Onderhouds- en gebruiksaanwijzingen
Manuel d’utilisation et entretien
DUCATISPORTTOURING
ST3
ST3 S ABS
Page 2
Onderhouds- en gebruiksaanwijzingen
DUCATISPORTTOURING
ST3
ST3 S ABS
NL
1
Page 3
NL
2
Page 4
Welkom in de club van de Ducati-liefhebbers, u hebt een
bijzonder goede keuze gemaakt. Wij denken dat u deze
nieuwe Ducati niet alleen als normaal vervoersmiddel zal
gebruiken, maar ook voor lange reizen. Ducati Motor
Holding S.p.A. wenst u dan ook veel rijplezier toe.
Omdat wij ons altijd inspannen voor een steeds betere
service, raadt Ducati Motor Holding S.p.A. u aan deze
eenvoudige voorschriften zorgvuldig na te leven, met
name de voorschriften voor het inrijden van de motorfiets.
Alleen op die manier kunt u zeker altijd van uw Ducati
genieten.
Voor reparaties en advies contacteert u een van onze
erkende servicecentra.
Veel rijplezier!
Opmerkingen
Ducati Motor Holding S.p.A. kan niet aansprakelijk
worden gesteld voor eventuele fouten die zijn gemaakt
tijdens het samenstellen van deze gebruiks- en
onderhoudsaanwijzingen. Alle informatie in deze
handleiding is bijgewerkt tot op de publicatiedatum. Ducati
Motor Holding S.p.A. behoudt zich het recht voor alle
wijzigingen aan te brengen die de technische evolutie van
haar producten noodzakelijk maken.
Gebruik voor de veiligheid, garantie, betrouwbaarheid en
de waarde van uw Ducati motorfiets alleen originele
onderdelen van Ducati.
Opgelet
Deze aanwijzingen maken integraal deel uit van de
motorfiets en dienen aan de nieuwe bezitter te worden
overhandigd als de motor wordt verkocht.
NL
3
Page 5
NL
INHOUD
De stuurschakelaar rechts 34
De gashendel 35
De remhendel van de voorrem 35
Het pedaal voor de achterrem 36
De versnellingspedaal 37
Afstellen van de stand van het versnellingspedaal en
achterrem 38
Aanwijzingen van algemene aard 6
Garantie 6
Symbolen 6
Nuttige informatie voor veilig reizen 7
Rijden met volle bepakking 8
Identificatiegegevens van de motorfiets 10
Bedieningsorganen 11
Plaats van de bedieningsorganen op de motorfiets 11
Instrumentenpaneel 12
LCD - Belangrijkste functies 14
LCD - Parameters programmeren en weergeven 16
Antidiefstalsysteem 25
Sleutels 26
Codekaart 27
Het antidiefstalsysteem uitschakelen met de
gashendel 28
De sleutels laten bijmaken 29
Contactschakelaar en stuurslot 30
Linker stuurschakelaar 31
ST3S ABS 32
De koppelingshendel 33
4
Belangrijkste elementen en mechanismen 40
Plaats van deze elementen op de motorfiets 40
Dop op de brandstoftank 41
Zadelslot en helmhouder 42
Zijstandaard 44
Handvat om de motorfiets op te tillen 45
Stroomcontact 45
Middelste standaard 46
Achteruitkijkspiegeltjes 47
Regelknoppen voorvork (ST3) 48
Regelknoppen voorvork (ST3S ABS) 49
Regelknoppen achterschokdemper (ST3) 51
Regelknoppen achterschokdemper (ST3S ABS) 53
De stuurhoek van de motorfiets wijzigen 55
Gebruiksvoorschriften 57
Voorzorgen tijdens de inrijperiode 57
Controleren voor het starten 59
ABS dispositief (ST3S ABS) 60
De motor aanzetten 61
De motorfiets starten en ermee rijden 63
Remmen 63
Belangrijkste gebruiks- en
onderhoudswerkzaamheden 69
Delen van het frame demonteren 69
De luchtfilters vervangen en reinigen 76
Het peil van de koelvloeistof controleren 77
Het peil van de remvloeistof en de koppelingsolie
controleren 78
De slijtage van de remblokjes controleren 79
De scharnierpunten smeren 80
De gaskabel afstellen 81
De accu opladen 82
De transmissieketting spannen 83
De ketting smeren 84
De lampjes vervangen 85
De hoogte van de koplamp afstellen 90
Verticale afstelling koplamp 90
Bandenspanning 91
Het motoroliepeil controleren 93
De bougies reinigen en vervangen 94
De motor reinigen 95
De motor een lange tijd niet gebruiken 96
Belangrijke waarschuwingen 96
Voor uw eigen belang en voor de garantie en
betrouwbaarheid van dit product, raden wij nadrukkelijk
aan een Ducati dealer te raadplegen voor alle handelingen
die bijzondere technische deskundigheid vereisen.
Ons uiterst gespecialiseerd personeel beschikt over alle
uitrustingen en machines die nodig zijn voor perfect
uitgevoerde reparaties en onderhoudsbeurten en gebruikt
alleen originele onderdelen van Ducati die altijd passen en
garant staan voor een motorfiets die altijd perfect rijdt en
lang meegaat.
Bij alle Ducati motorfietsen hoort een Garantieboekje. De
garantie is niet geldig voor motorfietsen die worden
gebruikt voor wedstrijden. In de geldigheidsperiode van de
garantie mag er aan geen enkel component worden
geknoeid en mag niets worden gemodificeerd of
vervangen door andere, niet originele delen. Overtreding
hiervan heeft het onmiddellijk vervallen van de
garantierechten tot gevolg.
6
Symbolen
Ducati Motor Holding S.p.A. verzoekt u vriendelijk deze
gebruiks- en onderhoudsaanwijzingen aandachtig te lezen
om vertrouwd te raken met uw motorfiets. Contacteer in
geval van twijfel een Dealer of een Erkende Garage. U zult
de informatie in deze handleiding goed kunnen gebruiken
tijdens uw reizen die Ducati Motor Holding S.p.A. u altijd
even rustig en aangenaam toewenst, en u vrijwaart de
prestaties van uw motorfiets ermee. In dit boekje wordt
informatie verschaft van bijzondere betekenis:
Opgelet
Het niet naleven van deze voorschriften kan
gevaarlijke situaties veroorzaken met ernstige, tot
dodelijke, verwondingen.
Belangrijk
Kans voor schade aan de motorfiets en/of
componenten ervan.
Opmerkingen
Meer informatie over uit te voeren werkzaamheden.
Alle richtingaanduidingen (links en rechts) gaan uit van de
rijrichting van de motorfiets.
Page 8
Nuttige informatie voor veilig reizen
Opgelet
Eerst lezen voordat u de motorfiets gebruikt.
Vaak zijn ongevallen te wijten aan rijden zonder ervaring. Rijd
nooit zonder rijbewijs; om met deze motorfiets te rijden, dient
u in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs.
Leen de motor niet uit aan onervaren bestuurders of mensen
die geen geldig rijbewijs hebben.
De rijder en de passagier dienen altijd aangepaste kleding en
een valhelm te dragen.
Draag geen wijde kleren die in de motor verstrikt kunnen raken
of het zicht kunnen belemmeren.
Zet de motor nooit aan in een gesloten ruimte. De
uitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en een
snelle dood tot gevolg hebben.
De bestuurder en de passagier dienen hun voeten tijdens het
rijden altijd op de voetsteunen te zetten.
Om voorbereid te zijn op elke richtingsverandering en
verandering van het type wegdek, moet de bestuurder zijn
handen altijd aan het stuur houden, terwijl de passagier zich altijd met beide handen moet vasthouden aan de
achterhandgreep.
Leef de nationale en plaatselijke wettelijke voorschriften na.
Leef altijd de snelheidsbeperkingen na waar deze zijn
aangeduid en rijd in elk geval nooit sneller dan de
zichtbaarheid, het wegdek en het verkeer toestaan.
Gebruik altijd en op tijd de richtingaanwijzers om aan te duiden
dat u van richting gaat veranderen, rechtsomkeer maakt of een
andere rijbaan kiest.
Zorg ervoor dat u altijd goed zichtbaar bent en rijd niet in de
"dode hoek" van de voertuigen die voor u rijden.
Let goed op op kruispunten, als u een privé-ruimte of een
parking verlaat of als u de autoweg oprijdt.
Zet de motor altijd uit als u tankt en mors geen benzine op de
motor of op de uitlaatpijp.
Rook nooit tijdens het tanken.
Tijdens het tanken komen dampen vrij die schadelijk zijn voor
de gezondheid. Als brandstofdruppeltjes op uw huid of kleren
komen, was deze dan onmiddellijk met water en zeep en trek
andere kleren aan.
Haal de sleutel altijd uit het contact als u de motor ergens
onbewaakt laat staan.
De motor, de uitlaatpijp en de geluidsdempers blijven nog lang
heet.
Opgelet
Het hele uitlaat gedeelte kan warm blijven, ook nadat
de motor is uitgezet; raak het uitlaatgedeelte dus niet aan
met uw lichaam, pas goed op en parkeer het voertuig niet
in de buurt van ontvlambare materialen (met inbegrip van
hout, bladeren enz.).
Parkeer de motorfiets zodanig dat die niet kan worden
gestoten en gebruik de zij-/middenstandaard.
Parkeer nooit op een ondergrond die oneffen of niet hard
genoeg is, omdat de motorfiets hierdoor kan omvallen.
NL
7
Page 9
Rijden met volle bepakking
Dit motorvoertuig is ontworpen voor veilig rijden van lange
NL
afstanden met volle belasting en met bijzonder veel
rijcomfort.
Het gewicht van de lading goed op het voertuig verdelen,
is uiterst belangrijk om de veiligheid van de motorfiets te
behouden en niet in moeilijkheden te komen bij plotse
stuurbewegingen of op slechte wegdekken.
Belangrijk
Het is aangeraden niet harder dan 120 km/h te rijden
met het motorvoertuig wanneer de zijtassen gemonteerd
zijn. Deze snelheid moet verminderd worden in het geval
de banden en het wegdek niet in goede staat zijn of
wanneer u geen goed zicht heeft.
8
Inlichtingen omtrent de lading
Het totale gewicht van het motorvoertuig tijdens het
rijden, met bestuurder, passagier, bagage en extra
accessoires mag niet meer bedragen dan:
420 Kg / 924 Ibs.
Het gewicht van uitsluitend de bagage mag nooit meer
bedragen dan 23 kg, die als volgt is verdeeld (afb. 1):
9 Kg max. voor elke zijkoffer;
5 Kg max. voor de tankkoffer.
afb. 1
Page 10
Probeer de zwaarste bagage of accessoires zo laag
mogelijk aan te brengen en indien mogelijk in het midden
van de motorfiets.
Bevestig de bagage stevig aan het frame van de
motorfiets: door niet goed bevestigde bagage kan de
motorofiets instabiel worden.
Maak geen zware of grote voorwerpen vast aan het stuur
of het voorste spatbord, omdat dit de motorfiets gevaarlijk
uit evenwicht brengt.
Steek geen lading tussen de frameconstructie die verstrikt
kan raken in bewegende delen van de motorfiets.
Indien de zijkoffers aangebracht zijn (deze zijn verkrijgbaar
bij de afdeling Ducati reserveonderdelen):
verdeel de bagage en de accessoires op grond van hun
gewicht en verdeel deze gelijkmatig over de zijkoffers;
sluit elke zijkoffer met het bijbehorende sleutelslot af.
Controleer de bandenspanning die zoveel moet bedragen
als is voorgeschreven op pag. 91 en controleer of de
banden in goede staat zijn.
NL
9
Page 11
Identificatiegegevens van de motorfiets
Elke Ducati-motorfiets heeft twee identificatienummers,
NL
een voor het frame (afb. 2) en een voor de motor (afb. 3).
Framenummer
Motornummer
Opmerkingen
Deze nummers duiden op het model en dienen te
worden vermeld als men onderdelen bestelt.
10
afb. 2
afb. 3
Page 12
BEDIENINGSORGANEN
NL
1
Opgelet
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd waar de
bedieningsorganen zitten die moeten worden gebruikt om
te kunnen rijden met de motorfiets. Lees de
beschrijvingen aandachtig voordat u deze
bedieningsorganen gebruikt.
Plaats van de bedieningsorganen op de
motorfiets (afb. 4)
1) Instrumentenpaneel
2) De startschakelaar en het stuurslot
3) Stuurschakelaar links
4) De koppelingshendel
5) Het pedaal voor de achterrem
6) De stuurschakelaar rechts
7) De gashendel
8) De remhendel van de voorrem
9) Het versnellingspedaal
4
3
2
9
8
7
6
5
afb. 4
11
Page 13
Instrumentenpaneel (afb. 5.1 - afb. 5.2)
NL
1) LCD, (zie pag. 14).
2) Bedieningsknoppen A en B.
Knoppen gebruikt voor de visualisatie en het opnieuw
instellen van de parameters van het instrumentenpaneel.
3) Controlelampje antidiefstalsysteem IMMO
(ambergeel).
Het controlelampje blijft branden wanneer een verkeerde
code is ingevoerd of wanneer de code niet wordt herkend;
het lampje knippert wanneer een waarschuwing van het
antidiefstalsysteem is opgeheven door middel van de
deblokkeringsprocedure met de gashendel (pag. 28).
