Danfoss FC 202 Programming guide [nl]

ENGINEERING TOMORROW
Programmeerhandleiding
VLT® AQUA Drive FC 202
Softwareversie: 3.30
vlt-drives.danfoss.com
Inhoud Programmeerhandleiding
Inhoud
1.1 Doel van de handleiding
1.2 Aanvullende hulpmiddelen
1.3 Softwareversie
1.4 Goedkeuringen
1.5 Symbolen
1.6 Denities
1.6.1 Frequentieregelaar 4
1.6.2 Ingang 4
1.6.3 Motor 5
1.6.4 Referenties 5
1.6.5 Diversen 6
1.7 Afkortingen, symbolen en conventies
1.8 Veiligheid
1.9 Elektrische bedrading
2 Programmeren
2.1 Grasch en numeriek lokaal bedieningspaneel
4
4
4
4
4
4
4
8
8
10
13
13
2.2 Programmeren via het grasche LCP
2.2.1 Het LCP-display 13
2.2.2 Snel overzetten van parameterinstellingen naar andere frequentieregelaars 17
2.2.3 Displaymodus 17
2.2.4 Displaymodus – Uitleesstatus selecteren 17
2.2.5 Parametersetup 18
2.2.6 Toetsfuncties van snelmenu 18
2.2.7 Snelmenu, Q3 Functiesetups 19
2.2.8 Snelmenu, Q4 SmartStart 20
2.2.9 Modus Hoofdmenu 20
2.2.10 Parameterselectie 21
2.2.11 Gegevens wijzigen 21
2.2.12 Een tekstwaarde wijzigen 21
2.2.13 Een tekstwaarde wijzigen 21
2.2.14 Oneindig variabele wijziging van een numerieke datawaarde 21
2.2.15 Waarde, stapsgewijs 22
2.2.16 Geïndexeerde parameters uitlezen en programmeren 22
13
2.2.17 Programmeren via het numerieke lokale bedieningspaneel 22
2.2.18 LCP-toetsen 24
3 Parameterbeschrijving
3.1 Parameterselectie
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 1
26
26
Inhoud
VLT® AQUA Drive FC 202
3.2 Parameters 0-** Bediening/display
3.3 Parameters 1-** Belasting & motor
3.4 Parameters 2-** Remmen
3.5 Parameters 3-** Ref./Ramp.
3.6 Parameters 4-** Begr./waarsch.
3.7 Parameters 5-** Digitaal In/Uit
3.8 Parameters 6-** Analoog In/Uit
3.9 Parameters 8-** Comm. en opties
3.10 Parameters 9-** PROFIBUS
3.11 Parameters 10-** CAN-veldbus
3.12 Parameters 13-** Smart Logic
3.13 Parameters 14-** Speciale functies
3.14 Parameters 15-** Geg. omvormer
3.15 Parameters 16-** Data-uitlezingen
3.16 Parameters 18-** Info & uitlez.
3.17 Parameters 20-** Omvormer met terugkoppeling
3.18 Parameters 21-** Uitgebr. met terugk.
27
43
69
74
81
86
104
115
129
129
133
155
167
177
185
188
200
3.19 Parameters 22-** Toep. functies
3.20 Parameters 23-** Tijdgebonden functies
3.21 Parameters 24-** Toep. functies 2
3.22 Parameters 25-** Cascaderegelaar
3.23 Parameters 26-** Anal. I/O-optie (MCB 109)
3.24 Parameters 27-** Cascade CTL Option (Cascaderegelaaroptie)
3.25 Parameters 29-** Water Application Functions (Watertoepassingsfuncties)
3.26 Parameters 30-** Speciale functies
3.27 Parameters 31-** Bypass-optie
3.28 Parameters 35-** Sensoringangoptie
4 Parameterlijsten
4.1 Parameteropties
4.1.1 Standaardinstellingen 295
4.1.2 0-** Bediening/display 296
4.1.3 1-** Belasting & motor 298
4.1.4 2-** Remmen 300
4.1.5 3-** Ref./Ramp. 301
209
226
239
245
259
266
281
290
291
292
295
295
4.1.6 4-** Begr./waarsch. 302
4.1.7 5-** Digitaal In/Uit 303
4.1.8 6-** Analoog In/Uit 305
4.1.9 8-** Comm. en opties 307
4.1.10 9-** PROFIdrive 308
4.1.11 10-** CAN-veldbus 309
2 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
Inhoud Programmeerhandleiding
4.1.12 13-** Smart Logic 310
4.1.13 14-** Speciale functies 311
4.1.14 15-** Geg. omvormer 313
4.1.15 16-** Data-uitlezingen 315
4.1.16 18-** Info & uitlez. 317
4.1.17 20-** Omvormer met terugkoppeling 318
4.1.18 21-** Uitgebr. met terugk. 319
4.1.19 22-** Toep. functies 321
4.1.20 23-** Tijdgebonden functies 323
4.1.21 24-** Toep. functies 2 324
4.1.22 25-** Cascaderegelaar 324
4.1.23 26-** Anal. I/O-optie 325
4.1.24 29-** Water Application Functions (Watertoepassingsfuncties) 327
4.1.25 30-** Speciale functies 329
4.1.26 31-** Bypass-optie 329
4.1.27 35-** Sensoringangoptie 329
5 Probleem verhelpen
5.1 Statusmeldingen
5.1.1 Waarschuwingen/alarmmeldingen 331
Trefwoordenregister
331
331
338
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 3
Inleiding
VLT® AQUA Drive FC 202
11
1 Inleiding
1.1 Doel van de handleiding
De programmeerhandleiding bevat informatie die nodig is om de frequentieregelaar te programmeren voor uiteen­lopende toepassingen.
1.5 Symbolen
In dit document worden de volgende symbolen gebruikt:
WAARSCHUWING
VLT® is een gedeponeerd handelsmerk.
1.2 Aanvullende hulpmiddelen
Er zijn andere informatiebronnen beschikbaar om inzicht te krijgen in geavanceerde functies en programmering van de frequentieregelaar.
De Bedieningshandleiding VLT® AQUA Drive FC
202 beschrijft de mechanische en elektrische installatie van de frequentieregelaar.
De VLT® AQUA Drive FC 202 Design Guide biedt
gedetailleerde informatie over de mogelijkheden en functies voor het ontwerpen van motorregel­systemen.
Instructies voor gebruik met optionele
apparatuur.
Aanvullende documentatie en handleidingen zijn beschikbaar bij Danfoss. Zie drives.danfoss.com/knowledge- center/technical-documentation/ voor een overzicht.
Softwareversie
1.3
Softwareversie: 3.30
Het softwareversienummer is uit te lezen via parameter 15-43 Softwareversie.
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
VOORZICHTIG
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan leiden tot licht of matig letsel. Kan tevens worden gebruikt om te waarschuwen tegen onveilige werkprak­tijken.
LET OP
Geeft belangrijke informatie aan, waaronder situaties die kunnen leiden tot schade aan apparatuur of eigendommen.
1.6 Denities
1.6.1 Frequentieregelaar
I
VLT,MAX
Maximale uitgangsstroom.
I
VLT,N
Nominale uitgangsstroom die door de frequentieregelaar wordt geleverd.
U
VLT,MAX
Maximale uitgangsspanning.
1.6.2 Ingang
1.4 Goedkeuringen
4 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
Stuurcommando
U kunt de aangesloten motor starten of stoppen via het LCP en de digitale ingangen. De functies zijn in 2 groepen verdeeld.
De functies in groep 1 hebben een hogere prioriteit dan de functies in groep 2.
Groep 1 Reset, vrijloop, reset en vrijloop, snelle stop, DC-
rem, stop en de [O]-toets.
Groep 2 Start, pulsstart, omkeren, start omkeren, jog en
uitgang vasthouden.
Tabel 1.1 Functiegroepen
Inleiding Programmeerhandleiding
1.6.3 Motor
Motor actief
Koppel gegenereerd op de uitgaande as en toerental van 0 tpm tot maximaal toerental op motor.
f
JOG
De motorfrequentie wanneer de jogfunctie is geactiveerd (via digitale klemmen).
f
M
Motorfrequentie.
f
MAX
Maximale motorfrequentie.
f
MIN
Minimale motorfrequentie.
f
M,N
Nominale motorfrequentie (gegevens typeplaatje).
I
M
Motorstroom (actueel).
I
M,N
Nominale motorstroom (gegevens typeplaatje).
n
M,N
Nominaal motortoerental (gegevens typeplaatje).
n
s
Synchroonmotortoerental.
2 × par. . 1 23 × 60s
ns=
n
slip
Motorslip.
P
M,N
Nominaal motorvermogen (gegevens typeplaatje in kW of pk).
T
M,N
Nominaal koppel (motor).
U
M
Momentele motorspanning.
U
M,N
Nominale motorspanning (gegevens typeplaatje).
par. . 1 39
Losbreekkoppel
Afbeelding 1.1 Losbreekkoppel
η
VLT
Het rendement van de frequentieregelaar wordt gede­nieerd als de verhouding tussen het uitgangsvermogen en
het ingangsvermogen.
Startdeactiveercommando
Een stopcommando behorend tot groep 1 van de stuurcommando's – zie Tabel 1.1.
Stopcommando
Een stopcommando behorend tot groep 1 van de stuurcommando's – zie Tabel 1.1.
1.6.4 Referenties
Analoge referentie
Een signaal dat naar analoge ingang 53 of 54 (spanning of stroom) wordt gestuurd.
Binaire referentie
Een signaal dat naar de seriële-communicatiepoort wordt gestuurd.
Digitale referentie
Een gedenieerde, vooraf ingestelde referentie die kan worden ingesteld van -100% tot +100% van het referentie­bereik. Selectie van 8 vooraf ingestelde referenties via de digitale klemmen.
Pulsreferentie
Een pulsfrequentiesignaal dat naar de digitale ingangen (klem 29 of 33) wordt gestuurd.
Ref
MAX
Bepaalt de relatie tussen de referentie-ingang met een waarde van 100% van de volledige schaal (gewoonlijk 10 V, 20 mA) en de totale referentie. De maximumreferentie­waarde wordt ingesteld in parameter 3-03 Max. referentie.
1 1
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 5
Inleiding
VLT® AQUA Drive FC 202
11
Ref
MIN
Bepaalt de relatie tussen de referentie-ingang met een waarde van 0% (gewoonlijk 0 V, 0 mA, 4 mA) en de totale referentie. De minimumreferentiewaarde wordt ingesteld in parameter 3-02 Minimumreferentie.
1.6.5 Diversen
Analoge ingangen
De analoge ingangen worden gebruikt om diverse functies van de frequentieregelaar te besturen. Er zijn 2 typen analoge ingangen: Stroomingang, 0-20 mA en 4-20 mA Spanningsingang, -10 V DC tot +10 V DC.
Analoge uitgangen
De analoge uitgangen kunnen een signaal van 0-20 mA, 4-20 mA leveren.
Automatische aanpassing motorgegevens, AMA
Het AMA-algoritme bepaalt de elektrische parameters voor de aangesloten motor bij stilstand.
Remweerstand
De remweerstand is een module die het remvermogen kan opnemen dat bij regeneratief remmen wordt gegenereerd. Dit regeneratieve remvermogen verhoogt de DC-tussen­kringspanning en een remchopper zorgt ervoor dat het vermogen wordt overgebracht naar de remweerstand.
CT-karakteristieken
Constant-koppelkarakteristieken, gebruikt voor alle toepas­singen zoals transportbanden, verdringerpompen en kranen.
Digitale ingangen
De digitale ingangen kunnen worden gebruikt voor het besturen van diverse functies van de frequentieregelaar.
Digitale uitgangen
De frequentieregelaar heeft 2 halfgeleideruitgangen die een signaal van 24 V DC (maximaal 40 mA) kunnen leveren.
DSP
Digitale signaalverwerker.
ETR
Elektronisch thermisch relais is een berekening van de thermische belasting op basis van de actuele belasting en de tijd. Het doel hiervan is het schatten van de motortem­peratuur.
HIPERFACE
HIPERFACE® is een gedeponeerd handelsmerk van Stegmann.
Initialisatie
Bij initialisatie (parameter 14-22 Bedrijfsmodus) keert de frequentieregelaar terug naar de standaardinstelling.
®
Intermitterende belastingscyclus
De nominale intermitterende belasting heeft betrekking op een reeks belastingscycli. Elke cyclus bestaat uit een belaste en een onbelaste periode. Het kan een periodieke cyclus of een niet-periodieke cyclus betreen.
LCP
Het lokale bedieningspaneel biedt een complete interface voor bediening en programmering van de frequentiere­gelaar. Het bedieningspaneel kan worden losgekoppeld en op maximaal 3 m (10 ft) van de frequentieregelaar worden geïnstalleerd, d.w.z. op een frontpaneel, met behulp van de optionele installatieset.
NLCP
Numerieke lokale bedieningspaneelinterface voor bediening en programmering van de frequentieregelaar. Het display is numeriek en het paneel wordt gebruikt om proceswaarden weer te geven. Het NLCP beschikt niet over opslag- en kopieerfuncties.
lsb
Minst signicante bit.
msb
Meest signicante bit.
MCM
Staat voor Mille Circular Mil, een Amerikaanse meeteenheid voor de doorsnede van kabels. 1 MCM = 0,5067 mm².
Online-/oineparameters
Wijzigingen van onlineparameters worden meteen na het wijzigen van de gegevenswaarde geactiveerd Druk op [OK] om wijzigingen van oineparameters te activeren.
Proces-PID
De PID-regeling zorgt ervoor dat de vereiste snelheid, druk, temperatuur en dergelijke worden gehandhaafd door de uitgangsfrequentie aan te passen aan veranderingen in de belasting.
PCD
Proces Control Data.
Uit- en inschakelen
Schakel de netvoeding uit totdat het display (LCP) donker is en schakel de voeding vervolgens weer in.
Pulsingang/incrementele encoder
Een externe, digitale pulstransmitter die wordt gebruikt voor terugkoppeling van informatie over het motortoe­rental. De encoder wordt gebruikt in toepassingen waarvoor een uiterst nauwkeurige snelheidsregeling vereist is.
RCD
Reststroomapparaat.
Setup
U kunt parameterinstellingen opslaan in 4 setups. Het is mogelijk om tussen de 4 parametersetups te schakelen en de ene setup te bewerken terwijl een andere setup actief is.
6 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
Inleiding Programmeerhandleiding
SFAVM
Schakelpatroon genaamd Stator Flux Asynchrone Vector­modulatie (parameter 14-00 Schakelpatroon).
Slipcompensatie
De frequentieregelaar compenseert voor het slippen van de motor door verhoging van de frequentie op basis van de gemeten motorbelasting, waardoor het motortoerental vrijwel constant wordt gehouden.
SLC
De SLC (Smart Logic Control) is een reeks door de gebruiker gedenieerde acties die wordt uitgevoerd wanneer de bijbehorende, door de gebruiker gedenieerde gebeurtenis door de SLC wordt geëvalueerd als true. (Zie hoofdstuk 3.12 Parameters 13-** Smart Logic).
STW
Statuswoord.
Standaard FC-bus
Omvat een RS485-bus met FC-protocol of MC-protocol. Zie parameter 8-30 Protocol.
THD
Total Harmonic Distortion – geeft de totale harmonische vervorming aan.
Thermistor
Een temperatuurafhankelijke weerstand die op de frequen­tieregelaar of motor wordt aangebracht.
Uitschakeling (trip)
Een toestand die zich voordoet in foutsituaties, bijvoorbeeld als de frequentieregelaar te maken heeft met overtemperatuur of wanneer de frequentieregelaar de motor, het proces of het mechanisme beschermt. De frequentieregelaar voorkomt een herstart totdat de oorzaak van de fout is weggenomen. Hef de uitschakeling (trip) op door de frequentieregelaar opnieuw te starten. Gebruik de uitschakeling (trip) niet voor persoonlijke veiligheid.
Uitschakeling met blokkering
De frequentieregelaar gaat in foutsituaties naar deze toestand om zichzelf te beschermen. Er moet fysiek worden ingegrepen in de frequentieregelaar, bijvoorbeeld bij kortsluiting op de uitgang. Een uitschakeling met blokkering kan alleen worden opgeheven door de netvoeding te onderbreken, de oorzaak van de fout weg te nemen en de frequentieregelaar opnieuw aan te sluiten op het net. Een herstart is niet mogelijk totdat de uitschakel­ingsstatus is opgeheven door het activeren van de reset of, in sommige gevallen, doordat een automatische reset is geprogrammeerd. Gebruik de uitschakeling met blokkering niet voor persoonlijke veiligheid.
VT-karakteristieken
Variabel-koppelkarakteristieken die worden gebruikt voor pompen en ventilatoren.
+
VVC
In vergelijking met een standaardregeling van de spanning-frequentieverhouding zorgt Voltage Vector
Control (VVC+) voor betere dynamische prestaties en stabiliteit, zowel bij een wijziging van de toerentalrefe­rentie als met betrekking tot het belastingskoppel.
60° AVM
60° asynchrone vectormodulatie (parameter 14-00 Schakel­patroon).
Arbeidsfactor
De arbeidsfactor is de verhouding tussen I1 en I
Arbeids− factor = 
3xUxI1cosϕ
3xUxI
RMS
RMS
.
De arbeidsfactor voor 3-faseregeling:
Arbeidsfactor = 
I1xcosϕ1
I
RMS
 = 
I
1
aangeziencosϕ1 = 1
I
RMS
De arbeidsfactor geeft aan in hoeverre een frequentiere­gelaar de netvoeding belast. Hoe lager de arbeidsfactor, hoe hoger de I
RMS
voor
dezelfde kW-prestatie.
I
RMS
= 
I
 + I
1
5
 + I
2
 + .. + I
7
2
n
2
2
Bovendien betekent een hoge arbeidsfactor dat de verschillende harmonische stromen zwak zijn. De DC-spoelen in de frequentieregelaar zorgen voor een hoge arbeidsfactor, waardoor de belasting op de netvoeding wordt geminimaliseerd.
Doelpositie
De uiteindelijke doelpositie zoals gespeciceerd door positioneringscommando's. De proelgenerator gebruikt deze positie om het snelheidsproel te berekenen.
Aangegeven positie
De huidige positiereferentie die door de proelgenerator is berekend. De frequentieregelaar gebruikt de aangegeven positie als setpoint voor positie PI.
Huidige positie
De huidige positie van een encoder, of een waarde die de motorregeling berekent in een regeling zonder terugkop­peling. De frequentieregelaar gebruikt de huidige positie als terugkoppeling voor positie PI.
Positiefout
Positiefout is het verschil tussen de huidige positie en de aangegeven positie. De positiefout is de invoer voor de positie-PI-regelaar.
Positie-eenheid
De fysieke eenheid voor positiewaarden.
1 1
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 7
Inleiding
VLT® AQUA Drive FC 202
11
1.7 Afkortingen, symbolen en conventies
°C °F
AC Wisselstroom AEO Automatische energieoptimalisatie AWG American Wire Gauge
AMA
DC Gelijkstroom EMC Elektromagnetische compatibiliteit ETR Elektronisch thermisch relais f
M,N
FC Frequentieregelaar
I
INV
I
LIM
I
M,N
I
VLT,MAX
I
VLT,N
IP IP-bescherming LCP Lokaal bedieningspaneel MCT Motion Control Tool n
s
P
M,N
PELV Protective Extra Low Voltage PCB Printed Circuit Board – printkaart PM-motor Permanentmagneetmotor PWM Pulsbreedtemodulatie tpm Toeren per minuut Regeneratie Regeneratieklemmen T
LIM
U
M,N
Graden Celsius Graden Fahrenheit
Automatische aanpassing motorge­gevens
Nominale motorfrequentie
Nominale uitgangsstroom van de inverter Stroomgrens Nominale motorstroom Maximale uitgangsstroom Nominale uitgangsstroom die door de frequentieregelaar wordt geleverd
Synchroonmotortoerental Nominaal motorvermogen
Koppelbegrenzing Nominale motorspanning
1.8 Veiligheid
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding of loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud niet worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel, kan dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
uitsluitend worden uitgevoerd door gekwali­ceerd personeel.
Controleer met een geschikt spanningsmeetap-
paraat of er geen spanning meer op de frequentieregelaar staat voordat u service- of reparatiewerkzaamheden gaat uitvoeren.
Veiligheidsvoorschriften
Onderbreek de netvoeding naar de frequentiere-
gelaar wanneer er reparaties moeten worden uitgevoerd. Controleer of de netvoeding is onderbroken en of de voorgeschreven tijd is verstreken voordat u motor- en netvoedings­stekkers verwijdert. Zie Tabel 1.2 voor informatie over de ontladingstijd.
[O] onderbreekt de netvoeding niet en mag dus
niet als veiligheidsschakelaar worden gebruikt.
Aard de apparatuur op correcte wijze. Bescherm
de gebruiker tegen voedingsspanning en bescherm de motor tegen overbelasting volgens de geldende nationale en plaatselijke voorschriften.
De aardlekstroom is groter dan 3,5 mA.
Beveiliging tegen overbelasting van de motor
maakt geen deel uit van de fabrieksinstellingen. Als deze functie vereist is, moet parameter 1-90 Therm. motorbeveiliging worden ingesteld op de gegevenswaarde [4] ETR-uitsch. 1 of de gegevenswaarde [3] ETR-waarsch. 1.
Verwijder in geen geval de stekkers naar de
motor en netvoeding terwijl de frequentiere­gelaar is aangesloten op het net. Controleer of de netvoeding is onderbroken en of de voorge­schreven tijd is verstreken voordat u motor- en netstekkers verwijdert.
De frequentieregelaar heeft meer spannings-
bronnen dan enkel L1, L2 en L3 wanneer loadsharing (koppeling van de DC-tussenkring) of externe 24 V DC is geïnstalleerd. Controleer of alle spanningsbronnen zijn afgeschakeld en de voorgeschreven tijd is verstreken voordat u begint met reparatiewerkzaamheden. Zie Tabel 1.2 voor informatie over de ontladingstijd.
8 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
Inleiding Programmeerhandleiding
WAARSCHUWING
ONBEDOELDE START
Wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op de netvoeding, DC-voeding of loadsharing, kan de motor op elk moment starten. Een onbedoelde start tijdens programmeer-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of tot schade aan apparatuur of eigendommen. De motor kan worden gestart door een externe schakelaar, een veldbus­commando, een ingangsreferentiesignaal vanaf het LCP of door het opheen van een foutconditie.
Om een onbedoelde motorstart te voorkomen:
Onderbreek de netvoeding naar de frequentie-
regelaar.
Druk op [O/Reset] op het LCP voordat u
parameters gaat programmeren.
Zorg dat de frequentieregelaar, motor en
eventuele door de motor aangedreven werktuigen volledig bedraad en gemonteerd zijn voordat u de frequentieregelaar aansluit op de netvoeding, DC-voeding of loadsharing.
WAARSCHUWING
ONTLADINGSTIJD
De frequentieregelaar bevat DC-tussenkringconden­satoren waarop spanning kan blijven staan, ook wanneer de frequentieregelaar niet van spanning wordt voorzien. Er kan hoge spanning aanwezig zijn, ook wanneer de waarschuwingsleds uit zijn. Als u de aangegeven wachttijd na afschakeling niet in acht neemt voordat u onderhouds- of reparatiewerkzaamheden uitvoert, kan dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Stop de motor.
Schakel de netvoeding en externe DC-tussen-
kringvoedingen af, inclusief backupvoedingen, UPS-eenheden en DC-tussenkringaansluitingen naar andere frequentieregelaars.
Onderbreek de voeding naar de PM-motor of
vergrendel de motor.
Wacht tot de condensatoren volledig ontladen
zijn. De vereiste minimale wachttijd staat vermeld in Tabel 1.2 en is ook te vinden op het typeplaatje boven op de frequentieregelaar.
Controleer met een geschikt spanningsmeetap-
paraat of de condensatoren volledig ontladen zijn voordat u service- of reparatiewerk­zaamheden gaat uitvoeren.
Spanning
[V]
200–240 0,25-3,7 kW
380–480 0,37-7,5 kW
525–600 0,75-7,5 kW
525–690 1,1-7,5 kW
Tabel 1.2 Ontladingstijd
Minimale wachttijd (minuten)
4 7 15
5,5-45 kW
(0,34-5 pk)
11-90 kW
(0,5-10 pk)
11-90 kW
(1-10 pk)
(1,5-10 pk)
(7,5-60 pk)
(15-121 pk)
(15-121 pk)
11-90 kW
(15-121 pk)
LET OP
Volg bij gebruik van Safe Torque O altijd de instructies
in de Bedieningshandleiding VLT® Frequency Converters -
Safe Torque O.
LET OP
Stuursignalen vanuit of interne signalen in de frequentie­regelaar kunnen in uitzonderlijke gevallen per ongeluk geactiveerd of vertraagd worden, of helemaal uitblijven. Wanneer de frequentieregelaar wordt gebruikt in situaties waarbij veiligheid essentieel is, mag niet enkel op deze stuursignalen worden vertrouwd.
LET OP
Gevaarlijke situaties moeten worden geïdenticeerd door de machinebouwer/integrator die verantwoordelijk is voor het beoordelen van de noodzakelijke preventie­maatregelen. Mogelijk moet aanvullende bewakings- en beveiligingsapparatuur worden opgenomen in de installatie, altijd volgens de geldende nationale veilig­heidsvoorschriften, zoals wetgeving met betrekking tot mechanische werktuigen en regelgeving ter voorkoming van ongevallen.
Beschermingsmodus
Wanneer een hardwarematige begrenzing van de motorstroom of DC-tussenkringspanning wordt overschreden, schakelt de frequentieregelaar naar de beschermingsmodus. 'Beschermingsmodus' betekent een wijziging van de PWM-modulatiestrategie en een lagere schakelfrequentie om verliezen tot een minimum te beperken. Dat houdt aan tot 10 s na de laatste fout en verbetert de betrouwbaarheid en degelijkheid van de frequentieregelaar tijdens het herstellen van de volledige controle over de motor.
1 1
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 9
*
91 (L1) 92 (L2) 93 (L3)
PE
88 (-) 89 (+)
50 (+10 V OUT)
53 (A IN)
54 (A IN)
55 (COM A IN)
0/4-20 mA
12 (+24 V OUT)
13 (+24 V OUT)
18 (D IN)
20 (COM D IN)
15 mA 200 mA
(U) 96
(V) 97 (W) 98 (PE) 99
(COM A OUT) 39
(A OUT) 42
0/4-20 mA
03
0-10 V DC
+10 V DC
0-10 V DC
0/4-20 mA
240 V AC, 2 A
24 V DC
02
01
05
04
06
240 V AC, 2 A
24 V (NPN) 0 V (PNP)
0 V (PNP)
24 V (NPN)
19 (D IN)
24 V (NPN) 0 V (PNP)
27
24V
0V
(D IN/OUT)
0 V (PNP)
24 V (NPN)
(D IN/OUT)
0V
24V
29
24 V (NPN) 0 V (PNP)
0 V (PNP)
24 V (NPN)
33 (D IN)
32 (D IN)
1 2
ON
S201
ON
21
S202
ON=0-20 mA OFF=0-10 V
95
400 V AC, 2 A
P 5-00
(R+) 82
(R-) 81
37 (D IN)
+ - + -
e30be257.11
(P RS485) 68
(N RS485) 69
(COM RS485) 61
0 V
5V
S801
RS485
RS485
21
ON
S801
3-phase power
input
DC bus
Switch mode
power supply
Motor
Analog output
Interface
relay1
relay2
ON=Terminated OFF=Open
Brake resistor
(NPN) = Sink
(PNP) = Source
Inleiding
VLT® AQUA Drive FC 202
11
1.9 Elektrische bedrading
1.9.1 Elektrische bedrading – stuurkabels
Afbeelding 1.2 Eenvoudig bedradingsschema
A = analoog, D = digitaal Klem 37 wordt gebruikt voor Safe Torque O. Installatie-instructies voor de STO-functie vindt u in de Bedieningshandleiding
VLT® Frequency Converters - Safe Torque O.
* Klem 37 is niet beschikbaar in FC 202 (met uitzondering van behuizingsgrootte A1). Relais 2 en klem 29 hebben geen functie in de VLT® AQUA Drive FC 202.
Bij lange stuurkabels en analoge signalen kunnen, in uitzonderlijke gevallen en afhankelijk van de installatie, aardlussen van 50/60 Hz ontstaan als gevolg van versto­ringen uit de netvoedingskabels.
