook
hieronder bij “Functiewijze autorot K1 pos.”.
De naam “autorotatie” is voor de fase 1 vast toegewezen en wordt in het basisdisplay en in alle vliegfasenafhankelijke menu’s getoond. Deze naam kan NIET worden gewijzigd. U kunt alleen rechts op het display, zoals
beschreven op bladzijde 52, een schakelaar toewijzen. Deze schakelaar heeft absolute voorrang op alle
verdere vliegfasen-schakelaars:
BASISINST. MODEL
HF-module UIT
Test reikw 99sec
DSC-uitgang PPM10
Autorotatie ----
Meer over de programmering van vliegfasen vindt u vanaf bladzijde 164, in het onderdeel “Helikoptermix”.
Auto. K1-pos. (autorotatie K1-positie)
De autorotatie-vliegfase kan ook alternatief door een schakelpunt van de gas-/pitchstuurknuppel K1 geactiveerd
worden. Wissel daarvoor eventueel met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets naar de regel
“Autom.K1-pos.”.
Zodra u deze regel op het display heeft geselecteerd is het waardenveld boven de kolom met STO omkaderd:
BASISINST. MODEL
Test reikw 99sec
DSC-uitgang PPM10
Autorotatie ---Auto.K1-pos. 0% --- STO
Beweeg de K1-stuurknuppel naar de gewenste schakelpositie en tip de centrale SET-toets van de rechter touchtoets aan.. De huidige waarde wordt getoond, bv.:
BASISINST. MODEL
Test reikw 99sec
DSC-uitgang PPM10
Autorotatie ---Auto.K1-pos. -55% --- STO
Wissel daarna met de pijltoetsen naar de kolom boven het schakelaarsymbool en wijs, zoals beschreven op
bladzijde 52 in het onderdeel “Schakelaars, stuurelement- en stuurelement-schakelaars” hier een schakelaar toe;
bij voorkeur één van de beide zelf neutraliserende schakelaars SW 1 of 9:
BASISINST. MODEL
Test reikw 99sec
DSC-uitgang PPM10
Autorotatie ---Auto.K1-pos. -55% 9
STO
Zodra na het sluiten van deze activeringsschakelaar het schakelpunt eenmaal wordt onderschreden, schakelt het
programma om naar “autorotatie” en blijft dan onafhankelijk van de K1-positie zolang in deze vliegfase, tot de
activerings-schakelaar, in dit voorbeeld SW 9, weer op “UIT” staat.
“Autom.K1 pos. » heeft voorrang op alle andere vliegfase-schakelaars
De bijbehorende parameter-instellingen voor …
pitchservo’s
gasservo
hekrotorservo
en een eventuele tuimelschijfverdraaiing
gyro-instelling
… worden in het menu “Helimixers”, bladzijde 164 ingesteld.
Motor-stop
In het kader van de autorotatie-instellingen van het helikopterprogramma van de MX-20 HoTT zender bestaat de
mogelijkheid om in noodgevallen een “motor UIT”-positie voor de gasservo of de motorregelaar in te stellen, zie
programmeervoorbeeld op bladzijde 286. Wanneer u echter in de regel “Gaspositie AR” van het menu
“Helikoptermix” in plaats van een (nood-)UIT-positie een stationaire positie instelt, om bijvoorbeeld bij
autorotatie-oefeningen niet elke keer de motor opnieuw te hoeven starten, vervalt deze mogelijkheid. In dit geval
is het raadzaam om de onderstaande mogelijkheid “Motor-stop” als ‘nood-UIT-functie’ te gebruiken.
Afhankelijk van de in de regel “pitch min” van het menu “Helikoptertype” gemaakte keuze “voor/achter” kunt u
bij de optie “Motor-stop” via een schakelaar er voor zorgen dat een toerenregelaar of een servo de motor UITzet
(of naar stationairloop brengt).
De motor-UIT-positie (resp. stationairloop) wordt in de linker kolom via het “SEL”-veld ingesteld en moet in de
praktijk worden uitgetest.
De regelaar resp. de gasservo neemt deze vooraf ingestelde positie echter alleen in, wanneer een bepaalde
servopositie resp. een waarschuwingsdrempel bereikt is en een schakelaar wordt bediend. Hiervoor moet in de
middelste kolom boven het “STO”-veld de gewenste servopositie (schakeldrempel) worden vastgelegd en in de
rechter kolom een geschikte AAN-/UIT-schakelaar worden gekozen.
Is de in de middelste kolom gegeven %-waarde groter dan de actuele servopositie, d.w.z. de actuele
servopositie bevindt zich onder de schakeldrempel, dan vindt de omschakeling plaats zodra u de schakelaar
in de AAN-positie zet.
Is de in de middelste kolom gegeven %-waarde kleiner dan de actuele servopositie, d.w.z. de actuele
servopositie bevindt zich boven de schakeldrempel, dan reduceert de regelaar het motortoerental resp. sluit
de gasservo de carburateur pas dán volgens de waarde in de linker kolom, zodra de servopositie na het
omzetten van de schakelaar in de AAN-positie voor de eerste keer onder de schakeldrempel (max. +150%)
komt.
In deze motor-UIT-positie blijft de regelaar resp. de gasservo slechts zó lang, tot de gekozen schakelaar
weer omgezet wordt en de gasservo resp. de regelaar daarna weer met gas-/remstuurknuppel één keer
over de geprogrammeerde schakeldrempel wordt bewogen.
Standaard staat de linker kolom op een waarde van -100% voor de “motor UIT”-positie van de gasservo en de
middelste kolom op een waarde van +150% servopositie:
BASISINST. MODEL
DSC-uitgang PPM10
Autorotatie ---Auto.K1-pos. -55% 9
M-stop -100% +150% --- SEL STO
Programmering
Om de standaardwaarde van de “motor UIT”-positie te wijzigen tipt u de centrale SET-toets van de rechter touchtoets aan. De actuele instelling wordt invers weergegeven. Stel nu met de pijltoetsen van de linker of rechter
touch-toets een waarde in, waarbij de motor echt “UIT” is. Let er bij een verbrandingsmotor op, dat de gasservo
niet mechanisch vastloopt, bv. -125%:
BASISINST. MODEL
DSC-uitgang PPM10
Autorotatie ---Auto.K1-pos. -55% 9
M-stop -125% +150% --- SEL STO
De –hoge- standaardwaarde in de middelste kolom garandeert, dat de motor over het maximaal mogelijke uitslag
van de gasservo resp. de regelaar met de schakelaar, die in de rechter kolom nog moet worden toegewezen, kan
worden gestopt.
Wilt u echter liever een lagere drempel instellen, bij welke de gasservo resp. de regelaar bij een gesloten
schakelaar naar de motor-UIT-positie gaat, dan moet u de standaardwaarde van +150% verkleinen door de
gasservo resp. de regelaar via de gas-/pitchstuurknuppel naar de door u gewenste positie te brengen en dan de
centrale SET-toets van de rechter touch-toets aan te raken:
BASISINST. MODEL
DSC-uitgang PPM10
Autorotatie ---Auto.K1-pos. -55% 9
M-stop -125% +100% --- SEL STO
In de kolom rechts wijst u tenslotte een schakelaar aan, waarmee u de motor (in geval van nood) kunt uitzetten
resp. waarmee u de schakeldrempel wilt activeren.
BASISINST. MODEL
DSC-uitgang PPM10
Autorotatie ---Auto.K1-pos. -55% 9
M-stop -125% +100% 1
SEL STO
Aanwijzingen:
Let er op, dat de gasservo bij het activeren van de motorstop-functie niet mechanisch vastloopt.
Een schakelpunt van meer dan +100% bereikt u door tijdelijk de uitslag van servo 1 in het menu “servo-
instelling” naar meer dan 100% te vergroten, en na het opslaan van de schakeldrempel deze weer terug te
zetten naar de oorspronkelijke waarde.
