Geen enkel deel van deze publicatie mag worden gereproduceerd,
worden opgeslagen in een gegevensopzoeksysteem of worden
overgedragen in welke vorm of op welke wijze dan ook, hetzij
elektronisch, mechanisch, via fotokopie of opname, of anderszins,
zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Seiko Epson
Corporation. De informatie in dit document is uitsluitend bedoeld
voor gebruik met deze Epson-printer. Epson is niet aansprakelijk
voor het gebruik van deze informatie voor andere printers.
Seiko Epson Corporation noch diens dochterondernemingen
kunnen door de koper van dit product of door derden
aansprakelijk worden gesteld voor schade, verlies, kosten of
uitgaven voor de koper of een derde partij ten gevolge van een
ongeluk, verkeerd gebruik of misbruik van dit product of
ongeoorloofde wijzigingen, reparaties of aanpassingen aan dit
product of (met uitzondering van de V.S.) het niet strikt naleven
van de bedienings- en onderhoudsinstructies van Seiko Epson
Corporation.
Seiko Epson Corporation is niet aansprakelijk voor schade of
problemen die het gevolg zijn van het gebruik van opties of
verbruiksartikelen anders dan die door Seiko Epson Corporation
worden aangeduid als originele Epson-producten of door Epson
goedgekeurde producten.
Handelsmerken
EPSON® en EPSON ESC/P® zijn gedeponeerde handelsmerken
van Seiko Epson Corporation.
Microsoft
handelsmerken van Microsoft Corporation.
2
®
, Windows® en Windows NT® zijn gedeponeerde
IBM® is een gedeponeerd handelsmerk van International
Business Machines Corporation.
Algemene opmerking: Andere productnamen die in deze documentatie
worden gebruikt, worden uitsluitend ter identificatie gebruikt en zijn
mogelijk handelsmerken van hun respectieve eigenaars. Epson maakt
geen enkele aanspraak op deze merken.
Waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en
opmerkingen
Waarschuwingen
moeten zorgvuldig worden opgevolgd om lichamelijk letsel te
w
voorkomen.
Voorzorgsmaatregelen:
moeten worden nageleefd om schade aan de apparatuur te
c
voorkomen.
Opmerkingen
bevatten belangrijke informatie en nuttige tips over het gebruik van
uw printer.
Waarschuwingssymbool voor hete onderdelen
K Dit symbool staat op de printerkop en op andere
onderdelen om aan te geven dat deze heet kunnen worden. Raak
deze onderdelen nooit aan vlak nadat de printer is gebruikt. Laat
ze gedurende enkele minuten afkoelen voordat u ze aanraakt.
Belangrijke veiligheidsinstructies
Lees al deze veiligheidsinstructies voordat u de printer gebruikt.
Daarnaast dient u alle waarschuwingen en instructies op de
printer zelf op te volgen.
Tijdens het installeren van de printer
❏Plaats de printer niet op een onstabiel oppervlak of in de buurt
van een radiator of warmtebron.
4
❏Plaats de printer op een vlak, stabiel oppervlak. De printer
werkt niet goed als deze schuin of in een hoek is geplaatst.
❏Plaats dit product niet op een zacht, onstabiel oppervlak,
zoals een bed of bank of in een kleine, afgesloten ruimte,
aangezien de ventilatie hierdoor wordt belemmerd.
❏Blokkeer of bedek de sleuven en openingen in de behuizing
niet en duw geen voorwerpen in de sleuven.
❏Gebruik alleen het type stroombron dat wordt aangegeven op
het label van de printer. Als u de elektriciteitsspecificaties in
uw regio niet kent, neem dan contact op met plaatselijke
energiebedrijf of raadpleeg de leverancier.
❏Sluit alle apparatuur aan op correct geaarde stopcontacten.
Gebruik geen stopcontacten in dezelfde stroomgroep als
kopieerapparaten of klimaatregelingssystemen die
regelmatig worden in- en uitgeschakeld.
❏Gebruik geen beschadigde of gerafelde voedingskabel.
❏De voedingskabel moet zo worden neergelegd dat schade
door afschuren, snijden, rafelen, plooien en knikken en
andere schade wordt voorkomen.
❏Als u de printer aansluit op een stekkerdoos, zorg dan dat het
totale amperage van alle apparaten die op de stekkerdoos zijn
aangesloten niet hoger is dan het amperage van de doos. Zorg
ook dat het totale amperage van alle apparaten die op het
stopcontact zijn aangesloten niet hoger is dan het amperage
van het stopcontact.
❏Gebruik alleen de voedingskabel die bij dit product wordt
geleverd. Gebruik van een andere kabel kan brand of een
elektrische schok veroorzaken.
❏De voedingskabel van dit product is alleen bedoeld voor
gebruik met dit product. Gebruik met andere apparatuur kan
brand of een elektrische schok veroorzaken.
5
Tijdens het onderhoud van de printer
❏Verwijder de printerkabel uit het stopcontact voordat u de
printer reinigt en reinig de printer uitsluitend met een
vochtige doek.
❏Mors geen vloeistoffen op de printer.
❏Behalve zoals specifiek in deze handleiding wordt
beschreven mag u zelf geen onderhoud aan de printer plegen.
❏Verwijder de printerkabel uit het stopcontact en neem voor
onderhoud contact op met bevoegd onderhoudspersoneel in
de volgende gevallen:
i. Als de stroomkabel of stekker is beschadigd.
ii. Als een vloeistof in de printer is terechtgekomen.
iii. Als de printer is gevallen of als de behuizing is beschadigd.
iv. Als de printer niet normaal werkt of als de prestaties
merkbaar veranderen.
❏Gebruik geen spuitbussen met ontvlambare gassen in of in de
buurt van dit product. Dit kan brand veroorzaken.
❏Gebruik alleen de bedieningselementen die in de
bedieningsinstructies worden beschreven.
❏Als u van plan bent de printer in Duitsland te gebruiken,
let dan op het volgende:
Voor een adequate beveiliging tegen kortsluiting en
oververhitting van deze printer moet het gebouw zijn
voorzien van een stroomonderbreker van 16 ampère.
Bei Anschluss des Druckers an die Stromversorgung muss
sichergestellt werden, dass die Gebaudeinstallation mit einer
16 A-Sicherung abgesichert ist.
6
Met betrekking tot papiergebruik
❏De afdrukkwaliteit van etiketten hangt af van de temperatuur
en de luchtvochtigheid. Gebruik etiketten daarom alleen
onder de normale gebruiksomstandigheden die hierna
worden beschreven:
Temperatuur: 15 tot 25 °C
Luchtvochtigheid: 30 - 60% RH
❏Laat geen etiketten in de printer achter tussen afdruktaken;
ze kunnen om de plaat krullen en vastlopen wanneer het
afdrukken wordt hervat.
❏Plaats geen papier dat is omgekruld of gevouwen.
Tijdens het gebruik van de printer
❏Gebruik alleen de bedieningselementen die worden
beschreven in de gebruikersdocumentatie. Een onjuiste
afstelling van andere bedieningselementen kan leiden tot
schade die reparatie door een bevoegde technicus vereist.
❏Nadat u de printer hebt uitgezet, dient u altijd minstens vijf
seconden te wachten voordat u de printer weer aanzet. Als u
dit niet doet, kan de printer beschadigd raken.
❏Zet de printer niet uit wanneer de zelftest wordt afgedrukt.
Druk altijd op de knop Pause (Pauzeren) als u het afdrukken
wilt stoppen en zet daarna de printer uit.
❏Sluit de voedingskabel niet aan op een stopcontact met het
verkeerde voltage voor uw printer.
❏Vervang de printerkop nooit zelf aangezien u daarbij de
printer kunt beschadigen. Andere onderdelen van de printer
moeten eveneens worden gecontroleerd als de printerkop
wordt vervangen.
❏U moet de printerkop met de hand verplaatsen als u de
lintcassette wilt vervangen. Als u de printer zojuist hebt
gebruikt, kan de printerkop heet zijn; laat de printerkop
enkele minuten afkoelen voordat u deze aanraakt.
7
Voor gebruikers in het Verenigd Koninkrijk
Gebruik van opties
Epson (UK) Limited is niet aansprakelijk voor schade of
problemen die het gevolg zijn van het gebruik van opties of
verbruiksartikelen anders dan die door Epson (UK) Limited
worden aangeduid als originele Epson-producten of door Epson
goedgekeurde producten.
Veiligheidsinformatie
Waarschuwing:
Dit apparaat moet worden geaard. Raadpleeg het op de printer
w
vermelde voltage en controleer of het voltage van het apparaat
overeenkomt met het voltage van het stopcontact.
Belangrijk:
De draden in de voedingskabel van dit apparaat hebben verschillende
kleuren met de volgende code:
Groen en geel — Aarde
Blauw — Neutraal
Bruin — Onder spanning
Als u een stekker moet aansluiten:
Aangezien de kleuren van de voedingskabel van dit apparaat
mogelijk niet overeenkomen met de gekleurde aanduidingen die
de aansluitpunten van de stekker aangeven, dient u als volgt te
werk te gaan:
De groene en gele draad moeten worden verbonden met het
aansluitpunt in de stekker met de letter E of het symbool voor
aarde (G).
De blauwe draad moet worden verbonden met het aansluitpunt
in de stekker met de letter N.
8
De bruine draad moet worden verbonden met het aansluitpunt
in de stekker met de letter L.
Als de stekker is beschadigd, dient u de kabel te vervangen of een
bevoegd elektricien te raadplegen.
Vervang zekeringen alleen door een zekering met het juiste
formaat en vermogen.
Voor gebruikers in het Verenigd Koninkrijk,
Singapore en Hongkong
Vervang zekeringen alleen door zekeringen met het juiste formaat
en vermogen.
Veiligheidsvereisten
Stekker:
Gebruik een 3-pins stekker die is geregistreerd bij de juiste
veiligheidsinstantie.
Flexibele kabel:
Gebruik een dubbel geïsoleerde flexibele kabel die is
gecertificeerd* volgens de relevante IEC- of BS-normen.
Connector op het apparaat:
Gebruik een connector die is gecertificeerd* volgens de relevante
IEC- of BS-normen.
* Gecertificeerd door een lid van het IECEE CB Scheme.
Conformiteit met ENERGY STAR
Epson, partner van ENERGY STAR®, heeft bepaald
dat dit product voldoet aan de richtlijnen van
ENERGY STAR
energiegebruik.
®
®
betreffende efficiënt
9
Het internationale ENERGY STAR® Office
Equipment-programma is een vrijwillige samenwerking tussen
fabrikanten van computer- en kantoorapparatuur ter bevordering
van de ontwikkeling van energiebesparende computers,
beeldschermen, printers, faxapparaten, kopieerapparaten,
scanners en multifunctionele apparaten om zo de luchtvervuiling
door stroomopwekking terug te dringen. De gebruikte normen en
logo's zijn voor alle deelnemende landen gelijk.
Uw EPSON® LX-300+II/LX-1170II 9-pins dot-matrixprinter biedt
afdrukken van hoge kwaliteit en superieure prestaties in een
compacte eenheid. Tot de functies van de printer behoren:
❏Verschillende papierbanen die precies aansluiten op
uw wensen.
❏De mogelijkheid om een groot aantal verschillende
papiersoorten te verwerken, waaronder kettingpapier,
meervoudige formulieren (met één origineel en maximaal
vier kopieën), etiketten, losse vellen en enveloppen.
❏Hoge afdruksnelheden van maximaal 300 cps (tekens per
seconde) bij 10 cpi (tekens per inch).
Uw printer wordt geleverd met het printerstuurprogramma en
andere software, waaronder EPSON Status Monitor 3 voor
Microsoft
hulpprogramma EPSON Status Monitor 3 kunt u de status van
uw printer snel en gemakkelijk controleren.
®
Windows® XP, Me, 98, 2000 of NT 4.0. Met het
Opmerking:
De afbeeldingen in deze handleiding zijn afkomstig van de LX-300+II.
De LX-1170II is breder dan de LX-300+II. De uitleg is voor beide
apparaten echter hetzelfde.
15
Papierverwerking
Afdrukken op kettingpapier
Uw printer kan kettingpapier met de tractor verwerken.
Afhankelijk van de positie van de tractor, kunt u deze gebruiken
als pull-tractor of als push-tractor. De volgende richtlijnen
kunnen handig zijn bij het bepalen van de positie van de tractor:
❏Wilt u overschakelen van afdrukken op losse vellen naar
afdrukken op kettingpapier en vice versa zonder dat u de
papiertoevoer hoeft te verwijderen? Wilt u kettingpapier vel
voor vel afscheuren? Gebruik de tractor in de
push-tractor-positie. (De tractor is standaard in deze positie
geïnstalleerd als de printer wordt geleverd.). Zie het volgende
gedeelte.
❏Wilt u afdrukken op etiketten, meervoudige formulieren of
andere documenten waarvoor een nauwkeurige afdrukpositie
vereist is? Gebruik de tractor dan als pull-tractor.
Zie “Afdrukken met de pull-tractor” voor instructies.
Afdrukken met de push-tractor
Als u de push-tractor gebruikt, is het raadzaam de functie
voor automatisch afscheuren in de modus Default Setting
(Standaardinstelling) in te schakelen. Zie “De
standaardinstellingen van de printer”.
Opmerking:
De afbeeldingen in deze handleiding zijn afkomstig van de LX-300+II.
De LX-1170II is breder dan de LX-300+II. De uitleg is voor beide
apparaten echter hetzelfde.
16
Volg de onderstaande stappen om kettingpapier te laden met
gebruik van de push-tractor:
1.Zorg ervoor de printer uitstaat. Verwijder het printerdeksel en
de papiergeleider en plaats de papierontgrendelingshendel in
de positie voor kettingpapier.
