Futaba FC16 User Manual [nl]

1.Beschrijving FC-16 (afb. blz.6-8)
Zender FC-16
!
4 stuurfuncties, uit te breiden naar 8 stuurfuncties
-eenvoudige programmering d.m.v. een overzichtelijk programmeersystee m via toetsen en display
-groot en eenvoudig te begrijpen segmentdisplay met overzicht van alle functies
-kopieerfunctie van het ene naar het andere modelgeheugen
-geheugen voor de stand van de trimmers
-digitale aanduiding van de zenderaccu-spanning
-servo-ompoling REV voor elke stuurfunctie vrije toewijzing van de stuurfuncties
-nieuw ontworpen stuurknuppels voor nauwkeurig, gevoelig sturen; instelbare centreringsveren maken een optimale aanpassing aan uw wensen mogelijk
-PCM-modulering voor 1024-PCM-systeem, om te schakelen naar PPM-modulatie
-UNIVERSAL-mixprogramma voor vliegtuigmodellen
-HELI-mixprogramma voor helicoptermodellen
-centraal aangebrachte draagriembevestiging, zodat u de zender moeit eloos kunt dragen
-3 optie-uitbreidplaatsen om de zender uitte breiden met een schakelkanaal, dual-rate, mixer-schak elaar, multiprop- of multi- switch-module sleuven in de onderkant van de zenderbehuizing maken een optimaal ergonomisch gebruik als handzender mogelijk
De volgende apparatuur (en nog veel meer) kan met de zender bediend worden; niet alles is echter in deze set aanwezig. Nauwkeuriger informatie vindt u in de Robbe-catalogus.
Ontvanger FP-R 118
-8-kanaals PPM-ontvanger
-zeer grote reikwijdte en selectievermogen door nieuw ontwikkelde filters
-extreem kleine afmetingen door SMD-techniek, dus ook ongevoelig voor trillingen
-zelfs bij 3 volt werkt deze ontvanger nog probleemloos; na het uitvallen van een ontvangeraccu-cel blijft de ontvanger functioneren.
Ontvanger FP-R 116
-6-kanaals PPM-ontvanger
-gegevens zie ontvanger FP-R 118
-door speciale bouw is deze ontvanger bijzonder klein en licht, daardoor geschikt voor diverse electromodellen
Servo FP-S 3001
kogelgelagerde servo
-speciale servomotor voor lange levensduur
-indirect-drive om de potentiometer te ontlasten
-versterker in SMD-techniek
-hoge stelkracht
Servo FP-S 135
gering gewicht
-mini-servo
-hoge snelheid
-hoogwaardige servomotor
-speciale se rvo-versterker in SMD-techniek
Autopiloot G-155
superlichte autopiloot in sub-miniatuurtechniek minimale afmetingen
grote precisie bijzonder geschikt voor electro-helicopters
3
Motor-controller MC-114H
-speciale snelheidsregelaar geoptimaliseerd voor het halfgas-bereik, daardoor bijzonder geschikt voor electro-h elicopters
-zeer geringe afmetingen
-minimaal gewicht
-hoge belastbaarheid
2. Technische gegevens (Afb. blz.10) Zender FC-16
8 kanaals zender (afhankelijk van uitbreidingen) , PPM / PCM- modulatie omschakel baar Zenderfrequentie 35/40 Mhz Modulatie FM (PPM) Voeding 9,6 Volt (accu) Verbruik 120 mA Gewicht 720 gram (zonder accu)
Ontvanger FP-R 118
Ontvangstfrequentie 35/40 Mhz Tussenfrequentie 455 KHz
Voeding 4,8 -6 Volt Verbruik 22 mA Gewicht 35 gram Afmetingen 60 x 36,5 x 20,5 mm
Ontvanger FP-R 116
Ontvangsttrequentie 35/40 Mhz Tussenfrequentie 455 KHz Voeding 4,8 -6 Volt Verbruik 20 mA
Gewicht 29,5 gram Afmetingen 50,4 x 33,4 x 20,5 mm
Servo FP-S 3001
Neutraaltijd 1,52 ms, positieve kanaalimpuls Draaihoek 2 x 45 graden
Voeding 4,8 -6 Volt Ruststroom 12 mA Stelkracht 30 Ncm = 3,0 Kg/cm Steltijd 450 0,16 sec Afmetingen 40,4 x 14,8 x 36 mm Gewicht 45,1 gram
Servo FP-S 135
Neutraaltijd 1 ,52 ms, positieve kanaalimpuls Draaihoek 2 x 45 graden
Voeding 4,8 -6 Volt Ruststroom 10 mA Stel kracht 22 Ncm = 2,2 kg/cm Steltijd 450 0,16 sec Afmetingen 31 x 16 x 30,2 mm Gewicht 29 gram
Autopiloot G-155
Voeding 4,8 -6 Volt Gewicht 26 gram Afmetingen 32 x 27,4 x 24,7
Verbruik 45 mA Sensor magneet-hall-systeem
4
Afmetingen 30,8 x 36,8 x 15,3 mm
3.Zender FC-16
Uitwendige bedieningselementen (afb.blz. 12)
antenne plaats voor CAMPac optieplaats 1 stuurknuppel functie 3 + 4 trimming functie 4 trimming functie 3
inbouwplaats schuifregelaars vergrendelingsschuif display
toetsen aan-uit-schakelaar trimming functie 2 trim ming functie 1 stuurknuppel functie 1 + 2 optieplaats 2
Motor-controller MC-114H
Functies vooruit, electrische rem Spanning 7,2 -8,4 Volt (6 -7 cellen)
BEC 5 Volt, 4 servo's Belasting 20 ampère Kort te belasten . 30 ampère
Impulsstroom 200 ampère
Traploos instelbare stuurknuppels (afb. blz. 12)
De lengte van de stuurknuppels kan optimaal aan de gewoonten van de piloot worden aange past. Onderdeel a en b losdraaien (zie pijlen), deel a op de gewenste lengte instellen en vastdraaien met de el b.
Voor piloten, die de zender als handzender gebruiken, zijn de korte knuppels bedoeld. Voor de piloten die de zender in een "puit" (draagbak) gebruiken, zijn de lange stuurknuppels geschikt.
Trimstoppers (afb. blz. 12)
Als u de zender gebruikt als helicopter-zender, heeft u de beide trimstoppers nodig. Schuif de trimmer van de pitch-stuurknuppel (knuppel 2 of 3) naar het midden en druk aan beide zi jden van de trimschuif een trimstopper in de sleuf. Daardoor is de trimmer in de middenpositie vastgezet.
Losmaken van de zender-achterkant (afb.blz.12)
De vergrendeling ca. 2 cm naar buiten schuiven, zender-achterkant op de naad naast de vergrendelingsschuiven met lichte druk naar voren bewegen. Hierbij in de gaten houden dat de antenne niet uit de hou der valt.
, Sluiten van de zender in omgekeerde volgorde. Om te sluiten, de achterwand van de zender eerst vooraan in de zenderbehuizing
klikken (links en rechts naast de antennebevestiging), dan pas achteraan sluiten.
4.Het inwendige van de zender
Inwendige bedieningselementen (afb.blz 14)
1 Optieplaats 1 en 2 2 CAMPac-print 3 Stekkerprint
4 Bevestiging voor ratel 5 Stuurknuppel functie 1 en 2 6 Schroef voor centreringsveer functie 1 7 Schroef voor centreringsveer functie 2
5
8 Inbouwplaatsen voor schuifregelaars 9 Laadplug
10 Schroef voor centreringsveer functie 4 11 Bevestiging voor ratel 12 Stuurknuppel functie 3 en 4 13 Schroef voor centreringsveer functie 3 14 Accu-vak met daaronder print .
Motordrossel -ratel (afb.blz 14)
De zender wordt standaard met 4 zelf-neutraliserende stuurknuppelfuncties geleverd. Voor functies waarbij een centrering niet gewenst is, kan een van de beide verticale stuurbewegingen omgebouwd worden naar e en zgn. ratel. Daardoor blijft de omgebouwde stuurknuppel in elke tussenpositie staan. Deze functie wordt b.v. gebruikt voor het aansturen van de motordrossel van een verbrandingsmotor. Alleen de verticale beweging van een stuurknuppel (dus naar voren en naar achteren) kan voorzien worden van een ratel; een ratel veer en bevestigingsschroefje vindt u in de set. Voorde ombouw moet u de ratel aan de stuurknuppelbehuizing schroeven (zie afbeelding). Daarna de centreringsveer met bijbehorende hevel en i nstelschroefje verwijderen. Dit gaat het beste
met een pincet.
Let op: deze Iaatsgenoemde 3 delen moeten verwijderd worden om blokkering van de stuurknuppel te voorkomen. Instelbare veerkracht van de stuurknuppels (afb. blz. 14). De instelling van de veerkracht kunt u veranderen m.b.v. de schroefjes die u op de afbeelding ziet. De klein e schroefjes naast de centreringsveren moet u hiervoor verdraaien. Lage veerkracht = schroef naar links draaien Hoge veerkracht = schroef naar rechts draaien
Laadplug en accu's (afb.blz.14)
Voor het gebruiken van de zender moet een accu ingebou wd worden. Wij adviseren u een accu van 500 mAh Vm 18 00 mAh uit ons rl omvangrijke assortiment te kiezen. Met de laatstgenoemde accu kunt u de zen der meer dan 10 uur gebruiken. Voor de ontvanger
adviseren wij, kant en klaar samengestelde accu-pakketten te gebruiken. Deze zijn veel beter bestand tegen de trillingen, die optreden bij gebruik van verbrandingsmotoren. Bij helicoptermodellen zijn deze accu's een must. Onze hoofd-catalogus informeert u uitvoerig over het totale aanbod aan accu's.
Accu's kunnen via de ingebouwde laadplug direct opgela den worden. Hiervoor laad kabel best.nr. F 1415 gebruiken.
Accu's vervangen (afb.blz.16)
Voor het wisselen van de zenderaccu moet de achter wand afgenomen worden. Hiervoor de beide v ergrendelings-schuiven n aar buiten duwen, de accu kabel voorzichtig van de stekker op de print losmaken en de acc u ver wijderen. Ni euwe acc u in d e zender leggen, kabel weer met de stekker verbinden en zenderachterwand sluiten.
Antennevak (afb.blz.16)
Om de antenne tijdens het transport te kunnen opbergen, bezit de zender een vak voor de antenne (zie afb.). Schuif altijd eerst het van schroefdraad voorziene deel van de antenne in het vak.
Kristal verwisselen (afb.blz.16)
Zender en ontvanger kunnen binnen hun frequenti eband met verschillende kristallen functioneren. Hie rvoor kunt u de kristallen in de kristal houder van de zender en van de ontvanger wisselen. U moet altijd een set kristallen gebruiken, die bij de frequentieband past. Voor een dubbelsuper-ontvanger mogen alleen kristallen met het opschrift RX-DS gebruikt worden.
Voorbeeld: 35 MHz-band, kanaal 66. In de zender-kristalhouder moet het kristal met het opschrift 66 TX, in de ontvanger- kristalhouder moet het kristal met het opschrift 66 RX gebruikt worden. Alleen originele Robbe-Futaba kristallen gebruiken.
Servo's ompolen (afb.blz.16) De draairichting van iedere functie resp. iedere se rvo kan omgepoold worden. Dit wordt normaal gesproken in de functie servo-
ompoling REV geprogrammeerd (zie blz.16). De servo-draairichtingen kunnen ook nog op een andere manier omgepoold worden: op de print in de zender moet u dan de stekker van de gewenste functie omdraaien. L et er op, dat u de stekkers niet naast de kontakten steekt, anders werkt de functie niet.
6
..
A
5. Vrije functiekeuze.
De zender wordt vanuit de fabriek gebruiksklaar geleverd. Standaard corresponderen de nummers van de knuppel-functies (deze nummers staan naast de trimmers) met de nummers op de ontvangeruitgang. De knuppelkabels zijn ook voorzien van nummers (1-4).
De stuurfuncties 5-8 kunnen vrij gekozen worden.
Een andere volgorde van de se rvo's aan de ontvanger is natuurlijk mogelijk, maar wij geven u de raad, de bovengenoemde volgorde te handhaven, omdat dit de Robbe-Futaba standaard is. Deze standaard heeft u steeds nodig, als u de mixprogramma's van de
zender met alle mix-functies wilt gebruiken. De nummering van de contrastekkers op de print komt overeen met de nummering van de ontvanger-uitgang.
6. Ontvangstinstallatie (afb.blz.18)
Het aansluiten van de servo's aan de ontvanger vindt in de onder hfst. 5: "Vrije functiekeuze" genoemde volgorde plaats. Dat betekent dat b.v. de se rvo voor de rolroeren aan uitgang 1 van de ontvanger, de servo voor het hoogteroer aan uitgang 2 aangesloten moet worden. Gebruikt u geen mix-functies, dan k unt u deze toewijzing zelf bepalen. De ontvanger moet altijd in zacht m~teriaal, b.v. in schuimrubber verpakt worden. De ontvanger-antenne mag niet opgerold blijven, maar moet u zover mogelijk uitstrekken voor een maximale reikwijdte.
Ontvanger FP-R 116
Deze ontvanger heeft 5 uitgangen (1-5) om de servo's direct aan te kunnen sluiten. Aan de kabel die uit de behuizing komt, wordt de ontvanger-accu resp. de schakelaarkabel aangesloten. Mocht u een servo voor de functie 6 aan will en sluiten, dan heeft u een V-kabel best. nr. F 1423 nodig. Deze wordt dan met de contrastekker van de ontvanger verbonden; de se rvo voor functie 6 wordt in de ene stekker, de accu in de andere stekker van de V-kabel geplugd.
Voedingsspanning van de ontvangstinstallatie
lle Robbe-Futaba-ontvangers werken nog met dezelfde reikwijdte bij een spanni ng van 3 Volt. Dat betekent, dat zelfs als er een
accucel van het ontvangeraccu-pakket kapot gaat, de ontvangstinstallatie nog werkt. De servo's bewegen dan echter veel langzam er en hun ste l kracht is dan ook geringer. Het uitvalle n van een accu-cel ku nt u niet
aan andere dingen merken; daarom dienen de accu's regelmatig gecontroleerd te worden. Bij PCM-ontvangers wordt het uitvallen van een accucel door een reactie van de onderspannings-fail safe-functie bekend gemaakt.
7.Tips
gebruiksduur
Met een geladen zenderaccu (1400 mAh) kan de zender ca. 10 uur ge bru ikt worden. Dit gel dt niet voor de o ntvangera ccu, omdat het stroomverbruik hier sterk afhangt van het aantal aangesloten servo's, het aantal stuu rbe wegingen e n van het feit, hoe l icht de stuurstangen lopen. Een se rvo gebruikt, als de servomotor draa it, tussen de 150 en 600 mAh; bij een stilstaande se rvo is dit ca. 5-8 mAh.
Bereikt de se rvo de door de stuurknuppel gedicteerde positie, dan schakelt de servomotor zichzelf uit, en neemt de servo nog slechts 5-8 mAh (ruststroom) op. Het maakt hierbij niet uit, of de se rvo in de midden- of eindpositie, of in een tussenpositie staat.