Belangrijk
Met het instrumentenpaneel kan men het
elektronische start/injectiesysteem checken.
Gebruik deze menus nooit: ze zijn voorbehouden voor ons
deskundig personeel. Als u deze menu's toevallig opent,
zet dan de sleutel op OFF en raadpleeg een erkende
Ducati dealer om de nodige controles te laten uitvoeren.
4) Toerenteller(min
-1
).
Duidt het aantal toeren per minuut van de motor aan.
12
2
3
1
km/h
miles
mph
km/L
mpgal
4
afb. 5.1
Page 14
5) ABS-lampje (Oranje) (ST4s ABS).
Gaat enkele seconden branden als de sleutel op ON
(CHECK) wordt gezet en gaat vervolgens weer uit;
ABS actief.
Gaat branden en knipperen om de signaleren dat het
ABS-systeem is uitgeschakeld met de schakelaar op
de linkerstuurschakelaar (zie pag. 32).
Belangrijk
Als het lampje van de ABS continu gaat branden,
betekent dit dat het systeem niet wordt gebruikt, zonder
evenwel de remefficiëntie in gevaar te brengen;
contacteer in dit geval een Dealer of een Erkende Garage.
Er kan in dit geval onvoldoende accuspanning zijn, probeer
deze dus op te laden; er kan echter ook een defect in het
systeem zijn.
2
NL
3
1
km/h
miles
mph
km/L
mpgal
ABS
5
4
afb. 5.2
13
Page 15
LCD - Belangrijkste functies
NL
Opgelet
Programmeer alleen parameters als de motorfiets stil
staat. Kom op geen enkele manier aan het
instrumentenpaneel terwijl u rijdt.
1) Controlelampje watertemperatuur.
Geeft de temperatuur aan van het koelwater van de motor.
Belangrijk
Gebruik het voertuig niet als de motor zijn
maximumtemperatuur bereikt omdat u de motor hierdoor
kunt beschadigen.
2) Klok.
4) Extra display.
Hierop verschijnen achtereenvolgens de kilometerteller,
de dagteller, de gemiddelde snelheid, het verbruik, het
gemiddelde verbruik, de verbruikte brandstof, de
resterende autonomie en brandstof.
5) EOBD-lampje (ambergeel).
Als dit permanent gaat branden, betekent dit dat de
computer fouten signaleert en de motor blokkeert.
Het dient bovendien als signaal tijdens de procedure om
het antidiefstalsysteem te deblokkeren met de gashendel.
Als er geen fouten worden gemeld, moet het even
branden als de startschakelaar op ON wordt gezet, maar
moet het enkele seconden later weer uit gaan
(meestal 1.8 - 2 sec.).
3) Snelheidsmeter.
Geeft de rijsnelheid weer.
14
6) Controlelampje richtingaanwijzers (groen).
Gaat branden en knippert zodra een van de
richtingaanwijzers wordt gebruikt.
Page 16
7) Controlelampje motoroliedruk (rood).
Dit gaat branden om u ervoor te waarschuwen dat er
onvoldoende motoroliedruk is. Het moet even branden als
de startschakelaar op ON wordt gezet, maar moet enkele
seconden nadat de motor is aangeslagen, weer uit gaan.
Soms kan dit lampje even gaan branden als de motor erg
heet is gelopen, maar het zou moeten uitgaan als de
toeren toenemen.
Belangrijk
Gebruik het voertuig niet als dit
waarschuwingslampje (7) blijft branden omdat u de motor
kunt beschadigen
8) Waarschuwingslampje vrijloop N (groen).
Gaat branden als de versnelling in zijn vrij staat.
9) Controlelampje groot licht (blauw).
Dit gaat branden om u ervoor te waarschuwen dat het
groot licht brandt.
10)Controlelampje reservebrandstof (geel).
Gaat branden als de reservebrandstof wordt
aangesproken en er nog ong. 6,5 liter brandstof in de tank
zit.
11)Brandstofdisplay.
Hier leest u hoeveel brandstof er in de benzinetank zit. Als
het laatste balkje blijft branden (knipperen), gaat het
reservelampje branden (10).
1
2
13
3
12
0
11
9
km/h
1
miles
mph
km/L
mpgal
67810
4
5
afb. 6
12)Controlelampje koplampstand.
Als dit lampje gaat branden, betekent dit dat u de functie
koplamp in de hoogte verstellen hebt gekozen.
13)Waarschuwing preventief onderhoud.
Als dit gaat branden, betekent dit dat de kilometerstand is
bereikt waarna de motorfiets een preventieve
onderhoudsbeurt nodig heeft. De eerste 50 km nadat dit
lampje is beginnen te branden, blijft het knipperen. Daarna
zal het permanent branden. De erkende Ducati dealer die
voor het onderhoud zorgt, zal het systeem resetten.
15
NL
Page 17
LCD - Parameters programmeren en weergeven
Bij het inschakelen (sleutel van OFF naar ON of Key-ON)
NL
voert het instrumentenpaneel een Check uit van alle
instrumenten: wijzers, display en controlelampjes (zie afb.
7).
OFF
16
km/h
1
0
miles
mph
km/L
mpgal
CHECK 1
CHECK 2
km/h
1
0
ON
afb. 7
Page 18
Controlelampje watertemperatuur (afb. 8)
Geeft de temperatuur aan van het koelwater van de motor.
Als de temperatuur onder 40 °C/104 °F daalt, verschijnt op
het display de afkorting "LO" die zal knipperen.
Als de watertemperatuur tussen 40 °C/104 °F en 120 °C/
248 °F bedraagt, geeft het display de temperatuur aan met
vaste waarden.
Als de watertemperatuur tussen +121°C /250 °F en
+124 °C /255 °F bedraagt, verschijnt op het display
knipperend de melding “HI”.
Als de watertemperatuur +125 °C /257 °F bedraagt,
verschijnen op het display twee knipperende lijnen “---” en
gaat tegelijkertijd het EOBD-lampje branden (5, afb. 6).
NL
Opmerkingen
Als de sensor die de temperatuur afleest niet is
aangesloten, verschijnen op het display de lijnen “- - -“ en
gaat tegelijkertijd het EOBD-lampje branden (5, afb. 6).
afb. 8
17
Page 19
De klok instellen
Druk de toets (A, zie pag. afb. 5.1) 2 seconden lang in: het
NL
teken AM knippert. Als de knop (B) wordt ingedrukt,
knippert het teken PM; door de knop (B) in te drukken,
keert u terug naar de vorige stap. Druk de toets (A) in om
uw keuze te bevestigen en de uren te programmeren die
nu knipperen.
Het uur programmeren met de toets (B). Als u de toets (B)
meer dan 5 seconden lang ingedrukt houdt, zal de klok
sneller tellen. De toets (A) indrukken om uw keuze te
bevestigen en de minuten te programmeren. De minuten
wijzigen met de toets (B). Als u de toets (B) meer dan 5
seconden lang ingedrukt houdt, zal de klok sneller tellen.
De toets (A) indrukken om te bevestigen en het klokmenu
te verlaten.
km
miles
km
miles
km/h
mph
km/L
mpgal
KILOMETERTELLER
DAGTELLER (TRIP)
GEMIDDELDE SNELHEID
ACTUEEL VERBRUIK
Weergave van de functies op het linker display (afb. 9).
Als u de toets (B, afb. 5.1) indrukt terwijl de sleutel op ON
staat, bladert u door de volgende functies:
- Kilometerteller
- Dagteller(TRIP)
- Gemiddelde snelheid
- Actueel verbruik
- Gemiddeld verbruik
- Verbruikte benzine
- Resterende autonomie
- Digitaal benzinepeil
18
km/L
mpgal
L
gal
km
miles
L
gal
GEMIDDELD VERBRUIK
VERBRUIKTE BENZINE
RESTERENDE AUT ONOMIE
DIGITAAL BENZINEPEIL
afb. 9
Page 20
Functie "Kilometerteller" (afb. 10)
Duidt het totaal aantal door het voertuig gereden
kilometers aan.
Functie “Dagteller (TRIP)” (afb. 10)
Duidt de kilometers aan die zijn gereden vanaf de laatste
reset. U kunt dit gegeven resetten door deze functie te
kiezen en de toets (A, afb. 5.1) minstens 2 seconden lang
in te drukken. Als u 9999.9 km (of mijl) hebt gereden, zal
dit gegeven automatisch worden gereset.
Functie "Gemiddelde snelheid" (afb. 10)
Geeft de gemiddelde rijsnelheid weer. De gemiddelde
snelheid wordt berekend vanaf de laatste reset van de
"Dagteller (TRIP)". Bij het bereiken van 280 km/h (174
mph), zal het display het teken "---" weergeven.
Functie "Actueel verbruik" (afb. 10)
Wanneer het voertuig rijdt met de motor aan, zal de display
onmiddellijk het verbruik aangeven. Wanneer het voertuig
niet rijdt, maar de motor staat aan, zal de display de lijntjes
"--.-" aangeven. Als de motor uit en het voertuig stil staat,
staan op het display twee nullen: "0.0".
km
miles
km
miles
km/h
mph
km/L
mpgal
NL
afb. 10
19
Page 21
Functie "Gemiddeld verbruik" (afb. 11)
Wanneer de motor rijdt, geeft de display het gemiddeld
NL
verbruik aan.
Wanneer de dagteller (TRIP) op nul wordt gezet, verschijnt
het teken "--.-" en geeft hij na 2 km weer het verbruik aan.
Als het voertuig stil staat en de motor draait, verschijnt op
het display het laatste in het geheugen opgeslagen
gegeven totdat dit wordt bijgewerkt.
Functie "Verbruikte benzine" (afb. 11)
Duidt de totale door het rijdende voertuig verbruikte
hoeveelheid benzine aan. Het verbruik wordt berekend
vanaf de laatste reset van de "Dagteller (TRIP)". Als de
waarde 9999,9 liter (2201.9 gal. U.K. - 2641.9 gal. U.S.A.)
wordt bereikt, verschijnt op het display het teken "--.-".
20
km/L
mpgal
L
gal
afb. 11
Page 22
Functie "Resterende autonomie" (afb. 12)
Duidt het aantal kilometers aan die men nog met het
voertuig kan doen. Als het voertuig stil staat en de motor
draait, verschijnt op het display het laatste in het
geheugen opgeslagen gegeven totdat dit wordt
bijgewerkt. In deze functie zal het systeem, wanneer het
controlelampje van de BRANDSTOFRESERVE (10, afb. 6)
gaat branden, de lijntjes "--.-" weergeven gedurende de
tijd waarin het reservelampje blijft branden.
Opmerkingen
De invoer van het gegeven wordt elke 10 seconden
bijgewerkt.
Functie "Digitaal benzinepeil" (afb. 12)
Duidt aan hoeveel benzine er nog in de tank zit. Als het
controlelampje van de BRANDSTOFRESERVE (10, afb. 6)
gaat branden, verschijnen op het display de lijntjes "--.-" en
begint het symbool van de benzinepomp te knipperen.
Branden van het reservelampje:
er zit nog 6 liter brandstof in de tank.
Als het reservelampje gaat branden (10, afb. 6) verschijnen
op het display de stippellijntjes "- - en de digit van de
benzinepomp begint te knipperen. Wanneer de motor rijdt,
zal het display de nog resterende autonomie aangeven.
Wanneer het voertuig niet rijdt met de motor aan of
wanneer het voertuig niet rijdt met de motor uit, zal het
display het laatste gegeven in geheugen aangeven, tot het
nieuwe gegeven wordt ingesteld.
km
miles
gal
NL
L
afb. 12
21
Page 23
Verticale afstelling koplamp (afb. 13.1 - afb. 13.2)
Met deze functie kunt u de hoogte van de koplamp
NL
wijzigen. Om deze functie te bereiken, moet de knop (B,
afb. 5.1) worden ingedrukt en de sleutel in stand ON
worden gedraaid; op het display verschijnt een waarde
(afb. 13.2) die de positie van de lamp weergeeft en het
controlampje op het display voor de hoogteafstelling van
de koplamp (12, afb. 6) licht op.
Het afstellen van de koplamp gaat van 3 tot -3 voor een
totaal van 7 posities (3, 2, 1, 0, -1, -2, -3).
22
afb.
Page 24
Om naar beneden te gaan, druk op knop (A, afb. 5.1), om
omhoog te gaan, druk op knop (B, afb. 5.1).
Op het display, links van het nummer, wordt aangeven of
de positie hoger of lager dan "0" is (knipperend indien
rijdend, om aan te geven of de lamp naar boven of naar
beneden beweegt).
Om de functie te verlaten, draait u de sleutel op OFF.
Elke keer wanneer men de functie verlaat, wordt de
positie van de lamp in het geheugen opgeslagen.
Opmerkingen
Als u deze functie hebt geactiveerd, kan het voertuig
niet worden aangezet.
NL
afb.