2.Ontgrendel de geleide-eenheden door de vergrendeling
hiervan naar voren te trekken.
17
3.Verschuif de linkergeleide-eenheid en gebruik hierbij de schaal
op de printer als richtlijn. De printer drukt rechts van de positie
met de markering 0 af. Druk de vergrendelingshendel van de
geleide-eenheid terug om de eenheid te vergrendelen.
Verschuif vervolgens de rechtergeleide-eenheid om deze in te
stellen op de breedte van het papier, maar vergrendel de
eenheid niet. Verplaats de papiersteun totdat deze zich
halverwege de geleide-eenheden bevindt.
4.Zorg ervoor dat het papier een scherpe, rechte invoerrand
heeft. Open de afdekkingen van de geleide-eenheden.
Plaats de eerste gaten in het papier over de pinnen van de
geleide-eenheden en sluit de afdekkingen van de eenheden.
Verschuif de rechtergeleide-eenheid om eventuele speling
in het papier te verwijderen en vergrendel de eenheid.
Het papier bevindt zich nu in de geladen positie.
18
Let op:
Gebruik de knop voor de papierinvoer aan de rechterkant van
c
de printer alleen om vastgelopen papier te verwijderen en
alleen als de printer is uitgezet. Op die manier voorkomt u
dat de printer beschadigd raakt of de positie voor de bovenkant
van het formulier wordt verwijderd.
5.U kunt de papiergeleider gebruiken om het binnenkomende
papier te scheiden van het afgedrukte papier. Houd de
papiergeleider horizontaal vast en plaats de inkepingen in de
geleider over de nokjes van de printer (zie onderstaande
afbeelding). Schuif de papiergeleider naar de voorzijde van
de printer totdat u voelt dat deze vastklikt en stel daarna de
randgeleiders in op de breedte van het papier.
6.Zet de printer aan.
19
7.Zorg ervoor dat het printerdeksel gesloten is. Druk op de
knop LF/FF om het papier in de invoerpositie te plaatsen.
Het afdrukken wordt gestart zodra de printer gegevens heeft
ontvangen.
8.Nadat het afdrukken is voltooid, voert u de stappen in het
volgende gedeelte uit om het afgedrukte document af te
scheuren. Als de eerste afgedrukte regel op de pagina te hoog
of te laag wordt weergegeven, kunt u de positie hiervan
wijzigen met de functie Micro Adjust (Nauwkeurig
aanpassen). Zie “De bovenkant van formulier-positie
aanpassen”.
Let op:
Gebruik de knop voor papierinvoer nooit om de positie voor de
c
bovenkant van het formulier te wijzigen. Hierdoor kan de printer
beschadigd raken of de positie voor de bovenkant van het formulier
worden verwijderd.
Als u meer gegevens verzendt, wordt het papier automatisch
teruggevoerd naar de laadpositie.
Een afgedrukt document verwijderen uit de
push-tractor
Voer de volgende stappen uit om het afgedrukte document te
verwijderen:
1.Druk op de knop Tear Off (Font) (Afscheuren (Lettertype)).
Controleer of de lampjes Tear Off(Font) (Afscheuren
(Lettertype)) knipperen. (Hiermee wordt aangegeven dat het
papier zich in de afscheurpositie bevindt.)
20
2.Open de afdekking van de papiergeleider en scheur het
afgedrukte document af langs de daarvoor bestemde rand
van de papierspanningseenheid.
Opmerking:
Als de perforatie van het papier niet goed is uitgelijnd met de
afscheurrand, kunt u de afscheurpositie aanpassen met de functie
Micro Adjust (Nauwkeurig aanpassen). Zie “De afscheurpositie
aanpassen”.
Let op:
Gebruik de knop voor papierinvoer nooit om de positie voor
c
de bovenkant van het formulier te wijzigen. Hierdoor kan de
printer beschadigd raken of de positie voor de bovenkant van
het formulier worden verwijderd.
3.Sluit de afdekking van de papiergeleider.
Wanneer u doorgaat met afdrukken, wordt het papier
automatisch teruggevoerd naar de positie voor de bovenkant
van het formulier en wordt het afdrukken gestart.
Als u kettingpapier naar de stand-bypositie wilt voeren, waar u
het papier kunt verwijderen, drukt u op de knop Load/Eject
(Laden/Uitwerpen). Open vervolgens de afdekkingen van de
geleide-eenheden van de tractor en verwijder het papier.
21
Let op:
Scheur het afgedrukte document altijd af voordat u op de knop
c
Load/Eject(Laden/Uitwerpen) drukt. Als meerdere
pagina's tegelijk in omgekeerde volgorde worden ingevoerd,
kan het papier vastlopen.
Weer overschakelen op losse vellen
Als u wilt overschakelen op losse vellen, drukt u op de knop
Load/Eject (Laden/Uitwerpen). De printer voert het papier
nu achterwaarts in de stand-bypositie. Voer daarna de stappen
in “Losse vellen laden” uit.
Let op:
Scheur het afgedrukte document altijd af voordat u op de knop
c
Load/Eject(Laden/Uitwerpen) drukt. Als meerdere
pagina's tegelijk in omgekeerde volgorde worden ingevoerd,
kan het papier vastlopen.
Afdrukken met de pull-tractor
Als u kettingpapier wilt laden met gebruik van de pull-tractor,
dient u de tractor in de pull-tractor-positie zetten aan de hand van
stap 1 t/m 3 van deze procedure. Als de tractor zich al in deze
positie bevindt, zorgt u ervoor dat de printer is uitgeschakeld en
gaat u verder met stap 6.
22
Let op:
❏Gebruik de knop voor de papierinvoer aan de rechterkant van
c
de printer alleen om vastgelopen papier te verwijderen en
alleen als de printer is uitgezet. Op die manier voorkomt u
dat de printer beschadigd raakt of de positie voor de bovenkant
van het formulier wordt verwijderd.
❏Als u de pull-tractor gebruikt, is het raadzaam de functie voor
automatisch afscheuren in de modus Default Setting
(Standaardinstelling) uit te schakelen om te voorkomen
dat het papier vastloopt.
1.Zet de printer uit en verwijder het printerdeksel
en de papiergeleider. Verwijder daarna de
papierspanningseenheid door de vergrendelingsnokken
van de eenheid voorzichtig samen te drukken en de
papierspanningseenheid weg te trekken van de printer.
Trek ten slotte de papierontgrendelingshendel naar voren
in de positie voor kettingpapier.
23
2.Druk de vergrendelingsnokken van de tractor voorzichtig
aan beide zijden samen en draai de tractor omhoog en uit
de printer.
3.Verplaats de tractor naar voren naar de bevestigingssleuf
bovenop de printer en kantel de tractor in de juiste positie (zie
onderstaande afbeelding). Wanneer u de tractor op de nokjes
drukt, klikt de tractor voelbaar vast.
24
4.Ontgrendel de geleide-eenheden door de vergrendeling
hiervan naar voren te trekken.
5.Plaats het papier in de onderste papiersleuf of in de achterste
papiersleuf (zie hieronder) en trek het omhoog. Positioneer
het papier en gebruik hierbij de schaal op de printer als
richtlijn. De printer drukt rechts van de positie met de
markering 0 af.
25
6.Verschuif de linkergeleide-eenheid zodat de geleiders
ervan overeenkomen met de positie van de gaten in het
papier en vergrendel de eenheid. Verschuif vervolgens de
rechtergeleide-eenheid om deze in te stellen op de breedte
van het papier, maar vergrendel de eenheid niet. Verplaats
de papiersteun totdat deze zich halverwege de twee
geleide-eenheden bevindt.
7.Zorg ervoor dat het papier een scherpe, rechte invoerrand
heeft. Open de afdekkingen van de geleide-eenheden. Plaats
de eerste gaten in het papier over de pinnen van de geleideeenheden en sluit de afdekkingen van de eenheden. Verschuif
de rechtergeleide-eenheid om eventuele speling in het papier
te verwijderen en vergrendel vervolgens de eenheid.
26
Opmerking:
Verwijder eventuele speling door voorzichtig vanaf de achter- of
onderzijde aan het papier te trekken.
8.Als u het binnenkomende papier wilt scheiden van het
afgedrukte papier, gebruikt u de papiergeleider. Houd de
geleider horizontaal vast en plaats de inkepingen van de
geleider over de bevestigingsnokjes van de printer. Schuif
vervolgens de papiergeleider naar de achterzijde van de
printer totdat u voelt dat de papiergeleider vastklikt en stel
daarna de randgeleiders in op de breedte van het papier.
9.Breng het printerdeksel aan en pas de papierpositie aan met
de knop voor de papierinvoer. Verdraai de knop totdat de
perforatie tussen pagina's zich net boven de printerkop
bevindt. Zet vervolgens de printer aan.
10. Zorg ervoor dat het printerdeksel gesloten is, met de
afdekking van de papiergeleider open. Het afdrukken wordt
gestart zodra de printer gegevens heeft ontvangen.
Als u de positie wilt wijzigen waarop het afdrukken op een pagina
begint, drukt u op LF/FF om de pagina naar de volgende positie
voor de bovenkant van het formulier te verplaatsen en vervolgens
raadpleegt u “De “bovenkant van formulier”-positie aanpassen”
in het volgende gedeelte om de laadpositie te wijzigen.
Werp het papier uit door het papier dat de printer wordt
ingevoerd af te scheuren en druk vervolgens op de knop LF/FF
om het papier verder in te voeren.
27
De “bovenkant van formulier”-positie aanpassen
De positie voor de bovenkant van het formulier is de positie op
de pagina waarop het afdrukken wordt gestart. Als de afdruk te
h oo g of t e l a ag op d e p a gi n a w or d t w ee r ge ge v en , ku nt u de p os i ti e
voor de bovenkant van het formulier wijzigen met de functie
Micro Adjust (Nauwkeurig aanpassen). Voer de onderstaande
stappen uit.
Let op:
Gebruik de knop voor papierinvoer nooit om de positie voor de
c
bovenkant van het formulier te wijzigen. Hierdoor kan de printer
beschadigd raken of de positie voor de bovenkant van het formulier
worden verwijderd.
Opmerking:
❏Uw instelling voor de positie voor de bovenkant van het formulier
blijft van kracht totdat u de positie wijzigt, zelfs als u de printer uitzet.
❏De instelling voor de bovenste marge in bepaalde
toepassingssoftware overschrijft de instelling voor de positie voor de
bovenkant van het formulier die u opgeeft met de functie Micro
Adjust (Nauwkeurig aanpassen). Pas indien nodig de positie voor
de bovenkant van het formulier aan in de software.
1.Zorg ervoor de printer is aangezet.
2.Laad indien nodig papier aan de hand van de instructies in
dit hoofdstuk.
3.Verwijder het printerdeksel.
4.Houd de knop Pause (Onderbreken) gedurende drie
seconden ingedrukt. Het lampje Pause (Onderbreken) begint
te knipperen en de printer gaat over op de modus Micro
Adjust (Nauwkeurig aanpassen).
28
5.Druk op de knop LF/FF D als u de positie voor de bovenkant
van het formulier hoger op de pagina wilt plaatsen, of druk
op de knop Load/Eject U (Laden/Uitwerpen) als u de positie
voor de bovenkant van het formulier lager op de pagina wilt
plaatsen.
*
* plastic lintafdekking
Opmerking:
❏De printer heeft een minimum- en een maximumpositie voor de
bovenkant van het formulier. Als u probeert een positie in te
stellen die boven of onder deze grenzen ligt, klinkt een pieptoon
en wordt de verplaatsing van het papier stopgezet.
❏Als het papier de standaardpositie voor de bovenkant van het
formulier bereikt, klinkt eveneens een pieptoon en wordt de
verplaatsing van het papier korte tijd stopgezet. U kunt de
standaardpositie gebruiken als referentiepunt bij het aanpassen
van de positie voor de bovenkant van het formulier.
29
Zie het onderstaande voorbeeld als u de positie voor de
bovenkant van het formulier wilt wijzigen voor kettingpapier
dat is geplaatst op de pull-tractor:
Markeer eerst een punt 2,5 mm (0,1 inch) boven de perforatie
van het papier en plaats vervolgens het papier zodanig dat de
markering samenvalt met de bovenrand van de pastic
lintafdekking. Hierdoor ontstaat een marge van 8,5 mm
(0,33 inch) op de volgende pagina. Dit betekent dat de printer
8,5 mm (0,33 inch) onder de perforatie begint met afdrukken.
Als u een punt markeert dat 2,5 mm (0,1 inch) boven de
perforatie ligt, ontstaat een marge van 8,5 mm (0,33 inch) op
de volgende pagina.
A2,5 mm (0,1 inch)
B8,5 mm (0,33 inch)
6.Nadat u de positie voor de bovenkant van het formulier hebt
ingesteld, drukt u op de knop Pause (Onderbreken) om de
modus Micro Adjust (Nauwkeurig aanpassen) te verlaten.
30
Het papier doorvoeren naar de afscheurrand
Als u de push-tractor gebruikt en u bent klaar met afdrukken,
kunt u het kettingpapier met de afscheurfunctie doorvoeren naar
de afscheurrand van de printer. U kunt het afgedrukte document
dan gemakkelijk afscheuren. Wanneer u doorgaat met afdrukken,
wordt het papier automatisch teruggevoerd naar de positie voor
de bovenkant van het formulier, zodat het papier tussen
documenten dat normaal gesproken verloren gaat, kan worden
gebruikt.