In dat geval kan het nodig zijn om de afscherming te doorbreken of een condensator van 100 nF te plaatsen tussen de afscherming en de behuizing.
10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
Sluit de digitale en analoge in- en uitgangen afzonderlijk aan op de gemeenschappelijke ingangen (klem 20, 55 en
39) van de frequentieregelaar, om te voorkomen dat aardstromen van die groepen andere groepen beïnvloeden. Het inschakelen van de digitale ingang kan bijvoorbeeld het analoge ingangssignaal verstoren.
12 13 18 19 27 29 32 33 20 37
+24 V DC
0 V DC
130BT106.10
PNP (source)
Bedrading digitale ingang
NPN (sink) Bedrading digitale ingang
12 13 18 19 27 29 32 33 20 37
+24 V DC
0 V DC
130BT107.11
130BA681.10
12 13 18 37
130BA155.12
322719 29 33 20
P 5-12 [0]
P 5-10 [8]
Start/Stop
+24V
Snelheid
Veilige stop
Start/Stop [18]
Inleiding Programmeerhandleiding
Ingangspolariteit van stuurklemmen
Afbeelding 1.3 PNP (source)
1 1
Afbeelding 1.5 Aarding van afgeschermde/gewapende
stuurkabels
Afbeelding 1.4 NPN (sink)
LET OP
Stuurkabels moeten zijn afgeschermd/gewapend.
Zie de sectie Aarding van afgeschermde/gewapende stuurkabels in de design guide voor de juiste eindaan-
sluiting van stuurkabels.
1.9.2 Start/Stop
Klem 18 = Parameter 5-10 Klem 18 digitale ingang [8] Start. Klem 27 = Parameter 5-12 Klem 27 digitale ingang [0] Niet in bedrijf (standaard [2] Vrijloop geïnv.). Klem 37 = Safe Torque O (indien aanwezig).
Afbeelding 1.6 Start/Stop
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 11
12
18
27
29
32
37
+24V
Par. 5-10
Par. 5-12
Par. 5-13
Par. 5-14
130BA021.12
Snelheid TPM P 6-15
Ref. spanning P 6-11 10 V
+10 V/30 mA
130BA154.11
Inleiding
VLT® AQUA Drive FC 202
11
1.9.3 Pulsstart/stop
Klem 18 = Parameter 5-10 Klem 18 digitale ingang [9]
Pulsstart. Klem 27= Parameter 5-12 Klem 27 digitale ingang [6] Stop geïnverteerd.
Klem 37 = Safe Torque O (indien aanwezig).
Afbeelding 1.8 Snelheid omhoog/omlaag
1.9.5 Potentiometerreferentie
Spanningsreferentie via een potentiometer
Referentiebron 1 = [1] Anal. ingang 53 (standaard). Klem 53, lage spanning = 0 V. Klem 53, hoge spanning = 10 V. Klem 53 lage ref./terugkopp. waarde = 0 tpm. Klem 53, hoge ref./terugkopp. waarde = 1500 tpm. Schakelaar S201 = UIT (U).
Afbeelding 1.7 Pulsstart/stop
1.9.4 Snelheid omhoog/omlaag
Klem 29/32 = Snelh. omh./omlaag
Klem 18 = Parameter 5-10 Klem 18 digitale ingang [9] Start (standaard). Klem 27 = Parameter 5-12 Klem 27 digitale ingang [19] Ref.
vasthouden. Klem 29 = Parameter 5-13 Klem 29 digitale ingang [21] Snelh. omh. Klem 32 = Parameter 5-14 Klem 32 digitale ingang [22] Snelh. omlaag.
Afbeelding 1.9 Potentiometerreferentie
12 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
Auto
On
Reset
Hand
On
Off
Status
Quick Menu
Main
Menu
Alarm
Log
Back
Cancel
Info
OK
Status
1(0)
1234rpm 10,4A 43,5Hz
Run OK
43,5Hz
On
Alarm
Warn.
e30ba018.14
1
2
3
4
b
a
c
Programmeren Programmeerhandleiding
2 Programmeren
2.1 Grasch en numeriek lokaal bedieningspaneel
De frequentieregelaar is eenvoudig te programmeren via het grasche LCP (LCP 102). Zie
hoofdstuk 2.2.17 Programmeren via het numerieke lokale bedieningspaneel voor informatie over het gebruik van het
numerieke lokale bedieningspaneel (LCP 101).
2.2 Programmeren via het grasche LCP
De functies van het LCP zijn onderverdeeld in 4 groepen:
1. Grasch display met statusregels.
2. Menutoetsen en indicatielampjes – parameters wijzigen en schakelen tussen displayfuncties.
3. Navigatietoetsen en indicatielampjes
4. Bedieningstoetsen en indicatielampjes
Het LCP-display kan tot 5 bedieningsvariabelen tonen wanneer Status wordt weergegeven.
2 2
Displayregels:
a. Statusregel: statusmeldingen met pictogrammen
en afbeeldingen.
b. Regel 1-2: regels met bedieningsgegevens die
gedenieerd of geselecteerd. Voeg maximaal
zijn 1 extra regel toe door op [Status] te drukken.
c. Statusregel: statusmeldingen met tekst.
LET OP
Als het opstarten wordt vertraagd, toont het LCP de melding INITIALISATIE totdat het opstarten is voltooid.
Afbeelding 2.1 LCP
Het toevoegen of verwijderen van opties kan het opstarten vertragen.
2.2.1 Het LCP-display
Het LCP-display heeft achtergrondverlichting en maximaal 6 alfanumerieke regels. De displayregels tonen de draairichting (pijl), de geselecteerde setup en de setup voor programmering. Het display bestaat uit 3 delen.
Bovenste gedeelte
Toont maximaal 2 metingen in de normale bedrijfsstatus.
Middelste gedeelte
De bovenste regel toont maximaal 5 metingen met bijbehorende eenheden, ongeacht de status (behalve bij een alarm/waarschuwing).
Onderste gedeelte
Toont altijd de status van de frequentieregelaar in de statusmodus.
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 13
Bovenste gedeelte
Middelste gedeelte
Onderste gedeelte
Status
43 tpm
1,4 Hz
Externe (Auto) bediening
! Temp. voed.krt (W29)
2,9%
5,44 A 25,3 kW
1 (1)
130BP074.10
!
On
Warn.
Alarm
130BP044.10
130BP045.10
Status
Quick Menu
Main
Menu
Alarm
Log
Programmeren
22
VLT® AQUA Drive FC 202
LCP-toetsen
De bedieningstoetsen zijn onderverdeeld naar functie. De toetsen onder het display en de indicatielampjes dienen voor het instellen van de parameters en het selecteren van de displayweergave tijdens normaal bedrijf.
Afbeelding 2.2 Onderste gedeelte
De actieve setup (in parameter 0-10 Actieve setup geselecteerd als de actieve setup) wordt weergegeven. Bij het programmeren van een andere setup dan de actieve setup verschijnt aan de rechterkant het nummer van de setup die wordt geprogrammeerd.
Aanpassing contrast display
Druk op [Status] en [▲] om het display donkerder te maken. Druk op [Status] en [▼] om het display helderder te maken.
De meeste parameterinstellingen kunnen onmiddellijk worden gewijzigd via het LCP, tenzij er een wachtwoord is ingesteld via parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu of parameter 0-65 Wachtw persoonlijk menu.
Indicatielampjes
Als bepaalde drempelwaarden worden overschreden, gaat het alarm- en/of waarschuwingslampje branden. Er verschijnen tevens een status- en een alarmtekst op het LCP. Het AAN-indicatielampje gaat branden wanneer de frequentieregelaar spanning ontvangt via het net, een DC­aansluitklem of een externe 24 V-voeding. Tegelijkertijd is de achtergrondverlichting aan.
Groene led/On: geeft aan dat de besturingssectie
werkt.
Gele led/Warn.: geeft een waarschuwing aan.
Knipperende rode led/Alarm: geeft een alarm aan.
Afbeelding 2.3 Indicatielampjes
14 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
Afbeelding 2.4 LCP-toetsen
[Status]
Geeft de status van de frequentieregelaar en/of de motor weer. U kunt uit 3 verschillende uitlezingen kiezen door op [Status] te drukken: 5-regelige uitlezing, 4-regelige uitlezing of Smart Logic Control. Druk op [Status] om de displaymodus te selecteren of om naar de displaymodus terug te keren vanuit de modi Snelmenu, Hoofdmenu of Alarm. Gebruik [Status] ook om heen en weer te schakelen tussen de enkele en de dubbele uitleesmodus.
[Quick Menu]
Biedt snelle toegang tot de meest gebruikte functies van de frequentieregelaar.
Via [Quick Menu] hebt u toegang tot de volgende onderdelen:
Q1: Persoonlijk menu.
Q2: Snelle setup.
Q3: Functiesetups.
Q4: SmartStart.
Q5: Gemaakte wijzigingen.
Q6: Logdata.
Q7: Water en pompen.
De functiesetupparameters voorzien in snelle toegang tot alle benodigde water- en afvalwatertoepassingen:
Het functiesetupmenu bevat ook parameters voor het selecteren van de volgende instellingen:
specieke parameters voor de meeste
Variabel koppel.
Constant koppel.
Pompen.
Doseerpompen.
Bronpompen.
Boosterpompen.
Mixerpompen.
Blowers voor beluchters.
Andere pompen.
Ventilatortoepassingen.
Au t o
On R eset
Hand
On
S
ta
tus
Q
uick
M
enu
M
ain
M
enu
A
lar
m
Lo
g
Back
C
anc el
I
n
fo
OK
On A lar m W
ar
n.
130BA027.11
B
a
c
k
Programmeren Programmeerhandleiding
Welke variabelen op het LCP moeten worden
weergegeven.
Vooraf ingestelde toerentallen.
Schaling van analoge referenties.
Toepassingen met één zone of meerdere zones
en een regeling met terugkoppeling.
Waterspecieke functies.
Afvalwatertoepassingen.
Het snelmenu Q7: Water en pompen voorziet in directe toegang tot een aantal van de belangrijkste specieke functies voor water en pompen:
Q7-1: Speciale ramps (initiële/uiteindelijke ramp,
ramp afsluit-/terugslagklep).
Q7-2: Slaapmodus.
Q7-3: Deragging.
Q7-4: Drooglopen.
Q7-5: Einde-curvedetectie.
Q7-6: Flowcompensatie.
Q7-7: Leidingvulmodus (horizontale, verticale en
gemengde systemen).
Q7-8: Regelprestaties.
Q7-9: Bewaking mininumtoerental.
De parameters van het Snelmenu zijn direct toegankelijk, tenzij er via 1 van de volgende parameters een wachtwoord is ingesteld:
Parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu.
Parameter 0-61 Toegang hoofdmenu zonder
wachtw..
Parameter 0-65 Wachtw persoonlijk menu.
Parameter 0-66 Toegang pers. menu zonder
wachtw..
Het is mogelijk om rechtstreeks te schakelen tussen de modi Snelmenu en Hoofdmenu.
[Main Menu]
Deze sectie dient voor het programmeren van alle parameters. De parameters van het Hoofdmenu zijn direct toegankelijk, tenzij er via 1 van de volgende parameters een wachtwoord is ingesteld:
Parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu.
Parameter 0-61 Toegang hoofdmenu zonder
wachtw..
Parameter 0-65 Wachtw persoonlijk menu.
Parameter 0-66 Toegang pers. menu zonder
wachtw..
Voor de meeste water- en afvalwatertoepassingen is het niet nodig om parameters te wijzigen via het Hoofdmenu. Snelmenu, Snelle setup en Functiesetups bieden de snelste
en eenvoudigste manier om toegang te krijgen tot alle benodigde specieke parameters. Het is mogelijk om rechtstreeks te schakelen tussen de modi Hoofdmenu en Snelmenu. Houd [Main Menu] 3 seconden ingedrukt om een parame­tersnelkoppeling te creëren. De parametersnelkoppeling biedt directe toegang tot elke mogelijke parameter.
[Alarm Log]
Toont een overzicht van de laatste 5 alarmmeldingen (genummerd A1-A5). U kunt aanvullende gegevens over een alarm krijgen door via de navigatietoetsen naar het alarmnummer te gaan en op [OK] te drukken. U krijgt nu informatie over de toestand van uw frequentieregelaar net voordat de alarmmodus werd ingeschakeld.
Afbeelding 2.5 LCP
[Back]
Brengt u een stap of laag terug in de navigatiestructuur.
[Cancel]
Annuleert uw laatste wijziging of commando, zolang het display niet is gewijzigd.
[Info]
Geeft informatie over een commando, parameter of functie in elk displayvenster. [Info] geeft uitgebreide informatie wanneer u hulp nodig hebt. Verlaat de infomodus door op [Info], [Back] of [Cancel] te drukken.
Afbeelding 2.6 Back
2 2
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 15
C
a
n
c
e
l
I
n
f
o
e30bp046.12
Hand
On
Off
Auto
On
Reset
Programmeren
VLT® AQUA Drive FC 202
[O]
Stopt de aangesloten motor. De toets kan worden ingesteld op [1] Ingesch. of [0] Uitgesch. via
22
Afbeelding 2.7 Cancel
parameter 0-41 [O]-toets op LCP. Als er geen externe stopfunctie is geselecteerd en de toets [O] niet actief is, kunt u de motor stoppen door de spanning te onderbreken.
[Auto On]
Maakt besturing van de frequentieregelaar via de
Afbeelding 2.8 Info
stuurklemmen en/of seriële communicatie mogelijk. Als een startsignaal naar de stuurklemmen en/of de bus wordt gestuurd, start de frequentieregelaar. De toets kan worden
Navigatietoetsen
Met de 4 navigatietoetsen navigeert u tussen de verschillende opties in Snelmenu, Hoofdmenu en Alarm Log. Druk op de toetsen om de cursor te verplaatsen.
[OK]
Dient om een parameter te selecteren die wordt
ingesteld op [1] Ingesch. of [0] Uitgesch. via parameter 0-42 [Auto on]-toets op LCP.
LET OP
Een actief signaal HAND-OFF-AUTO via de digitale ingangen heeft een hogere prioriteit dan de bedienings­toetsen [Hand On] en [Auto On].
gemarkeerd door de cursor, en om de wijziging van een parameter te bevestigen.
Lokale bedieningstoetsen
De lokale bedieningstoetsen bevinden zich onderaan het LCP.
[Reset]
Dient om de frequentieregelaar te resetten na een alarm (trip). De toets kan worden ingesteld op [1] Ingesch. of [0] Uitgesch. via parameter 0-43 [Reset]-toets op LCP.
Houd [Main Menu] 3 seconden ingedrukt om een parame­tersnelkoppeling te creëren. De parametersnelkoppeling biedt directe toegang tot elke mogelijke parameter.
Afbeelding 2.9 Lokale bedieningstoetsen
[Hand On]
Maakt het mogelijk om de frequentieregelaar via het LCP te besturen. [Hand On] start ook de motor, waarna de gegevens voor het motortoerental kunnen worden ingesteld met de navigatietoetsen. De toets kan worden ingesteld op [1] Ingesch. of [0] Uitgesch. via parameter 0-40 [Hand on]-toets op LCP. Externe stopsignalen die via stuursignalen of via een veldbus worden geactiveerd, onderdrukken een startcommando via het LCP. De volgende stuursignalen blijven actief wanneer [Hand On] wordt geactiveerd:
[Hand On] - [O] - [Auto On].
Reset.
Vrijloop geïnverteerd.
Omkeren.
Setupselectie bit 0 – Setupselectie bit 1.
Stopcommando via seriële communicatie.
Snelle stop.
DC-rem.
16 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
Au t o
On R eset
Hand
On
S
ta
tus
Q
uick
M
enu
M
ain
M
enu
A
lar
m
Lo
g
Back
C
anc el
I
n
fo
OK
On A lar m W
ar
n.
130BA027.11
Programmeren Programmeerhandleiding
2.2.2 Snel overzetten van parameterinstellingen naar andere frequentieregelaars
Wanneer de setup van een frequentieregelaar voltooid is, kunt u de gegevens opslaan in het LCP of op een pc met behulp van MCT 10 setupsoftware.
De gegevens overzetten van het LCP naar de frequentiere­gelaar:
1. Ga naar parameter 0-50 LCP kopiëren.
2. Druk op de [OK]-toets.
3. Selecteer [2] Alles vanaf LCP.
4. Druk op de [OK]-toets.
De parameterinstellingen die in het LCP zijn opgeslagen, worden nu gekopieerd naar de frequentieregelaar, wat wordt aangegeven door de voortgangsbalk. Druk op [OK] als 100% is bereikt.
2.2.3 Displaymodus
Bij normaal bedrijf kunnen permanent maximaal 5 verschillende bedrijfsvariabelen worden aangegeven in het middelste gedeelte: 1.1, 1.2 en 1.3, en tevens 2 en 3.
2.2.4 Displaymodus – Uitleesstatus selecteren
Druk op [Status] om te schakelen tussen 3 statusuitlezings­schermen. In elk statusscherm worden de bedrijfsvariabelen met een andere opmaak weergegeven. Zie de voorbeelden in dit hoofdstuk voor meer informatie.
2 2
Afbeelding 2.10 LCP
Gegevens opslaan in het LCP
LET OP
Stop de motor vóór u deze handeling uitvoert.
Gegevens opslaan in het LCP:
1. Ga naar parameter 0-50 LCP kopiëren.
2. Druk op de [OK]-toets.
3. Selecteer [1] Alles naar LCP.
4. Druk op de [OK]-toets.
Alle parameterinstellingen worden nu opgeslagen in het LCP, wat wordt aangegeven via de voortgangsbalk. Druk op [OK] als 100% is bereikt.
Sluit het LCP aan op een andere frequentieregelaar en kopieer de parameterinstellingen ook naar die frequentie­regelaar.
Gegevens overzetten van LCP naar frequentieregelaar
LET OP
Stop de motor vóór u deze handeling uitvoert.
Aan elk van de weergegeven bedrijfsvariabelen kunnen diverse waarden of metingen worden gekoppeld. De te tonen waarden of metingen kunnen worden gedenieerd via de volgende parameters:
Parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein.
Parameter 0-21 Displayregel 1.2 klein.
Parameter 0-22 Displayregel 1.3 klein.
Parameter 0-23 Displayregel 2 groot.
Parameter 0-24 Displayregel 3 groot.
U hebt toegang tot deze parameters via [Quick Menu], Q3 Functiesetups, Q3-1 Alg. instellingen en Q3-11 Displayinstel­lingen.
Elke uitleesparameter die in parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein t/m parameter 0-24 Displayregel 3 groot is
geselecteerd, wordt gekenmerkt door een eigen schaal en aantal cijfers achter het decimaalteken. Hoe hoger de numerieke waarde van een parameter, hoe lager het aantal cijfers dat achter het decimaalteken wordt weergegeven. Voorbeeld: uitlezing stroom 5,25 A; 15,2 A; 105 A.
Zie parametergroep 0-2* LCP-display voor meer informatie.
Statusscherm I
Deze uitleesstatus is standaard actief na een start of initia­lisatie.
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 17
1.1
2
3
1.3
1.2
130BP041.10
799 tpm
Externe (Auto) uitloop
1 (1)
36,4 kW7,83 A
0,000
53,2%
Status
1.1
1.2
2
1.3
130BP062.10
207 tpm
Externe (Auto) bediening
1 (1)
24,4 kW5,25 A
6,9 Hz
Status
130BP063.10
778 tpm
Externe (Auto) bediening
1 (1)
4,0 kW0,86 A
Status: 0 uit 0 (uit) Wanneer: ­Actie: -
Status
130BC916.10
Q1 My Personal Menu
Q2 Quick Setup
Q4 Smart Setup
Q5 Changes Made
0RPM 0.00A 1(1)
Quick Menus
Programmeren
VLT® AQUA Drive FC 202
Druk op [Info] voor informatie over de meetkoppelingen
2.2.5 Parametersetup
met de weergegeven bedrijfsvariabelen (1.1, 1.2, 1.3, 2 en
3).
22
Zie de getoonde bedrijfsvariabelen in Afbeelding 2.11.
De frequentieregelaar kan voor bijna elke toepassing worden gebruikt en biedt 2 programmeermodusopties:
Hoofdmenumodus.
Snelmenumodus.
Het hoofdmenu biedt toegang tot alle parameters. Het snelmenu leidt de gebruiker langs diverse parameters, zodat de frequentieregelaar snel in gebruik kan worden genomen. U kunt een parameter wijzigen in de hoofdmenu of de snelmenumodus.
Afbeelding 2.11 Statusscherm I
2.2.6 Toetsfuncties van snelmenu
Druk op [Quick Menu] voor een overzicht van de
Statusscherm II
Zie de getoonde bedrijfsvariabelen (1.1, 1.2, 1.3 en 2) in Afbeelding 2.12. In het voorbeeld zijn toerental, motorstroom, motorvermogen en frequentie als variabelen geselecteerd op de eerste 2 regels.
beschikbare opties in het Snelmenu. Selecteer Q1 Persoonlijk menu om alleen de geselecteerde persoonlijke parameters weer te geven. Deze parameters worden geselecteerd in parameter 0-25 Persoonlijk menu. Er kunnen maximaal 50 parameters worden opgenomen in dit menu.
Afbeelding 2.14 Quick Menu
Afbeelding 2.12 Statusscherm II
Selecteer Q2 Snelle setup om de motor met behulp van
Statusscherm III
In deze uitleesstatus worden de gebeurtenis en de actie van de Smart Logic Control weergegeven. Zie parame- tergroep 13-** Smart Logic voor meer informatie.
enkele parameters vrijwel optimaal af te stellen. De standaardinstellingen voor de overige parameters houden rekening met de gewenste stuurfuncties en de conguratie van de signaalingangen/-uitgangen (stuurklemmen).
De parameter is te selecteren met behulp van de naviga­tietoetsen. De parameters in Tabel 2.1 zijn beschikbaar.
Parameter Instelling
Parameter 0-01 Taal Parameter 1-20 Motorverm. [kW] [kW]
Afbeelding 2.13 Statusscherm III
18 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
Parameter 1-22 Motorspanning [V] Parameter 1-23 Motorfrequentie [Hz] Parameter 1-24 Motorstroom [A] Parameter 1-25 Nom. motorsnelheid [tpm]
Parameter 5-12 Klem 27 digitale ingang
Parameter 1-29 Autom. aanpassing
motorgeg. (AMA) Parameter 3-02 Minimumreferentie [tpm] Parameter 3-03 Max. referentie [tpm]
[0] Geen functie [1] Volledige AMA insch.
1)
Programmeren Programmeerhandleiding
Parameter Instelling
Parameter 3-41 Ramp 1 aanlooptijd [s] Parameter 3-42 Ramp 1 uitlooptijd [s] Parameter 3-13 Referentieplaats
Tabel 2.1 Selectie van parameter
1) Als klem 27 is ingesteld op [0] Niet in bedrijf, is er geen aansluiting
op +24 V nodig voor klem 27.
Selecteer Gemaakte wijz. voor informatie over:
De laatste 10 wijzigingen. Doorloop met de
navigatietoetsen [▲] [▼] de laatste 10 gewijzigde parameters.
De wijzigingen die sinds de standaardinstelling
zijn gemaakt.
2.2.7 Snelmenu, Q3 Functiesetups
De functiesetupparameters voorzien in snelle toegang tot alle benodigde specieke parameters voor de meeste water- en afvalwatertoepassingen:
Variabel koppel.
Constant koppel.
Pompen.
Doseerpompen.
Bronpompen.
Boosterpompen.
Mixerpompen.
Blowers voor beluchters.
Andere pompen.
De functiesetupparameters zijn als volgt onderverdeeld:
Selecteer Logdata voor informatie over de uitlezingen in de displayregel. De informatie wordt als graek weergegeven. Alleen de in parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein en parameter 0-24 Displayregel 3 groot ingestelde displaypara­meters kunnen worden bekeken. Er kunnen maximaal 120 voorbeelden in het geheugen worden opgeslagen voor later gebruik.
Ventilatortoepassingen.
Het functiesetupmenu bevat ook parameters voor het selecteren van de volgende instellingen:
Welke variabelen op het LCP moeten worden
weergegeven.
Vooraf ingestelde toerentallen.
Schaling van analoge referenties.
Toepassingen met één zone of meerdere zones
en een regeling met terugkoppeling.
Waterspecieke functies.
Afvalwatertoepassingen.
2 2
Q3-1 Alg. instellingen
Q3-10 Klokinstellingen Q3-11 Displayinstellingen Q3-12 Analoge uitgang Q3-13 Relais
Parameter 0-70 Datum en tijd Parameter 0-20 Displayregel 1.1
klein
Parameter 0-71 Datumindeling Parameter 0-21 Displayregel 1.2
klein
Parameter 0-72 Tijdsindeling Parameter 0-22 Displayregel 1.3
klein
Parameter 0-74 DST/zomer tijd Parameter 0-23 Displayregel 2
groot
Parameter 0-76 DST/zomer tijd
start
Parameter 0-77 DST/zomer tijd
einde
Parameter 0-38 Displaytekst 2 – – Parameter 0-39 Displaytekst 3
Tabel 2.2 Q3-1 Alg. instellingen
Parameter 0-24 Displayregel 3
groot Parameter 0-37 Displaytekst 1
Parameter 6-50 Klem 42 uitgang
Parameter 6-51 Klem 42 uitgang min.
schaal
Parameter 6-52 Klem 42 uitgang
max. schaal
Relais 1
Parameter 5-40 Functierelais
Relais 2
Parameter 5-40 Functierelais
Optierelais 7
Parameter 5-40 Functierelais
Optierelais 8
Parameter 5-40 Functierelais
Optierelais 9
Parameter 5-40 Functierelais
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 19
130BP066.10
1107 tpm
0-** Bediening/display
1-** Belasting & motor
2-** Remmen
3-** Ref./Ramp.
3,84 A 1 (1)
Hoofdmenu
Programmeren
Q3-20 Digitale referentie Q3-21 Analoge referentie
22
Parameter 3-02 Minimumreferentie Parameter 3-02 Minimumreferentie
Parameter 3-03 Max. referentie Parameter 3-03 Max. referentie
Parameter 3-10 Ingestelde ref. Parameter 6-10 Klem 53 lage spanning
Parameter 5-13 Klem 29 digitale ingang Parameter 6-11 Klem 53 hoge spanning
Parameter 5-14 Klem 32 digitale ingang Parameter 6-14 Klem 53 lage ref./terugkopp. waarde
Parameter 5-15 Klem 33 digitale ingang Parameter 6-15 Klem 53 hoge ref./terugkopp. waarde
Tabel 2.3 Q3-2 Inst. geen terugk.
Q3-30 Feedback Settings (Terugkoppeling.instell.) Q3-31 PID Settings (PID-instellingen)
Parameter 1-00 Conguratiemodus Parameter 20-81 PID normaal/inv regeling
Parameter 20-12 Referentie/terugk.eenheid Parameter 20-82 PID startsnelheid [tpm]
Parameter 3-02 Minimumreferentie Parameter 20-21 Setpoint 1
Parameter 3-03 Max. referentie Parameter 20-93 PID prop. versterking
Parameter 6-20 Klem 54 lage spanning Parameter 20-94 PID integratietijd
Parameter 6-21 Klem 54 hoge spanning
Parameter 6-24 Klem 54 lage ref./terugkopp. waarde
Parameter 6-25 Klem 54 hoge ref./terugkopp. waarde
Parameter 6-00 Live zero time-out-tijd
Parameter 6-01 Live zero time-out-functie
VLT® AQUA Drive FC 202
Q3-2 Inst. geen terugk.
Q3-3 Inst. Met terugk.
Tabel 2.4 Q3-3 Inst. Met terugk.
2.2.8 Snelmenu, Q4 SmartStart
SmartStart start automatisch op bij de eerste inschakeling van de frequentieregelaar of na herstel van de fabrieksin­stellingen. SmartStart leidt gebruikers via een aantal stappen naar een correcte en eciënte motorbesturing. SmartStart kan ook rechtstreeks via het Snelmenu worden gestart.
De volgende instellingen zijn beschikbaar via SmartStart:
Eén pomp/motor: in een regeling met of zonder
terugkoppeling.
Motorwisseling: wanneer 2 motoren samen
gebruikmaken van 1 frequentieregelaar.
Eenvoudige cascaderegeling: snelheidsregeling
van één pomp in een systeem met meerdere pompen. Dit is een bijvoorbeeld boostersets.