23
Page 25
Menu voor speciale functies: voertuigmodel en
maateenheden (afb. 14)
NL
De computer bepaalt automatisch de correcte
maateenheden die op het display dienen te worden
weergegeven; om deze parameters te wijzigen, drukt u
tegelijkertijd de toetsen (A, afb. 5.1) en (B, afb. 5.1) in en
zet u de sleutel eerst op OFF en dan op ON. Op het display
knipperen het model en de uitvoering. Druk op de toets (B)
om alle mogelijke maateenheden te overlopen. Om uw
keuze te bevestigen, drukt u de toets (A) minstens 5
seconden in totdat op het display de afkorting OFF
verschijnt en zet u vervolgens de sleutel op OFF.
Opmerkingen
Als u deze functie hebt geactiveerd, kan het voertuig
niet worden aangezet.
24
afb. 14
Page 26
Instrumentenverlichting
De verlichting van het instrumentenpaneel werkt alleen als
het standlicht of de koplamp branden.
Het instrumentenpaneel schakelt met behulp van voelers
die de lichtintensiteit en de omgevingstemperatuur
meten, automatisch de verlichting van het
instrumentenpaneel aan of uit.
Lichtsterkte van de controlelampjes
Deze functie is alleen actief als het standlicht of de
koplamp branden.
De intensiteit van de controlelampjes wordt automatisch
aangepast naargelang van de lichtsterkte die in de
omgeving wordt gemeten.
Automatisch koplamp uitschakelen
Met deze functie spaart u accu-energie. U kunt kiezen of
de koplamp automatisch wordt uitgezet.
Het mechanisme treedt in 2 gevallen in werking:
- in het eerste geval, indien men de sleutel van OFF op
ON zet en de motor niet gestart wordt. Na 60
seconden wordt de koplamp uitgeschakeld en pas
weer ingeschakeld als de sleutel weer van OFF op ON
gezet wordt.
- in het tweede geval, na het normale gebruik van de
motor, met brandende koplampen, als de motor via de
STOP MOTOR schakelaar uitgeschakeld wordt (2, afb.
21). 60 seconden nadat de motor uitgeschakeld is,
wordt de koplamp uitgeschakeld en weer ingeschakeld
bij de volgende start van de motor.
Opmerkingen
Tijdens het starten zal het systeem ook de lichten
uitzetten en pas weer aanzetten als de toets wordt
losgelaten (3, afb. 21).
Antidiefstalsysteem
Voor een betere beveiliging tegen diefstal is het voertuig
uitgerust met een elektronisch antidiefstalsysteem dat de
motor blokkeert en dat automatisch wordt ingeschakeld
telkens als het instrumentenpaneel wordt uitgezet.
In elke sleutelhandgreep zit hiervoor een elektronisch
mechanisme dat het signaal verwerkt dat wordt
uitgezonden telkens als het voertuig wordt aangezet door
een speciale antenne in de stuurschakelaar. Dit signaal is
een "wachtwoord" dat wijzigt telkens als de motor wordt
aangezet en dat wordt herkend door de computer om de
motor aan te zetten.
25
NL
Page 27
Sleutels (afb. 15)
Samen met het voertuig worden de volgende sleutels
NL
geleverd:
- n°1 RODE sleutel (A)
- 2 sleutels B (ZWART)
Opgelet
Rond de rode sleutel zit een rubberen bescherming
die belet dat de sleutel in contact kan komen met de
andere sleutels. Haal deze bescherming er niet af, tenzij in
geval van nood.
De zwarte sleutels zijn de normaal gebruikte sleutels en
dienen om:
- het starten.
- de tankdop open te maken.
- het zadel te sluiten.
De rode sleutel heeft dezelfde functies maar men kan er
de zwarte sleutels mee annuleren en eventueel
herprogrammeren.
Opgelet
Harde stoten kunnen de elektronische onderdelen in
de sleutel beschadigen.
Opmerkingen
Samen met de sleutels wordt ook een plaatje (1 )
geleverd waarop het identificatienummer van de sleutels
staat.
Opgelet
Haal de sleutels en het plaatje (1) uit elkaar en bewaar
het plaatje en de rode sleutel op een veilige plaats. Wij
raden bovendien aan slechts 1 van de zwarte sleutels te
gebruiken om de motorfiets te starten.
B
A
26
1
afb. 15
Page 28
Codekaart
Bij de sleutels hoort ook de CODEKAART (afb. 16) waarop
de elektronische code staat (A, afb. 17), te gebruiken als
de motor blokkeert en dus starten dmv key-on niet
mogelijk is.
Opgelet
De CODEKAART dient op een veilige plaats te
worden bewaard. Het is raadzaam om altijd de
elektronische code op de CODEKAART bij zich te hebben,
voor het geval de motor gedeblokkeerd moet worden door
middel van de deblokkeringsprocedure met de gashendel
(zie pag. 28).
Met deze procedure kan de gebruiker, als het
antidiefstalsysteem problemen heeft, de motorblokkering
uitzetten die wordt gesignaleerd door het ambergele
waarschuwingslampje EOBD (5, afb. 6).
NL
afb. 16
A
afb. 17
27
Page 29
Het antidiefstalsysteem uitschakelen met de
gashendel
NL
1) Plaats de sleutel in stand ON en draai de gashendel
volledig open en houd deze gedraaid.
Het EOBD-waarschuwingslampje (5, afb. 6) gaat na 8
seconden uit.
2) De gashendel loslaten zodra het EOBD-lampje uitgaat.
3) Het EOBD-lampje zal nu opnieuw gaan branden, maar
knippert. Toets nu de elektronische deblokkeer-code in,
aangegeven op de CODE CARD, die de dealer afgegeven
heeft aan de klant bij de aflevering van de motor.
4) Tel het aantal keren dat het EOBD-lampje knippert, dat
gelijk is aan het eerste cijfer van de geheimcode. De
starthendel 2 seconden lang opendraaien en dan loslaten.
Op deze manier herkent de computer het cijfer, het EOBDlampje gaat continu branden en blijft 4 seconden lang
branden. Herhaal de handelingen totdat alle cijfers zijn
ingevoerd.
Wanneer men geen gas geeft, klikt het controlelampje
EOBD 20 maal, vervolgens blijft het branden en de
procedure moet herhaald worden vanaf punt (1).
5) Als de gashendel wordt losgelaten en het codenummer
correct is ingevoerd, kunnen we 2 situaties hebben:
A) het controlelampje EOBD gaat knipperen om te
signaleren dat het stuur gedeblokkeerd is. Dit lampje
gaat uit na 4 seconden of als de motor de limiet van
1000 min
-1
bereikt.
B) het controlelampje IMMO (3, afb. 5.1 - afb. 5.2)
knippert totdat de toeren van de motor minder dan
1000 min
-1
bedragen, of totdat het voertuig weer
wordt aangezet.
28
6) Als de code NIET correct is ingevoerd, blijven de EOBD
en IMMO lampjes branden en kan men de procedure
vanaf punt 2 zo vaak herhalen als men wenst.
Opmerkingen
Indien de gashendel voor de vooraf ingestelde tijd
wordt losgelaten, gaat het controlelampje opnieuw
branden en moet de sleutel weer in stand OFF worden
gebracht en de stappen vanaf punt (1) worden herhaald.
Page 30
Werking
Telkens als de schakelaarsleutel van ON op OFF wordt
gezet, blokkeert het beveiligingsysteem de motor.
Als de motor wordt gestart door de sleutel van OFF op ON (Key-ON) te zetten:
1) als de code wordt herkend, knippert het controlelampje
IMMO op het instrumentenpaneel kort; het
beveiligingssysteem heeft de code van de sleutel herkend
en schakelt de motorblokkering uit. Als men de
motorstartknop indrukt, start de motor;
2) als het IMMO- lampje blijft branden, heeft de beveiliging
de code niet herkend. In dit geval is het raadzaam de
sleutel eerst op OFF en dan weer op ON te zetten en als
de blokkering aan blijft staan, met de andere zwarte sleutel
proberen te starten. Als de motor nog niet start, dient men
een technische service van DUCATI te contacteren.
3) Als het IMMO-lampje blijft knipperen, betekent dit dat
het antidiefstalsysteem een signalering heeft gereset
(bijvoorbeeld met de starthendelprocedure).
Belangrijk
Gebruik altijd dezelfde sleutel tijdens de procedure.
Als u een andere sleutel gebruikt, kan het zijn dat het
systeem de sleutelcode niet herkent.
De sleutels laten bijmaken
Als de klant duplicaten van de sleutels nodig heeft, dient
hij zich tot de technische servicecentra van DUCATI te
wenden en alle sleutels die hij nog bezit, samen met de
CODEKAART met zich mee te nemen.
De technische service van DUCATI programmeert (tot een
maximum van sleutels) alle nieuwe en oude sleutels.
De technische service van DUCATI kan de klant verzoeken
te bewijzen dat deze de rechtmatige eigenaar van het
voertuig is.
Sleutelcodes die niet worden voorgelegd voor de
programmaprocedure, worden uit het geheugen gewist
zodat sleutels die eventueel verloren zijn geraakt, niet
meer kunnen worden gebruikt om de motor te starten.
Opmerkingen
Als de motor een andere eigenaar krijgt, dienen aan
deze laatste ook alle sleutels en de CODEKAART te
worden overhandigd.
29
NL
Page 31
Contactschakelaar en stuurslot (afb. 18)
Deze zit voor de brandstoftank en heeft vier standen:
NL
A) ON: activeert de werking van de verlichting en de
motor;
B) OFF: schakelt de verlichting en de motor uit;
C) LOCK: het stuur is geblokkeerd;
D) P: positielicht aan en stuur geblokkeerd.
Opmerkingen
Om de contactsleutel in deze laatste twee standen te
zetten, dient men de sleutel in het contact te duwen en er
dan aan te draaien. De sleutel kan uit het contact worden
getrokken in de standen (B), (C) en (D).
30
A
B
C
D
afb. 18
Page 32
Linker stuurschakelaar (afb. 19.1 - afb. 19.2)
1) Lichtschakelaar met twee standen:
stand = dimlicht aan;
stand = groot licht aan;
2) Knop = richtingaanwijzer met drie standen:
midden = uit;
stand = linksaf;
stand = rechtsaf.
Om de richtingaanwijzer uit te zetten, drukt u het hendeltje
in zodra dit weer in het midden staat.
3) Schakelaar = claxon.
4) Schakelaar = met groot licht signaal geven.
1
4
3
afb. 19.1
NL
2
31
Page 33
ST3S ABS
NL
5) Schakelaar = ABS uitgeschakeld.
Om de ABS uit te schakelen houdt men deze knop
meer dan 3 seconden ingedrukt totdat het oranje
lampje op het instrumentenbord gaat knipperen.
De ABS-knop loslaten.
Opmerkingen
Als de knop van de ABS meer dan 5 seconden
ingedrukt wordt gehouden of wordt losgelaten voordat het
lampje gaat branden, blijft het ABS-systeem actief.
1
4
5
2
Opgelet
Om het ABS-systeem uit te schakelen dient de
motorfiets stil te staan (sleutel op ON).
Opmerkingen
Het oranje knipperlichtje blijft knipperen om u eraan
te herinneren dat het ABS-systeem uitgeschakeld is.
Opmerkingen
Het ABS-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld zodra de sleutel op OFF wordt gezet en
daarna weer op ON.
32
ST3S ABS
3
afb. 19.2
Page 34
De koppelingshendel (afb. 20)
De koppelingshendel (1) is uitgerust met een knop (2)
waarmee men de afstand tussen de hendel zelf en de
knop op het stuur kan afstellen. Houd hiervoor de hendel
(1) helemaal vooruit en draai de knop (2) in een van de vier
voorziene standen.
Houd er rekening me dat: de eerste stand n° 1
overeenstemt met de grootste afstand tussen de hendel
en de knop, terwijl stand n° 4 overeenstemt met de
kleinste afstand.
Als de koppelingshendel wordt ingetrokken (1) wordt de
transmissie van de motor naar de koppeling en dus naar
het aandrijfwiel, onderbroken. Dit is heel belangrijk in alle
rijfasen, maar vooral in de startfase.
Opgelet
De koppelingshendel dienen te worden afgesteld
terwijl de motorfiets uit en stil staat.
Belangrijk
Als u de koppeling op een correcte manier gebruikt,
gaat de motor langer mee en voorkomt u beschadigingen
aan de transmissiedelen.
Opmerkingen
Men kan de motor aanzetten als de zijstandaard
uitgeklapt is en de motor in zijn vrij staat, of als de
koppelingshendel is ingetrokken en de motor in
versnelling staat (in dit geval moet de zijstandaard echter
ingeklapt zijn).
NL
4
3
1
2
2
1
afb. 20
33
Page 35
De stuurschakelaar rechts (afb. 21)
1) Knop = waarschuwingslichten
NL
Als deze ingedrukt wordt, gaan alle richtingaanwijzers
knipperen.
Om de richtingaanwijzers uit te zetten dient men de
schakelaar weer in te drukken.
2
4
2) Schakelaar MOTOR UIT, met twee standen:
stand (RUN) = rijden;
stand (OFF) = motorstop.
Opgelet
Deze schakelaar dient vooral om de motor snel uit te
zetten in noodgevallen. Als de motor uit staat, zet men
deze schakelaar weer in de ruststand om het voertuig
weer aan te kunnen zetten.
Belangrijk
Door met het licht aan te rijden, de motor uit te zetten
met de schakelaar (1) en de sleutel in de stand ON te laten
staan, kan de accu leegraken, aangezien het licht blijft
branden.