U kunt de afscheurfunctie op twee manieren gebruiken:
handmatig, door op de knop Tear Off (Font) (Afscheuren
(Lettertype)) van de printer te drukken, of automatisch door
de modus voor automatisch afscheuren in te schakelen.
Let op:
Gebruik de hierboven beschreven afscheurfunctie nooit om
c
kettingpapier met etiketten achterwaarts in te voeren; de etiketten
kunnen dan losraken en vastlopen in de printer.
De knop Tear Off (Afscheuren) gebruiken
Controleer nadat de printer het document heeft afgedrukt, of de
lampjes Tear Off (Font) (Afscheuren (Lettertype)) niet knipperen.
Druk vervolgens op de knop Tear Off (Font) (Afscheuren
(Lettertype)). Het papier wordt doorgevoerd naar de
afscheurrand.
Opmerking:
Als de lampjes Tear Off (Font) (Afscheuren (Lettertype)) knipperen,
bevindt het papier zich in de afscheurpositie. Als u nogmaals op de knop
Tear Off (Font)(Afscheuren (Lettertype)) drukt, wordt het papier
doorgevoerd naar de volgende positie voor de bovenkant van het
formulier.
31
Het papier automatisch doorvoeren naar de
afscheurpositie
Als u uw afgedrukte documenten automatisch wilt doorvoeren
naar de afscheurpositie, dient u de modus voor automatisch
afscheuren in te schakelen en de juiste paginalengte voor
kettingpapier te selecteren in de modus Default Setting
(Standaardinstelling). Zie “De standaardinstellingen wijzigen”
voor instructies.
Als automatisch afscheuren is ingeschakeld, voert de printer het
papier automatisch door naar de afscheurpositie wanneer een
volledige pagina met gegevens of een opdracht voor formulierinvoer
wordt ontvangen die niet wordt gevolgd door meer gegevens.
De afscheurpositie aanpassen
Als de perforatie van het papier niet is uitgelijnd met de
afscheurrand, kunt u met de functie Micro Adjust (Nauwkeurig
aanpassen) de perforatie naar de afscheurpositie verplaatsen.
Voer de onderstaande stappen uit om de afscheurpositie aan
te passen:
Let op:
Gebruik de knop voor papierinvoer nooit om de positie voor de
c
bovenkant van het formulier te wijzigen. Hierdoor kan de printer
beschadigd raken of de positie voor de bovenkant van het formulier
worden verwijderd.
Opmerking:
Uw afscheurpositie blijft van kracht totdat u de positie wijzigt, zelfs als
u de printer uitzet.
1.Controleer of de lampjes Tear Off (Font) (Afscheuren
(Lettertype)) knipperen (het papier bevindt zich in de
afscheurpositie). U dient wellicht nogmaals op de knop Tear Off (Font) (Afscheuren (Lettertype)) te drukken om het
papier door te voeren naar de afscheurpositie.
2.Open de afdekking van de papiergeleider.
32
3.Houd de knop Pause (Onderbreken) gedurende drie
seconden ingedrukt. Het lampje Pause (Onderbreken) begint
te knipperen en de printer schakelt over op de modus Micro
Adjust (Nauwkeurig aanpassen).
4.Druk op de knop LF/FF D om het papier achterwaarts in te
voeren of druk op de knop Load/Eject (Laden/Uitwerpen)
U om het papier voorwaarts in te voeren, totdat de
papierperforatie is uitgelijnd met de afscheurrand.
*
* afscheurrand
Opmerking:
De printer heeft een minimum- en een maximumafscheurpositie.
Als u probeert een afscheurpositie in te stellen die boven of onder
deze grenzen ligt, klinkt een pieptoon en wordt de verplaatsing van
het papier gestopt.
5.Druk op de knop Pause (Onderbreken) nadat u de
afscheurpositie hebt ingesteld om de modus Micro Adjust
(Nauwkeurig aanpassen) af te sluiten.
6.Scheur de afgedrukte pagina's af.
Wanneer u doorgaat met afdrukken, wordt het papier
automatisch teruggevoerd naar de positie voor de bovenkant van
het formulier en wordt het afdrukken gestart.
33
Afdrukken op losse vellen
U kunt losse vellen papier een voor een in de printer plaatsen met
de papiergeleider van de printer. Zie “Papier” voor specificaties
voor de soorten losse vellen die u kunt gebruiken.
Voordat u afdrukt op losse vellen van meervoudige formulieren,
enveloppen of ander speciaal papier, dient u de papierdiktehendel
in te stellen op de juiste positie. Zie “Afdrukken op speciaal papier”
voor meer informatie.
Opmerking:
❏Gebruik de optionele invoer voor losse vellen als u een stapel losse
vellen wilt laden. Zie “Opties installeren en gebruiken”.
❏Zie “Printerspecificaties” voor uitgebreide specificaties voor de
soorten losse vellen die u kunt gebruiken.
❏U kunt de papiergeleider gebruiken om losbladige meervoudige
formulieren zonder doorslag te laden die aan de bovenzijde zijn
gehecht via een lijmrand.
❏Plaats meervoudige formulieren in de papiergeleider, met de
inbindrand eerst en de bedrukbare zijde omlaag.
❏De afbeeldingen in deze handleiding zijn afkomstig van de
LX-300+II. De LX-1170II is breder dan de LX-300+II. De uitleg is
voor beide apparaten echter hetzelfde.
34
Losse vellen laden
Voer de volgende stappen uit om losse vellen te laden:
1.Zorg ervoor de printer uitstaat. Controleer ook of de
papierontgrendelingshendel naar achteren is gedrukt in de
positie voor losse vellen en of de papiergeleider zich in de
verticale positie bevindt (zie onderstaande afbeelding).
2.Verschuif de linkergeleider totdat deze wordt vergrendeld bij
de geleidemarkering. Stel vervolgens de geleider voor de
rechterrand in op de breedte van het papier dat u gebruikt.
35
3.Schuif een vel papier in de printer tussen de randgeleiders.
Druk het papier goed aan tot u het niet verder kunt invoeren.
Bij normaal gebruik zet u de printer aan zonder op andere
knoppen te drukken. Het afdrukken wordt gestart zodra de
printer gegevens heeft ontvangen.
Let op:
Gebruik de knop voor de papierinvoer aan de rechterkant van de
c
printer alleen om vastgelopen papier te verwijderen en alleen als
de printer is uitgezet. Op die manier voorkomt u dat de printer
beschadigd raakt of de positie voor de bovenkant van het formulier
wordt verwijderd.
Afdrukken op speciaal papier
De printer kan ook afdrukken op een groot aantal verschillende
papiersoorten, waaronder meervoudige formulieren, etiketten en
enveloppen.
Als u meervoudige formulieren afdrukt, kunt u op maximaal
13 mm (0,5 inch) van de randen van het papier afdrukken.
Zie “Printerspecificaties” voor informatie over het afdrukbare
gebied van enveloppen.
36
Let op:
Als u afdrukt op meervoudige formulieren die dikker zijn
c
dan normaal papier, etiketten of enveloppen, dient u de
toepassingssoftware zodanig in te stellen dat alleen in het afdrukbare
gebied wordt afgedrukt. Wanneer verder dan de rand van deze
papiersoorten wordt afgedrukt, kan de printerkop beschadigd raken.
De papierdiktehendel aanpassen
Voordat u op speciaal papier kunt afdrukken, dient u de instelling
van de papierdiktehendel aan te passen.
Voer de onderstaande stappen uit om de instelling van de
papierdikte aan te passen:
1.Zet de printer uit en open het printerdeksel.
De papierdiktehendel bevindt zich aan de linkerkant van de
printer. De cijfers naast de hendel geven de dikte-instelling aan.
37
2.Selecteer de juiste papierdikte aan de hand van de
onderstaande tabel.
PapiersoortPositie van hendel
Standaardpapier (losse vellen of kettingpapier)0
Meervoudige
formulieren
Etiketten1
Enveloppen2 of 4
2 vellen
3 vellen
4 vellen
5 vellen
0
1
2
3
3.Sluit het printerdeksel.
Meervoudige formulieren
U kunt meervoudige formulieren van maximaal veijf delen
(één origineel plus vier kopieën) en zonder doorslag gebruiken
op kettingpapier of losse vellen. Voordat u afdrukt op de
formulieren, dient u de papierdiktehendel in te stellen aan de
hand van de hierboven beschreven instructies. Neem de volgende
tips in overweging voor goede resultaten:
❏Gebruik alleen meervoudige formulieren die zijn gelijmd met
punten of gehecht aan de zijkant. Laad nooit meervoudige
formulieren die zijn samengevoegd met metalen nietjes, tape
of doorlopende lijm.
❏Gebruik alleen losbladige meervoudige formulieren met
alleen aan de bovenkant een lijmrand. Plaats de gelijmde rand
van de formulieren het eerst in de printer.
❏Gebruik uitsluitend meervoudige formulieren die niet zijn
gekreukeld of gegolfd.
38
❏Gebruik de toepassingssoftware of de instructies in
“De bovenkant van formulier-positie aanpassen” als u de
laadpositie moet aanpassen.
❏Wanneer u meervoudige formulieren met hechting aan de
zijkant gebruikt, vallen de kopieën mogelijk niet samen met
het origineel. In dat geval kiest u een hogere waarde voor de
papierdiktehendel.
Etiketten
Als u wilt afdrukken op etiketten, dient u de tractor te gebruiken
als pull-tractor en papier te plaatsen via de onderste papiersleuf.
Voordat u op etiketten kunt afdrukken, dient u de
papierdiktehendel in te stellen aan de hand van de instructies
in “De papierdiktehendel aanpassen”. Houd rekening met het
volgende:
❏Kies etiketten die zijn bevestigd op kettingpapier
met een achterblad met gaten die geschikt zijn voor de
geleide-eenheid voor gebruik met een tractor. Druk etiketten
niet af als losse vellen, omdat het gladde achterblad vaak iets
verschuift.
❏Laad etiketten op dezelfde manier als normaal kettingpapier.
Zie “Afdrukken met de pull-tractor” voor instructies voor het
laden van papier.
❏De afdrukkwaliteit van etiketten hangt sterk af van de
temperatuur en de luchtvochtigheid. Gebruik etiketten
daarom alleen onder normale bedrijfsomstandigheden.
❏Laat tussen afdruktaken geen etiketten in de printer zitten;
de etiketten kunnen rond de plaat krullen en tijdens de
volgende afdruktaak een papierstoring veroorzaken.
39
❏Als u de etiketten uit de printer wilt verwijderen, scheurt u
de nieuwe toevoer aan de onderkant van de printer af en
vervolgens drukt u op LF/FF om de resterende etiketten uit te
printer te voeren.
Let op:
Voer etiketten nooit achterwaarts door de printer; de etiketten
c
kunnen dan losraken van het achterblad en vastlopen in de
printer. Als een etiket is vastgelopen in de printer, neemt u
contact op met de dealer.
Enveloppen
U kunt enveloppen een voor een invoeren met de papiergeleider.
Houd rekening met het volgende:
❏Voordat u een envelop laadt, dient u de papierdiktehendel in
te stellen op de juiste positie. Zie “De papierdiktehendel
aanpassen”.
❏Voer de stappen in “Losse vellen laden” uit om een envelop
te laden. Plaats de brede rand van de envelop het eerst in de
printer, met de bedrukbare zijde omlaag. Als u de envelop
tussen de papiergeleiders invoert, drukt u de envelop
goed aan en houd u de envelop vast totdat deze in de printer
wordt gevoerd.
❏Gebruik enveloppen alleen bij een normale temperatuur en
luchtvochtigheid.
❏Let erop dat niet buiten het afdrukbare gebied wordt
afgedrukt.
❏De printerkop mag niet verder dan de linker- of
rechterrand van de envelop of ander dik papier gaan.
(Zie “Printerspecificaties” voor specificaties.) Het is
raadzaam een proefafdruk te maken op een normaal
vel papier voordat u op enveloppen gaat afdrukken.
40
Printersoftware
De printersoftware
De Epson-software bevat de software voor de printerdriver en
EPSON Status Monitor 3.
De printerdriver is de software waarmee u via uw computer
de printer kunt besturen. U dient de printerdriver te installeren
om alle door de printer geboden mogelijkheden met uw
Windows-toepassingen te kunnen gebruiken.
Het programma EPSON Status Monitor 3 controleert de status
van uw printer, waarschuwt u als er fouten optreden en biedt tips
voor het oplossen van problemen. EPSON Status Monitor 3 wordt
samen met de printerdriver geïnstalleerd. Raadpleeg “EPSON
Status Monitor 3 installeren” voor instructies als u EPSON Status
Monitor 3 later wilt installeren.
Opmerking:
❏Controleer voordat u verder gaat of de printerdriver op uw computer
is geïnstalleerd zoals wordt beschreven in Begin hier.
❏Controleer of de software is ingesteld op ESC/P.
De printerdriversoftware en EPSON Status Monitor 3
werken alleen in de modus ESC/P.
41
De printerdriver gebruiken met
Windows Me en 98
U kunt de printerdriver openen vanuit de Windows-toepassingen
of via het menu Start.
❏Wanneer u de printerdriver opent vanuit een
Windows-toepassing, gelden de instellingen die u
opgeeft alleen voor de toepassing die u gebruikt. Zie “De
printerdriver openen vanuit Windows-toepassingen” voor
meer informatie.
❏Wanneer u de printerdriver opent via het menu Start, gelden
de instellingen die u opgeeft voor de printerdriver voor alle
toepassingen. Zie “De printerdriver openen via het menu
Start” voor meer informatie.
❏De afbeeldingen in het volgende gedeelte zijn afkomstig van
de LX-1170II. Gebruikers van LX-300+II: vervang LX-300+II
in de afbeeldingen door de modelnaam. De instructies zijn
hetzelfde.