Modeltype
Vastleggen van het modeltype vleugelmodel
In dit menu wordt het “modeltype” van het te programmeren model vastgelegd. Tegelijkertijd worden daardoor alle
benodigde mixers, koppelfuncties etc. voor de hierop volgende programmering geactiveerd:
Tip kort de centrale SET-toets van de rechter touch-toets aan:
motor aan K1
Na selectie van “motor aan K1” met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets is het bijbehorende
invoerveld omkaderd.
MODELTYPE
Motor aan K1 geen
Staart normaal
Rolr./welfkl. 1RO
Remoffs. +100% in1
SEL
Raak de centrale SET-toets van de rechter touch-toets aan. De actuele instelling wordt invers weergegeven. Kies
nu met pijltoetsen van de rechter touch-toets uit de volgende 4 mogelijkheden:
“geen”: U gebruikt een model zonder aandrijving. De waarschuwing “gas te hoog” zie bladzijde
“achter”: De stationairpositie van de gas-/remkleppenstuurknuppel (K1) bevindt zich achteraan,
“voren”: De stationairpositie van de gas-/remkleppenstuurknuppel (K1) bevindt zich vooraan,
Aanwijzingen:
Let er tijdens de programmering steeds op dat een aangesloten verbrandings- of elektromotor
De K1-trimming heeft, afhankelijk van uw keuze - ”normaal” of alleen “voor” of “achteren” - effect, dus óf
“Afschakeltrimming”: let u op deze functie, die op bladzijde 54 is beschreven.
staarttype:
MODELTYPE
Motor aan K1 geen
Staart normaal
Rolr./welfkl. 1RO
Remoffs. +100% in1
SEL
Raak de centrale SET-toets van de rechter touch-toets kort aan. De actuele instelling wordt invers weergegeven.
Kies nu met de pijltoetsen van de rechter touch-toets het staarttype van uw model uit:
“normaal”: Het hoogte- en richtingsroer worden elk met maar één servo aangestuurd.
“V-staart”: De hoogte- en richtingsroeraansturing vindt plaats via twee apart aangestuurde, V-
36 is gedeactiveerd en het ondermenu “reminstellingen” van het menu
“vleugelmixers” (vanaf bladzijde 146) staat onbeperkt ter beschikking.
d.w.z. naar de piloot toe. De waarschuwing “gas te hoog” zie bladzijde 36, en de optie
“motor-stop” van het menu “basisinstelling model”, zie bladzijde 72, zijn geactiveerd
en het ondermenu “reminstellingen” van het menu “vleugelmixers”, vanaf bladzijde
146, is alleen beschikbaar wanneer in de kolom “motor” van het menu
“faseninstelling”, bladzijde 128 voor de actueel actieve vliegfase “nee” is ingegeven.
d.w.z. van de piloot af. De waarschuwing “gas te hoog” zie bladzijde 36 en de optie
“motor-stop” van het menu “basisinstelling model”, zie bladzijde 72, zijn geactiveerd
en het ondermenu “reminstellingen” van het menu “vleugelmixers”, vanaf bladzijde
146, is alleen beschikbaar wanneer in de kolom “motor” van het menu
“faseninstelling”, bladzijde 128 voor de actueel actieve vliegfase “nee” is ingegeven.
niet per ongeluk kan gaan lopen. Onderbreek eventueel de brandstoftoevoer resp. maak de
aandrijfaccu los.
over de hele stuuruitslag óf alleen in de desbetreffende stationaire positie
vormige roeren. De koppelfunctie voor de richtings- en hoogteroersturing wordt
automatisch door het programma overgenomen. De stuuruitslag van het hoogte- en
richtingsroer wordt via “Dual Rate / Expo”, bladzijde 108 ingesteld.
Wanneer u ook de uitslag van het richtingsroer nog wilt differentiëren moet de V-staart
alternatief via het menu “Kruismixers , bladzijde 194, worden aangestuurd. Dan moet
hier echter als staarttype “normaal” worden ingesteld.
“Delta/staartloos”: De rol- en hoogteroersturing vindt plaats via één of twee servo’s per vleugelhelft. De
hoogteroertrimming heeft bij selectie van “2RO 2WK” (= 2 rolroeren, 2 welfkleppen) zie hieronder- echter alleen effect op de servo’s 2+3.
“2 HR Sv ”: Deze optie is voor modellen met twee hoogteroerservo’s bedoeld. Bij het bedienen van
het hoogteroer loopt de aan uitgang 8 aangesloten servo mee met servo 3. De
hoogteroertrimming heeft effect op beide servo’s.
Aanwijzing bij “2HR Sv”Een stuurelement, dat aan de uitgang 8 in het menu “instellingen stuurelement” is
toegewezen, is uit veiligheidsoverwegingen softwarematig van servo “8” losgekoppeld,
d.w.z. zonder effect.
rolroeren/welfkleppen
MODELTYPE
Motor aan K1 geen
Staart normaal
Rolr./welfkl. 1RO
Remoffs. +100% in1
SEL
Tip de centrale SET-toets van de rechter touch-toets aan. De actuele instelling is nu omkaderd. Kies nu met de
pijltoetsen van de rechter touch-toets het aantal vleugelservo’s van het te programmeren model:
Afhankelijk van deze instelling worden in het menu “vleugelmixers”, vanaf bladzijde 146, de telkens benodigde
mixers en bijbehorende instelmogelijkheden geactiveerd.
Tips:
Zowel in het menu “Fasentrim” als ook in het menu “Vleugelmixers”, bladzijde 146, kunnen de
welfkleppen voor alle vleugelkleppen-paren (RO en RO2, WK en WK2) vliegfasen-afhankelijk worden
getrimd.
De welfkleppenfunctie van alle vleugelkleppen-paren (RO en RO2, WK en WK2) kan ook via de “gas-
/remkleppenstuurknuppel” worden bediend, als deze niet op een andere manier, bv. voor bepaalde
reminstellingen, zie menu “Vleugelmixers”, bladzijde 146, wordt gebruikt. Hiervoor hoeft u alleen in het
menu “Instelling stuurelement”, bladzijde 96 aan de ingang 6 het stuurelement “1” toe te wijzen.
(Wanneer u de welfkleppen liever met een schakelaar bedient, is een twee- resp. drie-functie-schakelaar
van de zender aan te bevelen.)
Remoffset
Deze functie kan zowel voor zweef- en elektromodellen als ook voor modellen met verbrandingsmotor interessant
zijn.
De in het menu “vleugelmixers” in de regel “reminstellingen” beschreven mixers kunnen door de K1stuurknuppel (“ingang 1”) of één van de andere bedieningselementen van de zender, die aan één van de
ingangen 7, 8 of 9 van het menu “Instelling stuurelement” werd toegewezen, worden bediend. Laat in het
laatstgenoemde geval in de kolom “type” van het menu “Instelling stuurelement” de standaard waarde “GL” zo
staan, zodat het gekozen stuurelement onafhankelijk van de vliegfase effect heeft. In de meeste gevallen wordt
de “ingang 1” genomen en de remfunctie met de niet-neutraliserende K1-stuurknuppel bediend.
Een gebruik van de ingang 7, 8 of 9 maakt het echter mogelijk om de rem ook alternatief via een ander
stuurelement te bedienen, wanneer de K1-knuppel al ergens anders voor in gebruik is.
Het neutraalpunt (Offset) kan op een willekeurige plek worden gelegd: beweeg daarvoor het stuurelement van de
ingang 1, 7, 8 of 9 naar de positie, waarbij de landingskleppen zich in de neutrale stand moeten bevinden, en leg
daarna dit “Offset”-punt via STO vast:
MODELTYPE
Motor aan K1 geen
Staart normaal
Rolr./welfkl. 1RO
Remoffs. +90% in1
SEL
Wanneer het Offsetpunt niet helemaal aan het einde van de stuuruitslag ligt is de rest van die uitslag “loos”, d.w.z.
dat dit “loos bereik” niet langer één van de mixers beïnvloedt, die onder “reminstellingen” in het menu
“Vleugelmixers” waren ingesteld. Dit loos bereik garandeert, dat ook bij geringe afwijkingen van de eind-aanslag
van het remkleppen-stuurelement alle reminstellingen op “neutraal” blijven staan. Tegelijkertijd wordt het
effectieve bereik van het stuurelement automatisch weer over 100% uitgesmeerd.