Let u er in ieder geval op, dat de stuurstangen of -kabels licht lopen en dat de se rvo niet klem draait in de eindposities.
Laden van de accu's (afb.blz. 20) Het leegraken van de ontvangeraccu merkt u aan de duidelijk langzamer draaiende servo's, of aan de aanduiding van de accu-fail
safe. De zenderaccu moet opgeladen worden, wanneer de melding "LBA T" in de display verschijnt.
Voordat u de radiobesturingsset gaat gebruiken, moet u de zender- en ontvangeraccu's o pladen. Tijdens het Iaden moeten de zender en ontvanger uitgeschakeld zijn. Wij adviseren u, d e Rob be Universeel-Lader 5, nr. 8308 en
de bijpassende laadkabels nr. F 1415 en F 1416 te gebruike n.
7
Let op: Bij het Iaden van de zender via de ingebouwde laadaansluiting mag de laadstroom niet hoger zijn dan 1 A. De beschermings-diode in de zender voorkomt beschadiging van de electronica, als u de laad kabel verkeerd om zou gebruiken.
Na de allereerste lading (laadstroom 1/10 van de accucapaciteit) van 24 uur, is later bij lege accu's nog slechts een laadtijd van 14 uur nodig.
Mocht u de accu volgeladen hebben en de zender desondanks niet gebruiken, dan is het in ieder geval raadzaam, om de accu na ca. 2 tot 3 weken weer op te Iaden; accu's kennen namelijk een bepaalde zelfontlading, zodat ze na een aantal weken niet meer de volle capaciteit hebben.
Dit betekent dus dat u beter teveel dan te weinig kunt Iaden. Een overladen van de accu's -wat u kunt merken aan het warm worden ervan -moet u in ieder geval voorkomen.
Het is in ieder geval raadzaam om, ongeacht hoe lang de zender/ontvanger heeft aangestaan, de accu's een nacht (ca. 12 uur) met een laadstroom van 1/10 van de accucapaciteit te Iaden.
Tips om de installatie in het model in te bouwen
De direkt aan de ontvanger aangesloten 100 cm. lange draadantenne mag niet korter of langer g ema akt worden. De antenne moet in een rechte lijn en zo ver mogelijk verwijderd van electromotoren, servo's, metalen stangen of stroomkabels gelegd worden. Bij vliegtuigmodellen wordt de antenne via de kortste weg uit de romp geleid en n aar het kielvlak gespannen (trekontlasting inbouwen). Is de antenne langer dan de afstand tot het kielvlak, dan laat u hem als sleepantenn e vrij naar beneden uit de romp hangen, of u spant de antenne naar het stabilo.
Korter maken van de antenne kost altijd reikwijdte.
Rompen van koolstof (CFK)
Omdat de kunststof CFK radiogolven afschermt resp.de hoge frequenties dempt, adviseren wij, de ontvangerantenne bij zulke
modellen niet in of parallel aan de romp te leggen.
Servo-verlengkabel (afb.blz.22)
Het gebruik van extreem lange servokabels in grote modellen of de verbinding van meerdere servokabels in de vleugel (b.v. rolroeren en welfkleppen apart) kan ertoe leiden, dat deze kabels als antenne gaan werken en storingen in de ontvanger veroorzaken. Gebruikt u daarom altijd de originele gedraa ide Robbe-servoverlengkabels en de originele Robbe-servo's. Bij het gebruik van langere kabels is het raadzaam, servo-ontstoorfilters (best.nr. F 1413) aan te schaffen.
Voert u ook voor de eerste vlucht een reikwijdtetest met lopende motor uit. Een correcte inbouw moet bij ingescho ven zenderantenne resulteren in een reikwijdte van ca. 80-1 00 meter .Is dit niet het geval, controleert u dan de installatie of neemt u contact op met de Robbe-servicedienst.
Montage van de servo's (afb.blz.22)
Wij adviseren de inbouw van de servo's m.b.v. Robbe-servo-snelbevestigingen. Hierbij moet u de bij gesloten trillingsdempende rubbers in de uitsparingen van de servo's aanbrengen en vervolgens in de houders plaatsen. Robbe-servo-snelbevestigingen hebben de volgende voordelen: Snelle montage en demontage bij het verwisselen van de servo's van het ene naar het andere model
-Eenvoudige inbouw van de bevestiging
-Optimale trillingsdemping Bij modellen met geringe trillingsbelasting kunnen de servo's, zoals op de afbeelding getoond m.b.v. de rubbers en
bevestigingsschroeven gemonteerd worden.
Servomontage in hout (a)
1 Houtschroef 2 U-ringetje
3 Rubber 4 Holniet 5 Hout
Servomontage op aluminium, epoxy, enz. (b)
1 Moer M2,3 of M2,6 2 U-ringetje
3 Rubber 4 Holniet 5 Aluminiumplaat 6 Boutje M2,3 of M2,6
8
Tips voor de praktijk
Als de bewegingen van de servo's aanzienlijk langzamer worden of de zender "LBA T" toont, dient u te stoppen met vliegen en de accu's op te Iaden.
Voor het sturen van het model de zenderantenne altijd helemaal uitschuiven.
In de lengterichting van de antenne is de v eldsterkte van de ze nder gering, daarom is het o njuist, met de zend er naar het mode l te wijzen om de ontvangst gunstig te beinvloeden. Bij gelijktijdi g gebru ik van and ere zender s op frequ enties naast de u we, moeten de piloten resp. bestuurders in een groepje bij elkaar blijven staan.
Piloten die afgezonderd staan, brengen de eigen modellen en die van anderen in gevaar.
Bij electromodellen moet u de ontvangstinstallatie zo inbouwen, dat de ontvanger en de antenne zover mogelijk van electromotoren en metalen delen verwijderd zijn. Het is raadzaam een antenne v an dun staaldraad, lengt e ca. 80 cm, te maken (totale lengte van de antenne = 100 cm).
Inbouw van de stuurstangen of -kabels
In principe moet de inbouw zo plaats vinden, dat de stuurstang en licht en zonder te klemmen kunnen lopen. Stuurstangen en roeren die zwaar lopen, kosten stroom; de servo's zijn minder nauwkeurig en de accu's raken eerder l eeg. Bijzonder belangrijk i s het, dat alle stuurhevels hun maximale uitslag kunnen hebbe n, dus niet mechanisch begrensd worden. Met deze kennis in uw achterhoofd moet u alle stuurstangen, roeren en scharnieren controleren.
Deze eis is ook heel belangrijk bij de bediening van de motordrossel. De positie "volg as" moet door de positie van de stuurknuppel, dus nooit door de mechanische begrenzing van de carburat eur bepaald worden. Als de se rvo in de volg as-stand geblokkeerd is, gebruikt deze onnodig veel stroom, zod at de ontvanger-accu snel leeg is. Hetzelfde geldt voor de positie "gas­dicht".
Om zgn. "knak-impulsen" te vermijden mogen metalen stangen elka ar niet raken. Vo or de bedie ning va n de motordr oss el gebruikt u kunststof kwiklinks; wanneer "metaal-op-metaal-verbindingen" onvermijdelijk zijn, moet u beide metalen delen aan elkaar verbinden met een zgn. aarde-draad, b.v. een dun metalen draadje.
Electromotoren genereren tussen de collector en de koolborstels vonk-storingen, die d e ra diobesturing in grotere of geringere mate kunnen beinvloeden. Daarom adviseren wij de electromotoren te onstoren, b.v. met onze ontstoorfilters best. nr. 8306, 8307 of met onze ontstoorset best. nr. 4008. Iedere motor moet apart ontstoord worden.
Kristal wisselen (afb.blz.24)
Zender- en ontvangerkristal hebben stekers en kunnen daarom vervangen worden. In de 35-MHz -A-ban d zijn de kanalen 61-80, in de B-band de kanalen 182-191 en in de 40-MHz-band de kanalen 50-92 toegestaan.
Het zenderkristal draagt het opschrift FM Tx en het ontvangerkristal het opschrift FM Rx, gevolgd door het betreffende kanaalnummer.
De kanaalnummers van zender- en ontvangerkristal moeten overeenkomen, anders werkt de installatie niet. Let u erop, dat zender- en ontvangerkristal niet verwisseld worden. Voor de dubbel-su per-ontvang er moeten kristallen met het opschrift RX-DS gebruikt worden.
8.Uitbreiding van de zender
Print (afb.blz.28)
A) Contrastekkerrij voor de extra trimmers 1-8 (MIX TRIM) B) Stroomverzorging voor de extra trimmers (TRIM-BATT) C) Stekkerblok voor stuurfuncties 1-8 (CH) D) Contrastekkers voor Multi-Switch/Prop (MUL TI IN) E) Contrastekker voor Multi-Switch/Prop-stroomverzorging (TO MUL TI OP) F) Contrastekkers voor externe schakelaars 1-8 (MIX SW) G) Trainer-contrastekker H) Houder voor zenderkristal I) Antenne-aansluiting J) Aansluiting zenderaccu
9
Uitbreidingsmogelijkheden Proportioneei-kanaai-iineair (afb.blz.28), (best.nr. F 1601)
Deze schuifregelaar breidt uw zender uit met een proportioneel stuurbare functie. De aansluiting vindt plaats in contrast ekker 1-8, de draairichting wordt door de funktie "REV" of door het omdraaien van de stekker met 180° omgepoold.
Schakelkanaal3 pos. (afb.blz.28), (best.nr. F 1600)
Deze schakelaar breidt de zender uit met een schakelfunctie. Uitslag van de servo: links draaien-midden-rechts draaien. Aansluiting aan de contrastekkerbank 1-8. Ompoling doorde "REV"-functie of door het draaien van de stekker in de contrastekkerbank met 180°.
Mix-schakelaar (extern) (afb.blz.28).
Mix-schakelaars zijn ervoor,om mixers tijdens het sturen aan- of uit te zetten. De inbou w vindt plaats in de optieplaatsen 1 of 2, op dezelfde manier als een normaal schakelkanaal. De a ansluiting van de stekker is op de hoofdprint, in de stekkerbussen Mix­SW
(1-8). Mix-schakelaars zijn er in verschillende uitvoeringen:
Korte hevel -best.nr. F 1502 Lange hevel -best.nr F 1521 Hevel vergrendeld -best. nr. F 1523 Als drukknop -best.nr. F 1504 of F 1525 Als dubbele schakelaar -best.nr. F 1503 of F 1522
Inbouw van de modulen (afb.blz.30)
Voor het inbouwen van het schuifregelaar-proportioneel-kanaal moet eerst de afdekking in het midden van de zender
(inbouwplaats schuifkanaal) verwijderd worden. Met een sc herp mesje kunt u de alumin ium afdekking opwippen en lostrekken . Proportioneel- kanaal vanaf de binnenkant van de zender in de opening plaatsen en vastschroeven m.b.v. de bijgeleverde schroefjes. Nieuw afdekplaatje opplakken (beschermfolie verwijderen), kn op aanbrengen.
Voor de inbouw van een schakelaar in de optieplaatsen 1 of 2, eerst de afdekking verwijderen. De afdekking gewoon optillen totdat j de kliksluiting loslaat. Bevestigingsmoer van de schakelaar verwijder en, schakelaar vanaf de binnenkant van de zender op de gewenste plaats inbouwen. Met de moer de schakelaar van buiten bevestigen. Uit de afdekking de gekozen schakelaarplaats met een spitse tang of pincet verwijderen. Etiketten met opschrift kunnen aan de achterkant (spiegelschrift) i n de uitsparingen worden vastgeplakt. Hierna de afdekking weer vastklikken.
Mix-trim-module (extern-trim) (afb.blz.30)
Mix-trimmers zijn ervoor om de gewenste mix-verhouding of d e mix-richting van elke mixer apart tijdens het vliegen te kunnen instellen. Mix-trimmers kunnen alleen gebruikt worden voor de daartoe bestemde functies. Er besta an mix-trimmers 2-voudig (best. nr. F 1506) en 4-voudig (best. nr. F 1507). Er kunnen max. 4 mix-trimmers 2-voudig, of 2 mix-trimmers 4-voudig aangesloten
worden. De inbouw vindt plaats in de optieplaatsen 1 en/of 2.
Aansluiting
De witte stekker met het tweepolige snoer in de contra- stekker Trim-batt (op de zender-print) steken. De afzonderlijke stekkertjes volgens de gewenste functies aanbrengen in de desbetreffende contacten van de Mix-trim-stekkerrij.
Bij het gebruik van meerdere Mix-trim-modulen worden de Trim-batt-aansluitingen telkens aan het vorige moduul aangesloten.
Multi-switch, Multi-prop-modulen (afb.blz.30), (best.nr. F 1511, F 1512, 8084, 8039, 8101)
Met deze modulen kan een stuurfunctie opgedeeld worden in 8/16 pr oportionele of in 8/16 schakelf uncties of 12 schakelfunkti es en 2 proportionele functies. U kunt of een Multi-switch-moduul of een Multi-prop-moduul inbou wen. Daardoor is de zender ook geschikt om modellen met veel speciale functies te besturen.
Inbouwen aansluiting (afb.blz.32)
De modulen moeten dusdanig in de zender worden ingebouwd, dat de 3-poli ge stekker op de soldeerkant van de multi-module naar het midden van de zender wijst (en dus niet naar de buitenkant van de zenderbehuizing). De z warte stekker met het eenaderige
---
10
snoer van de multi-module wordt in het contact "MULTI IN 1,2" op de print van de zender gestoken. De witte stekker (tweeaderig snoer) steekt u in het contact "To MULTI OP" .In het programma MUL T moet het betreffende functiekanaal7 of 8 als MULTI-kanaal geprogrammeerd worden. Let op: Bij het aansluiten en het gebruiken van Multi-modulen mogen de kanalen 7 en 8 ( c ontacten C 7+8) niet door andere stuurfuncties bezet zijn.
Gebruik van CAMPac's (afb.blz.32)
Met CAMPac's kunt u het geheugen van de FC-16 uitbreiden. De volgende CAMPac's zijn beschikbaar. CAMPac 4k, best. nr. F 1508 = 6 modelgeheugens
CAMPac 16k, best. nr. F 1509 = 25 modelgeheugens CAMPac 4x 16k, best. nr. F 1565 = 4x25 modelgeheugens CAMPac 64k, best. nr. F 1566 = 102 modelgeheugens CAMPac best. nr. F 1580 = geprogrammerd
Inbouw
De CAMPac-module wordt direct in de zender gestoken. Hiervoor de zender uitzetten, CAMPac-afdekking op de voorzijde van de zender (onder de antenne) losmaken en het module insteken.
Ingebruikname
Zie initialisering van CAMPac, bIZ.21.
Mixprogramma's
Voor het sturen van complexe modellen zijn vaak vele automatische verbindingen tussen meerdere stuurfuncties nodi g. ' Bij helicoptermodellen, ook bij kleine electro-helicopters, zijn deze "verbindingen" onvermijdelijk.
De FC-16 biedt deze mogelijkheden door een groot aantal standaard ingebouwde mixfuncties. Daardoor kan de zender FC-16 optimaal voor zowel helicopter- als vliegtuigmodellen worden ingezet. Een moderne microprocessor laat u beschikken over deze functies.