Zie “De instellingen voor de printerdriver wijzigen” als u
instellingen voor de printerdriver wilt controleren en wijzigen.
Opmerking:
Vele, maar niet alle Windows-toepassingen overschrijven de
instellingen die met de printerdriver worden opgegeven. Het is daarom
raadzaam te controleren of de instellingen voor de printerdriver aan uw
vereisten voldoen.
42
De printerdriver openen vanuit
Windows-toepassingen
Voer de onderstaande stappen uit als u de printerdriver wilt
openen vanuit een Windows-toepassing.
1.Selecteer Print Setup (Printerinstelling) of Print (Afdrukken)
in het menu File (Bestand) van de toepassing. Controleer in
het venster Print (Afdrukken) of Print Setup (Printerinstelling)
of uw printer is geselecteerd in de vervolgkeuzelijst
Name (Naam).
43
2.Klik op Printer, Setup, Properties (Eigenschappen) of Options
(Opties). (De knop waarop u klikt, hangt af van de toepassing
die u gebruikt en u dient mogelijk op een combinatie van deze
knoppen te klikken.) Het venster Properties (Eigenschappen)
wordt weergegeven, met daarin de menu's Paper (Papier),
Graphics (Afbeeldingen) en Device Options (Apparaatopties).
Dit zijn de menu's met de instellingen voor de printerdriver.
3.U kunt een menu weergeven door te klikken op het
bijbehorende tabblad bovenaan het venster. Zie “De
instellingen voor de printerdriver wijzigen” voor informatie
over het wijzigen van de instellingen.
44
De printerdriver openen via het menu Start
Voer de onderstaande stappen uit als u de printerdriver wilt
openen via het menu Start.
1.Klik op de knop Start en wijs Settings (Instellingen) aan.
2.Klik op Printers.
3.Klik met de rechtermuisknop op het printerpictogram en
klik op Properties (Eigenschappen). Het venster Properties
(Eigenschappen) wordt weergegeven, met daarin de menu's
Paper (Papier), Graphics (Afbeeldingen), Device Options
(Apparaatopties) en Utility (Hulpprogramma). Dit zijn de
menu's met de instellingen voor de printerdriver.
4.U kunt een menu weergeven door te klikken op het
bijbehorende tabblad bovenaan het venster. Zie “De
instellingen voor de printerdriver wijzigen” voor informatie
over het wijzigen van de instellingen.
45
De instellingen voor de printerdriver wijzigen
De printerdriver heeft zeven menu's: Paper (Papier), Graphics
(Afbeeldingen), Device Options (Apparaatopties), General
(Algemeen), Details, Utility (Hulpprogramma) en Sharing
(Delen). Zie “Overzicht instellingen de huidige printerdriver”
voor een overzicht van de beschikbare instellingen. U kunt ook
de online Help weergeven. Klik hiertoe met de rechtermuisknop
op een item in de driver en selecteer What’s this? (Wat is dit?)
Nadat u de instellingen voor de printerdriver hebt gewijzigd,
klikt u op OK om de instellingen toe te passen of u klikt op Restore Defaults (Standaardinstellingen herstellen) om de
standaardwaarden voor de instellingen te herstellen.
Nadat u de instellingen voor de printerdriver hebt gecontroleerd
en de gewenste wijzigingen hierin hebt aangebracht, kunt u gaan
afdrukken.
46
De printerdriver gebruiken met Windows XP,
2000 en Windows NT 4.0
U kunt de printerdriver openen vanuit de Windows-toepassingen
of via het menu Start.
❏Wanneer u de printerdriver opent vanuit een
Windows-toepassing, gelden de instellingen die u
opgeeft alleen voor de toepassing die u gebruikt. Zie “De
printerdriver openen vanuit Windows-toepassingen” voor
meer informatie.
❏Wanneer u de printerdriver opent via het menu Start, gelden
de instellingen die u opgeeft voor de printerdriver voor alle
toepassingen. Zie “De printerdriver openen via het menu
Start” voor meer informatie.
❏De afbeeldingen in het volgende gedeelte zijn afkomstig van
de LX-1170II. Gebruikers van LX-300+II: vervang LX-300+II
in de afbeeldingen door de modelnaam. De instructies zijn
hetzelfde.
Zie “De instellingen voor de printerdriver wijzigen” als u
instellingen voor de printerdriver wilt controleren en wijzigen.
Opmerking:
Vele, maar niet alle Windows-toepassingen overschrijven de
instellingen die met de printerdriver worden opgegeven. Het is daarom
raadzaam te controleren of de instellingen voor de printerdriver aan uw
vereisten voldoen.
47
De printerdriver openen vanuit
Windows-toepassingen
Voer de onderstaande stappen uit als u de printerdriver wilt
openen vanuit een Windows-toepassing:
Opmerking:
De onderstaande voorbeelden zijn gebaseerd op het besturingssysteem
Windows 2000. De onderdelen die op het scherm worden weergegeven,
kunnen afwijken van de onderdelen op uw computer; maar de instructies
zijn hetzelfde.
1.Selecteer Print Setup (Printerinstelling) of Print (Afdrukken)
in het menu File (Bestand) van de toepassing. Controleer in
het venster Print (Afdrukken) of Print Setup
(Printerinstelling) of uw printer is geselecteerd in de
vervolgkeuzelijst Name (Naam).
48
2.Klik op Printer, Setup, Properties (Eigenschappen) of
Options (Opties). (De knop waarop u klikt, hangt af van
de toepassing die u gebruikt en u dient mogelijk op een
combinatie van deze knoppen te klikken.) Het venster
Document Properties (Eigenschappen van document) wordt
weergegeven, met daarin de menu's Layout (Indeling) en
Paper/Quality (Papier/Kwaliteit). Dit zijn de menu's met de
instellingen voor de printerdriver.
49
3.U kunt een menu weergeven door te klikken op het
bijbehorende tabblad bovenaan het venster. Zie “De
instellingen voor de printerdriver wijzigen” als u de
instellingen wilt wijzigen.
50
De printerdriver openen via het menu Start
Voer de onderstaande stappen uit als u de printerdriver wilt
openen via het menu Start.
Opmerking:
De schermafbeeldingen in de onderstaande procedure zijn gebaseerd op
het besturingssysteem Windows 2000. De onderdelen die op het scherm
worden weergegeven, kunnen afwijken van de onderdelen op uw
computer; maar de instructies zijn hetzelfde.
1.Klik op de knop Start en wijs Settings (Instellingen) aan.
2.Klik op Printers.
3.Klik met de rechtermuisknop op het printerpictogram en klik op
Printing Preferences (Voorkeursinstellingen voor afdrukken)
(in Windows XP of 2000) of Document Defaults
(Standaardinstellingen voor document) (in Windows NT 4.0).
Op het scherm wordt het venster Document Properties
(Eigenschappen document) weergegeven, met daarin de menu's
Layout (Indeling) en Paper/Quality (Papier/Kwaliteit). Dit zijn
de menu's met de instellingen voor de printerdriver.
51
Als u klikt op Properties (Eigenschappen) in het menu dat
wordt weergegeven nadat u met de rechtermuisknop op het
printerpictogram hebt geklikt, wordt het venster Properties
(Eigenschappen) weergegeven, met daarin menu's die worden
gebruikt voor de instellingen voor de printerdriver.
4.U kunt een menu weergeven door te klikken op het
bijbehorende tabblad bovenaan het venster. Zie “Overzicht
instellingen de huidige printerdriver” voor informatie over
het wijzigen van de instellingen.
52
De instellingen voor de printerdriver wijzigen
De printerdriver heeft twee menu's waarmee u de instellingen
voor de printerdriver kunt wijzigen, te weten Layout (Indeling)
en Paper/Quality (Papier/Kwaliteit). U kunt instellingen ook
wijzigen in het menu Utility (Hulpprogramma) in de
printersoftware. Zie “Overzicht instellingen de huidige
printerdriver” voor een overzicht van de beschikbare
instellingen. U kunt ook de online Help weergeven. Klik hiertoe
met de rechtermuisknop op een item in de driver en selecteer
What’s this? (Wat is dit?)
Nadat u uw instellingen voor de printerdriver hebt gewijzigd,
klikt u op OK om de instellingen toe te passen of u klikt op
Cancel (Annuleren) om de standaardwaarden voor de
instellingen te herstellen.
Nadat u de instellingen voor de printerdriver hebt gecontroleerd
en de gewenste wijzigingen hierin hebt aangebracht, kunt u gaan
afdrukken.
53
Overzicht instellingen de huidige printerdriver
In de onderstaande tabellen staan de instellingen voor de
Windows-printerdriver. Niet alle instellingen zijn beschikbaar in
alle versies van Windows.
Selecteer het formaat van het papier dat u wilt
gebruiken. Als u het gewenste papierformaat niet
kunt zien, schuift u met de schuifbalk door de lijst.
Zie “Definitie van aangepast papierformaat” voor
instructies als het gewenste papierformaat niet in de
lijst wordt weergegeven.
Selecteer Portrait (Staand) of Landscape (Liggend).
Selecteer de papierbron die u wilt gebruiken.
Selecteer de resolutie die u wilt gebruiken voor de
afdrukken. Hoe hoger de geselecteerde resolutie,
des te gedetailleerder de afdruk.Bij een hoge resolutie
neemt het afdrukken echter meer tijd in beslag.
Afhankelijk van het gewenste soort afdruk, kunt u voor
deze optie de standaardinstelling Fine (Fijn) gebruiken
of een ander rasterpatroon selecteren.
Gebruik de schuifregelaar om de afdruk lichter of
donkerder te maken.
Selecteer een optie voor de afdrukkwaliteit in de lijst
Print quality (Afdrukkwaliteit).
Als u Hi-speed (Snel) inschakelt, gaat de printer over
op de bidirectionele afdrukmodus en verloop het
afdrukken sneller. Als u Hi-speed (Snel) uitschakelt,
keert de printer terug in de unidirectionele
afdrukmodus. De afdruksnelheid wordt lager, maar de
afdrukkwaliteit neemt toe. Wanneer u afdrukt met de
standaardinstellingen, worden de instellinge n gebruikt
die zijn opgeslagen in de printer.
54
InstellingenUitleg
Halftone
Setup.../Halftone
Color Adjus tment...
(Halftooninstelling/
Halftoonkleuraanp
assing)
Halftoning
(Halftonen)
Instelling
printerlettertype
Print Text as
Graphics (Tekst
grafisch
afdrukken)*
Metafile Spooling
(Metabestandsspo
oling)*
Paper Order
(Papiervolgorde)*
Pages Per Sheet
(Pagina's per vel)*
Copy Count
(Aantal
afdrukken)*
Klik op deze knop als u de helderheid en het contrast
wilt instellen, het RGB-gamma wilt invoeren of andere
instellingen wilt opgeven. Het dialoogvenster Halftone
Setup.../Halftone Color Adjustment...
(Halftooninstelling/Halftoonkleuraanpassing) wordt
weergegeven. Klik op de knop Help in dit
dialoogvenster voor meer informatie.
Selecteer het type halftoon dat u wilt gebruiken bij het
afdrukken van afbeeldingen. Als u wilt dat de printer
automatisch bepaalt welke halftoonkwaliteit optimaal
is, kiest u de optie Auto Select (Automatische selectie).
Selecteer een tekentabelgroep die u wilt gebruiken.
U kunt kiezen uit drie tekentabelgroepen Standard
(Standaard), Expanded (Verbreed) en None (Bit Image
printing) (Geen [bitmapafbeelding afdrukken])
Als u Standard (Standaard) of Expanded (Uitgebreid)
selecteert, gebruikt de printer de apparaatlettertypen.
De optie Expanded (Uitgebreid) bevat meer
lettertypen dan de optie Standard (Standaard).
Als u None (Geen) selecteert, gebruikt de printer
bitmapafbeeldingen in plaats van
apparaatlettertypen.
Zie “Elektronisch” voor informatie over de lettertypen
die in elke tabel zijn opgenomen.
Schakel deze optie uit als de printer de
apparaatlettertypen gebruikt en schakel de optie in
als de printer de apparaatlettertypen niet gebruikt.
Bepaal of u EMF-spooling al dan niet wilt gebruiken.
Bepaal of de printer vooraan of achteraan begint met
afdrukken.
Selecteer het aantal pagina's dat u op één pagina wilt
afdrukken.
Dit selectievakje wordt weergegeven als u meer dan
één afdruk selecteert in het vak Number of copies
(Aantal afdrukken) en u kunt aangeven of u de
afgedrukte pagina's wilt sorteren.
55
InstellingenUitleg
Advanced Printing
Features
(Geavanceerde
afdrukfuncties)*
Print Optimizations
(Afdrukoptimaliseri
ngen)*
Kleurenafdrukken
(alleen voor
LX-300+II)
* Zie de Windows Help voor meer informatie.
Schakel de metabestandsspooling in of uit.
Kies Disable (Uitschakelen) als de printer de
apparaatlettertypen niet gebruikt en kies Enable
(Inschakelen) als de printer de apparaatlettertypen
wel gebruikt.
Bepaal of u in kleur wilt afdrukken. Als u
kleurenafdrukken wilt maken, dient u de optionele
upgradekit voor kleur te installeren.
Definitie van aangepast papierformaat
Als u papier niet wordt vermeld in de vervolgkeuzelijst Paper
Size (Papierformaat), kunt u het formaat aan de lijst toevoegen.
Windows Me en 98:
Klik op Custom (Aangepast) of User Defined Size (Formaat
gedefinieerd door gebruiker) en geef het papierformaat op in het
dialoogvenster dat wordt weergegeven.