Tip:
De servo die voor de bediening van eventuele stoorkleppen in de vleugel verantwoordelijk is, sluit u bij voorkeur
aan die ontvangeruitgang aan, die door het rem-ingangskanaal wordt bediend, dus bv. de stoorkleppenservo aan
de (vrije) ontvangeruitgang 8, wanneer u voor de “rem” ingang 8 heeft gekozen enz. Een tweede
stoorkleppenservo kunt u het eenvoudigst via een vrije mixer aansturen.
Helikoptertype
Vastleggen van het type helikoptermodel
In dit menu wordt het “modeltype” van het te programmeren model vastgelegd. Tegelijkertijd worden daardoor alle
benodigde mixers, koppelfuncties etc. voor de hierop volgende programmering geactiveerd:
Raak kort de centrale SET-toets van de rechter touch-toets aan:
Tuimelschijftype
Afhankelijk van het aantal servo’s voor de pitch-aansturing is er voor de bediening van de tuimelschijf een
bijbehorende programmavariant nodig.
Na de keuze van de regel “tuimelsch.” (tuimelschijf) met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets is
het invoerveld omkaderd.
HELIKOPTERTYPE
Tuimelsch. 1 servo
TS-lineariser. nee
Rotor-draair. rechts
Pitch min. achter
SEL
Raak de centrale SET-toets van de rechter touch-toets kort aan. Het actuele aantal pitch-servo’s is nu invers te
zien. Leg nu met de pijltoetsen van de rechter touch-toets de benodigde variant vast:
“1 servo”: De tuimelschijf wordt via een rol-/nickservo bewogen. De pitchsturing vindt plaats via
“2 servo”: De tuimelschijf wordt voor de pitchsturing axiaal verschoven door twee rolservo’s; de
“3Sv (2 rol)”: Symmetrische driepuntsaansturing van de tuimelschijf via 3 over telkens 120
“3Sv (140)”: Asymmetrische driepuntsaansturing van de tuimelschijf via 3 aanstuurpunten, waaraan
“3Sv (2 nick)”: Symmetrische driepuntsaansturing zoals hierboven, alleen om 90 verdraaid, d.w.z.
“4Sv (90)” : Vierpuntsaansturing van de tuimelschijf via twee rol- en twee nickservo’s.
Gelijktijdig aantippen van de toetsen ▲▼ of ◄► van de rechter touch-toets (CLEAR) schakelt naar “1 servo”.
tuimelschijftype: 1 servo
tuimelschijftype: 2 servo’s
tuimelschijftype: 3 servo’s (2 rol)
tuimelschijftype: 3 servo’s (140)
één aparte servo. (het menupunt “TS-mixer” wordt in de multifunctie-lijst onzichtbaar
gemaakt, wanneer als tuimelschijftype “1 servo” is ingesteld. Dit omdat bij
helikoptermodellen, die maar 1 pitchservo hebben, de in totaal drie tuimelschijfservo’s
voor pitch, nick en rol ZONDER mixers vanuit de zender worden aangestuurd.)
nicksturing wordt door een mechanische compensatiewip ontkoppeld.
verdeelde aanstuurpunten, waaraan één nickservo (vooraan of achteraan) en twee
rolservo’s (zijdelings links en rechts) verbonden zijn. Voor de pitchsturing verschuiven
alle drie de servo’s de tuimelschijf axiaal.
één nickservo (vooraan of achteraan) en twee rolservo’s (zijdelings links en rechts)
verbonden zijn. Voor de pitchsturing verschuiven alle drie de servo’s de tuimelschijf
axiaal.
één rolservo aan de zijkant en twee nickservo’s vooraan en achteraan.
tuimelschijftype: 3 servo’s (2 nick)
tuimelschijftype: 4 servo’s (90) 2 nick / 2 rol
Aanwijzing:
De tuimelschijf-mixpercentages worden -met uitzondering van de variant “1 servo”- in het menu “TS-mixers”,
bladzijde 196, ingesteld.
Linearisering van de tuimelschijf
Na de keuze van de regel “TS-linearisering” met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets is het
keuzeveld omkaderd:
HELIKOPTERTYPE
Tuimelsch. 1 servo
TS-lineariser. nee
Rotor-draair. rechts
Pitch min. achter
SEL
De instelling “ja” voorkomt ongewenste bijeffecten zoals bv. pitch-verandering bij het bedienen van de rolfunctie of
spanningen op de stuurstangen van de tuimelschijfservo’s.
Zulke spanningen kunnen optreden wanneer de bijbehorende servo’s vanwege verschillende uitslag-instellingen
niet dezelfde uitslag hebben.
De linearisering behoeft wel een bepaalde gewenning, want om de hele uitslag van de servo te lineariseren wordt
de servo-uitslag bij kleine stuuruitslagen – net als bij een toepassen van de Expo-instelling – verkleind.
draairichting van de rotor
Na de keuze van de regel “Rotor-draair.” (rotor-draairichting) met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter
touch-toets is het keuzeveld omkaderd:
HELIKOPTERTYPE
Tuimelsch. 1 servo
TS-lineariser. nee
Rotor-draair. rechts
Pitch min. achter
SEL
In de regel “Rotor-draair.” wordt de draairichting van de hoofdrotor ingesteld door een aantippen van de centrale
SET-toets met de pijltoetsen van de van de rechter touch-toets:
“rechts”: van boven gezien draait de hoofdrotor met de klok mee.
“links”: van boven gezien draait de hoofdrotor tegen de klok in.
Gelijktijdig aantippen van de toetsen ▲▼ of ◄► (CLEAR) zet deze optie op “rechts”.
rechtsdraaiend linksdraaiend
Deze invoer is nodig, om de mixers voor de koppel- en vermogenscompensatie in de goede richting te kunnen
laten werken, en wel in het menu “Helikoptermix”:
pitch
K1 → gas
K1 → hekrotor
hekrotor → gas
rol → gas
rol → hekrotor
pitch → gas
nick → gas
nick → hekrotor
Pitch min
Na de keuze van de regel “Pitch min” (pitch minimum) met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets
is het keuzeveld omkaderd:
HELIKOPTERTYPE
Tuimelsch. 1 servo
TS-lineariser. nee
Rotor-draair. rechts
Pitch min. achter
SEL
In de regel “pitch min” wordt de stuurrichting van de gas-/pitchstuurknuppel aangepast aan uw stuurgewoonten.
Van deze instelling hangen de functies van alle andere opties van het helikopterprogramma af , dus bv. de
gascurve, stationaire trimming, hekrotormixer enz.
Tip de centrale SET-toets van de rechter touch-toets aan. De stuurrichting van de gas-/pitchstuurknuppel wordt
invers weergegeven. Nu met de pijltoetsen van de rechter touch-toets de benodigde variant vastleggen:
Betekenis:
“(naar ) voren”: minimale pitchinstelling, wanneer de pitchknuppel (K1) naar “voren”, dus van de piloot
weg, wijst.
“(naar ) achteren”: minimale pitchinstelling, wanneer de pitchknuppel (K1) naar “achteren”, dus naar de
piloot toe, wijst.
Gelijktijdig aantippen van de toetsen ▲▼ of ◄►(CLEAR) schakelt om naar “naar achteren”.
Aanwijzingen:
De K1-trimming heeft alleen effect op de gasservo.
Standaard is de zogenaamde “gaslimiter” toegepast, zie bladzijde 104, waarmee via de ingang “Gasl.
12” in het menu “instelling stuurelement” de gasservo los van de pitchservo’s in de richting volgas
begrensd kan worden.
Omdat u normaal gesproken uw modellen allemaal met dezelfde pitch-min-richting vliegt, kunt u in het
“zenderspecifieke” menu “alg. instellingen”, bladzijde 224, dit als sjabloon voor alle modellen instellen.
Deze keuze wordt dan bij het aanmaken van een nieuw modelgeheugen automatisch meegenomen en
kan dan eventueel, zoals hier beschreven werd, ook weer per model worden aangepast.