De zender biedt u een mixprogramma voor vliegtuigmodellen (UNIVERSAL) en een mixprogramma voor helicopters (HELI). I Mixprogramma's zijn meerdere aparte mixers di e voor een bep aald doel, b.v. het sturen van een specifi ek model samengestel d
werden. De mixprogramma's kunt u oproepen en activer en. Met e xtra mix- trimmers kan e en d eel van d e "mix waarden" ing esteld worden. Andere mix-schakelaars kunt u gebruiken om de mixers tijdens het sturen aan of uit te zetten.
Een beschrijving van de diverse mixfuncties vindt u op blz. 19 e.v.
De microprocessor maakt het bovendien mogelijk, zowel normale PPM-FM-ontvangers als ook moderne PCM-ontvangers met het Robbe­Futaba 1024 PCM-systeem te gebruiken.
Trimstoppers (Afb.blz.34)
Om ervoor te zorgen dat alle functies van het mixprogramma HELI, die m et de g asfunctie s samen hangen, go ed k unn en werken, moet de trimming van de gasknuppel met de "trimstoppers " in de middenstelling worden vastgezet. Hiervoor moet u onder en boven de trimhevel van de gasknuppel een trimstopper in de sle uf duwen. Let er daarbij op, dat de iets dikkere kant van de trimstopper naar buiten wijst, en de dunnere kant naar de trimhevel z elf. Met lichte druk naar beneden duwen, de trim stoppers klikken dan vast; de trimmer van de gasfunctie is nu vastgezet. De trimming van de motordrossel werkt nu via een aan A1 aangesloten mix-trimmer.
Zenderpuit (afb.blz.34)
Met behulp van de extra verkrijgbare zenderpuit, best. nr. F 1514 of de profi-zenderpult best. nr. F 1518 kunt u de zend er F C-16 i veranderen in een puit-zender, die u comfortabel en zonder moe te worden voor het lichaam kunt drage n. Als u de la nge stuurknuppels, best. nr. 8086 gebruikt, is een bijzonder precies sturen mogelijk.
Reparatie, service
Om reparaties snei en probleemloos te kunnen laten uitvoeren, moet u op de volgende dingen letten:
1. Alleen onderdelen van de radiobesturingsset opsturen, niet het hel e model.
2. Accu's voor het versturen naar de reparatie-afdeling opladen.
3. Alle delen goed beschermd inpakken, het liefst in de originele verpakking.
11
4. Alle veranderingen die u heeft aangebracht (b. v. servostekkers) worden tegen arbeidskosten weer in de oorspronkelijke staat teruggebracht.
5. Een nauwkeurige omschrijving van het probleem spaart tijd en dus kosten.
6. Bij het postpakket moet u een precieze inhoudsopgave en uw adres opgeven.
7. Zendingen die niet, of onvoldoende gefrankeerd zijn, worden niet geaccepteerd.
Servohevels (afb.blz.36)
Elke servohevel kan in vele posities op de uitgaande as van de servo gedrukt worden, zodat u de hevel in de neutraalstand kunt zetten, zonder een verandering van de zender-programmering nodig te hebben.
Instellen van de neutraal-positie
Bevestigingsschroef van de se rvo-as losschroeven, hevel losmaken, in de gewenste positie brengen en weer vastschroeven.
Effect
Om bij een 4-armige servohevel de "kleinst moge lijke" verstelling (3,6 graden) naar RECHTS te bereiken,moet "ARM 2" op de dichtstbijzijnde positie aan de hartlijn worden gezet. "ARM 3" heeft dan een verstelling van 7,2 graden, "ARM 4" van 10,8 graden. Om de kleinst mogelijke verstelling (3,6 gra den) naar links te bereiken, moet "ARM 4" op de dic htstbijzijnde positie aan de hartlijn geplaatst worden.
Onderverdeling
De uitgaande as van de se rvo en de servohevel hebben een onderverdeling in 2 5 segmenten. De verstelling per segment bedraagt dus 360°: 25 =14,4 graden.
De kleinst mogelijke verstelling wordt bepaald door het aantal "armen" van een servohevel. Bij een 4-armige hevel is de minimale verstelling 360°: (25:4) = 3,6 graden. Bij de hevel met 6 armen is dit dus 360°: (25:6) = 2,4 graden. Arm 2 verstelt met 2,4 graden naar rechts, arm 3 met 4,8 graden naar rechts, arm 6 verstelt met 2,4 graden naar links, arm 5 met 4,8 graden naar links en arm 4 verstelt met 7,2 graden naar links en naar rechts.
9.Bediening en programmering
Display (afb.blz.38)
In de display worden alle waarden, veranderingen en functies getoond. Elke bed iening van de toetsen leidt in de display tot een verandering, als deze een betekenis heeft. Alle veranderingen resp. ingevoerde data functioneren direct en hoeven niet extra te worden opgeslagen (Real- Time-programmering).
Toetsen (afb.bz.38)
De zender biedt voor de bediening en voor de invoer van gegevens een "toetsenbord". Daarmee worden de 6 velden ("keys") rechts naast de display bedoeld. Onder elke toets bevindt zich een kleine drukgevo elige schakelaar met een duidelijk voelbaar "drukpunt". Elke bediening van een toets is ook hoorbaar d.m.v. een pieptoon.
Op de displayen de toetsen bevindt zich bij een nieuwe zender beschermfolie. Deze kunt u verwijderen, door met een mesje een hoekje op te lichten en daarna de folie los te trekken.
MODE-toetsen
Met de beide MODE-toetsen (MODE) worden de diverse functies geselecteerd.
DATA-toetsen
Met de "data-invoer-toetsen" (DATA, +/-) worden waarden veranderd of functies in- of uitgeschakeld (ACT resp.INH).
CURSOR-toetsen
De CURSOR-toetsen dienen bij het programmeren in de eigenlijke functiedisplayals zgn. "CURSOR-sturing". De "CURSOR" is altijd de knipperende plaats, getal of pijl in de display. Door het indrukken van de CURSOR-toetsen wordt de cursor naar links of naar rechts bewogen; de pijl naar links stuurt de cursor naar links en omgekeerd. De knippere nde plaats in de display is altijd de plek, waar met de DATA-toetsen iets veranderd kan worden.
12
A
Het bedienings- en programmeersysteem van de FC-16 (afb.blz.38)
De bediening en programmering van de zender moet u natuurlijk Ieren. Als u hierbij systematisch te werk gaat en wat geduld opbrengt, kan er eigenlijk niets misgaan.
De zender biedt heel veel mogelijkheden. De bediening is in principe echter zo eenvoudig, dat u na h et be grijpen van de bedieningssystematiek dit handboek eigenlijk niet eens meer nodig heeft, om de zender met succes te kunnen programmeren. De volgende beschrijvingen dienen ertoe, om deze systematiek duidelijk te maken. Na de uitleg van het systeem volgen de beschrijvingen van de diverse functies. Deze worden in de volgorde, zoals de zender ze aanbiedt, beschreven.
I
Waarom programmeren
Bij het "programmeren" vertelt de gebruiker aan de zender, wat hij moet doen. De zender FC-16 biedt een optimale samenstelling van functies, die u nodig zou kunnen hebbe n. Alle m oge lijk hede n en functi es van de z ender FC-16 zi jn al "kant en klaar", d.w.z. dat deze functies alleen nog maar uitgekozen, geactiveerd en eventueel wat hun waarden betreft veranderd moeten worden. Meer hoeft u niet te "programmeren".
Het basisprincipe van de bediening is dus, om alleen die functies te activeren en in te stellen, die ec ht nodig zijn. Zo wordt de programmering niet moeilijker dan nodig.
Wanneer de zender een bepaalde functie moet uitvoeren, dan moet de gebruiker hem dit meedelen. Dit vindt plaats via de toetsen en de display (de gebruiker programmeert de zender). He t bedieningssysteem maakt het de gebruiker mogelijk, om zijn wensen aan de zender mee te delen en en naar behoefte aan te passen.
De weg naar de gewenste functie (afb.blz.40)
Om de wensen van zijn eigenaar te kunnen begrijpen, gebruikt de zender een eigen " programmeer-taal". Deze taal kunt u in de functietabellen en in de verklaring van de afkortingen naslaan. De taal bes taat voornam el ijk u it afkorting en v an de func ties, d ie bij het model ingesteld of veranderd moeten worden. Moet de zender een bep aalde opgave of functie uitvoeren, dan moet eerst gedefinieerd worden, hoe deze functie in de "taal" van de zender heet. Daarom moet u telkens de volgende vragen stellen:
1 )Hoe heet de gewenste functie?
Weet u, welke functie u nodig heeft, dan moet u vervolgens deze functie opzoeken. Pas dan kan de gewenste functie ook ingesteld en geactiveerd worden; daarom luidt de volgende vraag:
2)Hoe kom ik bij de gewenste functie?
ls u de gewenste instelfunctie hebt gevonden, treft u een aantal instelmogelijkheden aan; daarom is de laatste vraa g:
3)Welke mogelijkheid moet er ingesteld of veranderd worden?
Wie in deze volgorde te werk gaat, heeft in principe de systematiek begrepen.
Functies oproepen
Om bij de gewenste functie te arriveren, worden bij de FC-16 zender de functies met de MODE-toetsen achter elkaar als het ware "doorgebladerd", zoals men in een boek door de verschillende hoofdstukken kan bladeren. In de hierna volgende beschrijvingen wordt dit niet meer apart vermeld.
Bepaling van de functie (afb.blz.42)
Om in de gewenste functie iets te kunnen instellen, moet eerst de cursor (zie boven) op de plaats gez et worden, die veranderd of ingesteld moet worden. De plek, waar de cursor staat, knippert dan. In de volgende beschrijvi ngen noem en we dit: "CURSO R op zetten". Daarmee wordt bedoeld, dat een van de CURSOR-toetsen zo lang wordt ingedrukt, tot de gewenste functie bereikt is en knippert in de display.
Instelling van de functie (afb.blz.42)
Om~ een verandering te bewerkstelligen, moeten de gewenste waarden of veranderinge n met de DATA-toetsen worden ingesteld. I n de volgende beschrijvingen noemen we dit: "waarden met de DATA-toetsen instelle n
13
10.lngebruikname Inschakel-display (afb.blz.42)
Deze aanduiding in de display verschijnt direct na het inschakelen v an de zender. In de onderste regel staat in 4 grote letters de naam van het gekozen moooigeheugen. Is er geen naam ingepro grammeerd, dan
verschijnt de aanduiding 0001. Rechts onderin wordt het modelgeheugen-nummer van de geheugen plaats getoond die nu actief is.
In het centrum van de display ziet u de tekens voor de modulatie-soort (PCM of PPM). In de bovenste regel staan de aanduidingen voor de kanalen CH 1-8; in het inschakeldisplay hebben deze geen betekenis.
Let op: een ingestoken CAMPac moet eerst geinitialiseerd worden. (zie blz. 21).
Accuspanning (afb.blz.42)
Door het indrukken van de CURSOR-toets ">" ziet u de aanduiding: "spanning van de zenderaccu" in de display.
Stopwatch (afb.blz.42)
Als u nog een keer op de ">" drukt, verschijnt de stopwatch in de display.
Uitkiezen van de functies (afb.blz.42)
Door tegelijktijdig indrukken van de beide MODE-toetsen, verlaat u de inschakeldisplayen komt u in de functie "uitkiezen". De functie MODL wordt getoond. De"1" aan de rechterkant van de display knippert; kijkt u even go ed na, of het model waarvoor
u gekozen heeft, overeenstemt met de geselecteerde geheugenplaats. Vanuit de functie MODL kan men nu m.b.v. de MODE-toetsen, net als in een boek, van de ene kant (functie) naar de andere k ant
"bladeren". Wie de volgorde van de functies kent, k an nu beslissen, in welke "richting" het snelst een ge wenste functie bereikt wordt.
Een overzicht van alle programmafuncties vindt u op bladzijde 32.
Functietabel Standaard functies
Functie Aanduiding Engels Blz.
Systeemdisplay Model-naam 15 Accuspanning 10 14
Stopwatch 0:00 14
Modelgeheugen, Model-naam MODL model 15 Servoweg ATV adjustable travel 16
Volume Servo ompoling REV reverse 16 Uitslag verkleining D/R dual rate 16 Programmeerbare PMX 1 ,2 programmabl 17 mixers mix Extra trimming STRM sub-trim 17 Uitval beveiliging F/S fail safe 18 Multi-prop MUL T multi-switch/ 18
Schakelprogramma prop Basisinstellingen PARA parameter 19
Wissen RSET reset 19 Stuurknuppel- STCK stick mode 19
toewijzing Keuze D/R- DRSW dual rate switch 19
Schakelaar
Modulatie (PPM, MOD modulation 19
Volgasrichting TREV throttle reverse 19
PCM)
14
A
Keuze mixprogr. UNIV universal 21
HELI helicopter 26
Modelgeheugen Copy copy 20 kopieeren
Geheugen trim- TMEM trim-memory 20 standen Stopwatch, timer TIMR timer 20
Externe trimmer VOlM volume 20
Verdere displays
Onderspanning LBA T low battery 21 Geheugenverlies BKUP backup 32 CAMPac init. CAM CAMPac init. 21
Mixprogramma universeel
Rolroer diff. DIFF differential 22 Mixer flaperon FlPR flaperon 22 (welfkl./rolr.)
Deltamixer ELVN elevon 23 V-staart-mixer VTAL v-tail 23 Flaperon trim FLTR flaperon trim 24 Combischakel. 1-4 CH1-CH4 24 Flap-hoogteroer- 5-2 CH5-CH2 24 mixer
Stoorkleppen- 3-2 CH3-CH2 25 hoogteroermixer
Mixer kraai CROW crow 25 Functiewissel FUNC function change 26 C H3+5
"
Mixprogramma heli
Hekrotorcomp. REVO revolution mix 28 Pitchminimum LO-P low pitch 28 Pitchmaximum HI-P high pitch 28 Hovergas HV- T hover throttle 29 Hoverpitch HV-P hover pitch 29 Pitch trimming PTRM pitch trim 29 Idle up IDLE idle up 29
utorotatie HOLD throttle-hold 30
Tuimelschijf SWSH swash-mode 30
Beschrijving van de functies
In de volgende beschrijvingen gaan we er van uit, dat de principes van de bediening en de werking van de toetsen bekend zijn. ;" Gebruikt u de zender direct na het invoeren van gegevens, dan kunt u het beste de display weer op de inschakel modus zetten, zodat
u tijdens het sturen niet per ongeluk waarden kunt veranderen. Het terugzetten uit iedere functie vindt plaats door het gelijktijdig indrukken van de beide MODE-toetsen. De aanduiding van de
accuspanning verschijnt.
Keuze modelgeheugen (Model-Select) MODL (afb.blz.46)
Met deze functie wordt het gewenste modelgeheugen gekozen. In elk geheugen kunnen alle gegevens voor het desbetreffende model worden opgeslagen. Zonder CAMPac beschikt u over 2 modelgeheugens.
Met behulp van CAMPacs kan het aantal modelgeheugens bijna onbegrensd worden uitgebreid.
Keuze
Functie MODl selecteren door gelijktijdig indrukken van de beide MODE-toetsen, ge wenst modelg eheugen oproepen met de DAT A­toetsen.