Windows XP, 2000 en Windows NT 4.0:
1.Wanneer u Windows 2000 of Windows NT 4.0 gebruikt, klikt
u op Start en wijst u Settings (Instellingen) aan en vervolgens
klikt u op Printers.
Wanneer u Windows XP Professional gebruikt, klikt u op
Start en op Printers and Faxes (Printers en faxapparaten).
Wanneer u Windows XP Home Edition gebruikt, klikt u op
Start, en Control Panel (Configuratiescherm) en vervolgens
klikt u op Printers and Faxes (Printers en faxapparaten).
2.Klik op het pictogram EPSON LX-300+II ESC/P of EPSON LX-1170II ESC/P.
56
3.Selecteer Server Properties (Eigenschappen voor server) in
het bestandsmenu.
4.Schakel de optie Create a New Form (Nieuw formulier
maken) in.
5.Geef het papierformaat op in de velden voor de afmetingen.
6.Klik op Save Form (Formulier opslaan) en klik
vervolgens op OK.
Controle-instellingen
InstellingenUitleg
EPSON Status
Monitor 3
Monitoring
Preferences
(Controlevoorkeuren)
Klik op deze knop om EPSON Status Monitor 3 te
openen. Als u de prin ter wilt controleren, dient u ervoor
te zorgen dat het selectievakje voor het controleren
van de afdrukstatus is ingeschakeld.
Klik op deze knop om het dialoogvenster Monitoring
Preferences (Controlevoorkeuren) te openen, waarin
u instellingen kunt opgeven voor EPSON Status
Monitor 3. Zie “EPSON Status Monitor 3 instellen” voor
meer informatie.
57
EPSON Status Monitor 3 gebruiken
EPSON Status Monitor 3 is beschikbaar voor Windows XP, Me,
2000 en Windows NT 4.0. Met het programma kunt u de status
van uw printer controleren en krijgt u waarschuwingen wanneer
printerfouten optreden. Het programma biedt bovendien
instructies voor het oplossen van problemen, indien nodig.
EPSON Status Monitor 3 is beschikbaar als:
❏De printer rechtstreeks is aangesloten op de hostcomputer via
de parallelle poort [LPT1] of de USB-poort.
❏Uw systeem zodanig is geconfigureerd dat bidirectionele
communicatie wordt ondersteund.
EPSON Status Monitor 3 is geïnstalleerd wanneer de printer
rechtstreeks is aangesloten en u de printerdriver installeert
volgens de aanwijzingen in Start Here (Begin hier). Wanneer de
printer wordt gedeeld, dient EPSON Status Monitor 3 te worden
ingesteld, zodat de gedeelde printer kan worden gecontroleerd
op de printerserver. Zie “EPSON Status Monitor 3 instellen”
en “De printer delen”.
Opmerking:
Als u de driver installeert met de methode “point-and-print”, werkt
EPSON Status Monitor 3 mogelijk niet correct. Als u EPSON Status
Monitor 3 wilt gebruiken, installeert u de driver nogmaals volgens de
instructies in Begin hier.
Lees het Leesmij-bestand op de gebruikers-cd-rom voordat u
EPSON Status Monitor 3 gaat gebruiken. Dit Leesmij-bestand
bevat de meest recente informatie over het hulpprogramma.
58
EPSON Status Monitor 3 instellen
Voer de volgende stappen uit om EPSON Status Monitor 3 in te stellen:
1.Open het menu Utility (Hulpprogramma) zoals beschreven
in “De printerdriver openen vanuit Windows-toepassingen”
of “De printerdriver gebruiken met Windows XP, 2000 en
Windows NT 4.0”.
2.Klik op de knop Monitoring Preferences
(Controlevoorkeuren). Het dialoogvenster Monitoring
Preferences (Controlevoorkeuren) wordt weergegeven.
Receive error
notification for shared
printers (Foutmelding
ontvangen voor
gedeelde printer)
Allow monitoring of
shared printer
(Controle van
gedeelde printer
toestaan)
Deze optie geeft de status van het
selectievakje voor het foutitem weer
(ingeschakeld of uitgeschakeld).
Schakel het selectievakje in als u de
geselecteerde foutmelding wilt
weergeven.
Het geselecteerde pictogram wordt
weergegeven op de taakbalk.
Het voorbeeld van de instelling wordt
weergegeven in het rechtervenster. Door te
klikken op het snelkoppelingspictogram
kunt u het dialoogvenster Monitoring
Preferences (Controlevoorkeuren)
gemakkelijk openen.
Als u foutmeldingen wilt ontvangen voor
een gedeelde printer, schakelt u dit
selectievakje in.
Als u een gedeelde printer wilt kunnen
controleren via andere comp uters, schakelt
u dit selectievakje in.
Opmerking:
Klik op de knop Default (Standaard) als u de standaardinstellingen
van alle items wilt herstellen.
EPSON Status Monitor 3 openen
Voer een van de volgende handeling uit om EPSON Status
Monitor 3 te openen:
❏Dubbelklik op het snelkoppelingspictogram in de vorm van
een printer op de taakbalk. Als u een snelkoppelingspictogram
wilt toevoegen aan de taakbalk, gaat u naar het menu Utility
(Hulpprogramma) en volgt u de instructies.
60
❏Open het menu Utility (Hulpprogramma) en klik op het
pictogram EPSON Status Monitor 3. Zie “De printerdriver
openen vanuit Windows-toepassingen” of “De printerdriver
gebruiken met Windows XP, 2000 en Windows NT 4.0” voor
informatie over het openen van het menu Utility
(Hulpprogramma).
Als EPSON Status Monitor 3 op de hierboven beschreven manier
wordt geopend, wordt het volgende venster voor de printerstatus
weergegeven.
In dit venster wordt informatie over de status van de printer
weergegeven.
EPSON Status Monitor 3 installeren
Installeer EPSON Status Monitor 3 aan de hand van de
onderstaande stappen.
1.Zorg ervoor dat de printer is uitgeschakeld en Windows op
uw computer wordt uitgevoerd.
2.Plaats de cd-rom met de printersoftware in het cd-romstation.
61
Opmerking:
❏Selecteer uw land in het venster voor de taalselectie.
❏Als het scherm EPSON Installation Program
(EPSON-installatieprogramma) niet automatisch wordt
weergegeven, dubbelklikt u op het pictogram My Computer(Deze computer) en klikt u met de rechtermuisknop op het
cd-rompictogram. Klik op Open (Openen) in het menu dat
wordt weergegeven en dubbelklik vervolgens op Epsetup.exe.
3.Klik op Continue (Doorgaan). Het scherm met de
gebruiksrechtovereenkomst voor de software wordt nu
weergegeven. Lees de overeenkomst en klik op Agree
(Akkoord).
4.Klik op Custom (Aangepast).
5.Schakel het selectievakje EPSON Status Monitor 3 in en klik
op Install (Installeren).
6.Controleer of uw printerpictogram is geselecteerd in het
dialoogvenster dat wordt weergegeven en klik op OK. Volg
daarna de instructies op het scherm.
7.Klik op OK wanneer de installatie is voltooid.
62
De printer instellen in een netwerk
De printer delen
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de printer kunt delen in
een standaard Windows-netwerk.
De computers in een netwerk kunnen een printer delen
die rechtstreeks is aangesloten op een van de computers.
De computer die rechtstreeks op de printer is aangesloten,
fungeert als printerserver en de andere computers zijn de clients
die toestemming nodig hebben om de printer te kunnen delen met
de printerserver. De clients delen de printer via de printerserver.
Afhankelijk van de versies van het Windows-besturingssysteem
en uw toegangsrechten in het netwerk, kunt u de gewenste
instellingen voor de printerserver en de clients opgeven.
De printerserver instellen
❏Zie “Onder Windows Me of 98” voor Windows Me of 98.
❏Zie “Onder Windows XP, 2000 of Windows NT 4.0” voor
Windows XP, 2000 of Windows NT 4.0.
De clients instellen
❏Zie “Onder Windows Me of 98” voor Windows Me of 98.
❏Zie “Onder Windows XP of 2000” voor Windows XP of 2000.
❏Zie “Onder Windows NT 4.0” voor Windows NT 4.0.
Opmerking:
❏Wanneer de printer wordt gedeeld, dient EPSON Status Monitor 3
te worden ingesteld, zodat de gedeelde printer kan worden
gecontroleerd op de printerserver. Zie “EPSON Status Monitor 3
instellen”.
63
❏Als u een onder Windows gedeelde printer gebruikt in een Windows
Me- of 98-omgeving, dubbelklikt u op de server op het pictogram
Network(Netwerk) in het configuratiescherm en controleert u of
het onderdeel “File and printer sharing for Microsoft Networks”
(Bestands- en printerdeling voor Microsoft-netwerken) is
geïnstalleerd. Controleer vervolgens of het protocol “IPX/SPX
compatible” (IPX/SPX-compatibel) of het “TCP/IP Protocol”
(TCP/IP-protocol) is geïnstalleerd op de server en de clients.
❏De printerserver en de clients dienen op hetzelfde netwerksysteem
te worden ingesteld en vooraf onder hetzelfde netwerkbeheer te
worden opgezet.
❏De schermafbeeldingen op de volgende pagina kunnen afwijken naar
gelang van de versie van het Windows-besturingssysteem.
De printer instellen als een gedeelde printer
Onder Windows Me of 98
Als het besturingssysteem Windows Me of 98 wordt uitgevoerd
op de printerserver, volgt u de onderstaande stappen om de
printerserver in te stellen.
1.Klik op Start, wijs Settings (Instellingen) aan en klik op Control Panel (Configuratiescherm).
2.Dubbelklik op het pictogram Network (Netwerk).
3.Klik op File and Print Sharing (Bestanden en printers delen )
in het menu Configuration (Configuratie).
4.Schakel het selectievakje I want to be able to allow others to print to my printer(s). (Ik wil andere toegang kunnen
geven tot mijn printer(s)) in en klik op OK.
5.Klik op OK om de wijzigingen te accepteren.
64
Opmerking:
❏Plaats de cd-rom van Windows Me of 98 in de computer
wanneer u daarom gevraagd wordt. Klik op OK en volg de
instructies op het scherm.
❏Start de computer opnieuw op wanneer u daarom wordt
gevraagd en ga verder met het instellen.
6.Dubbelklik op het pictogram Printers in het
configuratiescherm.
7.Klik met de rechtermuisknop op het printerpictogram en klik
op Sharing (Delen) in het menu dat wordt weergegeven.
8.Selecteer Shared As, typ de naam in het vak Share name
(Share-naam) en klik op OK. Voer indien nodig een
opmerking en een wachtwoord in.
Opmerking:
❏Gebruik geen spaties of verbindingsstreepjes in de share-naam,
omdat daardoor een fout kan optreden.
❏Wanneer de printer wordt gedeeld, dient EPSON Status
Monitor 3 te worden ingesteld, zodat de gedeelde printer kan
worden gecontroleerd op de printerserver. Zie “EPSON Status
Monitor 3 instellen”.
65
U dient de client-computers in te stellen, zodat deze de printer
in een netwerk kunnen delen. Informatie hierover vindt u op de
volgende pagina.
❏“Onder Windows Me of 98”
❏“Onder Windows XP of 2000”
❏“Onder Windows NT 4.0”
Onder Windows XP, 2000 of Windows NT 4.0
Als het besturingssysteem Windows XP, 2000 of Windows NT 4.0
wordt uitgevoerd op de printerserver, volgt u de onderstaande
stappen om de printerserver in te stellen.
Opmerking:
U dient Windows XP, 2000 of Windows NT 4.0 te openen als de
beheerders van de lokale computer.
1.Wanneer u een Windows 2000- of Windows NT
4.0-printerserver gebruikt, klikt u op Start en wijst u Settings
(Instellingen) aan en vervolgens klikt u op Printers. Wanneer
u een Windows XP Professional-printerserver gebruikt, klikt
u op Start en op Printers and Faxes. (Printers en
faxapparaten). Wanneer u een Windows XP Home
Edition-printerserver gebruikt, klikt u op Start, Control
Panel (Configuratiescherm) en vervolgens klikt u op Printers
and Faxes (Printers en faxapparaten).
2.Klik met de rechtermuisknop op het printerpictogram en klik
op Sharing (Delen) in het menu dat wordt weergegeven.
66
Als in Windows XP het volgende menu wordt weergegeven,
klikt u op Network Setup Wizard (Wizard Netwerk instellen)
of If you understand the security risks but want to share printers without running the wizard, click here (Klik hier
als u het beveiligingsrisico kent maar bestanden zonder de
wizard te gebruiken wilt delen).
Volg in beide gevallen de instructies op het scherm.
3.Bij een Windows 2000- of een Windows NT 4.0-printerserver
selecteert u Shared as (Gedeeld als) (Windows 2000) of Shared (Gedeeld) (Windows NT 4.0) en typt u de naam in het
vak Share Name (Share-naam); vervolgens klikt u op OK.
67
Bij een Windows XP-printerserver selecteert u Share this
printer (Deze printer delen). Vervolgens typt u de naam in het vak Share Name (Share-naam) en klikt u op OK.
Opmerking:
Gebruik geen spaties of verbindingsstreepjes in de share-naam,
omdat daardoor een fout kan optreden.
U dient de client-computers in te stellen, zodat deze de printer in
een netwerk kunnen delen. Informatie hierover vindt u op de
volgende pagina:
❏“Onder Windows Me of 98”
❏“Onder Windows XP of 2000”
❏“Onder Windows NT 4.0”
Instellen voor de clients
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de printerdriver kunt
installeren via de gedeelde printer in een netwerk.
