Deze bedieningshandleiding biedt informatie voor veilige
installatie en inbedrijfstelling van de VLT® frequentiere-
gelaars.
De bedieningshandleiding is bedoeld voor gebruik door
gekwaliceerd personeel. Lees de bedieningshandleiding
en volg de aanwijzingen op om de frequentieregelaar op
veilige en professionele wijze te gebruiken. Let met name
op de veiligheidsvoorschriften en algemene waarschuwingen. Bewaar de bedieningshandleiding altijd in de
buurt van de frequentieregelaar.
VLT® is een gedeponeerd handelsmerk.
1.2 Aanvullende informatiebronnen
Er zijn andere hulpmiddelen beschikbaar om inzicht te
krijgen in geavanceerde functies van de frequentieregelaar
en de bijbehorende programmering.
Goedkeuringen en certiceringen
1.4
Tabel 1.2 Goedkeuringen en
Er zijn meer goedkeuringen en certiceringen beschikbaar.
Neem contact op met een Danfoss-kantoor of -partner in
uw regio. Frequentieregelaars met een spanning van
525-690 V zijn slechts UL-gecerticeerd voor 525-600 V.
De frequentieregelaar voldoet aan de eisen van UL
61800-5-1 ten aanzien van het behoud van het thermische
geheugen. Zie de sectie Thermische motorbeveiliging in de
productspeciekedesign guide voor meer informatie.
certiceringen
LET OP
BEGRENZING UITGANGSFREQUENTIE
De programmeerhandleiding gaat dieper in op het
•
gebruik van parameters en bevat veel toepassingsvoorbeelden.
De design guide biedt gedetailleerde informatie
•
over de mogelijkheden en functies voor het
ontwerpen van motorregelsystemen.
Instructies bieden informatie voor gebruik met
•
optionele apparatuur.
Aanvullende documentatie en handleidingen zijn
beschikbaar bij Danfoss. Zie drives.danfoss.com/knowledge-center/technical-documentation/ voor een overzicht.
Handleiding- en softwareversie
1.3
Deze handleiding wordt regelmatig herzien en bijgewerkt.
Alle suggesties voor verbetering zijn welkom. Tabel 1.1
toont de versie van de handleiding en de bijbehorende
softwareversie.
Vanwege ociële exportbeperkingen is de uitgangsfrequentie van de frequentieregelaar begrensd op 590 Hz.
Neem contact op met Danfoss als meer dan 590 Hz
vereist is.
1.4.1 Conformiteit met ADN
Zie ADN-conforme installatie in de design guide voor conformiteit met het Europees Verdrag inzake het internationale
vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren
(ADN).
Verwijdering
1.5
Apparatuur die elektrische componenten
bevat, mag niet als huishoudelijk afval
worden afgevoerd.
Voer dergelijke apparatuur apart af
volgens de geldende lokale voorschriften.
In dit document worden de volgende symbolen gebruikt:
WAARSCHUWING
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan
leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
VOORZICHTIG
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan
leiden tot licht of matig letsel. Kan tevens worden
gebruikt om te waarschuwen tegen onveilige werkpraktijken.
LET OP
Geeft belangrijke informatie aan, waaronder situaties die
kunnen leiden tot schade aan apparatuur of
eigendommen.
2.2 Gekwaliceerd personeel
Een probleemloze en veilige werking van de frequentieregelaar is alleen mogelijk als de frequentieregelaar op
correcte en betrouwbare wijze wordt vervoerd, opgeslagen,
geïnstalleerd, gebruikt en onderhouden. Deze apparatuur
mag uitsluitend worden geïnstalleerd of bediend door
gekwaliceerd personeel. Deze apparatuur mag uitsluitend
worden onderhouden en gerepareerd door geautoriseerd
personeel.
Gekwaliceerd personeel is gedenieerd als opgeleide
medewerkers die bevoegd zijn om apparatuur, systemen
en circuits te installeren, in bedrijf te stellen en te
onderhouden volgens relevante wetten en voorschriften.
Het personeel moet tevens bekend zijn met de instructies
en veiligheidsmaatregelen die in deze handleiding staan
beschreven.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding,
loadsharing of permanentmagneetmotoren. Als
installatie, opstarten en onderhoud van de frequentieregelaar niet worden uitgevoerd door gekwaliceerd
personeel, kan dit leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud van de
•
frequentieregelaar mogen uitsluitend worden
uitgevoerd door gekwaliceerd personeel.
WAARSCHUWING
ONBEDOELDE START
Wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op de
netvoeding, DC-voeding of loadsharing, kan de motor op
elk moment starten. Een onbedoelde start tijdens
programmeer-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden
kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of tot schade aan
apparatuur of eigendommen. De motor kan worden
gestart door een externe schakelaar, een veldbuscommando, een ingangsreferentiesignaal vanaf het LCP
of LOP, via externe bediening met MCT 10 setupsoftware
of door het opheen van een foutconditie.
Om een onbedoelde motorstart te voorkomen:
Druk op [O/Reset] op het LCP voordat u
•
parameters gaat programmeren.
Onderbreek de netvoeding naar de frequentie-
•
regelaar.
Zorg dat de frequentieregelaar, motor en
•
eventuele door de motor aangedreven
werktuigen volledig bedraad en gemonteerd
zijn voordat u de frequentieregelaar aansluit op
de netvoeding, DC-voeding of loadsharing.
Geautoriseerd personeel is gekwaliceerd personeel dat
door Danfoss is opgeleid voor het onderhouden van
Danfoss producten.
De frequentieregelaar bevat DC-tussenkringcondensatoren die geladen kunnen blijven, ook wanneer de
frequentieregelaar niet van spanning wordt voorzien. Er
kan hoge spanning aanwezig zijn, ook wanneer de
waarschuwingsleds uit zijn. Als u de aangegeven
wachttijd na afschakeling niet in acht neemt voordat u
onderhouds- of reparatiewerkzaamheden uitvoert, kan
dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Stop de motor.
•
Schakel de netvoeding en externe DC-tussen-
•
kringvoedingen af, inclusief backupvoedingen,
UPS-eenheden en DC-tussenkringaansluitingen
naar andere frequentieregelaars.
Onderbreek de voeding naar de PM-motor of
•
vergrendel de motor.
Wacht tot de condensatoren volledig ontladen
•
zijn. De minimale wachttijd is 20 minuten.
Controleer met een geschikt spanningsmeetap-
•
paraat of de condensatoren volledig ontladen
zijn voordat u service- of reparatiewerkzaamheden gaat uitvoeren.
WAARSCHUWING
ONBEDOELD DRAAIEN VAN DE MOTOR
WINDMILLING
Het onbedoeld draaien van permanentmagneetmotoren
wekt spanning op waardoor de eenheid elektrisch kan
worden geladen; dat kan leiden tot ernstig of dodelijk
letsel of schade aan apparatuur.
Zorg dat permanentmagneetmotoren zijn
•
geblokkeerd om onbedoeld draaien te
voorkomen.
WAARSCHUWING
GEVAAR BIJ INTERNE FOUT
Onder bepaalde omstandigheden kan een interne fout
ertoe leiden dan een component explodeert. Als de
behuizing niet goed worden gesloten en vastgezet, kan
dit leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Gebruik de frequentieregelaar niet als de deur
•
openstaat of als er panelen ontbreken.
Zorg ervoor dat de behuizing tijdens bedrijf
•
goed is gesloten en vastgezet.
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR LEKSTROOM
De aardlekstroom bedraagt meer dan 3,5 mA. Een
onjuiste aarding van de frequentieregelaar kan leiden tot
ernstig of dodelijk letsel.
Zorg dat de apparatuur correct is geaard door
•
een erkende elektrisch installateur.
WAARSCHUWING
GEVAARLIJKE APPARATUUR
Het aanraken van draaiende assen en elektrische
apparatuur kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
•
uitsluitend worden uitgevoerd door hiervoor
opgeleid en gekwaliceerd personeel.
Zorg dat alle elektrische werkzaamheden
•
worden uitgevoerd volgens de nationale en
lokale elektriciteitsvoorschriften.
Volg de procedures in deze handleiding.
•
VOORZICHTIG
HETE OPPERVLAKKEN
De frequentieregelaar bevat metalen componenten die
ook na het uitschakelen van de frequentieregelaar heet
blijven. Het negeren van het waarschuwingssymbool
voor hoge temperatuur (gele driehoek) op de frequentieregelaar kan leiden tot ernstige brandwonden.
Houd er rekening mee dan interne
•
componenten, zoals stroomrails, ook na het
uitschakelen van de frequentieregelaar extreem
heet kunnen zijn.
Zones aan de buitenkant die met het waarschu-
•
wingssymbool voor hoge temperatuur (gele
driehoek) zijn gemarkeerd, zijn heet wanneer de
frequentieregelaar in bedrijf is en onmiddellijk
na het uitschakelen.
LET OP
VEILIGHEIDSOPTIE AFSCHERMING
NETVOEDING
Er is een netafschermingsoptie leverbaar voor
behuizingen met beschermingsklasse IP 21/IP 54 (Type 1/
Type 12). De afscherming van de netvoeding bestaat uit
een afdekking die in de behuizing is geïnstalleerd en
bescherming biedt tegen onbedoeld aanraken van de
vermogensklemmen, volgens BGV A2,VBG-4.
De frequentieregelaar is een elektronische motorregelaar die een door de netvoeding geleverd AC-ingangssignaal omzet in
een variabel AC-uitgangssignaal. De frequentie en de spanning van het uitgangssignaal worden aangepast om het
motortoerental of -koppel te regelen. De frequentieregelaar is ontworpen om:
Het motortoerental te regelen op basis van terugkoppeling van het systeem of externe commando's van externe
•
regelaars.
De systeem- en motorstatus te bewaken.
•
De motor te beschermen tegen overbelasting.
•
De frequentieregelaar is ontworpen voor gebruik in industriële en commerciële omgevingen volgens lokale wetten en
normen. Afhankelijk van de conguratie kan de frequentieregelaar worden gebruikt in zelfstandige toepassingen of deel
uitmaken van een groter systeem of een grotere installatie.
LET OP
In een woonomgeving kan dit product radiostoring veroorzaken. In dat geval kan het nodig zijn om aanvullende
corrigerende maatregelen te treen.
Te voorzien onjuist gebruik
Gebruik de frequentieregelaar niet in toepassingen die niet voldoen aan de gespeciceerde bedrijfsomstandigheden en omgevingen. Zorg dat wordt voldaan aan de voorwaarden die in hoofdstuk 10 Specicaties zijn gespeciceerd.
3.2 Vermogensklasse, gewicht en afmetingen
Zie Tabel 3.1 voor behuizingsgroottes en vermogensklassen van de frequentieregelaars. Zie hoofdstuk 10.9 Afmetingenbehuizing voor nog meer afmetingen.
Afbeelding 3.1 toont de componenten van D1h die relevant zijn voor de installatie en inbedrijfstelling. Het binnenwerk van
de D1h-frequentieregelaar is vergelijkbaar met dat van de D3h-, D5h- en D6h-frequentieregelaars. Frequentieregelaars met
de contactoroptie bevatten ook een contactorklemmenblok (TB6). Zie hoofdstuk 5.8 Klemafmetingen voor de positie van TB6.
33
1LCP (lokaal bedieningspaneel)6Bevestigingsgaten
2Stuurklemmen7Relais 1 en 2
3Netingangsklemmen 91 (L1), 92 (L2), 93 (L3)8Motoruitgangsklemmen 96 (U), 97 (V), 98 (W)
4Aardklemmen voor IP 21/54 (Type 1/12)9Kabelklemmen
5Hijsoog10Aardklemmen voor IP 20 (Chassis)
Afbeelding 3.1 Binnenaanzicht van D1h-frequentieregelaar (vergelijkbaar met D3h/D5h/D6h)
Afbeelding 3.2 toont de componenten van D2h die relevant zijn voor de installatie en inbedrijfstelling. Het binnenwerk van
de D2h-frequentieregelaar is vergelijkbaar met dat van de D4h-, D7h- en D8h-frequentieregelaars. Frequentieregelaars met
de contactoroptie bevatten ook een contactorklemmenblok (TB6). Zie hoofdstuk 5.8 Klemafmetingen voor de positie van TB6.
33
1Veldbusboveningangsset (optioneel)7Bevestigingsgat
2LCP (lokaal bedieningspaneel)8Relais 1 en 2
3Stuurklemmen9Klemmenblok voor anticondensverwarming (optioneel)
4Netingangsklemmen 91 (L1), 92 (L2), 93 (L3)10Motoruitgangsklemmen 96 (U), 97 (V), 98 (W)
5Kabelklemmen11Aardklemmen voor IP 21/54 (Type 1/12)
6Hijsoog12Aardklemmen voor IP 20 (Chassis)
Afbeelding 3.2 Binnenaanzicht van D2h-frequentieregelaar (vergelijkbaar met D4h/D7h/D8h)
De besturingsplaat bevat het bedieningspaneel, dat bekendstaat als het lokale bedieningspaneel of LCP. De besturingsplaat
bevat ook de stuurklemmen, relais en diverse connectoren.
33
1Lokaal bedieningspaneel (LCP)7Bevestigingsgaten
2RS485-afsluitschakelaar8LCP-connector
3USB-connector9Analoge schakelaars (A53, A54)
4RS485-veldbusconnector10Connector analoge I/O
5Digitale I/O en 24 V-voeding11Relais 1 (01, 02, 03) op voedingskaart
6Hijsogen12Relais 2 (04, 05, 06) op voedingskaart
Als een frequentieregelaar met een van de volgende opties
wordt besteld, wordt de eenheid geleverd met een
optiekast om de optionele componenten in te plaatsen.
33
Afbeelding 3.4 toont een voorbeeld van een frequentieregelaar met een optiekast. Tabel 3.3 bevat een overzicht van
de frequentieregelaars die zijn uitgerust met deze opties.
Frequentieregelaarmodel
D5hRem, netschakelaar
D6hContactor, contactor met netschakelaar,
D7hRem, netschakelaar, meerdraadse set
D8hContactor, contactor met netschakelaar,
Remchopper.
•
Netschakelaar.
•
Contactor.
•
Netschakelaar met contactor.
•
Circuitbreaker.
•
Regeneratieklemmen.
•
Loadsharingklemmen.
•
Overgedimensioneerde kabelkast.
•
Meerdraadse set.
•
Mogelijke opties
circuitbreaker
circuitbreaker, meerdraadse set
Tabel 3.3 Overzicht van uitbreidingsopties
De D7h- en D8h-frequentieregelaars zijn voorzien van een
sokkel van 200 mm (7,9 in) voor vloermontage.
Op het frontpaneel van de optiekast is een veiligheidsvergrendeling aangebracht. Als de frequentieregelaar met een
netschakelaar of circuitbreaker wordt geleverd, vergrendelt
de veiligheidsvergrendeling de deur wanneer de frequentieregelaar van spanning wordt voorzien. Open voordat u
de deur opent de netschakelaar of circuitbreaker om de
frequentieregelaar te ontladen en verwijder daarna pas de
afdekking van de optiekast.
Voor frequentieregelaars die met een netschakelaar,
contactor of circuitbreaker zijn geleverd, staat op het
motortypeplaatje een typecode vermeld voor vervanging
zonder de betreende opties. Als de frequentieregelaar
wordt vervangen, kan die los van de optiekast worden
vervangen.
Het lokale bedieningspaneel (LCP) is de combinatie van display en toetsenbord aan de voorzijde van de frequentieregelaar.
De term LCP verwijst naar het grasche LCP. Een numeriek lokaal bedieningspaneel (NLCP) is leverbaar als optie. Het NLCP
werkt op vergelijkbare wijze als het LCP, maar er zijn wel verschillen. Zie de productspeciekeprogrammeerhandleiding voor
meer informatie over het gebruik van het NLCP.
Het LCP wordt gebruikt voor:
Besturing van de frequentieregelaar en de motor.
•
Toegang tot frequentieregelaarparameters en programmering van de frequentieregelaar.
•
Uitlezing van bedrijfsgegevens, status van de frequentieregelaar en waarschuwingen.
Elke displayuitlezing is gekoppeld aan een parameter. Zie
Tabel 3.4. De informatie die op het LCP wordt
weergegeven, kan voor specieke toepassingen worden
D. Indicatielampjes
Indicatielampjes dienen om de status van de frequentieregelaar aan te duiden en een visuele indicatie van
waarschuwings- of foutcondities te geven.
Menutoetsen dienen om toegang te krijgen tot het menu
D3AlarmRoodGaat branden bij een
voor de parametersetup, te schakelen tussen statusuitleesmodi tijdens normaal bedrijf en om foutloggegevens
weer te geven.
Itemnr.ToetsFunctie
B1StatusGeeft bedrijfsgegevens weer.
B2Quick Menu Biedt toegang tot de parameters voor
de eerste setup. Bevat ook gedetailleerde stappen voor toepassingen. Zie
hoofdstuk 3.8.1.1 Quick Menu.
B3Main Menu Biedt toegang tot alle parameters. Zie
hoofdstuk 3.8.1.8 Modus Hoofdmenu.
B4Alarm LogToont een overzicht van de actieve
waarschuwingen en de laatste 10
alarmen.
Tabel 3.5 Menutoetsen op het LCP
C. Navigatietoetsen
Navigatietoetsen worden gebruikt voor het programmeren
van functies en het verplaatsen van de displaycursor. De
navigatietoetsen dienen tevens om het toerental te regelen
in de lokale (handmatige) bediening. U kunt de helderheid
van het display aanpassen door [Status] en de toets [▲] of
Tabel 3.7 Indicatielampjes op het LCP
E. Bedieningstoetsen en reset
De bedieningstoetsen bevinden zich onderaan het lokale
bedieningspaneel.
Itemnr.ToetsFunctie
E1Hand On Start de frequentieregelaar in de lokale
bediening. Een extern stopsignaal via een
stuuringang of seriële communicatie
onderdrukt de lokale [Hand On].
E2OStopt de motor maar onderbreekt de
voeding naar de frequentieregelaar niet.
E3ResetHiermee kunt u de frequentieregelaar
handmatig resetten nadat u een fout
hebt opgeheven.
E4Auto OnZet het systeem in de externe-
bedieningsmodus, zodat het kan reageren
op een extern startcommando via
stuurklemmen of seriële communicatie.
Functie
frequentieregelaar spanning
krijgt van de netvoeding of een
externe 24 V-voeding.
waarschuwingsconditie actief is.
Op het display wordt een tekst
weergegeven om het probleem
aan te duiden.
foutconditie. Op het display
wordt een tekst weergegeven
om het probleem aan te duiden.
[▼] tegelijkertijd in te drukken.