Expo gaslimiet
Na de keuze van de regel “Expo gaslimiet” met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets is het
keuzeveld omkaderd:
HELIKOPTERTYPE
TS-lineariser. nee
Rotor-draair. rechts
Pitch min. achter
Expo gaslimiet 0%
SEL
Aan de functie “Gaslimiet”, die in het menu “Instelling stuurelement”, zie bladzijde 104, werd beschreven kan
een exponentiële curve-karakteristiek worden meegegeven. Met de pijltoetsen kan een waarde tussen pitch 100% en +100% voor de progressiegraad worden ingesteld.
Zinvol is dit bv. wanneer de gaslimiter tegelijkertijd de stationaire instelling moet regelen. Meer details w.b. de
gaslimiter zie me nu “Instelling stuurelement”, bladzijde 100.
Voorbeeld van twee Expo-gaslimiet curvenkarakteristieken
draairichting, midden, uitslag en begrenzing van de servo’s
In dit menu worden parameters, die uitsluitend de individueel aangesloten servo betreffen, ingesteld en wel de
draairichting, middenpositie, uitslag en begrenzing.
Begin met de instelling van de servo’s altijd in de linker kolom!
Principes van de bediening:
1. Met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets de gewenste servo S1 … 12 uitkiezen.
2. Eventueel met de pijltoetsen ◄► van de linker of rechter touch-toets de gewenste kolom selecteren en
eventueel het bijbehorende stuurelement uit de middenpositie bewegen om een asymmetrische
instelling te kunnen doen.
3. De centrale SET-toets van de rechter touch-toets aanraken. Het bijbehorende invoerveld wordt invers
afgebeeld.
4. Met de pijltoetsen van de rechter touch-toets de gewenste waarde instellen.
5. De centrale SET-toets van de rechter touch-toets aanraken om invoer te beëindigen.
6. Gelijktijdig aanraken van de toetsen ▲▼ of ◄► van de rechter touch-toets (CLEAR) zet de eventueel
gewijzigde instellingen weer terug naar de standaardwaarde.
Belangrijk:
De cijfers van de servoaanduidingen hebben betrekking op de aan de overeenkomstige ontvangeruitgangen
aangesloten servo’s, zolang er geen verwisseling van de zender- en/of ontvangeruitgangen heeft
plaatsgevonden. Daarom beïnvloedt een verandering van de stuurknuppeltoewijzing ook de nummering van de
servo’s niet.
kolom 2 “omk”
De draairichting van de servo wordt aan de eisen van het model aangepast, zodat u bij de montage van de
stuurstangen en aansturingen geen rekening hoeft te houden met de draairichting van de servo’s. De
draairichting wordt gesymboliseerd door de tekens “=>” en “<=”. De draairichting van de servo’s moet vóór het
instellen van de navolgende functies worden vastgelegd!
Gelijktijdig aanraken van de toetsen ▲▼ of ◄► van de rechter touch-toets (CLEAR) zet de draairichting terug
naar “=>”.
normaal omgekeerd normaal omgekeerd
kolom 3 “midden”
De middenverstelling van de servo-uitslag is bedoeld om servo’s aan te passen, die niet overeenkomen met de
standaard (middenpositie van de servo bij 1,5 ms) alsmede voor geringe correcties , b.v. bij het instellen van de
neutraalpositie van roeren aan het model.
Onafhankelijk van de trimhevels en eventuele instellingen van mixers kan de neutrale positie in een bereik van –
125 tot + 125% binnen de servo-uitslag van maximaal ±150% worden verschoven. De instelling heeft direct
betrekking op de bijbehorende servo, onafhankelijk van alle andere trim- en mixerinstellingen.
Let er wel op, dat er bij een extreme verstelling van de middenpositie er eenzijdig beperkte uitslagen gaan
ontstaan, omdat zowel elektronisch als mechanisch de totale uitslag beperkt is tot ± 150%.
servo-uitslag
middenverstelling
Gelijktijdig aanraken van de toetsen ▲▼ of ◄► van de rechter touch-toets (CLEAR) zet in het inverse
invoerveld de waarde weer terug naar “0%”.
kolom 4 “- weg +”
In deze kolom wordt de weg van de servo symmetrisch of asymmetrisch voor iedere kant ingesteld. Het bereik
bedraagt 0…150% van de normale servo-uitslag. De ingestelde waarde hebben betrekking op de instellingen in
de kolom “midden”.
Voor het instellen van een symmetrische uitslag, d.w.z. een uitslag onafhankelijk van de stuurrichting, moet het
bijbehorende stuurelement (stuurknuppel, proportionele draaiknop of schakelaar) naar een positie worden
gebracht waarbij in de kolom “weg” op het display de beide kanten van de uitslag-instelling omkaderd zijn.
Aanwijzing:
Eventueel moet in het menu “Instelling stuurelement”, zie bladzijde 96 resp. 100, aan een servo, die aan één
van de stuurkanalen 5 … 12 is aangesloten, eerst een stuurelement toegewezen worden.
Voor de instelling van een asymmetrische uitslag moet het desbetreffende stuurelement (stuurknuppel,
proportioneel draaielement of schakelaar) eerst naar de kant worden bewogen die ingesteld moet gaan worden,
zodat de omkadering op het display alleen de te veranderen waarde aangeeft.
Door een kort aanraken van de centrale SET-toets van de rechter touch-toets activeert u de instelling van de
waarden. Het waarden-veld wordt invers weergegeven. Met de pijltoetsen van de rechter touch-toets verandert u
de waarden. Door een aantippen van de centrale SET-toets van de rechter touch-toets wordt de invoer
afgesloten.
Gelijktijdig aantippen van de toetsen ▲▼ of ◄► van de rechter touch-toets (CLEAR) zet de in het inverse
waarden-veld veranderde parameters terug op 100%.
Belangrijk:
In tegenstelling tot het menu “Instelling stuurelement” heeft deze instelling direct betrekking op de bijbehorende
servo, onafhankelijk daarvan, hoe het stuursignaal voor deze servo tot stand is gekomen, dus óf direct van een
stuurknuppel óf via willekeurige mixerfuncties.
De afb. hiernaast toont een voorbeeld van een ingestelde
servo-uitslag, die per kant verschillend is: - 50% en + 150%.
Kolom 5 “begrenzing”
De kolom “- beg +” bereikt u door de linksonder in het display naar rechts wijzende pijl te volgen en zo het
markerende venster met de pijltoets ► van de linker of rechter touch-toets over de kolom “-weg+” heen naar
rechts te verschuiven:
Voor het instellen van een symmetrische uitslag, d.w.z. een uitslag onafhankelijk van de stuurrichting, moet het
bijbehorende stuurelement (stuurknuppel, proportionele draaiknop of schakelaar) naar een positie worden
gebracht waarbij in de kolom “weg” op het display de beide kanten van de uitslag-instelling omkaderd zijn.
Voor de instelling van een asymmetrische uitslag moet het desbetreffende stuurelement (stuurknuppel,
proportioneel draaielement of schakelaar) eerst naar de kant worden bewogen die ingesteld moet gaan worden,
zodat de omkadering op het display alleen de te veranderen waarde aangeeft.
Gelijktijdig aantippen van de toetsen ▲▼ of ◄► van de rechter touch-toets (CLEAR) zet de in het inverse
waarden-veld veranderde waarde terug op “0%”.
Voorbeeld:
Een servo wordt apart door 2 stuurelementen via mixers aangestuurd en kan vanwege modelspecifieke oorzaken
alleen een maximale uitslag van 100% hebben, omdat bijvoorbeeld het richtingsroer bij meer dan 100% uitslag
tegen het hoogteroer zou aanlopen.