Opmerking:
❏U dient de printerserver in te stellen, zodat de printer in een
Windows-netwerk kan worden gedeeld. Zie “De printer instellen
als een gedeelde printer” (Windows Me of 98) of “Onder
Windows XP, 2000 of Windows NT 4.0” (Windows XP, 2000
of Windows NT 4.0) voor meer informatie.
68
❏In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de gedeelde printer kunt openen
in een standaardnetwerksysteem via de server (M icrosoft-werkgroep).
Als u de gedeelde printer niet kunt openen vanwege het
netwerksysteem, neemt u contact op met de netwerkbeheerder.
❏In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de printerdriver kunt
installeren via de gedeelde printer vanuit de map Printers. U kunt
de gedeelde printer ook openen vanuit de netwerkomgeving of My
Network (Mijn netwerklocaties) op het bureaublad van Windows.
❏Als u EPSON Status Monitor 3 bij clients wilt gebruiken, dient u
zowel de printerdriver als EPSON Status Monitor 3 op elke client
te installeren vanaf de cd-rom.
Onder Windows Me of 98
Voer de volgende stappen uit om Windows Me- of 98-clients in
te stellen.
1.Klik op Start, wijs Settings (Instellingen) aan en klik op
Printers.
2.Dubbelklik op het pictogram Add Printer (Printer toevoegen)
en klik op Next (Volgende).
3.Selecteer Network printer (Netwerkprinter) en klik op Next
(Volgende).
4.Klik op Browse (Bladeren); het dialoogvenster Browse for
Printer (Zoeken naar printer) wordt weergegeven.
69
Opmerking:
U kunt ook “\\(de naam van de computer die lokaal is aangesloten
op de gedeelde printer)\(de naam van de gedeelde printer)” typen
in het netwerkpad of de wachtrijnaam.
5.Klik op de computer of server die op de gedeelde printer
is aangesloten, en op de naam van de gedeelde printer.
Klik vervolgens op OK.
Opmerking:
De naam van de gedeelde printer wordt mogelijk gewijzigd door de
computer of server die is aangesloten op de gedeelde printer. U kunt
contact op met de netwerkbeheerder om de naam van de gedeelde
printer te controleren.
6.Klik op Next (Volgende).
Opmerking:
❏Als de printerdriver vooraf is geïnstalleerd op de client, dient u
het nieuwe of de huidige printerdriver te selecteren. Wanneer u
wordt gevraagd de printerdriver te selecteren, selecteert u de
printerdriver in het bericht.
❏Als Windows Me of 98 wordt uitgevoerd op de printerserver,
gaat u naar de volgende stap.
70
❏Als Windows Me of 98 niet wordt uitgevoerd op de printerserver,
gaat u naar “De printerdriver installeren vanaf de cd-rom”.
7.Controleer de naam van de gedeelde printer en stel in of u
de printer al dan niet als standaardprinter wilt gebruiken.
Klik op OK en volg de instructies op het scherm.
Opmerking:
U kunt de naam van de gedeelde printer wijzigen, zodat deze alleen
op de client-computer wordt weergegeven.
Onder Windows XP of 2000
Voer de volgende stappen uit om Windows XP- of 2000-clients in
te stellen.
U kunt de printerdriver van de gedeelde printer installeren als u
een Hoofdgebruiker bent of hogere toegangsrechten hebt, zelfs
als u geen beheerder bent.
1.Wanneer u Windows 2000 gebruikt, klikt u op Start en wijst u
Settings (Instellingen) aan en vervolgens klikt u op Printers.
Wanneer u Windows XP Professional-clients gebruikt, klikt u
op Start en op Printers and Faxes (Printers en faxapparaten).
Wanneer u Windows XP Home Edition- clients gebruikt, klikt
u op Start, Control Panel (Configuratiescherm) en vervolgens
klikt u op Printers and Faxes (Printers en faxapparaten).
2.Als u Windows 2000 gebruikt, dubbelklikt u op het pictogram
Add Printer (Printer toevoegen) en klikt u op Next (Volgende).
71
Als u Windows XP gebruikt, klikt u op het pictogram Add
Printer (Printer toevoegen) in het menu Printer Tasks
(Printertaken).
3.Selecteer Network printer (Netwerkprinter) (Windows 2000)
of A network printer, or a printer attached to another computer (Netwerkprinter, of een printer die met een andere
computer is verbonden) (Windows XP) en klik op Next.
(Volgende).
4.Als u Windows 2000 gebruikt, selecteert u Type the printer name, or click Next to browse for a printer (Typ de naam
van de printer of klik op Volgende om naar een printer te
zoeken) en klikt u op Next (Volgende).
72
Opmerking:
U kunt ook de naam van de gedeelde printer of het netwerkpad typen
in het vak Name (Naam), zoals “\\(de naam van de
computer die lokaal is aangesloten op de gedeelde
printer)\(de naam van de gedeelde printer).”
Als u Windows XP gebruikt, selecteert u Browse for a printer
(Een printer zoeken) en klikt u op Next (Volgende).
5.Klik op het pictogram van de computer of server die op de
gedeelde printer is aangesloten, en op de naam van de
gedeelde printer. Klik vervolgens op Next (Volgende).
73
Opmerking:
❏De naam van de gedeelde printer wordt mogelijk gewijzigd door
de computer of server die is aangesloten op de gedeelde printer.
U kunt contact op met de netwerkbeheerder om de naam van de
gedeelde printer te controleren.
❏Als de printerdriver vooraf is geïnstalleerd op de client, dient u
het nieuwe of de huidige printerdriver te selecteren. Wanneer u
wordt gevraagd de printerdriver te selecteren, selecteert u de
printerdriver in het bericht.
❏Als Windows XP of 2000 wordt uitgevoerd op de printerserver,
gaat u naar de volgende stap.
❏Als Windows XP of 2000 niet wordt uitgevoerd op de printerserver,
gaat u naar “De printerdriver installeren vanaf de cd-rom”.
6.Als u Windows 2000 gebruikt, stelt u in of u de printer al
dan niet als standaardprinter wilt gebruiken en vervolgens
klikt u op OK.
Als u Windows XP gebruikt en er is al een andere driver
geïnstalleerd, stelt u in of u de printer al dan niet als
standaardprinter wilt gebruiken en vervolgens klikt u op OK.
7.Controleer de instellingen en klik vervolgens op Finish
(Voltooien).
.
74
Onder Windows NT 4.0
Voer de volgende stappen uit om Windows 4.0-clients in
te stellen.
U kunt de printerdriver van de gedeelde printer installeren als
u een Hoofdgebruiker bent of hogere toegangsrechten hebt, zelfs
als u geen beheerder bent.
1.Klik op Start, wijs Settings (Instellingen) aan en klik op
Printers.
2.Dubbelklik op het pictogram Add Printer (Printer
toevoegen).
3.Selecteer Network printer server (Netwerkprinterserver) en
klik op Next (Volgende).
4.Klik op het pictogram van de computer of server die op
de gedeelde printer is aangesloten, en op de naam van de
gedeelde printer. Klik vervolgens op OK.
Opmerking:
❏U kunt ook “\\(de naam van de computer die lokaal is
aangesloten op de gedeelde printer )\(de naam van de gedeelde
printer)” typen in het netwerkpad of de wachtrijnaam.
75
❏De naam van de gedeelde printer wordt mogelijk gewijzigd door
de computer of server die is aangesloten op de gedeelde printer.
U kunt contact op met de netwerkbeheerder om de naam van de
gedeelde printer te controleren.
❏Als de printerdriver vooraf is geïnstalleerd op de client, dient u
het nieuwe of de huidige printerdriver te selecteren. Wanneer u
wordt gevraagd de printerdriver te selecteren, selecteert u de
printerdriver in het bericht.
❏Als Windows 4.0 wordt uitgevoerd op de printerserver, gaat u
naar de volgende stap.
❏Als Windows 4.0 niet wordt uitgevoerd op de printerserver,
gaat u naar “De printerdriver installeren vanaf de cd-rom”.
5.Stel in of u de printer al dan niet als standaardprinter wilt
gebruiken en klik vervolgens op OK.
6.Klik op Finish (Voltooien).
De printerdriver installeren vanaf de cd-rom
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de printerdriver kunt
installeren op de clients wanneer op de computers voor de server
en de clients verschillende besturingssystemen zijn geïnstalleerd.
De schermafbeeldingen op de volgende pagina kunnen afwijken
naar gelang van de versie van het Windows-besturingssysteem.
Opmerking:
❏Wanneer u de printerdriver installeert op Windows XP-, 2000- of
Windows NT 4.0-clients, dient u Windows XP, 2000 of Windows
NT 4.0 te openen via de beheerder.
❏Als de computers voor de server en de clients hetzelfde
besturingssysteem gebruiken, hoeft u de de huidige printerdriver's
niet te installeren vanaf de cd-rom.
76
1.Open de gedeelde printer. Er wordt mogelijk een bericht
weergegeven. Klik op OK en volg de instructies op het scherm
om de printerdriver vanaf de cd-rom te installeren.
2.Plaats de cd-rom. Het dialoogvenster EPSON Installation
Program (EPSON-installatieprogramma) wordt weergegeven.
Annuleer het dialoogvenster door te klikken op Cancel
(Annuleren) en typ de stations- en mapnamen voor de locatie
van de printerdriver voor clients. Klik vervolgens op OK.
Als de drivers worden geïnstalleerd onder Windows XP of
2000, wordt mogelijk het bericht “Digital Signature is not
found.” (Kan digitale handtekening niet vinden) weergegeven.
Klik op Yes (Ja) (Windows 2000) of Continue Anyway (Toch
doorgaan) (Windows XP) en ga door met de installatie.
De mapnaam is afhankelijk van het besturingssysteem dat
wordt gebruikt.
Besturingssysteem clientMapnaam
Windows 98\<Taal>\WIN98
Windows Me\<Taal>\WINME
Windows XP, 2000\<Taal>\WIN2000
Windows NT 4.0\<Taal>\WINNT40
3.Selecteer de naam van de printer en klik vervolgens op OK.
Volg daarna de instructies op het scherm.
Opmerking:
Raadpleeg “EPSON Status Monitor 3 installeren” voor instructies als
u EPSON Status Monitor 3 ook wilt installeren.
77
Afdrukken annuleren
Als de afdrukken niet aan uw verwachtingen voldoen en onjuiste
of vreemde tekens of afbeeldingen bevatten, dient u het
afdrukken wellicht te annuleren. Als het printerpictogram wordt
weergegeven op de taakbalk, volgt u de onderstaande instructies
om het afdrukken te annuleren.
1.Dubbelklik op het printerpictogram op de taakbalk en klik op
Purge Print Documents (Afdrukdocumenten verwijderen)
in het menu Printer.
2.Als u het afdrukken van alle documenten wilt annuleren,
selecteert u Purge Print Documents (Afdrukdocumenten
verwijderen) (Windows Me of 98) of Cancel All Documents
(Alle documenten annuleren) (Windows XP, 2000 of Windows
NT 4.0) in het menu Printer.
Als u het afdrukken van een specifiek document wilt annuleren,
selecteert u het gewenste document en kiest u Cancel Printing
(Afdrukken annuleren) (Windows Me of 98) of Cancel
(Annuleren) (Windows XP, 2000 of Windows NT 4.0) in het
menu Document.
78
De afdruktaak wordt geannuleerd.
De printersoftware verwijderen
Als u de printerdriver opnieuw wilt installeren of als u een
upgrade voor de printersoftware wilt uitvoeren, dient u het
geïnstalleerde de huidige printerdriver te verwijderen.
De printerdriver en EPSON Status Monitor 3
verwijderen
1.Sluit alle toepassingen af.
2.Klik op Start, wijs Settings (Instellingen) aan en klik op
Control Panel (Configuratiescherm).
3.Dubbelklik op het pictogram Add/Remove Programs
(Software).
79
4.Selecteer EPSON Printer Software (EPSON-printersoftware)
en klik op Add/Remove (Toevoegen/Verwijderen).
1
2
80
Opmerking:
Wanneer u de computer met Windows XP of Windows 2000
gebruikt, klikt u op Change (Wijzigen) of Remove Programs
(Programma's verwijderen); vervolgens selecteert u de EPSON
Printer Software (EPSON-printersoftware) en u klikt op
Change/Remove (Wijzigen/Verwijderen).
5.Klik op het tabblad Printer Model (Printermodel), selecteer het
pictogram van de printer die u wilt verwijderen en klik op OK.
6.Als u gecontroleerde printers wilt verwijderen, klikt u op Yes
(Ja) in het dialoogvenster dat wordt weergegeven.
Opmerking:
U kunt alleen het hulpprogramma Gecontroleerde printers van
EPSON Status Monitor 3 verwijderen. Nadat u het hulpprogramma
hebt verwijderd, kunt u de instelling van gecontroleerde printers niet
meer wijzigen vanuit EPSON Status Monitor 3.
7.Als u EPSON Status Monitor 3 wilt verwijderen, klikt u op
Yes (Ja) in het dialoogvenster dat wordt weergegeven.
8.Volg de instructies op het scherm.
Het de huidige printerdriver van het USB-apparaat
verwijderen
Wanneer de printer wordt aangesloten op uw computer met
een USB-interfacekabel, wordt eveneens de driver van het
USB-apparaat geïnstalleerd. Als u de printerdriver verwijdert,
dient u ook de driver van het USB-apparaat te verwijderen.
81
Voer de onderstaande stappen uit om de driver van het
USB-apparaat te verwijderen.
Opmerking:
❏Verwijder de printerdriver voordat u de driver van het
USB-apparaat verwijdert.
❏Nadat u de driver van het USB-apparaat hebt verwijderd, hebt u
geen toegang meer tot de andere Epson-printers die zijn aangesloten
via een USB-interfacekabel.