Tabel 3.8 Bedieningstoetsen en resettoets op het LCP
Itemnr.ToetsFunctie
C1BackBrengt u terug naar de vorige stap of lijst in
de menustructuur.
C2Cancel Annuleert uw laatste wijziging of
commando, zolang de displaymodus niet is
gewijzigd.
C3InfoToont een beschrijving van de geselecteerde
functie.
C4OKBiedt toegang tot parametergroepen of
schakelt een optie in.
C5
▲ ▼
Biedt toegang tot andere items in het
◄ ►
menu.
LCP-menu's
3.8
3.8.1.1 Quick Menu
De modus Snelmenu biedt een overzicht van menu's die
worden gebruikt om de frequentieregelaar te congureren
en te bedienen. Selecteer de modus Snelmenu door op de
toets [Quick Menu] te drukken. De betreende uitlezing
wordt op het LCP-display weergegeven.
Gebruik Q6 Logdata voor het opsporen van fouten.
Selecteer Logdata voor informatie over de uitlezingen in de
displayregel. De informatie wordt als graek weergegeven.
Alleen de in parameter 0-20 Display Line 1.1 Small tot en
met parameter 0-24 Display Line 3 Large ingestelde displayparameters kunnen worden bekeken. Er kunnen maximaal
120 voorbeelden in het geheugen worden opgeslagen
voor later gebruik.
Afbeelding 3.6 Overzicht Snelmenu
33
Q6 Logdata
Parameter 0-20 Display Line 1.1 SmallReferentie [Eenh.]
Parameter 0-21 Display Line 1.2 SmallAnal. ingang 53 [V]
Parameter 0-22 Display Line 1.3 SmallMotorstroom [A]
3.8.1.2 Q1 Persoonlijk menu
Gebruik Persoonlijk menu om te bepalen wat er op het
display wordt weergegeven. Zie hoofdstuk 3.7 Lokaalbedieningspaneel (LCP). Via dit menu kunnen er maximaal
50 vooraf geprogrammeerde parameters worden
weergegeven. Deze 50 parameters worden handmatig
ingevoerd via parameter 0-25 My Personal Menu.
3.8.1.3 Q2 Snelle setup
De parameters die onder Q2 Snelle setup staan vermeld,
bevatten elementaire systeem- en motorgegevens die altijd
nodig zijn voor het congureren van de frequentieregelaar.
Zie hoofdstuk 7.2.3 Systeemgegevens invoeren voor de
setupprocedures.
3.8.1.4 Q4 Smart Setup
Q4 Smart Setup leidt de gebruiker langs de typische
parameterinstellingen die gebruikt worden om 1 van de
volgende 3 toepassingen te congureren.
Mechanische rem.
•
Transportband.
•
Pomp/ventilator.
•
Gebruik de [Info]-toets om helpinformatie weer te geven
over diverse keuzemogelijkheden, instellingen en
meldingen.
Parameter 0-23 Display Line 2 LargeFrequentie [Hz]
Parameter 0-24 Display Line 3 LargeTerugk. [Eenh]
Tabel 3.9 Voorbeelden gelogde parameters
3.8.1.7 Q7 Motorsetup
De parameters die onder Q7 Motorsetup staan vermeld,
bevatten elementaire en geavanceerde motorgegevens die
altijd nodig zijn voor het congureren van de frequentieregelaar. Deze optie bevat ook parameters voor de
encodersetup.
3.8.1.8 Modus Hoofdmenu
In de modus Hoofdmenu zijn de parameters ingedeeld in
groepen. Selecteer de modus Hoofdmenu door op de toets
[Main Menu] te drukken. De betreende uitlezing wordt op
het LCP-display weergegeven.
Alle parameterinstellingen kunnen worden gewijzigd in het
hoofdmenu. Als optiekaarten zijn geïnstalleerd, zijn er
meer parameters voor deze specieke optie beschikbaar.
Listed 36U0 E70524 IND. CONT. EQ.
UL Voltage range 380-480 V
CAUTION - ATTENTION:
Stored charge, wait 20 min.
Charge residuelle, attendez 20 min.
See manual for special condition / mains fuse
Voir manuel de conditions speciales / fusibles
WARNING - AVERTISSEMENT:
`
`
1
2
3
4
5
6
Danfoss A/S
6430 Nordborg
Denmark
Use the following Typecode to order Drive-only replacement:
T/C: FC-202N200T4E5MH2XJC7XXSXXXXAXBXCXXXXDX
OUT: 3x0-Vin 0-590Hz 395/361 A
IN: 3x380-480V 50/60Hz 381/348 A
200 kW / 300 HP, Normal Overload
Mechanische installatie
VLT® AQUA Drive FC 202
4 Mechanische installatie
4.1 Geleverde artikelen
Welke artikelen precies worden geleverd, hangt af van de
productconguratie.
Controleer of alle artikelen zijn geleverd en of de
44
•
gegevens op het typeplaatje overeenkomen met
de orderbevestiging. Afbeelding 4.1 en
Afbeelding 4.2 tonen voorbeelden van
typeplaatjes voor een D-frequentieregelaar met of
zonder optiekast.
Controleer de verpakking en frequentieregelaar
•
op schade die is veroorzaakt door een onjuiste
behandeling tijdens het vervoer. Dien eventuele
schadeclaims in bij de vervoerder. Bewaar
beschadigde onderdelen om de claim te
onderbouwen.
1Typecode
2Onderdeelnummer en serienummer
3Vermogensklasse
4Ingangsspanning, -frequentie en -stroom
5Uitgangsspanning, -frequentie en -stroom
6Ontladingstijd
Afbeelding 4.2 Voorbeeldtypeplaatje voor frequentieregelaar
met optiekast (D5h-D8h)
LET OP
VERLIES VAN GARANTIE
Verwijder het typeplaatje niet van de frequentieregelaar.
Als het typeplaatje van de frequentieregelaar wordt
verwijderd, kan de garantie komen te vervallen.
1Typecode
2Onderdeelnummer en serienummer
3Vermogensklasse
Afbeelding 4.1 Voorbeelden van typeplaatje voor alleen een
frequentieregelaar (D1h-D4h)
4Ingangsspanning, -frequentie en -stroom
5Uitgangsspanning, -frequentie en -stroom
6Ontladingstijd
4.2 Benodigd gereedschap
Ontvangst/lossen
I-balk en haken die geschikt zijn om het gewicht
•
van de frequentieregelaar te hijsen. Zie
hoofdstuk 3.2 Vermogensklasse, gewicht en
afmetingen.
Kraan of ander hijsmiddel om de eenheid op zijn
•
plaats te zetten.
Installatie
Boor met boortjes van 10 mm (0,39 in) of 12 mm
•
(0,47 in).
Meetlint.
•
Mechanische installatieBedieningshandleiding
Diverse maten kruiskop- en platkopschroeven-
•
draaiers.
Dopsleutel met relevante metrische doppen (7-17
•
mm/0,28-0,67 in).
Dopsleutelverlengstukken.
•
Torx-schroevendraaier (T25 en T50).
•
Metaalpons voor kabelgoten of kabelwartels.
•
I-balk en haken die geschikt zijn om het gewicht
•
van de frequentieregelaar te hijsen. Zie
hoofdstuk 3.2 Vermogensklasse, gewicht en
afmetingen.
Kraan of ander hijsmiddel om de frequentiere-
•
gelaar op de sokkel en op zijn plaats te zetten.
4.3 Opslag
Sla de frequentieregelaar op in een droge omgeving. Laat
de apparatuur in de afgedichte verpakking staan totdat u
begint met installeren. Zie hoofdstuk 10.4 Omgevingscon-dities voor de aanbevolen omgevingstemperatuur.
Periodiek formeren (laden van de condensator) tijdens
opslag is niet nodig, tenzij het product langer dan 12
maanden wordt opgeslagen.
Bedrijfsomgeving
4.4
LET OP
CONDENSATIE
Vocht kan condenseren op de elektronische
componenten en kortsluiting veroorzaken. Vermijd
installatie in gebieden waar vorst kan optreden.
Installeer een optionele kastverwarming als de frequentieregelaar kouder is dan de omgevingslucht. De kans op
condensatie wordt kleiner als u de frequentieregelaar in
de stand-bymodus laat werken, zolang de vermogensdissipatie ervoor zorgt dat de circuits vrij van vocht blijven.
LET OP
EXTREME OMGEVINGSCONDITIES
Warme en koude temperaturen hebben een negatieve
invloed op de prestaties en levensduur van de eenheid.
LET OP
In omgevingen met vloeistofnevel, deeltjes of corrosieve
gassen moet u ervoor zorgen dat de IP/Type-klasse
overeenkomt met de installatieomgeving. Als niet aan de
omgevingsvereisten wordt voldaan, kan dat de
levensduur van de frequentieregelaar bekorten. Zorg dat
wordt voldaan aan de vereisten ten aanzien van
luchtvochtigheid, temperatuur en hoogte.
Spanning
[V]
200–240Voor hoogtes boven 3000 m (9842 ft) moet u
380–480Voor hoogtes boven 3000 m (9842 ft) moet u
525–690Voor hoogtes boven 2000 m (6562 ft) moet u
Tabel 4.1 Installatie op grote hoogtes
Zie hoofdstuk 10.4 Omgevingscondities voor gedetailleerde
omgevingsspecicaties.
Hoogtebeperkingen
contact opnemen met Danfoss in verband met
PELV.
contact opnemen met Danfoss in verband met
PELV.
contact opnemen met Danfoss in verband met
PELV.
4.4.1 Gassen
Agressieve gassen, zoals waterstofsulde, chloor of
ammoniak, kunnen de elektrische en mechanische
componenten beschadigen. In de eenheid worden gecoate
printkaarten toegepast om de eecten van agressieve
gassen tegen te gaan. Zie hoofdstuk 10.4 Omgevingscon-dities voor de specicaties en classicatie van
vormvolgende coatings.
4.4.2 Stof
Let op de volgende punten als u de frequentieregelaar in
een stoge omgeving installeert:
Periodiek onderhoud
Wanneer stof zich ophoopt op elektronische componenten,
werkt dat als een isolatielaag. Deze laag vermindert de
koelcapaciteit van de componenten, waardoor de
componenten warmer worden. De warmere omgeving
verkort de levensduur van de elektronische componenten.
Voorkom dat stof zich op het koellichaam en de
ventilatoren ophoopt. Zie hoofdstuk 9 Onderhoud, diagnoseen problemen verhelpen voor meer informatie over service
en onderhoud.
Gebruik de frequentieregelaar niet in
•
omgevingen waar de omgevingstemperatuur
hoger is dan 55 °C (131 °F).
De frequentieregelaar kan werken bij
•
temperaturen vanaf -10 °C (14 °F). Een juiste
werking bij nominale belasting is echter alleen
gegarandeerd bij temperaturen van 0 °C (32 °F)
en hoger.
Als de temperatuur de limieten voor de
•
omgevingstemperatuur overschrijdt, is extra
klimaatregeling van de kast of installatieplek
noodzakelijk.
Ventilatoren zorgen voor een luchtstroom voor het koelen
van de frequentieregelaar. Als ventilatoren aan een stoge
omgeving worden blootgesteld, kan het stof de ventilatorlagers beschadigen, waardoor de ventilator minder lang
meegaat. Stof kan zich ook ophopen op de ventilatorbladen, wat kan leiden tot een onbalans die voorkomt dat
de ventilatoren de eenheid adequaat kunnen koelen.
44
4.4.3 Explosiegevaarlijke omgevingen
LET OP
SENSORBEWAKING MOTORTHERMISTOR
Frequentieregelaars met de VLT® PTC Thermistor Card
MCB 112-optie zijn PTB-gecerticeerd voor explosiegevaarlijke omgevingen.
4.5 Vereisten voor installatie en koeling
LET OP
VOORZORGSMAATREGELEN VOOR MONTAGE
Een onjuiste montage kan leiden tot oververhitting en
WAARSCHUWING
EXPLOSIEGEVAARLIJKE OMGEVING
Installeer de frequentieregelaar niet in een explosiegevaarlijke omgeving. Installeer de frequentieregelaar in
een kast buiten deze zone. Het niet opvolgen van deze
aanbevelingen vergroot de kans op ernstig of dodelijk
letsel.
Systemen in explosiegevaarlijke omgevingen moeten aan
speciale voorwaarden voldoen. EU-richtlijn 94/9/EG (ATEX
95)
classiceert het gebruik van elektronische apparatuur
in explosiegevaarlijke omgevingen.
Klasse d
•
ontstaan, binnen een beschermd gebied worden
gehouden.
Klasse e verbiedt het ontstaan van vonken.
•
Motoren met bescherming volgens klasse d
Vereisen geen goedkeuring. Speciale bedrading en
omkasting zijn wel vereist.
Motoren met bescherming volgens klasse e
Bij gebruik van een ATEX-goedgekeurde PTC-bewakingsvoorziening zoals de VLT® PTC Thermistor Card MCB 112
hoeft de installatie geen afzonderlijke goedkeuring te
hebben van een aangewezen instantie.
Motoren met bescherming volgens klasse d/e
De motor zelf biedt een ontstekingsbescherming volgens
klasse d, terwijl de motorbedrading en de aansluitomgeving voldoen aan de
sinuslter op de uitgang van de frequentieregelaar om de
hoge piekspanning af te zwakken.
Gebruik het volgende als u de frequentieregelaar in een
explosiegevaarlijke omgeving gebruikt:
Motoren met ontstekingsbescherming volgens
•
klasse d of e.
PTC-temperatuursensoren om de motortempe-
•
ratuur te bewaken.
Korte motorkabels.
•
Sinuslters als er geen afgeschermde motorkabels
•
worden gebruikt.
speciceert dat vonken die eventueel
e-classicatie. Gebruik een
lagere prestaties. Zorg dat u voldoet aan alle vereisten
voor installatie en koeling.
Installatievereisten
Zorg voor stabiliteit van de eenheid door de
•
eenheid verticaal op een stevige, vlakke
ondergrond te monteren.
Verzeker u ervan dat de installatielocatie het
•
gewicht van de eenheid kan dragen. Zie
hoofdstuk 3.2 Vermogensklasse, gewicht en
afmetingen.
Verzeker u ervan dat de installatielocatie het
•
mogelijk maakt om de deur van de behuizing te
openen. Zie hoofdstuk 10.8 Aanhaalmomentenvoor bevestigingen.
Zorg voor voldoende ruimte rondom de eenheid
•
in verband met de luchtstroom voor koeling.
Plaats de eenheid zo dicht mogelijk bij de motor.
•
Houd de motorkabels zo kort mogelijk. Zie
hoofdstuk 10.5 Kabelspecicaties.
Verzeker u ervan dat de locatie voldoende ruimte
•
biedt voor kabeldoorvoer onderaan de eenheid.
Vereisten ten aanzien van koeling en luchtstroom
Zorg voor vrije ruimte boven en onder de
•
eenheid in verband met luchtkoeling. Vereiste
vrije ruimte: 225 mm (9 in).
Bij temperaturen vanaf 45 °C (113 °F) tot 50 °C
•
(122 °F) en bij hoogtes vanaf 1000 m (3300 ft)
boven zeeniveau is reductie noodzakelijk. Zie de
productspeciekedesign guide voor meer
informatie.
De frequentieregelaar gebruikt backchannelkoeling om de
koellucht voor het koellichaam te circuleren. Het
koelkanaal voert ongeveer 90% van de warmte af via het
backchannel van de frequentieregelaar. Het afvoeren van
de backchannellucht vanuit het paneel of de ruimte is
mogelijk via de volgende sets:
gelaars in Rittal-kasten zijn er
backchannelkoelsets leverbaar om de lucht vanuit
het paneel naar buiten te leiden. Het gebruik van
een set beperkt de warmte in het paneel en
maakt het mogelijk om op de behuizing kleinere
deurventilatoren te gebruiken.
Koeling aan achterzijde (boven- en onderafdek-
•
kingen). De koellucht vanuit het backchannel kan
naar buiten worden geleid, zodat de warmte van
het backchannel niet naar de regelkamer wordt
afgevoerd.
ZWARE LAST
Niet-gebalanceerde lasten kunnen vallen of kantelen. Als
u bij het hijsen niet de juiste voorzorgsmaatregelen treft,
kan dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel of tot schade
aan apparatuur.
LET OP
Voor deze behuizing zijn een of meer deurventilatoren
nodig om de warmte af te voeren die niet via het
backchannel van de frequentieregelaar wordt afgevoerd.
De ventilatoren voeren ook extra verliezen af die
afkomstig zijn van andere componenten die in de
frequentieregelaar zijn geïnstalleerd.
Verzeker u ervan dat de ventilatoren zorgen voor een
adequate luchtstroom over het koellichaam. Bereken de
totale benodigde luchtstroom om het juiste aantal
ventilatoren te bepalen. De luchtstroomsnelheid wordt
aangegeven in Tabel 4.2.
Behuizingsgrootte
D1h/D3h/D5h/
D6h
D2h/D4h/D7h/
D8h
Deurventilator/
ventilator
bovenzijde
102 m³/h (60
CFM)
204 m³/h (120
CFM)
VermogenVentilator
koellichaam
90-110 kW,
380-480 V
75-132 kW,
525-690 V
132 kW,
380-480 V
Alle, 200-240 V 840 m³/h (500
160 kW,
380-480 V
160 kW,
525-690 V
Alle, 200-240 V 840 m³/h (500
kraan, vorkheftruck of ander hijsmiddel met de
juiste hefcapaciteit. Zie
hoofdstuk 3.2 Vermogensklasse, gewicht en
afmetingen voor het gewicht van de frequentie-
regelaar.
Als u verzuimt om het zwaartepunt en de juiste
•
positie van de last te bepalen, kan de last
tijdens het hijsen en verplaatsen onverwachts
gaan schuiven. Zie hoofdstuk 10.9 Afmetingenbehuizing voor de afmetingen en het
zwaartepunt.
De hoek tussen de bovenkant van de frequen-
•
tieregelaarmodule en de hijskabels is van
invloed op de maximale laadkracht op de kabel.
Deze hoek moet 65° of meer bedragen. Zie
Afbeelding 4.3. Kies hijskabels van de juiste
maat en bevestig ze op de juiste wijze.
Loop niet onder hangende lasten door.
•
Draag persoonlijke beschermingsmiddelen zoals
•
handschoenen, een veiligheidsbril en veiligheidsschoeisel om letsel te voorkomen.
44
Tabel 4.2 Luchtstroom
De frequentieregelaar hijsen
4.6
Hijs de frequentieregelaar altijd op met behulp van de
aanwezige oogbouten bovenaan de frequentieregelaar. Zie
Afbeelding 4.3.