Modelnaam (model) MODL (afb.blz.46)
Voor de bediening van de zender is het invoeren van de n aam van een modelgehe ugen niet nodig. Om echter b eter te kunnen controleren of de naam van het geselecteerde modelgeheugen overeenkomt met het m odel waarmee u wilt vliegen, is het in ieder
15
A
geval raadzaam om het modelgeheugen van een naam te voorzien. Daarvoor biedt de zender de mogelijkheid, uit 4 letters, getallen of tekens, een naam of afkorting samen te stellen.
Invoeren (afb.blz.46)
Functie MODL selecteren en CURSOR-toets ">" indrukken. Bij een nieuwe zender verschijnt4 keer het getal O. De eerste 0 knippert. Met de DATA-toetsen "+" of "-" kunnen nu de gewenste lettersltekens worden uitgekozen. Daarna m.b.v. de CURSOR­toets ">"het volgende symbool selecteren, en opnieuw met de DATA-toetsen het proces herhalen, totdat de 4 posities de naam van uw model weergeven. Een extra opslag is niet nodig.
Servoweg-instelling (Adjustable Travel Volume) ATV (afb.blz.46)
De ATV-functie maakt het mogelijk, om de uitslag van de se rvo voor beide zijden apart in te stellen. U kunt de servoweg voor elke kant afzonderlijk instellen van 0 tot 100% van de totale weg (incl.trimming). Bij een verkleinde servoweg m.b.v. deze functie worden ook de (sub-) trim-uitslagen, mixvolumen en dual rate-volumen kleiner.
Instellen (afb.blz.48)
Functie ATV selecteren. De %-aanduiding knippert. Met de CURSOR-toetsen het gewenste kanaal (1-8) uitkiezen, dat zichtbaar wordt gemaakt met het kleine pijltje onder de aanduiding CH 1-8. Desbetreffende stuurknuppel, schuif- kanaal of schakelaar naar de uiterste stand brengen. Nu kan m.b.v. de "+" of "-" toetsen de gewenste verkleining van de servoweg voor deze kant van de stuurfunctie worden ingesteld. Stuurknuppel nu naar de andere kant duwen, en zo de andere richting van de servoweg instellen. Hierbij ziet u de display-aanduiding veranderen van UD (=Ieftldown, linkslonder) naar AJU (=rightlup,rechts/boven).
Servo-ompoling (Reverse) REV (afb.blz.48)
Met deze functie kunnelJ de draai richtingen van alle 8 functies worden omgedr aaid. Zodoende hoeft u bij de inbouw van de servo's in een model geen rekening te houden met hun draairichting.
Instelling
Functie REV selecteren. CH 1 knippert. Als er boven de aanduidingen 1-8 pijltjes staan, betekent dit, dat de normale draairichtingen (N) geselecteerd zijn; een pijltje o nder een kanaalaanduiding betekent een omgekeerde draairichting (R) van zo'n kanaal. Met de CURSOR-toetsen kunt u het gewenste kanaal uitkiezen ( knippert) en met de "+" of "-" toetsen kunt u de draai richting omkeren.
lle stuurfuncties kunt u ook ompolen, door de stekker van de desbetreffende stuurfunctie, die zich op de hoofdprint binnen in de zender bevindt, omgedraaid in de contrastekker te steken. Vanwege de programmeermogelijkheden van de FC-16 zult u de ze optie echter niet nodig hebben.
Omschakel bare uitslagverkleining (dual rate) DIR (afb.blz.48)
Deze functie maakt het mogelijk, om de uitslag van functie 1 (rolroeren), 2 (hoogteroer) en 4 (richtingsroer) tijdens het vliegen te veranderen naar een van te voren vastgestelde waarde. Iedere functie kan onafhankelijk van de andere functies ingesteld en tijdens het sturen apart of tegelijktijdig omgeschakeld worden. Voor het omschakelen heeft u minstens 1 mixer-schakelaar nodig. Zonder schakelaar kunt u deze functie gebruiken om de uitslag naar beide kanten te reduceren.
Instelling
Functie DIR selecteren. De %-aanduiding knippert, de kleine pijl staat onder "1". Dat betekent dat nu met "+"of "-" de gewenste uitslagverkleining voor functie 1 (rolroeren) ingesteld kan worden. CURSOR-toets ">" indr ukken; nu staat de kleine pijl onder "2", de uitslagverkleining voor functie 2 kan nu op dezelfde manier ingesteld worden. CURSOR-toets ">" indrukken om de uitslagverkleining voor functie 4 (richtingsroer) te selecteren. De stuurknuppel voor het desbetreffende kanaal, moet u i n de uiterste positie brengen, om de uitslagverkleining te kunnen instellen.
Schakelaars voor uitslagverkleining (PARA, DIR-Switch) DRSW (afb.blz.50)
Om te bepalen, met welke schakelaars de DIR-functie omgeschakeld wordt, moet in de functie PARA (eerst met de CU RSOR­toetsen bladeren, dan met de MODE-toetsen) de functie DRSW geselecteerd worden. Met deze functie wordt vastgelegd, hoe het omschakelen van de DIR-functie tijdens het sturen verloopt. U kunt kiezen uit:
DRSW 1: 1 schakelaar per functie, deze schakelaars aansluiten aan de contrastekkers F3,4,5. DRSW 2: 1 schakelaar voor alle 3 functies tegelijk. Schakelaar aansluiten aan contrastekker F3.
16
DRSW 3: 1 schakelaar voor rol- en richtingsroer samen, deze schakelaar aansluiten aan contrastekker F3.
1 schakelaar voor hoogteroer, aansluiten aan F4.
DRSW 4: 1 schakelaar voor rol- en hoogteroer samen, deze aansluiten aan F3.
1 schakelaar voor richtingsroer, aansluiten aan F5.
Iedere zinvolle combinatie is zo mogelijk.
Programmeerbare mixers (programmabie Mix) PMX (afb.blz.50)
Met een "programmeerbare" mixer kunnen twee door u gekozen functies met elkaar gemixt worden. De geactiveerde mixer kan of voortdurend werkzaam zijn of via een schakelaar tijdens het besturen aan- of uitgeschakeld worden.
Wat is een mixer?
Wanneer bij de bediening van een functie een andere functie door eerstgenoemde beinvloed wordt, spreekt men van een "mixer". B.v. bij het sturen van de rolroeren moet tegelijktijdig het richtingsroer e en uitslag in dezelfde richtin g maken, zon der dat de stuurknuppel van het richtingsroer bediend wordt. In dit geval is de mixer een zgn. "meeneem-mixer". Er wordt maar in 1 richting gemixt, nl. rolroer -> richtingsroer.
Master: bij het mixen is er een functie, die als "gever" werkt. In het bovengenoemde voorbeeld is dat de rolroer-functie. Het rolroer (CH 1) is dus de master-(MAS)functie.
Slave: bij het mixen is er tevens een functie die door een andere functie beinvloed wordt. De uitslag van een andere functie wordt "overgenomen". Deze functie is de slave-functie (SLV). In dit voorbeeld dus het richtingsroer (CH 4).
Mixrichting: Volgt op de uitslag van het rolroer naar rechts een richtingsroer-uitslag naar links, dan moet de "mixrichting" worden I : omgepoold. !i! I"ij Een mixer waarbij 2 functies van hetzelfde niv eau met elkaar gemixt worden, wordt wel dubbel- of kr uismixer genoe md. Er zijn dan i 2 masterfuncties. Een voorbeeld voor zo'n mixer is de V-staart-mixer. Bij de bediening van de hoogteroerfunctie moeten beide roeren I":! naar boven, dus in dezelfde richting gaan, terwijl bij de richtingsroer-functie de beide roeren tegengesteld moeten werken. De ene !i~ keer is het richtingsroer de "gever" (master), de andere keer is het hoogteroer de "gever". (afb.blz.52) I.:
De "vrij programmeerbare mixers" zijn alleen "meeneem- mixers". Door combinatie kunt u ook dubbel-mixers programmeren. lij;
Programmering (afb.blz.52) liJ
Functie PMX 1 (of 2) selecteren. CURSOR op INH zetten, (INH knippert), functie PMX met"+" activer en. Nu met de CURSOR-toet senl de kleine pijl voor de master-functie laten knipperen, de masterfunctie met "+" of "-" uitkiezen (klein e pijl op het gewenste kanaalnummer zetten)
Dan met de CURSOR-toetsen de kleine pijl voor de slave-functie laten kni pperen, de slave-functie uitki ezen (kleine pijl op het gewenste
kanaalnummer zetten) met "+" of "-".
CURSOR op "%" zetten. Voor het instellen van het mixpercentage, eerst de masterfunctie bedienen (knuppel, schuifregelaar of
schakelaar); met "+" of "-" kan nu het percentage van de slave-functie worden ingesteld.
Als het mixpercentage is ingesteld maar de mixrichting niet correct is, CURSOR op "+" zetten. Nu kan de mixrichting met”+”,”-“ worden
ingesteld.
Wilt u de functie tijdens het sturen aan- of uitzetten, dan moet u een mix-schakelaar inbouwen en aan mix-switch-contrastekker F1 (2) aansluiten.
Extra trimming (sub-trim) STRM (afb.blz.52)
"
Bij het inbouwen van de servo's in het model, is het het beste, om deze zo in te bouwen dat de servo-hevels precies neutraal staan,
als de trimmers onder en naast de stuurknuppels ook in het midden staan. Is een afwijking hiervan noodzakelijk of gebruikt u servo's me t een andersoortige middenpositie, dan kunt u de sub-trim-functie
ervoor gebruiken, om de servo's van alle 8 functies precies neutraal te zet ten. Dez e functie is er niet voor bedoeld, om de roeren van een model uit te trimmen.
17
Instelling:
Functie met de MODE-toetsen selecteren. Met de CURSOR-toetsen de kleine pijl onder de nummers CH 1-8 op het gewenste kanaalnummer zetten. Met "+" of "-" de neutraalpositie van de se rvo verdraaien.
Na de functie STRM volgen bij het "doorbladeren" van het mixprogramma UNIVERSAL of HELICOPTER, die functies, die specifiek bij het gekozen programma horen. De beschrijvingen van deze mixprogramma-functies volgen op de bladzijden 21-32. Er is altijd een van de beide rnixprogramma's actief.
Storings-beveiliging (Fail Safe) FIS (afb.blz.54)
In een PCM-ontvanger (niet in een PPM-ontvanger) bevindt zich een microprocessor, die de binne nkomende radiosig nalen in de gaten houdt en daarbij controleert, of een signaal com pleet of verminkt ove rkomt. Bespeur t de processor een inc ompleet sig naal, dan vervangt hij dit door het als laatste binnengekomen correcte signaal. Dit gaat zo sne l, dat u dit in principe bij het sturen niet merkt. Zo worden korte storingen uitgefilterd.
Voor storingen, die langer dan een halve seconde duren kan in de zender een "reactie" worden gekozen:
Vasthouden (HOLD):
De servo's blijven in die positie staan, die als laatste door de processor als "correct" is bevonden, totdat de storin g voorbij is.
Fail safe (FIS):
De servo's gaan naar een van te voren geprogrammeerde positie, totdat de storing voorbij is.
Instelling:
Met de CURSOR de functie (CH) selecteren, die van een fail safe (FIS) voorzien m oet worden. De CURSOR zo lang in drukken, tot SET knippert. De stuurknuppel (schuifregelaar,schakelaar) van deze functie in de positie brengen, die in het geval van een storing nodig zou zijn. Door het gelijktijdig indrukken van de beide DAT A-toetsen wordt deze positi e op geslage n in het gehe ugen . Wilt u meerdere stuurfuncties van een fait safe voorzien, dan moet u in de display e erst de betreffende functies op FIS zetten, dan SET laten knipperen en tenslotte de stuurknuppels (...) naar de gewenste positie brengen.
Met fail safe kan bij een storing b.v. de motor naar een laag toerental gebracht worden, een veilige, ruime bocht worden voorgeprogrammeerd enz.
Ook bestaat de functie Battery-fail safe. Deze functie wordt actief, wanneer de spanning van de ontvanger-accu o nder de 4,2 vo lt daalt. De zender FC-16 geeft de ontvanger in dit geval het commando, om de gas-servo (functie 3) n aar de stand "halfgas" te laten lopen. De fail safe-gegevens worden om de ca. 30 seconden naar de ontvanger gestuurd en daar opgeslagen. Als u voor de eerste keer fail safe-gegevens inprogrammeert, duurt het dus even voordat de gewenste servoreacties zichtbaar worden. De "overdracht" van deze gegevens volgt, wanneer in de display de aanduiding PCM kort knippert.
Multi-switch, multi-prop (Multi) MUL T (afb.blz.54)
Voor scheepsmodellen of andere toepassingen, waarbij er veel schakel- of proportionele functies nodig zijn, is het mogelijk om van twee normale proportionele kanalen (7+8) elk 8/16 schakel- of proportionele functies te maken.
De FC-16 heeft dan 6 "gewone" kanalen en 8 of 16 schakel- of proportionele kan ale n; er kunnen zo dus max. 38 functies worden bestuurd.
In de zender moet er dan per 8/16 schakel- of proportionele kanalen ee n Multi-switch resp. Multi-prop-module worden ingebouwd (zie beschrijving op blz 10/11). Deze module verdeelt dan een be staand kanaal in 8 schakel- of proportionele functies . Voor 32 functies heeft u natuurlijk 2 Multi-switches of Multi-props nodig.
Instelling (afb.blz.56)
Het gebruik van een Multi-switch of -propmodule is alleen mogelijk voor de kanalen 7 enlof 8. Met de CURSOR-toetsen de functie MUL T selecteren, kanaal 7 enlof 8 uitkiezen en met "+" of "-" activeren. Het inbouwen van de module(n) vindt u in hoofdstuk 8: "uitbreiding van de zender: inbouw van de modulen".
18
Basisinstellingen (parameter) PARA (afb.blz.56)
In deze functie worden de basisinstellingen voor een model of voor het modelgeheu gen geprogrammeerd. De volgende functies
zijn allemaal te bereiken onder het begindisplay PARA m.b.v. de CURSOR-toetsen.
Wissen van data, reset (PARA, reset) RSET (afb.blz.56)
Met "RESET" worden alle ingevoerde gegevens weer gewist en teruggez et naar de fabrieksgegevens. Alle en de gegevens van het modelgeheugen, dat actief is worden gewist. Een mixp rogramma (UNIV of HELI), de stuurknuppel-mode en de modulatie (PCM/ PPM) kan niet gewist worden.
Wissen:
Functie RSET selecteren, beide DATA-toetsen tegelijk indrukken; display verdwijnt kort en een pieptoon volgt: de gegevens zijn gewist.
Stuurknuppeltoewijzing (PARA, stick-mode) STCK (afb.blz.56)
Met deze functie kunt u kiezen welke stuurknuppel overeenkomt met welke stuurfunctie van het model. De stuurknuppelkabels 1­4 houden in de contrastekker-rij in de zenderprint echter altijd dezelfde volgorde. Alleen als u dez e volgorde niet verandert, kan m.b. v. de functie STCK bepaald worden wat door welke stuurknuppel aangestuurd wordt.
Instelling van de gewenste toewijzing (zie afbeeldingen) met de toetsen "+" of "-".