3) Knop = motor starten.
34
1
3
afb. 21
Page 36
De gashendel (afb. 22)
De draaiknop aan de rechterzijde van het stuur, bedient de
opening van de vlinderkleppen van de smoorklep. Als de
hendel wordt losgelaten, keren deze automatisch terug in
de oorspronkelijke minimumstand.
De remhendel van de voorrem (afb. 22)
Als men de hendel (1 ) in de richting van de gashendel
trekt, remt men met de voorrem. Lichtjes trekken is
voldoende omdat dit mechanisme hydraulisch werkt.
De remhendel is uitgerust met een knop (3) waarmee men
de afstand tussen de hendel zelf en de draaiknop op het
stuur kan afstellen.
Houd voor de afstelling de hendel (1) helemaal vooruit en
draai de knop (2) in een van de vier mogelijke standen.
Houd er rekening mee dat:
de eerste stand n°1 overeenstemt met de grootste
afstand tussen de hendel en de knop, terwijl stand n°4
overeenstemt met de kleinste afstand.
Opgelet
De remhendel dient te worden afgesteld terwijl de
motorfiets uit en stil staat.
Opgelet
Lees voordat u deze bedieningsorganen gebruikt, de
instructies op pag. 63.
NL
4
3
1
2
2
1
afb. 22
35
Page 37
Het pedaal voor de achterrem (afb. 23)
Om met de achterrem te remmen, drukt men het pedaal
NL
(1) met de voet in.
Dit remsysteem is hydraulisch.
36
1
afb. 23
Page 38
De versnellingspedaal (afb. 24)
De ruststand van het versnellingspedaal is in het midden
(N). Hij keert automatisch terug in twee bewegingen:
naar beneden = het pedaal indrukken voor de 1
e
versnelling en om terug te schakelen. Het
waarschuwingslampje N op het instrumentenpaneel gaat
uit;
naar boven = het pedaal naar boven trekken voor de 2
versnelling, de 3
e
, 4e, 5e en 6e.
e
Een pedaalstand bedient telkens 1 versnelling.
6
NL
5
4
3
2
N
1
afb. 24
37
Page 39
Afstellen van de stand van het
versnellingspedaal en achterrem (afb. 25, afb. 26)
NL
De stand van de versnellingshendel en de
achterrembediening kan aan de behoeften van elke
bestuurder worden aangepast.
De stand van de versnellingspedaal op de volgende manier
wijzigen:
de stang (1) vasthouden en de contramoeren (2) en (3)
losdraaien.
Opmerkingen
De moer (2) heeft linkse schroefdraad.
Aan de stang (1) draaien met een steeksleutel op de
zeshoekige kant totdat het pedaal in de gewenste stand
staat.
Beide contramoeren vastdraaien tegen de stang.
38
afb. 25
Page 40
De stand van de achterremhendel op de volgende manier
wijzigen:
De contramoer (4) losdraaien.
Aan de regelschroef (5) van het pedaal draaien totdat deze
in de gewenste stand staat.
De contramoer (4) vastdraaien.
Met de hand controleren of er een speling van ongeveer
1,5÷2 mm op de pedaal zit voordat u ermee remt.
Als de speling niet correct is, past u de lengte van het
pompstangetje op de volgende manier aan:
De contramoer (6) op het pompstangetje losdraaien.
Het stangetje op het gaffeltje (7) vastdraaien voor meer
speling en losdraaien voor minder speling.
De contramoer (6) vastdraaien en de speling opnieuw
controleren.
6
4
7
5
afb. 26
NL
39
Page 41
BELANGRIJKSTE ELEMENTEN EN
MECHANISMEN
NL
Plaats van deze elementen op de motorfiets
(afb. 27)
1) Dop op benzinetank.
2) Zadelslot en helmhouder.
3) De zijstandaard.
4) Handvat om de motorfiets op te tillen.
5) Middelste standaard.
6) Achteruitkijkspiegeltjes.
7) Regelknoppen voor de voorvork.
8) Regelknoppen voor achterste schokdemper.
9) Stroomcontact.
10)Katalysator.
40
6
71
4
2
9
87
35
10
1
7
2
6
8
afb. 27
Page 42
Dop op de brandstoftank (afb. 28)
Openen
Het dekseltje (1) openmaken en de sleutel in het slot
steken. De sleutel 1/4 slag naar rechts draaien om het slot
te openen.
De dop optillen.
De dop sluiten
De dop sluiten met de sleutel en deze er goed induwen.
De sleutel naar links draaien totdat het slot weer in zijn
oorspronkelijke stand staat en de sleutel eruit halen Het
dekseltje (1) op het slot sluiten.
Opmerkingen
De dop kan alleen worden gesloten als de sleutel erin
zit.
Opgelet
Telkens als men getankt heeft (zie pag. 67) dient men
te controleren of de dop perfect op zijn plaats zit en
gesloten is.
1/4
OPEN
0
NL
1
afb. 28
41
Page 43
Zadelslot en helmhouder
NL
Openen (afb. 29)
De sleutel in het slot (4) steken en ong. 1/4 slag naar rechts
draaien om de achterkant van het zadel los te maken en op
te tillen. Trek het zadel naar achteren, uit de voorste
grendels (1).
Achteraan in de ruimte onder het zadel zit de helmhouder
(2) (zie pag. 68). Steek de houder in de helm en plaats het
uiteinde van de houder in een van de twee haken (3). Laat
de helm hangen (afb. 30) en monteer het zadel weer om
de helm vast te maken.
Opgelet
Dit mechanisme dient om de helm te beveiligen als
men de motor ergens parkeert. Laat de helm niet op deze
manier vastgemaakt op de motorfiets zitten tijdens het
rijden; de helm kan uw bewegingen tijdens het rijden
belemmeren en u kunt de controle over het voertuig
verliezen.
De dop sluiten
Controleer of alle elementen op hun plaats zitten en goed
zijn vastgemaakt in de ruimte onder het zadel. Plaats de
voorste uiteinden van de zadelbodem onder de houder van
het frame en duw vervolgens op het achterste uiteinde
van het zadel totdat de klik van de slotvergrendeling
hoorbaar is. Controleer of het zadel stevig op het frame zit
en haal de sleutel uit het slot.
42
0
O
P
E
N
0
C
L
O
S
E
1
1
1
4
afb. 29
2
3
afb. 30
Page 44
Antidiefstalslot (afb. 31)
Onder het zadel bevindt zich het antidiefstalslot (1);
verwijder het elastiek (2) om het slot uit te nemen.
Wij raden aan dit slot samen met het stuurslot te
gebruiken als men de motorfiets op onveilige plaatsen
parkeert.
Opgelet
Het gebruik van sloten en blokkeringen die het rijden
van de motorfiets verhinderen (bijv. diskslot,
kroonwielblokkering enzovoorts) is zeer gevaarlijk en kan
de werking van de motorfiets en de veiligheid van de
bestuurder en passagier in gevaar brengen.
NL
2
1
afb. 31
43
Page 45
Zijstandaard (afb. 32)
NL
Belangrijk
Parkeer de motorfiets op de zijstandaard alleen voor
korte oponthouden;
Controleer, alvorens de zijstandaard te gebruiken, of de
ondergrond vlak is.
Zachte grond, grind, door de zon verwarmd asfalt
enzovoorts, kunnen ervoor zorgen dat de geparkeerde
motorfiets omvalt, met eventuele schade tot gevolg.
Als u op een helling parkeert, zet u het achterwiel altijd in
de richting van de helling die naar beneden gaat.
Om de zijstandaard open te klappen, drukt u met uw voet
(terwijl u beide handen op het stuur van de motorfiets
houdt) tegen de standaard (1) en duwt u deze helemaal uit.
Laat de motorfiets naar links overhellen om de standaard
op de grond te zetten.
Opgelet
Niet op de motor blijven zitten als deze op de
zijstandaard geparkeerd is.
Laat, om de standaard in ruststand (horizontale positie) te
zetten, de motorfiets naar rechts overhellen en duw met
de rug van uw voet de standaard (1) omhoog.
44
afb. 32
Opmerkingen
Wij raden aan regelmatig te controleren of het
systeem waarmee de standaard in zijn ruststand blijft
zitten (twee in elkaar gedraaide trekveren) en de
veiligheidssensor (2) goed functioneren.
Opmerkingen
Men kan de motor aanzetten als de standaard
uitgeklapt is en de koppeling in zijn vrij staat, of als de
koppeling is ingeschakeld met de koppelingshendel (in dit
geval moet de standaard ingeklapt zijn).
Page 46
Handvat om de motorfiets op te tillen
Om het voertuig op de hoofdstandaard te zetten of om het
te ondersteunen tijdens het parkeren, gebruikt u het
handvat (1, afb. 33) dat op de beugel van de linker
passagiervoetenplank is gescharnierd.
Draai het handvat naar buiten om het te kunnen gebruiken;
laat na het gebruik de handvat los en deze keert
automatisch in de oorspronkelijke positie terug.
NL
Stroomcontact
Er zit op de motorfiets een speciaal stroomcontact (2, afb.
33) voor de voeding van voorbehouden accessoires.
Dit contact is beveiligd met een zekering van 20A.
2
1
afb. 33
45
Page 47
Middelste standaard
Zet de motorfiets altijd op de middelste standaard als u
NL
deze parkeert voor een langere tijd (1, afb. 34). De
standaard is stevig genoeg om er een volbelaste
motorfiets mee te parkeren.
Opgelet
Controleer, alvorens de centrale standaard te
gebruiken, of de ondergrond vlak is.
Houd met de linkerhand het linker handvat vast en met de
andere hand het handvat (2, afb. 35). Duw met uw rechter
voet op het steunvlak (3) van de centrale standaard totdat
deze de grond raakt; trek de motorfiets tegelijkertijd met
het handvat omhoog en naar achteren.
Om de motor van de middelste standaard af te halen, duwt
u de motorfiets naar voor (beide handen op het stuur)
totdat het achterste wiel de grond raakt. De middelste
standaard klapt automatisch in.
Opgelet
Controleer altijd voordat u vertrekt of de middelste
standaard goed is ingeklapt.
Wij raden aan regelmatig te controleren of het systeem
waarmee de standaard in zijn ruststand blijft zitten (twee
in elkaar gedraaide trekveren) goed functioneren.
1
3
afb. 34
2
46
3
afb. 35
Page 48
Achteruitkijkspiegeltjes (afb. 36)
De achteruitkijkspiegeltjes van deze motorfiets bestaan uit
twee delen die met een speciale veer aan de binnenkant
samen worden gehouden zodat de spiegel op de koepel
kan draaien als er tegen wordt gestoten. Als er tegen
wordt gestoten, zorgt de veer ervoor dat de spiegel
gewoon terugklapt.
Opmerkingen
De achteruitkijkspiegels moeten nooit verbogen
worden: de binnen veer dient alleen voor de veiligheid.
Belangrijk
Indien een van de onderdelen voor reparatie of
vervanging van de spiegel moet worden losgemaakt, dient
u zich te wenden tot een dealer of een erkende garage.
Opgelet
Rijd nooit zonder achteruitkijkspiegeltjes: geen zicht
hebben op wat er achter u gebeurt kan zware ongevallen
veroorzaken.
De spiegels hebben een dubbelfocus om een breder
gezichtsveld achteraan, dwz zonder dode hoeken, te
bekomen:
A) middelste oppervlak = reëel spiegelbeel;
B) buitenste oppervlak = vergroot spiegelbeeld.
A
B
Opgelet
De voorwerpen zien er in dit spiegelbeeld groter uit
(dichterbij) dan ze in werkelijkheid zijn; dit verschijnsel
wordt vergroot in het buitenste gedeelte (B).
afb. 36
NL
47
Page 49
Regelknoppen voorvork (ST3)
De vork van de motorfiets is alleen verstelbaar in de
NL
voorspanningsfase.
De afstelling gebeurt via de extensieregelknop aan de
buitenkant:
1) (afb. 37) om de voorspanning van de binnenveren te
wijzigen.
Standaard afstelling:
Veervoorspanning (A, afb. 37): 16 mm
A
Regulatie range:
Veervoorspanning (A, afb. 37): 10 ÷ 25 mm
Om de veervoorspanning in elke telescoop te wijzigen,
draait u aan de zeshoekschroef (1 ) met een
zeshoeksleutel van 22 mm.
Belangrijk
Zet de stelschroeven op beide telescopen op
dezelfde stand.
48
1
afb. 37
Page 50
Regelknoppen voorvork (ST3S ABS)
Zowel de in-als de uitbeweging van de telescopen van de
voorvork kan worden afgesteld.
Dit doet men met de regelschroefknoppen op de
buitenkant:
1) (afb. 38) om de hydraulische schokdemping in de
uitbeweging af te stellen extensie of uitbeweging:
2) (afb. 38) om de voorspanning van de veren in de vork
af te stellen;
3) (afb. 39) om de hydraulische schokdemping in de
uitbeweging af te stellen.
Draai met een gewone schroevendraaier aan de
afstelknop (1) op het uiteinde van elke vorktelescoop om
de hydraulische uitbeweging bij te stellen.
Om aan de regelschroef (3, afb. 39) te draaien, steekt u
een schroevendraaier in de opening door de steekas ter
hoogte van de veerpootas.