Afhankelijk van het frequentieregelaarmodel en de
conguratie kan de frequentieregelaar op de vloer of aan
de wand worden gemonteerd.
De frequentieregelaarmodellen D1h-D2h en D5h-D8h zijn
geschikt voor vloermontage. Op de vloer gemonteerde
frequentieregelaars vereisen vrije ruimte onder de frequen-
44
tieregelaar in verband met luchtcirculatie. Om in die ruimte
te voorzien, kunnen de frequentieregelaars op een sokkel
worden gemonteerd. De D7h- en D8h-frequentieregelaars
zijn voorzien van een standaardsokkel. Voor frequentieregelaars in andere D-behuizingsgroottes zijn optionele
sokkelsets leverbaar.
1Kabeldoorvoergat
2Metalen wartelplaat
Frequentieregelaars met behuizingsgrootte D1h-D6h zijn
geschikt voor wandmontage. De frequentieregelaarmodellen D3h en D4h zijn frequentieregelaars van het type IP
20/Chassis en kunnen naar keuze aan de wand of op een
montageplaat in een kast worden gemonteerd.
Kabeldoorvoeren maken
Maak kabeldoorvoeren in de wartelplaat en installeer deze
onderaan de frequentieregelaar voordat u de sokkel
bevestigt of de frequentieregelaar monteert. De
wartelplaat voorziet in toegang voor de doorvoer van
netvoedings- en motorkabels, waarbij de beschermingsklasse IP 21/IP 54 (Type 1/Type 12) wordt gehandhaafd. Zie
hoofdstuk 10.9 Afmetingen behuizing voor de afmetingen
van wartelplaten.
Gebruik een metaalpons om kabeldoorvoergaten
•
in de wartelplaat aan te brengen als de
wartelplaat een metalen plaat is. Breng
kabelwartels aan in de gaten. Zie Afbeelding 4.4.
Verwijder bij kunststof wartelplaten de benodigde
•
uitbreekpoorten om de kabels door te voeren. Zie
Afbeelding 4.5.
Afbeelding 4.4 Kabeldoorvoeren in wartelplaat van
plaatmetaal
1Kunststof uitbreekpoorten
2Uitbreekpoorten verwijderd voor kabeldoorvoer
Afbeelding 4.5 Kabeldoorvoeren in wartelplaat van kunststof
De frequentieregelaar op de sokkel bevestigen
Volg onderstaande stappen om een standaardsokkel te
installeren. Raadpleeg voor het installeren van een
optionele sokkelset de instructies die bij de set zijn
geleverd. Zie Afbeelding 4.6.
1.Draai 4 M5-schroeven los en verwijder het
frontpaneel van de sokkel.
de achterzijde van de sokkel om die op het
backchannel van de frequentieregelaar vast te
zetten.
3.Bevestig 2 M5-schroeven via de achterste ens
van de sokkel in de sokkelmontagebeugel op de
frequentieregelaar.
e30bg484.10
1
3
4
5
6
7
8
9
10
2
200 (7.9)
Mechanische installatieBedieningshandleiding
4.Bevestig 4 M5-schroeven door de voorste ens
van de sokkel heen in de bevestigingsgaten in de
wartelplaat.
44
1Wandafstandhouder voor sokkel6Achterste ens van sokkel
2Bevestigingssleuven7M5-schroef (te bevestigen via achterste ens)
3Montageens bovenaan frequentieregelaar8Voorste ens van sokkel
4Bevestigingsgaten9Frontpaneel sokkel
5M10-moeren (te bevestigen aan draadstangen)10M5-schroef (te bevestigen via voorste ens)
Afbeelding 4.6 Sokkelmontage bij D7h/D8h-frequentieregelaars
Volg onderstaande stappen om de sokkel op de vloer vast
te zetten (na bevestiging van de frequentieregelaar aan de
sokkel).
1.Bevestig 4 M10-bouten in de bevestigingsgaten
in de onderkant van de sokkel, om hem op de
vloer te vast te zetten. Zie Afbeelding 4.7.
2.Plaats het frontpaneel van de sokkel terug en zet
44
het vast met 4 M5-schroeven. Zie Afbeelding 4.6.
3.Schuif de wandafstandhouders voor de sokkel
achter de montageens bovenaan de frequentieregelaar. Zie Afbeelding 4.6.
4.Bevestig 2-4 M10-bouten in de bevestigingsgaten
bovenaan de frequentieregelaar, om hem aan de
wand te vast te zetten. Gebruik 1 bout voor elk
bevestigingsgat. Het exacte aantal hangt af van
de behuizingsgrootte. Zie Afbeelding 4.6.
Zie hoofdstuk 2 Veiligheid voor algemene veiligheidsinstructies.
WAARSCHUWING
GEÏNDUCEERDE SPANNING
Geïnduceerde spanning uit motoruitgangskabels van
meerdere frequentieregelaars die bij elkaar zijn
geplaatst, kan de condensatoren van de apparatuur
opladen, ook wanneer die apparatuur is afgeschakeld en
vergrendeld (lockout). Wanneer u de motorkabels niet
van elkaar gescheiden houdt en ook geen afgeschermde
kabels gebruikt, kan dat leiden tot ernstig of dodelijk
letsel.
Houd motorkabels van elkaar gescheiden of
•
gebruik afgeschermde kabels.
Vergrendel alle frequentieregelaars tegelijk
•
(lockout).
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOKKEN
De frequentieregelaar kan een DC-stroom veroorzaken in
de aardgeleider en daardoor leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
Bij gebruik van een reststroomapparaat (RCD)
•
als beveiliging tegen elektrische schokken mag
aan de voedingszijde van dit product
uitsluitend een RCD van type B worden
gebruikt.
Het niet opvolgen van de aanbeveling kan ertoe leiden
dat de RCD niet de beoogde beveiliging biedt.
Overstroombeveiliging
Aanvullende beschermende apparatuur, zoals
•
kortsluitbeveiliging of thermische motorbeveiliging tussen de frequentieregelaar en de motor,
is vereist voor toepassingen met meerdere
motoren.
Ingangszekeringen zijn vereist om te voorzien in
•
kortsluitbeveiliging en overstroombeveiliging. Als
deze zekeringen niet in de fabriek zijn
aangebracht, moet de installateur ze plaatsen. Zie
de maximale zekeringgrootte in
hoofdstuk 10.7 Zekeringen en circuitbreakers.
Draadtype en -specicaties
De volledige bedrading moet voldoen aan de
•
nationale en lokale voorschriften ten aanzien van
dwarsdoorsneden en omgevingstemperatuur.
Aanbeveling voor voedingsdraden: koperdraad
•
dat bestand is tegen minimaal 75 °C (167 °F).
Zie hoofdstuk 10.5 Kabelspecicaties voor de aanbevolen
draaddiktes en -typen.
VOORZICHTIG
SCHADE AAN EIGENDOMMEN
Beveiliging tegen overbelasting van de motor maakt
geen deel uit van de standaardinstellingen. Om die
functie toe te voegen, stelt u parameter 1-90 MotorThermal Protection in op [ETR-uitsch.] of [ETR-waarsch].
Voor de Noord-Amerikaanse markt: de ETR-functie biedt
bescherming volgens klasse 20 tegen overbelasting van
de motor volgens NEC. Als u parameter 1-90 MotorThermal Protection niet op [ETR-uitsch.] of [ETR-waarsch.]
instelt, betekent dit dat de motor niet wordt beschermd
tegen overbelasting en dat er schade aan eigendommen
kan ontstaan als de motor oververhit raakt.
5.2 EMC-correcte installatie
Om een EMC-correcte installatie uit te voeren, volgt u de
instructies in:
Hoofdstuk 5.3 Bedradingsschema.
•
Hoofdstuk 5.4 Aansluiten op aarde.
•
Hoofdstuk 5.5 De motor aansluiten.
•
Hoofdstuk 5.6 De netvoeding aansluiten.
•
LET OP
AFSCHERMING MET GEDRAAIDE UITEINDEN
(PIGTAILS)
Gedraaide uiteinden (pigtails) van de afscherming
verhogen de impedantie van de afscherming bij hogere
frequenties, waardoor het afschermingseect afneemt en
de lekstroom toeneemt. Gebruik geïntegreerde afschermingsklemmen om montage met een afscherming met
gedraaide uiteinden (pigtails) te vermijden.
Bij gebruik van afgeschermde kabels voor relais,
•
stuurkabels, signaalinterface, veldbus of rem moet
u de afscherming aan beide uiteinden op de
behuizing aansluiten. Als het pad naar aarde een
hoge impedantie heeft of stroomvoerend is, moet
u de aansluiting van de afscherming aan 1 kant
onderbreken om aardlussen te vermijden.
behulp van een metalen montageplaat. Zorg voor
een goed elektrisch contact van de montageplaat,
via de montagebouten, naar het chassis van de
frequentieregelaar.
Gebruik afgeschermde kabels voor motoruit-
•
gangskabels. Een andere mogelijkheid is het
gebruik van niet-afgeschermde motorkabels in
een kabelgoot.
VLT® AQUA Drive FC 202
LET OP
NALEVING PELV-EISEN
Voorkom elektrische schokken door gebruik te maken
van een elektrische voeding van het type extra lage
spanning (PELV – Protective Extra Low Voltage) en te
voldoen aan lokale en nationale PELV-voorschriften.
LET OP
AFGESCHERMDE KABELS
55
Als er geen afgeschermde kabels of metalen kabelgoten
worden gebruikt, voldoen de eenheid en de installatie
niet aan de voorgeschreven limieten voor radiofrequente
(RF) emissie.
Zorg dat de motorkabels en remkabels zo kort
•
mogelijk worden gehouden, om het interferentieniveau van het totale systeem te beperken.
Voorkom dat signaalgevoelige kabels naast
•
motorkabels en remweerstandskabels worden
geïnstalleerd.
Volg de
•
protocollen op voor communicatie- en
stuurlijnen. Danfoss adviseert het gebruik van
afgeschermde kabels.
Zorg dat alle stuurklemaansluitingen voldoen aan
•
PELV.
specieke normen voor communicatie-
LET OP
EMC-STORINGEN
Gebruik afzonderlijke, afgeschermde kabels voor motoren stuurkabels en afzonderlijke kabels voor netvoeding,
motorkabels en stuurkabels. Als voedings-, motor- en
stuurkabels niet van elkaar worden gescheiden, kan dat
resulteren in een onbedoelde werking of verminderde
prestaties. De afstand tussen voedings-, motor- en
stuurkabels moet minimaal 200 mm (7,9 in) bedragen.
LET OP
INSTALLATIE OP GROTE HOOGTE
Er bestaat een kans op overspanning. De scheiding
tussen componenten en kritische delen is mogelijk
onvoldoende en voldoet mogelijk niet aan de PELVvereisten. Beperk de kans op overspanning door gebruik
te maken van externe beschermende apparatuur of
galvanische scheiding.
Neem voor installaties op hoogtes boven 2000 m (6500
ft) contact op met Danfoss in verband met PELV-conformiteit.
1PLC10Netkabel (niet-afgeschermd)
2Vereeningskabel van minimaal 16 mm² (6 AWG)11Uitgangscontactor en soortgelijke opties
3Stuurkabels12Kabelisolatie gestript
4De afstand tussen voedings-, motor- en stuurkabels moet
minimaal 200 mm (7,9 in) bedragen.
5Netvoeding14Remweerstand
6Blank (ongelakt) oppervlak15Metalen aansluitdoos
7Tandveerringen16Aansluiting naar motor
8Remkabel (afgeschermd)17Motor
9Motorkabel (afgeschermd)18EMC-kabelwartel
Afbeelding 5.1 Voorbeeld van correcte EMC-installatie
13Gemeenschappelijke aardingsrail (volg de nationale en lokale
De aardlekstroom bedraagt meer dan 3,5 mA. Een onjuiste aarding van de frequentieregelaar kan leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
Zorg dat de apparatuur correct is geaard door een erkende elektrisch installateur.
•
Voor elektrische veiligheid
Aard de frequentieregelaar volgens de relevante normen en richtlijnen.
•
Gebruik een afzonderlijke aarddraad voor de voedende bekabeling, de motorbekabeling en de stuurkabels.
•
Aard een frequentieregelaar niet op een andere, bv. door de aardverbindingen door te lussen.
•
Houd de aarddraadverbindingen zo kort mogelijk.
•
Volg de bedradingsvereisten van de motorfabrikant op.
•
Minimale kabeldoorsnede: 10 mm² (6 AWG) (of 2 nominale aarddraden die afzonderlijk zijn aangesloten).
•
Haal de klemmen aan volgens de informatie in hoofdstuk 10.8.1 Aanhaalmomenten voor bevestigingen.
•
55
Voor een EMC-correcte installatie
Zorg voor elektrisch contact tussen de kabelafscherming en de behuizing van de frequentieregelaar met behulp
•
van metalen kabelwartels of de klemmen die op de apparatuur aanwezig zijn.
Gebruik sterk gevlochten draad (litzedraad, high-strand wire) om snelle elektrische transiënten te beperken.
•
Gebruik geen afscherming met gedraaide uiteinden (pigtails).
•
LET OP
POTENTIAALVEREFFENING
Er bestaat een risico op snelle elektrische transiënten wanneer de aardpotentiaal van de frequentieregelaar niet
overeenkomt met de aardpotentiaal van het regelsysteem. Installeer vereeningskabels tussen de systeemcomponenten. Aanbevolen kabeldoorsnede: 16 mm² (5 AWG).
Door geïnduceerde spanning vanuit motoruitgangskabels die bij elkaar in de buurt lopen, kunnen de condensatoren
van de apparatuur worden opgeladen, ook wanneer die apparatuur is afgeschakeld en vergrendeld (lockout). Wanneer u
de motorkabels niet van elkaar gescheiden houdt en ook geen afgeschermde kabels gebruikt, kan dat leiden tot ernstig
of dodelijk letsel.
Volg de nationale en lokale voorschriften ten aanzien van kabelgroottes op. Zie hoofdstuk 10.5 Kabelspecicaties
•
voor de maximale draaddiktes.
Volg de bedradingsvereisten van de motorfabrikant op.
•
Onderaan eenheden van het type IP 21 (NEMA 1/12) en hoger zijn uitbreekpoorten of toegangspanelen
•
aangebracht voor het aansluiten van de motorkabels.
Sluit geen starter of poolomschakelingsapparaat (voor bv. Dahlandermotor of sleepringmotor) aan tussen de
•
frequentieregelaar en de motor.
Procedure
1.Verwijder een deel van de buitenste kabelisolatie.
2.Plaats de gestripte draad onder de kabelklem om een mechanische bevestiging en elektrisch contact tussen de
kabelafscherming en aarde te verkrijgen.
3.Sluit de aarddraad aan op de dichtstbijzijnde aardklem volgens de aardingsinstructies in hoofdstuk 5.4 Aansluitenop aarde. Zie Afbeelding 5.4.
4.Sluit de 3-fasige motorkabel aan op klem 96 (U), 97 (V) en 98 (W). Zie Afbeelding 5.4.
5.Haal de klemmen aan volgens de informatie in hoofdstuk 10.8.1 Aanhaalmomenten voor bevestigingen.
Bepaal de juiste draaddikte op basis van de ingangsstroom van de frequentieregelaar. Zie hoofdstuk 10.1 Elektrische
•
gegevens voor de maximale draaddiktes.
Volg de nationale en lokale voorschriften ten aanzien van kabelgroottes op.
•
Procedure
1.Verwijder een deel van de buitenste kabelisolatie.
2.Plaats de gestripte draad onder de kabelklem om een mechanische bevestiging en elektrisch contact tussen de
kabelafscherming en aarde te verkrijgen.
3.Sluit de aarddraad aan op de dichtstbijzijnde aardklem volgens de aardingsinstructies in hoofdstuk 5.4 Aansluitenop aarde.
4.Sluit de 3-fasige netvoedingskabels aan op klem R, S en T. Zie Afbeelding 5.5.
5.Haal de klemmen aan volgens de informatie in hoofdstuk 10.8.1 Aanhaalmomenten voor bevestigingen.
6.Als de frequentieregelaar wordt gevoed via een geïsoleerde netbron (IT-net of zwevende driehoekschakeling) of
TT/TN-S met één zijde geaard (geaarde driehoekschakeling), moet u ervoor zorgen dat parameter 14-50 RFI Filter is
ingesteld op [0] Uit om schade aan de DC-tussenkring te voorkomen en de aardcapaciteitsstromen te beperken.
LET OP
UITGANGSCONTACTOR
Danfoss raadt het af om een uitgangscontactor te gebruiken voor 525-690 V-frequentieregelaars die zijn aangesloten op
een IT-net.
De optionele regeneratie-/loadsharingklemmen bevinden zich bovenaan de frequentieregelaar. Voor frequentieregelaars met
een IP 21/IP 54-behuizing wordt de bedrading door een afdekking rondom de klemmen gevoerd. Zie Afbeelding 5.5.
Bepaal de juiste draaddikte op basis van de stroom van de frequentieregelaar. Zie hoofdstuk 10.1 Elektrische
•
gegevens voor de maximale draaddiktes.
Volg de nationale en lokale voorschriften ten aanzien van kabelgroottes op.
•
Procedure
1.Verwijder 2 stekkers (voor boven- dan wel zijinvoer) van de klemafdekking.
2.Plaats kabelaansluitingen in de gaten in de klemafdekking.
3.Verwijder een deel van de buitenste kabelisolatie.
4.Voer de gestripte kabel door de aansluitingen.
5.Sluit de DC(+)-kabel aan op de DC(+)-klem en zet hem vast met 1 M10-schroef.
6.Sluit de DC(-)-kabel aan op de DC(-)-klem en zet hem vast met 1 M10-schroef.
7.Haal de klemmen aan volgens hoofdstuk 10.8.1 Aanhaalmomenten voor bevestigingen.
1Openingen bovenaan voor regeneratie-/loadsharingklemmen 7DC(+)-klem
2Klemafdekking8DC(-)-klem
3Openingen zijkant voor regeneratie-/loadsharingklemmen9Gat voor M10-schroef
4Bovenaanzicht10Close-upweergave
5Zijaanzicht11Regeneratie-/loadsharingklemmen
6Aanzicht zonder afdekking12Vooraanzicht
Afbeelding 5.6 Regeneratie-/loadsharingklemmen in behuizingsgrootte D
Alle klemmen naar de stuurkabels bevinden zich onder het
LCP in de frequentieregelaar. De stuurklemmen zijn
bereikbaar door de deur te openen
(D1h/D2h/D5h/D6h/D7h/D8h) of door het frontpaneel te
verwijderen (D3h/D4h).