1.Volg stap 1 - 3 van “De printersoftware verwijderen”.
2.Selecteer EPSON USB Printer Devices (EPSON
USB-afdrukapparaten) en klik op Add/Remove
(Toevoegen/Verwijderen).
82
1
2
Opmerking:
❏EPSON USB Printer Devices (EPSON USB-afdrukapparaten)
wordt alleen weergegeven als de printer is aangesloten op
computers met Windows Me of 98 via een USB-interfacekabel.
❏Als de driver van het USB-apparaat niet correct is geïnstalleerd,
wordt EPSON USB Printer Devices (EPSON
USB-afdrukapparaten) mogelijk niet weergegeven. Volg
deze stappen om het bestand “Epusbun.exe” op de cd-rom
uit te voeren.
1. Plaats de cd-rom in het cd-romstation van uw computer.
2. Ga naar het cd-romstation.
3. Dubbelklik op de map \<Language>(Taal) \WIN98 of
\<Language>(Taal) \WINME.
4. Dubbelklik op het pictogram Epusbun.exe.
3.Volg de instructies op het scherm.
Zie Begin hier voor informatie over het opnieuw installeren van
een de huidige printerdriver.
83
Bedieningspaneel
Het bedieningspaneel gebruiken
U kunt eenvoudige afdrukbewerkingen, zoals regeldoorvoer,
formulierdoorvoer, papier laden en uitwerpen, en lettertypen
selecteren, uitvoeren met de knoppen op het bedieningspaneel.
De lampjes op het bedieningspaneel geven de printerstatus aan.
Knoppen en lampjes op het bedieningspaneel
1
6
7
23 45
1. Tear Off (Font)-lampjes (Afscheuren (Lettertype))*
Knipperen als kettingpapier in de afscheurpositie staat.
In andere gevallen geven de lampjes het geselecteerde
lettertype aan.
2. Tear Off (Font)-knop (Afscheuren (Lettertype))*
❏Voert kettingpapier door naar de afscheurpositie.
❏Voert kettingpapier terug van de afscheurpositie naar de
bovenzijde van het formulier.
84
3. LF/FF-knop**
❏Voert papier regel voor regel door indien de knop wordt
ingedrukt en losgelaten.
❏Werpt één vel uit of voert kettingpapier door naar de
bovenkant van het eerstvolgende formulier indien de
knop ingedrukt wordt gehouden.
4. Load/Eject-knop (Laden/Uitwerpen)**
❏Laadt één vel papier.
❏Werpt één vel papier uit als een vel papier is geladen.
❏Laadt kettingpapier vanuit de stand-bypositie.
❏Voert kettingpapier terug naar de stand-bypositie.
5. Pause-knop (Onderbreken)**
Stopt het afdrukken tijdelijk en hervat het afdrukken als
er opnieuw op deze knop wordt gedrukt. Als de knop
gedurende drie seconden wordt ingedrukt, wordt de Micro
Adjust-modus (Nauwkeurig aanpassen) ingeschakeld**.
Druk nogmaals om deze modus uit te schakelen.
6. Paper Out-lampje (Geen papier)
❏Brandt als er geen papier in de geselecteerde papierbron
is geladen of als het papier niet correct is geladen.
❏Knippert als het papier niet volledig is uitgeworpen of als
het papier is vastgelopen.
7. Pause-lampje (Onderbreken)
❏Brandt als het afdrukken is onderbroken.
❏Knippert als de printer in de Micro Adjust-modus
(Nauwkeurig aanpassen) staat**.
❏Knippert als de printerkop is oververhit.
85
* Lettertypeselectie: In de Micro Adjust-modus (Nauwkeurig aanpassen) kunt
u het lettertype selecteren dat u wilt gebruiken door te drukken op de knop
Tear Off (Font) (Afscheuren (Lettertype)). De Tear Off (Font)-lampjes
(Afscheuren (Lettertype)) branden, knipperen of gaan uit om het
geselecteerde lettertype aan te geven.
** Micro Adjust-modus (Nauwkeurig aanpassen): Als u de Pause-knop
(Onderbreken) gedurende drie seconden ingedrukt houdt, schakelt de printer
over naar de Micro Adjust-modus (Nauwkeurig aanpassen). In d eze modus kunt
u op de knoppen LF/FF D en Load/Eject (Laden/Uitwerpen) U drukken om de
positie voor de bovenkant van het formulier of de afscheurpositie aan te
passen. Zie “De “bovenkant van formulier”-positie aanpassen” .
Een geïntegreerd lettertype selecteren
Voer de volgende stappen uit als u een geïntegreerd lettertype
wilt selecteren via het bedieningspaneel van de printer:
1.Zorg dat de printer niet afdrukt. Als dit wel het geval is, wacht
u tot het afdrukken is voltooid.
2.Houd de Pause-knop (Onderbreken) gedurende drie
seconden ingedrukt om de Micro Adjust-modus (Nauwkeurig
aanpassen) in te schakelen. Het Pause-lampje (Onderbreken)
begint te knipperen. De twee Tear Off (Font) -lampjes
(Afscheuren (Lettertype)) geven het momenteel geselecteerde
lettertype aan.
3.Druk meerdere malen op de knop Tear Off (Font) (Afscheuren
(Lettertype)) om door alle beschikbare selecties te rouleren.
Stop zodra u het gewenste lettertype bereikt dat wordt
weergegeven door de lampjes op het bedieningspaneel.
De selectie blijft van kracht totdat u deze wijzigt.
Opmerking:
❏Instellingen die u in toepassingen aanbrengt hebben gewoonlijk
voorrang op de instellingen die u aanbrengt via het
bedieningspaneel van de printer. Voor het beste resultaat
selecteert u een lettertype en tekenafstand in de toepassing.
❏Streepjescodelettertypen kunnen niet worden geselecteerd via
het bedieningspaneel.
86
De standaardinstellingen van de printer
De standaardinstellingen bepalen een groot aantal
printerfuncties. Hoewel u deze functies vaak kunt instellen via de
software of de printerdriver, moet u een standaardinstelling soms
wijzigen via het bedieningspaneel van de printer, waarbij u de
modus Default Setting (Standaardinstelling) gebruikt.
In de volgende tabel worden de standaardinstellingen en de
opties beschreven die u kunt selecteren in de modus Default
Setting. De instellingen worden uitgebreider toegelicht onder de
tabel. Zie “De standaardinstellingen wijzigen” voor instructies
over hoe u de standaardinstellingen wijzigt.
InstellingenOpties
Page length for tractor
(Paginalengte voor
kettingpapier)*
Skip over perforation
(Perforatie overslaan)
Auto tear off (Automatisch
afscheuren)
Auto line feed (Automatische
regeldoorvoer)
Print direction (Afdrukrichting)Bi-D (Bidirectioneel), Uni-D
SoftwareESC/P, IBM 2380 Plus (voor LX-300+II)/IBM
0 slash (0 met schuine streep)On (Aan), Off (Uit)
Snel conceptOn (Aan), Off (Uit)
I/F-mode (I/F-modus)Auto, Parallel, Serial (Serieel) USB
International character set fo r
Italic table (Internationale
tekenset voor Italic-tabel)
Manual feed wait time
(Wachttijd voor handmatige
invoer)
Buzzer (Pieptoon)On (Aan), Off (Uit)
Auto CR (Automatische
regelterugloop), IBM 2380 Plus
(voor LX-300+II)/IBM 2381 Plus
(voor LX-1170II)**
IBM-tekentabel**Tabel2, Tabel1
On (Aan), Off (Uit)
Standaardmodel:
Italic, PC 437, PC 850, PC 860, PC 863,
PC 865, PC 861, BRASCII, Abicomp,
Roman 8, ISO Latin 1, PC 858, ISO 8859-15
Alle andere modellen:
Italic, PC 437, PC 850, PC 437 Greek, PC 853,
PC 855, PC 852, PC 857, PC 866, PC 869,
MAZOWIA, Code MJK, ISO 8859-7, ISO Latin
1T, Bulgaria, PC 774, Estonia, ISO 8859-2,
PC 866 LAT, PC 866 UKR, PC APTEC, PC 708,
PC 720, PC AR864, PC 860, PC 863, PC 865,
PC 861, BRASCII, Abicomp, Roman 8,
ISO Latin 1, PC 858, ISO 8859-15, PC 771,
PC437 Slovenia, PC MC, PC1250, PC1251
* De beschikbare opties hangen af van het land van aankoop.
** Deze instellingen zijn alleen van kracht wanneer de emulatie IBM 2380 Plus
(voor LX-300+II)/IBM 2381 Plus (voor LX-1170II) is geselecteerd.
Page length for tractor (Paginalengte voor kettingpapier)
Met deze instelling kunt u de paginalengte (in inches) instellen
voor kettingpapier.
88
Skip over perforation (Perforatie overslaan)
Deze functie is alleen beschikbaar als kettingpapier is geselecteerd.
Als u On (Aan) selecteert, voegt de printer een marge van één inch
(25,4 mm) toe tussen de laatste afgedrukte regel op de ene pagina
en de eerste afgedrukte regel op de volgende pagina. Aangezien de
marge-instellingen in de meeste toepassingen voorrang hebben op
de instellingen die zijn aangebracht via het bedieningspaneel, dient
u deze instelling alleen te gebruiken als u de boven- en ondermarge
niet via de toepassing kunt instellen.
Auto tear off (Automatisch afscheuren)
Als automatisch afscheuren is ingeschakeld en u kettingpapier
met de push-tractor gebruikt, voert de printer de papierperforatie
automatisch door naar de afscheurpositie, zodat u afgedrukte
pagina's gemakkelijk kunt afscheuren. Wanneer de printer de
volgende afdruktaak ontvangt, wordt het ongebruikte papier
automatisch teruggevoerd naar de positie voor de bovenkant van
het formulier en wordt het afdrukken gestart, zodat u de volgende
pagina in zijn geheel kunt gebruiken.
Als automatisch afscheuren is uitgeschakeld, moet u de perforatie
naar de afscheurpositie verplaatsen door te drukken op de knop
op het bedieningspaneel. Zie “De knop Tear Off (Afscheuren)
gebruiken” voor meer informatie.
Auto line feed (Automatische regeldoorvoer)
Als automatische regeldoorvoer is ingeschakeld, voegt de printer
aan elke code voor regelterugloop (CR) een code voor een nieuwe
regel toe en wordt de afdrukpositie naar de volgende regel
verplaatst. Als de printer een extra regel toevoegt na elke
regeldoorvoer, selecteert u Off (Uit).
Print direction (Afdrukrichting)
U kunt de afdrukrichting bidirectioneel afdrukken (Bi-D) of
unidirectioneel afdrukken (Uni-D) selecteren. Normaal is
bidirectioneel afdrukken ingesteld omdat dit sneller is;
bij unidirectioneel afdrukken is echter een nauwkeuriger
verticale afdrukuitlijning mogelijk, wat handig is bij het
afdrukken van afbeeldingen.
89
Software
Wanneer u ESC/P selecteert, werkt de printer in de EPSON
ESC/P-modus. Wanneer u IBM 2380 Plus (voor LX-300+II)/
IBM 2381 Plus (voor LX-1170II) selecteer, emuleert de printer
een IBM-printer.
0 slash (0 met schuine streep)
Het nulteken heeft een schuine streep ( ) wanneer u deze functie
inschakelt. De nul heeft geen schuine streep (0) als deze functie is
uitgeschakeld. Dankzij de schuine streep kunt u gemakkelijker
onderscheid maken tussen de hoofdletter O en een nul.
Snel concept
Als u On (Aan) selecteert, drukt de printer maximaal 300 cps
(tekens per seconde) af bij 10 cpi (tekens per inch). Als u Off (Uit)
selecteert, drukt de printer maximaal 225 cps bij 10 cpi af.
I/F (interface)-modus
De printer bevat drie soorten interfaces: een parallelle interface,
een seriële interface en een USB-interface.
Als de printer op slechts één computer is aangesloten, kiest u
Parallel, Serial (Serieel) of USB voor de interfacemodus,
afhankelijk van de gebruikte interface. Als de printer is
aangesloten op twee computers, selecteert u Auto (automatisch),
zodat de printer automatisch overschakelt op de interface die
gegevens ontvangt.
Auto I/F (interface) wait time (Automatische I/F
(interface)-wachttijd)
Deze instelling is alleen van kracht als “I/F (interface)-modus” is
ingesteld op Auto. Deze instelling bepaalt hoe lang de printer
wacht wanneer er geen gegevens van een interface meer worden
ontvangen voordat wordt gecontroleerd of een afdruktaak wordt
verzonden via een andere interface. U kunt kiezen tussen
10 seconden en 30 seconden voor de interfacewachttijd.
90
Baud rate (Baudrate)
Gebruik deze optie om de gegevensoverdrachtssnelheid (baudrate)
voor de seriële interface in te stellen. De baudrate wordt gemeten in
bits per seconde (bps). Raadpleeg de computerhandleiding en
softwaredocumentatie voor de juiste instelling.
Parity (Pariteit)
Als deze optie is ingesteld op None (Geen), is pariteitscontrole
uitgeschakeld. Als het pariteitsbit wordt gebruikt, biedt dit
een eenvoudige vorm van foutdetectie. Raadpleeg de
computerhandleiding en softwaredocumentatie voor de
juiste instelling.
Data length (Gegevenslengte)
Stel de gegevenslengte van de seriële interface in op 7 bit (7-bits)
of 8 bit (8-bits). Raadpleeg de computerhandleiding en
softwaredocumentatie voor de juiste instelling.