Als u aan de regelschroeven (1 en 3) draait, voelt u deze
klikken. Elke klik stemt overeen met een
schokdempingstand.
Als u de schroef helemaal op de "0" stand vastdraait,
verkrijgt u de hoogste schokdempingstand.
Als u in deze stand de schroef naar links draait, kunt u de
klikken tellen die overeenstemmen met de 1
enz.
e
, 2e stand
1
1
2
A
afb. 38
49
NL
Page 51
De STANDAARD standen zijn de volgende:
induwen: 12 klikken;
NL
uittrekken: 11 klikken
Veervoorspanning: 16 mm
Regulatie range
induwen: 16 klikken
uittrekken: 14 klikken
Veervoorspanning (A, afb. 38): 10 ÷ 25 mm
Om de veervoorspanning in elke telescoop te wijzigen,
draait u aan de inbusschroef (2, afb. 38) met een
inbussleutel van 22 mm.
Belangrijk
Zet de stelschroeven op beide telescopen op
dezelfde stand.
50
3
afb. 39
Page 52
Regelknoppen achterschokdemper (ST3)
De achterste schokdemper is uitgerust met regelknoppen
aan de buitenkant, om de gewichtsverdeling van de
motorfiets aan te kunnen passen aan de lading.
De regelknop (1, afb. 40), die op de rechterkant ter hoogte
van de hydraulische besturing zit, regelt de hydraulische
schokdemperrem tijdens de uitbeweging (terugkeer).
De regelknop (2, afb. 41) op het expansievat van de
schokdemper stelt de hydraulische rem af tijdens de
compressie.
Door de regelknoppen (1 en 2) naar rechts te draaien,
verhoogt men de remkracht H; naar links vermindert men
de remkracht S.
Voor de STANDAARD ijking van de volledig gesloten
positie (kloksgewijs) moet het volgende worden
losgedraaid:
- stelknop (1) 2,5 slag;
- stelknop (2) 12 klikken.
Voorspanning veer: 18 mm.
De ring (3, afb. 41) aan de bovenzijde van de schokdemper
stelt de voorspanning van buitenveer af.
Om de voorspanning van de veer te wijzigen, draait u met
de sleutel die in de gereedschaptas zit, aan deze bovenste
ring. Door de ring naar links of naar rechts te draaien,
wordt de voorspanning hoger of lager.
De STANDAARD lengte van de voorgespannen veer op de
schokdemper is: 160 mm.
NL
S
1
2
3
H
afb. 40
afb. 41
51
Page 53
Opgelet
NL
Gebruik een haaksleutel om aan de regelaar van de
voorspanning te draaien. Draai voorzichtig om uw hand
niet te verwonden door stoten tegen andere delen van de
motor als de "haak" van de sleutel uit de ring schiet tijdens
het draaien.
Opgelet
In de schokdemper zit gas onder hoge druk dat
ernstige problemen kan veroorzaken als onervaren
personen deze demonteren.
Belangrijk
Als u van plan bent personen en bagage te
vervoeren, moet de veervoorspanning van de achterste
schokdemper maximaal worden afgesteld, om het
dynamisch gedrag van de motorfiets te verbeteren en te
voorkomen dat de motorfiets de grond raakt. Hiervoor kan
het nodig zijn de afstelling van de hydraulische rem in de
uitbeweging aan te passen.
52
Page 54
Regelknoppen achterschokdemper (ST3S ABS)
Er zitten regelknoppen aan de buitenkant van de achterste
schokdemper waarmee de schokdempers kunnen worden
aangepast aan de lading van de motorfiets.
De regelknop (1, afb. 42), die op de rechterkant ter hoogte
van de hydraulische besturing zit, regelt de hydraulische
schokdemperrem tijdens de uitbeweging (terugkeer).
De regelknop (2, afb. 43) op het expansievat van de
schokdemper, regelt de indrukfase van de hydraulische
schokdemping.
Door de regelknoppen (1 en 2) naar rechts te draaien,
verhoogt men de remkracht H; naar links vermindert men
de remkracht S.
Standaard instelling, vanaf de volledig gesloten stand (naar
rechts):
- de regelknop (1) 14 toeren losdraaien;
- de regelknop (2) 14 toeren losdraaien;
Veervoorspanning: 20,5 mm
Regulatie range
uittrekken: 20 klikken
induwen: 20 klikken
Veervoorspanning: 20 ÷ 30 mm
De knop (3, afb. 43), op de bovenkant van de
schokdemper, regelt de voorspanning van de buitenste
veer.
NL
1
2
afb. 42
3
afb. 43
53
Page 55
Om de voorspanning van de veer te wijzigen, draait u eerst
aan de bovenste ring (3). Als u deze knop naar links draait
NL
vermindert u de voorspanning; naar rechts verhoogt u
deze.
De STANDARD lengte van de veer op de schokbreker:
149,5 mm.
Opgelet
In de schokdemper zit gas onder hoge druk dat
ernstige problemen kan veroorzaken als onervaren
personen deze demonteren.
Belangrijk
Als men met passagier en bagage wenst te rijden, zet
u de veer van de achterschokdemper op de hoogste
voorspanning om het dynamische gedrag van de motor op
het wegdek te optimaliseren. Het kan nodig zijn ook de
uittrekfase van de hydraulische schokdemping hiervoor bij
te stellen.
54
Page 56
De stuurhoek van de motorfiets wijzigen
(afb. 44 - afb. 45 - afb. 46)
De stuurhoek is het resultaat van testen die onze technici
in verschillende rijcondities hebben uitgevoerd.
De stand van de stuurhoek wijzigen is een delicate
handeling die gevaarlijk kan zijn als deze met onvoldoende
ervaring wordt uitgevoerd.
Voordat men de standaardstuurhoek wijzigt, dient men het
referentiepunt (H, afb. 44) te meten.
De bestuurder kan de stuurhoek van de motorfiets
aanpassen aan zijn eigen behoeften, door de demping van
de stuurschokdemper te wijzigen.
Om de afstand tussen de bolgewrichten (1) te wijzigen,
dient men de contramoeren (3) los te draaien.
Opmerkingen
Let op de onderste moer (3) die linkse schroefdraad
heeft.
Draai aan de afstelstang (2) met een Engelse sleutel.
Na afloop, de moeren (3) op 25 Nm vastdraaien.
Opgelet
De lengte van de trekstang (2) tussen de assen van
de bolgewrichten (1), mag niet meer dan 272 mm
bedragen.
NL
H
afb. 44
1
3
2
2
1
3
afb. 45
55
Page 57
De maximale uittreklengte van de UNIBALL in de
scharnierkop (A) bedraagt 5 schroefdraden, gelijk aan 7,5
NL
mm (B).
B
56
A
afb. 46
Page 58
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Voorzorgen tijdens de inrijperiode
Maximale snelheid (afb. 47)
Snelheid tijdens het inrijden en het normale rijden:
1) Tot 1000 km;
2) van 1000 tot 2500 km.
Tot 1000 km
Tijdens de eerste 1000 km dient men de kilometerteller in
het oog te houden: dit zijn de snelheden die absoluut niet
mogen worden overschreden:
6.000 min
-1
.
Tijdens de eerste inrij-uren van de motor, is het
aangeraden de lading en het toerental voortdurend te
wijzigen, binnen de voorgeschreven limieten.
Bijzonder goed hiervoor geschikt zijn wegen met veel
bochten en hellingen waarop de motor, de remmen en de
ophangingen goed kunnen inlopen.
Voorzichtigheid is geboden tijdens de eerste 100 Km, met
name tijdens het remmen: niet bruusk en lang remmen
om het wrijvingsmateriaal op de remblokjes de kans te
geven gelijkmatig af te slijten.
Om alle mechanische delen tegelijkertijd de kans te geven
hun bewegingen op elkaar af te stemmen en de
belangrijkste motororganen nooit in gevaar te brengen,
raden wij aan niet bruusk te versnellen en de motor niet te
lang op het hoogste toerental te laten draaien, vooral niet
op hellingen.
Wij raden bovendien aan de ketting vaak te controleren en
indien nodig te smeren.
Van 1000 tot 2500 Km
Men kan de prestaties van de motor nu gaan opdrijven
maar nooit meer dan:
7.500 min
-1
.
57
NL
Page 59
Belangrijk
NL
Tijdens de inrijperiode dient men het
onderhoudsprogramma stipt na te leven en de
garantiecontroles die in het boekje staan te laten
uitvoeren. Het niet naleven van deze norm ontslaat Ducati
Motor Holding S.p.A. van elke vorm van aansprakelijkheid
voor eventuele schade aan de motor en de levensduur
ervan.
De motor gaat langer mee als u dit voorschrift naleeft en
de noodzaak tot reviseren en afstellen vermindert.
58
1.000 ÷ 2.500 Km
1
km/h
1
0
miles
mph
km/L
mpgal
0 ÷ 1.000 Km
afb. 47
Page 60
Controleren voor het starten
Opgelet
Als u de motor niet inspecteert voordat u vertrekt,
kunt u deze ernstige schade berokkenen en loopt u het
risico zowel de bestuurder als de passagier ernstig te
verwonden.
Voordat u begint te rijden, dient u de volgende punten te
controleren:
De brandstof in de brandstoftank
Controleren hoeveel brandstof er in de tank zit. Eventueel
bijtanken (pag. 67).
Controleren hoeveel olie er in de motor zit
De oliestand wordt gecontroleerd door het controleruitje.
Eventueel bijvullen (pag. 93).
Rem- en koppelingsvloeistof
Controleer hoeveel vloeistof er in elk reservoir zit.
Het peil van de koelvloeistof controleren
Controleer het vloeistofpeil in het expansievat; eventueel
bijvullen (pag. 77).
Staat van de banden
De spanning en de slijtage van de banden controleren
(pag. 91).
De bedieningsorganen
Controleren of de hendels en pedalen van de remmen, de
koppeling, gas en versnelling correct werken.
Lampen en waarschuwingsignalen
Controleer de integriteit van de lampen van de verlichting,
de signalering en de werking van de claxon. Als de lampen
stuk zijn, dient u deze te vervangen (pag. 85).
Sloten
Controleer of de dop op de benzinetank goed sluit en het
slot van het zadel goed werkt.
Standaard
Controleer of de zij- (pag. 44 e pag. 42) en hoofdstandaard
goed opent en sluit en controleer de correcte positie ervan
(pag. 46).
ABS-lampje
Zet de sleutel op ON en controleer of dit lampje enkele
seconden gaat branden; als het uitgaat betekent dit dat het
ABS-systeem goed werkt.
Opgelet
In geval van onregelmatigheden stelt u het vertrek uit
en contacteert u een erkende Ducati dealer.
59
NL
Page 61
ABS dispositief (ST3S ABS)
Controleer of de meetwielen vooraan (1) en achteraan (2)
NL
zuiver zijn.
Opgelet
Als de meetvenstertjes bedekt zijn, werkt het ABSsysteem niet correct.
Op erg modderige wegen is het raadzaam de ABS uit te
schakelen omdat deze plots verkeerd kan gaan werken.
60
1
afb. 48
2
afb. 49
Page 62
De motor aanzetten
Opgelet
Zorg ervoor dat u de bedieningsorganen kent die u
nodig hebt tijdens het rijden.
1) De startschakelaar op ON zetten (afb. 50). Controleer
of het groene lampje N en het rode lampje op het
instrumentenbord branden.
Belangrijk
Het oliedruklampje (pag. 15) moet enkele seconden
nadat de motor is aangeslagen, weer uit gaan.
Opmerkingen
Men kan de motor starten als de standaard uitgeklapt
is en de koppeling in zijn vrij staat, of als de koppeling is
ingeschakeld met de koppelingshendel (in dit geval moet
de standaard ingeklapt zijn).
ON
NL
afb. 50
61
Page 63
2) De stopschakelaar (1, afb. 51) moet op (RUN)
NL
staan; nu de startknop indrukken (2).
Dit model is uitgerust met een "startsysteembekrachtiging
"Dit systeem bedient u door de knop (2) in te drukken en
meteen weer los te laten. Als de knop (2) wordt ingedrukt,
start de motor automatisch en wordt de starttijd
aangepast aan de temperatuur van de motor. Als de motor
is aangeslagen belet dit systeem het starten van de
startmotor. Als de motor niet start, dient men minstens 2
seconden te wachten voordat men de startknop (2)
opnieuw gebruikt.
Laat de motor spontaan gaan lopen, zonder aan de
gashendel te komen.
Belangrijk
De motor niet op een hoog toerental brengen als deze
koud is. Wachten tot de olie warm is en alle punten heeft
gesmeerd die dit nodig hebben.
62
1
2
afb. 51
Page 64
De motorfiets starten en ermee rijden
1) De koppeling met de koppelingshendel uit zetten.
2) Met de punt van uw voet en een besliste beweging de
versnellingshendel induwen om deze in eerste versnelling
te zetten.
3) Geef gas, duw de gashendel in en laat tegelijkertijd
langzaam de koppelingshendel los; het voertuig begint nu
te rijden.
4) De versnellingshendel helemaal loslaten en gas geven.
5) Om naar een hogere versnelling te schakelen, moet het
gas worden losgelaten om het toerental omlaag te
brengen, de koppelingshendel moet worden ingetrokken,
de versnellingshendel worden opgetild en de
koppelingshendel moet worden losgelaten.