5.9.1 Stuurkabelroute
Isoleer stuurkabels van hoogvermogencompo-
•
nenten in de frequentieregelaar.
Bind alle stuurkabels na plaatsing vast.
•
Sluit afschermingen aan om te zorgen voor
•
optimale elektrische immuniteit.
Wanneer een thermistor op de frequentieregelaar
•
wordt aangesloten, moet u ervoor zorgen dat de
stuurkabels van de thermistor afgeschermd en
versterkt/dubbel geïsoleerd zijn. Het gebruik van
een 24 V DC-voeding wordt aanbevolen.
Aansluiting veldbus
Er moeten aansluitingen worden gemaakt naar alle
relevante opties op de stuurkaart. Zie de relevante veldbusinstructies voor meer informatie. De kabel moet in de
eenheid langs andere stuurkabels worden geleid en
worden vastgezet.
5.9.2 Stuurklemtypen
Afbeelding 5.35 toont de verwijderbare connectoren van de
frequentieregelaar. In Tabel 5.1 – Tabel 5.3 vindt u een
overzicht van de functies en standaardinstellingen van de
klemmen.
1Klemmen voor seriële communicatie
2Digitale in-/uitgangsklemmen
3Analoge in-/uitgangsklemmen
Afbeelding 5.36 Klemnummers zoals aangegeven op de
connectoren
KlemParameterStandaard-
instelling
61––Geïntegreerd RC-lter
68 (+)Parametergroep
8-3* FC-
poortinst.
69 (-)Parametergroep
8-3* FC-
poortinst.
–RS485-interface. Op
–
Beschrijving
voor kabelafscherming.
UITSLUITEND voor het
aansluiten van de
afscherming in geval
van EMC-problemen.
de stuurkaart is een
schakelaar (BUS TER.)
aanwezig die als
afsluitweerstand voor
de bus kan worden
gebruikt. Zie
Afbeelding 5.40.
55
Tabel 5.1 Beschrijving klemmen voor seriële communicatie
De stuurklemmen bevinden zich in de buurt van het LCP.
Stuurklemconnectoren kunnen worden losgekoppeld van
de frequentieregelaar. Dat maakt het installeren eenvoudig,
zoals te zien is in Afbeelding 5.35. Naar keuze kunt u draad
met massieve kern of buigzame draad aansluiten op de
stuurklemmen. Gebruik de volgende procedures om de
stuurdraden aan te sluiten of los te koppelen.
LET OP
Houd stuurkabels zo kort mogelijk en gescheiden van
hoogvermogenkabels om interferentie te minimaliseren.
Draden aansluiten op stuurklemmen
1.Strip 10 mm (0,4 in) van de kunststof mantel aan
2.Steek de stuurdraad in het contact.
Analoge in-/uitgangsklemmen
instelling
Referentie Analoge ingang. Voor
6-1* Anal.
ingang 1.
Terugkop-
6-2* Anal.
ingang 2
peling
het uiteinde van de draad.
Draad met massieve kern: druk de
•
onbedekte draad in het contact. Zie
Afbeelding 5.37.
Buigzame draad: open het contact door
•
een kleine schroevendraaier in de sleuf
Beschrijving
spanning of stroom.
Schakelaar A53 en
A54 worden ingesteld
op mA of V.
analoge ingang.
tussen de klemopening te steken en de
Analoge in-/uitgangsklemmen
KlemParameterStandaard-
instelling
39––Common voor
42Parameter 6-50
Terminal 42
Output
50–+10 V DC 10 V DC analoge
[0] Niet in
bedrijf
Beschrijving
analoge uitgang.
Programmeerbare
analoge uitgang. 0-20
mA of 4-20 mA bij
maximaal 500 Ω.
voedingsspanning
voor potentiometer of
thermistor. Maximaal
15 mA.
3.Trek voorzichtig aan de draad om te controleren
of de kabel stevig in het contact is geklemd.
Loszittende stuurkabels kunnen storingen in de
apparatuur of een verminderde werking tot
gevolg hebben.
schroevendraaier naar binnen te
drukken. Zie Afbeelding 5.38. Steek
vervolgens de gestripte draad in het
contact en verwijder de schroevendraaier.
Afbeelding 5.37 Stuurdraden met massieve kern aansluiten
Afbeelding 5.38 Buigzame stuurdraden aansluiten
Draden loskoppelen van de stuurklemmen
1.Om het contact te openen, steekt u een kleine
2.Trek voorzichtig aan de draad om die uit het
Zie hoofdstuk 10.5 Kabelspecicaties voor de draaddiktes
voor stuurklemmen en hoofdstuk 8 Bedradingsvoorbeelden
voor typische stuurbedradingsaansluitingen.
5.9.4 Motorwerking mogelijk maken (klem
27)
Er is er een jumperkabel vereist tussen klem 12 (of 13) en
klem 27 om de frequentieregelaar te laten werken
wanneer de standaard fabrieksinstellingen worden
gebruikt.
•
•
schroevendraaier in de sleuf tussen de
klemopening en drukt u de schroevendraaier naar
binnen.
contact van de stuurklem te verwijderen.
Digitale ingangsklem 27 is ontworpen om een
extern-vergrendelingscommando van 24 V DC te
ontvangen.
Wanneer geen vergrendelingsapparaat wordt
gebruikt, moet u een jumper aansluiten tussen
stuurklem 12 (aanbevolen) of 13 en klem 27.
Deze draad zorgt voor een intern 24 V-signaal op
klem 27.
Wanneer de statusregel onderaan het LCP de
•
tekst AUTO EXTERN VRIJLOOP weergeeft, betekent
dit dat de eenheid bedrijfsklaar is, maar dat er
een ingangssignaal op klem 27 ontbreekt.
Wanneer in de fabriek geïnstalleerde optionele
•
apparatuur via bedrading is aangesloten op klem
27, mag u die bedrading niet verwijderen.
LET OP
De frequentieregelaar kan niet werken zonder een
signaal op klem 27, tenzij klem 27 opnieuw wordt
geprogrammeerd via parameter 5-12 Terminal 27 DigitalInput.
5.9.5 RS485 seriële communicatie
congureren
RS485 is een 2-draads businterface die compatibel is met
multi-droptopologie en de volgende functionaliteit biedt:
Het Danfoss FC- of Modbus RTU-communicatie-
•
protocol, beide geïntegreerd in de
frequentieregelaar, kan worden gebruikt.
De functies kunnen op afstand worden
•
geprogrammeerd met behulp van de protocolsoftware en de RS485-aansluiting of via
parametergroep 8-** Comm. en opties.
Door het selecteren van een speciek communi-
•
catieprotocol worden diverse standaard
parameterinstellingen automatisch aangepast aan
de specicaties voor het betreende protocol.
Daarnaast worden extra protocolspecieke
parameters toegankelijk gemaakt.
Voor andere communicatieprotocollen zijn
•
optiekaarten voor de frequentieregelaar
beschikbaar. Zie de optiekaartdocumentatie voor
installatie- en bedieningsinstructies.
Op de stuurkaart is een schakelaar (BUS TER.)
•
aanwezig die als afsluitweerstand voor de bus
kan worden gebruikt. Zie Afbeelding 5.40.
Voor een basisconguratie van de seriële communicatie
voert u onderstaande stappen uit:
1.Sluit de RS485-kabel voor seriële communicatie
aan op klem (+)68 en (-)69.
Afbeelding 5.39 Bedradingsschema voor seriële communicatie
5.9.6 Bedrading Safe Torque O (STO)
De functie Safe Torque O (STO) is een onderdeel van een
veiligheidssysteem. STO voorkomt dat de eenheid de
spanning genereert die nodig is om de motor te laten
draaien.
Om de STO-functie te kunnen gebruiken, is aanvullende
bedrading voor de frequentieregelaar vereist. Zie Safe
O Operating Instructions voor meer informatie.
Torque
5.9.7 De kastverwarming bedraden
De kastverwarming is een optie die voorkomt dat er
condensvorming in de behuizing optreedt als de eenheid
is uitgeschakeld. De optie is bedoeld voor veldbedrading
en wordt geregeld door een extern systeem.
Specicaties
Nominale spanning: 100-240
•
Draaddikte: 12-24 AWG
•
Specicaties
Ui/[V]: 690
•
U
/[kV]: 4
imp
•
Verontreinigingsgraad: 3
•
Ith/[A]: 16
•
Kabelgrootte: 1...2 x 0,75...2,5 mm²
•
Maximale zekering: 16 A/gG
•
NEMA: A600, R300, draaddikte: 18-14 AWG, 1(2)
•
5.9.9 De temperatuurschakelaar voor de
remweerstand bedraden
Het klemmenblok voor de remweerstand bevindt zich op
de voedingskaart en maakt het mogelijk om een temperatuurschakelaar voor de remweerstand aan te sluiten. De
schakelaar is te congureren als verbreekcontact (NC) of
maakcontact (NO). Als de ingang verandert, schakelt een
signaal de frequentieregelaar uit (trip) en wordt op het
LCP-display alarm 27, Rem IGBT weergegeven. Tegelijkertijd
houdt de frequentieregelaar op met remmen en gaat de
motor vrijlopen.
1.Kijk op de voedingskaart waar het klemmenblok
voor de remweerstand (klem 104-106) zich
bevindt. Zie Afbeelding 3.3.
2.Verwijder de M3-schroeven waarmee de jumper
op de voedingskaart is bevestigd.
3.Verwijder de jumper en bedraad de temperatuurschakelaar voor de remweerstand op 1 van de
volgende manieren:
3aNormaal gesloten (verbreekcontact).
Aansluiten op de klemmen 104 en 106.
3bNormaal open (maakcontact).
Aansluiten op de klemmen 104 en 105.
4.Zet de bedrading van de schakelaar vast met de
M3-schroeven. Haal aan met 0,5-0,6 Nm (5 in-lb).
5.9.8 De hulpcontacten naar de
netschakelaar bedraden
De netschakelaar is een optie die in de fabriek wordt
geïnstalleerd. De hulpcontacten die samen met de
netschakelaar worden gebruikt, worden niet in de fabriek
geïnstalleerd. Dat biedt meer exibiliteit bij de installatie.
De contacten kunnen zonder gereedschap in positie
worden geklikt.
De contacten moeten in specieke posities op de netschakelaar worden geïnstalleerd op basis van hun functie.
Raadpleeg het datablad in de accessoiretas die bij de
frequentieregelaar wordt geleverd.
Voordat u de installatie van de eenheid voltooit, moet u eerst de volledige installatie inspecteren zoals aangegeven in
Tabel 6.1. Vink de items af wanneer ze voltooid zijn.
6
InspecterenBeschrijving
Motor
Schakelaars
Hulpapparatuur
Bekabeling
Stuurkabels
Bedrading voor inen
uitgangsvermogen
Aarding
Zekeringen en
circuitbreaker
Vrije ruimte voor
koeling
Omgevingscondities•Controleer of aan de omgevingscondities wordt voldaan. Zie hoofdstuk 10.4 Omgevingscondities.
Binnenzijde van de
frequentieregelaar
Controleer de elektrische geleiding van de motor door de ohmwaarden te meten op U-V (96-97), V-W
•
(97-98) en W-U (98-96).
Controleer of de voedingsspanning overeenkomt met de spanning van de frequentieregelaar en de motor.
•
Verzeker u ervan dat alle schakelaars en lastscheiders in de juiste stand staan.
•
Kijk of er hulpapparatuur, schakelaars, lastscheiders of ingangszekeringen/circuitbreakers aanwezig zijn op
•
de voedingsingangszijde van de frequentieregelaar of op de uitgangszijde naar de motor. Ga na of die
geschikt zijn om bij vol toerental te worden gebruikt.
Controleer de functie en installatie van sensoren die worden gebruikt voor terugkoppeling naar de
•
frequentieregelaar.
Verwijder eventuele arbeidsfactorcorrigerende condensatoren van de motor.
•
Pas eventuele arbeidsfactorcorrigerende condensatoren aan de voedingszijde aan en zorg dat ze worden
•
gedempt.
Zorg dat de motorkabels, remkabels (waar aanwezig) en stuurkabels van elkaar zijn gescheiden of zijn
•
afgeschermd, of in 3 afzonderlijke metalen kabelgoten zijn geplaatst, om hoogfrequente storing tegen te
gaan.
Controleer op gebroken of beschadigde draden en loszittende aansluitingen.
•
Controleer of de stuurkabels zijn gescheiden van hoogvermogenkabels, voor verminderde storingsgevoe-
•
ligheid.
Controleer de spanningsbron van de signalen, waar nodig.
•
Gebruik afgeschermde kabels of kabels met gedraaide paren en verzeker u ervan dat de afscherming
•
correct is aangesloten.
Controleer op loszittende aansluitingen.
•
Controleer of de motor- en netvoedingskabels in aparte kabelgoten zijn geplaatst of afzonderlijk zijn
•
afgeschermd.
Controleer op goede aardverbindingen die stevig vastzitten en vrij van oxidatie zijn.
•
Het aarden op een kabelgoot of het monteren van de achterwand op een metalen oppervlak is geen
•
geschikte aarding.
Controleer op het gebruik van de juiste zekeringen en circuitbreakers.
•
Controleer of alle zekeringen stevig zijn bevestigd en bedrijfsklaar zijn en of alle circuitbreakers (waar van
•
toepassing) open staan.
Verzeker u ervan dat de luchtstroom op geen enkele wijze wordt belemmerd.
•
Controleer of de vrije ruimte boven en onder de frequentieregelaar voldoende is om te zorgen voor
•
adequate luchtkoeling; zie hoofdstuk 4.5 Vereisten voor installatie en koeling.
Controleer of de binnenzijde van de eenheid vrij is van vuil, metaalsplinters, vocht en corrosie.
•
Verzeker u ervan dat alle installatiegereedschappen uit de eenheid zijn verwijderd.
•
Controleer bij D3h- en D4h-behuizingen of de eenheid is gemonteerd op een ongelakt metalen oppervlak.
Wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op de
netvoeding, DC-voeding of loadsharing, kan de motor op
elk moment starten, wat kan leiden tot ernstig of
dodelijk letsel of tot schade aan apparatuur of
eigendommen. De motor kan worden gestart door
activering van een externe schakelaar, een veldbuscommando, een ingangsreferentiesignaal van het LCP of
LOP, via externe bediening met MCT 10 setupsoftware of
door het opheen van een fout.
77
Om een onbedoelde motorstart te voorkomen:
Druk op [O] op het LCP voordat u parameters
•
gaat programmeren.
Onderbreek de netvoeding naar de frequentie-
•
regelaar altijd wanneer een onbedoelde start
moet worden vermeden vanwege de
persoonlijke veiligheid.
Verzeker u ervan dat de frequentieregelaar,
•
motor en alle aangedreven werktuigen
bedrijfsklaar zijn.
7.2 De frequentieregelaar programmeren
7.2.1 Parameterlijst
Parameters bevatten diverse instellingen die worden
gebruikt om de frequentieregelaar en de motor te
congureren en te bedienen. Die parameterinstellingen
worden met behulp van de verschillende LCP-menu's in
het lokale bedieningspaneel (LCP) geprogrammeerd. Zie de
productspeciekeprogrammeerhandleiding voor meer
informatie over parameters.
Parameters worden in de fabriek ingesteld op standaardwaarden, maar kunnen worden
specieke toepassing. Elke parameter heeft een naam en
een getal die altijd hetzelfde zijn, ongeacht de programmeermodus.
In de modus Hoofdmenu zijn de parameters ingedeeld in
groepen. Het eerste cijfer van het parameternummer (vanaf
links) geeft het groepsnummer van de parameter aan. De
parametergroep wordt waar nodig onderverdeeld in
subgroepen. Bijvoorbeeld:
een hoofdschakelaar moet u die in de AAN-stand
zetten om de spanning naar de frequentieregelaar in te schakelen.
gecongureerd voor de
LET OP
ONTBREKEND SIGNAAL
Als de statusregel onderaan het LCP de tekst AUTO
EXTERN VRIJLOOP of alarm 60, Ext. vergrendeling
weergeeft, betekent dit dat de eenheid bedrijfsklaar is,
maar dat er een ingangssignaal ontbreekt, bijvoorbeeld
op klem 27. Zie hoofdstuk 5.9.4 Motorwerking mogelijkmaken (klem 27).
Schakel de spanning naar de frequentieregelaar in door de
onderstaande stappen uit te voeren.
1.Verzeker u ervan dat de ingangsspanning is
gebalanceerd binnen een marge van 3%. Als dat
niet het geval is, moet u de onbalans van de
ingangsspanning corrigeren voordat u verdergaat.
Herhaal de procedure na de spanningscorrectie.
2.Zorg dat de bedrading van eventuele optionele
apparatuur voldoet aan de installatievereisten.
3.Zorg dat alle bedieningselementen in de UITstand staan.
4.Sluit alle afdekkingen en deuren van de frequentieregelaar en zet ze stevig vast.
5.Schakel de spanning naar de eenheid in, maar
start de frequentieregelaar niet. Bij eenheden met
Gebruik de volgende LCP-toetsen om door de parameters
te navigeren:
Gebruik [▲] [▼] om omhoog en omlaag te
•
schuiven.
Gebruik [◄] [►] om de cursor voor of na het
•
decimaalteken te plaatsen bij het wijzigen van
decimale parameterwaarden.
Druk op [OK] om de wijziging op te slaan.
•
Druk op [Cancel] om de wijziging te negeren en
•
de bewerkingsmodus te verlaten.
Druk twee keer op [Back] om terug te keren naar
•
de statusweergave.
InbedrijfstellingBedieningshandleiding
Druk één keer op [Main Menu] om terug te keren
•
naar het hoofdmenu.
7.2.3 Systeemgegevens invoeren
LET OP
SOFTWAREDOWNLOAD
Installeer MCT 10 setupsoftware voor inbedrijfstelling via
een pc. De software kan worden gedownload
(basisversie) of worden besteld (geavanceerde versie,
bestelnummer 130B1000). Ga voor meer informatie en
downloads naar www.danfoss.com/en/service-and-support/downloads/dds/vlt-motion-control-tool-mct-10/.
Volg onderstaande stappen om basisgegevens voor het
systeem in te voeren in de frequentieregelaar. De
aanbevolen parameterinstellingen zijn bedoeld voor
opstart- en controledoeleinden. De toepassingsinstellingen
variëren.
LET OP
Hoewel er bij deze stappen wordt aangenomen dat er
een asynchrone motor wordt gebruikt, is het ook
mogelijk om een permanentmagneetmotor te gebruiken.
Raadpleeg de productspeciekeprogrammeerhandleiding
voor meer informatie over specieke motortypen.