Master/slave: regel tot 8 frequentieregelaars en
pompen om te zorgen voor een soepele werking van het totale pompsysteem.
kosteneectieve oplossing in
2.2.9 Modus Hoofdmenu
Druk op [Main Menu] om naar de hoofdmenumodus te gaan. Het display toont de uitlezing die in Afbeelding 2.15 is weergegeven. Op het middelste en onderste gedeelte van het display wordt een lijst met parametergroepen weergegeven, die met behulp van de toetsen [▲] en [▼] kunnen worden geselecteerd.
Afbeelding 2.15 Modus Hoofdmenu
Elke parameter heeft een naam en een nummer die altijd hetzelfde zijn, ongeacht de programmeermodus. In de hoofdmenumodus zijn de parameters onderverdeeld in groepen. Het eerste cijfer van het parameternummer (vanaf links) geeft het groepsnummer van de parameter aan.
Alle parameterinstellingen kunnen worden gewijzigd in het
20 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
Hoofdmenu. Afhankelijk van de geselecteerde conguratie (parameter 1-00 Conguratiemodus) kunnen sommige parameters echter onzichtbaar zijn. De instelling Geen
130BP067.10
740 tpm
0-01 Taal
[7] Nederlands
10,64 A 1 [1]
0-0*
Basisinstellingen
130BP068.10
740 tpm
0-01 Taal
[7] Nederlands
10,64 A 1 [1]
0-0*
Basisinstellingen
130BP069.10
1-6*
113 tpm 1,78 A 1 (1)
Bel. afhank. inst.
1-60 Belast. comp. bij
lage snelheid
1
0
0%
130BP070.10
1-60 Belast. comp. bij lage snelheid
160%
Bel. afhank. inst. 1-6*
729 tpm 6,21 A 1 (1)
6
130BP073.10
Programmeren Programmeerhandleiding
terugk. verbergt bijvoorbeeld alle PID-parameters, terwijl bij andere ingeschakelde opties juist meer parametergroepen zichtbaar worden.
2.2.10 Parameterselectie
In de hoofdmenumodus zijn de parameters onderverdeeld in groepen. Selecteer een parametergroep met behulp van de navigatietoetsen.
Nadat u een parametergroep hebt geselecteerd, kunt u een parameter selecteren met de navigatietoetsen. Het middelste gedeelte van het display toont het nummer en de naam van de parameter, en de geselecteerde parameterwaarde.
Afbeelding 2.16 Parameterselectie
2.2.13 Een tekstwaarde wijzigen
Als de geselecteerde parameter een numerieke datawaarde vertegenwoordigt, kunt u de geselecteerde datawaarde wijzigen met behulp van de navigatietoetsen [◀] [▶] en de
navigatietoetsen [▲] [▼]. Druk op de toetsen [◀] [▶] om de cursor horizontaal te verplaatsen.
Afbeelding 2.18 Een tekstwaarde wijzigen
Druk op de toetsen [ [▲] verhoogt de waarde en [▼] verlaagt de waarde. Plaats de cursor op de waarde die u wilt opslaan en druk op
[OK].
] [▼] om de datawaarde te wijzigen.
2 2
2.2.11 Gegevens wijzigen
Voor het wijzigen van gegevens via de snelmenumodus en de hoofdmenumodus geldt dezelfde procedure. Druk op [OK] om de geselecteerde parameter te wijzigen. De procedure voor het wijzigen van data is verschillend naargelang de geselecteerde parameter een numerieke datawaarde of een tekstwaarde vertegenwoordigt.
2.2.12 Een tekstwaarde wijzigen
Als de geselecteerde parameter een tekstwaarde heeft, kunt u de tekstwaarde wijzigen via de toetsen [▲] [▼]. Plaats de cursor op de waarde die u wilt opslaan en druk op [OK].
Afbeelding 2.17 Een tekstwaarde wijzigen
Afbeelding 2.19 Een datawaarde opslaan
2.2.14 Oneindig variabele wijziging van
een numerieke datawaarde
Als de geselecteerde parameter een numerieke datawaarde vertegenwoordigt, selecteert u eerst een cijfer met behulp van [◀] [▶].
Afbeelding 2.20 Een cijfer selecteren
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 21
130BP072.10
957RPM
1-71 High starting torque time
0. s
11.58A 1 (1)
1-7*Start Adjustments
4
Programmeren
VLT® AQUA Drive FC 202
Wijzig het gekozen cijfer variabel met behulp van [▲] [▼]. De plaats van de cursor geeft het geselecteerde cijfer aan. Plaats de cursor op het cijfer dat u wilt opslaan en druk op
22
[OK].
Afbeelding 2.21 Opslaan
2.2.15 Waarde, stapsgewijs
Bepaalde parameters zijn stapsgewijs te wijzigen. Dit geldt voor:
Parameter 1-20 Motorverm. [kW].
Parameter 1-22 Motorspanning.
Parameter 1-23 Motorfrequentie.
Dit betekent dat de parameters niet alleen als een groep van numerieke datawaarden maar ook als oneindig variabele numerieke datawaarden kunnen worden ingesteld.
2.2.16 Geïndexeerde parameters uitlezen en programmeren
2.2.17 Programmeren via het numerieke lokale bedieningspaneel
Onderstaande instructies gelden voor het numerieke LCP (LCP 101). De functies van het bedieningspaneel zijn onderverdeeld in 4 groepen:
Numeriek display.
Menutoetsen en indicatielampjes – parameters
wijzigen en schakelen tussen displayfuncties.
Navigatietoetsen en indicatielampjes
Bedieningstoetsen en indicatielampjes
Displayregel
Statusmeldingen met pictogrammen en numerieke waarden.
Indicatielampjes
Groene led/On: geeft aan of de besturingssectie
is ingeschakeld.
Gele led/Warn.: geeft een waarschuwing aan.
Knipperende rode led/Alarm: geeft een alarm aan.
LCP-toetsen [Main Menu]
Selecteer 1 van de volgende modi:
Status.
Snelle setup.
Hoofdmenu.
Parameters worden geïndexeerd wanneer ze in een roterende stapel worden geplaatst.
Parameter 15-30 Alarmlog: foutcode tot parameter 15-32 Alarmlog: tijd bevatten een foutlog die kan
worden uitgelezen. Selecteer een parameter, druk op [OK] en gebruik de navigatietoetsen [▲] [▼] om de log met waarden te doorlopen.
Zo wordt parameter 3-10 Ingestelde ref. als volgt gewijzigd:
1. Selecteer de parameter, druk op [OK] en druk op [▲] [▼] om de geïndexeerde waarden te doorlopen.
2. Wijzig de waarde van de parameter door de geïndexeerde waarde te selecteren en op [OK] te drukken.
3.
Wijzig de waarde met behulp van [▲] [▼].
4. Druk op [OK] om de nieuwe instelling op te slaan.
5. Druk op [Cancel] om te annuleren. Druk op [Back] om de parameter te verlaten.
22 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
e30ba191.11
1
Auto
On
Reset
Hand
On
Off
Menu
Status
Quick Setup
Main Menu
Back
2
3
4
OK
On
Alarm
Warn.
Setup
130BP077.10
22.8
rpm
Setup 1
Setup 1
130BP078.10
A 17
Programmeren Programmeerhandleiding
2 2
Afbeelding 2.24 Alarm
Snelmenu/Snelle setup
Dienen om alle parameters te programmeren of alleen de parameters in het snelmenu (zie ook de beschrijving van LCP 102 in hoofdstuk 2.1 Grasch en numeriek lokaal bedieningspaneel). Wanneer de waarde knippert, drukt u op [▲] of [▼] om parameterwaarden te wijzigen.
1. Druk op [Main Menu] om het hoofdmenu te selecteren.
2. Selecteer de parametergroep [xx-__] en druk op [OK].
3. Selecteer de parameter [__-xx] en druk op [OK].
4. Selecteer het arraynummer en druk op [OK] als de parameter een arrayparameter is.
5. Selecteer de gewenste datawaarde en druk op [OK].
Parameters met functionele opties geven waarden weer zoals [1], [2] enz. Zie de beschrijving van de diverse parameters in hoofdstuk 3 Parameterbeschrijving voor een beschrijving van de verschillende opties.
Afbeelding 2.22 LCP-toetsen
Statusmodus
In de statusmodus wordt de status van de frequentiere­gelaar of de motor weergegeven. Als zich een alarm voordoet, schakelt het NLCP automatisch naar de statusmodus. Er kunnen diverse alarmen worden weergegeven.
[Back]
Dient om een stap terug te gaan. [▲] [▼] dienen om tussen commando's en binnen parameters te navigeren.
LET OP
Kopiëren van parameters is niet mogelijk met het numerieke lokale bedieningspaneel LCP 101.
Afbeelding 2.23 Statusmodus
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 23
Afbeelding 2.25 Snelmenu/Snelle setup
e30bp046.12
Hand
On
Off
Auto
On
Reset
Programmeren
VLT® AQUA Drive FC 202
2.2.18 LCP-toetsen
22
Onderaan het LCP bevinden zich toetsen voor lokale bediening.
[Reset]
Dient om de frequentieregelaar te resetten na een alarm (trip). De toets kan worden ingesteld op [1] Ingesch. of [0] Uitgesch. via parameter 0-43 [Reset]-toets op LCP.
2.3.1 Initialiseren naar standaardinstellingen
De frequentieregelaar kan op 2 manieren worden geïnitia­liseerd, waarbij de standaardinstellingen worden hersteld.
Afbeelding 2.26 LCP-toetsen
[Hand On]
Maakt het mogelijk om de frequentieregelaar via het LCP te besturen. [Hand On] start ook de motor, waarna het mogelijk is om de gegevens voor het motortoerental in te stellen via de navigatietoetsen. De toets kan worden ingesteld op [1] Ingesch. of [0] Uitgesch. via parameter 0-40 [Hand on]-toets op LCP. Externe stopsignalen die via stuursignalen of via een veldbus worden geactiveerd, onderdrukken een startcommando via het LCP.
De volgende stuursignalen blijven actief wanneer [Hand On] wordt geactiveerd:
[Hand On] - [O] - [Auto On].
Reset.
Vrijloop geïnverteerd.
Omkeren.
Setupselectie lsb – Setupselectie msb.
Stopcommando via seriële communicatie.
Snelle stop.
DC-rem.
[O]
Stopt de aangesloten motor. De toets kan worden ingesteld op [1] Ingesch. of [0] Uitgesch. via parameter 0-41 [O]-toets op LCP. Als er geen externe stopfunctie is geselecteerd en de toets [O] niet actief is, kunt u de motor stoppen door de spanning te onderbreken.
[Auto On]
Maakt besturing van de frequentieregelaar via de stuurklemmen en/of seriële communicatie mogelijk. Als een startsignaal naar de stuurklemmen en/of de bus wordt gestuurd, start de frequentieregelaar. De toets kan worden ingesteld op [1] Ingesch. of [0] Uitgesch. via parameter 0-42 [Auto on]-toets op LCP.
LET OP
Een actief signaal HAND-OFF-AUTO via de digitale ingangen heeft een hogere prioriteit dan de bedienings­toetsen [Hand On] en [Auto On].
Aanbevolen initialisatie (via parameter 14-22 Bedrijfsmodus)
1. Selecteer parameter 14-22 Bedrijfsmodus.
2. Druk op [OK].
3. Selecteer [2] Initialisatie.
4. Druk op [OK].
5. Onderbreek de netvoeding en wacht tot het display is uitgeschakeld.
6. Sluit de netvoeding weer aan. De frequentiere­gelaar is nu gereset.
Parameter 14-22 Bedrijfsmodus initialiseert alles behalve:
Parameter 14-50
Parameter 8-30 Protocol.
Parameter 8-31 Adres.
Parameter 8-32 Baudsnelheid.
Parameter 8-35 Min. responsvertr..
Parameter 8-36 Max. responsvertr..
Parameter 8-37 Max. tss.-tekenvertr..
Parameter 15-00 Bedrijfsuren tot parameter 15-05 x
Overspann..
Parameter 15-20 Hist. log: event tot
parameter 15-22 Hist. log: tijd.
Parameter 15-30 Alarmlog: foutcode tot
parameter 15-32 Alarmlog: tijd.
Handmatige initialisatie
1. Onderbreek de netvoeding en wacht tot het display is uitgeschakeld.
2. 2a Druk tegelijkertijd op [Status] – [Main
2b Druk tegelijkertijd op [Menu] – [OK]
3. Laat de toetsen na 5 seconden los.
4. De frequentieregelaar is nu ingesteld volgens de standaardinstellingen.
RFI-lter.
Menu] – [OK] tijdens het inschakelen van het grasche display LCP 102.
tijdens het inschakelen van het numerieke display LCP 101.
24 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
Programmeren Programmeerhandleiding
Met deze procedure wordt alles geïnitialiseerd behalve:
Parameter 15-00 Bedrijfsuren.
Parameter 15-03 Inschakelingen.
Parameter 15-04 x Overtemp..
Parameter 15-05 x Overspann..
LET OP
Bij het uitvoeren van een handmatige initialisatie worden ook de instellingen voor seriële communicatie, RFI-lter (parameter 14-50 RFI-lter) en foutlog gereset.
2 2
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 25
Parameterbeschrijving
3 Parameterbeschrijving
3.1 Parameterselectie
VLT® AQUA Drive FC 202
33
De parameters zijn onderverdeeld in diverse parametergroepen om een selectie van de juiste parameters mogelijk te maken voor een optimale werking van de frequentieregelaar.
Overzicht van parametergroepen
Groep Functie
0-** Bediening/display Parameters die betrekking hebben op de basisfuncties van de frequentieregelaar, de functie van de
LCP-toetsen en de conguratie van het LCP-display. 1-** Belasting & motor Parameters voor motorinstellingen. 2-** Remmen Parameters voor het instellen van remfuncties in de frequentieregelaar. 3-** Ref./Ramp. Parameters voor het gebruiken van referenties, het instellen van begrenzingen en het congureren
van de reactie van de frequentieregelaar op wijzigingen. 4-** Begr./waarsch. Parameters voor het congureren van begrenzingen en waarschuwingen. 5-** Digitaal In/Uit Parameters voor het congureren van de digitale in- en uitgangen. 6-** Analoog In/Uit Parameters voor het congureren van de analoge in- en uitgangen. 8-** Comm. en opties Parametergroep voor het congureren van communicatie en opties. 9-** PROFIdrive
10-** CAN-veldbus
13-** Smart Logic Parametergroep voor Smart Logic Control. 14-** Speciale functies Parametergroep voor het congureren van speciale functies van de frequentieregelaar. 15-** Geg. omvormer Parametergroep met informatie over de frequentieregelaar, zoals bedrijfsgegevens, hardwarecon-
16-** Data-uitlezingen Parametergroep voor data-uitlezing, bijvoorbeeld actuele referenties, spanning, regeling, alarmen,
18-** Info & uitlez. Deze parametergroep bevat de laatste 10 logboeken voor preventief onderhoud. 20-** Omvormer met terugkop­peling 21-** Uitgebr. met terugk. Parameters voor het congureren van de 3 PID-regelaars voor uitgebreide terugkoppeling. 22-** Toep. functies Parameters voor watertoepassingen. 23-** Tijdgebonden functies Parameters voor acties die op dagelijkse of wekelijkse basis moeten worden uitgevoerd. 24-** Toep. functies 2 Parameters voor de frequentieregelaarbypass. 25-** Cascaderegelaar Parameters voor het congureren van de standaard cascaderegelaar voor het sequentieel regelen van
26-** Anal. I/O-optie MCB 109
29-** Water Application Functions (Watertoepassingsfuncties) 30-** Speciale functies Parameters voor het congureren van speciale functies. 31-** Bypass-optie Parameters voor het congureren van de bypassfunctie. 35-** Sensoringangoptie Parameters voor het congureren van de sensoringangsfunctie.
Parametergroep voor Probus-specieke parameters (VLT® PROFIBUS DP MCA 101 vereist)
Parametergroep voor DeviceNet-specieke parameters (VLT® DeviceNet MCA 104 vereist).
guratie en softwareversies.
waarschuwingen en statuswoorden.
Deze parametergroep wordt gebruikt voor het congureren van de PID-regelaar voor terugkoppeling
die de uitgangsfrequentie van de eenheid regelt.
meerdere pompen.
Parameters voor het congureren van de VLT® Analog I/O MCB 109.
Parameters voor het instellen van waterspecieke functies.
Tabel 3.1 Parametergroepen
Parameterbeschrijvingen en -opties worden op het display van het grasche of numerieke LCP weergegeven. Zie hoofdstuk 2 Programmeren voor meer informatie. Druk op [Quick Menu] of [Main Menu] op het LCP om toegang te krijgen tot de parameters. Het Snelmenu wordt voorna­melijk gebruikt om de eenheid de eerste keer bedrijfsklaar te maken door programmering van de parameters die nodig zijn om de eenheid op te starten. Het Hoofdmenu
26 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
biedt toegang tot alle parameters om de eenheid voor een specieke toepassing te programmeren.
Alle digitale en analoge in- en uitgangsklemmen zijn multifunctioneel. Alle klemmen zijn standaard ingesteld op functies die voor de meeste watertoepassingen geschikt zijn. Als andere speciale functie vereist zijn, moet u die programmeren via parametergroep 5-** Digitaal In/Uit of
6** Analoog In/Uit.
0-01 Taal
Option: Functie:
Bepaalt welke taal wordt gebruikt op het display.
De frequentieregelaar wordt geleverd met 2 verschillende taalpakketten. Engels en Duits zijn opgenomen in beide pakketten. Engels kan niet worden gewist of gewijzigd.
[0] * English Opgenomen in taalpakket 1-2.
[1] Deutsch Opgenomen in taalpakket 1-2.
[2] Francais Opgenomen in taalpakket 1.
[3] Dansk Opgenomen in taalpakket 1.
[4] Spanish Opgenomen in taalpakket 1.
[5] Italiano Opgenomen in taalpakket 1.
[6] Svenska Opgenomen in taalpakket 1.
[7] Nederlands Opgenomen in taalpakket 1.
[10] Chinese Opgenomen in taalpakket 2.
[20] Suomi Opgenomen in taalpakket 1.
[22] English US Opgenomen in taalpakket 1.
[27] Greek Opgenomen in taalpakket 1.
[28] Bras.port Opgenomen in taalpakket 1.
[36] Slovenian Opgenomen in taalpakket 1.
[39] Korean Opgenomen in taalpakket 2.
[40] Japanese Opgenomen in taalpakket 2.
[41] Turkish Opgenomen in taalpakket 1.
[42] Trad.Chinese Opgenomen in taalpakket 2.
[43] Bulgarian Opgenomen in taalpakket 1.
[44] Srpski Opgenomen in taalpakket 1.
[45] Romanian Opgenomen in taalpakket 1.
[46] Magyar Opgenomen in taalpakket 1.
[47] Czech Opgenomen in taalpakket 1.
[48] Polski Opgenomen in taalpakket 1.
[49] Russian Opgenomen in taalpakket 1.
[50] Thai Opgenomen in taalpakket 2.
[51] Bahasa
Indonesia
Opgenomen in taalpakket 2.
0-01 Taal
Option: Functie:
[52] Hrvatski Opgenomen in taalpakket 2.
0-02 Eenh. motortoerental
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Welke informatie op het display wordt weergegeven, hangt af van de instellingen in
parameter 0-02 Eenh. motortoerental en parameter 0-03 Regionale instel­lingen. De standaardinstelling van
parameter 0-02 Eenh. motortoerental en parameter 0-03 Regionale instel­lingen hangt af van de geograsche
regio waar de frequentieregelaar is geleverd.
LET OP
Bij een wijziging van de eenheid voor het motortoe­rental worden bepaalde parameters teruggezet op hun oorspronkelijke waarde. Selecteer de eenheid voor het motortoerental voordat u andere parameters wijzigt.
[0] * TPM Selecteer deze optie om variabelen
en parameters met betrekking tot het motortoerental weer te geven op basis van het motortoerental (tpm).
[1] Hz Selecteer deze optie om variabelen
en parameters met betrekking tot het motortoerental weer te geven op basis van de motorfrequentie (Hz).
0-03 Regionale instellingen
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
De weergave op het display hangt af van de instellingen in
parameter 0-02 Eenh. motortoerental en parameter 0-03 Regionale instel-
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
3.2 Parameters 0-** Bediening/display
Parameters die betrekking hebben op de basisfuncties van de frequentieregelaar, de functie van de LCP-toetsen en de conguratie van het LCP-display.
3.2.1 0-0* Basisinstellingen
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 27
3 3
0-03 Regionale instellingen
Option: Functie:
lingen. De standaardinstelling van
parameter 0-02 Eenh. motortoerental en parameter 0-03 Regionale instel­lingen hangt af van de geograsche
regio waar de frequentieregelaar is geleverd. Pas de instellingen waar nodig aan.
De niet-gebruikte instelling wordt onzichtbaar gemaakt.
[0] Internationaal Stelt de eenheid voor
parameter 1-20 Motorverm. [kW] in op [kW] en stelt
parameter 1-23 Motorfrequentie
standaard in op 50 Hz.
[1] Noord-
Amerika
Stelt de eenheid voor parameter 1-21 Motorverm. [PK] in op [pk] en stelt
parameter 1-23 Motorfrequentie
standaard in op 60 Hz.
0-04 Bedieningsstatus bij insch.
Option: Functie:
Selecteer de bedieningsmodus voor het moment waarop de netspanning weer wordt ingeschakeld na een uitschakeling in de handmatige (lokale) modus.
[0] * Hervatten Start de frequentieregelaar weer op
met dezelfde lokale referentie en start/stop-instellingen als voorheen. De start/stop-conditie wordt toegepast met behulp van [Hand On]/[O] op het LCP of met lokale start via een digitale ingang zoals van kracht was voordat de frequen­tieregelaar werd uitgeschakeld.
[1] Gedw. stop,
ref=oud
Stopt de frequentieregelaar, maar slaat tevens de lokale snelheidsrefe­rentie die voor de uitschakeling actief was, op in het geheugen. Nadat de netspanning weer is aangesloten en een startcommando is gegeven (via de [Hand On]-toets of een lokaal startcommando via een digitale ingang) zal de frequen­tieregelaar weer starten en werken op basis van de opgeslagen snelheidsreferentie.
0-05 Eenh lok modus
Option: Functie:
Bepaalt of de lokale referentie weergegeven moet worden als toerental van de motoras (in tpm/Hz) of als percentage.
[0] * Als eenh
motorsnelh
[1] %
Parameterbeschrijving
33
28 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
VLT® AQUA Drive FC 202
3.2.2 0-1* Setupafhandeling
Denieer en beheer de afzonderlijke parametersetups. De frequentieregelaar heeft 4 parametersetups die onafhankelijk van elkaar kunnen worden geprogrammeerd. Dat maakt de frequentieregelaar exibel in gebruik en geschikt om te voldoen aan de eisen ten aanzien van veel verschillende regelfuncties voor watersystemen, waardoor vaak bespaard kan worden op externe regelapparatuur. De setups kunnen bijvoorbeeld worden gebruikt om de frequentieregelaar te programmeren voor werking met 1 bepaald type regeling in 1 setup (bijvoorbeeld voor gebruik overdag) en voor werking met een ander type regeling in een andere setup (bijvoorbeeld voor de nachtstand). De diverse setups kunnen ook door een OEM van luchtbehandelingskasten of kant-en-klare eenheden worden gebruikt om alle toegepaste frequentieregelaars voor diverse varianten binnen een productgamma op identieke wijze te programmeren. In dat geval hoeft u tijdens de productie/inbedrijfstelling enkel maar de juiste setup te selecteren op basis van het frequentierege­laarmodel. Selecteer in parameter 0-10 Actieve setup de actieve setup (dat wil zeggen de setup op basis waarvan de frequentie­regelaar op dit moment werkt). De geselecteerde actieve setup wordt op het LCP weergegeven. Via de optie Multi setup is het mogelijk om via een digitale ingang of seriële communicatie te schakelen tussen setups (bijvoorbeeld voor de nachtstand) terwijl de frequentieregelaar in bedrijf is of is gestopt. Als het nodig is om tijdens bedrijf van setup te wisselen, moet parameter 0-12 Setup gekoppeld aan correct zijn geprogrammeerd. Voor de meeste water-/ afvalwatertoepassingen is het niet nodig om parameter 0-12 Setup gekoppeld aan te programmeren, ook niet als een wijziging van setup vereist is tijdens bedrijf. Voor complexe toepassingen waarbij de volledige liteit van de verschillende setups wordt gebruikt, kan dat echter wel nodig zijn. Met behulp van parameter 0-11 Setup wijzigen is het mogelijk om parameters binnen elk van de setups te wijzigen terwijl de frequentieregelaar blijft functioneren in de actieve setup. De actieve setup kan een andere setup zijn dan de setup die wordt gewijzigd. Met behulp van parameter 0-51 Kopie setup is het mogelijk om parameterinstellingen van de ene setup naar de andere te kopiëren, waardoor de inbedrijf-
exibi-
0-10 Actieve setup
Option: Functie:
Selecteer de setup op basis waarvan de frequentieregelaar moet werken. Kopieer een setup met behulp van parameter 0-51 Kopie setup naar 1 of alle andere setups. Om conic- terende instellingen van een bepaalde parameter binnen 2 verschillende setups te voorkomen, moet u de setups koppelen via parameter 0-12 Setup gekoppeld aan. Stop de frequentieregelaar voordat u schakelt tussen setups waarbij parameters die zijn gemarkeerd als niet te wijzigen tijdens bedrijf, verschillende waarden hebben.
Niet tijdens bedrijf te wijzigen
parameters zijn in de parameter­lijsten in
hoofdstuk 4 Parameterlijsten
gemarkeerd als FALSE.
[0] Fabrieksinstell. Kan niet worden gewijzigd. Deze
setup bevat de dataset van Danfoss en kan als gegevensbron worden gebruikt wanneer de andere setups in een bekende staat moeten worden teruggebracht.
[1] * Setup 1 [1] Setup 1 tot [4] Setup 4 zijn de 4
afzonderlijke parametersetups waarbinnen alle parameters kunnen worden geprogrammeerd.
[2] Setup 2 [3] Setup 3 [4] Setup 4 [9] Multi setup Dient voor externe setupselectie via
digitale ingangen en de seriële­communicatiepoort. Deze setup maakt gebruik van de instellingen van parameter 0-12 Setup gekoppeld aan.
0-11 Setup wijzigen
Option: Functie:
Selecteer de setup die tijdens bedrijf moet worden bewerkt (dat wil zeggen geprogrammeerd); dit kan de actieve setup zijn of 1 van de inactieve setups. Het nummer van de setup die wordt gewijzigd, wordt tussen haakjes weergegeven op het LCP.
0-11 Setup wijzigen
Option: Functie:
[0] Fabrieksinstell. Deze setup kan niet worden
gewijzigd maar is nuttig als gegevensbron wanneer de andere setups in een bekende staat moeten worden teruggebracht.
[1] Setup 1 [1] Setup 1 tot [4] Setup 4 kunnen
vrij worden gewijzigd tijdens bedrijf, ongeacht welke setup actief is.
[2] Setup 2 [3] Setup 3 [4] Setup 4 [9] * Actieve setup De setup op basis waarvan de
frequentieregelaar werkt, kan worden gewijzigd tijdens bedrijf. Het wijzigen van parameters in de geselecteerde setup wordt gewoonlijk gedaan vanaf het LCP maar is tevens mogelijk via een seriële-communicatiepoort.
0-12 Setup gekoppeld aan
Option: Functie:
Gebruik deze parameter alleen wanneer een wisseling van setup met draaiende motor noodzakelijk is. Deze parameter zorgt ervoor dat parameters die niet tijdens bedrijf kunnen worden gewijzigd, dezelfde waarde hebben in alle relevante setups.
Om probleemloos over te kunnen schakelen naar een andere setup terwijl de frequentieregelaar in bedrijf is, moeten setups met parameters die niet tijdens bedrijf kunnen worden gewijzigd, aan elkaar worden gekoppeld. De koppeling zorgt ervoor dat de niet tijdens bedrijf te wijzigen parameters worden gesynchroniseerd wanneer tijdens bedrijf tussen setups wordt overgeschakeld. Parameters die in de parameterlijsten (in hoofdstuk 4 Parameterlijsten) als FALSE zijn gemarkeerd, kunnen niet worden gewijzigd terwijl de frequentieregelaar in bedrijf is.