Schakelaars voor uitslagverkleining (PARA, D/R-Switch) DRSW (afb.blz.58)
Om te bepalen met welke schakelaars de dual rate functie geschakeld wordt, moet in de functie PARA de functie DRSW geselecteerd worden. Hiermee kan dan bepaald worden, hoe de omschakeling tijdens het sturen plaatsvindt. De volgende mogelijkheden bestaan:
DRSW 1: 1 schakelaar per functie, schakelaars aansluiten aan contrastekker F 3,4,5. DRSW 2: 1 schakelaar voor alle drie functies tegelijk, schakelaar in F3. DRSW 3: 1 schakelaar voor rol- en richtingsroer samen, aansluiten aan F3.
1 schakelaar voor hoogteroer, aan F4.
DRSW 4: 1 schakelaar voor rol- en hoogteroer samen, aansluiten aan F3.
1 schakelaar voor richtingsroer, aan F5.
De instelling van de gewenste schakelaarfuncties kiest u met de toetsen "+" of "-". Tegelijkertijd kunt u via de kleine pijlen onder de nummers 1-8 zien, welke kanalen zijn voorzien van een schakelfunctie.
Volgas naar voren/achteren (PARA, Throttle Reverse) TREV (afb.blz.58)
Met deze functie kunnen helicopterpiloten instellen of volgas gevlogen wordt met de gas-stuurknuppel naar voren (N) of naar achteren (R).
Omschakelen
De omschakeling vindt plaats m.b.v. de toetsen "+" of "-", de aanduiding in de display is een klein pijltje boven de getallen 1-8 (volgas naar voren, N) of onder de getallen 1-8 (volgas naar achteren, R). De draairichting van de se rvo wordt hierbij niet omgepoold.
Modulatie (PPM,PCM) (PARA, Modulation) MOD (afb.blz.58)
Hiermee kunt u kiezen of de zender in PPM (FM)-modulatie of in PCM (puls-code)-modulatie uitzendt. In de PPM-modulatie kunt u alleen FM-ontvangers gebruiken, en in de PCM-modulatie alleen Robbe - Futaba PCM-1024 ontvangers.
Omschakeling:
De omschakeling tussen de 2 modulatiesoorten vindt plaats met de "+" en "-" toetsen. Daarna mo et de zender eerst uit- en dan weer aangezet worden. Pas hierna is de modulatie omgeschakeld.
19
Keuze mixprogramma (PARA): universeel-UNIV of helicopter- HELI (afb.blz.60)
Hiermee bepaalt u, of de zender speciaal voor vliegtuigmodellen (UNIV) of helicoptermodellen (HELI) is geoptimaliseerd. Voor beide doeleinden heeft de FC-16 een gespecialiseerd mix-programma. De mi xers in deze programma's kunnen naar behoefte gekozen en geactiveerd worden.
Omschakeling:
De omschakeling vindt plaats met de "+" en "-" toetsen.
Modelgeheugen kopieeren: (COPV) (afb.blz. 60)
Met deze functie kunnen de gegevend of instellingen uit het ene modelgeheug en gekopieerd worden naar het andere modelgeheugen. Op deze manier is het mogelijk, om een "reservekopie" te maken of gegevens uit e en CAMPac over t e nemen . U kuntkopieeren naar elk niet-actieve modelgeheugen. Het modelgeheugen, dat op het moment actief is, kan niet naar zich zelf gekopieerd worden.
Kopieeren:
Eerst in de functie MODL (modelkeuze) uitkiezen, welk modelgeheugen gekopieerd moet worden. Functie COPY selecteren; het nummer van het modelgeheugen knippert. Met de toetsen "+" of "-" nu het nummer van het modelgeheuge n, waarnaar gekopieerd gaat worden, kiezen. Dan de CURSOR-toets ">" indrukken, de aanduiding SET knippert. Door het gel ijktijdig indrukken van de beide DATA-toetsen wordt het kopieeren gestart; een piepgeluid betekent, dat de kopie klaar is.
Let op: behalve de naam van het model worden alle andere gegevens gewist resp. vervangen.
Geheugen voor trimmer-standen, Memory (Trim-Memory) TMEM (afb.blz.60)
Deze functie slaat op, in welke positie de trimmers onder en naast de stuurknuppels staan. Op dez e manier is het mogelijk, voo r elk model de standen van de trimmers na het vliegen te be waren. Deze opgeslagen inst elling is beschikbaar, als de tr immers in de midden posities staan. De juiste instelling van de trimmers is dus altijd de middenpositie.
Opslaan:
De trimmers zoals gebruikelijk tijdens het sturen in de gewenste posities brengen; hierna de beide DATA-toetsen tegelijk indrukken. Een pieptoon geeft aan, dat de trimmer-standen opgeslagen zijn in het geheugen. Bij de volgende vlucht hoeft u slechts de trimmers in de middenstand te schuiven.
Stopwatch, Timer (Timer) TIMR (afb.blz.60)
Met deze functie kunt u tijd meten. Voor het aan- en uitzetten van de s topwatch kan een extra schakelaar of de gasknuppel gebruikt worden. De stopwatch telt op, de pieper begint 10 seconden voor het einde van de ingeprogrammeerde tijd te piepe n. Bovendien geeft de pieper iedere hele minuut aan.
Programmering: (afb.blz.62)
Functie TIMR selecteren. Met "+" de functie activeren (ACT ). Met de CURSOR-toetsen de aanduiding S 1-8 laten knipperen. Kiezen van de gewenste schakelaarcontrastekker met "+" of "-", de externe schakelaar aan deze c ontrastekker aansl uiten. Als u de gasknuppel wilt gebruiken om de stopwatch te bediene n, dan moet u de "+ " en "-" toetsen indrukken, totdat de indicatie "C 3" verschijnt. De inbouw van de schakelaar bepaalt, in welke richting deze de stop watch aanzet (schakelaar evt. omdraaien). Als u de gasknuppel gebruikt om de stopwatch te starten, kunt u de inschakelrichting met de "+" of "- " toetsen veranderen; het teken voor de indicatie "C3" verandert mee.
Als u de ">" toets indrukt, kunt u in de display de "count-down-tijd" programmeren, waarvan de laatste 10 seconden door de pieper worden aangegeven. Met de CURSOR-toetsen kunt u het cijfer uitkiezen om deze vervolgens met de DATA-toetsen t e veranderen.
Externe trimmers (Volume) VOLM (afb.blz.62)
M.b. v. deze functie kan men kiezen, of de extern-trimmers, die voor veel functies gebruikt kunn en worden, actief zijn (pijl onder getal) of niet (pijl boven getal). De getallen 1-8 komen overeen met de trimmer-contrastekkers 1-8. (aansluiten van de extern­trimmers zie
blz.8).
Instellen:
Met de toetsen "+" of "-" wordt gekozen, of de trimmer actief (pijl onder getal) of niet actief is (pijl boven getal).
20
Lege zenderaccu-indicatie (Low battery) LBAT (afb.blz.62)
Deze aanduiding verschijnt in de display, als de spanning v an de zend eraccu onder de grens van 8,6 volt daalt; ook is er dan een pieptoon hoorbaar. Een andere display is niet meer zichtbaar.
In dit geval beschikt de zenderaccu voor korte tijd nog over voldoende spanning, om veili g te kunn en landen. Desondanks moet u, als deze indicatie verschijnt, stoppen met vliegen en eerst de accu's opladen.
CAMPac initialiseren (CAMPac init) CAM (afb.blz.62)
Deze indicatie verschijnt als u een nieuw CAMPac voor de eerste keer in de zender stopt en de zender aanzet. Door het indrukken van de DAT A+toets wordt het CAMPac geinitialiseerd. Het einde van dit proces wordt door een zoemtoon aangekondigd. Hierdoor is het CAMPac geschikt gemaakt voor de FC-16.
Wordt een CAMPac van een FC-16-zender in een FC-18-zender ge bruikt, dan moet deze de CAMPac opnieuw initialiseren, zodat eventueel opgeslagen gegevens gewist worden. Geinitialiseerde CAMPacs kunnen alleen in zenders van hetzelfde type gebruikt worden.
11. Mixprogramma's
Functietabel mixprogramma UNIVERSEEL (afb.blz.64)
Betekenis Afkorting Engels
Rolroer-differentiatie DIFF differential Flaperon-mixer FLPR flaperon (welfkleppen-rolroeren)
Delta-mixer ELVN elevon V-staart-mixer VTAL v-tail Flaperon-trim FLTR flap-trim Combi-switch 1->4 ch1->ch4 Flaperon-hoogter.-mixer 5->2 ch5->ch2 Stoorkl.-hoogter.mixer 3->2 ch3->ch2 Mixer kraai CROW crow Functiewissel kan.3+5 FUNC function
change
Een overzicht van alle programmafuncties vindt u op bladzijde 32.
Aansluiten van de servo's aan de ontvanger (afb.blz.64)
De zender beschikt altijd over 8 kanalen, onverschillig hoev eel stuurk nuppels/sch akelaars/schuifkan alen er aanges loten zij n. De overeenkomstige functies (rolroeren, hoogteroer enz.) en de bijbehorende ontvanger-u itgangen blijven altijd dezelfde, dwz. de servo voor de rolroeren wordt altijd aan ontvanger-uitgang 1, de servo voor het hoogteroer aan ontvanger-uitgang 2, enz. aangesloten Dit maakt het programmeren van de zender eenvoudiger.
Servo-aansluitingen in het mixprogramma UNIVERSEEL als alle mixers "uit" (inactief) zijn.
"
Functie Ontvanger-uitgang
Rolroer 1 Hoogteroer 2 Stoorkleppen (motordrossel) 3 Richtingsroer 4 Vrij 5 Vrij 6 Vrij 7 Vrij 8
21 :
-
Servo-aansluitingen bij het gebruik van het mixprogramma UNIVERSEEL met geactiveerde mixers.
Functie Ontvanger-uitgang
Rolroer 1 1 Hoogteroer 2 Stoorkleppen 3 Richtingsroer 4 Rolroer 2 (Flaperon) (actief) 5 Vrij 6
Rolroer 2 (Diff) (actief) 7 Vrij 8
Servo-aansl. V-staart 2+4 Servo-aansl. Delta 1 +2 Uitgang 7 vrij, als DIFF
inactief is (INH), of functie flap. actief
Beschrijving van de functies in het mixprogramma UNIVERSEEL
De samenstelling van de mixers in het programma UNIVERSEEL is met name bedoeld voor het besturen van verschillende soorten vliegtuigmodellen m.b.v. de FC-16. De beschrijvi ng van de verschillende mi xfuncties vindt u in deze lfde volgorde als de zender ze bij het "doorbladeren" aanbiedt.
Rolroer-differentiatie (Differential) DIFF (afb.blz.66)
Om bij de uitslag van het rolroer het optredende negatieve rol moment te compenseren, moet een rolroer-differentiatie ingeprogrammeerd worden. Dit betekent, dat het rolroer, dat naar boven uitslaat, de volle servo-uitslag' krijgt. Een uitslag van maximaal 30-40 graden naar boven is voldoende. Het an dere rolroer moet een ongeveer half zo grote uitslag naar beneden krijgen.
De grootte van de rolroer-uitslagen "naar boven" en van de uitslag "naar beneden" kan met de functie DIFF apart worden ingesteld. Voor elk rolroer moet wel een aparte se rvo gebruikt worden. Aansluiten aan de ontvanger-uitgangen 1 en 7. De functie DIFF kan niet tegelijktijdig met de functies FLPR of ELEVON gebruikt worden; bij het activeren van FLAPERON of
ELEVON wordt DIFF automatisch uitgeschakeld.
Instelling:
Functie selecteren en activeren. Nu is automatisch 50% differentiatie ingesteld. Voor de instelling en controle van de differentiatie de CURSOR op "%" zetten, rolroer-stuurknuppel helema al naar links of rechts brengen. De uitslagen moeten zo ingesteld zijn, dat het rolroer, dat naar boven wijst, de maximale uitslag heeft.
Het rolroer dat naar beneden wijst, moet ongeveer 50% van de maximale uitslag hebbe n (kan per model iets varieren). Is deze
uitslag precies tegenovergesteld, dan de CURSOR op "+" zetten, met de MODE-toetsen de "+" verand eren in "-" (ompoling va n
de mix richting).
Nu kan met "+" of "-" de mate van differentiatie aangegeven worden.
Flaperon-mixer (welfkleppen-rolroer) Flaperon (rolr .-welfkl.) FLPR (afb.blz.66)
Deze mixer is ervoor bedoeld, om de rolroe ren als welfkleppen (flaperon) te kunnen gebruiken. De welfkleppen-functie wordt
normaal gesproken met de schuifregelaar van functie nr. 5 gestuurd. In de functie FLP R wordt daarbij de differentiatie van de
rolroeren ingesteld.
De uitslag van de rolroeren, die nu als flaps dienen en gestuurd worden door de schuifregelaar kanaal 5, kan ingesteld worden met
de functie FL TR (zie b1Z.24 ). ~
Aansluiten van de rolroer- resp. flaperon-servo's aan de ontvanger-uitgan gen 1 en 5. Functie nr. 7 is hierdoor vrijgekomen. U heeft
een extra schuifregelaar, best.nr.F1502 nodig, aansluiten op contrastekker C5 van de zenderprint.
22
Met de optie "functiewissel" (FUNC) kan bovendien gekozen worden of de functie met de schuifregelaar of met de "gasknuppel" bediend wordt (zie blz.26).
Door het activeren van de functie FLAPERON wordt automatisch de functie DIFF uitgeschakeld, indien deze geactiveerd was. Eventueel in de functie "differentiatie" ingestelde uitslagen worden automatisch in de functie FLAPERON overgenomen. De servo's moeten wel aan de ontvanger-uitgangen 1 en 5 aangesloten zijn.
De functie FLAPERON kan niet samen met de functies DIFF of ELEVON gebruikt worden; bij het activeren van FLAPERON worden
deze functies uitgeschakeld.
Instelling: (atb.blz.G8)
Functie FLAPERON activeren (ON). Nu is automatisch 50% rolroer-differentiatie ingesteld. Voor het instellen van de differentiatie in de functie FLAPERON de CURSOR op "%" zetten, rolroer-knupp el geheel naar links of rechts bewegen. De schuifregelaar voor de welfkleppen-functie moet in de middenstand staan. Het rolroer dat nu naar boven wijst moet de maximale uitslag hebben, het rolroer dat naar beneden wijst echter een uitsl ag van ca. 50%. Is de uitslag tegenov ergesteld, dan de CURSOR op "+" zetten, met de MODE-toetsen de "+" in "-" veranderen (ompoling van de mixer-richting). Nu kan met de DATA-toetsen de differentiatie worden ingevoerd.
Delta-mixer (Elevon) EL VN (afb.blz.G8)
Met deze functie kunnen modellen gestuurd worden waarvan de rolroeren tegelijkertijd ook de hoogteroeren zijn. Dit treft men aan bij bv. delta's en sommige staartloze modellen en canards. Bij het bedienen van de rolroer-knuppel slaan de rolroeren tegengesteld uit, en bij het bedienen van de hoogteroertunctie gaan de roeren in dezelfde richting. Voor ieder rol- resp. hoogteroer moet een aparte servo gebruikt worden, aansluiting aan de ontvanger- uitgangen 1 + 2. De uitslagen voor de ro lroer­en hoogteroer-functie kunnen apart ingesteld worden; de mixrichting kan omgepoold worden.