ParameterStandaardinstelling
Parameter 0-01 LanguageEnglish
Parameter 1-20 Motor Power [kW]4,00 kW
Parameter 1-22 Motor Voltage400 V
Parameter 1-23 Motor Frequency50 Hz
Parameter 1-24 Motor Current9,00 A
Parameter 1-25 Motor Nominal Speed1420 tpm
Parameter 5-12 Terminal 27 Digital InputVrijloop geïnv.
Parameter 3-02 Minimum Reference0,000 tpm
Parameter 3-03 Maximum Reference1500,000 tpm
Parameter 3-41 Ramp 1 Ramp Up Time3,00 s
Parameter 3-42 Ramp 1 Ramp Down Time3,00 s
Parameter 3-13 Reference SiteGekoppeld Hand/
Auto
Parameter 1-29 Automatic Motor Adaptation
(AMA)
Tabel 7.2 Instellingen Snelle setup
Uit
LET OP
INGANGSSIGNAAL ONTBREEKT
Wanneer het LCP de tekst AUTO EXTERN VRIJLOOP of
alarm 60, Ext. vergrendeling weergeeft, betekent dit dat
de eenheid bedrijfsklaar is, maar dat er een ingangssignaal ontbreekt. Zie hoofdstuk 5.9.4 Motorwerkingmogelijk maken (klem 27) voor meer informatie.
77
1.Druk op [Main Menu] op het LCP.
2.Selecteer 0-** Bediening/display en druk op [OK].
3.Selecteer 0-0* Basisinstellingen en druk op [OK].
4.Selecteer parameter 0-03 Regional Settings en druk
op [OK].
5.Selecteer [0] Internationaal of [1] Noord-Amerika
waar van toepassing en druk op [OK]. (Hierdoor
worden de standaardinstellingen van bepaalde
basisparameters gewijzigd.)
6.Druk op [Quick Menu] op het LCP en selecteer
vervolgens Q2 Snelle setup.
7.Wijzig zo nodig de instellingen van de parameters
die staan vermeld in Tabel 7.2. De motorgegevens
zijn te vinden op het motortypeplaatje.
7.2.4 Automatische energieoptimalisatie
congureren
Automatische energieoptimalisatie (AEO) is een procedure
die de spanning naar de motor minimaliseert, waardoor
energieverbruik, warmte en geluid worden verminderd.
1.Druk op [Main Menu].
2.Selecteer 1-** Belasting & motor en druk op [OK].
3.Selecteer 1-0* Alg. instellingen en druk op [OK].
4.Selecteer parameter 1-03 Torque Characteristics en
druk op [OK].
5.Selecteer [2] Auto Energie Optim. CT of [3] AutoEnergie Optim. VT en druk op [OK].
Automatische aanpassing motorgegevens is een procedure
die de compatibiliteit tussen de frequentieregelaar en de
motor optimaliseert.
De frequentieregelaar stelt een wiskundig model van de
motor op voor het regelen van de uitgangsstroom naar de
motor. De procedure test tevens de ingangsfasebalans van
het elektrisch vermogen. Hierbij worden de motorgegevens
vergeleken met de in parameter 1-20 tot 1-25 ingevoerde
gegevens.
LET OP
Raadpleeg hoofdstuk 9.5 Lijst met waarschuwingen en
alarmen als er waarschuwingen of alarmen worden
gegenereerd. Bij sommige motoren kan geen volledige
versie van de test worden uitgevoerd. In dat geval, of als
er een uitgangslter op de motor is aangesloten,
selecteert u [2] Beperkte AMA insch.
Voor het beste resultaat moet de procedure worden
uitgevoerd met een koude motor.
1.Druk op [Main Menu].
2.Selecteer 1-** Belasting & motor en druk op [OK].
3.Selecteer 1-2** Motordata en druk op [OK].
77
4.Selecteer parameter 1-29 Automatic Motor
Adaptation (AMA) en druk op [OK].
5.Selecteer [1] Volledige AMA insch. en druk op [OK].
6.Druk op [Hand On] en vervolgens op [OK].
De test wordt automatisch uitgevoerd en bij
voltooiing wordt een melding gegeven.
3.Druk op [OK].
4.Als de motorrichting verkeerd is, moet u
parameter 1-06 Clockwise Direction instellen op [1]
Geïnverteerd.
7.3.2 Draairichting van de encoder
Voer de volgende stappen uit als er gebruik wordt
gemaakt van encoderterugkoppeling:
1.Selecteer [0] Geen terugk. in
parameter 1-00 Conguration Mode.
2.Selecteer [1] 24V-encoder in parameter 7-00 SpeedPID Feedback Source.
3.Druk op [Hand On].
4.
Druk op [►] voor een positieve snelheidsreferentie
(parameter 1-06 Clockwise Direction ingesteld op
[0] Normaal).
5.Controleer in parameter 16-57 Feedback [RPM] of
de terugkoppeling positief is.
Raadpleeg de handleiding voor de optie voor meer
informatie over de encoderoptie.
Het systeem testen vóór het opstarten
7.3
WAARSCHUWING
MOTOR START
Wanneer u niet controleert of de motor, het systeem en
alle aangesloten apparatuur startklaar zijn, kan dit leiden
tot lichamelijk letsel of schade aan de apparatuur. Voor
het starten:
Verzeker u ervan dat de apparatuur onder alle
•
omstandigheden veilig kan werken.
Verzeker u ervan dat de motor, het systeem en
•
alle aangesloten apparatuur startklaar zijn.
7.3.1 Draairichting van de motor
LET OP
Als de motor in de verkeerde richting draait, kan dat
leiden tot schade aan de apparatuur. Controleer de
draairichting van de motor voordat u de frequentieregelaar opstart. Dat doet u door de motor kort te laten
draaien. De motor draait kortstondig met 5 Hz of met de
minimumfrequentie die is ingesteld in
parameter 4-12 Motor Speed Low Limit [Hz].
1.Druk op [Hand On].
2.Gebruik de pijltjestoets-links om de cursor naar
de linkerzijde van het decimaalteken te
verplaatsen, en voer een tpm-waarde in waarbij
de motor langzaam draait.
LET OP
NEGATIEVE TERUGKOPPELING
Als de terugkoppeling negatief is, dan is de encoderaansluiting incorrect. Gebruik parameter 5-71 Term 32/33Encoder Direction of parameter 17-60 Feedback Direction
om de richting om te keren, of verwissel de encoderkabels. Parameter 17-60 Feedback Direction is alleen
beschikbaar bij gebruik van de VLT® Encoder Input MCB
102-optie.
7.4 Systeem opstarten
WAARSCHUWING
MOTOR START
Wanneer u niet controleert of de motor, het systeem en
alle aangesloten apparatuur startklaar zijn, kan dit leiden
tot lichamelijk letsel of schade aan de apparatuur. Voor
het starten:
Verzeker u ervan dat de apparatuur onder alle
•
omstandigheden veilig kan werken.
Verzeker u ervan dat de motor, het systeem en
•
alle aangesloten apparatuur startklaar zijn.
Voor de procedure in deze sectie is het noodzakelijk dat de
bedrading en de toepassingsspecieke programmering
door de gebruiker zijn voltooid. We adviseren om de
volgende procedure uit te voeren nadat de toepassingssetup is voltooid.
2.Schakel een extern startcommando in.
Voorbeelden van een extern startcommando zijn
een schakelaar, toets of programmeerbare
logische besturing (PLC).
3.Pas de snelheidsreferentie aan voor het volledige
toerentalbereik.
4.Controleer het geluids- en trillingsniveau van de
motor om u ervan te verzekeren dat het systeem
naar behoren werkt.
5.Schakel het externe startcommando uit.
Raadpleeg hoofdstuk 9.5 Lijst met waarschuwingen enalarmen als er waarschuwingen of alarmen worden
gegenereerd.
7.5 Parameterinstelling
LET OP
REGIONALE INSTELLINGEN
Sommige parameters hebben afwijkende standaardinstellingen voor Internationaal of Noord-Amerika. Zie
hoofdstuk 11.2 Standaard parameterinstellingen voor
Internationaal/Noord-Amerika voor een overzicht van de
verschillende standaardwaarden.
7.5.1 Parameterinstellingen uploaden en
downloaden
De frequentieregelaar werkt op basis van parameters die
zijn opgeslagen op de stuurkaart die zich in de frequentieregelaar bevindt. Via de upload- en downloadfuncties
worden de parameters overgezet van de stuurkaart naar
het LCP en omgekeerd.
1.Druk op
2.Ga naar parameter 0-50 LCP Copy en druk op [OK].
3.Selecteer 1 van de volgende opties:
4.Druk op [OK]. Een voortgangsbalkje geeft het
verloop van het upload- of downloadproces weer.
5.Druk op [Hand On] of [Auto On].
[O].
3aSelecteer [1] Alles naar LCP om gegevens
van de stuurkaart naar het LCP te
uploaden.
3bSelecteer [2] Alles vanaf LCP om
gegevens van het LCP naar de
stuurkaart te downloaden.
7.5.2 Fabrieksinstellingen herstellen
77
Om een toepassing goed te programmeren, moeten er
functies worden ingesteld in diverse parameters. Zie de
programmeerhandleiding voor meer informatie over de
parameters.
Parameterinstellingen worden opgeslagen in de frequentieregelaar, wat de volgende voordelen biedt:
Parameterinstellingen kunnen worden geüpload
•
naar het LCP-geheugen en bij wijze van backup
worden opgeslagen.
U kunt meerdere eenheden snel programmeren
•
door het LCP aan te sluiten op de betreende
eenheden en de opgeslagen instellingen
vervolgens te downloaden.
Instellingen die in het LCP zijn opgeslagen,
•
worden niet gewijzigd als de fabrieksinstellingen
worden hersteld.
Wijzigingen ten opzichte van de standaardinstel-
•
lingen en geprogrammeerde waarden in andere
parameters worden opgeslagen en kunnen
worden bekeken via het snelmenu. Zie
hoofdstuk 3.8 LCP-menu's.
LET OP
VERLIES VAN GEGEVENS
Bij het herstellen van de standaardinstellingen gaan de
programmering, motorgegevens, lokalisatie en
bewakingsgegevens verloren. Creëer voordat u een
initialisatie uitvoert een backup door de gegevens naar
het LCP te uploaden. Zie hoofdstuk 7.5.1 Parameterinstel-lingen uploaden en downloaden.
Herstel de standaardinstellingen door de eenheid te initialiseren. De initialisatie kan via parameter 14-22 OperationMode of handmatig worden uitgevoerd.
Bij gebruik van Parameter 14-22 Operation Mode worden de
volgende instellingen niet gereset:
Aantal draaiuren
•
Seriële-communicatieopties
•
Instellingen Persoonlijk menu
•
Foutlog, alarmlog en andere bewakingsfuncties
•
Aanbevolen initialisatie
1.Druk twee keer op [Main Menu] om toegang te
krijgen tot de parameters.
2.Ga naar parameter 14-22 Operation Mode en druk
op [OK].
3.Ga naar Initialisatie en druk op [OK].
4.Onderbreek de voeding naar de eenheid en
wacht tot het display is uitgeschakeld.
5.Schakel de spanning naar de eenheid in. Tijdens
het opstarten worden de standaard parameterinstellingen hersteld. Hierdoor kan het opstarten
iets langer duren dan gewoonlijk.
6.Druk op [Reset] nadat alarm 80, Omv. geïnitial.
wordt weergegeven.
Handmatige initialisatie
Bij een handmatige initialisatie worden alle fabrieksinstellingen hersteld, behalve:
Parameter 15-00 Operating hours.
•
Parameter 15-03 Power Up's.
•
Parameter 15-04 Over Temp's.
•
Parameter 15-05 Over Volt's.
•
Om een handmatige initialisatie uit te voeren:
1.Onderbreek de voeding naar de eenheid en
wacht tot het display is uitgeschakeld.
77
2.Houd [Status], [Main Menu] en [OK] gelijktijdig
ingedrukt terwijl u de spanning naar de eenheid
inschakelt (ongeveer 5 s of totdat u een
klikgeluid hoort en de ventilator start). Hierdoor
kan het opstarten iets langer duren dan
gewoonlijk.
Tabel 8.11 Bedradingsconguratie voor RS485netwerkaansluiting
130BB686.12
VLT
+24 V
+24 V
D IN
D IN
D IN
COM
D IN
D IN
D IN
+10 V
A IN
A IN
COM
A OUT
COM
12
13
18
19
20
27
29
32
33
50
53
54
55
42
39
A53
U - I
D IN
37
FC
+24 V
+24 V
D IN
D IN
D IN
COM
D IN
D IN
D IN
D IN
+10 V
A IN
A IN
COM
A OUT
COM
R1R2
12
13
18
19
20
27
29
32
33
37
50
53
54
55
42
39
01
02
03
04
05
06
130BB839.10
BedradingsvoorbeeldenBedieningshandleiding
8.8 Bedradingsconguratie voor een
motorthermistor
LET OP
Thermistors moeten zijn voorzien van versterking of
dubbele isolatie om te voldoen aan de PELV-isolatievereisten.
Parameters
FunctieInstelling
Parameter 1-90
Motor Thermal
Protection
Parameter 1-93
Thermistor
Source
* = standaardwaarde
Opmerkingen:
stel parameter 1-90 Motor
Thermal Protection in op [1]
Thermistorwaarsch. als alleen
een waarschuwing gewenst is.
Tabel 8.12 Bedradingsconguratie voor een motorthermistor
[2] Thermisto-
ruitsch
[1] Anal.
ingang 53
Bedradingsconguratie voor een
8.9
relaissetup met Smart Logic Control
Parameters
FunctieInstelling
Parameter 4-30
Motor Feedback
Loss Function
Parameter 4-31
Motor Feedback
Speed Error
Parameter 4-32
Motor Feedback
Loss Timeout
Parameter 7-00 S
peed PID
Feedback Source
Parameter 17-11
Resolution (PPR)
Parameter 13-00
SL Controller
Mode
Parameter 13-01
Start Event
Parameter 13-02
Stop Event
Parameter 13-10
Comparator
Operand
Parameter 13-11
Comparator
Operator
Parameter 13-12
Comparator
Value
Parameter 13-51
SL Controller
Event
Parameter 13-52
SL Controller
Action
Parameter 5-40 F
unction Relay
* = standaardwaarde
Opmerkingen:
Als de limiet van de terugkoppelingsbewaking wordt
overschreden, wordt waarschuwing 90, Terugk.bewak
gegenereerd. De SLC bewaakt waarschuwing 90, Terugk.bewak en
spreekt relais 1 aan wanneer de waarschuwing true wordt.
Mogelijk heeft externe apparatuur onderhoud nodig. Als de
terugkoppelingsfout binnen 5 s weer tot onder de limiet daalt,
blijft de frequentieregelaar werken en verdwijnt de
waarschuwing. Reset relais 1 door op [Reset] op het LCP te
drukken.
Tabel 8.13 Bedradingsconguratie voor een relaissetup met
Smart Logic Control
Het systeem bestaat uit een dompelpomp die wordt
bestuurd door een Danfoss VLT® AQUA Drive en een
druktransmitter. De transmitter geeft een terugkoppelingssignaal van 4-20 mA naar de frequentieregelaar, die de
druk constant houdt door het toerental van de pomp te
regelen. Bij het ontwerpen van een frequentieregelaar voor
een toepassing met een dompelpomp moet rekening
gehouden worden met een aantal belangrijke factoren.
Selecteer de frequentieregelaar op basis van de
motorstroom.
De canmotor is een motor met een roestvrijstalen
•
blik (can) tussen de rotor en de stator. In
vergelijking met een normale motor heeft deze
motor een grotere luchtspleet met een hogere
magnetische weerstand. Vanwege het zwakkere
veld worden de motoren ontworpen met een
hogere nominale stroom dan een normale motor
88
met een vergelijkbaar nominaal vermogen.
De pomp bevat druklagers die beschadigd
•
worden als de pomp werkt onder het minimale
toerental, dat gewoonlijk 30 Hz bedraagt.
De motorreactantie in dompelpompmotoren is
•
niet-lineair en daarom is een automatische
aanpassing van de motorgegevens (AMA) niet
altijd mogelijk. Gewoonlijk werken dompelpompen met lange motorkabels die de nietlineaire motorreactantie kunnen elimineren, zodat
de frequentieregelaar toch een AMA kan
uitvoeren. Als de AMA mislukt, kunnen de
motorgegevens worden ingesteld via parame-tergroep 1-3* Geav. Motordata (zie het
motordatablad). Als de AMA gelukt is,
compenseert de frequentieregelaar voor de
spanningsval in de lange motorkabels. Als de
geavanceerde motorgegevens handmatig worden
ingesteld, moet rekening worden gehouden met
de lengte van de motorkabel om de systeemprestaties te optimaliseren.
Het is belangrijk dat het systeem wordt gebruikt
•
met minimale slijtage van de pomp en de motor.
sinuslter van Danfoss kan de belasting op
Een
de motorisolatie verlagen en de levensduur
verlengen (controleer de actuele motorisolatie en
de dU/dt-specicatie van de frequentieregelaar).
De meeste fabrikanten van dompelpompen
schrijven het gebruik van uitgangslters voor.
Het kan lastig zijn om goede EMC-prestaties te
•
behalen omdat de speciale pompkabel, die
bestand moet zijn tegen de natte omstandigheden in de put, gewoonlijk niet afgeschermd
is. Het kan een oplossing zijn om boven de put
De speciale canmotor wordt gebruikt vanwege de natte
installatiecondities. Ontwerp het systeem op basis van de
uitgangsstroom die nodig is om de motor bij nominaal
vermogen te laten draaien.
Om beschadiging van de druklagers van de pomp te
voorkomen en ervoor te zorgen dat de motor zo snel
mogelijk voldoende wordt gekoeld, is het belangrijk om de
pomp zo snel mogelijk vanaf stilstand op te toeren naar
het minimale toerental. De meeste fabrikanten van
dompelpompen adviseren om de pomp in maximaal 2-3 s
op te toeren naar het minimale toerental (30 Hz). Voor
deze toepassingen is de VLT® AQUA Drive FC 202
ontworpen met een initiële aanloop en een uiteindelijke
uitloop. De initiële aanloop en de uiteindelijke uitloop zijn
2 afzonderlijke ramps. Wanneer de initiële aanloop is
ingeschakeld, loopt de motor vanuit stilstand aan tot het
minimale toerental om vervolgens over te schakelen naar
de normale aanloop. De uiteindelijke uitloop doet het
tegenovergestelde vanaf het minimale toerental tot
stilstand in een stopsituatie. Overweeg ook de geavanceerde bewaking van het minimale toerental in te
schakelen, zoals beschreven in de design guide.