Als deze functie is ingeschakeld, wordt de bidirectionele
overdrachtsmodus van de parallelle interface gebruikt.
Als bidirectionele overdracht niet nodig is, schakel deze
optie dan uit.
Packet mode (Pakketmodus)
Selecteer AUTO als u vanuit Windows-toepassingen wilt afdrukken
met de printerdriver op de software-cd-rom die bij de printer is
geleverd. Schakel deze modus uit als u verbindingsproblemen
ondervindt wanneer u afdrukt vanuit toepassingen die werken
onder een ander besturingssysteem, zoals DOS.
Tekentabel
U kunt kiezen uit verschillende tekentabellen.
91
International character set for Italic table (Internationale
tekenset voor Italic-tabel)
U kunt kiezen uit diverse internationale tekensets voor de
Italic-tekentabel. Elke tekenset bevat acht tekens die afhangen van
het land of de taal, zodat u de Italic-tabel kunt aanpassen aan uw
afdrukwensen.
Manual feed wait time (Wachttijd voor handmatige invoer)
Deze optie stelt de wachttijd in tussen het moment dat het papier
in de papiergeleider wordt ingevoerd en het moment dat het
wordt doorgevoerd. Als het papier wordt doorgevoerd voordat
u de positie naar wens hebt aangepast, kunt u de wachttijd
verlengen.
Buzzer (Pieptoon)
De printer geeft een pieptoon weer als er een fout optreedt.
(Zie “De foutindicatoren gebruiken” voor meer informatie
over printerfouten.) Als u niet wilt dat de printer een pieptoon
weergeeft als zich een fout voordoet, schakelt u deze instelling uit.
Auto CR (regelterugloop)
Deze instelling is alleen beschikbaar in de emulatiemodus IBM
2380 Plus (voor LX-300+II)/IBM 2381 Plus (voor LX-1170II).
Als automatische regelterugloop is ingeschakeld, gaat elke
LF-code (regeldoorvoer) of ESC J-code vergezeld van een code
voor regelterugloop. Hierdoor wordt de afdrukpositie naar het
begin van de volgende regel verplaatst.
IBM-tekentabel
Deze instelling is alleen beschikbaar in de emulatiemodus IBM
2380 Plus (voor LX-300+II)/IBM 2381 Plus (voor LX-1170II).
Wanneer u tabel 1 kiest, worden de hexadecimale codes 80H tot
90H van de tekentabellen voor besturingscodes gebruikt.
Wanneer u tabel 2 kiest, worden de hexadecimale codes 80H tot
90H voor tekens gebruikt.
92
De standaardinstellingen wijzigen
Voer de volgende stappen uit om de modus Default Setting
(Standaardinstelling) in te schakelen en de standaardinstellingen
van de printer te wijzigen:
Opmerking:
❏Als u de instructies voor taalselectie en de instructies voor de modus
Default Setting (Standaardinstelling) wilt afdrukken, hebt u vijf
losse vellen papier van A4- of Letter-formaat nodig of vijf pagina's
kettingpapier dat ten minste 279 mm (11 inch) lang en 210 mm
(8,27 inch) breed is.
❏Als u losse vellen zonder optionele invoer voor losse vellen gebruikt,
moet u een nieuw vel papier invoeren telkens wanneer de printer
een afgedrukt vel uitwerpt.
1.Zorg dat het papier is geladen en dat de printer uitstaat.
Let op:
Nadat u de printer hebt uitgezet, dient u altijd minstens vijf
c
seconden te wachten voordat u de printer weer aanzet. Als u
dit niet doet, kan de printer beschadigd raken.
2.Zet de printer aan terwijl u de knop Tear Off (Font)
(Afscheuren (Lettertype)) ingedrukt houdt. De modus
Default Setting (Standaardinstelling) wordt ingeschakeld en
de instructies voor taalselectie (één pagina) worden
afgedrukt.
3.Volg de instructies om de gewenste taal voor de
instructiepagina's te selecteren.
4.Laad zo nodig het volgende vel papier. De printer drukt een
lijst met de huidige instellingen af (één pagina).
93
5.Houd de knop Tear Off (Font) (Afscheuren (Lettertype))
ingedrukt. De printer drukt de instructies voor de modus
Default Setting (Standaardinstelling) (drie pagina's) af in
de geselecteerde taal. In de afgedrukte instructies worden
de standaardinstellingen vermeld die u kunt wijzigen, wordt
beschreven hoe u ze kunt wijzigen en wordt uitgelegd hoe de
lampjes op het bedieningspanel u helpen instellingen te
selecteren.
6.Voer deze instructies uit om de standaardinstellingen te
wijzigen via de knoppen op het bedieningspaneel van
de printer.
7.Nadat u de gewenste instellingen hebt aangebracht, zet u
de printer uit en schakelt u de modus Default Setting
(Standaardinstelling) uit. Gewijzigde instellingen blijven
van kracht totdat u ze opnieuw wijzigt.
Opmerking:
Zet de printer uit wanneer het afdrukken is voltooid.
94
Probleemoplossing
De foutindicatoren gebruiken
U kunt een groot aantal algemene printerproblemen herkennen
aan de lampjes op het bedieningspaneel. Als de printer niet meer
werkt en één of meerdere lampjes op het bedieningspaneel
branden of knipperen, of er klinkt een pieptoon, gebruik dan de
onderstaande tabel om het probleem vast te stellen en op te lossen.
Als u het probleem niet kunt verhelpen met de informatie in deze
tabel, gaat u verder met het volgende gedeelte.
Lampje op
paneel
status
n Pause
(Onderbreken)
Patroon
pieptoon
– De printer is onderbroken.
•••Er bevindt zich papier uit een andere
Probleem
Oplossing
Druk op de knop Pause (Onderbreken) om
het afdrukken te hervatten.
papierbron in de papierbaan.
Zet de papierontgrendelingshendel terug
in de juiste stand en druk op de knop
Load/Eject (Laden/Uitwerpen) om het
papier te verwijderen uit de papierbaan.
Zet de hendel daarna weer terug in de
gewenste positie. Druk indien nodig op de
knop Pause (Onderbreken) om het
pauzelampje uit te zetten.
95
Lampje op
paneel
status
n Paper Out
(Geen papier)
n Pause
(Onderbreken)
f Paper Out
(Geen papier)
n Pause
(Onderbreken)
Patroon
pieptoon
•••De geselecteerde papierbron is leeg.
•••Het papier is niet correct geladen.
•••Papier is vastgelopen in de printer.
•••Kettingpapier wordt niet teruggevoerd
•••Een los vel papier wordt niet volledig
•••Papier is vastgelopen in de printer.
Probleem
Oplossing
Laad papier in de printer. Druk indien
nodig op de knop Pause (Onderbreken)
om het pauzelampje uit te zetten.
Verwijder het papier e n laad het opnieuw.
Zie “Afdrukken op kettingpapier” voor
instructies voor het laden van papier.
Druk indien nodig op de knop Pause
(Onderbreken) om het pauzelampje uit te
zetten.
Zet de printer uit, open het printerdeksel,
scheur het toegevoerde papier af en
verdraai de knop vo or de papierinvoer om
het resterende papier uit te werpen.
naar de stand-bypositie.
Scheur het afgedrukte document af langs
de geperforeerde lijn en druk verv olgens op
de knop Load/Eject (Laden/Uitwerpen).
De printer voert het papier terug naar de
stand-bypositie. Druk indien nodig op de
knop Pause (Onderbreken) om het
pauzelampje uit te zetten.
uitgeworpen.
Druk op de knop Load/Eject
(Laden/Uitwerpen) om het vel papier uit
te werpen. Druk indien nodig op de knop
Pause (Onderbreken) om het
pauzelampje uit te zetten.
Verwijder het vastgelopen papier aan de
hand van de instructies op de vorige
pagina.
96
Lampje op
paneel
status
f Pause
(Onderbreken)
f Alle lampjes
op het
bedieningspa
neel
n = brandt, f = knippert
••• = korte reeks pieptonen (drie pieptonen)
••• = lange reeks pieptonen (vijf pieptonen)
Patroon
pieptoon
– De printerkop is oververhit.
•••••Er is een onbekende fout opgetreden.
Probleem
Oplossing
Wacht een paar minuten. Zodra de
printerkop is afgekoeld, wordt het
afdrukken automatisch hervat.
Zet de printer uit en laat deze een paar
minuten uit staan. Zet de printer
vervolgens weer aan. Als het probleem
hiermee niet verholpen is, neemt u
contact op met de dealer.
Opmerking:
Er klinkt één pieptoon wanneer u op een knop op het bedieningspaneel
drukt en de corresponderende functie niet beschikbaar is.
Problemen en oplossingen
Het merendeel van de problemen die optreden bij het gebruik van
de printer, kan gemakkelijk worden opgelost.
U kunt de werking van de printer controleren aan de hand
van een zelftest. Zie “Een zelftest afdrukken”. Als de zelftest
correct wordt uitgevoerd, wordt het probleem waarschijnlijk
veroorzaakt door de computer, de software van de toepassing
of de interfacekabel. Als de zelftest niet correct wordt uitgevoerd,
neemt u contact op met de dealer of een geautoriseerde monteur.
97
Opmerking:
Als u een ervaren gebruiker of een programmeur bent, kunt u een
hexadecimale dump afdrukken om communicatieproblemen tussen de
printer en de computer te isoleren. Zet de printer uit als u een hexadecimale
dump wilt afdrukken. Druk vervolgens op de knop Load/Eject (Laden/Uitwerpen) en houd deze ingedrukt en druk op de knoppen LF/FF
terwijl u de printer aanzet. Stuur vervolgens gegevens vanaf de computer.
De printer drukt alle ontvangen codes af in hexadecimale notatie.
Stroom
Printer ontvangt geen stroom
De lampjes op het bedieningspaneel gaan niet branden.
OorzaakTe verrichten handeling
De voedingskabel is mogelijk
niet aangesloten.
Ga na of de voedingskabel goed is
aangesloten op het stopcontact.
Het stopcontact is mogelijk
defect.
Gebruik een ander stopcontact als het
stopcontact wordt in- of uitgeschakeld
via een externe schakelaar of een
automatische timer. Sluit een ander
elektrisch apparaat, zoals een lamp,
aan op het stopcontact en controleer of
het stopcontact correct werkt.
De lampjes branden even en gaan dan weer uit. De lampjes
blijven uit, zelfs als de stroom weer wordt ingeschakeld.
OorzaakTe verrichten handeling
De nominale spanning van
de printer en het stopcontact
komen mogelijk niet met
elkaar overeen.
Controleer of de nominale spanning van
de printer overeenkomt met die van het
stopcontact. Als deze niet overeenkomen,
haalt u de stekker uit het stopcontact en
neemt u direct contact op met de dealer.
Sluit de voedingskabel niet weer aan op
een stopcontact.
98
Afdrukken
De printer drukt niet af
Het lampje Pause (Onderbreken) is uit, maar er wordt niets
afgedrukt.
OorzaakTe verrichten handeling
De software is mogelijk
niet goed geïnstalleerd.
De interfacekabel voldoet
mogelijk niet aan de
specificaties van de printer
of de computer.
De printer is mogelijk niet
correct ingesteld.
Ga na of de software goed op de printer is
geïnstalleerd (zie Begin hier). Controleer de
printerinstellingen van de software.
Controleer beide uiteinden van de
interfacekabel. Zorg ervoor dat de kabel
voldoet aan de specificaties voor zowel de
printer als de computer.
Wanneer u Windows 98, Me, 2000 of
Windows NT 4.0 gebruikt, klikt u op Start en
wijst u Settings (Instellingen) aan, en klikt u
vervolgens op Printers. Klik in Windows XP
op Start, Co ntrol Panel (Conf iguratiescherm)
en klik vervolgens op Printers and Faxes
(Printers en faxapparaten). Wanneer het
pictogram wordt weergegeven van de
printer die u gebruikt, klikt u met de
rechtermuisknop op het pictogram en kiest
u Properties (Eigenschappen). Klik
vervolgens op de tab Ports (Poorten) of
Details en kies de gewenste poort.
De lampjes Paper Out(Geen papier) en Pause (Onderbreken)
branden en er klinken drie pieptonen.
OorzaakTe verrichten handeling
Er bevindt zich mogelijk
geen papier in de printer.
Laad papier in de printer.
99
Er zijn geluiden hoorbaar waardoor het lijkt alsof de printer
afdrukt, maar er wordt niets afgedrukt.
OorzaakTe verrichten handeling
De lintcassette is mogelijk
niet goed geïnstalleerd.
Het lint is wellicht
versleten.
Zie Begin hier.
Vervang de lintcassette.
Er is een vreemd geluid hoorbaar vanuit de printer, er klinken
vijf pieptonen en de printer stopt plotseling.
OorzaakTe verrichten handeling
Het papier of het lint zijn
mogelijk vastgelopen.
De printer is mogelijk
oververhit.
Zet de printer uit en controleer of het papier
of het lint is vastgelopen, of of er andere
problemen zijn.
Laat de printer afkoelen. Probeer
vervolgens nogmaals af te drukken. Als de
printer nog steeds niet correct afdrukt,
neemt u contact op met de dealer.
Er klinken vijf pieptonen en alle lampjes knipperen.
OorzaakTe verrichten handeling
Er is een fout opgetreden.Zet de printer uit en weer aan. Als het
probleem hiermee niet is verholpen,
controleert u of het papier of het lint is
vastgelopen. Als dat niet het geval is,
neemt u contact op met de dealer of een
geautoriseerde monteur. (Als een fout
optreedt wanneer u overschakelt van losse
vellen papier naar kettingpapier, controleert
u of de papierontgrendelingshendel in de
juiste positie staat.)
100
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.