Zolang er telkens maar één stuurelement wordt gebruikt is dat ook verder geen probleem. het wordt alleen
problematisch, wanneer de signalen bij een gelijktijdig bedienen van de beide stuurelementen (bv. rol- en
richtingsroer) een totale stuuruitslag van meer dan 100% gaan vormen. De aansturingen en de servo’s zouden
dan (te) extreem belast kunnen worden …
Om dit te voorkomen moet in eider geval de uitslag via de individuele wegbegrenzing resp. limit begrensd
worden. In dit voorbeeld zou het richtingsroer – dat dus hier bij 100% al aanloopt – een waarde van iets onder de
100% moeten krijgen.
Knuppelinstelling
Instelling van de stuurknuppels 1 tot 4
De beide kruisknuppels zijn voorzien van een digitale trimming. Een kort aantippen verschuift met elke “klik” de
middenpositie van de kruisknuppels met een bepaalde waarde. Wanneer u trimming langer vasthoudt loopt deze
met een toenemende snelheid in de desbetreffende richting.
De huidige positie wordt telkens op het display getoond; de verstelling wordt ook “hoorbaar” gemaakt door
geluiden met een verschillende toonhoogte. Tijdens het vliegen is het dan ook makkelijk om de middenpositie
terug te vinden, zonder op het display te hoeven kijken: wanneer u bij de middenpositie bent is er een korte pauze
in de beweging.
De actuele trimwaarden worden automatisch opgeslagen wanneer u van modelgeheugen verandert. Verder heeft
de digitale trimming binnen een geheugenplaats – behalve de trimming van de gas-/rem-stuurknuppel, kortweg
stuurfunctie “K1” (kanaal 1) genoemd – naar keuze globaal, d.w.z. in alle vliegfasen, of specifiek per vliegfase
effect. Het vastleggen van “globaal” of “fase” vindt plaats in het hieronder beschreven menu “Knuppelinstelling” ,
waarbij de K1-trimming softwarematig altijd “globaal”, d.w.z. onafhankelijk van de vliegfase is.
In het basisdisplay is deze keuze als een soort “schaduw” bij de trimbalken zichtbaar:
In de afbeelding hieronder is de hoogteroertrimming – bij de standaardinstelling van mode 1: links – vliegfaseafhankelijk weergegeven:
Blader met de pijltoetsen van de linker of rechter touch-toets naar het menupunt “Knuppelinstelling” van het
multifunctiemenu:
Servoinstelling
Knuppelinstell.
Inst. stuurel.
Dual Rate / Expo
Kanaal 1 curve
Schakelaars
Door een aantippen van de centrale SET-toets van de rechter touch-toets opent u dit menupunt:
K1 GL 4 0.0s 0.0s
RO GL 4 0.0s 0.0s
HO GL 4 0.0s 0.0s
RI GL 4 0.0s 0.0s
Tr St - tijd +
Dit op vliegtuigmodellen afgestemde menu maakt het mogelijk om het trimeffect van de vier digitale trimhevels te
bepalen en aan de stuurfuncties 1 tot 4 naar keuze een “vertraging” toe te wijzen.
Met de pijltoetsen van de linker of rechter touch-toets wisselt u naar de gewenste regel. na keuze van het
desbetreffende functieveld en een kort aantippen van de centrale SET-toets van de rechter touch-toets wordt in
het dan inverse veld de gewenste waarde ingesteld met de pijltoetsen van de rechter touch-toets.
Kolom “Tr” (trimming)
Met uitzondering van “kanaal 1” kan in deze kolom het trimeffect van de digitale trimmers van “GL(obal)” naar
“FA(se)” (en omgekeerd) worden omgezet. Bijvoorbeeld:
K1 GL 4 0.0s 0.0s
RO GL 4 0.0s 0.0s
HO FA 4 0.0s 0.0s
RI GL 4 0.0s 0.0s
Tr St - tijd +
“GL”: De positie van de desbetreffende trimhevel heeft via alle eventueel geprogrammeerde vliegfasen,
bladzijde 126, “globaal” effect op het model.
“FA”: De positie van de desbetreffende trimhevel heeft per vliegfase effect en wordt bij een wisselen van
vliegfase automatisch opgeslagen, zodat de gevonden instelling bij een wissel terug weer direct ter
beschikking staat.
Gelijktijdig aantippen van de toetsen ▲▼ of ◄► van de rechter touch-toets (CLEAR) schakelt terug naar “GL”.
Kolom “St” (trimstappen)
De vier digitale trimhevel verschuiven het middelpunt van de bijbehorende stuurknuppels bij elke “klik” met een
hier in te stellen hoeveelheid in de desbetreffende richting, waarbij de maximale hoeveelheid trimming
onafhankelijk van het gekozen aantal trimstappen altijd ca. ± 30% van de stuuruitslag bedraagt.
Na keuze van de kolom “St” (stappen) en van de gewenste trimhevel met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of
rechter touch-toets is het bijbehorende invoerveld omkaderd, bijvoorbeeld:
K1 GL 4 0.0s 0.0s
RO GL 4 0.0s 0.0s
HO GL 4 0.0s 0.0s
RI GL 4 0.0s 0.0s
Tr St - tijd +
Tip kort de centrale SET-toets van de rechter touch-toets aan. de actuele instelling wordt invers weergegeven.
Kies nu met de pijltoetsen van de rechter touch-toets de gewenste waarde tussen 1 en 10 uit, bijvoorbeeld:
K1 GL 4 0.0s 0.0s
RO GL 4 0.0s 0.0s
HO GL 8 0.0s 0.0s
RI GL 4 0.0s 0.0s
Tr St - tijd +
Gelijktijdig aantippen van de toetsen ▲▼ of ◄► van de rechter touch-toets (CLEAR) schakelt in het actieve veld
een eventueel gewijzigde waarde terug naar “4”.
Kolom “Tijd”
In de kolom “tijd” kan de bewegingssnelheid – eventueel voor elke bewegingsrichting van de stuurknuppels1 tot 4
apart - worden beïnvloed. de bijbehorende servo(‘s) volgen dan een snelle positieverandering van de
stuurknuppel met een ingestelde vertraging. Deze vertraging heeft direct effect op de stuurfunctie en daardoor
ook in dezelfde mate op alle door deze functie aangestuurde servo’s.
De tijd kan symmetrisch voor beide kanten of apart voor iedere stuurrichting tussen 0 en 9,9 s geprogrammeerd
worden. Bij het laatstgenoemde geval moet de stuurknuppel naar de kant worden bewogen die u wilt instellen,
zodat het inverse veld, waarin u de waarden wilt veranderen, tussen de beide richtingen wisselt. Op deze manier
kunt u bijvoorbeeld er voor zorgen dat ook bij een (te) snelle beweging van de K1-knuppel de motor niet te snel
op toeren komt:
K1 GL 4 0.0s 1.1s
RO GL 4 0.0s 0.0s
HO GL 4 0.0s 0.0s
RI GL 4 0.0s 0.0s
Tr St - tijd +
Het uitzetten van de motor moet daarentegen uit veiligheidsoverwegingen altijd “direct” mogelijk zijn.
Gelijktijdig aantippen van de toetsen ▲▼ of ◄► van de rechter touch-toets (CLEAR) schakelt in het actieve veld
een eventueel gewijzigde waarde terug naar “0.0s”.
Knuppelinstelling
Instelling van de stuurknuppels 1 tot 4
De beide kruisknuppels zijn voorzien van een digitale trimming. Een kort aantippen verschuift met elke “klik” de
middenpositie van de kruisknuppels met een bepaalde waarde. Wanneer u trimming langer vasthoudt loopt deze
met een toenemende snelheid in de desbetreffende richting.
De huidige positie wordt telkens op het display getoond; de verstelling wordt ook “hoorbaar” gemaakt door
geluiden met een verschillende toonhoogte. Tijdens het vliegen is het dan ook makkelijk om de middenpositie
terug te vinden, zonder op het display te hoeven kijken: wanneer u bij de middenpositie bent is er een korte pauze
in de beweging.
De actuele trimwaarden worden automatisch opgeslagen wanneer u van modelgeheugen verandert. Verder heeft
de digitale trimming binnen een geheugenplaats – behalve de trimming van de gas-/pitch-stuurknuppel – naar
keuze globaal, d.w.z. in alle vliegfasen, of specifiek per vliegfase effect. Het vastleggen van “globaal” of “fase”
vindt plaats in het hieronder beschreven menu “Knuppelinstelling” , waarbij de K1-trimming softwarematig altijd
“globaal”, d.w.z. onafhankelijk van de vliegfase is.