Gebruik de droogloopdetectiefunctie om de pomp nog
beter te beschermen. Zie de programmeerhandleiding voor
meer informatie.
U kunt de leidingvulmodus inschakelen om waterslag te
voorkomen. De Danfoss frequentieregelaar is in staat om
verticale leidingen te vullen met behulp van een PIDregelaar die de druk langzaam opvoert met een door de
gebruiker
functie is ingeschakeld, wordt de leidingvulmodus gestart
wanneer de frequentieregelaar na het starten het minimale
toerental heeft bereikt. De druk loopt geleidelijk op totdat
die een door de gebruiker gespeciceerd 'gevuld'-setpoint
bereikt; daarna wordt de leidingvulfunctie automatisch
uitgeschakeld en werkt de frequentieregelaar verder op
basis van een normale regeling met terugkoppeling.
een afgeschermde kabel te gebruiken en de
afscherming aan de putbuis te bevestigen als die
van staal is. Een sinuslter beperkt ook de
elektromagnetische interferentie (EMI) vanuit nietafgeschermde motorkabels.
Afbeelding 8.4 Bedrading voor toepassing met dompelpomp
LET OP
Stel analoge ingang 2 (klem 54) in op mA (schakelaar
202).
Parameterinstellingen
Parameter
Parameter 1-20 Motor Power [kW]/parameter 1-21 Motor Power
[HP]
Parameter 1-22 Motor Voltage
Parameter 1-24 Motor Current
Parameter 1-28 Motor Rotation Check
Zorg dat parameter 1-29 Automatic Motor Adaptation (AMA) is
ingesteld op [2] Beperkte AMA insch.
ParameterInstelling
Gebruik de wizard voor een regeling met terugkoppeling onder
[Quick Menu]⇒Functiesetups om alle instellingen voor een PIDregeling met terugkoppeling in te stellen.
Tabel 8.15 Voorbeeld van instellingen voor dompelpomptoepassing
ParameterInstelling
Parameter 29-00 Pipe Fill EnableUitgesch.
Parameter 29-04 Pipe Fill Rate(Terugkoppelingseenheden)
Parameter 29-05 Filled Setpoint(Terugkoppelingseenheden)
Tabel 8.16 Voorbeeld van instellingen voor leidingvulmodus
Prestaties
88
Afbeelding 8.5 Prestatiecurve voor leidingvulmodus
Tabel 8.14 Relevante parameters voor een dompelpomptoepassing
ParameterInstelling
Parameter 3-02 Minimum
Reference
Parameter 3-03 Maximum
Reference
Parameter 3-84 Initial Ramp Time (2 s)
Parameter 3-88 Final Ramp Time (2 s)
Parameter 3-41 Ramp 1 Ramp Up
Time
Parameter 3-42 Ramp 1 Ramp
Down Time
Parameter 4-11 Motor Speed Low
Limit [RPM]
Parameter 4-13 Motor Speed High
Limit [RPM]
De eenheid van de minimumreferentie komt overeen met
de eenheid in
parameter 20-12 Reference/
Feedback Unit.
De eenheid van de maximumreferentie komt overeen met
de eenheid in
8.11 Bedradingsconguratie voor een cascaderegelaar
Afbeelding 8.6 toont een voorbeeld met de ingebouwde basiscascaderegelaar met 1 pomp met variabel toerental
(hoofdpomp) en 2 pompen met vast toerental, een 4-20 mA-transmitter en een systeemveiligheidsvergrendeling.
8.12 Bedradingsconguratie voor een vaste
pomp met variabel toerental
Afbeelding 8.7 Bedradingsschema voor pomp met variabel
toerental
relais wordt bestuurd. Relais 1 schakelt
bijvoorbeeld contactor K1 in, die vervolgens
hoofdpomp wordt.
K1 blokkeert K2 door middel van de mechanische
•
vergrendeling, wat voorkomt dat het net kan
worden aangesloten op de uitgang van de
frequentieregelaar (via K1).
Een hulpverbreekcontact op K1 voorkomt dat K3
•
inschakelt.
Relais 2 bestuurt contactor K4 voor de aan/uit-
•
regeling van de pomp met vast toerental.
Bij een wisseling vallen beide relais af en wordt
•
relais 2 bekrachtigd als eerste relais.
Zie VLT® Cascade Controller Options MCO 101/102 Operating
Instructions voor een uitgebreide beschrijving van de
inbedrijfstelling van toepassingen met gemengde pompen
en een master-slaveconguratie.
88
8.13 Bedradingsconguratie voor
wisselende hoofdpomp
Afbeelding 8.8 Bedradingsschema voor wisselende
hoofdpomp.
Elke pomp moet met behulp van een mechanische
vergrendeling worden aangesloten op 2 contactors (K1/K2
en K3/K4). Thermische relais of andere motoroverbelastingsbeveiligingen moeten worden toegepast volgens de
lokale voorschriften en/of individuele eisen.
Relais 1 (R1) en Relais 2 (R2) zijn de ingebouwde
•
relais in de frequentieregelaar.
Wanneer alle relais zijn afgevallen, zal het eerste
•
ingebouwde relais dat wordt bekrachtigd, de
contactor inschakelen voor de pomp die door het
Bij normale bedrijfscondities en
frequentieregelaar onderhoudsvrij gedurende zijn volledige
levensduur. Om uitval, gevaar en schade te voorkomen,
moet u de frequentieregelaars regelmatig inspecteren; de
frequentie hiervan is afhankelijk van de bedrijfscondities.
Vervang versleten of beschadigde onderdelen door
originele reserveonderdelen of standaard onderdelen. Ga
voor service en ondersteuning naar www.danfoss.com/en/
Wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op de
netvoeding, DC-voeding of loadsharing, kan de motor op
elk moment starten. Een onbedoelde start tijdens
programmeer-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden
kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of tot schade aan
apparatuur of eigendommen. De motor kan worden
gestart door een externe schakelaar, een veldbuscommando, een ingangsreferentiesignaal vanaf het LCP
of LOP, via externe bediening met MCT 10 setupsoftware
of door het opheen van een foutconditie.
Om een onbedoelde motorstart te voorkomen:
Druk op [O/Reset] op het LCP voordat u
•
parameters gaat programmeren.
Onderbreek de netvoeding naar de frequentie-
•
regelaar.
Zorg dat de frequentieregelaar, motor en
•
eventuele door de motor aangedreven
werktuigen volledig bedraad en gemonteerd
zijn voordat u de frequentieregelaar aansluit op
de netvoeding, DC-voeding of loadsharing.
9.2 Toegangspaneel koellichaam
9.2.1 Toegangspaneel koellichaam
verwijderen
De frequentieregelaar kan worden besteld met een
optioneel toegangspaneel achter in de eenheid. Dit paneel
biedt toegang tot het koellichaam en maakt het mogelijk
om eventueel afgezet stof te verwijderen.
Afbeelding 9.1 Toegangspaneel koellichaam
LET OP
SCHADE AAN KOELLICHAAM
Gebruik geen bevestigingen die langer zijn dan de
oorspronkelijke bevestigingen die bij het koellichaam
zijn geleverd, om schade aan de koelribben van het
koellichaam te voorkomen.
1.Onderbreek de voeding naar de frequentieregelaar en wacht 20 minuten totdat de
condensatoren volledig zijn ontladen. Zie
hoofdstuk 2 Veiligheid.
2.Plaats de frequentieregelaar zo dat de achterzijde
van de frequentieregelaar toegankelijk is.
3.Verwijder de schroeven (inbus 3 mm [0,12 in])
waarmee het toegangspaneel aan de achterzijde
van de behuizing is bevestigd. Er zijn 5 of 9
schroeven, afhankelijk van de maat van de
frequentieregelaar.
4.Controleer het koellichaam op schade en stofafzetting.
5.Verwijder stof en vuil met een stofzuiger.
6.Plaats het paneel terug en zet het aan de
achterzijde van de behuizing vast met de eerder
verwijderde schroeven. Haal de schroeven aan
volgens hoofdstuk 10.8 Aanhaalmomenten voorbevestigingen.
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
9.3 Statusmeldingen
Wanneer de frequentieregelaar in de statusmodus staat,
worden er automatisch statusmeldingen op de onderste
regel van het LCP-display weergegeven. Zie Afbeelding 9.2.
In Tabel 9.1 – Tabel 9.3 vindt u een overzicht van de statusmeldingen.
1Waar het start-/stopcommando zijn oorsprong vindt. Zie
Tabel 9.1.
2Waar de snelheidsregeling haar oorsprong vindt. Zie
Tabel 9.2.
3Geeft de status van de frequentieregelaar weer. Zie
Tabel 9.3.
Afbeelding 9.2 Statusdisplay
LET OP
In de auto-/externe modus heeft de frequentieregelaar
externe commando's nodig om functies te kunnen
uitvoeren.
Tabel 9.1 tot en met Tabel 9.3 geven aan wat de betekenis
van de statusmeldingen op het display is.
UitDe frequentieregelaar reageert niet op
stuursignalen totdat op [Auto On] of [Hand
On] wordt gedrukt.
AutoDe start-/stopcommando's worden verstuurd
via de stuurklemmen en/of seriële
communicatie.
HandMet de navigatietoetsen op het LCP kunt u de
frequentieregelaar bedienen. De lokale
bediening wordt onderdrukt door stopcom-
Tabel 9.1 Bedieningsmodus
mando's, reset, omkering, DC-rem en andere
signalen die op de stuurklemmen worden
toegepast.
ExternDe snelheidsreferentie is afkomstig uit:
Externe signalen.
•
Seriële communicatie.
•
Intern ingestelde referenties.
•
LokaalDe frequentieregelaar gebruikt de referentie-
waarden uit het LCP.
Tabel 9.2 Referentieplaats
AC-remAC-rem is geselecteerd in parameter 2-10 Brake
Function. De AC-rem zorgt voor overmagneti-
sering van de motor om zo een
gecontroleerde vertraging te realiseren.
AMA klaar OKDe automatische aanpassing van de motorge-
gevens (AMA) is voltooid.
AMA gereedAMA is klaar om te starten. Druk op [Hand
On] om te starten.
AMA actiefHet AMA-proces is bezig.
RemmenDe remchopper is actief. De remweerstand
absorbeert de generatieve energie.
Max. remmenDe remchopper is actief. De in
parameter 2-12 Brake Power Limit (kW)
ingestelde vermogensbegrenzing voor de
remweerstand is bereikt.
Vrijloop
Gecontr. uitloop [1] Gecontr. uitloop is geselecteerd in
Stroom hoogDe uitgangsstroom van de frequentieregelaar
Stroom laagDe uitgangsstroom van de frequentieregelaar
DC-houdDC-houd is geselecteerd in
[2] Vrijloop geïnv. is geselecteerd als functie
•
voor een digitale ingang (parametergroep
5-1* Digitale ingangen). De bijbehorende
klem is niet aangesloten.
Vrijloop is geactiveerd via seriële
•
communicatie.
parameter 14-10 Mains Failure.
De netspanning is lager dan de
•
waarde die voor een netfout is
ingesteld in parameter 14-11 MainsFault Voltage Level.
De frequentieregelaar laat de motor
•
uitlopen door middel van
gecontroleerd terugregelen.
stroom (parameter 2-01 DC Brake Current)
gedurende een bepaalde tijd
(parameter 2-02 DC Braking Time).
DC-rem is geactiveerd in parameter 2-03 DC
•
Brake Cut In Speed [RPM] en er is een
stopcommando actief.
DC-rem geïnv. is geselecteerd als functie
•
voor een digitale ingang (parametergroep
5-1* Digitale ingangen). De bijbehorende
klem is niet actief.
De DC-rem is geactiveerd via seriële
•
communicatie.
Terugk. hoogDe som van alle actieve terugkoppelingen is
hoger dan de in parameter 4-57 WarningFeedback High ingestelde terugkoppelingsbegrenzing.
Terugk. laagDe som van alle actieve terugkoppelingen is
lager dan de in parameter 4-56 WarningFeedback Low ingestelde terugkoppelingsbegrenzing.
Uitgang vasth.De externe referentie die het huidige toerental
vasthoudt, is actief.
[20] Uitgang vasth. is geselecteerd als
99
Verzoek vasth.Er is een commando gegeven om de uitgang
Ref. vasth.[19] Ref. vasthouden is geselecteerd als functie
Jog-verzoekEr is een jogcommando gegeven, maar de
•
functie voor een digitale ingang (parametergroep 5-1* Digitale ingangen). De
bijbehorende klem is actief. Het regelen
van het toerental is enkel mogelijk via de
klemfuncties Snelh. omh. en Snelh. omlaag.
Ramp vasthouden is geactiveerd via seriële
•
communicatie.
vast te houden, maar de motor zal niet starten
voordat er een startvoorwaardesignaal is
ontvangen.
voor een digitale ingang (parametergroep 5-1*Digitale ingangen). De bijbehorende klem is
actief. De frequentieregelaar slaat de actuele
referentie op. Het wijzigen van de referentie is
nu uitsluitend mogelijk via de klemfuncties
Snelh. omh. en Snelh. omlaag.
motor blijft gestopt totdat er via een digitale
ingang een startvoorwaardesignaal wordt
ontvangen.
JoggingDe motor loopt zoals is ingesteld in
parameter 3-19 Jog Speed [RPM].
[14] Jog is geselecteerd als functie voor
•
een digitale ingang (parametergroep 5-1*
Digitale ingangen). De bijbehorende klem
(bijvoorbeeld klem 29) is actief.
De jogfunctie is geactiveerd via seriële
•
communicatie.
De jogfunctie is geselecteerd als reactie
•
voor een bewakingsfunctie (bijvoorbeeld
Geen signaal). De bewakingsfunctie is
actief.
Motorcontroleparameter 1-80 Function at Stop is ingesteld op
[2] Motorcontrole. Er is een stopcommando
actief. Om na te gaan of er een motor op de
frequentieregelaar is aangesloten, wordt de
motor voorzien van een permanente
teststroom.
OVC-besturingOverspanningsreg. is geactiveerd via
parameter 2-17 Over-voltage Control, [2]
Ingesch. De aangesloten motor voorziet de
frequentieregelaar van genererende energie.
De overspanningsbeveiliging past de V-Hz-
verhouding aan om de motor gecontroleerd te
laten lopen en om uitschakeling (trip) van de
frequentieregelaar te voorkomen.
Vermog. Uit(Geldt enkel voor frequentieregelaars met een
externe 24 V DC-voeding.) De netvoeding naar
de frequentieregelaar is onderbroken, maar de
stuurkaart wordt nog gevoed via de externe
24 V DC-voeding.
Besch.modusBeschermingsmodus is actief. De eenheid
heeft een kritieke situatie gedetecteerd
(overstroom of overspanning).
Om een uitschakeling (trip) te voorkomen,
•
wordt de schakelfrequentie verlaagd naar
1500 kHz als parameter 14-55 Output Filter
is ingesteld op [2] Sinuslter vast. In andere
gevallen wordt de schakelfrequentie
verlaagd naar 1000 Hz.
Waar mogelijk wordt de bescher-
•
mingsmodus na circa 10 seconden
beëindigd.
De beschermingsmodus kan worden
•
beperkt via parameter 14-26 Trip Delay at
Inverter Fault.
QstopDe motor decelereert op basis van
parameter 3-81 Quick Stop Ramp Time.
[4] Snelle stop geïnv. is geselecteerd als
•
functie voor een digitale ingang (parametergroep 5-1* Digitale ingangen). De
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
Aan-/uitlopenDe motor accelereert/decelereert op basis van
de actieve aan-/uitloop. De referentie, begrenzingswaarde of stilstand is nog niet bereikt.
Ref. hoogDe som van alle actieve referenties is hoger
dan de in parameter 4-55 Warning ReferenceHigh ingestelde referentiebegrenzing.
Ref. laagDe som van alle actieve referenties is lager
dan de in parameter 4-54 Warning ReferenceLow ingestelde referentiebegrenzing.
Op referentieDe frequentieregelaar werkt binnen het
ingestelde referentiebereik. De terugkoppelingswaarde komt overeen met de
setpointwaarde.
StartverzoekEr is een startcommando gegeven, maar de
motor blijft stopgezet totdat er via een
digitale ingang een startvoorwaardesignaal
wordt ontvangen.
ActiefDe frequentieregelaar drijft de motor aan.
SlaapstandDe energiebesparingsfunctie is ingeschakeld.
Dat betekent dat de motor is gestopt, maar zo
nodig automatisch weer zal opstarten.
Snelh. hoogHet motortoerental is hoger dan de waarde
die is ingesteld in parameter 4-53 Warning
Speed High.
Snelh. laagHet motortoerental is lager dan de waarde die
is ingesteld in parameter 4-52 Warning Speed
Low.
Stand-byIn de automodus start de frequentieregelaar
de motor door middel van een startsignaal
vanaf een digitale ingang of via seriële
communicatie.
StartvertragingIn parameter 1-71 Start Delay is een startvertra-
gingstijd ingesteld. Er is een startcommando
gegeven en de motor start nadat de startver-
tragingstijd is verstreken.
Strt vr/acht.[12] Start vooruit insch. en [13] Start omgek.
insch. zijn geselecteerd als functies voor 2
verschillende digitale ingangen (parame-
tergroep 5-1* Digitale ingangen). De motor start
in voorwaartse of achterwaartse richting,
afhankelijk van de klem die is geactiveerd.
StopDe frequentieregelaar heeft een
stopcommando ontvangen uit 1 van de
volgende bronnen:
LCP
•
Digitale ingang.
•
Seriële communicatie.
•
Uitschakeling
(trip)
Uitschakeling
met blokkering
Tabel 9.3 Bedrijfsstatus
Er is een alarm opgetreden en de motor is
gestopt. Nadat de oorzaak van het alarm is
weggenomen, moet de frequentieregelaar op
1 van de volgende manieren worden gereset:
Door te drukken op [Reset].
•
Extern, via stuurklemmen.
•
Via seriële communicatie.
•
Door op [Reset] te drukken of extern, via
stuurklemmen, of via seriële communicatie.
Er is een alarm opgetreden en de motor is
gestopt. Nadat de oorzaak van het alarm is
weggenomen, moet u de spanning naar de
frequentieregelaar af- en weer inschakelen.
Reset de frequentieregelaar handmatig op 1
van de volgende manieren:
Door te drukken op [Reset].
•
Extern, via stuurklemmen.
•
Via seriële communicatie.
•
9.4 Waarschuwings- en alarmtypen
De software van de frequentieregelaar genereert waarschuwingen en alarmen om te helpen bij het verhelpen van
problemen. Het waarschuwings- of alarmnummer wordt op
het LCP weergegeven.