De functie ELEVON kan niet tegelijk met de functies DIFF, FLPR of VTAL gebruikt worden. Bij het activeren van ELEVON worden deze functies uitgeschakeld.
Instelling: (atb.blz.70)
Functie activeren. Voor de instelling van het rolroer-aandeel de rolroer-knuppel geheel naar een hoek duwen. De rolroeren moeten nu een tegengestelde beweging uitvoeren, d.w.z. 1 rolroer naar boven en 1 naar bene den. Is dit niet het geva l, dan moet in de functie servo-ompoling (REV) een servo omgepoold worden. Resulteert een stuurknuppel- uitslag naar links in een rolroer­uitslag naar rechts, dan moet de mixrichting worden omgepoold. Hiervoor CURSOR op "+" zetten en met de DATA-toetsen veranderen in "-". Nu lopen de rolroeren de juiste k ant op. Door de CURSOR op "%" te zetten, kunt u de uitslagen voor de rolroer-functie instellen.
Voor de instelling van het hoogteroer-aandeel de CURSO R-toetsen zolang indrukken tot de kle ine pijl van de master-functie op CH2 staat. Hoogteroer-knuppel geheel naar voren duwen. De ro eren moeten nu een geli jke beweging naar beneden uitvoeren. Gaan ze echter naar boven, dan moet u de mixrichting ompolen: breng de CURSOR op "+" en vera nd er de mixrichtin g m.b.v. de DATA- toetsen. Om de uitslagen van de hoogteroer-functie te veranderen moet u de CURSOR op "%" zetten.
V-staart, mixer (v-tail) VTAL (atb.blz.70)
Met deze functie kunnen modellen met een zgn. v-staart bestuurd worden. Hierbij worden de 2 roeren aan de staart zo wel als richtings- als hoogteroer gebruikt. Bij het bedienen va n de richtingsroer-knuppel bewegen de roeren tegengesteld, terwijl ze bi j het bedienen van de hoogteroer-knuppel evenwijdig b ewegen. Voor elk roer moet een aparte servo ingeb ouwd zijn, aansluiting aan de ontvanger-uitgangen 2 + 4. De uitslagen voor de richtingsroer- en hoogter oer-functie kunnen apart ingesteld worden, de mixrichting kunt u ompolen.
De functie VTAL kan niet samen met de functie ELEVON gebruikt worden.
Instelling: (atb.blz.70) ,
Mixer activeren. Voor het instellen van het hoogteroer-aandeel moet de hoo gteroer-knuppel geheel naar u toe gehaald worden. Gaan de beide roeren niet dezelfde kant op dan moet u in de functie servo-ompoling (REV) een van de bei de servo's ompolen. Als de twee roeren niet naar boven, maar naar beneden g aan, dan moet de mixrichting omgepoold worden: CURSOR op "+ " zetten, met de DATA-toetsen de mixrichting ompolen.
Voor het instellen van het richtingsroer-aandeel de C URSOR zo lang indrukken tot de kleine p ijl van de master-functie bij CH4 staat. Richtingsroer-knuppel geheel naar links brengen, het -van achteren gezien- rechts e roer moet omhoog gaan en het -van achteren
23
gezien-linkse roer moet naar beneden gaan. Is dit niet het geval, de CURSOR op "%" brengen en de mixrichting met de DATA- toetsen ompolen.
Flaperon-trimming (Flap-trim) FL TR (afb.blz.70)
Deze functie hoort bij de functie FLAPERON en biedt als extra mogelijk heid om de werking van de schuifregelaar in te stellen. Beide rolroeren moeten altijd in de welfkleppen-functie ee n evengrote uitslag he~l, om te voorkomen dat het model een bocht gaat uitvoeren. Daarom moet u er ook altijd goed op letten dat de aansturingen van de beide rolroeren mechanisch gezien identiek zijn.
Instelling: (afb.blz.72)
Om de volledige werking van de schuifregelaar te benutten, moet in deze functie het percentag e op 1 00% worden ingesteld; hiervoor eerst de schuifregelaar in de uiterste positie zetten en de toetsen "+" of "-" indrukken. Met de waarde "0" heeft de schuifregelaar geen effect meer. Slaan de flap-rolr oeren bij het bedie nen van de schuifrege laar de verkeerde kant o p, dan moet de mixrichting omgepoold worden. Hiervoor de CURSOR op "+ " zetten en de mixrichting ompolen met de DATA-toetsen.
Combi-switch (CH1->CH4) 1->4 (afb.blz.72)
Om het sturen van modellen die beschikken over zowel richtings- als rolroeren makkelijk er te maken, kunnen deze via de zender gekoppeld worden. U hoeft dan maar één knuppel te be dienen om beide roeren te kunnen sturen. Normaal gesproken wordt hiervoor de knuppel van de rolroeren gebruikt, de richtingsroer-s e rvo volgt dan de knuppel-uitslag van de rolroer-stuurknuppel. Als u de richtingsroer-knuppel gebruikt stuurt u uitsluitend het richtingsroer.
Het effect van de uitslag van het richtingsroer verschilt per model, daarom kan de mate, waarin het richtingsroer door de rolroeren wordt "meegenomen" ingesteld worden. Met een extra extern-trimmer, aangesloten aan extern-trimmer plaats 2, kan deze waarde tijdens het vliegen worden veranderd.
Instelling: (afb.blz.72)
Mixer activeren. Voor de instelling van de richtingsroer-uitslag bij het bedienen van d e rolroeren, de rolroer-knu ppel geheel naar links of rechts brengen. Het richtingsroer en de rolroeren moeten natuurlijk in dezelfd e vliegrichting wijzen. Is dit niet het geval, dan moet de mixrichting omgepoold worden. Zet de CURSOR op "+" en pool de mixrichtin g met de DATA-toetsen om. Nu kunt u de mate, waarin het richtingsroer wordt "meegenomen" instellen. Hiervoor de CURSOR op "%" zetten en met de DATA-toetsen het percentage wijzigen.
Wilt u deze functie tijdens het vliegen aan- of uitschakelen, dan moet de hiertoe van te voren ingebouwde schakelaar (contrastekkerbank F6) aan- of uitgezet worden. In de display verschijnt "on" resp. "off".
Met een extra extern-trimmer kan de mate, waarin het richtingsroer "meegenomen" wordt, tijdens het vliegen veranderd worden. Sluit de trimmer aan trimmer-contrastekker A2 aan.
Flaperon-hoogteroer-mixer (hoogteroercompensatie) 5->2 (afb.blz.74)
Hiermee kunnen de bij het gebruik van de flaperon-functie optredende momentver anderingen worden gecompenseerd d.m.v. het hoogteroer. Zo kunt u voorkomen, dat bij het gebruik va n de flaper ons het model va nwege d e veranderi ng van de lift kop- of staartlastig wordt. Bij elke stand van de flaperons kunt u een bijpassend e hoogteroer-positie inprogrammeren. De mixer kunt u met een schakelaar tijdens het vliegen aan- of uitzetten. De zgn. "Offset" (zie onder) kan voor deze functie vrij gekozen worden; dit is belangrijk, wanneer de hoogte-roercompens atie slechts naar één kant plaats moet vinden. Dit is nodig voor slechts naar één zijde werkende flaperons.
Offset (afb.blz.74)
De positie van de stuurknuppel/-schuif van de master-functie, van waar uit gemixt wordt, is het "mixer-neutraalpunt" of "offset". In de functie "hoogte-roercompensatie" is de master-functie de schuifregelaar kanaal 5, welfklepp en. Het offset-punt kan iedere positie van deze schuifregelaar zijn.
Het is dus mogelijk, het offsetpunt op een willekeurige plaats van de uitslag van de master-functie te leggen. Dat is belangrijk, wanneer \ maar naar een kant van de uitslag van een master-functie een uitslag van de slave-functie mag volgen, zoals meestal bij de functie "hoogte-roercompensatie". OFFSET wordt dus vooral dan gebruikt, wanneer de master-functie een "niet-neutraliserende stuurfunctie" is, b.v. de "gas"-stuurknuppel of een schuifregelaar.
24
punt geprogrammeerd, het hoogteroer bevindt zich nu in de middenstand. Wilt u de functie tijdens het vliegen aan- of uitschakelen, dan moet u een extra schakelaar inbouwen. Schakelaar best.nr. F 1502 aansluiten aan schakelaar-contrastekker F8.
Instelling hoogteroercompensatie (afb.blz.74)
Functie activeren. Schuifregelaar naar de voorste aanslag du wen. CURSOR op "%" zetten, hoogteroer-uitslag (compensatie) instellen met de DATA-toetsen. Normaal gesproken moet maximaal 30% worden ingesteld, omdat bij grotere uitslagen het gevaar bestaat, dat het model heftig reageert. Indien het neutraalpunt van de schuifregelaar niet in h et mechanische midden staat, de schuifregelaar in de gewenste positie zetten en cursor op "SET" zetten.
Offset instellen door gelijktijdig indrukken van de L ~:d.e DATA-toetsen. Hierdoor is deze positie van de schuifregelaar als offset-
Stoorkleppen (kraai)-hoogteroer-mixer CH3->CH2 / 3->2 (afb.blz.76)
Met deze optie kunnen de momentveranderingen gecompenseerd worden, die bij het gebruik van de stoorkleppen of crow­functie optreden. Hiermee kunt u verhinderen, dat het model bij het bedienen van de stoorkleppen of crow kop- of staartlastig wordt. Voor elke uitslag van de stoorkleppen of crow kunt u een hoogteroercompensatie instellen. De mixer kan met een schakelaar aan- of uitgeschakeld worden. Het offset-punt is vrij te kiezen.
Instelling: (afb.blz.76)
Functie activeren. Stoorkleppen met de "gasknuppel" in gesloten toestand brengen e n de gasknuppel in dezelfde positie laten staan. Cursor op "SET" brengen, offset invoeren door gelijktijdig indrukken van de beide DATA-toetsen. Hiermee is de positie van de gasknuppel gedefinieerd van waar uit de hoogteroercompensatie bij het uitklappen van de s toorkleppen moet werken (offset zie blz.24). De compensatie vindt nu naar slechts 1 kant plaats. In de praktijk zal het model tijdens het bedienen va n de stoorkleppen de neus laten zakken, zodat de hoogteroercompensatie altijd de richting "hoogteroer omhoog" zal hebben. Vindt de hoogteroercompensatie in de verkeerde richting plaats, dan moet de mixrichting omgepoold worden: zet de cursor op "+", met de beide DATA-toetsen de mixrichting ompolen. Wilt u de functie tijdens het vliegen aan- of uitschakelen, dan moet u een schakelaar best. nr. F 1502 inbouwen en aansluiten aan contrastekker F7.
Mixer crow CROW (afb.blz.76)
M.b. v. deze functie kunnen de rolroeren naar boven gezet worden, zodat ze het model afremmen. Dat is vooral bij zweefvliegtuigen nodig, wanneer geen extra stoorkleppen aanwezig zijn. Eventuele stoorkleppen (of welfkleppen) kunnen ook meegestuurd worden om af te remmen. De functie wordt of met de schuifregelaar van functie 5, of met de gasstuurknuppel functie 3 gestuurd. Het is mogelijk om een willekeurig offset-punt te programmeren.
Voor elk rolroer wordt een aparte servo gebruikt, aansluiten aan ontvanger-uitgangen 1 + 5. De functie kan tijdens het vliegen met een schakelaar aan- of uitgezet worden. De functie werkt alleen als ook de functie FLPR (flaperon) geactiveerd is.
Het verschil met de functie flaperon is,dat ook het kanaal 3:
stoorkleppen/welfkleppen aangestuurd wordt. Bovendien kunt u met beid e functies same n de rolroeren als welfkleppen (flaperon) gebruiken om de lift te verhogen, of de rolroeren (en welf- stoorkleppen) gebruiken om de lift te verkleinen (crow).
Instelling: (afb.blz.78)
Eerst in de functie "FUNC" beslissen, op welke manier (met de "gasknuppel" of schuifregelaar CH5) de functie bediend gaat worden. Dan functie "CROW" activeren (FLPR moet ook geactiveerd zijn). Gasknuppel of schuifregelaar in de positie brengen, waarin de rolroeren neutraal moeten staan. Cursor op "SET" zetten. Doorgelijktijdig indrukken van de DATA-toetsen wordt dit punt als offset-pu nt overge nomen, de rolroeren staan nu in neutrale positie. : Gasknuppel of schuifregelaar in de positie brengen, waarin de rolroeren als "crow" naar boven uitgeslagen moeten zijn. Indien een I servo verkeerd om loopt, moet de mixrichting voor deze se rvo omgepoold worden.
Eerst moet hiervoor met de CURSOR-toets de kleine pijl op het gewenste servo-kanaal (1 of 5) worden gebracht, zodat u de mix richting en mixhoeveelheid voor deze se rvo kunt instellen.
Als de mixrichting foutief is, de cursor op "+" zetten en dit met de DATA-toetsen veranderen, daarna de cursor op "%" zetten en de mixhoeveelheid instellen met de DATA-toetsen. Zo kun t u de mixrichting en ho eveelheid voor beide servo's ap art aangeven. Wilt u de functie tijdens het vliegen aan- of uitzetten, dan moet u een schakelaar aansluiten aan contrastekker F5.
25
Functiewissel KAN 3+5 (FUNC) function-change (afb.blz. 78)
Met deze optie kan gekozen worden of de bediening van de functie "crow" of "flaperon" met de gasknuppel (CH3) of met de
schuifregelaar (CH5) plaatsvindt.
Instelling: (afb.blz.78)
Functie selecteren, de gewenste "gever" (master) uitkiezen met de DATA-toetsen.
Functietabel mixprogramma HELI (afb.blz.80) Functie Afkorting Engels
Hekrotorcompensatie REVO revolutionmix (pitch->hek)
Pitch-minimum LO-P low pitch Pitch-maximum HI-P high pitch Hover-gaspositie HV- T hover throttle Hover-pitchpositie HV-P hover pitch Pitch-trimming PTRM pitch-trim Gaskeuze IDLE idle up Autorotatie HOLD throttle hold Tuimelschijf-type SWSH swash mode
Een overzicht van het mixprogramma HELI vindt u op bladzijde 32.
Servo-aansluiting in HELI Functie Ontvanger-uitgang
Rol 1 Nick (hoogte) 2 Gas 3 Hekrotor (richting) 4 Vrij 5 Pitch 6 Vrij 7 Vrij 8
Een kleine introductie in de techniek van model-helicopters
Omdat er bij het omgaan met modelhelicopters voor de b eginner veel nie uwe onbekende begripp en en functies opdui ken, volgt hier eerst een verklaring van de belangrijkste termen, die u nodig heeft om de FC-16 te programmeren. Een uitvoeriger beschrijving vindt u in de vakliteratuur. Voor beginners is het raadzaam, een ervar en helicopterpiloot om hulp te vragen. De volgende begrippen beschrijven de stuurfuncties van de he licopter . Voor elke stuurfunctie is een aparte servo nodig (b ehalve de autopiloot). Voor electro- helicopters wordt i.p.v. de gas-servo een electronische regelaar gebruikt.