De functie parameter 0-12 Setup gekoppeld aan wordt gebruikt wanneer parameter 0-10 Actieve setup is ingesteld op [9] Multi setup. Gebruik [9] Multi setup om tijdens
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
stelling sneller kan verlopen als vergelijkbare parameterinstellingen nodig zijn in verschillende setups.
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 29
3 3
0-12 Setup gekoppeld aan
Option: Functie:
bedrijf tussen setups over te schakelen terwijl de motor draait. Bijvoorbeeld: Gebruik [9] Multi setup om van setup 1 naar setup 2 over te schakelen terwijl de motor draait. Programmeer eerst de parameters in setup 1 en zorg er vervolgens voor dat setup 1 en setup 2 gesynchroniseerd (of gekoppeld) zijn.
De synchronisatie kan op 2 manieren worden uitgevoerd:
Stel de te wijzigen setup via parameter 0-11 Setup wijzigen in op [2] Setup 2 en stel
parameter 0-12 Setup gekoppeld aan in op [1] Setup 1. Hierdoor wordt
het koppelingsproces (de synchronisatie) gestart.
130BP075.10
Afbeelding 3.1 Setupafhandeling
Terwijl setup 1 nog actief is, kopieert u met
parameter 0-50 LCP kopiëren setup 1 naar
setup 2. Stel vervolgens
parameter 0-12 Setup gekoppeld aan in op [2] Setup 2. Dit start het
koppelingsproces.
130BP076.10
Afbeelding 3.2 Setupafhandeling
Nadat het koppelen is voltooid, toont parameter 0-13 Uitlez.: Gekopp. setups setup 1 en 2 om aan te geven dat alle niet tijdens bedrijf te wijzigen parameters nu identiek zijn
0-12 Setup gekoppeld aan
Option: Functie:
in setup 1 en setup 2. Als er een wijziging optreedt in een niet tijdens bedrijf te wijzigen parameter, bijvoorbeeld parameter 1-30 Stator- weerstand (Rs) in setup 2, dan wordt die ook automatisch gewijzigd in setup 1. Nu kan er tijdens bedrijf tussen setup 1 en setup 2 worden geschakeld.
[0] * Niet
gekoppeld [1] Setup 1 [2] Setup 2 [3] Setup 3 [4] Setup 4
0-13 Uitlez.: Gekopp. setups
Array [5]
Range: Functie:
0* [0 - 255 ] Geeft een overzicht weer van alle
setups die gekoppeld zijn via parameter 0-12 Setup gekoppeld aan. De parameter heeft 1 index voor elke parametersetup. De waarde die voor elke index wordt weergegeven, geeft aan welke setups zijn gekoppeld aan de betreende parametersetup.
Index LCP-waarde
0 {0} 1 {1,2} 2 {1,2} 3 {3} 4 {4}
Tabel 3.2 Voorbeeld setupkop-
peling
Parameterbeschrijving
33
VLT® AQUA Drive FC 202
30 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
0-14 Uitlez.: prog. setups/kanaal
Range: Functie:
0* [-2147483648
-
2147483647 ]
Geef de instelling van parameter 0-11 Setup wijzigen weer voor elk van de 4 communicatie­kanalen. Wanneer het nummer als hex-code wordt weergegeven, zoals op het LCP, geeft elk nummer 1 kanaal weer. De cijfers 1-4 geven het setupnummer aan; 'F' betekent fabrieksinstellingen en 'A' betekent actieve setup. De kanalen zijn, van rechts naar links: LCP, veldbus, USB, HPFB1.5. Voorbeeld: de waarde AAAAAA21h betekent dat het veldbuskanaal is ingesteld op Setup 2 via parameter 0-11 Setup wijzigen, het LCP gebruikmaakt van Setup 1 en dat de overige kanalen allemaal de actieve setup gebruiken.
0-20 Displayregel 1.1 klein
Option: Functie:
Selecteer een variabele voor weergave in regel 1, linker positie.
[0] Geen Geen displaywaarde geselecteerd.
[15] Readout:
actual setup [37] Displaytekst 1 Huidig stuurwoord.
[38] Displaytekst 2 [39] Displaytekst 3 [89] Uitlezing
datum en tijd [953] Probus
waarsch.-wrd
Geeft PROFIBUS-communicatiewaar­schuwingen weer.
0-20 Displayregel 1.1 klein
Option: Functie:
[1005] Uitlez. zend-
foutenteller
Geef het aantal zendfouten van de CAN-regelaar sinds de laatste inschakeling weer.
[1006] Uitlez.
ontvangst-
foutenteller
Geef het aantal ontvangstfouten van de CAN-regelaar sinds de laatste inschakeling weer.
[1007] Uitlez. bus-uit-
teller
Geeft het aantal bus-uit-gebeurte­nissen sinds de laatste inschakeling weer.
[1013] Waarschu-
wingspar.
Geeft een DeviceNet-speciek waarschuwingswoord weer. Voor iedere waarschuwing wordt één bit toegewezen.
[1230] Waarschu-
wingspar. [1397] Alert Alarm
Word [1398] Alert Warning
Word [1399] Alert Status
Word [1500] Bedrijfsuren Geeft het aantal uren weer dat de
frequentieregelaar in bedrijf is geweest.
[1501] Aantal
draaiuren
Geeft het aantal uren weer dat de motor heeft gedraaid.
[1502] KWh-teller Geeft het opgenomen netvermogen
in kWh weer.
[1580] Draaiuren
ventilator [1600] Stuurwoord Geeft het stuurwoord weer dat via
de seriële-communicatiepoort als hex-code naar de frequentieregelaar wordt verzonden.
[1601] * Referentie
[Eenh.]
Totale referentie (som van digitaal/ analoog/vooraf ingesteld/bus/ vasthouden ref./versnellen en vertragen) in de geselecteerde eenheid.
[1602] Referentie % Totale referentie (som van digitaal/
analoog/vooraf ingesteld/bus/ vasthouden ref./versnellen en vertragen) in procenten.
[1603] Statuswoord Huidig statuswoord.
[1605] Vrnste huid.
waarde [%]
Een of meer waarschuwingen in hex-code.
[1609] Standaard
uitlez.
Geeft de door de gebruiker gede- nieerde uitlezingen weer zoals ingesteld in:
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
3.2.3 0-2* LCP-display
Denieer de variabelen die worden weergegeven op het LCP.
LET OP
Informatie over het schrijven van displayteksten vindt u in:
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 31
Parameter 0-37 Displaytekst 1.
Parameter 0-38 Displaytekst 2.
Parameter 0-39 Displaytekst 3.
3 3
0-20 Displayregel 1.1 klein
Option: Functie:
Parameter 0-30 Eenheid voor uitlezing gebr..
Parameter 0-31 Min. waarde uitlezing klant.
Parameter 0-32 Max. waarde uitlezing klant.
[1610] Verm. [kW] Huidig motorvermogen in kW.
[1611] Verm. [pk] Huidig motorvermogen in pk.
[1612] MotorspanningDe spanning die aan de motor
wordt geleverd.
[1613] Frequentie Motorfrequentie, dat wil zeggen de
uitgangsfrequentie van de frequen­tieregelaar in Hz.
[1614] Motorstroom Fasestroom van de motor, gemeten
als eectieve waarde.
[1615] Frequentie [%] Motorfrequentie, dat wil zeggen de
uitgangsfrequentie van de frequen­tieregelaar in procenten.
[1616] Koppel [Nm] Huidige motorbelasting als een
percentage van het nominale motorkoppel.
[1617] Snelh. [RPM] Toerental in tpm (toeren per
minuut), d.w.z. het toerental van de motoras bij een regeling met terugkoppeling, op basis van de ingevoerde gegevens van het motortypeplaatje, de uitgangsfre­quentie en de belasting van de frequentieregelaar.
[1618] Motor therm. Thermische belasting van de motor,
berekend via de ETR-functie. Zie ook parametergroep 1-9* Motortem-
peratuur.
[1619] KTY-sensor-
temperatuur [1622] Koppel [%] Geeft het geproduceerde actuele
koppel weer als een percentage.
[1623] Motor Shaft
Power [kW ]
Uitlezing van het mechanische vermogen dat door de motoras wordt geleverd.
[1624] Calibrated
Stator
Resistance [1626] Verm. gelterd
[kW] [1627] Verm. gelterd
[pk] [1630] DC-aansluitsp. DC-tussenkringspanning in de
frequentieregelaar.
0-20 Displayregel 1.1 klein
Option: Functie:
[1631] System Temp. [1632] Remenergie/s Het actuele remvermogen dat naar
een externe remweerstand wordt overgebracht. Geeft de momentane waarde weer.
[1633] Remenergie/2
min.
Het remvermogen dat naar een externe remweerstand wordt overgebracht. Het gemiddelde vermogen wordt voortdurend berekend voor de laatste 120 seconden.
[1634] Temp. koellich. De actuele temperatuur van het
koellichaam van de frequentiere­gelaar. De uitschakellimiet is 95 ± 5 °C. Opnieuw inschakelen vindt plaats bij 70 ± 5 °C.
[1635] Inverter therm. Belastingspercentage van de
inverters.
[1636] Geïnv. nom.
stroom
Nominale stroom van de frequen­tieregelaar.
[1637] Geïnv. max.
ingangsstr.
De maximale stroom van de frequentieregelaar.
[1638] SL-controller-
status
Staat van de gebeurtenis zoals uitgevoerd door de regelaar.
[1639] Temp.
stuurkaart
Temperatuur van de stuurkaart.
[1642] Service Log
Counter [1645] Motor Phase U
Current [1646] Motor Phase V
Current [1647] Motor Phase
W Current [1650] Externe
referentie
Som van de externe referenties als een percentage, dat wil zeggen de som van analoog, puls en bus.
[1652] Terugk. [Eenh] De signaalwaarde van de ingestelde
digitale ingangen.
[1653] Digi Pot
referentie
Geeft de bijdrage van de digitale potentiometer aan de terugkop­peling van de actuele referentie weer.
[1654] Terugk. 1
[Eenh]
Geeft de waarde van terugkop­peling 1 weer. Zie ook
parametergroep 20-0* Terugkop-
peling.
[1655] Terugk. 2
[Eenh]
Geeft de waarde van terugkop­peling 2 weer. Zie ook
Parameterbeschrijving
33
32 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
VLT® AQUA Drive FC 202
0-20 Displayregel 1.1 klein
Option: Functie:
parametergroep 20-0* Terugkop-
peling.
[1656] Terugk. 3
[Eenh]
Geeft de waarde van terugkop­peling 3 weer. Zie ook
parametergroep 20-0* Terugkop-
peling.
[1658] PID-uitgang
[%]
Geeft de uitgangswaarde van de PID-regelaar met terugkoppeling weer als een percentage.
[1659] Adjusted
Setpoint
Geeft het actuele bedrijfssetpoint weer nadat het is aangepast vanwege owcompensatie. Zie
parametergroep 22-8* Flowcom-
pensatie.
[1660] Dig. ingang Geeft de status van de digitale
ingangen weer. Signaal laag = 0; signaal hoog = 1. Zie parameter 16-60 Dig. ingang voor informatie over de volgorde. Bit 0 is de meest rechtse bit.
[1661] Klem 53
schakelinstell.
De instelling van ingangsklem 53. Stroom = 0; spanning = 1.
[1662] Anal. ingang53De huidige waarde van ingang 53
als referentie- of beveiligings­waarde.
[1663] Klem 54
schakelinstell.
De instelling van ingangsklem 54. Stroom = 0; spanning = 1.
[1664] Anal. ingang54Huidige waarde van ingang 54 als
referentie- of beveiligingswaarde.
[1665] Anal. uitgang
42 [mA]
De huidige waarde van uitgang 42 in mA. Selecteer met parameter 6-50 Klem 42 uitgang een variabele voor uitgang 42.
[1666] Dig. uitgang
[bin]
De binaire waarde van alle digitale uitgangen.
[1667] Pulsingang
#29 [Hz]
Huidige waarde van de toegepaste frequentie van klem 29 als een pulsingang.
[1668] Pulsingang
#33 [Hz]
Huidige waarde van de toegepaste frequentie van klem 33 als een pulsingang.
[1669] Pulsuitg. nr. 27
[Hz]
De huidige waarde van de op klem 27 toegepaste pulsen in de digitale uitgangsmodus.
[1670] Pulsuitg. nr. 29
[Hz]
De huidige waarde van de op klem 29 toegepaste pulsen in de digitale uitgangsmodus.
[1671] Relaisuitgang
[bin]
Geeft de instelling van alle relais weer.
0-20 Displayregel 1.1 klein
Option: Functie:
[1672] Teller A Geeft de huidige waarde van teller
A weer.
[1673] Teller B Geeft de huidige waarde van teller
B weer.
[1675] Anal. ingang
X30/11
Huidige waarde van het signaal op ingang X30/11 (VLT® General Purpose I/O MCB 101, optioneel).
[1676] Anal. ingang
X30/12
Huidige waarde van het signaal op ingang X30/12 (VLT® General Purpose I/O MCB 101, optioneel).
[1677] Anal. uitgang
X30/8 [mA]
Huidige waarde van het signaal op ingang X30/8 (VLT® General Purpose I/O MCB 101, optioneel). Selecteer met parameter 6-60 Klem X30/8 uitgang de weer te geven variabele.
[1678] Anal. uitgang
X45/1 [mA] [1679] Anal. uitgang
X45/3 [mA] [1680] Veldbus CTW1Het stuurwoord (CTW) dat is
ontvangen vanuit de veldbus.
[1682] Veldbus REF 1 Belangrijkste referentiewaarde die
met het stuurwoord wordt verzonden vanuit het seriële­communicatienetwerk, zoals een GBS, PLC of andere regelaar.
[1684] Comm. optie
STW
Uitgebreid statuswoord voor veldbuscommunicatieoptie.
[1685] FC-poort CTW1Het stuurwoord (CTW) dat is
ontvangen vanuit de veldbus.
[1686] FC-poort REF1Het statuswoord (STW) dat naar de
veldbus wordt verzonden.
[1687] Bus Readout
Alarm/Warning [1689] Congurable
Alarm/Warning
Word
Geeft het alarm-/waarschu­wingswoord weer dat is ingesteld in parameter 8-17 Congurable Alarm and Warningword.
[1690] Alarmwoord Een of meer alarmen in hex-code
(gebruikt voor seriële communicatie).
[1691] Alarmwoord 2 Een of meer alarmen in hex-code
(gebruikt voor seriële communicatie).
[1692] Waarsch.-wrd Een of meer waarschuwingen in
hex-code (gebruikt voor seriële communicatie).
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 33
3 3
0-20 Displayregel 1.1 klein
Option: Functie:
[1693] Waarsch.woor
d 2
Een of meer waarschuwingen in hex-code (gebruikt voor seriële communicatie).
[1694] Uitgebr.
statusw.
Een of meer statuscondities in hex­code (gebruikt voor seriële communicatie).
[1695] Uitgebr.
statusw. 2
Een of meer statuscondities in hex­code (gebruikt voor seriële communicatie).
[1696] Onderhoudsw
oord
De bits geven de status voor de geprogrammeerde preventief­onderhoudsgebeurtenissen in
parametergroep 23-1* Onderhoud
aan.
[1697] Alarm Word 3 [1698] Warning Word
3 [1830] Anal. ingang
X42/1
Geeft de waarde weer van het signaal dat wordt toegepast op klem X42/1 op de analoge I/O­kaart.
[1831] Anal. ingang
X42/3
Geeft de waarde weer van het signaal dat wordt toegepast op klem X42/3 op de analoge I/O­kaart.
[1832] Anal. ingang
X42/5
Geeft de waarde weer van het signaal dat wordt toegepast op klem X42/5 op de analoge I/O­kaart.
[1833] Anal. Uit
X42/7 [V]
Geeft de waarde weer van het signaal dat wordt toegepast op klem X42/7 op de analoge I/O­kaart.
[1834] Anal. Uit
X42/9 [V]
Geeft de waarde weer van het signaal dat wordt toegepast op klem X42/9 op de analoge I/O­kaart.
[1835] Anal. Uit
X42/11 [V]
Geeft de waarde weer van het signaal dat wordt toegepast op klem X42/11 op de analoge I/O­kaart.
[1836] Anal. ingang
X48/2 [mA] [1837] Temp. ing.
X48/4 [1838] Temp. ing.
X48/7 [1839] Temp. ing.
X48/10
0-20 Displayregel 1.1 klein
Option: Functie:
[1850] Uitlezing
sensorless
[eenh] [1860] Digital Input 2 [1870] Mains Voltage [1871] Mains
Frequency [1872] Mains
Imbalance [1875] Rectier DC
Volt. [2117] Uitgebr ref 1
[Eenh]
De waarde van de referentie voor uitgebreide regelaar met terugkop­peling 1.
[2118] Uitgebr
terugk. 1
[Eenh]
De waarde van het terugkoppe­lingssignaal voor uitgebreide regelaar met terugkoppeling 1.
[2119] Uitgebr verm
1 [%]
De uitgangswaarde van uitgebreide regelaar met terugkoppeling 1.
[2137] Uitgebr ref 2
[Eenh]
De waarde van de referentie voor uitgebreide regelaar met terugkop­peling 2.
[2138] Uitgebr
terugk. 2
[Eenh]
De waarde van het terugkoppe­lingssignaal voor uitgebreide regelaar met terugkoppeling 2.
[2139] Uitgebr verm
2 [%]
De uitgangswaarde van uitgebreide regelaar met terugkoppeling 2.
[2157] Uitgebr ref 3
[Eenh]
De waarde van de referentie voor uitgebreide regelaar met terugkop­peling 3.
[2158] Uitgebr
terugk. 3
[Eenh]
De waarde van het terugkoppe­lingssignaal voor uitgebreide regelaar met terugkoppeling 3.
[2159] Uitgebr verm
3 [%]
De uitgangswaarde van uitgebreide regelaar met terugkoppeling 3.
[2230] Verm. geen
ow
Het berekende geen-ow-vermogen voor het actuele bedrijfstoerental.
[2316] Onderhoudste
kst [2580] Cascadestatus Status voor de werking van de
cascaderegelaar.
[2581] Pompstatus Status voor de werking van elke
pomp die wordt bestuurd door de cascaderegelaar.
[2791] Cascade
Reference
Referentie-uitgang voor gebruik met slave-frequentieregelaars.
[2792] % Of Total
Capacity
Uitleesparameter die het systeem­werkpunt weergeeft als een
Parameterbeschrijving
33
34 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
VLT® AQUA Drive FC 202
0-20 Displayregel 1.1 klein
Option: Functie:
percentage van de totale systeem­capaciteit.
[2793] Cascade
Option Status
Uitleesparameter die de status van het cascadesysteem aangeeft.
[2794] Cascadesys-
teemstatus [2795] Advanced
Cascade Relay
Output [bin] [2796] Extended
Cascade Relay
Output [bin] [2920] Derag
Power[kW] [2921] Derag
Power[HP] [2965] Totalized
Volume [2966] Actual Volume [2969] Flow [3110] Bypass
statuswoord [3111] Bypass
draaiuren [3401] PCD 1 Schrijf
naar MCO [3402] PCD 2 Schrijf
naar MCO [3403] PCD 3 Schrijf
naar MCO [3404] PCD 4 Schrijf
naar MCO [3405] PCD 5 Schrijf
naar MCO [3406] PCD 6 Schrijf
naar MCO [3407] PCD 7 Schrijf
naar MCO [3408] PCD 8 Schrijf
naar MCO [3409] PCD 9 Schrijf
naar MCO [3410] PCD 10 Schrijf
naar MCO [3421] PCD 1 Lees
van MCO [3422] PCD 2 Lees
van MCO [3423] PCD 3 Lees
van MCO [3424] PCD 4 Lees
van MCO
0-20 Displayregel 1.1 klein
Option: Functie:
[3425] PCD 5 Lees
van MCO [3426] PCD 6 Lees
van MCO [3427] PCD 7 Lees
van MCO [3428] PCD 8 Lees
van MCO [3429] PCD 9 Lees
van MCO [3430] PCD 10 Lees
van MCO [9920] Fan Ctrl deltaT [9921] Fan Ctrl
Tmean [9922] Fan Ctrl NTC
Cmd [9923] Fan Ctrl i-term [9924] Rectier
Current [9952] PC Debug 0 [9953] PC Debug 1 [9954] PC Debug 2 [9961] FPC Debug 0 [9962] FPC Debug 1 [9963] FPC Debug 2 [9964] FPC Debug 3 [9965] FPC Debug 4
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 35
3 3
0-21 Displayregel 1.2 klein
De opties zijn dezelfde als beschreven voor parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein. Selecteer een variabele voor weergave in regel 1, middelste positie.
0-22 Displayregel 1.3 klein
De opties zijn dezelfde als beschreven voor parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein. Selecteer een variabele voor weergave in regel 1, rechter positie.
0-23 Displayregel 2 groot
De opties zijn dezelfde als beschreven voor parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein. Selecteer een variabele voor weergave in regel 2.
0-24 Displayregel 3 groot
De opties zijn dezelfde als beschreven voor parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein. Selecteer een variabele voor weergave in regel 2.
0-25 Persoonlijk menu
Array [50]
Range: Functie:
Size related*
[0 - 9999 ] U kunt maximaal 20 parameters
programmeren voor weergave in Q1 Persoonlijk menu. Dit menu is toegankelijk via de toets [Quick Menu] op het LCP. De parameters worden in Q1 Persoonlijk menu weergegeven in de volgorde waarin ze zijn geprogrammeerd in deze arrayparameter. Om parameters te wissen, stelt u de waarde in op
0000. Met deze functie kan bijvoorbeeld snel en eenvoudig toegang worden verkregen tot maximaal 50 parameters die regelmatig moeten worden gewijzigd.
Uitlezing gebr. (waarde) P 16-09
Eenheid voor uitlezing Unit P 0-30
Max waarde P 0-32
Min waarde
P 0-31
Alleen lineaire eenheden
Kwadratische eenheid (druk)
Kubieke eenheid (vermogen)
Motorsnelheid
Motorsnelheid hoge begr. P 4-13 (tpm) P 4-14 (Hz)
0
130BT105.12
Lineaire eenheid (bijv. snelheid e n ow)
0-30 Eenheid voor uitlezing gebr.
Option: Functie:
Programmeer een waarde voor weergave op het LCP. De waarde staat in een lineaire, kwadratische of kubieke verhouding tot het toerental. Deze verhouding is afhankelijk van de geselecteerde eenheid (zie Tabel 3.3). De huidige berekende waarde kan worden uitgelezen via
parameter 16-09 Standaard uitlez.
en/of worden weergegeven op het display door [1609] Standaard uitlez. te selecteren in
parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein tot parameter 0-24 Displayregel 3 groot.
[0] [1] * % [5] PPM [10] 1/min
Parameterbeschrijving
33
3.2.4 0-3* Std uitlezing LCP
Het is mogelijk om de displayelementen aan te passen voor diverse doeleinden:
Uitlezing gebruiker. Waarde evenredig aan het
toerental (lineair, kwadratisch of kubiek, afhankelijk van de in parameter 0-30 Eenheid voor uitlezing gebr. ingestelde eenheid).
Displaytekst. Tekstreeks die in een parameter
wordt opgeslagen.
Uitlezing gebruiker
De weer te geven berekende waarde is gebaseerd op de instellingen in:
Parameter 0-30 Eenheid voor uitlezing gebr..
Parameter 0-31 Min. waarde uitlezing klant (alleen
lineair).
Parameter 0-32 Max. waarde uitlezing klant.
Parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM].
Parameter 4-14 Motorsnelh. hoge begr. [Hz].
Huidige toerental.
36 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
VLT® AQUA Drive FC 202
Afbeelding 3.3 Standaard uitlez.
De relatie is afhankelijk van het type eenheid dat is geselecteerd in parameter 0-30 Eenheid voor uitlezing gebr.:
Type eenheid Relatie met toerental
Dimensieloos Toerental Flow, volume Flow, massa Snelheid Lengte Temperatuur Druk Kwadratisch Vermogen Kubiek
Tabel 3.3 Relatie met toerental voor verschillende typen eenheden
Lineair
0-30 Eenheid voor uitlezing gebr.
Option: Functie:
[11] tpm [12] PULS/s [20] l/s [21] l/min [22] l/u. [23] m³/s [24] m³/min [25] m3/u. [30] kg/s [31] kg/min [32] kg/u. [33] t/min [34] t/u. [40] m/s [41] m/min [45] m [60] °C [70] mbar [71] bar [72] Pa [73] kPa [74] m WG [75] mm Hg [80] kW [120] GPM [121] gal/s [122] gal/min [123] gal/u. [124] CFM [125] ft3/s [126] ft3/min [127] ft3/u. [130] lb/s [131] lb/min [132] lb/u. [140] ft/s [141] ft/min [145] ft [160] °F [170] psi [171] lb/in² [172] in wg [173] ft WG [174] in Hg [180] pk
0-31 Min. waarde uitlezing klant
Range: Functie:
Size related*
[ -999999.99 -
100.00
CustomRea-
doutUnit]
Via deze parameter kunt u de minimale waarde van de door de gebruiker gedenieerde uitlezing selecteren (vindt plaats bij nultoe­rental). Het selecteren van een andere waarde dan 0 is alleen mogelijk als parameter 0-30 Eenheid voor uitlezing gebr. is ingesteld op een lineaire eenheid. Voor kwadra­tische en kubieke eenheden is de minimumwaarde 0.
0-32 Max. waarde uitlezing klant
Range: Functie:
100 CustomRe­adoutUnit*
[ par. 0-31 -
999999.99
CustomRea-
doutUnit]
Deze parameter bepaalt de maximumwaarde die moet worden weergegeven wanneer het motortoerental de in
parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM] of
parameter 4-14 Motorsnelh. hoge begr. [Hz] ingestelde waarde heeft
bereikt (hangt af van de instelling in parameter 0-02 Eenh. motortoe- rental).
0-37 Displaytekst 1
Range: Functie:
0* [0 - 25 ] In deze parameter kunt u een
aparte tekstreeks schrijven voor weergave op het LCP of voor uitlezing via seriële communicatie.
Om de tekst permanent weer te geven, selecteert u [37] Displaytekst 1 in 1 van de volgende parameters:
Parameter 0-20 Displayregel
1.1 klein.
Parameter 0-21 Displayregel
1.2 klein.
Parameter 0-22 Displayregel
1.3 klein.
Parameter 0-23 Displayregel 2 groot.
Parameter 0-24 Displayregel 3 groot.
Parameter 0-37 Displaytekst
1.
Wanneer u parameter 12-08 Hostnaam wijzigt, wordt ook
parameter 0-37 Displaytekst 1
gewijzigd, maar niet andersom.
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 37
3 3
0-38 Displaytekst 2
Range: Functie:
0* [0 - 25 ] In deze parameter kunt u een
aparte tekstreeks schrijven voor weergave op het LCP of voor uitlezing via seriële communicatie.
Om de tekst permanent weer te geven, selecteert u [38] Displaytekst 2 in:
Parameter 0-20 Displayregel
1.1 klein.
Parameter 0-21 Displayregel
1.2 klein.
Parameter 0-22 Displayregel
1.3 klein.
Parameter 0-23 Displayregel 2 groot.
Parameter 0-24 Displayregel 3 groot.
Druk op [▲] en [▼] om een teken
te wijzigen. Druk op [◀] en [▶] om de cursor te verplaatsen. Als een teken is gemarkeerd door de cursor kan dit teken worden gewijzigd. U kunt een teken tussenvoegen door de cursor tussen 2 tekens te plaatsen en op [▲] of [▼] te drukken.
0-39 Displaytekst 3
Range: Functie:
0* [0 - 25 ] In deze parameter kunt u een
aparte tekstreeks schrijven voor weergave op het LCP of voor uitlezing via seriële communicatie. Om de tekst permanent weer te geven selecteert u Displaytekst 3 in
parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein, parameter 0-21 Displayregel 1.2 klein, parameter 0-22 Displayregel 1.3 klein,
parameter 0-23 Displayregel 2 groot of parameter 0-24 Displayregel 3
groot. Druk op [▲] en [▼] om een
teken te wijzigen. Druk op [◀] en
[▶] om de cursor te verplaatsen. Als een teken is gemarkeerd door de cursor kan dit teken worden gewijzigd. U kunt een teken tussen­voegen door de cursor tussen 2 tekens te plaatsen en op [▲] of [▼] te drukken.
0-40 [Hand on]-toets op LCP
Option: Functie:
[0] Uitgesch. Schakelt de toets uit.