In het basisdisplay is deze keuze als een soort “schaduw” bij de trimbalken zichtbaar:
In de afbeelding hieronder is de nicktrimming – bij de standaardinstelling van mode 1: links – vliegfase-afhankelijk
weergegeven:
Blader met de pijltoetsen van de linker of rechter touch-toets naar het menupunt “Knuppelinstelling” van het
multifunctiemenu:
Servoinstelling
Knuppelinstell.
Inst. stuurelem
Dual Rate / Expo
Kanaal 1 curve
Schak.aanduid.
Door een aantippen van de centrale SET-toets van de rechter touch-toets opent u dit menupunt:
Gas GA 4 0.0s 0.0s
Rol GL 4 0.0s 0.0s
Nick GL 4 0.0s 0.0s
Hek GL 4 0.0s 0.0s
Tr St - Tijd +
Dit op helikoptermodellen afgestemde menu maakt het mogelijk om het trimeffect van de vier digitale trimhevels
te bepalen en aan de stuurfuncties 1 tot 4 naar keuze een “vertraging” toe te wijzen.
Met de pijltoetsen van de linker of rechter touch-toets wisselt u naar de gewenste regel. na keuze van het
desbetreffende functieveld en een kort aantippen van de centrale SET-toets van de rechter touch-toets wordt in
het dan inverse veld de gewenste waarde ingesteld met de pijltoetsen van de rechter touch-toets.
Kolom “Tr” (trimming)
De instelvarianten zijn op de belangen van helikoptermodellen toegesneden, zodat in de regel “Gas”
omgeschakeld kan worden tussen:
Gas GA 4 0.0s 0.0s
Rol GL 4 0.0s 0.0s
Nick GL 4 0.0s 0.0s
Hek GL 4 0.0s 0.0s
Tr St - Tijd +
“GA”: “Gaslimiet”
De K1-trimming heeft effect als stationairtrimming, wanneer de motor bij het starten met de functie
“Gaslimiet”, zie menu “Instelling stuurelement”, bladzijde 104 geregeld wordt.
“AR”: “Gas autorotatie”
De K1-trimming heeft alleen effect als stationairtrimming in de vliegfase “Autorot”. Daarmee kan in het
menu “Helikoptermix”, bladzijde 164, de in principe (vast) ingestelde AR-gaspositie bv. tijdens
autorotatie-oefeningen met de stationairtrimming “gevarieerd” worden.
Gelijktijdig aantippen van de toetsen ▲▼ of ◄► van de rechter touch-toets (CLEAR) schakelt terug
naar “GA”.
In de regels “Rol”, “Nick” en “Hekrotor” daarentegen kan het trimeffect van de bijbehorende digitale trimhevels
omgezet worden van “GL(obaal)” naar “FA(se)” en omgekeerd. Bijvoorbeeld:
Gas GA 4 0.0s 0.0s
Rol GL 4 0.0s 0.0s
Nick GL 4 0.0s 0.0s
Hek FA 4 0.0s 0.0s
Tr St - Tijd +
“GL”: De positie van de desbetreffende trimhevel heeft via alle eventueel geprogrammeerde vliegfasen,
bladzijde 126, “globaal” effect op het model.
“FA”: De positie van de desbetreffende trimhevel heeft per vliegfase effect en wordt bij een wisselen van
vliegfase automatisch opgeslagen, zodat de gevonden instelling bij een wissel terug weer direct ter
beschikking staat.
Gelijktijdig aantippen van de toetsen ▲▼ of ◄► van de rechter touch-toets (CLEAR) schakelt terug naar “GL”.
Kolom “St” (trimstappen)
De vier digitale trimhevel verschuiven het middelpunt van de bijbehorende stuurknuppels bij elke “klik” met een
hier in te stellen hoeveelheid in de desbetreffende richting, waarbij de maximale hoeveelheid trimming
onafhankelijk van het gekozen aantal trimstappen altijd ca. ± 30% van de stuuruitslag bedraagt.
Na keuze van de kolom “St” (stappen) en van de gewenste trimhevel met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of
rechter touch-toets is het bijbehorende invoerveld omkaderd, bijvoorbeeld:
Gas GA 4 0.0s 0.0s
Rol GL 4 0.0s 0.0s
Nick GL 4 0.0s 0.0s
Hek FA 4 0.0s 0.0s
Tr St - Tijd +
Tip kort de centrale SET-toets van de rechter touch-toets aan. de actuele instelling wordt invers weergegeven.
Kies nu met de pijltoetsen van de rechter touch-toets de gewenste waarde tussen 1 en 10 uit, bijvoorbeeld:
Gas GA 4 0.0s 0.0s
Rol GL 4 0.0s 0.0s
Nick GL 8 0.0s 0.0s
Hek FA 4 0.0s 0.0s
Tr St - Tijd +
Gelijktijdig aantippen van de toetsen ▲▼ of ◄► van de rechter touch-toets (CLEAR) schakelt in het actieve veld
een eventueel gewijzigde waarde terug naar “4”.
Kolom “Tijd”
In de kolom “Tijd” kan de bewegingssnelheid – eventueel voor elke bewegingsrichting van de stuurknuppels1 tot
4 apart - worden beïnvloed. de bijbehorende servo(‘s) volgen dan een snelle positieverandering van de
stuurknuppel met een ingestelde vertraging. Deze vertraging heeft direct effect op de stuurfunctie en daardoor
ook in dezelfde mate op alle door deze functie aangestuurde servo’s.
De tijd kan symmetrisch voor beide kanten of apart voor iedere stuurrichting tussen 0 en 9,9 s geprogrammeerd
worden. Bij het laatstgenoemde geval moet de stuurknuppel naar de kant worden bewogen die u wilt instellen,
zodat het inverse veld, waarin u de waarden wilt veranderen, tussen de beide richtingen wisselt.
Voorbeeld:
Bij de aansturing van de tuimelschijf worden bv. bij de stuurbeweging “pitch” bij een “3Sv (2rol)-tuimelschijf” alle
drie de servo’s aangestuurd. De servo in het midden moet echter een grotere weg afleggen dan de beide servo’s
aan de kortere hevel.
Bij een snel “pitch” geven zal de (nick-)servo in het midden het stuurcommando niet zo snel kunnen volgen als de
beide (rol-)servo’s aan de kortere hevel. Daardoor ontstaat er heel kort een “nick”-beweging. Wanneer de tijd voor
de functie “pitch” echter dusdanig wordt gereduceerd dat deze op zijn minst overeenkomt met de steltijd van de
middelste servo, dan bereiken alle servo’s tegelijkertijd de gewenste uitslag. De benodigde vertragingstijden
bedragen meestal maar enkele 1/10 s. Bijvoorbeeld:
Gas GA 4 0.2s 0.2s
Rol GL 4 0.0s 0.0s
Nick GL 8 0.0s 0.0s
Hek FA 4 0.0s 0.0s
Tr St - Tijd +
Gelijktijdig aantippen van de toetsen ▲▼ of ◄► van de rechter touch-toets (CLEAR) schakelt in het actieve veld
een eventueel gewijzigde waarde terug naar “0.0s”.
Instelling stuurelement
Bedieningsprincipes van de stuurelement- en schakelaar-toewijzing
Tip kort de centrale SET-toets van de rechter touch-toets aan:
Ing. 5 GL ----- 0%
Ing. 6 GL ----- 0%
Ing. 7 GL ----- 0%
Ing. 8 GL ----- 0%
Type Offset
Naast de 2 kruisknuppels voor de stuurfuncties 1 tot 4 is de zender MX-20 HoTT ook nog standaard voorzien van
andere bedieningselementen. Dit zijn:
twee 3-standen-schakelaar: SW 4/5 resp. CTRL 9 en SW 6/7 resp. CTRL 10. Deze worden in dit menu
toegewezen als “stuurelem. 9” resp. “stuurelem. 10”.
drie proportionele draaielementen: CTRL 6, 7 en 8. In het menu worden ze “stuurelem.6”, “stuurelem. 7” en
“stuurelem. 8” genoemd.
drie 2-standen-schakelaars: SW 2, 3 en 8. In het menu aangegeven met “2”, “3” en “8” en voorzien van een
schakelaarsymbool, dat tevens de schakelrichting aangeeft.
twee toetsschakelaars: SW 1 en SW 9. Op dezelfde manier als het hiervoor beschrevene aangeduid met
“1”en “9” en voorzien van een schakelaarsymbool met schakelrichting.