Pitch (afb.blz.80)
De pitch wijzigt de instel hoek van de rotorbladen. Hiermee bestuurt u het stijgen of dalen van de helicopter. De besturing van de pitch vindt plaats door de stuurknuppel, die ook de gasr egeling van de motor bedient. Omdat beide functies (pitch en g as) met dezelfde stuurknuppel bestuurd worden, spreekt de beschrijving soms over de "gasknuppel", en als het uitsluitend om de pitchfunctie gaat over de "pitch knuppel". Pitch/gas wordt met een niet-neutraliserende stuurknuppel gestuurd, die u naar voren en naar achteren bewegen kunt.
Gas
De gasservo beweegt de carburateur van de verbrandingsmotor om daardoor het vermogen resp. het toerental van d e motor en rotor
in te stellen. Bij electro-helicopters bestuurt deze functie een electronische regelaar, die met de electromotor is verbonden.
De piloot moet besluiten, of hij volgas "naar voren" of "naar achteren" sturen wil.
26
Hekrotor (richtingsroer) (afb.blz.82)
De hekrotor bestuurt de helicopter om de hoogte-as. De neus van de helicopter draait dan naar links of rechts. Deze stuurfunctie wordt met een zelfneutraliserende stuurknuppel bediend, die u vanuit het midden naar links of rechts kunt bewegen.
Autopiloot (gyro) (afb.blz.82)
Tussen de hekrotor-servo en de ontvanger wordt de "autopiloot" aangesloten. De kab el van de servo steekt u in de contrastekker van de autopiloot, en de servokabel vanuit deze autopiloot komt in de ontvanger-uitgang nr. 4. De autopiloot stabiliseert de draaibewegingen van het model om de hoogte-as en maakt hierdoor het sturen een stuk gemakkelijker.
Nick (hoogteroer) (afb.blz 82)
Deze stuurfunctie beweegt de helicopter resp. de rotor naar voren of naar achtere n. Daardoor vliegt de heli in deze richting. D e nick- se rvo stuurt de zgn. "tuimelschijf" aan. Deze geeft de stuurbewegingen door aan de draaie nde rotor. "Nick" wordt met een zelfneutraliserende stuurknuppel bediend, die u vanuit het midden naar voren en naar achteren beweegt.
Rol (rolroer) (afb.blz.82)
Hiermee beweegt de helicopter resp. de rotor naar links of naar rechts. Daardoor vliegt de helicopter zijwaarts in die richting. De rol-servo bestuurt eveneens de tuimelschijf. Een zelfneutraliserende stuurknuppel, die u naar links of naar rechts kunt be wegen, stuurt de rolfunctie.
Verdere informatie wordt bij de beschrijving van de diverse mixers ge geve n. Voor het instelle n van het mixprogr amma bij u w heli adviseren wij, de ontvangst-installatie in te bouwen en alle servo's aan de desbetreffende functies aan te sluiten. Het is verstandig om de volgorde van deze beschrijving aan te houden.
Extra toebehoren voor de FC-16 als helicopterzender
Schuifregelaar (afb.blz.82)
Om de functie "pitch-trim" tijdens het vliegen te kunnen bedienen, is een extra schuifregelaar voor kanaal 6 makkel ijk. De gevoeligheid van de autopiloot kan met een tweede schuifregelaar voor kanaal 5 worden geregeld.
Extern-schakelaar (afb.blz.82)
Bij normaal gebruik heeft u voor de FC-16 een extra externe schakelaar nodig voor de functie "gaskeuze" (idle up) .Gevorderden gebruiken een tweede schakelaar voor "autorotatie".
Extern-trimmer (afb.blz.84)
Om een helicopter in normale vliegsituatie te besturen, zijn in de regel twee extern-trimmers voor de functies "hekrotor­compensatie" en "gaskeuze (idle up)" aan te bevelen. Voor het i nstellen van de helicopter kunnen maximaal 7 extra trimmers gebruikt worden. Hiervoor kunt u twee extern-trim-modulen best. nr. F 1507 inbouwen. Omdat het in de praktijk het beste is, om nooit meer dan één functie tegelijk te wijzigen, is e en tweevoudig trim-moduul best. nr. F 1506 ook voldoende. Dit wordt dan telkens aan die functie aangesloten, die i ng esteld m oet worden. Is de he licopter eenm aal af gesteld, da n is dit m oduul voldoend e voor de doorsnee-piloot. Heeft u de correcte instellingen m.b. v. de extern-trimmer gevon den, dan kan deze in de functie "VOLM" uitgeschakeld of zelfs losgenomen worden.
Beschrijving van de functies in HELI
Door het activeren van het mixprogramma HELI worden automatisch de functies "pitch" en "gas" gekoppeld en samen door de gas­stuurknuppel aangestuurd. Bovendien is de functie "hekrotor-compensatie" REVO actief. (afb.blz.84)
Volgas naar voren/achteren (PARA, Throttle reverse) TREV (afb.blz.84) }
Voordat de functies in het mixprogramma HELI worden ingesteld, moet met deze optie worden vastgesteld, of u volgas stuurt door de gasstuurknuppel "naar voren" (N) of "naar achteren" (R) te duwen. De functie TREV vindt u onder de functie PARAMETER.
Omschakelen:
Dit vindt plaats m.b.v. de toetsen "+" en "-".In de display ziet u een kleine pijl boven de getallen 1-8 (=volgas na ar voren, N ) of onder de
getallen 1-8 (=volgas naar achteren, R). Met deze functie wordt niet de servo-draai richting omgepoold, maar de functierichting. Alle verdere logische verbindingen worden nu door de zender overgenomen.
27
Trim-stoppers: (afb.blz.84)
Omdat in het mixprogramma HELI de stuurfuncties "pitch" en "gas" door dezelfde stuurknuppel gestuurd worden, worden ook beide functies door de trimming van deze stuurknuppel beinvloed. Dit is niet gewenst, en daarom moet de trimmer van deze stuurfunctie m.b.v. de trimstoppers worden vastgezet (zie blz. 5). De trimming van de gasfunctie vindt plaats via een externe mix-trimmer, die aan "Pin A 1" van de mixtrimmer-bank in de zender aangesloten wordt.
Hekrotor-compensatie (pitch -> hek) revolution mix REVO (afb.blz.86)
Deze functie is automatisch geactiveerd, als u het mixprogramma HELI inschakelt. Met deze functie kunnen koppel­veranderingen, die een verdraaien van de helicopter om de hoo gte-as ten gevolge zouden heb ben, auto matisch gec om pens eerd worden. Zulke koppel-veranderingen treden bij praktisch ie dere bed iening van pitc h en gas op; ze vero orzaken dat de staart van de helicopter wil wegdraaien, wanneer u de pitch vermeerdert of vermindert. Het is van belang, dat de hekrotor-compensatie altijd tegen de draai richting van de rotor in plaatsvindt. In de praktijk is gebleken, dat voor "sti jgen" (pitchknuppel richting pitch­maximum) grotere waarden voor de compensatie en ook voor de instel hoek van de hekrotorbladen nodig zijn dan v oor "dalen". Daarom kan deze mixer voor beide zijden van de pitch-uitslag apart worden ingesteld. De juiste compensatie is gevonden, wanneer de functie een wegdraaien van de staart verhind ert. Elke zijde van de compensatie kan met ee n extra trimmer tijdens het vliegen worden ingesteld. Trimmers aan contrastekkers A2 en A3 aansluiten.
Instelling: (afb.blz.86)
Pitch knuppel helemaal naar voren brengen (max. pitch). Hekrotor-compensatievoor maximum-pitch instellen metde DATA­toetsen. Pitchknuppel naar minimale pitch brengen en hekrotor-compensatie m.b.v. de DATA-toetsen vaststellen. Let erop dat de richting van de hekrotor-compensatie correct is. Is dit niet het geval, dan moet u de mixrichtin g voor de desbetreffende knupp el­uitslag ompolen. Zet de cursor op "+" en verander de mixrichting m.b.v. de DATA-toetsen.
Constant -rotor-speed
De volgende 6 functies zorgen ervoor, dat tijdens het vliegen het rotor- resp. het motor-toerental steeds constant blijft. Een constanl toerental maakt het vliegen met een model helicopter aanzienlijk gemakkelijk er, omdat vele, van elkaar afhankelijke krachten en waarden dan niet voortdurend bijgestuurd behoeven te worden. Daarom moet u veel aandacht besteden aan deze instellingen. Onder de functies, die zorgen voor een constant toerental, staat het bijschrift "constant rotor speed".
Pitch-minimum (Iow pitch) LO-P (afb.blz.86)
Constant Rotor Speed Deze functie heeft u nodig om de minimum-waarde van de pitch in te stellen. Hiermee kan de daalsnelheid van de helicopter
worder vastgelegd. In de praktijk wordt de waarde van het pitchminimum aan de gewoonten van de piloot of aan de vliegsti jl aangepast Zo kan het pitchminimum volledig verschillend zijn bij autorotatie of bij het rondvliegen. Als vuistregel vo or helicopter-beginners geldt ca. -1 graad als pitchminimum. De functie kan met een extra trimmer tijdens het vliegen worden bijgesteld (pin A5).
Instelling: (afb.blz.88)
Pitchknuppel in de positie "minimum" brengen. M et de DATA-toetsen de minimumpitch zo instellen, dat de door de fabrikant voorgeschreven waarde van de minimumpitch bereikt wordt. De juiste instelling van de minimumpitch wordt pas in de praktijk gevonden. Een extern-trimmer is hierbij erg handig. Sluit deze aan trimmer-contrastekker A5 aan.
Pitch-maximum (high pitch) HI-P (afb.blz.88)
Constant Rotor Speed Met deze functie kunnen de maximum-waarden van de pit ch worden ingesteld. Dit heeft u no dig om de maxim ale uitslag en van
de pitch aan het vermogen van de motor aan te pass en. Natuurlijk moet u rekening h ouden met de waarden, die de fabrikant van uw model voorschrijft. In de praktijk wordt de waarde van de maximum-pitch zo lang verminderd, totdat de motor bij volgas en vol-pitch niet meer "afgewurgd" wordt.
Ook deze functie kan met een extra trimmer tijdens het vliegen bijgesteld worden.
Instelling. (afb.blz.88)
Pitchknuppel in de positie "maximum" brengen. Met de DATA-toetsen de maximum-pitch zo instellen, dat aan de door de fabrikant voorgeschreven waarden voldaan wordt. De juiste instelling moet u in de praktijk vinden; een extern-trimmer (aansluiten aan contrastekker A4) is hierbij gemakkelijk.
28
Hover-gaspositie (Hover throttle) HV-T (afb.blz.88)
Constant Rotor Speed Het doel van deze instelling is, dat de helicopter, wanneer de gas/pitchknuppel in het midden staat, hovert (=stil hangt in de
lucht). Komt het toerental van de motor in hover-positie niet overeen met de eisen v an de helicopter of de piloot, dan kan met deze functie een verandering van het toerental in de hover-positie van de gasknuppel worden ingesteld. De volgas- en stationairinstellingen worden hierdoor niet beinvloed. De instelling van het hover-gas kan met een extra trimmer tijdens het vliegen worden bijgesteld.
Instelling: (afb.blz.88)
Gasknuppel in midden positie (hover) brengen. Voor de eerste pog ingen is het raadzaam, de voorgeschreven waarden niet te veranderen. Daardoor is de hover-gas-positie automatisc h de neutraalpositie van de gasknuppel. Deze instelling is natuurlijk afhankelijk van de hover-pitch-positie; beide posities beinvloeden elkaar. Een verandering van de hover-positie van de gasknuppel heeft effect op de hover-pitch-positie en vice versa. Tijdens het vliegen kan deze inste lling het beste met e en extern­trimmerworden bijgeregeld (aansluiten aan trimmer-contrastekker A6).
Hover-pitch-positie (hover pitch) HV-P (afb.blz.90)
Constant Rotor Speed Met deze functie kan een verandering van de rotorblad-instelhoek ingesteld worden, wanneer de pitch-knuppel in de hoverpositie
staat. Het pitch-maximum en -minimum worden hierdoor niet beinvloed. In de praktijk wordt de hover-pitch-positie zo ingesteld, dat de helicopter met de gas/pitchknuppel in de midenstand stil hangt in de lucht. Deze instelling ha ngt natuurlijk ook samen met de hover- gas­positie; beide functies beinvloeden elkaar. Een verandering van de hover-pitch veroorza akt een verandering van het hover-gas
en omgekeerd. De hover-pitch-instelling kan m.b.v. een extra trimmer tijdens het vliegen worden bijgesteld.
Instelling: (afb.blz.90)
Pitchknuppel in de hoverpositie (middenstand) brengen. Het is radzaam, bij de eerste pogingen de voorgeschreven waarde van ca. 50% niet te veranderen. Daardoor komt de hover-pitch-positie automatisch overee n met de middenstand van de pitchstuurknuppel. Met een extra extern-trimmer kunt u deze waarde tijdens het vliegen veranderen.
Extern-trimmer aansluiten aan trimmer-contrastekker Al.
Pitch-trimming (Pitch-trim) PTRM (afb.blz.90)
Constant Rotor Speed Met deze functie kan de totale instelling van de pitch richting "maximum" of "minimum" verschoven worden. 100% pitch-trimming
komt overeen met ca. 30% pitch-verstelling. In de praktijk is het raadzaam, voor deze functie nog extra een schuifregelaar te gebruiken. Hiermee kunt u tijdens het vliegen de
geprogrammeerde instelling wijzigen (alleen bij tuimelschijftype SWSH1 mogelijk). De schuifregelaar wordt aangesloten aan kanaal C6 van de contrastekker-bank.
Instelling: (afb.blz.90)
De juiste afstelling kan alleen in de praktijk pla atsvinden. Daarom kunt u het beste de gedefinieerde waarden niet veranderen. Heeft de motor een te gering toerental over het hele pitch- resp. gasbereik, dan mo et de pitch-trim ming iets teruggenomen worden naar een geringere waarde. Draait de motor daarentegen over het hele bereik m et een te hoog toerental, dan moet de pitch-trimming iets verhoogd worden. De instelling en verandering vindt plaats met de DATA-toetsen.
Wordt bij SWSH1 de extra schuifregelaar gebruikt, dan moet eerst in de functie niets veranderd worden; zijn de verstelmogelijkheden van de schuifregelaar onvoldoende, dan kunnen de geprogrammeerde waarden nog extra veranderd worden.
Gaskeuze (idle up) IDLE (afb.blz.92)
Constant Rotor Speed Bij een model helicopter wordt met de pitch-stuurknuppel zowel de pitch- als ook de gasfunctie bestuurd. Daar door zijn deze
beide functies direct gekoppeld. Met de functie "idle up" kan de gasservo zo geprogrammeerd worden, dat deze tijdens het vliegen niet onder een bepaalde waarde k omt en dus ook de motor niet beneden een vastgesteld toerental kan draaien. De gasservo wordt dus voor dit gedeelte van de pitch losgek oppeld van de pitchknuppel. Daardoor is het mogelijk, om tijdens het vliegen de pitchknuppel
29
geheel terug te nemen, zonder dat het gas van de motor dicht gaat en het toerental van de rotor afneemt. Deze afstelling maak t het mogelijk, om met een helicopter kunstvluchten uit te voeren. De juiste afstelling is gevonden, wanneer het toerental van de rotor op ieder moment hetzelfde is.