[1] * Ingesch. [Hand On]-toets is ingeschakeld.
[2] Wachtw. Voorkomt een onbevoegde start in
de handmodus. Als
parameter 0-40 [Hand on]-toets op LCP is opgenomen in Persoonlijk menu, moet u het wachtwoord
deniëren in
parameter 0-65 Wachtw persoonlijk menu. Denieer anders een
wachtwoord in parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu.
[3] Ingesch.
zonder OFF [4] Wachtw.
zonder OFF [5] Ingesch. met
OFF [6] Wachtw. met
OFF [9] Enabled, ref =
0
0-41 [O]-toets op LCP
Option: Functie:
[0] Uitgesch. Schakelt de toets uit.
[1] * Ingesch. [O]-toets is ingeschakeld.
[2] Wachtw. Voorkomt een onbevoegde stop.
Als parameter 0-41 [O]-toets op LCP is opgenomen in Persoonlijk menu, moet u het wachtwoord deniëren in parameter 0-65 Wachtw persoonlijk menu. Denieer anders een wachtwoord in parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu.
Parameterbeschrijving
VLT® AQUA Drive FC 202
3.2.5 0-4* LCP-toetsenbord
Schakel de afzonderlijke toetsen op het LCP in en uit en beveilig ze met een wachtwoord.
33
38 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
0-42 [Auto on]-toets op LCP
Option: Functie:
[0] Uitgesch. Schakelt de toets uit.
[1] * Ingesch. [Auto On]-toets is ingeschakeld.
[2] Wachtw. Voorkomt een onbevoegde start in
de automodus. Als
parameter 0-42 [Auto on]-toets op LCP is opgenomen in Persoonlijk menu, moet u het wachtwoord
deniëren in
parameter 0-65 Wachtw persoonlijk menu. Denieer anders een
wachtwoord in parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu.
0-43 [Reset]-toets op LCP
Option: Functie:
[0] Uitgesch. Schakelt de toets uit.
[1] * Ingesch. [Reset]-toets is ingeschakeld.
[2] Wachtw. Voorkomt een onbevoegde reset.
Als parameter 0-43 [Reset]-toets op
LCP is opgenomen in parameter 0-25 Persoonlijk menu,
moet u het wachtwoord deniëren in parameter 0-65 Wachtw persoonlijk menu. Denieer anders een wachtwoord in parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu.
[3] Ingesch.
zonder OFF [4] Wachtw.
zonder OFF [5] Ingesch. met
OFF
Door indrukken van de toets wordt de frequentieregelaar gereset, maar niet gestart.
[6] Wachtw. met
OFF
Voorkomt een onbevoegde reset. Na een bevoegde reset start de frequentieregelaar niet. Zie optie [2] Wachtw. voor informatie over het instellen van een wachtwoord.
0-44 [O/Reset]-toets LCP
Schakelt de [O/Reset]-toets in of uit.
Option: Functie:
[0] Uitgesch. [1] * Ingesch. [2] Wachtw.
0-45 [Drive Bypass]-toets LCP
Druk op [O] en selecteer [0] Uitgesch. om een onbedoelde stop van de frequentieregelaar te voorkomen. Druk op [O] en selecteer [2] Wachtw. om een onbevoegde bypass van de frequentieregelaar te voorkomen. Als parameter 0-45 [Drive Bypass]-toets LCP is opgenomen in het snelmenu, moet u het wachtwoord deniëren in parameter 0-65 Wachtw persoonlijk menu.
Option: Functie:
[0] Uitgesch. Schakelt de toets uit.
[1] * Ingesch. [2] Wachtw.
0-50 LCP kopiëren
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
[0] * Geen kopie [1] Alles naar LCP Hierdoor worden alle parameters in
alle setups vanuit het geheugen van de frequentieregelaar gekopieerd naar het LCP-geheugen. Voor servicedoeleinden adviseren we om na de inbedrijfstelling alle parameters naar het LCP te kopiëren.
[2] Alles vanaf
LCP
Hierdoor worden alle parameters in alle setups vanuit het LCP­geheugen gekopieerd naar het geheugen van de frequentiere­gelaar.
[3] Verm.onafh. v.
LCP
Kopieert alleen de parameters die niet afhankelijk zijn van het motorvermogen. Gebruik de laatste optie om meerdere frequentiere­gelaars te programmeren voor dezelfde functie zonder de al ingestelde motorgegevens te verstoren.
[10] Delete LCP
copy data
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
3.2.6 0-5* Kopiëren/Opsl.
Kopieer parameters van en naar het LCP. Gebruik deze parameters om setups op te slaan en om setups te kopiëren van de ene frequentieregelaar naar een andere.
3 3
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 39
0-51 Kopie setup
Option: Functie:
[0] * Geen kopie Geen functie.
[1] Kopie naar
setup 1
Kopieert alle parameters in de huidige, te bewerken setup (ingesteld in parameter 0-11 Setup wijzigen) naar setup 1.
[2] Kopie naar
setup 2
Kopieert alle parameters in de huidige, te bewerken setup (ingesteld in parameter 0-11 Setup wijzigen) naar setup 2.
[3] Kopie naar
setup 3
Kopieert alle parameters in de huidige, te bewerken setup (ingesteld in parameter 0-11 Setup wijzigen) naar setup 3.
[4] Kopie naar
setup 4
Kopieert alle parameters in de huidige, te bewerken setup (ingesteld in parameter 0-11 Setup wijzigen) naar setup 4.
[9] Kopie naar alle Kopieert de parameters in de
huidige setup naar setup 1 tot en met 4.
0-60 Wachtw. hoofdmenu
Range: Functie:
100* [-9999 -
9999 ]
Stel het wachtwoord in voor toegang tot het Hoofdmenu via de [Main Menu]-toets. Deze parameter wordt genegeerd als
parameter 0-61 Toegang hoofdmenu zonder wachtw. is ingesteld op [0]
Voll. toeg.
0-61 Toegang hoofdmenu zonder wachtw.
Option: Functie:
[0] * Voll. toeg. Schakelt het in
parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu
ingestelde wachtwoord uit. Als deze optie is geselecteerd, worden
parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu,
parameter 0-65 Wachtw persoonlijk menu en parameter 0-66 Toegang
pers. menu zonder wachtw.
genegeerd.
[1] LCP: alleen
lezen
Voorkomt het onbevoegd bewerken van de parameters in het Hoofdmenu.
[2] LCP: geen
toegang
Voorkomt het onbevoegd weergeven en bewerken van parameters in het Hoofdmenu.
0-61 Toegang hoofdmenu zonder wachtw.
Option: Functie:
[3] Bus: alleen
lezen
Biedt alleen-lezentoegang tot parameters via een veldbus.
[4] Bus: geen
toegang
Schakelt toegang tot parameters via een veldbus uit.
[5] Alt: alleen
lezen
Voorkomt het onbevoegd bewerken van de parameters in het Hoofdmenu en biedt alleen­lezentoegang tot parameters via een veldbus.
[6] Alt: geen
toegang
Voorkomt het onbevoegd weergeven en bewerken van de parameters in het Hoofdmenu en schakelt toegang tot parameters via een veldbus uit.
0-65 Wachtw persoonlijk menu
Range: Functie:
200* [-9999 -
9999 ]
Stel het wachtwoord in voor toegang tot Persoonlijk menu via de [Quick Menu]-toets. Deze parameter wordt genegeerd als
parameter 0-66 Toegang pers. menu zonder wachtw. is ingesteld op [0]
Voll. toeg.
0-66 Toegang pers. menu zonder wachtw.
Deze parameter wordt genegeerd als parameter 0-61 Toegang hoofdmenu zonder wachtw. is ingesteld op [0] Voll. toeg.
Option: Functie:
[0] * Voll. toeg. Schakelt het in
parameter 0-65 Wachtw persoonlijk menu ingestelde wachtwoord uit.
[1] LCP: alleen
lezen
Voorkomt het onbevoegd bewerken van de parameters in Persoonlijk
menu.
[3] Bus: alleen
lezen [5] Alt: alleen
lezen
0-67 Wachtwoord bus
Range: Functie:
0* [0 - 9999 ] Door naar deze parameter te
schrijven, kunt u de frequentiere­gelaar ontgrendelen via bus/MCT 10 setupsoftware.
Parameterbeschrijving
VLT® AQUA Drive FC 202
33
3.2.7 0-6* Wachtw.
40 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
0-70 Datum en tijd
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - 0 ] Stelt de datum en tijd van de
interne klok in. De te gebruiken indeling kunt u instellen in
parameter 0-71 Datumindeling en parameter 0-72 Tijdsindeling.
Bij gebruik van VLT® Real-time Clock MCB 117 wordt de tijd elke dag om
15.00 uur gesynchroniseerd.
0-71 Datumindeling
Option: Functie:
[0] JJJJ-MM-DD Stelt de datumindeling in die in het
LCP wordt gebruikt.
[1] DD-MM-JJJJ Stelt de datumindeling in die in het
LCP wordt gebruikt.
[2] MM/DD/JJJJ Stelt de datumindeling in die in het
LCP wordt gebruikt.
0-72 Tijdsindeling
Option: Functie:
Stelt de tijdsindeling in die in het LCP wordt gebruikt.
[0] 24 u [1] 12 u
0-73 Oset tijdzone
Range: Functie:
0 min* [-780 - 780
min]
Voer de tijdzoneoset ten opzichte van UTC in. Deze parameter is vereist voor de automatische aanpassing aan de zomer- en wintertijd.
0-74 DST/zomertijd
Option: Functie:
Selecteer hoe er moet worden omgegaan met Daylight Saving Time/zomertijd. Voor een handmatige zomertijd programmeert u de begindatum en einddatum in parameter 0-76 DST/
zomertijd start en parameter 0-77 DST/zomertijd einde.
[0] * Uit [2] Handm
0-76 DST/zomertijd start
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - 0 ] Stelt de datum en tijd in waarop de
zomertijd ingaat. De datum wordt ingesteld in de indeling die is geselecteerd in parameter 0-71 Datumindeling.
0-77 DST/zomertijd einde
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - 0 ] Stelt de datum en tijd in waarop de
zomertijd eindigt. De datum wordt ingesteld in de indeling die is geselecteerd in parameter 0-71 Datumindeling.
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
3.2.8 0-7* Klokinstellingen
Stel de tijd en datum voor de interne klok in. Gebruik de interne klok bijvoorbeeld voor:
Tijdgebonden acties.
Energielog.
Trendanalyse.
Datum-/tijdstempels voor alarmen.
Gelogde gegevens.
Preventief onderhoud.
Het is mogelijk om de klok in te stellen op Daylight Saving Time/zomertijd, wekelijkse werkdagen/niet-werkdagen inclusief 20 uitzonderingen (feestdagen en dergelijke). Hoewel de klokinstellingen via het LCP kunnen worden ingesteld, is het ook mogelijk om zowel de klokinstellingen als de tijdgebonden acties en preventief-onderhouds­functies in te stellen met behulp van de MCT 10 setupsoftware.
3 3
LET OP
De frequentieregelaar beschikt niet over een backup van de klokfunctie. Dat betekent dat de ingestelde datum/ tijd na een uitschakeling wordt teruggezet naar de standaardinstelling (01.01.2007 00:00 Mon), tenzij een realtimeklokmodule met backup is geïnstalleerd. Als er geen module met backup is geïnstalleerd, adviseren we om de klokfunctie alleen te gebruiken als de frequentie­regelaar door middel van seriële communicatie is geïntegreerd in een extern systeem en dat systeem zorg draagt voor de synchronisatie van de kloktijden van de regelapparatuur. Via parameter 0-79 Klokfout kunt u instellen dat er een waarschuwing moet worden gegenereerd als de klok niet correct is ingesteld, bijvoorbeeld na een uitschakeling.
LET OP
Wanneer een VLT® Analog I/O MCB 109 of een VLT® Real­time Clock MCB 117 is geïnstalleerd, wordt tevens voorzien in een backup van datum en tijd.
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 41
0-79 Klokfout
Option: Functie:
Schakelt de klokwaarschuwing in of uit. Een klokwaarschuwing kan worden gegeven wanneer de klok niet juist is ingesteld of de instel­lingen zijn gereset tijdens een uitschakeling en er geen backup is geïnstalleerd. Als de VLT® Analog I/O MCB 109 is geïnstalleerd, is [1] Ingesch. de standaardwaarde.
[0] Uitgesch. [1] Ingesch.
0-81 Werkdagen
Array [7] Array met 7 elementen [0]-[6] onder het parameternummer op het display. Druk op [OK] en schakel tussen de elementen met
behulp van [▲] en [▼].
Option: Functie:
Stel voor elke dag van de week in of het een werkdag of een niet­werkdag is. Het eerste element van de array is maandag. De werkdagen worden gebruikt voor tijdgebonden acties.
[0] Nee [1] Ja
0-82 Andere werkdagen
Array [5] Array met 5 elementen [0]-[4] onder het parameternummer op het display. Druk op [OK] en schakel tussen de elementen met
behulp van [▲] en [▼].
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - 0 ] Denieert data voor andere
werkdagen die normaliter niet­werkdagen zouden zijn op basis van parameter 0-81 Werkdagen.
0-83 Andere niet-werkdagen
Array [15] Array met 15 elementen [0]-[14] onder het parameternummer op het display. Druk op [OK] en schakel tussen de elementen met
behulp van [▲] en [▼].
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - 0 ] Denieert data voor andere
werkdagen die normaliter niet­werkdagen zouden zijn op basis van parameter 0-81 Werkdagen.
0-84 Time for Fieldbus
Range: Functie:
0* [0 -
4294967295 ]
Geeft de tijd voor de veldbus weer.
0-85 Summer Time Start for Fieldbus
Range: Functie:
0* [0 -
4294967295 ]
Geeft de start van de zomertijd voor de veldbus weer.
0-86 Summer Time End for Fieldbus
Range: Functie:
0* [0 -
4294967295 ]
Geeft het einde van de zomertijd voor de veldbus weer.
0-89 Uitlezing datum en tijd
Range: Functie:
0* [0 - 25 ] Geeft de huidige datum en tijd
weer. De datum en tijd worden continu bijgewerkt. De klok begint pas met tellen na het wijzigen van de standaardin­stelling in parameter 0-70 Datum en tijd.
Parameterbeschrijving
VLT® AQUA Drive FC 202
33
42 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
1-00 Conguratiemodus
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
LET OP
Wanneer de parameter op [3] Met terugk. is ingesteld,
wijzigen de commando's Omkeren en Start omgekeerd de draairichting van de motor niet.
[0] Geen terugk. Het motortoerental wordt bepaald
door toepassing van een toerental­referentie of door het motortoerental in te stellen in de handmodus. Geen terugk. wordt ook gebruikt als de frequentieregelaar deel uitmaakt van een systeem met terugkop­peling op basis van een externe PID-regelaar die een toerentalrefe­rentiesignaal als uitgang geeft.
[3] Met terugk. Het motortoerental wordt bepaald
door een referentie van de ingebouwde PID-regelaar, waardoor het motortoerental variabel is zoals in een regelproces met terugkop­peling (bijvoorbeeld constante druk of ow). Congureer de PID­regelaar via parametergroep 20-** Omvormer met terugkoppeling of via de menuoptie Functiesetups na het indrukken van [Quick Menu].
1-01 Motorbesturingsprincipe
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Selecteer het motorbesturings­principe dat moet worden gebruikt.
1-01 Motorbesturingsprincipe
Option: Functie:
[0] U/f Speciale motormodus voor parallel
aangesloten motoren in speciale motortoepassingen. Wanneer U/f is geselecteerd, kunnen de kenmerken van het besturingsprincipe worden gewijzigd via parameter 1-55 V/f-
karakteristiek - V en parameter 1-56 V/f-karakteristiek - f.
[1] * VVC+ Voltage Vector Control-principe dat
geschikt is voor de meeste toepas­singen. Het belangrijkste voordeel van een besturing via VVC+ is dat het gebruikmaakt van een robuust motormodel.
1-03 Koppelkarakteristiek
Option: Functie:
[0] Compressor-
koppel
Voor een snelheidsregeling voor toepassingen met een constant koppel, zoals:
Axiaalpompen.
Verdringerpompen.
Blowers.
Levert een spanning die is geopti­maliseerd voor een motorbelasting met een constante koppelkarakte­ristiek voor het gehele toerentalbereik.
[1] Variabel
koppel
Voor een snelheidsregeling voor centrifugaalpompen en ventilatoren. Moet ook worden gebruikt voor het regelen van meerdere motoren vanaf dezelfde frequentieregelaar (bijvoorbeeld bij meerdere conden­sorventilatoren of koeltorenventilatoren). Levert een spanning die is geoptimaliseerd voor motorbelastingen met een kwadratisch verlopende koppelka­rakteristiek.
[2] Auto Energie
Optim. CT
Voor een optimale, energiezuinige snelheidsregeling voor schroef- en scrollcompressoren. Levert een spanning die is geoptimaliseerd voor een motorbelasting met een constante koppelkarakteristiek voor het gehele bereik vanaf 15 Hz. Bovendien past de AEO-functie de spanning nauwkeurig aan de huidige belastingscondities aan, waardoor het energieverbruik en het hoorbare geluid van de motor
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
3.3 Parameters 1-** Belasting & motor
3.3.1 1-0* Alg. instellingen
Stel in of de frequentieregelaar met of zonder terugkop­peling moet werken.
3 3
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 43
1-03 Koppelkarakteristiek
Option: Functie:
afnemen. Voor een optimale werking moet de arbeidsfactor van de motor correct worden ingesteld. Deze waarde is in te stellen in parameter 14-43 Cosphi motor. De parameter heeft een standaardin­stelling die automatisch wordt aangepast wanneer de motorge­gevens worden geprogrammeerd. Deze instelling zal in de meeste gevallen zorgen voor een optimale motorspanning, maar als de arbeidsfactor cos phi nauwkeuriger moet worden afgesteld, kunt u een AMA uitvoeren via
parameter 1-29 Autom. aanpassing motorgeg. (AMA).
[3] * Auto Energie
Optim. VT
Voor een optimale, energiezuinige snelheidsregeling voor centrifugaal­pompen en ventilatoren. Levert een spanning die is geoptimaliseerd voor motorbelastingen met een kwadratisch verlopende koppelka­rakteristiek. Bovendien past de AEO­functie de spanning nauwkeurig aan de huidige belastingscondities aan, waardoor het energieverbruik en het hoorbare geluid van de motor afnemen. Voor een optimale werking moet de arbeidsfactor van de motor correct worden ingesteld. Deze waarde is in te stellen in parameter 14-43 Cosphi motor. De parameter heeft een standaardin­stelling die automatisch wordt aangepast wanneer de motorge­gevens worden geprogrammeerd. Deze instelling zal in de meeste gevallen zorgen voor een optimale motorspanning, maar als de arbeidsfactor cos phi nauwkeuriger moet worden afgesteld, kunt u een AMA uitvoeren via
parameter 1-29 Autom. aanpassing motorgeg. (AMA). Het is zelden
nodig om de parameter voor de arbeidsfactor voor de motor handmatig in te stellen.
1-04 Overspanningsmodus
Selecteer het koppelniveau voor de overbelastingsmodus.
Option: Functie:
[0] Hoog koppel Laat een overkoppel tot 160% toe
voor ondergedimensioneerde motoren.
[1] * Normaal
koppel
Laat een overkoppel tot 110% toe.
1-06 Richting rechtsom
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Deze parameter denieert de term rechtsom die overeenkomt met de richtingpijl op het LCP. Is te gebruiken om de draairichting van de as eenvoudig te wijzigen zonder motordraden te verwisselen.
[0] * Normaal De motoras draait rechtsom
wanneer de frequentieregelaar als volgt is aangesloten: UU, VV en WW op de motor.
[1] Geïnverteerd De motoras draait linksom wanneer
de frequentieregelaar als volgt is aangesloten: UU, VV en WW op de motor.
Parameterbeschrijving
33
LET OP
Parameter 1-03 Koppelkarakteristiek heeft geen eect als parameter 1-10 Motorconstructie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
44 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
VLT® AQUA Drive FC 202
3.3.2 1-1* Motorselectie
LET OP
Deze parametergroep kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Of de volgende parameters actief zijn, hangt af van de instelling in parameter 1-10 Motorconstructie.
Parameter 1-10 Motor
constructie
Parameter 1-00 Congu
ratiemodus
Parameter 1-03 Koppel-
karakteristiek
Parameter 1-06 Richtin
g rechtsom
Parameter 1-14 Verst.
demping
[1] PM,
[0] Asyn-
chroon
niet-
uitspr.
SPM
x x x x
x - -
x x x x
x x x
[2] PM,
uitspr.
IPM
[3]
SynRM
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
Parameter 1-10 Motor
constructie
Parameter 1-15 Filter-
tijdconstante lage
snelh.
Parameter 1-16 Filter-
tijdconstante hoge
snelh.
Parameter 1-17 Filter-
tijdconstante spanning
Parameter 1-20 Motorv
erm. [kW]
Parameter 1-21 Motorv
erm. [PK]
Parameter 1-22 Motors
panning
Parameter 1-23 Motorfr
equentie
Parameter 1-24 Motorst
room
Parameter 1-25 Nom.
motorsnelheid
Parameter 1-26 Cont.
nom. motorkoppel
Parameter 1-28 Control
e draair. motor
Parameter 1-29 Autom.
aanpassing motorgeg.
(AMA)
Parameter 1-30 Stator-
weerstand (Rs)
Parameter 1-31 Rotorw
eerstand (Rr)
Parameter 1-35 Hoofdr
eactantie (Xh)
Parameter 1-37 Inducta
ntie d-as (Ld)
Parameter 1-39 Motorp
olen
Parameter 1-40 Tegen-
EMK bij 1000 TPM
Parameter 1-44 d- axis
Inductance Sat. (LdSat)
Parameter 1-45 q- axis
Inductance Sat. (LqSat)
Parameter 1-46 Verst.
positiedetectie
Parameter 1-47 Torque
Calibration
Parameter 1-48 Inducta
nce Sat. Point
Parameter 1-49 q- axis
Inductance Sat. Point
[1] PM,
[0] Asyn-
chroon
niet-
uitspr.
SPM
x x x
x x x
x x x
x
x
x
x
x x x x
x x x x
x x x
x x x x
x x x x
x x x x
x
x
x x x
x x x x
x x
x
x
x x x
x x x
x
x
[2] PM,
uitspr.
IPM
[3]
SynRM
Parameter 1-10 Motor
constructie
Parameter 1-50 Motor
magnetisering bij
nulsnelheid
Parameter 1-51 Min.
snelh. norm. magneti-
sering [TPM]
Parameter 1-52 Min.
snelh. norm. magneti-
sering [Hz]
Parameter 1-58 Stroom
testpulsen vlieg.start
Parameter 1-59 Freq.
testpulsen vlieg.start
Parameter 1-60 Belast.
comp. bij lage snelheid
Parameter 1-61 Belastin
gcomp. bij hoge
snelheid
Parameter 1-62 Slipco
mpensatie
Parameter 1-63 Slipco
mpensatie tijdcon-
stante
Parameter 1-64 Resona
ntiedemping
Parameter 1-65 Resona
ntiedemping tijdcon-
stante
Parameter 1-66 Min.
stroom bij lage snelh.
Parameter 1-70 Star tm
odus
Parameter 1-71 Star tve
rtraging
Parameter 1-72 Star tfu
nctie
Parameter 1-73 Vlieg.
start
Parameter 1-80 Functie
bij stop
Parameter 1-81 Min.
snelh. functie bij stop
[RPM]
Parameter 1-82 Min.
snelh. voor functie bij
stop [Hz]
Parameter 1-86 Uitsch
lg snelh [tpm]
Parameter 1-87 Uitsch
lg snelh [Hz]
Parameter 1-90 Therm.
motorbeveiliging
[1] PM,
[0] Asyn-
chroon
niet-
uitspr.
SPM
x
x
x
x x x
x x x
x
x
x
x
x
x
x x x
x x x
x x x x
x x x x
x x x x
x x x x
x x x x
x x x x
x x x x
x x x x
x x x x
[2] PM,
uitspr.
IPM
[3]
SynRM
3 3
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 45
1-10 Motorconstructie
Stel het type motorconstructie in.
Option: Functie:
[0] * Asynchroon Voor asynchrone motoren.
[1] PM, niet-uitspr.
SPM
Voor permanentmagneetmotoren (PM-motoren). PM-motoren zijn onderverdeeld in 2 groepen: met op de buitenzijde gemonteerde (niet uitspringende) of interne (uitspringende) magneten.
[2] PM, uitspr. IPM [5] SynRM
Parameterbeschrijving
VLT® AQUA Drive FC 202
[1] PM,
Parameter 1-10 Motor
constructie
Parameter 1-91 Ext.
motor-ventilator
33
Parameter 1-93 Thermi
storbron
Parameter 2-00 DC-
houd/voorverw.stroom
Parameter 2-01 DC-
remstroom
Parameter 2-02 DC-
remtijd
Parameter 2-03 Inscha-
kelsnelh. DC-rem [tpm]
Parameter 2-04 Inscha-
kelsnelh. DC-rem [Hz]
Parameter 2-06 Parkeer
stroom
Parameter 2-07 Parkeer
tijd
Parameter 2-10 Remfun
ctie
Parameter 2-11 Remwe
erstand (ohm)
Parameter 2-12 Begren
zing remvermogen
(kW)
Parameter 2-13 Bewaki
ng remvermogen
Parameter 2-15 Remtes
t
Parameter 2-16 AC-rem
max. stroom
Parameter 2-17 Oversp
anningsreg.
Parameter 4-10 Draairi
chting motor
Parameter 4-11 Motors
nelh. lage begr. [RPM]
Parameter 4-12 Motors
nelh. lage begr. [Hz]
Parameter 4-13 Motors
nelh. hoge begr. [RPM]
Parameter 4-14 Motors
nelh. hoge begr. [Hz]
Parameter 4-16 Koppel-
begrenzing
motormodus
Parameter 4-17 Koppel-
begrenzing
generatormodus
Parameter 4-18 Stroom
begr.
46 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
[0] Asyn-
chroon
niet-
uitspr.
SPM
x x x x
x x x x
x x x
x x x x
x x x
x x x
x x x
x x x
x x x
x x x x
x x x x
x x x x
x x x x
x x x x
x
x x x x
x x x x
x x x x
x x x x
x x x x
x x x x
x x x x
x x x x
x x x x
[2] PM,
uitspr.
IPM
[3]
SynRM
Parameter 1-10 Motor
constructie
Parameter 4-19 Max.
uitgangsfreq.
Parameter 4-58 Motorf
asefunctie ontbreekt
Parameter 14-40 V T-
niveau
Parameter 14-41 Min.
magnetisering AEO
Parameter 14-42 Min.
AEO-frequentie
Parameter 14-43 Cosph
i motor
[1] PM,
[0] Asyn-
chroon
niet-
uitspr.
SPM
x x x x
x x x
x
x
x
x
[2] PM,
uitspr.
IPM
[3]
SynRM
3.3.3 Setup asynchrone motor
Voer de volgende motorgegevens in. Deze informatie is te vinden op het motortypeplaatje.
1. Parameter 1-20 Motorverm. [kW] of parameter 1-21 Motorverm. [PK].
2. Parameter 1-22 Motorspanning.
3. Parameter 1-23 Motorfrequentie.
4. Parameter 1-24 Motorstroom.
5. Parameter 1-25 Nom. motorsnelheid.
Voor optimale prestaties in de VVC+-modus zijn extra motorgegevens nodig om de volgende parameters in te stellen. U vindt de gegevens op het motordatablad (deze gegevens staan gewoonlijk niet op het motortypeplaatje). Voer een volledige AMA uit via parameter 1-29 Autom. aanpassing motorgeg. (AMA) [1] Volledige AMA insch. of stel de parameters handmatig in. Parameter 1-36 Ijzerverlies- weerstand (Rfe) wordt altijd handmatig ingevoerd.
1. Parameter 1-30 Statorweerstand (Rs).
2. Parameter 1-31 Rotorweerstand (Rr).
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
3. Parameter 1-33 Statorlek-reactantie (X1).
4. Parameter 1-34 Rotorlekreactantie (X2).
5. Parameter 1-35 Hoofdreactantie (Xh).
6. Parameter 1-36 Ijzerverliesweerstand (Rfe).
Toepassingsspecieke aanpassing bij gebruik van VVC
VVC+ is de meest robuuste regelmodus. Deze biedt in de meeste situaties optimale prestaties zonder verdere aanpassingen. Voer een volledige AMA uit voor de beste prestaties.