De overgang van de hogere naar de lagere versnellingen
vindt als volgt plaats: laat de gashendel los, zet de
koppeling uit, geef heel even gas om de synchronisatie
van de in de versnelling te zetten tandwielen mogelijk te
maken, schakel vervolgens terug en laat de koppeling los.
De hendels dienen snel en op intelligente wijze te worden
bediend: op een helling, wanneer de motor snelheid
mindert, dient u onmiddellijk naar een lagere versnelling
terug te schakelen. Doet u dit niet, dan zet u het hele
voertuig (en niet alleen de motor) onder druk.
Belangrijk
Niet bruusk gas geven: u kunt er de motor mee
"verzuipen" of de transmissieorganen mee forceren Houd
de koppeling tijdens het rijden niet uitgeschakeld. Hierdoor
worden de wrijvingssystemen oververhit en slijten
abnormaal veel.
Remmen
Op tijd vertragen, terugschakelen om met te motor te
remmen en vervolgens remmen met beide remmen.
Voordat de motorfiets stilstaat, de koppelingshendel
intrekken om te voorkomen dat de motor plots uitslaat.
Opgelet (ST3)
Als u maar 1 rem gebruikt om te remmen, remt u niet
goed. Rem niet te bruusk en niet te hard; u kunt er de
wielen mee vast laten lopen waardoor u de controle over
de motorfiets verliest. In geval van regen of wanneer over
gladde wegen wordt gereden, is het remvermogen van de
motorfiets aanzienlijk minder. Rem in deze gevallen
zachtjes en voorzichtig. Door plotse bewegingen te
maken, kunt u de controle over het voertuig verliezen. Bij
het nemen van steile en lange afdalingen moet op de
motor worden afgeremd door terug te schakelen, gebruik
af en toe de remmen maar alleen voor korte stukken: door
een continu gebruik van de remmen wordt het
wrijvingsmateriaal te heet, waardoor het remvermogen
drastisch afneemt. Een lagere bandenspanning dan de
voorgeschreven spanning, vermindert ook het
remvermogen, maakt het rijden minder precies en de
motorfiets gaat in de bochten minder goed liggen.
63
NL
Page 65
ABS systeem (ST3S ABS)
Voor remmen in moeilijke situaties is veel rijdeskundigheid
NL
nodig. Remmen met een voertuig met twee wielen is een
van de moeilijkste en gevaarlijkste rijmomenten: bij
remmen is de kans op vallen of ongevallen tot vallen
statistisch gezien groter dan in elk ander moment. Als het
voorwiel word geblokkeerd, ontbreekt de stabiliserende
werking van de wrijvingselementen, waardoor men de
controle over het voertuig verliest.
Om de volledige remkracht van de motorfiets in alle
noodsituaties, op moeilijke terreinen of in moeilijke
klimaatomstandigheden te benutten, werd het ABSsysteem ontwikkeld om blokkering van de wielen tegen te
gaan.
64
Dit is een hydraulisch-elektronisch mechanisme dat de
druk in het remcircuit beheert op het ogenblik waarop de
sensor die op het wiel zit de ABS signaleert dat het wiel
wordt geblokkeerd.
De onmiddellijke drukterugval zorgt ervoor dat het wiel
blijft draaien en het contact met het wegdek niet verliest.
De ABS-besturing zorgt ervoor dat de druk in het circuit
weer normaal wordt en dat het voertuig dus weer remt, en
herhaalt deze drukcyclus totdat het probleem volledig is
verdwenen.
Dat het mechanisme tijdens het remmen begint te
werken, merkt men aan de lichte "druk" die het voertuig
zelf uitvoert op de hendel en op de rempedaal.
De voor- en de achterremcircuits hebben worden door
afzonderlijk bediend. Het ABS-systeem is dus geen
integraal remsysteem dat tegelijkertijd de voor- en de
achterrem beheert.
Indien men dit wenst, kan het ABS-systeem worden
uitgeschakeld met de knop op de linker stuurschakelaar
(zie pag. 32).
Page 66
Opgelet
Als het ABS-systeem is uitgesshakeld, werken de
remmen van het voertuig "normaal" en zal het gebruik van
een van beid remmen dus de remkracht verminderen.
Rem niet te bruusk en niet te hard; u kunt er de wielen
mee vast laten lopen waardoor u de controle over de
motorfiets verliest. Als het regent of als u op een glad
wegdek rijdt, is het remverhogen aanzienlijk minder. Rem
in deze gevallen zachtjes en voorzichtig. Door plotse
bewegingen te maken, kunt u de controle over het
voertuig verliezen. Op lange en steile dalingen is het beter
de motorrem te gebruiken, terug te schakelen en de
remmen afwisselend en kort te gebruiken: door
voortdurend remmen wordt het wrijvingsmateriaal
oververhit en het remvermogen drastisch verminderd. Een
lagere bandenspanning dan de voorgeschreven spanning,
vermindert ook het remvermogen, maakt het rijden
minder precies en de motorfiets gaat in de bochten minder
goed liggen
NL
65
Page 67
De motorfiets stilzetten
Vertragen, terugschakelen en de gashendel loslaten. Naar
NL
de eerste versnelling terugschakelen en dan in de neutrale
stand zetten. Remmen en stoppen. De motor uitzetten
door de sleutel op OFF te zetten (pag. afb. 52).
Belangrijk
De sleutel niet op ON laten staan terwijl de motor uit
staat om schade aan de elektrische componenten te
voorkomen.
Parkeren
Als de motorfiets uit staat, zet u hem op de middelste
standaard ( zie pag.46).
Het stuur helemaal naar links draaien en de sleutel op
LOCK (afb. 53) zetten.
Wij raden aan het slot te monteren dat bij de motorfiets
hoort (zie pag. 46) om diefstal te voorkomen.
Als je in een garage of in een andere ruimte parkeert,
controleer dan dat deze goed verlucht is en dat de motor
niet te dicht bij warmtebronnen staat.
In geval van nood laat u de standlichten branden door de
sleutel in de stand P te zetten.
66
afb. 52
afb. 53
Page 68
Belangrijk
Laat de sleutel niet te lang in deze stand P staan
omdat de accu leeg kan raken. Laat de sleutel nooit in een
onbewaakt voertuig zitten.
Opgelet
Het hele uitlaat gedeelte kan warm blijven, ook nadat
de motor is uitgezet; raak het uitlaatgedeelte dus niet aan
met uw lichaam, pas goed op en parkeer het voertuig niet
in de buurt van ontvlambare materialen (met inbegrip van
hout, bladeren enz.).
NL
Brandstof tanken
Niet te veel brandstof in de tank doen.
De brandstof moet onder de onderste rand van de vulpijp
blijven (afb. 54).
Opgelet
Gebruik loodvrije brandstof met een octaangetal
van 95.
Er mag geen benzine in de vulpijp onder de dop blijven
zitten.
Max level
afb. 54
67
Page 69
Standaard accessoires (afb. 55)
In de ruimte onder het zadel zit een zak met:
NL
de gebruiks- en onderhoudsaanwijzingen;
een helmhouder;
een tas met gereedschap voor normale controle- en
onderhoudswerkzaamheden.
Om aan de ruimte te kunnen, dient u het zadelslot (8 ) te
openen (zie pag. 42).
In de gereedschapset (afb. 56)
zitten:
1) een bougiesleutel;
2) een dubbele schroevendraaier;
3) inbussleutels;
4) een helmhouder;
5) Verlenging;
6) ringsleutel;
7) haaksleutel voor ringetje schokdemper (niet aanwezig
in de versie ST3S ABS).
0
O
P
E
N
0
C
L
O
S
E
1
1
8
afb. 55
4
5
7
1
DUCATI
6
2
68
3
afb. 56
Page 70
BELANGRIJKSTE GEBRUIKS- EN
ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN
Delen van het frame demonteren
Voor bepaalde onderhoudsverrichtingen en reparaties
dient men sommige delen van het frame te demonteren.
Opgelet
Als u gedemonteerde delen niet of niet goed
opnieuw monteert, kunnen deze losraken tijdens het
rijden waardoor u de controle over de motorfiets kunt
verliezen.
Belangrijk
Om de gelakte delen en het plexiglas van het
koepeltje niet te beschadigen, dient u altijd de kunststof
sluitringetjes te monteren onder de borgschroeven.
Sommige borgschroeven zijn parkerschroeven die zichzelf
aanschroeven, draai er niet te hard aan om de
schroefdraad niet te beschadigen en om te verhinderen
dat u deze schroeven bij een volgende demontage niet
meer los krijgt.
Onderste kuiphelften
De vier schroeven (1) losdraaien waarmee elke onderste
kuiphelft op de bovenste is vastgemaakt (afb. 57).
NL
1
afb. 57
69
Page 71
Een van de twee onderste schroeven (2, afb. 58) waarmee
de kuiphelften aan elkaar vastzitten, losdraaien.
NL
Sluitring (5, afb. 58) en wellnut inzetstuk (6, afb. 58) van
het plaatje weghalen (4, afb. 58). Het plaatje blijft
verbonden aan een onderste kuiphelft.
De twee schroeven waarmee de onderste kuiphelften aan
de frontale vastzitten (3, afb. 58) losschroeven.
De luchtpijp (7, afb. 58) bevestigd aan de onderste linker
kuiphelft, wegnemen.
Verwijder de onderste kuiphelften.
70
3
2
7
5
7
3
3
2
6
4
afb. 58
Page 72
Panelen dashboard
De twee schroeven (1) waarmee het achterste paneel (2)
aan het koepeltje vastzit, losschroeven.
Het achterste paneel (2) uit het voorste paneel nemen. (3).
Om het voorste paneel (3) weg te nemen, schroeven (4)
losschroeven en het regenscherm (5) wegnemen.
5
NL
Schroeven losschroeven (6), de kabels van het dashboard
losmaken en het voorste paneel met het dashboard (3)
wegnemen.
afb. 60
4
4
afb. 59
6
6
6
7
afb. 61
71
Page 73
Het kuipje
De bedekkingen van het dashboard afhalen.
NL
De achteruitkijkspiegeltjes demonteren door de vier
schroeven binnenin los te draaien (1, afb. 62). De
elektrische aansluitingen (2, afb. 63) van de kabels van de
richtingaanwijzers losmaken.
72
1
afb. 62
2
afb. 63
Page 74
Draai de acht bevestigingsschroeven (3, afb. 64, afb. 65)
los waarmee het kuipje aan de kuiphelften is bevestigd.
Het koepeltje van de koplamp trekken.
Belangrijk
Om het geheel weer te monteren, dient men de
schroeven van de twee achteruitkijkspiegelsteunen los te
draaien en dan de koepel te monteren zonder de kabels
van de richtingaanwijzers plat te drukken en de
achteruitkijkspiegels te monteren met hun dichting en de
schroeven (1, afb. 62); steek de koepel zo dat de
bovenkant horizontaal zit, draai de schroeven (3, afb. 64 afb. 65) vast, te beginnen met de schroeven vooraan en
draai daarna de schroeven vast van de steunen die u hebt
losgedraaid.
33
NL
afb. 64
3
3
afb. 65
73
3
Page 75
Kuiphelften bovenaan en onderaan
Draai de acht bevestigingsschroeven (3, afb. 64, afb. 65)
NL
los waarmee het kuipje aan de kuiphelften is bevestigd.
De achterste borgschroef (1, afb. 67) waarmee elke halve
kuip aan het achterste is vastgemaakt, losdraaien.
Draai de achterste borgschroef (2, afb. 67) los waarmee
elke kuiphelft aan het frame is bevestigd.
De twee schroeven onderaan (3, afb. 67) losdraaien
waarmee de kuiphelften op de luchtafvoerpijp in het
midden vastzitten.
Draai een van de twee schroeven (4, afb. 67) los waarmee
de kuiphelften aan elkaar zitten.
Verwijder de kuiphelften.
Zijtassen
Op deze motorfiets kunnen zijtassen worden gemonteerd.
De zijtassen met toebehoren kunnen in dezelfde kleur als
de motorfiets worden gekocht bij de
reserveonderdelenservice van Ducati.
De set bevat, naast alle benodigde montageonderdelen,
ook een instructieboekje.
74
afb. 66
2
1
3
4
afb. 67
Page 76
Het optillen van de brandstoftank
Draai de twee schroeven (1, afb. 69) waarmee het deksel
aan de tankhouder is bevestigd en verwijder het deksel
door deze van de contactschakelaar los te draaien. Aan de
trekhaak (2, afb. 68), van de tanksteun trekken en optillen.
Til de tank op, ontkoppel de steunstang (3, afb. 70) en
plaats de tank zoals is aangegeven in de afbeelding.
Om de tank weer te monteren, de hierboven beschreven
verrichtingen in de omgekeerde volgorde uitvoeren.
Opgelet
Om te voorkomen dat er benzine uit de verluchting
van de benzinedop komt, moet er minder dan 6 liter
benzine in de tank zitten (reservebrandstoflampje aan).
1
NL
2
afb. 68
3
afb. 69
afb. 70
75
Page 77
De luchtfilters vervangen en reinigen
De luchtfilter moet worden vervangen op de tijdstippen
NL
die zijn voorgeschreven in de onderhoudstabel in het
garantieboekje. Om aan het filterhuis te kunnen, dient u de
brandstoftank op te tillen.