Waarschuwing
Een waarschuwing geeft aan dat er in de frequentieregelaar een abnormale bedrijfsconditie is opgetreden die
tot een alarm leidt. Een waarschuwing verdwijnt wanneer
de abnormale conditie is verdwenen of verholpen.
Alarm
Een alarm geeft een fout aan die onmiddellijk aandacht
vereist. De fout veroorzaakt altijd een uitschakeling (trip) of
een uitschakeling met blokkering. Reset de frequentieregelaar na een alarm.
Reset de frequentieregelaar op een van de volgende 4
manieren:
Druk op
•
Resetcommando via een digitale ingang.
•
Resetcommando via seriële communicatie.
•
Automatische reset.
•
Uitschakeling (trip)
Bij een uitschakeling (trip) schort de frequentieregelaar de
werking op om schade aan de frequentieregelaar en
andere apparatuur te voorkomen. Na een uitschakeling
(trip) loopt de motor vrij uit tot stop. De logica van de
frequentieregelaar blijft werken en blijft de status van de
frequentieregelaar bewaken. Nadat de foutconditie is
opgeheven, kan de frequentieregelaar worden gereset.
Bij een uitschakeling met blokkering schort de frequentieregelaar de werking op om schade aan de
frequentieregelaar en andere apparatuur te voorkomen. Na
een uitschakeling met blokkering loopt de motor vrij uit
tot stop. De logica van de frequentieregelaar blijft werken
en blijft de status van de frequentieregelaar bewaken. Een
uitschakeling met blokkering vindt alleen plaats bij
ernstige storingen die schade kunnen toebrengen aan de
frequentieregelaar of andere apparatuur. Nadat de fouten
zijn opgeheven, moet u spanning af- en weer inschakelen
voordat u de frequentieregelaar kunt resetten.
Waarschuwings- en alarmdisplays
Op het LCP wordt een waarschuwing
•
weergegeven met een waarschuwingsnummer.
Er knippert een alarm met een alarmnummer.
•
99
Afbeelding 9.3 Voorbeeld van alarm
Naast de tekst en de alarmcode op het LCP zijn er 3
statusindicatielampjes.
Waarschuwingsindica-
tielampje
Waarschuwin
g
AlarmUitAan (knippert)
Uitschakeling
met
blokkering
Afbeelding 9.4 Statusindicatielampjes
AanUit
AanAan (knippert)
Alarmindicatielampje
9.5 Lijst met waarschuwingen en alarmen
Onderstaande informatie over waarschuwingen en alarmen
beschrijft alle waarschuwings- en alarmcondities, geeft de
mogelijke oorzaak aan en biedt een oplossing of foutopsporingsprocedure.
WAARSCHUWING 1, 10 V laag
De spanning van de stuurkaart is minder dan 10 V vanaf
klem 50.
Verminder de belasting van klem 50, aangezien de 10 Vvoeding overbelast is. Maximaal 15 mA of minimaal 590 Ω.
Deze conditie kan worden veroorzaakt door een
kortsluiting in een aangesloten potentiometer of een
onjuiste bedrading van de potentiometer.
Probleem verhelpen
Verwijder de bedrading vanaf klem 50. Als de
•
waarschuwing verdwijnt, ligt het probleem bij de
bedrading. Vervang de stuurkaart als de
waarschuwing niet verdwijnt.
WAARSCHUWING/ALARM 2, Live zero-fout
Deze waarschuwing of dit alarm verschijnt alleen als dit is
ingesteld in parameter 6-01 Live Zero Timeout Function. Het
signaal op 1 van de analoge ingangen is minder dan 50%
van de minimumwaarde die voor die ingang is
geprogrammeerd. Deze conditie kan worden veroorzaakt
door draadbreuk of door een signaal van een defect
apparaat.
Probleem verhelpen
Controleer de aansluitingen op alle analoge
•
netklemmen.
-Stuurklem 53 en 54 voor signalen, klem
55 gemeenschappelijk.
-
VLT® General Purpose I/O MCB 101klemmen 11 en 12 voor signalen, klem
10 gemeenschappelijk.
-
VLT® Analog I/O MCB 109-klemmen 1, 3
en 5 voor signalen, klem 2, 4 en 6
gemeenschappelijk.
Controleer of de programmering van de frequen-
•
tieregelaar en de schakelinstellingen
overeenkomen met het type analoge signaal.
Voer een ingangsklemsignaaltest uit.
•
WAARSCHUWING/ALARM 3, Geen motor
Er is geen motor aangesloten op de uitgang van de
frequentieregelaar. Deze waarschuwing of dit alarm
verschijnt alleen als dat is ingesteld in
parameter 1-80 Function at Stop.
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
WAARSCHUWING/ALARM 4, Voedingsfaseverlies
Aan de voedingszijde ontbreekt een fase of de onbalans
van de netspanning is te hoog. Deze melding verschijnt
ook als er een fout optreedt in de ingangsgelijkrichter. De
opties zijn te programmeren via parameter 14-12 Functionat Mains Imbalance.
Problemen verhelpen
Controleer de netspanning en de voedings-
•
stromen naar de frequentieregelaar.
WAARSCHUWING 5, DC-tussenkringspanning hoog
De DC-tussenkringspanning is hoger dan de waarschuwingslimiet voor hoge spanning. De limiet hangt af van de
nominale spanning van de frequentieregelaar. De eenheid
is nog steeds actief.
WAARSCHUWING 6, DC-tussenkringspanning laag
De DC-tussenkringspanning is lager dan de waarschuwingslimiet voor lage spanning. De limiet hangt af van de
nominale spanning van de frequentieregelaar. De eenheid
is nog steeds actief.
WAARSCHUWING/ALARM 7, DC-overspanning
Als de DC-tussenkringspanning hoger is dan de
begrenzing, wordt de frequentieregelaar na een bepaalde
tijd uitgeschakeld.
Problemen verhelpen
Sluit een remweerstand aan.
•
Verleng de ramptijd.
•
Wijzig het type ramp.
•
Activeer de functies in parameter 2-10 Brake
•
Function.
Verhoog parameter 14-26 Trip Delay at Inverter
•
Fault.
Als het alarm/de waarschuwing tijdens een
•
spanningsdip optreedt, moet u gebruikmaken van
kinetische backup (parameter 14-10 Mains Failure).
WAARSCHUWING/ALARM 8, DC-onderspanning
Als de DC-tussenkringspanning onder de onderspanningslimiet komt, controleert de frequentieregelaar of er een 24
V DC-backupvoeding is aangesloten. Als geen 24 V DCbackupvoeding is aangesloten, wordt de frequentieregelaar
uitgeschakeld na een vaste tijdsvertraging. Deze tijdsvertraging hangt af van de eenheidgrootte.
Probleem verhelpen
Controleer of de voedingsspanning overeenkomt
•
met de spanning van de frequentieregelaar.
Voer een ingangsspanningstest uit.
•
Voer een soft-chargecircuittest uit.
•
WAARSCHUWING/ALARM 9, Omvormer overbelast
De frequentieregelaar werd gedurende een te lange tijd
voor meer dan 100% overbelast en staat op het punt van
uitschakelen. De teller voor de thermo-elektronische
omvormerbeveiliging genereert een waarschuwing bij 98%
en schakelt de frequentieregelaar uit bij 100%, waarbij een
alarm wordt gegenereerd. De frequentieregelaar kan niet
worden gereset totdat de teller onder de 90% is gezakt.
Probleem verhelpen
Vergelijk de op het LCP aangegeven uitgangs-
•
stroom met de nominale stroom van de
frequentieregelaar.
Vergelijk de op het LCP aangegeven uitgangs-
•
stroom met de gemeten motorstroom.
Laat de thermische belasting van de frequentiere-
•
gelaar weergeven op het LCP en houd de waarde
in het oog. Wanneer de stroom hoger is dan de
nominale continustroom van de frequentieregelaar, gaat de teller omhoog. Wanneer de
stroom lager is dan de nominale continustroom
van de frequentieregelaar, gaat de teller omlaag.
WAARSCHUWING/ALARM 10, Overtemperatuur motorETR
De elektronische thermische beveiliging (ETR) geeft aan
dat de motor te warm is.
Selecteer 1 van deze opties:
De frequentieregelaar genereert een
•
waarschuwing of een alarm wanneer de teller >
90% wordt en parameter 1-90 Motor ThermalProtection is ingesteld op waarschuwingsopties.
De frequentieregelaar wordt uitgeschakeld (trip)
•
wanneer de teller 100% bereikt en
parameter 1-90 Motor Thermal Protection is
ingesteld op uitschakelingsopties.
De fout treedt op wanneer de motor gedurende een te
lange tijd voor meer dan 100% wordt overbelast.
Problemen verhelpen
Controleer op oververhitting van de motor.
•
Controleer of de motor mechanisch overbelast is.
•
Controleer of de in parameter 1-24 Motor Current
•
ingestelde motorstroom correct is.
Controleer of de motorgegevens in parameter
•
1-20 tot 1-25 correct zijn ingesteld.
Controleer bij gebruik van een externe ventilator
•
of die ook is geselecteerd in parameter 1-91 Motor
External Fan.
Door het uitvoeren van een AMA via
•
parameter 1-29 Automatic Motor Adaptation (AMA)
wordt de frequentieregelaar nauwkeuriger
afgestemd op de motor en wordt de thermische
belasting beperkt.
Controleer of de thermistor is losgekoppeld. In
parameter 1-90 Motor Thermal Protection kunt u instellen of
de frequentieregelaar een waarschuwing of een alarm
moet genereren.
thermistor correct is aangesloten tussen klem 53
of 54 (analoge spanningsingang) en klem 50 (+10
V-voeding). Controleer ook of de klemschakelaar
voor 53 of 54 is ingesteld voor spanning.
Controleer of parameter 1-93 Thermistor Source is
ingesteld op klem 53 of 54.
Controleer bij gebruik van klem 18, 19, 31, 32 of
•
33 (digitale ingangen) of de thermistor correct is
aangesloten tussen de gebruikte digitale
ingangsklem (digitale ingang, alleen PNP) en
klem 50. Selecteer de te gebruiken klem in
parameter 1-93 Thermistor Source.
WAARSCHUWING/ALARM 12, Koppelbegrenzing
Het koppel is hoger dan de waarde in
parameter 4-16 Torque Limit Motor Mode of
parameter 4-17 Torque Limit Generator Mode.
Parameter 14-25 Trip Delay at Torque Limit kan worden
gebruikt om voor deze conditie een waarschuwing
gevolgd door een alarm in te stellen in plaats van enkel
99
een waarschuwing.
Problemen verhelpen
Als tijdens het aanlopen de motorkoppelbe-
•
grenzing wordt overschreden, moet u de
aanlooptijd verlengen.
Als tijdens het uitlopen de generatorkoppelbe-
•
grenzing wordt overschreden, moet u de
uitlooptijd verlengen.
Als tijdens bedrijf de koppelbegrenzing wordt
•
overschreden, moet u de koppelbegrenzing
verhogen. Verzeker u ervan dat het systeem veilig
kan werken bij een hoger koppel.
Controleer de toepassing om te bepalen of de
•
motor overmatig veel stroom trekt.
WAARSCHUWING/ALARM 13, Overstroom
De piekstroombegrenzing van de frequentieregelaar
(ongeveer 200% van de nominale stroom) is overschreden.
De waarschuwing houdt ongeveer 1,5 s aan, waarna de
frequentieregelaar wordt uitgeschakeld en een alarm
genereert. Deze fout kan worden veroorzaakt door een
schokbelasting of een snelle acceleratie bij belastingen met
een hoge massatraagheid. In geval van een snelle
acceleratie bij het aanlopen kan de fout ook optreden na
een kinetische backup.
Als uitgebreide mechanische rembesturing is geselecteerd,
kan een uitschakeling (trip) extern worden gereset.
Probleem verhelpen
Onderbreek de voeding en controleer of de
•
motoras kan worden gedraaid.
Controleer of het vermogen van de motor
•
overeenkomt met dat van de frequentieregelaar.
Controleer of de motorparameters 1-20 tot 1-25
•
correct zijn ingesteld.
ALARM 14, Aardfout
Er loopt een stroom van de uitgangsfase naar aarde, door
de kabel tussen de frequentieregelaar en de motor of in
de motor zelf. De stroomtransductoren detecteren de
aardfout door de uitgangsstroom van de frequentieregelaar
en de ingangsstroom vanaf de motor naar de frequentieregelaar te meten. De aardfout wordt gegenereerd als het
verschil tussen de 2 stromen te groot is. De uitgangsstroom vanuit de frequentieregelaar moet gelijk zijn aan de
ingangsstroom.
Probleem verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en hef de aardfout op.
Controleer op aardfouten in de motor door de
•
weerstand van de motorkabels en de motor naar
aarde te meten met behulp van een isolatiemeter
(megger).
Reset eventuele afzonderlijke osets voor elk van
•
de 3 stroomtransductoren in de frequentieregelaar. Voer een handmatige initialisatie of een
volledige AMA uit. Deze methode is vooral
relevant na het verwisselen van de voedingskaart.
ALARM 15, Incompatibele hardware
Een gemonteerde optie kan niet werken met de huidige
stuurkaarthardware of -software.
Noteer de waarde van onderstaande parameters en neem
contact op met Danfoss.
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
ALARM 16, Kortsluiting
Er is kortsluiting in de motor of de motorkabels.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding of
loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud niet
worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel, kan
dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Problemen verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en verhelp de kortsluiting.
Ga na of de frequentieregelaar de juiste stroom-
•
schalingskaart en het juiste aantal
stroomschalingskaarten voor het systeem bevat.
WAARSCHUWING/ALARM 17, Stuurwoordtime-out
Er is geen communicatie met de frequentieregelaar.
Deze waarschuwing is alleen actief wanneer
parameter 8-04 Control Timeout Function NIET is ingesteld
op [0] Uit.
Als parameter 8-04 Control Timeout Function is ingesteld op
[5] Stop en uitsch., wordt er een waarschuwing gegeven. De
frequentieregelaar wordt uitgeschakeld (trip) na de uitloop,
waarna een alarm wordt gegenereerd.
Problemen verhelpen
Controleer de aansluitingen op de kabel voor
•
seriële communicatie.
Verhoog parameter 8-03 Control Timeout Time.
•
Controleer de werking van de communicatieappa-
•
ratuur.
Controleer of een correcte EMC-installatie is
•
uitgevoerd.
WAARSCHUWING/ALARM 20, Temp. ing. fout
De temperatuursensor is niet aangesloten.
WAARSCHUWING/ALARM 21, Parameterfout
De ingestelde waarde van de parameter valt buiten het
bereik. Het parameternummer wordt weergegeven op het
display.
Probleem verhelpen
betreende parameter in op een geldige
Stel de
•
waarde.
WAARSCHUWING/ALARM 22, Mechanische rem bij
hijstoepassingen
De waarde van deze waarschuwing/dit alarm geeft de
oorzaak aan:
0 = de koppelreferentie werd niet bereikt binnen de
ingestelde tijd (parameter 2-27 Torque Ramp Time).
1 = verwachte remterugkoppeling niet ontvangen binnen
de ingestelde tijd (parameter 2-23 Activate Brake Delay,
parameter 2-25 Brake Release Time).
WAARSCHUWING 23, Fout interne ventilator
De ventilatorwaarschuwingsfunctie is een beschermingsfunctie die controleert of de ventilator actief/gemonteerd
is. De ventilatorwaarschuwing kan worden uitgeschakeld
via parameter 14-53 Fan Monitor ([0] Uitgesch.).
Bij frequentieregelaars met DC-ventilatoren is een
terugkoppelingssensor in de ventilator gemonteerd. Dit
alarm wordt gegenereerd als de ventilator een inschakelcommando krijgt terwijl er geen terugkoppeling van de
sensor is. Bij frequentieregelaars met AC-ventilatoren wordt
de spanning naar de ventilator bewaakt.
Problemen verhelpen
Controleer of de ventilator correct werkt.
•
Schakel de spanning naar de frequentieregelaar
•
uit en weer in, en controleer of de ventilator heel
even actief is tijdens het opstarten.
Controleer de sensoren op de stuurkaart.
•
WAARSCHUWING 24, Fout externe ventilator
De ventilatorwaarschuwingsfunctie is een beschermingsfunctie die controleert of de ventilator actief/gemonteerd
is. De ventilatorwaarschuwing kan worden uitgeschakeld
via parameter 14-53 Fan Monitor ([0] Uitgesch.).
Er is een terugkoppelingssensor in de ventilator
gemonteerd. Dit alarm wordt gegenereerd als de ventilator
een inschakelcommando krijgt terwijl er geen terugkoppeling van de sensor is. Dit alarm wordt ook weergegeven
als er sprake is van een communicatiefout tussen de
voedingskaart en de stuurkaart.
Controleer de alarmlog om de bij deze waarschuwing
behorende rapportwaarde te zien.
Als de rapportwaarde 1 is, is er een hardwareprobleem
met 1 van de ventilatoren. Als de rapportwaarde 11 is, is er
sprake van een communicatieprobleem tussen de
voedingskaart en de stuurkaart.
Ventilatorproblemen verhelpen
Schakel de spanning naar de frequentieregelaar
•
uit en weer in, en controleer of de ventilator heel
even actief is tijdens het opstarten.
Controleer of de ventilator correct werkt. Gebruik
•
parametergroep 43-** Unit Readouts (Uitlezingen
eenheid) om het toerental van elke ventilator
De remweerstand wordt bewaakt tijdens bedrijf. Als er
kortsluiting optreedt, wordt de remfunctie uitgeschakeld
en wordt de waarschuwing gegenereerd. De frequentieregelaar functioneert nog steeds, maar zonder de remfunctie.
Problemen verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en vervang de remweerstand (zie
parameter 2-15 Brake Check).
Het vermogen dat naar de remweerstand wordt overgebracht, wordt berekend als een gemiddelde waarde over
de laatste 120 s van de bedrijfstijd. De berekening is
gebaseerd op de DC-tussenkringspanning en de in
parameter 2-16 AC brake Max. Current ingestelde waarde
van de remweerstand. De waarschuwing wordt
gegenereerd wanneer het afgegeven remvermogen hoger
is dan 90% van het vermogen van de remweerstand. Als
[2] Uitsch. is geselecteerd in parameter 2-13 Brake Power
Monitoring, wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld
wanneer het afgegeven remvermogen 100% bereikt.
WAARSCHUWING/ALARM 27, Remchopperfout
99
De remtransistor wordt bewaakt tijdens bedrijf; in geval
van kortsluiting wordt de remfunctie uitgeschakeld en
wordt er een waarschuwing gegenereerd. De frequentieregelaar blijft nog wel actief, maar door de kortsluiting van
de remtransistor gaat er veel vermogen naar de
remweerstand, ook als die niet actief is.