+
3.3.4 Setup PM-motor
Deze sectie beschrijft het congureren van een PM-motor.
Stappen voor eerste programmering
Activeer het gebruik van een PM-motor door
parameter 1-10 Motorconstructie in te stellen op [1] PM, niet-uitspr. SPM of [2] PM, uitspr. IPM.
De motorgegevens programmeren
Nadat u een PM-motor hebt geselecteerd, zijn de PM­motorgerelateerde parameters in parametergroep 1-2* Motordata, 1-3* Geav. Motordata en 1-4* Geav. Motordata II beschikbaar. De benodigde gegevens zijn te vinden op het motortype­plaatje en op het motordatablad.
Programmeer de volgende parameters in de aangegeven volgorde:
1. Parameter 1-24 Motorstroom.
2. Parameter 1-25 Nom. motorsnelheid.
3. Parameter 1-26 Cont. nom. motorkoppel.
4. Parameter 1-39 Motorpolen.
Voer een volledige AMA uit via parameter 1-29 Autom. aanpassing motorgeg. (AMA) [1] Volledige AMA insch.
LET OP
Zorg er bij gebruik van AMA voor dat de waarde van parameter 1-40 Tegen-EMK bij 1000 TPM wordt berekend op basis van het nominale toerental.
Als geen volledige AMA wordt uitgevoerd, congureert u de volgende parameters handmatig:
1. Parameter 1-30 Statorweerstand (Rs) Voer de weerstand van de statorwikkeling in voor fase-sterpunt (Rs). Als enkel fase-fasegegevens beschikbaar zijn, moet u de waarde delen door 2 om de waarde voor fase-sterpunt te verkrijgen.
2. Parameter 1-37 Inductantie d-as (Ld) Voer de directe asinductantie van de PM-motor in voor fase-sterpunt. Als enkel fase-fasegegevens beschikbaar zijn, moet u de waarde delen door 2 om de waarde voor fase-sterpunt te verkrijgen.
3. Parameter 1-40 Tegen-EMK bij 1000 TPM. Voer de tegen-EMK (fase-fase, rms-waarde) van de PM-motor bij 1000 tpm in. Tegen-EMK is de spanning die door een PM-motor wordt gegenereerd wanneer er geen frequentieregelaar is aangesloten en de as extern wordt gedraaid. In specicaties wordt deze meestal vermeld voor het nominale motortoerental of voor een motortoe­rental van 1000 tpm, gemeten tussen 2 fasen. Als de waarde voor een motortoerental van 1000 tpm niet beschikbaar is, kunt u de juiste waarde als volgt berekenen: Stel, de tegen-EMK is 320 V bij 1800 tpm. De waarde bij 1000 tpm kan dan als volgt worden berekend: Tegen-EMK = (spanning/tpm) x 1000 = (320/1800) x 1000 = 178.
4. Voor IPM-motoren – congureer de inductantie­waarden in de volgende parameters:
Parameter 1-38 q-axis Inductance (Lq).
Parameter 1-44 d-axis Inductance Sat.
(LdSat).
Parameter 1-45 q-axis Inductance Sat.
(LqSat).
Parameter 1-49 q-axis Inductance Sat.
Point.
LET OP
Mogelijk ontbreken er voor IPM-motoren een aantal inductantiewaarden op de typeplaatjes of de databladen. Voer een AMA uit om de geldige waarden te verkrijgen.
Motorwerking testen
1. Start de motor bij een laag toerental (100 tot 200 tpm). Als de motor niet draait, moet u de installatie, algemene programmering en motorge­gevens controleren.
2. Controleer of de startfunctie in parameter 1-70 Startmodus geschikt is voor de vereisten van de toepassing.
Rotordetectie
Deze functie is de aanbevolen optie voor toepassingen waarbij de motor start vanuit stilstand, zoals bij pompen of transportbanden. Bij sommige motoren is een geluid hoorbaar wanneer de frequentieregelaar de rotordetectie uitvoert. Dat is niet schadelijk voor de motor.
Parkeren
Deze functie is de aanbevolen optie voor toepassingen waarbij de motor met laag toerental draait, zoals bij windmilling in ventilatortoepassingen. Parameter 2-06 Parkeerstroom en parameter 2-07 Parkeertijd kunnen worden gewijzigd. Verhoog de fabrieksinstelling van deze parameters voor toepassingen met hoge massatraagheid.
3 3
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 47
Parameterbeschrijving
VLT® AQUA Drive FC 202
Toepassingsspecieke aanpassing bij gebruik van VVC
+
VVC+ is de meest robuuste regelmodus. Deze biedt in de meeste situaties optimale prestaties zonder verdere aanpassingen. Voer een volledige AMA uit voor de beste prestaties.
33
Start de motor op het nominale toerental. Controleer de VVC+ PM-instellingen als de toepassing niet goed werkt.
Tabel 3.4 bevat aanbevelingen voor diverse toepassingen.
De benodigde gegevens zijn te vinden op het motortype­plaatje en op het motordatablad.
Programmeer de volgende parameters in de aangegeven volgorde:
1. Parameter 1-24 Motorstroom.
2. Parameter 1-25 Nom. motorsnelheid.
3. Parameter 1-26 Cont. nom. motorkoppel.
4. Parameter 1-39 Motorpolen.
Toepassing Instellingen
Toepassingen met lage massatraagheid I
Load/IMotor
Toepassingen met lage massatraagheid 50 > I Toepassingen met hoge massatraagheid I
Load/IMotor
Hoge belasting bij laag toerental < 30% (nominaal toerental)
< 5
Load/IMotor
> 50
> 5
Verhoog parameter 1-17 Filtertijdcon- stante spanning met een factor 5-10. Verlaag parameter 1-14 Verst. demping. Verlaag parameter 1-66 Min. stroom bij lage snelh. (< 100%). Handhaaf de standaardwaarden.
Verhoog parameter 1-14 Verst.
demping, parameter 1-15 Filtertijdcon­stante lage snelh. en
parameter 1-16 Filtertijdconstante hoge snelh.. Verhoog parameter 1-17 Filtertijdcon­stante spanning. Verhoog parameter 1-66 Min. stroom bij lage snelh. om het startkoppel
aan te passen. Een stroom van 100% geeft het nominale koppel als startkoppel. Gedurende langere tijd werken bij een stroomniveau hoger dan 100% kan leiden tot overver­hitting van de motor.
Voer een volledige AMA uit via parameter 1-29 Autom. aanpassing motorgeg. (AMA) [1] Volledige AMA insch.
Als geen volledige AMA wordt uitgevoerd, congureert u de volgende parameters handmatig:
1. Parameter 1-30 Statorweerstand (Rs) Voer de weerstand van de statorwikkeling in voor fase-sterpunt (Rs). Als enkel fase-fasegegevens beschikbaar zijn, moet u de waarde delen door 2 om de waarde voor fase-sterpunt te verkrijgen.
2. Parameter 1-37 Inductantie d-as (Ld) Voer de directe asinductantie van de motor in voor fase-sterpunt. Als enkel fase-fasegegevens beschikbaar zijn, moet u de waarde delen door 2 om de waarde voor fase-sterpunt te verkrijgen.
3. Parameter 1-38 q-axis Inductance (Lq). Voer de kwadratuur asinductantie van de motor in voor fase-sterpunt. Als enkel fase-fasegegevens beschikbaar zijn, moet u de waarde delen door 2 om de waarde voor fase-sterpunt te verkrijgen.
4. Parameter 1-44 d-axis Inductance Sat. (LdSat). Stel de verzadigingswaarde voor de inductantie van de d-as in voor fase-sterpunt. Deze waarde
Tabel 3.4 Aanbevelingen voor diverse toepassingen
wordt bepaald bij een stroom die hoger is dan de nominale stroom en waarbij de inductantie
Verhoog parameter 1-14 Verst. demping wanneer de motor bij een bepaald toerental gaat oscilleren. Verhoog de waarde in kleine stappen. Afhankelijk van de motor kan de instelling voor deze parameter 10-100% hoger liggen dan de standaardwaarde.
volledig verzadigd is.
5. Parameter 1-48 Inductance Sat. Point. Voer het percentage van de nominale stroom in waarbij de inductantie van de d-as half-verzadigd is, dat wil zeggen de gemiddelde waarde van de niet-verzadigde en de verzadigde waarde.
3.3.5 Motorsetup SynRM
LET OP
In deze sectie wordt het congureren van een synchrone reluctantiemotor beschreven.
Stappen voor eerste programmering
Activeer het gebruik van een SynRM-motor door parameter 1-10 Motorconstructie in te stellen op [5] SynRM.
De motorgegevens programmeren
Nadat u de optie [5] SynRM hebt geselecteerd, zijn de SynRM-motorgerelateerde parameters in parametergroep
1-2* Motordata, 1-3* Geav. Motordata en 1-4* Geav. Motordata II beschikbaar.
Mogelijk ontbreken er voor de motor een aantal inductantiewaarden op de typeplaatjes of de databladen. Voer een AMA uit om de geldige waarden te verkrijgen.
Motorwerking testen
1. Start de motor bij een laag toerental (100 tot 200 tpm). Als de motor niet draait, moet u de
48 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
installatie, algemene programmering en motorge­gevens controleren.
2. Controleer of de startfunctie in parameter 1-70 Startmodus geschikt is voor de vereisten van de toepassing.
Rotordetectie
Deze functie is de aanbevolen optie voor toepassingen waarbij de motor start vanuit stilstand, zoals bij pompen of transportbanden. Bij sommige motoren is een geluid hoorbaar wanneer de frequentieregelaar de rotordetectie uitvoert. Dat is niet schadelijk voor de motor.
Parkeren
Deze functie is de aanbevolen optie voor toepassingen waarbij de motor met laag toerental draait, zoals bij windmilling in ventilatortoepassingen. Parameter 2-06 Parkeerstroom en parameter 2-07 Parkeertijd kunnen worden gewijzigd. Verhoog de fabrieksinstelling van deze parameters voor toepassingen met hoge massatraagheid.
Toepassingsspecieke aanpassing bij gebruik van VVC
+
VVC+ is de meest robuuste regelmodus. Deze biedt in de meeste situaties optimale prestaties zonder verdere aanpassingen. Voer een volledige AMA uit voor de beste prestaties.
Start de motor op het nominale toerental. Controleer de VVC+ SynRM-instellingen als de toepassing niet goed
werkt. Tabel 3.5 bevat aanbevelingen voor diverse toepas- singen.
Toepassing Instellingen
Toepassingen met lage massatraagheid I
Load/IMotor
Toepassingen met lage massatraagheid 50 > I Toepassingen met hoge massatraagheid I
Load/IMotor
Hoge belasting bij laag toerental < 30% (nominaal toerental)
Tabel 3.5 Aanbevelingen voor diverse toepassingen
< 5
Load/IMotor
> 50
> 5
Verhoog parameter 1-17 Filtertijdcon- stante spanning met een factor 5-10. Verlaag parameter 1-14 Verst. demping. Verlaag parameter 1-66 Min. stroom bij lage snelh. (< 100%). Handhaaf de standaardwaarden.
Verhoog parameter 1-14 Verst.
demping, parameter 1-15 Filtertijdcon­stante lage snelh. en
parameter 1-16 Filtertijdconstante hoge snelh.. Verhoog parameter 1-17 Filtertijdcon­stante spanning. Verhoog parameter 1-66 Min. stroom bij lage snelh. om het startkoppel
aan te passen. Een stroom van 100% geeft het nominale koppel als startkoppel. Gedurende langere tijd werken bij een stroomniveau hoger dan 100% kan leiden tot overver­hitting van de motor.
Verhoog parameter 1-14 Verst. demping wanneer de motor bij een bepaald toerental gaat oscilleren. Verhoog de waarde in kleine stappen. Afhankelijk van de motor kan de instelling voor deze parameter 10-100% hoger liggen dan de standaardwaarde.
3.3.6
1-1* VVC+ PM/SYN RM
De standaardparameters voor een VVC+ PMSM-regeling zijn geoptimaliseerd voor toepassingen en traagheidsbelas­tingen in het bereik van 50 > Jl/Jm > 5. Jl is de belastingstraagheid van de toepassing en Jm is de massatraagheid van de machine. Bij toepassingen met een lage massatraagheid (Jl/Jm < 5) kunt u parameter 1-17 Filtertijdconstante spanning met een factor 5-10 verhogen om de prestaties en stabiliteit te verbeteren. In sommige gevallen kan het ook nodig zijn om parameter 1-14 Verst. demping te verhogen. Bij toepassingen met een hoge massatraagheid (Jl/Jm >
50) moet u parameter 1-15 Filtertijdconstante lage snelh.,
parameter 1-16 Filtertijdconstante hoge snelh. en parameter 1-14 Verst. demping verhogen om de prestaties
en stabiliteit te verbeteren. Voor hoge belastingen bij lage toerentallen (< 30% van het nominale toerental) moet u parameter 1-17 Filtertijdcon- stante spanning verhogen vanwege de niet-lineariteit van de omvormer bij lage toerentallen.
1-11 Motor Model (Motormodel)
Option: Functie:
Stelt de fabriekswaarden voor de geselec­teerde motor automatisch in. Als de standaardwaarde Std. Asynchron (Std. asynchroon) wordt gebruikt, bepaalt u de instellingen handmatig op basis van de instelling van parameter 1-10 Motorcon- structie.
[1] Std. Asynchron
(Std. asynchroon)
[2] Std. PM, non
salient (Std. PM, niet­uitspr.)
[10] Danfoss OGD
LA10
[11] Danfoss OGD
V210
Standaard motormodel wanneer [0]
Asynchroon is geselecteerd in parameter 1-10 Motorconstructie. Beschikbaar wanneer [1] PM, niet-uitspr. SPM is geselecteerd in parameter 1-10 Motorconstructie.
Beschikbaar wanneer [1] PM, niet-uitspr. SPM is geselecteerd in parameter 1-10 Motorconstructie. Alleen
beschikbaar voor klem 4, klem 5 in 1,5-3 kW. De instellingen voor deze specieke motor worden automatisch ingeladen. Beschikbaar wanneer [1] PM, niet-uitspr.
SPM is geselecteerd in parameter 1-10 Motorconstructie. Alleen
beschikbaar voor klem 4, klem 5 in 0,75-3 kW. De instellingen voor deze specieke motor worden automatisch ingeladen.
3 3
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 49
1-14 Verst. demping
Range: Functie:
Size related*
[0 - 250 %] De parameter stabiliseert de PM-
motor om die soepel en stabiel te laten werken. De waarde van de dempingsversterking regelt de dynamische prestaties van de PM­motor. Een lage waarde voor de dempingsversterking zorgt voor hoge dynamische prestaties, terwijl een hoge waarde zorgt voor lage dynamische prestaties. Als de dempingsversterking te hoog of te laag is, wordt de regeling instabiel. De dynamische prestaties zijn gerelateerd aan de machinege­gevens en het type belasting.
1-15 Filtertijdconstante lage snelh.
Range: Functie:
Size related*
[0.01 - 20 s] De dempingstijdconstante voor
hoogdoorlaatlters bepaalt de responstijd bij belastingsstappen. Een korte dempingstijdconstante zorgt voor een snelle regeling. Wanneer deze waarde echter te laag is, wordt de regeling instabiel. Deze tijdconstante wordt gebruikt bij toerentallen lager dan 10% van het nominale toerental.
1-16 Filtertijdconstante hoge snelh.
Range: Functie:
Size related*
[0.01 - 20 s] De dempingstijdconstante voor
hoogdoorlaatlters bepaalt de responstijd bij belastingsstappen. Een korte dempingstijdconstante zorgt voor een snelle regeling. Wanneer deze waarde echter te laag is, wordt de regeling instabiel. Deze tijdconstante wordt gebruikt bij toerentallen hoger dan 10% van het nominale toerental.
1-17 Filtertijdconstante spanning
Range: Functie:
Size related*
[0.001 - 2 s] De ltertijdconstante voor de
voedingsspanning van de machine wordt gebruikt om de invloed van hoogfrequente rimpels en resonantie in het systeem te beperken bij de berekening van de voedingsspanning van de machine. Zonder dit lter kunnen de rimpels in de stroom de berekende
1-17 Filtertijdconstante spanning
Range: Functie:
spanning verstoren en de stabiliteit van het systeem aantasten.
1-20 Motorverm. [kW]
Range: Functie:
Size related*
[ 0.09 -
2000.00 kW]
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel het nominale motorvermogen in kW in volgens de gegevens op het motortypeplaatje. De standaard­waarde komt overeen met het nominale vermogen van de eenheid.
Afhankelijk van de selecties in
parameter 0-03 Regionale instellingen wordt parameter 1-20 Motorverm. [kW] of parameter 1-21 Motorverm. [PK] onzichtbaar gemaakt.
Parameterbeschrijving
VLT® AQUA Drive FC 202
33
3.3.7 1-2* Motordata
Deze parametergroep bevat invoergegevens voor de gegevens van het motortypeplaatje voor de aangesloten motor.
LET OP
Het wijzigen van de waarde van deze parameters beïnvloedt de instelling van andere parameters.
LET OP
De volgende parameters hebben geen eect als
parameter 1-10 Motorconstructie is ingesteld op [1] PM, niet-uitspr. SPM, [2] PM, salient IPM (PM, uitspr. IPM), [5] Sync. Reluctance (Synchr. reluctantie):
Parameter 1-20 Motorverm. [kW].
Parameter 1-21 Motorverm. [PK].
Parameter 1-22 Motorspanning.
Parameter 1-23 Motorfrequentie.
50 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
1-21 Motorverm. [PK]
Range: Functie:
Size related*
[ 0.09 -
500.00 hp]
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel het nominale motorvermogen in pk in volgens de gegevens op het motortypeplaatje. De standaard­waarde komt overeen met het nominale vermogen van de eenheid. Afhankelijk van de selecties in
parameter 0-03 Regionale instellingen wordt parameter 1-20 Motorverm. [kW] of parameter 1-21 Motorverm. [PK] onzichtbaar gemaakt.
1-22 Motorspanning
Range: Functie:
Size related*
[ 10 - 1000 V]
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel de nominale motorspanning in volgens de gegevens van het motortypeplaatje. De standaard­waarde komt overeen met het nominale vermogen van de eenheid.
1-23 Motorfrequentie
Range: Functie:
Size related*
[20 - 1000 Hz]
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel de motorfrequentie in volgens de gegevens van het motortype­plaatje. Voor 87 Hz-bedrijf met 230/400 V-motoren stelt u de gegevens van het typeplaatje in voor 230 V/50 Hz. Stel
parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM] en parameter 3-03 Max. referentie in voor de 87 Hz-
toepassing.
1-24 Motorstroom
Range: Functie:
Size related*
[ 0.10 -
10000.00 A]
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel de nominale motorstroom in volgens de gegevens van het motortypeplaatje. De gegevens worden gebruikt voor het berekenen van het motorkoppel, de thermische motorbeveiliging en dergelijke.
1-25 Nom. motorsnelheid
Range: Functie:
Size related*
[100 - 60000 RPM]
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Voer het nominale motortoerental in overeenkomstig de gegevens van het motortypeplaatje. De gegevens worden gebruikt voor de berekening van motorcompensaties.
1-26 Cont. nom. motorkoppel
Range: Functie:
Size related*
[1 - 10000.0 Nm]
Voer de waarde in volgens de gegevens op het motortypeplaatje. De standaardwaarde komt overeen met het nominale vermogen. Deze parameter is beschikbaar als parameter 1-10 Motorconstructie is ingesteld op [1] PM, niet-uitspr. SPM, wat wil zeggen dat de parameter alleen geldig is voor PM-motoren en SPM-motoren met niet­uitspringende magneten.
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
3 3
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 51
1-28 Controle draair. motor
Option: Functie:
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding of loadsharing.
Onderbreek de netvoeding voordat u motorfasekabels loskoppelt.
LET OP
Zodra de controlefunctie voor de draairichting van de motor is ingeschakeld, toont het display: NB! Motor draait mogelijk in verkeerde richting. Wanneer u op [OK], [Back] of [Cancel] drukt, verdwijnt deze melding en verschijnt er een nieuwe melding: Druk op
[Hand On] om de motor te starten. Druk op [Cancel] om te annuleren. Wanneer u op
[Hand On] drukt, wordt de motor bij 5 Hz in voorwaartse richting gestart en toont het display: Motor is actief. Controleer de draairichting van de motor.' Druk op [O] om de motor te stoppen. Wanneer u op [O] drukt, wordt de motor gestopt en wordt
parameter 1-28 Controle draair. motor gereset. Als de
draairichting van de motor verkeerd is, moet u 2 motorfa­sekabels verwisselen.
Na installatie en aansluiting van de motor kan met behulp van deze functie de draairichting van de motor worden gecontroleerd. Wanneer deze functie wordt ingeschakeld, worden alle commando's via een bus of de digitale ingangen genegeerd, met uitzondering van externe vergren­deling en Safe Torque O (STO) (indien aanwezig).
[0] * Uit Controle draair. motor is niet actief.
[1] Ingesch. De draairichting van de motor
wordt gecontroleerd.
1-29 Autom. aanpassing motorgeg. (AMA)
Option: Functie:
De AMA-functie optimaliseert de dynamische motorprestaties door een automatische optimalisatie van de geavanceerde motorparameters (parameter 1-30 Statorweerstand (Rs) tot parameter 1-35 Hoofdreactantie (Xh)) terwijl de motor stationair loopt.
[0] * Uit Geen functie.
[1] Volledige AMA
insch.
Hiermee wordt een AMA uitgevoerd voor de statorweerstand Rs, de rotorweerstand Rr, de statorlekreac­tantie X1, de rotorlekreactantie X
2
en de hoofdreactantie Xh.
[2] Beperkte AMA
insch.
Hiermee wordt een beperkte AMA uitgevoerd waarbij alleen de stator­weerstand Rs in het systeem wordt bepaald. Selecteer deze optie als een LC-lter wordt gebruikt tussen de frequentieregelaar en de motor.
[3] Enable
Complete AMA II
Hiermee wordt een AMA II met verbeterde functionaliteit uitgevoerd voor de statorweerstand Rs, de rotorweerstand Rr, de stator­lekreactantie X1, de rotorlekreactantie X2 en de hoofdre­actantie Xh. Werk parameter 14-43 Cosphi motor bij voor betere resultaten.
[4] Enable
Reduced AMA II
Hiermee wordt een beperkte AMA II uitgevoerd waarbij alleen de stator­weerstand Rs in het systeem wordt bepaald. Selecteer deze optie als een LC-lter wordt gebruikt tussen de frequentieregelaar en de motor.
Parameterbeschrijving
33
52 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
VLT® AQUA Drive FC 202
LET OP
Parameter 1-29 Autom. aanpassing motorgeg. (AMA) heeft geen eect als parameter 1-10 Motorconstructie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Activeer de AMA-functie door de [Hand On]-toets in te drukken nadat u [1] Volledige AMA insch. of [2] Beperkte
AMA insch. hebt geselecteerd. Zie ook het hoofdstuk Automatische aanpassing motorgegevens in de design guide. Na een normale procedure toont het display: Druk op [OK] om AMA te voltooien. Nadat u op [OK] hebt gedrukt, is de
frequentieregelaar gereed voor bedrijf.
130BA375.11
R
S
P 1-30
R
1s
X
h
P1-35
R
1
X
2
X
1
U
1
I
1
I
R
s
Par. 1-30
L
d
Par. 1-37
ω
sLqIq
U
d
I
R
s
Par. 1-30
L
q=Ld
Par. 1-37
ω
sLdId
+
-
+ -
+ -
Par. 1-40
ω
sλPM
U
q
q
q
d-axis equivalent circuit
q-axis equivalent circuit
130BC056.11
1-30 Statorweerstand (Rs)
Range: Functie:
Size related*
[ 0.0140 -
140.0000 Ohm]
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Zie de beschrijving in
parameter 1-37 Inductantie d-as (Ld)
voor PM-motoren.
Stel de statorweerstandswaarde in. Voer de waarde in volgens het datablad voor de motor of voer een AMA uit met een koude motor.
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
LET OP
Voor een optimale aanpassing van de frequen-
tieregelaar wordt aanbevolen om een AMA uit te voeren met een koude motor.
Een AMA kan niet worden uitgevoerd terwijl de
motor loopt.
LET OP
Voorkom dat er tijdens de AMA een extern koppel wordt gegenereerd.
Afbeelding 3.4 Motorequivalentiediagram voor een
asynchrone motor
LET OP
Als 1 van de instellingen in parametergroep 1-2* Motordata wordt gewijzigd, worden parameter 1-30 Statorweerstand (Rs) tot parameter 1-39 Motorpolen teruggezet op de standaard-
instelling. Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
3 3
LET OP
Een volledige AMA moet zonder lter worden uitgevoerd, terwijl een beperkte AMA moet worden uitgevoerd als er een lter is geïnstalleerd.
Zie ook het hoofdstuk Automatische aanpassing motorge­gevens in de VLT
3.3.8 1-3* Geav. Motordata
Parameters voor geavanceerde motorgegevens. De motorgegevens in parameter 1-30 Statorweerstand (Rs) tot en met parameter 1-39 Motorpolen moeten zijn afgestemd op de betreende motor om de motor optimaal te laten werken. De standaardinstellingen zijn gebaseerd op gangbare motorparameterwaarden van standaardmotoren. Als de motorparameters niet juist zijn ingesteld, kan dat een storing van het frequentieregelaarsysteem tot gevolg hebben. Als de geavanceerde motorgegevens niet bekend zijn, wordt aangeraden om een AMA uit te voeren. Zie ook het hoofdstuk Automatische aanpassing motorgegevens in
de VLT® AQUA Drive FC 202 Design Guide. Tijdens de AMA­procedure worden alle motorparameters aangepast, met uitzondering van het traagheidsmoment van de rotor en de ijzerverliesweerstand (parameter 1-36 Ijzerverlies- weerstand (Rfe)).
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 53
®
AQUA Drive FC 202 Design Guide.
Afbeelding 3.5 Motorequivalentiediagram voor een PM-motor
met niet-uitspringende magneten
1-31 Rotorweerstand (Rr)
Range: Functie:
Size related*
[ 0.0100 -
100.0000 Ohm]
LET OP
Parameter 1-31 Rotorweerstand (Rr) heeft geen eect als parameter 1-10 Motorcon­structie is ingesteld op [1] PM, niet-uitspr. SPM of [5] SynRM.
Stel met behulp van 1 van deze methoden de rotorweerstands­waarde Rr in om de asprestaties verbeteren:
Voer een AMA uit met een koude motor. De frequen­tieregelaar meet de waarde van de motor. Alle compensaties worden gereset op 100%.
Voer de Rr-waarde handmatig in. Vraag de waarde op bij de leverancier van de motor.
Gebruik de standaardin­stelling voor Rr. De frequentieregelaar bepaalt de instelling op basis van de gegevens van het motortypeplaatje.
1-33 Statorlek-reactantie (X1)
Range: Functie:
Size related*
[ 0.0400 -
400.0000 Ohm]
LET OP
Deze parameter is alleen relevant voor asynchrone motoren.
Stel op 1 van de volgende manieren de statorlekreactantie van de motor in:
Voer een AMA uit met een koude motor. De frequen­tieregelaar meet de waarde van de motor.
Voer de X1-waarde handmatig in. Vraag de waarde op bij de leverancier van de motor.
Gebruik de standaardin­stelling voor X1. De frequentieregelaar bepaalt de instelling op basis van de gegevens van het motortypeplaatje.
1-33 Statorlek-reactantie (X1)
Range: Functie:
Zie Afbeelding 3.4.
LET OP
De parameterwaarde wordt na elke koppelkalibratie bijgewerkt als optie [3] 1st
start with store (1e start met opslaan) of optie [4] Every start with store (Elke start met opslaan) is geselecteerd in parameter 1-47 Torque Calibration.
1-34 Rotorlekreactantie (X2)
Range: Functie:
Size related*
[ 0.0400 -
400.0000 Ohm]
LET OP
Deze parameter is alleen relevant voor asynchrone motoren.
Stel op 1 van de volgende manieren de rotorlekreactantie van de motor in:
Voer een AMA uit met een koude motor. De frequen­tieregelaar meet de waarde van de motor.
Voer de X2-waarde handmatig in. Vraag de waarde op bij de leverancier van de motor.
Gebruik de standaardin­stelling voor X2. De frequentieregelaar bepaalt de instelling op basis van de gegevens van het motortypeplaatje.