Om het filter eruit te halen, maakt u de lipjes (1, afb. 71)
los waarmee het deksel op beide kanten van het filterhuis
zit en haalt u het deksel (2) eraf.
De filter eruit halen (3, afb. 72) en vervangen.
Belangrijk
Met een vuile filter komt er minder lucht in de
benzine, waardoor u meer benzine verbruikt, het
vermogen van de motor vermindert en korstvorming op de
bougies krijgt.
Rijd niet met een motor zonder filter; de vuile deeltjes die
in de lucht zitten, kunnen in de motor komen en deze
beschadigen.
De nieuwe filter correct installeren zoals op de afbeelding,
in het filterhuis afb. 72, en alle gedemonteerde elementen
opnieuw monteren.
Belangrijk
Als u op wegen met veel stof rijdt, dient u de filter
vaker te vervangen dan wat is voorgeschreven in de
odnerhoudstabel in het garantieboekje.
76
2
1
afb. 71
3
afb. 72
Page 78
Het peil van de koelvloeistof controleren
Controleer het koelvloeistofpeil in het expansietank aan de
rechterzijde van de motorfiets; het peil moet zich tussen
de referentiehoogtes MAX en MIN van de tank bevinden
(afb. 73).
Als er te weinig vloeistof in zit, dient u deze bij te vullen.
Demonteer de rechterbedekking van het
instrumentenbord.
Draai de vuldop (1, afb. 74) los en vul de tank met een
mengsel van water en antivries van het type SHELL
Advance Coolant of Glycoshell (35-40 % van het volume)
totdat het teken MAX wordt bereikt.
Schroef de dop (1) er weer op en monteer de
gedemonteerde delen.
Als dit type mengsel wordt gebruikt worden de beste
bedrijfscondities bereikt (overeenkomend met -20 °C/-4 °F
begin vloeistofbevriezing).
Inhoud van het vloeistofcircuit: 2,5 dm
Opgelet
Om de koelvloeistof bij te vullen dient de motor koud
te zijn en het voertuig perfect recht te staan.
3
(liter).
NL
afb. 73
DICHT
1
OPEN
afb. 74
77
Page 79
Het peil van de remvloeistof en de
koppelingsolie controleren
NL
De vloeistof of olie mag niet onder de MIN-streepjes op
beide reservoirs komen (afb. 75). Als er te weinig vloeistof
in zit, kan er lucht in de leidingen komen en werkt het
systeem op de duur niet meer.
Laat de vloeistof of olie bijvullen of vervangen op de in de
onderhoudstabel in het garantieboekje voorgeschreven
tijdstippen door een Dealer of een Erkende Garage.
Belangrijk
Om de 4 jaar is het raadzaam de leidingen te laten
vervangen.
De koppeling
Als er te veel speling op de koppelingshendel zit en de
motor schokt of uitvalt bij het schakelen, betekent dit dat
er lucht in de leiding van de koppeling zit. Contacteer een
erkende Ducati dealer om de leiding te laten controleren
en/of te laten ontluchten.
Opgelet
Naarmate de koppelingschijven slijten, staat het peil
van de koppelingsolie hoger: giet er dus nooit meer in dan
de voorgeschreven hoeveelheid (3 mm boven het
minimum).
78
Remleiding
Indien men merkt dat de hendel of het rempedaal een te
grote speling hebben, ondanks dat de remschoenen zich
in goede staat bevinden, dient men zich voor een controle
van het systeem en om de installatie te ontluchten tot een
dealer of erkende garage te wenden.
Opgelet
De vloeistof voor de remmen en de koppeling is
schadelijk voor plastic en gelakte delen, zorg dus dat hier
geen vloeistof op valt.
afb. 75
Page 80
De slijtage van de remblokjes controleren
Voorrem (afb. 76)
Om de remblokjes te kunnen controleren zonder de klauw
te demonteren, zitten op alle blokjes slijtagegroeven. Op
een goed blokje moeten de groeven goed zichtbaar zijn.
Achterrem (afb. 76)
Het wrijvingsmateriaal op elk blokje moet minstens 1 mm
dik zijn.
Belangrijk
Om de remblokjes te laten vervangen, contacteert u
een erkende Ducati dealer.
MIN
NL
1 mm
afb. 76
79
Page 81
De scharnierpunten smeren
Regelmatig de beschermhulzen rond de start- en de
NL
chokekabels controleren. Ze mogen nergens platgedrukt
zijn en er mogen geen scheurtjes in de plastic buitenkant
zitten. Controleer of de kabels in de huls glijden door het
bedieningsorgaan te bewegen: indien er sprake is van
wrijving of wanneer de kabels blijven steken, moeten ze
worden vervangen bij een officiële Ducati-dealer of een
erkende garage.
Om te voorkomen dat de kabels stroef gaan bewegen,
hoeft u slechts regelmatig de uiteinden van elke flexibele
transmissiekabel te smeren met vet van het type SHELL
Advance Grease of Retinax LX2.
In geval van gasbediening is het raadzaam het dekseltje (1,
afb. 77) van het bedieningsorgaan te verwijderen, door de
twee borgschroeven (2) los te draaien en vervolgens het
uiteinde van de kabel en de spindel te smeren.
Opgelet
Sluit de hendel heel zorgvuldig; steek de kabel op de
spindel en in de dopslede (3).
Het deksel monteren en de schroeven (2) vastdraaien.
Om te zorgen voor een uitstekende werking van de
scharnierpunten van de standaards moeten, nadat al het
vuil is verwijderd, alle wrijvingspunten worden gesmeerd
met vet van het type SHELL Alvania R3.
80
1
3
2
afb. 77
Page 82
De gaskabel afstellen
De gashendel moet in iedere zwenkpositie een speling
van 1,5÷2 mm. hebben, gemeten op de rand van de
hendel. Wanneer noodzakelijk, kunt u dit regelen door aan
de regelknop (1, afb. 78) te draaien die zich in
corrispondentie van de besturingsbus bevindt.
1,5 ÷ 2 mm
NL
1
afb. 78
81
Page 83
De accu opladen (afb. 79)
Het is raadzaam de accu te demonteren om deze op te
NL
laden.
Verwijder de rechter afscherming (pag. 74), draai de
schroef (1) los en verwijder de bovenste
bevestigingsbeugel. Maak in de juiste volgorde de zwarte,
negatieve pool (-) en de rode positieve pool (+) los.
Opgelet
De accu produceert explosieve gassen: houd de accu
ver uit de buurt van warmtebronnen.
Laad de accu op in een goed geventileerde ruimte.
Sluit de kabeltjes eerst aan de rode positieve (+) pool, en
dan aan de zwarte negatieve (-) pool aan.
Opgelet
Houd de accu ver uit het bereik van kinderen.
Laat de accu op 1A ong. 5÷ 10 uren opladen.
Belangrijk
Sluit de accu eerst aan op de acculader voordat u
deze aanzet om vonken op de accupolen te voorkomen
waardoor het gas in de accucellen kan exploderen.
Maak altijd eerst de positieve vast (rode).
De accu weer op de accuhouder zetten en de beugel
bovenaan vastmaken met de schroef (1), de polen
vastmaken en de borgschroeven ervan invetten voor een
betere geleiding.
82
-
1
+
afb. 79
Page 84
De transmissieketting spannen
Laat het achterwiel langzaam draaien om de stand te
vinden waarin de ketting het strakst gespannen is.
Terwijl de motorfiets op de centrale standaard staat, moet
de ketting met een vinger omhoog worden geduwd, zodat
deze overeenkomt met de middellijn van de achtervork.
De onderkant van de ketting moet een speling van (afb. 80)
kunnen hebben:
30 mm (ST3);
32÷34 mm (ST3S ABS)
Om de ketting te spannen, draait u de moer (1, afb. 81) op
de steekas los en draait u de schroeven (2) op beide
kanten van de achtervork evenveel vast. Als je deze laatste
schroeven losdraait, gaat de ketting losser zitten. In dit
geval moet het wiel naar voor worden verzet.
Belangrijk
Een slecht gespannen ketting doet de
transmissiedelen snel slijten.
Op beide kanten van de achtervork zit een schaalverdeling:
beide kanten moeten op hetzelfde streepje zitten; voor
een perfect uitgebalanceerd wiel.
Smeer wat vet op de draad van de moer (1) van de steekas
(SHELL Retinax HDX2) en draai de moer vast met een
koppel van 83 Nm.
Smeer wat vet op de draad van de afstelschroeven (2 )
(SHELL Alvania R3) en draai ze vast met een koppel van 8
Nm.
NL
30 mm ST3
32 ÷ 34 mm ST3S ABS
afb. 80
1
2
afb. 81
83
Page 85
De ketting smeren
Op de ketting zitten O-ringen om de glijdende elementen
NL
te beschermen tegen invloeden van buitenaf en de
smering langer te vrijwaren.
Om deze ringen tijdens het schoonmaken niet te
beschadigen, gebruikt u liefst speciaal hiervoor bestemde
oplosmiddelen en een hogedrukreiniger (zonder te
overdrijven). Droog de ketting met perslucht of met een
vochtopslorpend materiaal en smeer elk kettingelement
met SHELL Advance Chain of Advance Teflon Chain.
Belangrijk
Met verkeerde smeermiddelen kunt u de ketting, het
grote kroonwiel en het kleine motortandwiel beschadigen.
84
Page 86
De lampjes vervangen
Alvorens het kapotte lampje te vervangen, dient u te
controleren of het vervangende lampje dezelfde spanning
en hetzelfde vermogen heeft als de lampjes die zijn
gespecificeerd in de paragraaf “Elektrische installatie” op
pag. 104.
Demonteren van de lampjes van de koplamp (afb. 82,
afb. 83, afb. 84, afb. 85, afb. 86)
Om bij de lampjes van de koplamp te kunnen, dient men
de zijkanten van het instrumentenbord te verwijderen (zie
pag. 71) en de bevestigingen (1) van de beschermkap (2)
los te haken.
Lamp groot licht links (afb. 83):
De kabel van de lamp (3) eruithalen en het lampje van de
kabel nemen.
Opmerkingen
Het doorzichtige gedeelte van het nieuwe lampje
mag niet met de handen worden aangeraakt, omdat het
hierdoor zwart kan worden en de verlichtingssterkte kan
verminderen.
NL
1
2
afb. 82
3
afb. 83
85
Page 87
Lamp groot licht rechts (afb. 84, afb. 85):
De connector (4) losmaken.
NL
Het klemmetje (5) waarmee de lamp kabel vastzit (6)
wegnemen.
Voor het monteren van de lampjes moeten de
demontagehandelingen in omgekeerde volgorde worden
uitgevoerd.
86
4
5
afb. 84
6
afb. 85
Page 88
Om het lampje van het standlicht te vervangen, haalt u de
lamphouder (7, afb. 86) van de achterkant van de koplamp.
Haal het lampje eruit en steek het nieuwe erin.
NL
7
afb. 86
87
Page 89
Richtingaanwijzers
Om aan de lampjes van de richtingaanwijzers te kunnen,
NL
dient men de zijkanten van het instrumentenbord te
verwijderen.
1
Vooraan:
de lamphouder naar links draaien (1, afb. 87) en van de
richtingaanwijzerbehuizing halen. Haal het oude lampje
eruit en steek het nieuwe erin.
Plaats de lamphouder terug, met de ronde inkeping naar
boven, en draai met de klok mee totdat de houder vastzit
in de zitting van de richtingaanwijzerbehuizing.
Achteraan:
De schroef (2, afb. 88) losdraaien en het gekleurde glas (3)
van de houder halen.
Dit lampje heeft een bajonetsluiting, dus moet u het eerst
even indrukken en dan naar links eruit draaien. Om het
nieuwe lampje erin te steken, druk je erop en draai je het
naar rechts tot je het hoort klikken. Om het gekleurde glas
weer te monteren steekt u het tandje (A) in de opening in
de houder.
De schroef (2) weer vastdraaien
88
OPEN
3
DICHT
A
afb. 87
2
afb. 88
Page 90
Nummerplaatverlichting
Om aan het lampje van de nummerplaat te kunnen, haalt
u eerst de lamphouder eruit, en dan het lampje.
Haal het lampje eruit en steek het nieuwe erin.
Stoplicht
Om de lampjes van de stop- en standlichten te vervangen,
draait u eerst de twee schroeven (1, afb. 89) waarmee het
glas vastzit. Dit lampje heeft een bajonetsluiting, dus moet
u het eerst even indrukken en dan naar links eruit draaien.
Om het nieuwe lampje erin te steken, drukt u het in en
draait u het naar rechts tot u het hoort klikken (afb. 90). Het
glas monteren en de schroeven vastdraaien (1).
NL
1
afb. 89
afb. 90
89
Page 91
De hoogte van de koplamp afstellen (afb. 91)
Controleer de lichtbundel van de koplamp door de motor
NL
met op druk gebrachte banden en een bestuurder op het
zadel, perfect loodrecht op de lengteas op een afstand van
meter voor een muur of een scherm te zetten. Teken een
horizontale lijn op de hoogte van het midden van de
koplamp en een verticale lijn op de lengtelijn van het
voertuig.