Om de functie goed te kunnen gebruiken, moeten een externe schakelaar (idle up-schakelaar) en een e xtern-trimm er aanwezig zijn.
Instelling: (afb.blz.92)
Functie activeren met de CURSOR-toetsen en de DATA-toetsen.
Idle up-schakelaar inschakelen (ON in display). Gewenste waarde met de DATA-toetsen instellen. Voor de eerste instellingen is een waarde van 50% meestal voldoende. Met de extern-trimmer kan deze waarde nog gewijzigd worden. Extern-schakelaar aan contrastekker F7 aansluiten, extern-trimmer aan AB.
Autorotatie (throttIe hold) HOlD (afb.blz.92)
Met autorotatie wordt een vliegtoestand bedoeld, waarbij de motor van d e helicopter tijdens het vliegen wordt uitgeschakeld en
de helicopter desondanks veilig landen kan. De helicopter valt daarbij naar beneden. Dit l eidt tot een luchtstroom door de rotor
van onderen naar boven. Deze luchtstroom drijft de rotor tijdens het valle n aan en h oudt hem o p toeren, omdat d e rotorbla den in
de autorotatie-toestand een negatieve instel hoek hebbe n. Daardoor kan de helicopter ook in deze situatie bestuurd worden.
Voor het afvangen uit deze situatie heeft de piloot dan natuurlijk maar één keer de mogelijkheid, om precies op het juiste
moment de in de rotor opgeslagen energie te gebruiken e n de helicopter met een positieve instelhoek van de rotor te laten
landen.
Met de functie "auto rotatie" wordt dus de motor uitgeschakeld, doordat de gas-se rvo naar een van de
gasknuppelonafhankelijke I stationair-stand wordt gebracht. Met de gas-pitchknuppel wordt nu alleen nog de pitch-functie
gestuurd. Alle mixers die het gas als
"masterfunctie" hebben en de trimming van de gasfunctie, worden uitgeschakeld. De g as-se rvo neemt uitsluitend de positie in
die in de functie HOlD voorgeprogrammeerd is. Waarde n, die voorzien zij n van het "-" teken betekenen, dat de gas-se rvo naar
"gas- dicht" gaat; waarden met het "+" teken duiden op een gas-servo die naar "volgas" gaat.
Om deze functie te kunnen gebruiken is een extra schakelaar nodig.
Instelling: (afb.blz.94)
Na het inbouwen en het aansluiten van de autorotatie-schakelaar, de functie HOlD selecteren en activeren. Autorotatie-
schakelaar aanzetten (ON in display). Gewenste positie van de gas-servo instellen met de DAT A-toetsen. Door het inschakelen
van de functie HOlD m.b.v. de autorotatieschakelaar, wordt automatisch de functie IDlE (idle up) uitgeschakeld.
Let op: wordt de functie HOlD (autorotatie) ingeschakeld, dan is de gasbediening via de pit ch-knuppel niet meer werkzaam. De
gasbediening wordt pas weer mogelijk wanneer de autorotatiefunctie met de schakelaar wordt uitgezet.
De auto rotatie is een moeilijk te beheersen vliegsituatie. Probeer dit eerst onder leiding van een ervaren piloot. Het is
raadzaam, om bij het oefenen van deze vliegtoestand de ga spositi e zo in t e stellen, dat d e motor station air door blijft lo pen; zo is
het mogelijk om eventueel een doorstart te maken (door het uitsc hakelen van de functie HOlD). De extern-schakelaar aan mi x-
switch - contrastekker F6 aansluiten.
Tuimelschijf-typen (swash mode) SWSH (afb.blz.94)
Met deze functie kunt u instellen, welk type tuimelschijf uw model bezit. Alle noodzakelijke mixers worden dan voor dit tuimelschijftype
geactiveerd. Het mixprogramma kan voor 4 verschillende typen geprogrammeerd worden.
SWSH 1: Normale tuimelschijf, Schlueter-systeem
SWSH 2: Heim-systeem, 2 rol-servo's
SWSH 3: 2x rol-, 1 x nick -servo
SWSH 3E: 2x nick-, 1x rol-servo
Instelling: (afb.blz.94)
Kies de gewenste tuimelschijf SWSH 1,2,3, 3E met de DATA-toetsen.
Instelling van de functie-richtingen bij de typen SWSH 2, 3, 3E.
Omdat het hier gaat om "gemixte functies", kan het voorkomen dat bij bediening van pitch in de richting maximum-pitch, de
30
tuimelschijf een beweging maakt naar minimum-pitch. Ook is het mogelijk dat bij het bedienen van de ro l-functie een nick-beweging optreedt. enz.
In deze gevallen moeten in de functie "se rvo ompoling" REV de servo's, die aan de beweging va n de tuimelschijf deel hebben, omgepoold worden. Het kan tevens nodig zijn dat de stangetjes aan de andere zijde van de servo-h evels gemonteerd moeten worden.
Op de bladzijden 97 en 98 van de duits-/engels-/franstalige handleiding vindt u een diagram van alle functies in de mixprogramma's UNIVERSAL en HELI.
31
Overzicht van de functies Functie Display Betekenis engels Blz.
Systeem-display System system display 14 Accu-spanning 10,4V indication of the tension 14
Stopwatch 0:00 timer indication 14 Model-naam MODL model select 15 Instelling servo-uitslag ATV adjustable travel volume 16 Servo-ompoling REV reverse 16 Uitslag-verkleining DIR dual rate 16 Programmeerbare mixers PMX1,2 programmabie mixing 17 Extra-trimming STRM sub-trim 17 Storingsbeveiliging F/S fail safe 18 Multiprop, multiswitch MULT multichannel 18 Basisinstellingen PARA parameter 19 Wissen van data RSET data reset 19 Stuurknuppel-toewijzing STCK stick mode 19 Keuze dual rate-schakelaar DRSW dual rate-switch 19 Volgas voor-achterwaarts TREV throttie reverse 19 Modulatie (PPM,PCM) MOD modulation 19 Keuze mixprogramma UNIV program selection univ. 21
HELI program selection heli 26 Modelgeheugen kopieren COPY copy 20 Opslag trimmerstanden TMEM trim-memory 20 Timer TIMR timer 20 Externe trimmer VOLM volume 20
Verdere displays
Accu leeg LBA T low battery 21 Verlies gegevens BKUP backup 32 CAMPac initialiseren CAM CAMPac init. 21
Mixprogramma UNIVERSEEL
Rolroer-differentiatie DIFF differential 22 Flaperon-mixer (welfkl.-rolr.) FLPR flaperon 22 Delta-mixer ELVN elevon 23 V-staart-mixer VTAL v-tail 23 Flaperon-trim FLTR flap-trim 24 Combi-schak, CH1->CH4 1->4 combiswitch 24 Flap-hoogter .-mix CH5->CH2 5->2 flap mix 24 Stoorkleppen (crow)-hoogteroer- 3->2 flaperon (crow)elevator- 25 mixer CH3->CH2 mixer
Mixer crow CROW crow 25 Functiewissel CH3 + 5 FUNC function change 26
Mixprogramma HELI
Hekrotorcompensatie (pitch->hek) REVO tail rotor compensation 28 Pitch-minimum LO-P minimum pitch 28 Pitch-maximum HI-P maximum pitch 28
Hover-gas-positie HV- T haver throttle position 29 Hover-pitch-positie HV-P haver pitch position 29 Pitch-trimming PTRM pitch trim 29 Gaskeuze IDLE idle up 29 Autorotatie HOLD auto-rotation 30
Tuimelschijftypen SWSH swashplate type 30
32
HELI Helicopter helicopterprogramma 26
H,HI High hoge waarde 28 HI-P High pitch maximum pitch 28 HV-T Hover throttle gasinst. bij haver 29 HV-P Hover pitch pitchinst. bij haver 29 IDLE-UP Idle up gaskeuze 29
,MODE Mode stuurknuppel-keuze 19 MODL Model select keuze model-geheugen 15
MULT Multichannel schakelaarprogramma voor boten 18 MXSW Mix-switch mixer-schakelaar 10 NO.1 Number 1 (model-)nr. 1 14 N Normal normale draairichting (-positie) 16 OFF Off uit, uitgeschakeld 24 OFS Offset keuze neutraalpunt 24
PIT Pitch pitch,rotorbladverstelling 26 PMX1-2 Programm abie Mixing 1,2 programmeerbare mixer 1,2 17 PPM Pulse positio n modulation frequentie-modulatie (FM) 19 PTRM Pitch-trim pitch trimming 29 RA TE Rate functiehoeveelhed (-effect) 16 REVO Revolution mix hekrotor-compensatie 28 R,REV Reverse omgedraaide richting 16 RSET Data-reset gegevens wissen 19 RX Receiver ontvanger 6
1-4 Mix 1 to 4 mixer CH1 naar CH4 24 5-2 Mix 5 to 2 mixer CH5 naar CH2 24 3-2 Mix 3 to 2 mixer CH3 naar CH2 25
Begrippenlijst (afkortingen in de display) Afkorting engels functie blz.
ATL Adjustable Throttle Limit stationairtrimming (gas) 16 ATV Adjustable Travel Volume instelbare servo-uitslag 16 BF/S Battery-Fail Safe ontvanger accu leeg 18 CH Channel functie-kanaal (nr.) 14 COPY Copy gegevens kopieeren 20 CROW Crow functie "kraai" 25 DATA Data DATA-toetsen 12 DIFF Differential differentiatie rolroeren 22 D,DN Down naar beneden 16 D/R Dual Rate omschakeling uitslag 16 DRSW Dual Rate switch schakelaar voor omschakeling 19 ELVN Elevons gemixt hoogteroer/rolroer 23 FLPR-ELEV Flaperon-elevator mixer flaperon-hoogteroer 22 FLPR Flaperon gemixt rolroer/welfklep 22 FLPR-MIX Flaperon-mix flaperon mixer 22 FUNC Function-change functie wissel 26 F/S Fail safe storingsbeveiliging 18 FLTR Flaperon-trim trimming flaperon 24
HOLD Throttle hold gasinst. bij autorotatie 30 HOVER Hover stilhangen in de lucht 29
IDL,IDLE Idle motor stationair 29 INH,inh Inhibit buiten gebruik 12 L/D Left/down links/naar beneden 16 LO-P Low pitch minimum pitch 28 LBA T Low battery zenderaccu leeg 21 MAS Master gever bij een mixfunctie 17 MOD Modulation modulatie 19
MODL2 Model 2 model-geheugen nr. 2 15
ON On aan, ingeschakeld 23 PARA Parameter basisinstelling 19 PCM Pulse code modulation gecodeerde impuls modulatie 19
R/U Right/up rechts/naar boven 16 SET Setting vastleggen,invoeren 18 SLV Slave ondergeschikte mixfunctie 17 STCK Stick stuurknuppel 19 STRM Sub-trim extra trimming 17 SW Switch schakelaar 10 SWSH Swash tuimelschijf-type 30 TREV Throttle-reverse volgas naar voren/achteren 19 THR Throttle carburateur 19 TIMR Timer stopwatch 20 TRIM Trim-rate effect van de trimming TMEM Trim-memory geheugen trim 20 TX Transmitter zender 6 U,up Up naar boven 16 VTAL V-tail v-staart 23 VOLM Mix-trimmer trim regelaar voor mixer 20
33
Inhoudsopgave
1.Beschrijving FC-16 (afb. blz.6-8) 3
Zender FC-16 3 Ontvanger FP-R 118 3 Ontvanger FP-R 116 3 Servo FP-S 3001 3 Servo FP-S 135 3 Autopiloot G-155 3 Motor-controller MC-114H 4
.
2. Technische gegevens (Afb. blz.10) 4
Zender FC-16 4 Ontvanger FP-R 118 4 Ontvanger FP-R 116 4 Servo FP-S 3001 4 Servo FP-S 135 4 Autopiloot G-155 4 Motor-controller MC-114H 5
3.Zender FC-16 5
Uitwendige bedieningselementen (afb.blz. 12) 5 Traploos instelbare stuurknuppels (afb. blz. 12) 5 Trimstoppers (afb. blz. 12) 5 Losmaken van de zender-achterkant (afb.blz.12) 5
4.Het inwendige van de zender 5
Inwendige bedieningselementen (atb.blz 14) 5 Motordrossel -ratel (atb.blz 14) 6 Instelbare veerkracht van de stuurknuppels (atb. blz. 14) 6 Laadplug en accu's (afb.blz.14) 6 Accu's vervangen (atb.blz.16) 6 Antennevak (atb.blz.16) 6 Kristal verwisselen (atb.blz.16) 6 Servo's ompolen (atb.blz.16) 6
5. Vrije functiekeuze 7
6. Ontvangstinstallatie (afb.blz.18) 7
Ontvanger FP-R 116 7 Voedingsspanning van de ontvangstinstallatie 7
7.Tips 7
8.Uitbreiding van de zender 9
Print (atb.blz.28) 9 Proportioneei-kanaai-iineair (atb.blz.28) 10 Schakelkanaal 3 pos. (afb.blz.28) 10
Mix-schakelaar (extern) (atb.blz.28) , 10 Inbouw van de modulen (afb.blz.30) 10
Mix-trim-module (extern-trim) (afb.blz.30) 10 Multi-switch,Multi-prop-modulen (atb.blz.30) 10
Gebruik van CAMPac's (afb.blz.32) 11 Mixprogramma's 11
34
A
A
Trimstoppers (Afb.blz.34) 11 Zenderpuit (afb.blz.34) 11 Reparatie, service 11 Servohevels (afb.blz.36) 12
9.Bediening en programmering 12
Display (afb.blz.38) 12 Toetsen (afb.bz.38) 12 MODE-toetsen 12 DATA-toetsen 12 CURSOR-toetsen 12 Het bedienings- en programmeersysteem van de FC-16 (afb.blz.38) 13 Waarom programmeren? 13 De weg naar de gewenste functie (afb.blz.40) 13 Functies oproepen 13 Bepaling van de functie (afb.blz.42) 13 Instelling van de functie (afb.blz.42) 13
10.lngebruikname 14
Inschakel-display (afb.blz.42) 14
ccuspanning (afb.blz.42) 14 Stopwatch (afb.blz.42) 14 Uitkiezen van de functies (afb.blz.42) 14 Functietabel 14 Beschrijving van de functies 15
11. Mixprogramma's 21
Functietabel mixprogramma UNIVERSEEL (afb.blz.64) 21
ansluiten van de servo's aan de ontvanger (afb.blz.64) 21 Beschrijving van de functies in het mixprogramma UNIVERSEEL 22 Functietabel mixprogramma HELI (afb.blz.80) 26 Servo-aansluiting in HELI 26 Een kleine introductie in de techniek van model-helicopters 26 Beschrijving van de functies in HELI 27 Overzicht van de functies 32 Begrippenlijst (afkortingen in de display) 33
robbe Modelisport GmbH & Co. KG Technische wijzigingen voorbehouden
35
.
robbe Modelisport GmbH & CO. KG ~
Metzloserstr. 36 I
36355 Grebenhain !
rabbe Farm 40-30433
Loading...