Zie Afbeelding 3.4.
LET OP
De parameterwaarde wordt na elke koppelkalibratie bijgewerkt als optie [3] 1st
start with store (1e start met opslaan) of optie [4] Every start with store (Elke start met opslaan) is geselecteerd in parameter 1-47 Torque Calibration.
Parameterbeschrijving
VLT® AQUA Drive FC 202
33
54 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
1-35 Hoofdreactantie (Xh)
Range: Functie:
Size related*
[ 1.0000 -
10000.0000 Ohm]
LET OP
Parameter 1-35 Hoofdreactantie (Xh) heeft geen eect als parameter 1-10 Motorcon­structie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel op 1 van de volgende manieren de hoofdreactantie van de motor in:
Voer een AMA uit met een koude motor. De frequen­tieregelaar meet de waarde van de motor.
Voer de Xh-waarde handmatig in. Vraag de waarde op bij de leverancier van de motor.
Gebruik de standaard Xh­instelling. De frequentieregelaar bepaalt de instelling op basis van de gegevens van het motortypeplaatje.
1-36 Ijzerverliesweerstand (Rfe)
Range: Functie:
Size related*
[ 0 -
10000.000 Ohm]
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Voer de ijzerverliesweerstands­waarde (RFe) in die nodig is om ijzerverliezen in de motor te compenseren. De RFe-waarde kan niet worden gevonden via een AMA. De RFe-waarde is vooral belangrijk in koppelregelingstoepassingen. Laat parameter 1-36 Ijzerverlies- weerstand (Rfe) op de standaardinstelling staan als R
Fe
onbekend is.
1-37 Inductantie d-as (Ld)
Range: Functie:
Size related*
[0.000 -
1000.000 mH]
LET OP
Deze parameter is alleen actief als parameter 1-10 Motorcon-
structie is ingesteld op [1] PM, niet uitspr. SPM.
Stel de waarde voor de inductantie van de d-as in. Raadpleeg het datablad voor de PM-motor voor de juiste waarde.
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
In technische specicaties hebben de vermelde waarden voor de statorweerstand en de inductantie van de d-as voor asynchrone motoren gewoonlijk betrekking op de gemeten waarde tussen fase en gemeenschappelijke nul (sterpunt). Voor PM-motoren worden deze waarden meestal gegeven voor fase naar fase. PM-motoren zijn typisch bedoeld voor een steraansluiting.
3 3
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 55
Parameter 1-30 Stator-
weerstand (Rs)
(fase naar gemeenschap­pelijke nul).
Parameter 1-37 Inductanti
e d-as (Ld)
(fase naar gemeenschap­pelijke nul).
Parameter 1-40 Tegen-
EMK bij 1000 TPM
RMS (fase-fasewaarde).
Tabel 3.6 Parameters die betrekking hebben op PM-motoren
Deze parameter geeft de weerstand van de statorwikkeling (Rs) aan, vergelijkbaar met de statorweerstand van een asynchrone motor. De stator­weerstand is gedenieerd voor een meting tussen fase en gemeenschap­pelijke nul. In geval van fase­fasegegevens, waarbij de statorweerstand wordt gemeten tussen 2 willekeurige fasen, moet u de waarde delen door 2. Deze parameter geeft de directe asinductantie van de PM-motor. De inductantie van de d-as is gede- nieerd voor een meting tussen fase en gemeenschappelijke nul. In geval van fase-fasegegevens, waarbij de statorweerstand wordt gemeten tussen 2 willekeurige fasen, moet u de waarde delen door 2. Deze parameter geeft de specieke tegen-EMK over de statorklem van een PM-motor bij een mechanisch toerental van 1000 tpm. Deze waarde wordt bepaald tussen twee fasen en wordt uitgedrukt in een RMS-waarde.
Line to common (starpoint)
Line-to-line values
Rs and Ld
Rs and Ld
e30bc008.12
Permanent magnet motors
e30bc009.11
Line-to-line back EMF in RMS value at 1000 RPM speed (mech)
1-38 q-axis Inductance (Lq)
Range: Functie:
Size related*
[0.000 - 1000 mH]
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel de waarde voor de inductantie van de q-as in. Zie het motorda­tablad.
1-39 Motorpolen
Range: Functie:
Size related*
[2 - 132 ]
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel het aantal motorpolen in.
Polen~nn bij 50Hz~nn bij 60
Hz
2 2700–2880 3250–3460 4 1350–1450 1625–1730 6 700–960 840–1153
Tabel 3.7 Aantal polen en
bijbehorende frequenties
Tabel 3.7 geeft het aantal polen weer voor normale toerentalbe­reiken voor verschillende typen motoren. Motoren die voor andere frequenties zijn ontworpen, moeten afzonderlijk worden
gedenieerd.
De waarde voor de motorpolen is altijd een even getal, omdat de waarde verwijst naar het totale aantal polen en niet naar het aantal poolparen. De frequentieregelaar stelt parameter 1-39 Motorpolen in eerste instantie in op basis van
parameter 1-23 Motorfrequentie en parameter 1-25 Nom. motorsnelheid.
1-40 Tegen-EMK bij 1000 TPM
Range: Functie:
Size related*
[ 10 - 9000V]Stel de nominale tegen-EMK in voor
een motor die draait op 1000 tpm. Deze parameter is alleen actief als parameter 1-10 Motorconstructie is ingesteld op [1] PM, niet uitspr. SPM.
1-44 d-axis Inductance Sat. (LdSat)
Range: Functie:
Size related*
[0 - 1000 mH]
Voer het inductantieverzadi­gingspunt van Ld in. In het ideale geval heeft deze parameter dezelfde waarde als parameter 1-37 Inductantie d-as (Ld). Als de motorfabrikant een inductiecurve heeft vermeld, voert u de inductiewaarde bij 200% van de nominale waarde in.
Parameterbeschrijving
VLT® AQUA Drive FC 202
LET OP
De waarden voor de statorweerstand (parameter 1-30 Statorweerstand (Rs)) en de inductantie van de d-as (parameter 1-37 Inductantie d-as (Ld)) die door motorfabrikanten in de technische specicaties
33
worden vermeld, hebben betrekking op de gemeten waarde tussen fase en gemeenschappelijke nul (sterpunt) of tussen twee fasen. Er geldt geen algemene standaard. De verschillende conguraties voor de weerstand van de statorwikkeling en inductantie zijn weergegeven in Afbeelding 3.6. Voor de frequentieregelaars van Danfoss hebt u altijd de waarde voor fase naar gemeenschap­pelijk nulpunt nodig. De tegen-EMK voor een PM-motor is gedenieerd als de geïnduceerde EMK ontwikkeld over 2 willekeurige fasen van de statorwikkeling van een vrijlopende motor. Voor frequentieregelaars van Danfoss hebt u altijd de rms-waarde tussen twee fasen nodig, gemeten bij een mechanisch toerental van 1000 tpm. Dat is te zien in Afbeelding 3.7.
Afbeelding 3.6 Statorwikkelingconguraties
Afbeelding 3.7 Machineparameterdenities voor de tegen-EMK
van PM-motoren
56 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
1-45 q-axis Inductance Sat. (LqSat)
Range: Functie:
Size related*
[0 - 1000 mH]
Deze parameter komt overeen met de inductantieverzadiging van Lq. In het ideale geval heeft deze parameter dezelfde waarde als
parameter 1-38 q-axis Inductance (Lq). Als de motorfabrikant een
inductiecurve heeft vermeld, voert u de inductiewaarde bij 200% van de nominale waarde in.
1-47 Torque Calibration
Option: Functie:
Gebruik deze parameter om de schatting van het koppel over het volledige toerentalbereik te optima­liseren. Het geschatte koppel is gebaseerd op het asvermogen, P
shaft
= Pm - Rs x I2. Controleer of de waarde Rs correct is. De Rs-waarde in deze formule is gelijk aan het vermogensverlies in de motor, de kabel en de frequentieregelaar. Wanneer deze functie actief is, berekent de frequentieregelaar de Rs-waarde tijdens het opstarten, zodat een optimale schatting van het koppel en dus optimale prestaties zijn gewaarborgd. Gebruik deze functie als het niet mogelijk is om
parameter 1-30 Statorweerstand (Rs)
op elke frequentieregelaar aan te passen om te compenseren voor de kabellengte, verliezen in de frequentieregelaar en de tempera­tuurafwijking op de motor.
[0] * O [1] 1st start after
pwr-up
Voert een kalibratie uit bij de eerste start na inschakeling en handhaaft deze waarde tot deze wordt gereset door het uit- en weer inschakelen.
[2] Every start Voert bij elke start een kalibratie uit
om eventuele wijzigingen in de motortemperatuur sinds de laatste start te compenseren. De waarde wordt gereset na het uit- en weer inschakelen.
[3] 1st start with
store
De frequentieregelaar kalibreert het koppel bij de eerste start na inscha­keling. Deze optie wordt gebruikt om de motorparameters bij te werken:
1-47 Torque Calibration
Option: Functie:
Parameter 1-30 Stator­weerstand (Rs).
Parameter 1-33 Statorlek­reactantie (X1).
Parameter 1-34 Rotorlekre­actantie (X2).
Parameter 1-37 Inductantie d-as (Ld).
[4] Every start
with store
De frequentieregelaar kalibreert het koppel bij elke start om eventuele wijzigingen in de motortempe­ratuur sinds de laatste start te compenseren. Deze optie wordt gebruikt om de motorparameters bij te werken:
Parameter 1-30 Stator­weerstand (Rs).
Parameter 1-33 Statorlek­reactantie (X1).
Parameter 1-34 Rotorlekre­actantie (X2).
Parameter 1-37 Inductantie d-as (Ld).
1-48 Inductance Sat. Point
Range: Functie:
Size related*
[1 - 500 %] Voer het inductantieverzadi-
gingspunt in.
1-49 q-axis Inductance Sat. Point
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - 200 %]
LET OP
Voer een AMA uit om de waarde van deze parameter te bepalen. Handmatig wijzigen van de waarde is alleen toegestaan als de toepassing een waarde vereist die afwijkt van de waarde die via een AMA is bepaald.
Voer het inductantieverzadi­gingspunt van de q-as in. De frequentieregelaar gebruikt deze waarde om de prestaties van IPM­motoren te optimaliseren.
Selecteer de waarde die overeenkomt met het punt waarbij de inductantie de gemiddelde waarde van parameter 1-38 q-axis Inductance (Lq) en parameter 1-45 q-
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 57
3 3
1-49 q-axis Inductance Sat. Point
Range: Functie:
axis Inductance Sat. (LqSat) heeft, als een percentage van de nominale stroom.
1-50 Motormagnetisering bij nulsnelheid
Range: Functie:
100 %* [0 - 300 %]
LET OP
Parameter 1-50 Motormagneti­sering bij nulsnelheid heeft
geen eect als
parameter 1-10 Motorcon­structie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Gebruik deze parameter in combinatie met parameter 1-51 Min. snelh. norm. magnetisering [TPM] om een andere thermische belasting op de motor te verkrijgen bij lage toerentallen. Voer een waarde in die een percentage van de nominale magnetiseringsstroom aangeeft. Als de instelling te laag is, wordt het koppel op de motoras mogelijk beperkt.
Afbeelding 3.8 Magnetiserings-
stroom
1-51 Min. snelh. norm. magnetisering [TPM]
Range: Functie:
Size related*
[10 - 300 RPM]
LET OP
Parameter 1-51 Min. snelh. norm. magnetisering [TPM]
heeft geen eect als
parameter 1-10 Motorcon­structie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Stel het gewenste toerental voor normale magnetiseringsstroom in. Als het toerental lager wordt ingesteld dan het motorsliptoe-
1-51 Min. snelh. norm. magnetisering [TPM]
Range: Functie:
rental, hebben
parameter 1-50 Motormagnetisering bij nulsnelheid en
parameter 1-51 Min. snelh. norm. magnetisering [TPM] geen betekenis.
Gebruik deze parameter in combinatie met
parameter 1-50 Motormagnetisering bij nulsnelheid. Zie Tabel 3.7.
1-52 Min. snelh. norm. magnetisering [Hz]
Range: Functie:
Size related*
[ 0.3 - 10.0 Hz]
LET OP
Parameter 1-52 Min. snelh. norm. magnetisering [Hz] heeft
geen eect als
parameter 1-10 Motorcon­structie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Stel de gewenste frequentie voor normale magnetiseringsstroom in. Als de frequentie lager wordt ingesteld dan de motorslipfre­quentie, hebben
parameter 1-50 Motormagnetisering bij nulsnelheid en
parameter 1-51 Min. snelh. norm. magnetisering [TPM] geen betekenis.
Gebruik deze parameter in combinatie met
parameter 1-50 Motormagnetisering bij nulsnelheid. Zie Tabel 3.7.
1-55 V/f-karakteristiek - V
Array [6]
Range: Functie:
Size related*
[0 - 1000 V] Stel de spanning bij elk frequen-
tiepunt in om handmatig een U/f­karakteristiek te verkrijgen die overeenkomt met de motor. De frequentiepunten worden ingesteld in parameter 1-56 V/f- karakteristiek - f. Deze parameter is een arraypa­rameter [0-5] en is alleen beschikbaar als
parameter 1-01 Motorbesturings­principe is ingesteld op [0] U/f.
Parameterbeschrijving
VLT® AQUA Drive FC 202
33
3.3.9 1-5* Bel. onafh. inst.
58 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
1-56 V/f-karakteristiek - f
Array [6]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - 1000.0 Hz]
Stel de frequentiepunten in om handmatig een U/f-karakteristiek te verkrijgen die overeenkomt met de motor. De spanning op elk punt wordt ingesteld in parameter 1-55 V/f- karakteristiek - V. Deze parameter is een arraypa­rameter [0-5] en is alleen beschikbaar als
parameter 1-01 Motorbesturings­principe is ingesteld op [0] U/f.
1-58 Stroom testpulsen vlieg.start
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - 200 %] Bepaalt de hoogte van de magneti-
seringsstroom voor de pulsen die worden gebruikt om de draairichting van de motor te detecteren. Het instelbereik en de functie zijn afhankelijk van parameter 1-10 Motorconstructie: [0] Asynchroon: [0-200%] Een lagere waarde verlaagt het geproduceerde koppel. 100% komt overeen met de volledige nominale motorstroom. In dat geval is de standaardwaarde 30%. [1] PM, niet-uitspr. SPM: [0-40%] Voor PM-motoren wordt een algemene instelling van 20% aangeraden. Hogere waarden kunnen voor betere prestaties zorgen. Voor motoren met een tegen-EMK hoger dan 300 VLL (rms)
1-58 Stroom testpulsen vlieg.start
Range: Functie:
bij nominaal toerental en een hoge spoelinductie (meer dan 10 mH) wordt echter een lagere waarde aangeraden om een foutieve schatting van het toerental te voorkomen. Deze parameter is actief wanneer parameter 1-73 Vlieg. start is ingeschakeld.
1-59 Freq. testpulsen vlieg.start
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - 500 %]
LET OP
Zie de beschrijving van
parameter 1-70 Startmodus
voor een overzicht van de relatie tussen de parameters voor een vliegende start bij PM-motoren.
Het instelbereik en de functie zijn afhankelijk van parameter 1-10 Motorconstructie: [0] Asynchroon: [0-500%] Bepaalt het percentage van de frequentie voor de pulsen die worden gebruikt om de draairichting van de motor te detecteren. Een hogere waarde verlaagt het geproduceerde koppel. In deze modus komt 100% overeen met 2 keer de slipfrequentie. [1] PM, niet-uitspr. SPM: [0-10%] Deze parameter denieert het motortoerental (in % van het nominale motortoerental) waaronder de parkeerfunctie (zie
parameter 2-06 Parkeerstroom en parameter 2-07 Parkeertijd) actief
wordt. Deze parameter is alleen actief als parameter 1-70 Startmodus is ingesteld op [1] Parkeren en uitsluitend na het starten van de motor.
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
3 3
Afbeelding 3.9 U/f-karakteristiek
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 59
1-60 Belast. comp. bij lage snelheid
Range: Functie:
100 %* [0 - 300 %]
LET OP
Parameter 1-60 Belast. comp. bij lage snelheid heeft geen eect als parameter 1-10 Motorcon­structie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Voer de %-waarde in voor compensatie van de spanning in verhouding tot de belasting bij een op lage toeren draaiende motor en verkrijg zo de optimale U/f-karakte­ristiek. Het vermogen van de motor bepaalt het frequentiebereik waarbinnen deze parameter actief is.
Motorvermogen
[kW]
Omschakeling
[Hz]
0,25-7,5 <10 11–45 <5 55–550 <3–4
Tabel 3.8 Omschakelfrequentie
1-61 Belastingcomp. bij hoge snelheid
Range: Functie:
100 %* [0 - 300 %]
LET OP
Parameter 1-61 Belastingcomp. bij hoge snelheid heeft geen
eect als
parameter 1-10 Motorcon­structie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
1-61 Belastingcomp. bij hoge snelheid
Range: Functie:
Voer de %-waarde in voor compensatie van de spanning in verhouding tot de belasting bij een op hoge toeren draaiende motor en verkrijg zo de optimale U/f-karakte­ristiek. Het vermogen van de motor bepaalt het frequentiebereik waarbinnen deze parameter actief is.
Motorvermogen
[kW]
Omschakeling
[Hz]
0,25-7,5 >10
11–45 <5 55–550 <3–4
Tabel 3.9 Omschakelfrequentie
1-62 Slipcompensatie
Range: Functie:
0 %* [-500 -
500 %]
LET OP
Parameter 1-62 Slipcompensatie
heeft geen eect als
parameter 1-10 Motorcon­structie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Voer de %-waarde voor slipcom­pensatie in om toleranties in de waarde van n
M,N
te compenseren. De slipcompensatie wordt automatisch berekend op basis van het nominale motortoerental n
M,N
.
1-63 Slipcompensatie tijdconstante
Range: Functie:
Size related*
[0.05 - 5 s]
LET OP
Parameter 1-63 Slipcompensatie tijdconstante heeft geen eect als parameter 1-10 Motorcon­structie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Voer de reactiesnelheid van de slipcompensatie in. Een hoge waarde resulteert in een trage reactie en een lage waarde resulteert in een snelle reactie. Stel een langere tijd in als bij lage frequenties resonantieproblemen optreden.
Parameterbeschrijving
VLT® AQUA Drive FC 202
3.3.10 1-6* Bel. afhank. inst.
33
Afbeelding 3.10 Belast. comp. bij lage snelheid
60 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
1-64 Resonantiedemping
Range: Functie:
Size related*
[0 - 500 %]
LET OP
Parameter 1-64 Resonantie­demping heeft geen eect als parameter 1-10 Motorcon­structie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Stel de resonantiedempingswaarde in. Stel parameter 1-64 Resonantie-
demping en
parameter 1-65 Resonantiedemping tijdconstante in om problemen met
hoogfrequentresonantie te helpen elimineren. Verhoog de waarde van
parameter 1-64 Resonantiedemping
om resonantietrilling te verminderen.
1-65 Resonantiedemping tijdconstante
Range: Functie:
5 ms* [5 - 50 ms]
LET OP
Parameter 1-65 Resonantie­demping tijdconstante heeft
geen eect als
parameter 1-10 Motorcon­structie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Stel parameter 1-64 Resonantie­demping en
parameter 1-65 Resonantiedemping tijdconstante in om problemen met
hoogfrequentresonantie te helpen elimineren. Voer de tijdconstante in die de beste demping oplevert.
1-66 Min. stroom bij lage snelh.
Range: Functie:
Size related*
[ 1 - 200 %]
LET OP
Parameter 1-66 Min. stroom bij lage snelh. heeft geen eect als parameter 1-10 Motorcon­structie = [0] Asynchroon.
Stel de minimale motorstroom bij lage toerentallen in. Het verhogen van deze stroom verbetert het ontwikkelde motorkoppel bij lage toerentallen. Laag toerental heeft hier betrekking op toerentallen lager dan 6% van het nominale motortoerental
1-66 Min. stroom bij lage snelh.
Range: Functie:
(parameter 1-25 Nom. motorsnelheid) in een VVC+ PM-regeling.
1-70 Startmodus
Option: Functie:
[0] Rotordetectie Geschikt voor alle toepassingen
waarbij de motor in principe stilstaat bij het starten (zoals transportbanden, pompen, en ventilatoren zonder windmilling).
[1] Parkeren Als de motor met een laag
toerental draait (d.w.z. minder dan 2-5% van het nominale toerental), bijvoorbeeld als gevolg van ventilatoren met windmilling, selecteert u [1] Parkeren en past u
parameter 2-06 Parkeerstroom en parameter 2-07 Parkeertijd overeen-
komstig aan.
[2] Rotor Det. w/
Parking
1-71 Startvertraging
Range: Functie:
00 s* [0 - 300 s] Voer de tijdsvertraging in tussen
het startcommando en het moment waarop de frequentieregelaar vermogen gaat leveren aan de motor. Deze parameter verwijst naar de in
parameter 1-72 Startfunctie
ingestelde startfunctie.
1-72 Startfunctie
Option: Functie:
Selecteer de startfunctie die actief is tijdens de startvertraging. Deze parameter is gekoppeld aan parameter 1-71 Startvertraging.
[0] DC-houd/vertr.
tijd
Hierdoor krijgt de motor gedurende de startvertraging een DC­houdstroom (parameter 2-00 DC- houd/voorverw.stroom).
[2] Vrijloop/vertr.-
tijd
De motor loopt vrij tijdens de startvertragingstijd (omvormer uit).
De beschikbare opties zijn afhankelijk van de instelling in
parameter 1-10 Motorconstructie: [0] Asynchroon:
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
3.3.11 1-7* Startaanpassingen
3 3
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 61
1-72 Startfunctie
Option: Functie:
[2] Vrijloop.
[0] DC-houd.
[1] PM, niet-uitspr. SPM:
[2] Vrijloop.
1-73 Vlieg. start
Option: Functie:
Deze functie maakt het mogelijk een motor op te vangen wanneer die vrij draait als gevolg van een netstoring.
Wanneer parameter 1-73 Vlieg. start is ingesteld op Ingesch., heeft parameter 1-71 Startvertraging geen functie. De te zoeken draairichting voor een inschakeling bij draaiende motor is gekoppeld aan de instelling in
parameter 4-10 Draairichting motor. [0] Rechtsom: rechtsom zoeken bij
een inschakeling bij draaiende motor. Als het zoeken niets oplevert, wordt er geremd via de DC-rem. [2] Bidirectioneel: bij een inscha­keling bij draaiende motor wordt eerst gezocht in de richting zoals bepaald door de laatste referentie (richting). Als het toerental niet wordt gevonden, wordt er in de andere richting gezocht. Als dat ook zonder succes is, zal een DC­rem worden geactiveerd gedurende de in parameter 2-02 DC-remtijd ingestelde tijd. De start vindt dan plaats vanaf 0 Hz.
[0] Uitgesch. Selecteer [0] Uitgesch. als deze
functie niet vereist is.
[1] Ingesch. Selecteer [1] Ingesch. als de frequen-
tieregelaar in staat moet zijn een draaiende motor op te vangen en te besturen.
Deze parameter wordt altijd ingesteld op [1] Ingesch. wanneer parameter 1-10 Motorconstructie is ingesteld op [1] PM, niet uitspr. SPM.
Belangrijke gerelateerde parameters:
Parameter 1-58 Stroom testpulsen vlieg.start.
Parameter 1-59 Freq. testpulsen vlieg.start.
1-73 Vlieg. start
Option: Functie:
Parameter 1-70 Star tmodus.
Parameter 2-03 Inscha­kelsnelh. DC-rem [tpm].
Parameter 2-04 Inscha­kelsnelh. DC-rem [Hz].
Parameter 2-06 Parkeer­stroom.
Parameter 2-07 Parkeertijd.
Parameterbeschrijving
VLT® AQUA Drive FC 202
33
62 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
Wanneer parameter 1-73 Vlieg. start is ingesteld op Ingesch., heeft parameter 1-71 Startvertraging geen functie.
De vliegendestartfunctie die voor PM-motoren wordt gebruikt, is gebaseerd op een schatting van het initiële toerental. Het toerental wordt altijd geschat zodra een actief startsignaal is gegeven. Op basis van de instelling in
parameter 1-70 Startmodus gebeurt er het volgende: Parameter 1-70 Startmodus = [0] Rotordetectie:
Als het geschatte toerental hoger is dan 0 Hz, vangt de frequentieregelaar de motor bij dat toerental op en wordt het normale bedrijf hervat. In andere gevallen schat de frequentieregelaar de rotorpositie en wordt het normale bedrijf vanaf dat punt hervat.
Parameter 1-70 Startmodus = [1] Parkeren: Als de geschatte tijd lager is dan de instelling in parameter 1-59 Freq. testpulsen vlieg.start, wordt de parkeer­functie ingeschakeld (zie parameter 2-06 Parkeerstroom en parameter 2-07 Parkeertijd). In andere gevallen vangt de frequentieregelaar de motor bij dat toerental op en wordt het normale bedrijf hervat. Zie de beschrijving bij parameter 1-70 Startmodus voor de aanbevolen instel­lingen.
Stroomgrenzen bij gebruik van het vliegendestartprincipe voor PM-motoren:
Het toerentalbereik loopt tot 100% van het
nominale toerental of het veldverzwakkingstoe­rental (de laagste van deze twee).
Een PMSM met een hoge tegen-EMK (> 300 VLL
(rms)) en een hoge spoelinductie (> 10 mH) heeft meer tijd nodig om de kortsluitstroom te verlagen tot 0 en kan gevoelig zijn voor een foutieve schatting.
Stroomtests zijn enkel mogelijk tot een toerental
van 300 Hz. Voor bepaalde eenheden ligt deze grens bij 250 Hz; dat geldt voor alle eenheden van 200-240 V met een vermogen tot en met 2,2 kW (3 pk) en alle eenheden van 380-480 V met een vermogen tot en met 4 kW (5,4 pk).
Stroomtests zijn enkel mogelijk bij een machine-
vermogen tot 22 kW (30 pk).
1-79 Max starttijd compressor tot uitsch
Range: Functie:
0 s* [ 0 - 3600.0s]Als de motor het ingestelde
toerental in parameter 1-86 Uitsch lg snelh [tpm] niet bereikt binnen de tijd die in deze parameter is ingesteld, wordt de frequentiere­gelaar uitgeschakeld. De tijd in deze parameter is inclusief de tijd die is ingesteld in parameter 1-71 Startvertraging. Dat betekent bijvoorbeeld dat de frequentieregelaar nooit zal starten als de waarde in
parameter 1-71 Startvertraging
hoger dan of gelijk aan de waarde in parameter 1-79 Max starttijd compressor tot uitsch is.
1-80 Functie bij stop
Option: Functie:
Selecteer de functie van de frequentieregelaar na een stopcommando of wanneer de frequentie is uitgelopen naar de instellingen in parameter 1-81 Min. snelh. functie bij stop [RPM].
De beschikbare opties zijn afhankelijk van de instelling in
parameter 1-10 Motorconstructie: [0] Asynchroon:
[0] Vrijloop.
[1] DC-houd.
[1] PM, niet-uitspr. SPM:
[0] Vrijloop.
[0] * Vrijloop Laat de motor vrijlopen.
[1] DC-houd/
motorvoorver w
Voorziet de motor van een DC­houdstroom (zie parameter 2-00 DC- houd/voorverw.stroom).
1-80 Functie bij stop
Option: Functie:
[2] Motorcontrole [6] Motorcontr,
alarm
1-81 Min. snelh. functie bij stop [RPM]
Range: Functie:
Size related*
[0 - 600 RPM]
Stel het toerental in waarbij parameter 1-80 Functie bij stop moet worden geactiveerd.
1-82 Min. snelh. voor functie bij stop [Hz]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - 20.0 Hz] Stel de uitgangsfrequentie in
waarbij parameter 1-80 Functie bij stop moet worden geactiveerd.
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
De tests zijn in principe ook mogelijk bij
machines met uitspringende polen (IPMSM) maar zijn nog niet geverieerd voor dergelijke machines.
Voor toepassingen met een hoge massatraagheid
(wanneer de massatraagheid van de belasting meer dan 30 keer hoger is dan de massatraagheid van de motor) wordt het gebruik van een remweerstand aangeraden om uitscha­keling (trip) door overspanning te voorkomen in het geval van inschakeling bij hoog toerental van de vliegendestartfunctie.