Controleer dit zo mogelijk met schemerlicht.
Zet het dimlicht aan:
de bovenste scheidingslijn tussen de donkere zone en de
verlichte zone op de muur, mag niet hoger dan 9/10 komen
van de hoogte, gemeten bij de vloer tot aan het midden
van de koplamp.
Opmerkingen
De hierboven beschreven meetprocedure is de
"Italiaanse wettelijk" voorgeschreven procedure om de
maximale koplamphoogte te berekenen.
Pas de procedure dus aan de wettelijke voorschriften van
uw eigen land aan.
Verticale afstelling koplamp (afb. 92)
Deze afstelling wordt uitgevoerd met de knoppen (A ) en
(B) van het dashboard, in de modus “Verticale afstelling
koplamp” (pag. 22).
90
AB
km/h
miles
mph
km/L
mpgal
10 m
10
9
x
afb. 91
afb. 92
x
Page 92
Bandenspanning
Spanning voorband met bestuurder en bagage:
2,1 bar (2,14 kg/cm
Spanning achterband met bestuurder en bagage:
2,2 bar (2,24 kg/cm
Spanning voorband met bestuurder, passagier en bagage:
2,4 bar (2,44 kg/cm
2
) ÷ 2,3 bar (2,34 Kg/cm2)
2
) ÷ 2,4 bar (2,44 kg/cm2)
2
) ÷ 2,5 bar (2,54 kg/cm2)
Spanning achterband met bestuurder, passagier en
bagage:
2,8 bar (2,85 kg/cm
2
) ÷ 2,9 bar (2,95 kg/cm2)
De bandenspanning wijzigt naar gelang van de
buitentemperatuur en de hoogte; meet de spanning en
pas deze aan telkens als u in gebieden rijdt met grote
temperatuur- en hoogteverschillen.
Belangrijk
De bandenspanning moet met "koude banden"
worden gemeten.
Om de velg van het voorwiel te beschermen op erg
oneffen wegdekken, verhoogt u de bandenspanning met
0,2÷ 0,3 bar.
De banden repareren of vervangen
Als er een gaatje komt in een band zonder luchtkamer,
duurt het een hele tijd voordat deze helemaal leegloopt
omdat ze vrij lekvast zijn. Controleer dus zorgvuldig of er
geen lekken zitten in een band als deze een beetje is
leeggelopen.
Opgelet
Vervang de band als er een gaatje in is.
Monteer een nieuwe band van hetzelfde merk en type als
de oorspronkelijke.
Controleer goed of u de stofdopjes op de ventielen goed
hebt vastgeschroefd zodat de lucht er niet tijdens het
rijden uit kan lopen Monteer nooit een band met een
binnenband; als dit voorschrift wordt overtreden, kan de
band klappen met zware gevolgen voor de bestuurder.
Als een band wordt vervangen, dient het wiel te worden
uitgebalanceerd.
Belangrijk
De contragewichten van de wielen niet verwijderen
of verplaatsen.
Opgelet (ST3S ABS)
Om de banden te laten vervangen, contacteert u een
dealer of een Erkende Garage zodat u er zeker van bent dat
de wielen op de juiste manier worden ge(de)monteert. Er
zijn enkele elementen van het ABS-systeem op
gemonteerd die op een bepaalde manier moeten worden
afgesteld (sensoren, meetwielen).
91
NL
Page 93
Minimumdiepte van het loopvlak
De minimumdiepte (S, afb. 93) van de groeven in het
NL
loopvlak dient op het punt met de grootste slijtage te
worden gemeten:
de dikte mag niet minder dan 2 mm bedragen en in elk
geval niet minder dan de wettelijk voorgeschreven dikte in
het land waarin de motor wordt gebruikt.
Belangrijk
Controleer regelmatig of er geen barsten of sneden
in de banden zitten, vooral op de zijkanten, en of er geen
verdikkingen of grote slijtageplekken op zitten die wijzen
op schade aan de binnenkant van de band; vervang ze als
ze ernstig beschadigd zijn.
Haal steentjes of ander vuil dat in de groeven van de band
zit, eruit.
92
afb. 93
Page 94
Het motoroliepeil controleren (afb. 94)
In het olievenstertje (1) op het deksel van de koppeling
rechts van de motor kunt u zien hoeveel olie er in de motor
zit.
Controleer de olie als het voertuig perfect recht staat en de
motor warm is; wacht enkele minuten nadat de je de
motor hebt uitgezet, totdat de olie afgekoeld is. Het peil
moet tussen de streepjes op het venstertje staan.
Als er te weinig olie in zit, dient u de motorolie bij te vullen
met SHELL Advance Ultra 4.
Haal de vuldop (2 ) eraf en vul olie bij totdat het peil juist is.
Steek de dop er weer op.
NL
2
1
Belangrijk
Laat de motorolie bijvullen en de oliefilters vervangen
op de in de onderhoudstabel in het garantieboekje
voorgeschreven tijdstippen door een dealer of een
erkende garage.
Viscositeit
SAE 10W-40
De overige viscositeitswaarden in de tabel kunnen worden
gebruikt als de gemiddelde temperatuur van het gebied
waar de motorfiets wordt gebruikt, binnen de grenzen van
het aangegeven bereik ligt.
10W
Unigrade
15W–40 15W–50
10W–40
10W–30
Multigrade
–10
010203040 C
afb. 94
20W
20
30
40
20W–40 20W–50
93
Page 95
De bougies reinigen en vervangen (afb. 95)
De bougies vormen een belangrijk element van het
NL
voertuig en dienen regelmatig te worden gecontroleerd.
Dit is een vrij eenvoudige verrichting waarmee ook wordt
gecontroleerd of de motor goed functioneert.
Verwijder de linker kuiphelft, haal de doppen van de
bougies en draai de bougies uit de motorkop met de
bougiesleutel die in de gereedschapset zit.
Controleer de kleur van de elektrode in het midden van de
bougie: als de kleur overal even lichtbruin is, betekent dit
dat de motor goed werkt.
Als de bougies een andere kleur hebben of als er donkere
korsten op zitten, vervangt u ze en breng je een erkende
Ducati dealer hiervan op de hoogte.
Controleer ook de slijtage van de elektrode in het midden;
als er veel slijtage op zit, of de bougie ziet er glazig uit, dien
je de bougie te vervangen.
Controleer hoeveel ruimte er tussen de elektrodes zit; de
voorgeschreven ruimte bedraagt:
0,6÷ 0,7 mm.
Belangrijk
Om de ruimte aan te passen, moet u voorzichtig de
elektrode aan de zijkant verbuigen. Meer of minder ruimte
kan niet alleen de prestaties van het voertuig verminderen,
maar kan ook startmoeilijkheden veroorzaken of
problemen op het minimumtoerental.
Maak de elektrode en het porselein zorgvuldig schoon met
een metalen borsteltje en controleer de dichting.
94
Maak het tapgat in de kop zorgvuldig schoon en zorg dat
er niets in de verbrandingskamer valt.
Monteer de bougie weer in de kop en schroef deze
helemaal aan. Aanhaalmoment: 20 Nm.
Als u niet over een momentsleutel beschikt, moet na het
handmatig aandraaien nog een extra draai van een halve
slag worden gegeven met de bijgeleverde sleutel.
Belangrijk
Monteer geen bougies met een andere warmtegraad
of met een andere schroefdraad.
De bougie dient correct te worden aangeschroefd.
0,6÷0,7 mm
afb. 95
Page 96
De motor reinigen
Om de metalen en gelakte delen mooi glanzend te
houden, moet de motorfiets regelmatig gewassen en
gereinigd worden. Hoe vaak hangt af van de manier
waarop je ermee rijdt, en op welke wegen de motor rijdt.
Gebruik er speciale, als het kan biologisch afbreekbare,
producten voor en vermijd bijtende of schurende
wasmiddelen of oplosmiddelen.
Belangrijk
Was de motor niet onmiddellijk nadat u ermee hebt
gereden om "kringen" van te snel opdrogende producten
op de nog warme oppervlakken te vermijden.
Spuit niet met heet water of water onder hoge druk op de
motor.
Hogedrukreinigers kunnen de veerelementen, de velgen,
de elektrische componenten, de dichtingen van de
veerelementen, luchtopeningen en uitlaat laten vastlopen
of ernstige onregelmatigheden veroorzaken, waardoor het
voertuig onveilig wordt en niet meer aan de
veiligheidsvereisten voldoet.
Als sommige delen van de motor bijzonder vuil of vet
blijken te zijn, gebruik dan een ontvettingsmiddel voor de
reiniging, maar voorkom dat dit middel in contact komt
met de aandrijfonderdelen (ketting, tandwiel, kroonwiel
enzovoorts).
Spoel het voertuig af met lauw water en droog alle
oppervlakken met een zeem.
Opgelet
Na het wassen kunnen de remmen soms minder
goed werken. Smeer geen vet of olie op de remschijven
waardoor het remvermogen afneemt. Reinig de
remschijven met een oplosmiddel dat geen vet bevat.
Opgelet ST3S ABS
reinig de meetwielen van het ABS-remsysteem
zorgvuldig om de optimale werking van het systeem te
garanderen. Gebruik geen bijtende producten om de
meetwielen en sensoren niet te beschadigen.
NL
95
Page 97
De motor een lange tijd niet gebruiken
Als de winter een lange tijd niet wordt gebruikt, raden wij
NL
aan het volgende te dien:
de motorfiets helemaal reinigen;
de brandstoftank aftappen (aftapdop en dichting eraf
halen);
breng vanaf de bougiehouders een beetje motorolie in de
cilinders aan en draai de motor handmatig een paar slagen
om het beschermende laagje over de binnenwanden te
verdelen;
de motorfiets op de hoofdstandaard zetten;
de accu losmaken en eruit halen. Als de motorfiets langer
dan een maand stilstaat, dient u de accu te controleren en
eventueel op te laden.
Bedek de motorfiets met een speciaal zeil dat de lak niet
beschadigt en geen condens vasthoudt.
Dit zeil kunt u bij Ducati Performance kopen.
96
Belangrijke waarschuwingen
In sommige landen (Frankrijk, Duistland, Engeland,
Zwitserland, enz.) zijn plaatselijke wettelijke milieu- en
lawaaivoorschriften.
Voer regelmatig de eventuele voorgeschreven controles
uit en gebruik alleen originele onderdelen van Ducati die
voldoen aan de voorschriften van de verschillende landen.
Page 98
TECHNISCHE KENMERKEN
370
535
910 ÷ 930
Afmetingen (mm) (afb. 96)
NL
1274906
Gewichten
Drooggewicht:
212,5 Kg / 468 Ibs in volgorde van versnelling zonder
benzine (ST3);
201 Kg / 442 lbs zonder vloeistoffen en accu (ST3);
215,7 Kg / 475 Ibs in volgorde van versnelling zonder
benzine (ST3S ABS);
204 Kg / 449 lbs zonder vloeistoffen en accu (ST3S ABS);
Gewicht met volle lading:
420 Kg / 924 Ibs.
Opgelet
Het niet in acht nemen van de laadbeperkingen kan
de bestuurbaarheid en het rendement van uw motorfiets
negatief beïnvloeden, waardoor u de controle over het
voertuig kunt verliezen
910 ÷ 930
165
1430
2070
370
820
535
afb. 96
97
Page 99
BrandstofTypedm
NL
Brandstoftank inclusief een reserve van 6
3
dm
(liter)
Loodvrije benzine met een octaangetal van 9521
Motor en filter SHELL - Advance Ultra 43,9
Voor- e nachterremcircuit en koppelingSpeciale vloeistof voor hydr.systemen
Beschermmiddel voor elektrische
contacten
SHELL - Advance Brake DOT 4
Spray voor de behandeling van elektr.
Het is niet toegestaan additieven te gebruiken voor brandstof of smeermiddelen.
98
Page 100
Motor
Viertakt met twee in 90° in de lengte liggende "L" cilinders.
Boring mm:
94.
Slag mm:
71,5.
Totale cilinderinhoud, cm
3
:
992.
Compressieverhouding:
11,3±0,5:1.
Maximaal vermogen op de as (95/1/CE):
75 kW - 102 CV bij 8.750 min
Max. koppel op de as (95/1/EG):
93 Nm (9,5 kgm) bij 7250 min
Maximumtoerental:
9.500 min
–1
.
–1
.
–1
.
Belangrijk
In geen enkele rijconditie mag men de
voorgeschreven snelheidsbeperkingen overschrijden.
Distributie
Desmodromische distributie met drie cilinderkleppen
bediend door zes tuimelaars (drie voor de opening en drie
voor de sluiting) en door een verdeleras bovenaan.
Motorasaandrijving met cilindertandwielen, poelies en
tandriemen.
Schema van de desmodromische distributie (afb. 97)
1) Tuimelaar voor openen (of bovenste tuimelaar);
2) regelaar bovenste tuimelaar;
3) halve ringen;
4) regelaar tuimelaar voor sluiten (of onderste tuimelaar);
5) drukveer onderste drukveer;
6) tuimelaar voor sluiten (of onderste tuimelaar);
7) nokkenas;
8) klep.
7
1
5
2
3
4
2
3
4
6
3
4
6
8
5
8
2
afb. 97
NL
99
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.