WAARSCHUWING
KANS OP OVERVERHITTING
Door een stootspanning kan de remweerstand oververhit
raken en mogelijk vlam vatten. Als de spanning naar de
frequentieregelaar niet wordt onderbroken en de
remweerstand niet wordt verwijderd, kan dat leiden tot
schade aan apparatuur.
Problemen verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar.
Verwijder de remweerstand.
•
Hef de kortsluiting op.
•
WAARSCHUWING/ALARM 28, Remtest mislukt
De remweerstand is niet aangesloten of werkt niet.
Probleem verhelpen
Controleer parameter 2-15 Brake Check.
•
ALARM 29, Temp. koellichaam
De maximumtemperatuur van het koellichaam is
overschreden. De temperatuurfout wordt pas gereset
wanneer de temperatuur van het koellichaam is gezakt tot
onder een vooraf ingestelde waarde. Het punt van
uitschakelen (trip) en het punt van resetten zijn afhankelijk
van het vermogen van de betreende frequentieregelaar.
Problemen verhelpen
Controleer op de volgende condities:
Te hoge omgevingstemperatuur.
•
Te lange motorkabel.
•
Onvoldoende vrije ruimte boven en onder de
•
frequentieregelaar.
Geen vrije luchtstroming rondom de frequentiere-
•
gelaar.
Beschadigde ventilator koellichaam.
•
Vuil koellichaam.
•
Voor behuizingsgrootte D en E geldt dat dit alarm is
gebaseerd op de temperatuur die wordt gemeten door de
koellichaamsensor die in de IGBT-modules is gemonteerd.
Problemen verhelpen
Controleer de ventilatorweerstand.
•
Controleer de soft-chargezekeringen.
•
Controleer de thermische sensor van de IGBT.
•
ALARM 30, Motorfase U ontbreekt
Motorfase U tussen de frequentieregelaar en de motor
ontbreekt.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding of
loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud niet
worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel, kan
dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
•
uitsluitend worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel.
Controleer met een geschikt spanningsmeetap-
•
paraat of er geen spanning meer op de
frequentieregelaar staat voordat u service- of
reparatiewerkzaamheden gaat uitvoeren.
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
ALARM 31, Motorfase V ontbreekt
Motorfase V tussen de frequentieregelaar en de motor
ontbreekt.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding of
loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud niet
worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel, kan
dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
•
uitsluitend worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel.
Controleer met een geschikt spanningsmeetap-
•
paraat of er geen spanning meer op de
frequentieregelaar staat voordat u service- of
reparatiewerkzaamheden gaat uitvoeren.
Problemen verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en controleer motorfase V.
ALARM 32, Motorfase W ontbreekt
Motorfase W tussen de frequentieregelaar en de motor
ontbreekt.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding of
loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud niet
worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel, kan
dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
•
uitsluitend worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel.
Controleer met een geschikt spanningsmeetap-
•
paraat of er geen spanning meer op de
frequentieregelaar staat voordat u service- of
reparatiewerkzaamheden gaat uitvoeren.
Problemen verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en controleer motorfase W.
ALARM 33, Inrush-fout
Er zijn te veel inschakelingen geweest gedurende een
korte tijd.
Probleem verhelpen
Laat de eenheid afkoelen tot de bedrijfstempe-
•
ratuur.
Controleer op een mogelijke DC-tussenkringfout
•
naar aarde.
WAARSCHUWING/ALARM 34, Communicatiefout veldbus
De veldbus op de communicatieoptiekaart werkt niet.
WAARSCHUWING/ALARM 35, Optiefout
Er is een optiealarm gegenereerd. Het alarm is optiespeciek. De oorzaak is meestal een fout bij inschakeling of
een communicatiefout.
WAARSCHUWING/ALARM 36, Netstoring
Deze waarschuwing/dit alarm is alleen actief als de
netspanning naar de frequentieregelaar ontbreekt en
parameter 14-10 Mains Failure niet is ingesteld op [0] Geen
functie.
wordt gegenereerd als aan een van de volgende
condities wordt voldaan:
-De 3-fasespanningsmagnitude wordt
lager dan 25% van de nominale
netspanning.
-De spanning van een van de fasen is
hoger dan 10% van de nominale
netspanning.
-Het percentage van de fase- of magnitudeonbalans is hoger dan 8%.
-De THD van de spanning is hoger dan
10%.
ALARM 37, Onbalans van de netspanning
Er is sprake van stroomonbalans tussen de vermogenseenheden.
ALARM 38, Interne fout
Wanneer er een interne fout optreedt, wordt de foutcode
uit Tabel 9.4 weergegeven.
Problemen verhelpen
Schakel de spanning uit en weer in.
•
Controleer of de optie correct is geïnstalleerd.
•
Controleer op loszittende of ontbrekende
•
bedrading.
Het kan nodig zijn om contact op te nemen met de
Danfoss-leverancier of de serviceafdeling. Noteer de
foutcode in verband met verdere aanwijzingen voor
foutopsporing.
0De seriële poort kan niet worden geïnitialiseerd.
Neem contact op met uw Danfoss-leverancier of
de serviceafdeling van Danfoss.
256–258De EEPROM-gegevens van de voedingskaart zijn
beschadigd of te oud. Vervang de voedingskaart.
512–519Interne fout. Neem contact op met uw Danfoss-
leverancier of de serviceafdeling van Danfoss.
783Parameterinstelling buiten min./max. begrenzingen.
1024–1284Interne fout. Neem contact op met uw Danfoss-
leverancier of de serviceafdeling van Danfoss.
1299De optiesoftware in sleuf A is te oud.
1300De optiesoftware in sleuf B is te oud.
1302De optiesoftware in sleuf C1 is te oud.
1315De optiesoftware in sleuf A wordt niet
ondersteund/is niet toegestaan.
1316De optiesoftware in sleuf B wordt niet
ondersteund/is niet toegestaan.
1318De optiesoftware in sleuf C1 wordt niet
ondersteund/is niet toegestaan.
1379–2819Interne fout. Neem contact op met uw Danfoss-
leverancier of de serviceafdeling van Danfoss.
1792Hardware-reset van digitale signaalverwerker.
99
1793Motorgerelateerde parameters niet correct
overgezet naar de digitale signaalverwerker.
1794Vermogensgegevens bij inschakeling niet correct
overgezet naar de digitale signaalverwerker.
1795De digitale signaalverwerker heeft te veel
onbekende SPI-telegrammen ontvangen. De
frequentieregelaar gebruikt deze foutcode ook als
de MCO niet correct opstart. Deze situatie kan
optreden vanwege slechte EMC-bescherming of
onjuiste aarding.
1796RAM-kopieerfout.
1798Softwareversie 48.3X of later wordt gebruikt met
een MK1-stuurkaart. Vervang door een MKII-
stuurkaart, versie 8.
2561Vervang de stuurkaart.
2820Stack-overloop LCP.
2821Overloop seriële poort.
2822Overloop USB-poort.
3072–5122De parameterwaarde valt buiten het toegestane
bereik.
5123Optie in sleuf A: hardware incompatibel met
stuurkaarthardware.
5124Optie in sleuf B: hardware incompatibel met
stuurkaarthardware.
5125Optie in sleuf C0: hardware incompatibel met
stuurkaarthardware.
5126Optie in sleuf C1: hardware incompatibel met
stuurkaarthardware.
5376–6231Interne fout. Neem contact op met uw Danfoss-
leverancier of de serviceafdeling van Danfoss.
ALARM 39, Sensor koellichaam
Geen terugkoppeling van de temperatuursensor van het
koellichaam.
Het signaal van de thermische sensor van de IGBT is niet
beschikbaar op de voedingskaart.
Controleer de belasting die is aangesloten op klem 27, of
verwijder de aansluiting die kortsluiting veroorzaakt.
Controleer parameter 5-00 Digital I/O Mode en
parameter 5-01 Terminal 27 Mode.
Controleer de belasting die is aangesloten op klem 29, of
verwijder de aansluiting die kortsluiting veroorzaakt.
Controleer ook parameter 5-00 Digital I/O Mode en
parameter 5-02 Terminal 29 Mode.
WAARSCHUWING 42, Overbelasting digitale uitgang op
X30/6 of X30/7
Controleer voor klem X30/6 de belasting die is aangesloten
op klem X30/6, of verwijder de aansluiting die kortsluiting
veroorzaakt. Controleer ook parameter 5-32 Term X30/6 Digi
Out (MCB 101) (VLT® General Purpose I/O MCB 101).
Controleer voor klem X30/7 de belasting die is aangesloten
op klem X30/7, of verwijder de aansluiting die kortsluiting
veroorzaakt. Controleer parameter 5-33 Term X30/7 Digi Out
(MCB 101) (VLT® General Purpose I/O MCB 101).
ALARM 43, Ext. voeding
De VLT® Extended Relay Card MCB 113 is gemonteerd
zonder externe 24 V DC. Sluit een externe 24 V DCvoeding aan of stel via parameter 14-80 Option Supplied byExternal 24VDC[0] Nee in dat er geen externe voeding
wordt gebruikt. Na een wijziging van
parameter 14-80 Option Supplied by External 24VDC moet de
frequentieregelaar uit- en weer ingeschakeld worden.
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
ALARM 46, Voeding voedingskaart
De voeding van de voedingskaart valt niet binnen het
bereik.
Er zijn 4 voedingen die worden gegenereerd door de
schakelende voeding op de voedingskaart:
48 V.
•
24 V.
•
5 V.
•
± 18 V.
•
Bij gebruik van een 24 V DC-voeding via VLT® 24 V
External Supply MCB 107 worden enkel de 24 V- en 5 Vvoeding bewaakt. Bij gebruik van 3-fasenetspanning
worden alle 4 voedingen bewaakt.
Problemen verhelpen
Controleer of de voedingskaart defect is.
•
Controleer of de stuurkaart defect is.
•
Controleer of de optiekaart defect is.
•
Controleer bij gebruik van een 24 V DC-voeding
•
op een juist voedingsvermogen.
Controleer frequentieregelaar met D-behuizing op
•
een defecte koellichaamventilator, ventilator
bovenzijde of deurventilator.
Controleer frequentieregelaar met E-behuizing op
•
een defecte mengventilator.
WAARSCHUWING 47, 24 V-voeding laag
De voeding van de voedingskaart valt niet binnen het
bereik.
Er zijn 4 voedingen die worden gegenereerd door de
schakelende voeding (SMPS – switched mode power
supply) op de voedingskaart:
48 V.
•
24 V.
•
5 V.
•
± 18 V.
•
Problemen verhelpen
Controleer of de voedingskaart defect is.
•
WAARSCHUWING 48, 1,8 V-voeding laag
De 1,8 V DC-voeding die op de stuurkaart wordt gebruikt,
valt buiten de toegestane begrenzingen. De voeding wordt
gemeten op de stuurkaart.
Probleem verhelpen
Controleer of de stuurkaart defect is.
•
Controleer op overspanning wanneer er een
•
optiekaart aanwezig is.
WAARSCHUWING 49, Snelheidsbegrenzing
Als het toerental buiten het in parameter 4-11 Motor Speed
Low Limit [RPM] en parameter 4-13 Motor Speed High Limit
[RPM] ingestelde bereik valt, geeft de frequentieregelaar
een waarschuwing weer. Als het toerental lager is dan de
in parameter 1-86 Trip Speed Low [RPM] ingestelde
begrenzing (behalve tijdens het starten of stoppen), wordt
de frequentieregelaar uitgeschakeld.
ALARM 50, AMA-kalibratie mislukt
Neem contact op met uw Danfoss-leverancier of de
serviceafdeling van Danfoss.
ALARM 51, AMA controleer U
De instellingen voor motorspanning, motorstroom en
motorvermogen zijn verkeerd.
Probleem verhelpen
Controleer de instellingen van parameter 1-20 tot
•
1-25.
ALARM 52, AMA lage I
De motorstroom is te laag.
Probleem verhelpen
Controleer de instellingen in parameter 1-24 Motor
•
Current.
ALARM 53, AMA motor te groot
De motor is te groot om een AMA te kunnen uitvoeren.
ALARM 54, AMA motor te klein
De motor is te klein om een AMA te kunnen uitvoeren.
ALARM 55, AMA parameter buiten bereik
Er kan geen AMA worden uitgevoerd, omdat de parameterinstellingen voor de motor buiten het toegestane bereik
vallen.
ALARM 56, AMA onderbroken door gebruiker
De AMA is onderbroken door de gebruiker.
ALARM 57, AMA interne fout
Probeer AMA opnieuw te starten. Bij herhaaldelijk
herstarten kan de motor oververhit raken.
ALARM 58, AMA interne fout
Neem contact op met de Danfoss-leverancier.
WAARSCHUWING 59, Stroomgrens
De stroom is hoger dan de waarde in
parameter 4-18 Current Limit. Controleer of de motorgegevens in parameter 1-20 tot 1-25 correct zijn ingesteld.
Verhoog zo nodig de stroomgrens. Verzeker u ervan dat
het systeem veilig kan werken bij een hogere limiet.
WAARSCHUWING 60, Ext. vergrendeling
Een digitaal ingangssignaal geeft een foutconditie buiten
de frequentieregelaar aan. De frequentieregelaar is
uitgeschakeld door een externe vergrendeling. Hef de
externefoutconditie op. Om terug te keren naar normaal
bedrijf moet 24 V DC worden geschakeld op de klem die is
geprogrammeerd voor externe vergrendeling. Vervolgens
moet er een resetsignaal worden verstuurd.
WAARSCHUWING/ALARM 61, Terugkoppelingsfout
Er is een afwijking gedetecteerd tussen het berekende
toerental en het gemeten toerental van het terugkoppelingsapparaat.
alarm/uitschakelen in parameter 4-30 Motor
Feedback Loss Function.
Stel in parameter 4-31 Motor Feedback Speed Error
•
de toegestane fout in.
Stel in parameter 4-32 Motor Feedback Loss
•
Timeout de toegestane terugkoppelingsverliestijd
in.
WAARSCHUWING 62, Uitgangsfrequentie op maximale
begrenzing
Als de uitgangsfrequentie de in parameter 4-19 Max Output
Frequency ingestelde waarde bereikt, genereert de frequen-
tieregelaar een waarschuwing. De waarschuwing verdwijnt
wanneer de uitgangsfrequentie tot onder de maximale
waarde daalt. Als de frequentieregelaar niet in staat is om
de frequentie te beperken, wordt de frequentieregelaar
uitgeschakeld en genereert hij een alarm. Dat laatste kan
zich voordoen in de uxmodus, als de frequentieregelaar
de controle over de motor verliest.
Probleem verhelpen
Controleer de toepassing op mogelijke oorzaken.
•
Verhoog de maximale uitgangsfrequentie.
99
•
Verzeker u ervan dat het systeem veilig kan
werken bij een hogere uitgangsfrequentie.
ALARM 63, Mechanische rem laag
De huidige motorstroom heeft het niveau van de remvrijgavestroom niet overschreden binnen de ingestelde tijd
voor de startvertraging.
WAARSCHUWING 64, Spanningslimiet
De combinatie van belasting en toerental vereist een
motorspanning die hoger is dan de feitelijke DC-tussenkringspanning.
WAARSCHUWING/ALARM 65, Overtemperatuur stuurkaart
De uitschakeltemperatuur voor de stuurkaart is 85 °C
(185 °F).
Probleem verhelpen
Controleer of de omgevingstemperatuur binnen
•
de limieten valt.
Controleer op verstopte lters.
•
Controleer de werking van de ventilator.
•
Controleer de stuurkaart.
•
WAARSCHUWING 66, Temperatuur koellichaam laag
De frequentieregelaar is te koud om te werken. Deze
waarschuwing is gebaseerd op de temperatuursensor in de
IGBT-module. Verhoog de omgevingstemperatuur van de
eenheid. Het is ook mogelijk om altijd wanneer de motor
is stopgezet een minieme hoeveelheid stroom naar de
aandrijving toe te voeren door parameter 2-00 DC Hold/
Preheat Current in te stellen op 5% en door
parameter 1-80 Function at Stop in te stellen.
ALARM 67, Conguratie optiemodule is gewijzigd
Een of meer opties zijn toegevoegd of verwijderd sinds de
laatste uitschakeling. Controleer of de conguratiewijziging
bewust is aangebracht en reset de eenheid.
ALARM 68, Veilige stop actief
Safe Torque O (STO) is geactiveerd. Om terug te keren
naar normaal bedrijf moet u 24 V DC schakelen op klem
37 en vervolgens een resetsignaal versturen (via bus of
digitale I/O, of door op [Reset] te drukken).
ALARM 69, Temperatuur voedingskaart
De temperatuursensor op de voedingskaart is te warm of
te koud.
Probleem verhelpen
Controleer of de omgevingstemperatuur binnen
•
de limieten valt.
Controleer op verstopte lters.
•
Controleer de werking van de ventilator.
•
Controleer de voedingskaart.
•
ALARM 70, Ongeldige FC-conguratie
De stuurkaart en de voedingskaart zijn incompatibel met
elkaar. Neem contact op met uw Danfoss-leverancier.
Vermeld hierbij de typecode van de eenheid die op het
typeplaatje staat, en de onderdeelnummers van de
kaarten, om de compatibiliteit te controleren.
WAARSCHUWING/ALARM 71, Veilige stop PTC 1
Safe Torque O (STO) is geactiveerd vanuit de VLT® PTC
Thermistor Card MCB 112 omdat de motor te warm is.
Nadat de motor is afgekoeld en de digitale ingang van de
MCB 112 is uitgeschakeld, kan het normale bedrijf worden
hervat wanneer de MCB 112 weer 24 V DC schakelt op
klem 37. Als de motor gereed is voor normaal bedrijf, moet
er een resetsignaal worden verstuurd (via seriële
communicatie, digitale I/O, of door op [Reset] op het LCP
te drukken). Als er een automatische herstart is
ingeschakeld, kan de motor starten zodra de fout wordt
opgeheven.
ALARM 72, Gevaarlijke storing
STO met blokkering. Er is een onverwachte combinatie van
STO-commando's opgetreden:
De VLT® PTC Thermistor Card MCB 112 activeert
•
X44/10, maar STO is niet ingeschakeld.
MCB 112 is het enige apparaat dat gebruikmaakt
•
van de STO-functie (ingesteld via optie [4] PTC 1alarm of [5] PTC 1 waarsch. in
parameter 5-19 Terminal 37 Digital Input), de STO-
functie is geactiveerd en X44/10 is niet
geactiveerd.