De beide kruisknuppels hebben, wanneer een nieuw modelgeheugen met het modeltype “vleugelmodel” werd
gekozen, direct effect op de reeds aan de ontvangeruitgangen 1 … 4 aangesloten servo’s. De andere hierboven
genoemde “verdere” bedieningselementen zijn echter in principe standaard inactief.
Daaruit resulteert, dat bij levering van de besturing – zoals al vermeld op bladzijde 20 – en ook na het initialiseren
van een nieuw modelgeheugen met het type “vliegtuigmodel” en de “binding” ervan, alleen de aan de
ontvangeruitgangen 1 … 4 aangesloten servo’s via de beide stuurknuppels bewogen kunnen worden, maar de
aan de uitgangen 5 … 12 aangesloten servo’s daarentegen steeds in hun middenpositie blijven staan.
Ook wanneer dit op het eerste gezicht niet comfortabel lijkt…, is alleen op deze manier gegarandeerd, dat u
enerzijds volledig vrij de “verdere” bedieningselementen kunt uitkiezen en u anderzijds het “deactiveren” van niet
benodigde bedieningselementen bespaard blijft, want:
Een niet benodigd bedieningselement heeft ook bij een foutieve bediening alleen dan geen invloed op uw
model, wanneer het inactief, dus niet aan een functie toegekend is.
Geheel volgens uw behoeften kunnen “verdere” bedieningselementen nu in dit menu “Instelling stuurelement”
geheel naar vrije keuze aan iedere willekeurige functie-ingang, zie bladzijde 50, worden toegewezen. Dit wil
echter ook zeggen, dat aan elk van deze bedieningselementen naar behoefte ook gelijktijdig meerdere functieingangen kunnen worden toegewezen. Zo kan bijvoorbeeld aan dezelfde schakelaar SW X, die u in dit menu aan
een ingang toewijst, tegelijkertijd in het menu “Klokken (Algemene)” voor de “klokken” als aan-/uit-schakelaar
dienen enz…
Verder kunnen alle ingangen naar keuze globaal of specifiek per vliegfase worden toegepast, in zoverre in de
menu’s “Faseninstelling”, bladzijde 128 en “Fasentoewijzing”, bladzijde 134, vliegfasen gedefinieerd werden.
De namen van de desbetreffende vliegfasen zijn dan onderaan op het display zichtbaar, bv. “normaal”.
Principes van de bediening
1. Met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets de betreffende ingang I5 … 12 uitkiezen.
2. Met de pijltoetsen ◄► van de linker of rechter touch-toets eventueel naar de gewenste kolom gaan.
3. De centrale SET-toets van de rechter touch-toets aanraken. Het te veranderen invoerveld wordt invers
afgebeeld.
4. Gewenst bedieningselement bedienen resp. met de pijltoetsen van de rechter touch-toets de gewenste
waarde instellen.
5. De centrale SET-toets van de rechter touch-toets aanraken om de invoer te beëindigen.
6. Gelijktijdig aanraken van de toetsen ▲▼ of ◄► van de rechter touch-toets (CLEAR) zet eventueel
gewijzigde instellingen weer terug naar de standaardwaarde.
Kolom 2 “Type”
Op dezelfde manier als in het hiervoor beschreven menu “Knuppelinstelling” kan in deze kolom worden
gekozen of de verdere instellingen van de desbetreffende ingang “GL(obaal)” of “FA(senspecifiek)” (en
omgekeerd) moeten werken, bv.:
Ing. 5 GL ----- 0%
Ing. 6 GL ----- 0%
Ing. 7 GL ----- 0%
Ing. 8 GL ----- 0%
Type Offset
“GL”: De instellingen van de desbetreffende ingang hebben in alle eventueel geprogrammeerde vliegfasen
“globaal” binnen dit modelgeheugen effect.
“FA”: De instellingen van deze ingang hebben alleen effect in een bepaalde vliegfase en moeten dus
eventueel apart voor iedere vliegfase worden geprogrammeerd.
Aanwijzing:
Meer over vliegfasen zie bladzijde 126.
kolom 3 “stuurelement- en schakelaartoewijzing”
Selecteer met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets één van de ingangen 5 tot 12.
Door een kort aanraken van de centrale SET-toets van de rechter touch-toets activeert u de mogelijkheid van
toewijzing:
Gewenste schakelaar
of stuurel. bedienen
Bedien nu het gewenste stuurelement (CTRL 6 tot 10) of de uitgekozen schakelaar (SW 1 tot 3, 8 of 9), waarbij u
er op moet letten, dat de beide proportionele draaiknoppen pas na enkele “klikken” herkend worden, dus iets
langer bediend moeten worden. Wanneer de uitslag niet voldoende is, het stuurelement eventueel in de
tegenovergestelde richting bewegen.
Met de toegewezen 2-standen-schakelaars kan alleen tussen de desbetreffende eindposities heen en weer
geschakeld worden, bv. motor AAN resp. UIT. De 3-weg-schakelaar SW 4/5 resp. 6/7, die in het menu “Instelling stuurelement” als “stuurelem. 9” resp. “stuurelem. 10” staan, hebben daarentegen ook een middenpositie.
Gelijktijdig aanraken van de toetsen ▲▼ of ◄► van de rechter touch-toets (CLEAR) bij een geactiveerde
schakelaartoewijzing – zie afbeelding hierboven – zet de ingang weer terug op “vrij”.
Tips:
Let u bij het toewijzen van de schakelaars op de gewenste schakelrichting en let u er ook op, dat alle niet
Via de hieronder beschreven instelling van de stuuruitslag kan ook bij de toewijzing van een schakelaar de
Op het display wordt nu óf het nummer van het stuurelement of – samen met een schakelaarsymbool, dat de
schakelrichting aangeeft – het nummer van de schakelaar getoond, bv.:
Ing. 5 GL ----- 0%
Ing. 6 GL 3 0%
Ing. 7 GL St6 0%
Ing. 8 GL ----- 0%
<<normaal>>
Type Offset
Kolom 4 “Offset”
Het stuurmidden van het desbetreffende stuurelement, d.w.z. zijn nulpunt, kunt u in deze kolom wijzigen. Het
bereik ligt tussen -125 % en +125 %.
Ing. 5 GL -----
0%
Ing. 6 GL 3 0%
Ing. 7 GL St6 0%
Ing. 8 GL ----- 0%
<<normaal>>
Type Offset
Gelijktijdig aanraken van de toetsen ▲▼ of ◄► van de rechter touch-toets (CLEAR) zet in het inverse
invoerveld de waarde weer terug naar “0 %”.
kolom 5 “- Uitslag+”
In deze kolom wordt de weg van het stuurelement symmetrisch of asymmetrisch voor iedere kant ingesteld. Het
bereik bedraagt ±125% van de normale uitslag. Kies met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets
één van de ingangen 5 tot 12 uit. Voor het instellen van een symmetrische uitslag, d.w.z. een uitslag
onafhankelijk van de stuurrichting van het stuurelement, moet het desbetreffende stuurelement ( proportionele
benodigde ingangen “vrij” blijven, om een foutief bedienen via niet benodigde stuurelementen uit te sluiten.
bijbehorende eindpositie worden beïnvloed.
draaiknop of schakelaar) naar een positie worden gebracht waarbij in de kolom “weg” op het display de beide
kanten van de uitslag-instelling omkaderd zijn:
Ing. 5 +100% +100%
Ing. 6 +100% +100%
Ing. 7 +100% +100%
Ing. 8 +100% +100%
<<normaal>>
- weg +
Voor de instelling van een asymmetrische uitslag moet het desbetreffende stuurelement ( proportionele draaiknop
of schakelaar) eerst naar de kant worden bewogen die ingesteld moet gaan worden, zodat de omkadering op het
display alleen de te veranderen waarde aangeeft:
Ing. 5 +100% +100%
Ing. 6 +100% +100%
Ing. 7 +100% +100%
Ing. 8 +100% +100%
<<normaal>>
- weg +
Door een aanraken van de centrale SET-toets van de rechter touch-toets activeert u de instelling van de
waarden. Het waarden-veld wordt invers weergegeven. Met de pijltoetsen van de rechter touch-toets verandert u
de waarden:
Ing. 5 +100% +100%
Ing. 6 +100% +100%
Ing. 7 +111% +111%
Ing. 8 +100% +100%
<<normaal>>
- weg +
Ing. 5 +100% +100%
Ing. 6 +100% +100%
Ing. 7 +111% +88%
Ing. 8 +100% +100%
<<normaal>>
- weg +
Door een aantippen van de centrale SET-toets van de rechter touch-toets wordt de invoer afgesloten.
Er zijn negatieve en positieve waarden mogelijk, om de richting van het stuurelement resp. het effect ervan te
kunnen aanpassen. Gelijktijdig aantippen van de toetsen ▲▼ of ◄► van de rechter touch-toets (CLEAR) zet de
in het inverse waarden-veld veranderde parameters terug op +100%.
Belangrijk:
effect op alle daarvan afgeleide mix- en koppelfuncties, d.w.z. uiteindelijk op alle servo’s, die via het bijbehorende
stuurelement kunnen worden bediend.
Kolom 6 “Tijd”
Elk van de functie-ingangen 5 … 12 kan voorzien worden van een symmetrische of asymmetrische tijdsvertraging
tussen 0 en 9,9 s.
Verschuif het kader met de pijltoets ► van de linker of rechter touch-toets verder via de kolom “-weg+” naar
rechts.
Voor het instellen van een symmetrische tijdsvertraging, d.w.z. een vertraging onafhankelijk van de stuurrichting
van het stuurelement, moet het desbetreffende stuurelement ( proportionele draaiknop of schakelaar) naar een
positie worden gebracht waarbij in de kolom “weg” op het display de beide kanten van de tijdsinstelling omkaderd
zijn:
Ing. 5 0.0 0.0
Ing. 6 0.0 0.0
Ing. 7 0.0 0.0
Ing. 8 0.0 0.0
<<normaal>>
Voor de instelling van een asymmetrische tijdsvertraging moet het desbetreffende stuurelement ( proportionele
draaiknop of schakelaar) eerst naar de kant worden bewogen die ingesteld moet gaan worden, zodat de
omkadering op het display alleen de te veranderen waarde aangeeft:
Ing. 5 0.0 0.0
Ing. 6 0.0 0.0
Ing. 7 0.0 0.0
Ing. 8 0.0 0.0
<<normaal>>
Aanwijzing:
Meer informatie over tijdgestuurde processen vindt u in het desbetreffende onderdeel op bladzijde 266.
In tegenstelling tot de instelling van de servo-uitslag heeft de instelling van de stuuruitslag echter ook
- Tijd +
- Tijd +
Instelling stuurelement
Bedieningsprincipes van de stuurelement- en schakelaar-toewijzing
Tip kort de centrale SET-toets van de rechter touch-toets aan:
Ing. 5 GL ----- 0%
Ing. 6 GL ----- 0%
Gyro7 GL ----- 0%
Ing. 8 GL ----- 0%
Ing. 9 GL ----- 0%
Ing. 10 GL ----- 0%
Ing. 11 GL ----- 0%
Ing. 12 GL St.6 0%
Type Offset
Naast de 2 kruisknuppels voor de stuurfuncties 1 tot 4 is de zender MX-20 HoTT ook nog standaard voorzien van
andere bedieningselementen. Dit zijn:
twee 3-standen-schakelaar: SW 4/5 resp. CTRL 9 en SW 6/7 resp. CTRL 10. Deze worden in dit menu
toegewezen als “stuurelem. 9” resp. “stuurelem. 10”.
drie proportionele draaielementen: CTRL 6, 7 en 8. In het menu worden ze “stuurelem.6”, “stuurelem. 7” en
“stuurelem. 8” genoemd.
drie 2-standen-schakelaars: SW 2, 3 en 8. In het menu aangegeven met “2”, “3” en “8” en voorzien van een
schakelaarsymbool, dat tevens de schakelrichting aangeeft.
twee toetsschakelaars: SW 1 en SW 9. Op dezelfde manier als het hiervoor beschrevene aangeduid met
“1”en “9” en voorzien van een schakelaarsymbool met schakelrichting.
De beide kruisknuppels hebben, wanneer een nieuw modelgeheugen met het modeltype “helikoptermodel” werd
gekozen, direct effect op de reeds aan de ontvangeruitgangen 1 … 4 en 6 aangesloten servo’s. De andere
hierboven genoemde “verdere” bedieningselementen zijn echter in principe standaard inactief.
Daaruit resulteert, dat bij levering van de besturing – zoals al vermeld op bladzijde 20 – en ook na het initialiseren
van een nieuw modelgeheugen met het type “helikoptermodel” en de “binding” ervan, alleen de aan de
ontvangeruitgangen 1 … 4 en – afhankelijk van de positie van de gaslimiter- ook aan uitgang 6 aangesloten
servo’s via de beide stuurknuppels bewogen kunnen worden, maar de aan de uitgangen 5, 7 en 8 aangesloten
servo’s daarentegen steeds in hun middenpositie blijven staan.
Ook wanneer dit op het eerste gezicht niet comfortabel lijkt…, is alleen op deze manier gegarandeerd, dat u
enerzijds volledig vrij de “verdere” bedieningselementen kunt uitkiezen en u anderzijds het “deactiveren” van niet
benodigde bedieningselementen bespaard blijft, want:
Een niet benodigd bedieningselement heeft ook bij een foutieve bediening alleen dan geen invloed op uw
model, wanneer het inactief, dus niet aan een functie toegekend is.
Geheel volgens uw behoeften kunnen “verdere” bedieningselementen nu in dit menu “Instelling stuurelement”
geheel naar vrije keuze aan iedere willekeurige functie-ingang, zie bladzijde 50, worden toegewezen. Dit wil
echter ook zeggen, dat aan elk van deze bedieningselementen naar behoefte ook gelijktijdig meerdere functieingangen kunnen worden toegewezen. Zo kan bijvoorbeeld aan de schakelaar SW X, die u in dit menu aan een
ingang toewijst, tegelijkertijd in het menu “Klokken (Algemene)” voor de “klokken” als aan-/uit-schakelaar
dienen enz…
Aanwijzing:
De ingang 6 moet bij een helikoptermodel in principe “vrij” blijven. Zie hiervoor ook het onderdeel “gas” hieronder.
Verder kunnen alle ingangen naar keuze globaal of specifiek per vliegfase worden toegepast, in zoverre in de
menu’s “Faseninstelling”, bladzijde 128 en “Fasentoewijzing”, bladzijde 134, vliegfasen gedefinieerd werden.
De namen van de desbetreffende vliegfasen zijn dan onderaan op het display zichtbaar, bv. “normaal”.
Principes van de bediening
1. Met de pijltoetsen ▲▼ van de linker of rechter touch-toets de gewenste ingang I5, gas, Gyr, I8 … I11 of
gasl. 12 uitkiezen.
2. Met de pijltoetsen ◄► van de linker of rechter touch-toets eventueel naar de gewenste kolom gaan.
3. De centrale SET-toets van de rechter touch-toets aanraken. Het te veranderen invoerveld wordt invers
afgebeeld.
4. Gewenst bedieningselement bedienen resp. met de pijltoetsen van de rechter touch-toets de gewenste
waarde instellen.
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.