3.3.13 Geavanceerde bewaking van het
3 3
minimale toerental van dompelpompen
3.3.12 1-8* Stopaanpassingen
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 63
Sommige pompen zijn gevoelig voor werken bij laag toerental. Typische redenen hiervoor zijn onvoldoende koeling of smering bij laag toerental. Bij overbelastingscondities beschermt de frequentieregelaar zichzelf door middel van geïntegreerde beveiligings­functies, waaronder het verlagen van het toerental. Zo kan de stroombegrenzingsregeling bijvoorbeeld het toerental verlagen. Dat betekent dat het toerental in sommige gevallen lager kan worden dan het toerental dat is ingesteld in parameter 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM] en parameter 4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz]. Als het toerental tot onder een bepaalde waarde daalt, schakelt de geavanceerde functie voor bewaking van het minimale toerental de frequentieregelaar uit. Als de pompmotor of de pomp het ingestelde toerental in parameter 1-86 Uitsch lg snelh [tpm] niet bereikt binnen de ingestelde tijd in parameter 1-79 Max starttijd compressor tot uitsch (het aanlopen duurt te lang), wordt de frequen­tieregelaar uitgeschakeld. De timers voor
parameter 1-71 Startvertraging en parameter 1-79 Max starttijd compressor tot uitsch starten op het moment dat
het startcommando wordt gegeven. Dat betekent bijvoorbeeld dat de frequentieregelaar nooit zal starten als de waarde in parameter 1-71 Startvertraging hoger dan of gelijk aan de waarde in parameter 1-79 Max starttijd compressor tot uitsch is.
N
RPM
T
N
1-86
T
1-79
T
1-71
0
1
1-86 Uitsch lg snelh [tpm]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - par. 4-13 RPM]
LET OP
Deze parameter is alleen beschikbaar als
parameter 0-02 Eenh. motortoe­rental is ingesteld op [11] tpm.
Stel de onderlimiet voor het motortoerental in waarbij de frequentieregelaar wordt uitgeschakeld (trip). Als de waarde 0 is, is de functie niet actief. Als het toerental op enig moment na de start (of tijdens een stop) lager wordt dan de ingestelde waarde, wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld en wordt alarm 49, Snelheidslimiet gegenereerd.
1-87 Uitsch lg snelh [Hz]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - par. 4-14 Hz]
LET OP
Deze parameter is alleen beschikbaar als
parameter 0-02 Eenh. motortoe­rental is ingesteld op [1] Hz.
Stel de onderlimiet voor het motortoerental in waarbij de frequentieregelaar wordt uitgeschakeld (trip). Als de waarde 0 is, is de functie niet actief. Als het toerental op enig moment na de start (of tijdens een stop) lager wordt dan de ingestelde waarde,
1-87 Uitsch lg snelh [Hz]
Range: Functie:
wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld en wordt alarm 49, Snelheidslimiet gegenereerd.
Parameterbeschrijving
33
T
1-71
T
1-79
N
1-86
1 Normaal bedrijf.
Afbeelding 3.11 Geavanceerde bewaking van het minimale
toerental
64 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
Parameter 1-71 Star tvertraging. Parameter 1-79 Max starttijd compressor tot uitsch. Deze
tijd is inclusief de tijd in T Parameter 1-86 Uitsch lg snelh [tpm]. Als het toerental tijdens normaal bedrijf lager wordt dan deze waarde, wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld.
1-71
VLT® AQUA Drive FC 202
3.3.14 1-9* Motortemperatuur
.
1-90 Thermische motorbeveiliging
Option: Functie:
Thermische motorbeveiliging kan met behulp van diverse technieken worden geïmple­menteerd:
Via een PTC-sensor in de motorwik-
kelingen die is verbonden met 1 van de analoge of digitale ingangen (parameter 1-93 Thermistorbron). Zie
hoofdstuk 3.3.15 Aansluiting PTC­thermistor.
Via een berekening (ETR =
elektronisch thermisch relais) van de thermische belasting op basis van de actuele belasting en tijd. De berekende thermische belasting wordt vergeleken met de nominale motorstroom I motorfrequentie f
hoofdstuk 3.3.16 ETR en hoofdstuk 3.3.17 ATEX ETR.
Via een thermo-mechanische
schakelaar (type Klixon). Zie hoofdstuk 3.3.18 Klixon.
Voor de Noord-Amerikaanse markt: de ETR­functies bieden bescherming tegen overbelasting van de motor, klasse 20, volgens NEC.
[0] Geen
bescherm.
[1] Thermistor-
waarsch.
[2] Thermisto-
ruitsch.
[3] ETR-
waarsch. 1
Continue overbelasting van de motor, wanneer geen waarschuwing of een uitscha­keling van de frequentieregelaar vereist is. Genereert een waarschuwing als de aangesloten thermistor of KTY-sensor in de motor reageert vanwege een overtemperatuur van de motor. Schakelt de frequentieregelaar uit (trip) als de aangesloten thermistor of KTY-sensor in de motor reageert vanwege een overtemperatuur van de motor. De uitschakelwaarde van de thermistor moet meer dan 3 kΩ bedragen. Integreer een thermistor (PTC-sensor) in de motor om de wikkelingen te beschermen. Berekent de belasting wanneer setup 1 actief is en genereert een waarschuwing op het display bij overbelasting van de motor.
en de nominale
M,N
. Zie
M,N
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
1-90 Thermische motorbeveiliging
Option: Functie:
Programmeer een waarschuwingssignaal via 1 van de digitale uitgangen.
[4] ETR-uitsch.1Berekent de belasting wanneer setup 1 actief
is en schakelt de frequentieregelaar uit (trip) bij overbelasting van de motor. Programmeer een waarschuwingssignaal via 1 van de digitale uitgangen. Het signaal wordt gegeven bij een waarschuwing en als de frequentiere­gelaar wordt uitgeschakeld (thermische waarschuwing).
[5] ETR-
waarsch. 2
[6] ETR-uitsch.
2
[7] ETR-
waarsch. 3
[8] ETR-uitsch.
3
[9] ETR-
waarsch. 4
[10] ETR-uitsch.
4
[20] ATEX ETR Activeert de thermische bewakingsfunctie
voor explosieveilige motoren conform ATEX Ex-e. Schakelt parameter 1-94 ATEX ETR cur.lim.
speed reduction, parameter 1-98 ATEX ETR interpol. points freq. en parameter 1-99 ATEX ETR interpol points current in.
LET OP
Als [20] ATEX ETR is geselecteerd, moet u de instructies in het aan dit onderwerp gewijde hoofdstuk in de design guide en de instructies van de motorfabrikant opvolgen.
3.3.15 Aansluiting PTC-thermistor
Afbeelding 3.12 PTC-proel
Bij gebruik van een digitale ingang en 10 V als voeding: Voorbeeld: de frequentieregelaar wordt uitgeschakeld (trip) wanneer de motortemperatuur te hoog is. Parametersetup:
Stel parameter 1-90 Therm. motorbeveiliging in op
[2] Thermistoruitsch.
Stel parameter 1-93 Thermistorbron in op [6] Dig.
ingang 33.
3 3
LET OP
Stel parameter 4-18 Stroombegr. in op 150% als [20] ATEX ETR is geselecteerd.
Afbeelding 3.13 Aansluiting PTC-thermistor – digitale ingang
Bij gebruik van een analoge ingang en 10 V als voeding: Voorbeeld: de frequentieregelaar wordt uitgeschakeld (trip) wanneer de motortemperatuur te hoog is. Parametersetup:
Stel parameter 1-90 Therm. motorbeveiliging in op
[2] Thermistoruitsch.
Stel parameter 1-93 Thermistorbron in op [2] Anal.
ingang 54.
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 65
1,21,0 1,4
30
10
20
100
60
40
50
1,81,6 2,0
2000
500
200
400 300
1000
600
t [s]
175ZA052.11
fOUT = 0,2 x f M,N
fOUT = 2 x f M,N
fOUT = 1 x f M,N
IMN
IM
Parameterbeschrijving
VLT® AQUA Drive FC 202
3.3.17 ATEX ETR
De VLT® PTC Thermistor Card MCB 112 biedt bewaking met ATEX-goedkeuring van de motortemperatuur. Het is ook mogelijk om in plaats hiervan een externe PTC-veilig­heidsvoorziening met ATEX-goedkeuring te gebruiken.
33
LET OP
Afbeelding 3.14 Aansluiting PTC-thermistor – analoge ingang
Ingang
digitaal/
analoog
Digitaal 10 V Analoog 10 V
Tabel 3.10 Drempelwaarden voor uitschakeling
Voedings-
spanning
Drempelwaarden
voor uitschakeling
< 800 Ω 2,7 kΩ < 3,0 kΩ 3,0 kΩ
LET OP
Controleer of de geselecteerde voedingsspanning overeenkomt met de specicatie van het gebruikte thermistorelement.
3.3.16 ETR
Aan de hand van de berekening wordt bepaald of een lagere belasting nodig is bij lagere toerentallen vanwege minder koeling door de in de motor ingebouwde ventilator.
Afbeelding 3.15 ETR-proel
Gebruik voor deze functie uitsluitend motoren met ATEX Ex-e-goedkeuring. Zie het motortypeplaatje, goedkeu­ringscerticaat of datablad, of neem contact op met de motorleverancier.
Wanneer een Ex-e-motor met verhoogde veiligheid wordt bestuurd, moeten bepaalde begrenzingen worden ingesteld. De te programmeren parameters zijn te zien in Tabel 3.11.
Functie Instelling
Parameter 1-90 Therm. motorbe-
veiliging
Parameter 1-94 ATEX ETR cur.lim.
speed reduction
Parameter 1-98 ATEX ETR interpol.
points freq.
Parameter 1-99 ATEX ETR interpol
points current Parameter 1-23 Motorfrequentie Voer dezelfde waarde in als bij
Parameter 4-19 Max.
uitgangsfreq.
Parameter 4-18 Stroombegr. Naar 150% geforceerd door
Parameter 5-15 Klem 33 digitale
ingang
Parameter 5-19 Klem 37 Veilige
stop
Parameter 14-01 Schakelfre-
quentie
Parameter 14-26 Uitschakelver-
traging bij inverterfout
Tabel 3.11 Parameters
[20] ATEX ETR
20%
Motortypeplaatje.
parameter 4-19 Max. uitgangsfreq..
Motortypeplaatje, mogelijk gereduceerd bij lange motorkabels, sinuslter of gereduceerde voedings­spanning.
1-90 [20]
[80] PTC-kaart 1
[4] PTC 1-alarm
Controleer of de standaard­waarde voldoet aan de vereisten volgens het motorty­peplaatje. Gebruik een sinuslter als dat niet het geval is. 0
66 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
1-91 Ext. motor-ventilator
Option: Functie:
[0] * Nee Er is geen externe ventilator nodig,
dat wil zeggen dat de motor lager wordt belast bij lage toerentallen.
[1] Ja Maakt gebruik van een externe
motorventilator (externe ventilatie), zodat bij lage toerentallen geen reductie van de motor nodig is. De bovenste curve in Afbeelding 3.15 (f
out
= 1 x f
M,N
) wordt gevolgd als de motorstroom lager is dan de nominale motorstroom (zie parameter 1-24 Motorstroom). Als de motorstroom hoger is dan de
1-91 Ext. motor-ventilator
Option: Functie:
nominale stroom, loopt de bedrijfstijd toch terug, alsof er geen ventilator geïnstalleerd is.
1-93 Thermistorbron
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
LET OP
Stel de digitale ingang in op
[0] PNP - actief bij 24V via parameter 5-00 Dig. I/O-modus.
Selecteer de ingang waarop de thermistor (PTC-sensor) moet worden aangesloten. Het is niet mogelijk om een analoge ingang ([1] Anal. ingang 53 of [2] Anal. ingang 54 te selecteren wanneer de analoge ingang al wordt gebruikt als referentiebron (ingesteld in
parameter 3-15 Referentiebron 1, parameter 3-16 Referentiebron 2 of parameter 3-17 Referentiebron 3).
Bij gebruik van de VLT® PTC Thermistor Card MCB 112 moet u altijd [0] Geen selecteren.
[0] * Geen [1] Anal. ingang
53
[2] Anal. ingang
54 [3] Dig. ingang 18 [4] Dig. ingang 19 [5] Dig. ingang 32 [6] Dig. ingang 33
1-95 KTY-sensortype
Option: Functie:
Selecteer het type thermistorsensor.
[0] * KTY-sensor 1
1 kΩ bij 100 °C (212 °F).
[1] KTY-sensor 2
1 kΩ bij 25 °C (77 °F).
[2] KTY-sensor 3
2 kΩ bij 25 °C (77 °F).
[3] Pt1000
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
LET OP
Vergelijk de door de motorfabrikant vereiste minimale schakelfrequentie met de minimale schakelfrequentie van de frequentieregelaar, de standaardwaarde in parameter 14-01 Schakelfrequentie. Gebruik een sinuslter als de frequentieregelaar niet aan deze vereiste voldoet.
Meer informatie over ATEX ETR thermische bewaking is te vinden in de toepassingsnotitie voor de ATEX ETR thermische bewakingsfunctie van de FC 300.
3.3.18 Klixon
De thermische circuitbreaker van het type Klixon maakt gebruik van een KLIXON® metalen schijf. Bij een vooraf
bepaalde overbelasting kan de warmte die wordt gegenereerd door de stroom die door de schijf loopt, een uitschakeling (trip) veroorzaken.
Bij gebruik van een digitale ingang en 24 V als voeding: Voorbeeld: de frequentieregelaar wordt uitgeschakeld (trip) wanneer de motortemperatuur te hoog is.
3 3
Stel parameter 1-90 Therm. motorbeveiliging in op
[2] Thermistoruitsch.
Stel parameter 1-93 Thermistorbron in op [6] Dig.
ingang 33.
Parametersetup:
Afbeelding 3.16 Aansluiting thermistor
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 67
1-96 KTY-thermistorbron
Option: Functie:
Selecteer analoge ingangsklem 54 als een thermistorsensoringang. Klem 54 kan niet worden geselecteerd als thermistorbron als die al als referentie wordt gebruikt (zie parameter 3-15 Referentiebron 1 tot parameter 3-17 Referentiebron 3).
LET OP
Aansluiting van thermistor­sensor tussen klem 54 en 55 (GND). Zie
hoofdstuk 3.3.15 Aansluiting PTC-thermistor.
[0] * Geen [2] Anal. ingang
54
1-97 KTY-drempelwaarde
Range: Functie:
80 °C* [ -40 -
220 °C]
Stel de thermistorsensordrempel­waarde voor thermische motorbeveiliging in.
Parameterbeschrijving
VLT® AQUA Drive FC 202
33
68 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
2-00 DC-houd/voorverw.stroom
Range: Functie:
50 %* [ 0 - 160 %]
LET OP
Parameter 2-00 DC-houd/ voorverw.stroom heeft geen
eect als
parameter 1-10 Motorcon­structie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
LET OP
De maximumwaarde is afhankelijk van de nominale motorstroom. Vermijd 100% stroom gedurende een langere periode, omdat dit de motor kan beschadigen.
Stel de houdstroom in als een percentage van de in
parameter 1-24 Motorstroom
ingestelde nominale motorstroom I
M,N
. 100% DC-houdstroom komt
overeen met I
M,N
. Deze parameter dient om de motor tegen te houden (houdkoppel) of om de motor voor te verwarmen. Deze parameter is actief als [1] DC- houd/motorvoorverw is geselecteerd in parameter 1-80 Functie bij stop.
2-01 DC-remstroom
Range: Functie:
50 %* [ 0 - 1000 %]
LET OP
De maximumwaarde is afhankelijk van de nominale motorstroom. Vermijd 100% stroom gedurende een langere periode, omdat dit de motor kan beschadigen.
Stel de stroomwaarde in als een percentage van de nominale motorstroom I
M,N
, zie parameter 1-24 Motorstroom. 100% DC-remstroom komt overeen met I
M,N
.
2-01 DC-remstroom
Range: Functie:
DC-remstroom wordt toegepast na een stopcommando, wanneer het toerental lager is dan de ingestelde begrenzing in:
Parameter 2-03 Inscha­kelsnelh. DC-rem [tpm].
Parameter 2-04 Inscha­kelsnelh. DC-rem [Hz],
wanneer de functie DC­rem geïnv. actief is; of via de seriële-communica­tiepoort.
De remstroom is actief gedurende de periode die is ingesteld in parameter 2-02 DC-remtijd.
2-02 DC-remtijd
Range: Functie:
10 s* [0 - 60 s] Bepaal hoelang de ingestelde DC-
remstroom in parameter 2-01 DC- remstroom na activering moet worden toegepast.
2-03 Inschakelsnelh. DC-rem [tpm]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - 0 RPM]
LET OP
Parameter 2-03 Inschakelsnelh. DC-rem [tpm] heeft geen eect als parameter 1-10 Motorcon­structie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Bepaal het inschakeltoerental van de DC-rem bij activering van de in
parameter 2-01 DC-remstroom
ingestelde DC-remstroom na een stopcommando.
Wanneer parameter 1-10 Motorcon-
structie is ingesteld op [1] PM, niet­uitspr. SPM, is deze waarde altijd 0
tpm (uit).
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
3.4 Parameters 2-** Remmen
3.4.1 2-0* DC-rem
Parametergroep voor het congureren van de DC-rem en de DC-houdfuncties.
3 3
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 69
2-04 Inschakelsnelh. DC-rem [Hz]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - 0.0 Hz]
LET OP
Parameter 2-04 Inschakelsnelh. DC-rem [Hz] heeft geen eect als parameter 1-10 Motorcon­structie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Bepaal het inschakeltoerental van de DC-rem bij activering van de in
parameter 2-01 DC-remstroom
ingestelde DC-remstroom na een stopcommando.
2-06 Parkeerstroom
Range: Functie:
50 %* [ 0 - 1000 %]
LET OP
Parameter 2-06 Parkeerstroom
en parameter 2-07 Parkeertijd: alleen beschikbaar als
parameter 1-10 Motorcon­structie is ingesteld op [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Stel de stroom in als een percentage van de nominale motorstroom, parameter 1-24 Motorstroom. Actief bij gebruik van parameter 1-73 Vlieg. start. De parkeerstroom is actief gedurende de tijd die is ingesteld in parameter 2-07 Parkeertijd.
2-07 Parkeertijd
Range: Functie:
3 s* [0.1 - 60 s] Bepaal hoelang de in
parameter 2-06 Parkeerstroom
ingestelde parkeerstroom moet worden toegepast. Actief bij gebruik van parameter 1-73 Vlieg. start.
LET OP
Parameter 2-07 Parkeertijd is
alleen beschikbaar als
parameter 1-10 Motorcon­structie is ingesteld op [1] PM, niet-uitspr. SPM.
2-10 Remfunctie
Option: Functie:
De beschikbare opties zijn afhankelijk van de instelling in
parameter 1-10 Motorconstructie: [0] Asynchroon:
[0] Uit.
[1] Weerstand rem.
[2] AC-rem.
[1] PM, niet-uitspr. SPM:
[0] Uit.
[1] Weerstand rem.
[0] Uit Er is geen remweerstand
geïnstalleerd.
[1] Weerstand
rem
Er is een remweerstand opgenomen in het systeem om overtollige remenergie als warmte af te voeren. Het aansluiten van een remweerstand laat een hogere DC­tussenkringspanning tijdens het remmen (generatorwerking) toe. De functie Weerstand rem is alleen actief bij frequentieregelaars met een ingebouwde dynamische rem.
[2] AC-rem AC-rem is alleen van toepassing
wanneer parameter 1-03 Koppelka-
rakteristiek is ingesteld op Compressorkoppel.
2-11 Remweerstand (ohm)
Range: Functie:
Size related*
[ 5 - 65535 Ohm]
Stel de weerstandswaarde in Ω in. Deze waarde wordt gebruikt voor het bewaken van het vermogen naar de remweerstand in
parameter 2-13 Bewaking remvermogen. Deze parameter is
alleen actief bij frequentieregelaars met een ingebouwde dynamische rem. Gebruik deze parameter voor waarden zonder decimalen. Gebruik
parameter 30-81 Remweerstand (ohm) voor waarden met 2
decimalen.
Parameterbeschrijving
VLT® AQUA Drive FC 202
3.4.2 2-1* Remenergie-functie
Parametergroep voor het selecteren van de parameters voor dynamisch remmen. Geldt alleen voor frequentiere­gelaars met remchopper.
33
70 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
2-12 Begrenzing remvermogen (kW)
Range: Functie:
Size related*
[ 0.001 -
2000.000 kW]
LET OP
Deze parameter is alleen actief bij frequentieregelaars met een ingebouwde dynamische rem.
Stel de bewakingslimiet in voor het remvermogen dat wordt overge­bracht naar de weerstand. De bewakingslimiet is een product van de maximale belastingscyclus (120 s) en het maximale vermogen van de remweerstand tijdens die belastingscyclus. Zie onderstaande formules.
Voor 200-240 V-eenheden:
P
weerstand
 = 
3902 × bedrijfstijd
R × 120
Voor 380-480 V-eenheden:
P
weerstand
 = 
7782 × bedrijfstijd
R × 120
Voor 525-600 V-eenheden:
P
weerstand
 = 
9432 × bedrijfstijd
R × 120
2-13 Bewaking remvermogen
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter is alleen actief bij frequentieregelaars met een ingebouwde dynamische rem.
Deze parameter zorgt voor bewaking van het vermogen naar de remweerstand. Het vermogen wordt berekend op basis van de waarde van de weerstand (parameter 2-11 Remweerstand (ohm)), de DC-tussenkringspanning en de cyclustijd van de weerstand.
[0] * Uit Er is geen bewaking van het
remvermogen nodig.
Als vermogensbewaking is ingesteld op [0] Uit of [1] Waarsch. blijft de remfunctie actief, ook als de bewakingslimiet wordt overschreden. Dat kan leiden tot thermische overbelasting van de weerstand. Het is ook mogelijk om een waarschuwing te genereren via een relais-/digitale uitgang. De meetnauwkeurigheid van de
2-13 Bewaking remvermogen
Option: Functie:
vermogensbewaking is afhankelijk van de nauwkeurigheid van de weerstand (beter dan ± 20%).
[1] Waarsch. Hiermee wordt een waarschuwing
op het display weergegeven wanneer het vermogen dat gedurende 120 seconden wordt afgegeven, hoger is dan 100% van de bewakingslimiet (parameter 2-12 Begrenzing remvermogen (kW)). De waarschuwing verdwijnt wanneer het afgegeven vermogen daalt tot minder dan 80% van de bewakingslimiet.
[2] Uitsch. Schakelt de frequentieregelaar uit
en geeft een alarm weer wanneer het berekende vermogen hoger is dan 100% van de bewakingslimiet.
[3] Waarsch. en
uitsch.
Beide bovengenoemde functies worden geactiveerd, inclusief waarschuwing, uitschakeling (trip) en alarm.
[4] Warning 30s [5] Trip 30s [6] Warning & trip
30s [7] Warning 60s [8] Trip 60s [9] Warning & trip
60s [10] Warning 300s [11] Trip 300s [12] Warning & trip
300s [13] Warning 600s [14] Trip 600s [15] Warning & trip
600s
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 71
3 3
2-15 Remtest
Option: Functie:
LET OP
Om een waarschuwing in verband met [0] Uit of [1] Waarsch. op te heen, moet de netvoeding worden onderbroken en opnieuw worden aangesloten. Hef eerst de fout op. Bij [0] Uit of [1] Waarsch. blijft de frequentiere­gelaar werken, ook als er een fout is gedetecteerd.
Selecteer een test-/bewakings­functie om de aansluiting naar de remweerstand te controleren, of om te controleren of een remweerstand aanwezig is, en vervolgens een waarschuwing of alarm weer te geven als er een fout optreedt. De remtest wordt uitgevoerd bij inschakeling van de frequentiere­gelaar. De rem-IGBT-test wordt echter uitgevoerd als er niet wordt geremd. Een waarschuwing of uitschakeling (trip) deactiveert de remfunctie.
De testvolgorde is als volgt:
1. Meet de rimpelamplitude van de DC-tussenkring gedurende 300 ms zonder remmen.
2. Meet de rimpelamplitude van de DC-tussenkring gedurende 300 ms met geactiveerde rem.
3. Als de rimpelamplitude van de DC-tussenkring tijdens het remmen lager is dan de rimpelamplitude van de DC-tussenkring vóór het remmen + 1%, is de remtest mislukt. Als de remtest mislukt, wordt een waarschuwing of alarm gegenereerd.
4. Als de rimpelamplitude van de DC-tussenkring tijdens het remmen hoger is dan de rimpelamplitude van de DC-tussenkring vóór het remmen + 1%, is de remtest succesvol.
2-15 Remtest
Option: Functie:
[0] * Uit De remweerstand en rem-IGBT
worden tijdens bedrijf bewaakt op kortsluiting. Als er kortsluiting optreedt, wordt een waarschuwing weergegeven.
[1] Waarsch. De remweerstand en rem-IGBT
worden bewaakt op kortsluiting en bij inschakeling van de frequentie­regelaar wordt getest of de remweerstand niet is ontkoppeld.
[2] Uitsch. De remweerstand wordt op
kortsluiting of ontkoppeling bewaakt, en de rem-IGBT wordt op kortsluiting bewaakt. Als er een fout optreedt, wordt de frequentiere­gelaar uitgeschakeld en wordt er een alarm weergegeven (uitscha­keling met blokkering).
[3] Stop en
uitsch.
De remweerstand wordt op kortsluiting of ontkoppeling bewaakt, en de rem-IGBT wordt op kortsluiting bewaakt. Als er een fout optreedt, zal de frequentieregelaar uitlopen tot vrijloop en vervolgens uitschakelen (trip). Er wordt een alarm wegens uitschakeling met blokkering weergegeven.
[4] AC-rem De remweerstand wordt op
kortsluiting of ontkoppeling bewaakt, en de rem-IGBT wordt op kortsluiting bewaakt. Als er een fout optreedt, dan zal de frequentiere­gelaar een gecontroleerde uitloop uitvoeren.
2-16 AC-rem max. stroom
Range: Functie:
100 %* [ 0 -
1000.0 %]
LET OP
Parameter 2-16 AC-rem max. stroom heeft geen eect als parameter 1-10 Motorcon­structie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Voer de maximaal toegestane stroom bij gebruik van een AC-rem in om oververhitting van de motorwikkelingen te voorkomen.
Parameterbeschrijving
33
72 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
VLT® AQUA Drive FC 202
2-17 Overspanningsreg.
Option: Functie:
[0] Uitgesch. Geen OVC vereist.
[2] * Ingesch. Schakelt OVC in.
2-19 Over-voltage Gain
Range: Functie:
100 %* [10 - 200 %] Selecteer de overspanningsver-
sterking.
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
3 3
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 73
3-02 Minimumreferentie
Range: Functie:
Size related*
[ -999999.999
- par. 3-03 Reference­FeedbackUnit]
Voer de minimumwaarde voor de externe referentie in. De waarde en eenheid voor de minimumreferentie komen overeen met de conguratie die is geselecteerd in
parameter 1-00 Conguratiemodus en parameter 20-12 Referentie/ terugk.eenheid.
3-03 Max. referentie
Range: Functie:
Size related*
[ par. 3-02 -
999999.999 Reference­FeedbackUnit]
Voer de maximumwaarde voor de externe referentie in. De waarde en eenheid voor de maximumrefe­rentie komen overeen met de conguratie die is geselecteerd in
parameter 1-00 Conguratiemodus en parameter 20-12 Referentie/ terugk.eenheid.
3-04 Referentiefunctie
Option: Functie:
[0] * Som Telt de externe en digitale referen-
tiebronnen bij elkaar op.
[1] Extern/digitaal Gebruikt enkel de digitale of de
externe referentiebron. Schakelen tussen extern en digitaal is mogelijk met behulp van een commando of een digitale ingang.
3-10 Ingestelde ref.
Array [8]
Range: Functie:
0 %* [-100 -
100 %]
Voer maximaal 8 verschillende digitale referenties (0-7) in deze parameter in, door middel van arrayprogrammering. De digitale referentie wordt gegeven als een percentage van de waarde Ref
MAX
(parameter 3-03 Max. referentie). Bij gebruik van digitale referenties moet Ingest. ref. bit 0/1/2 [16], [17] of [18] worden geselecteerd voor de
3-10 Ingestelde ref.
Array [8]
Range: Functie:
betreende digitale ingangen in
parametergroep 5-1* Digitale
ingangen.
P3-03
P3-02
0 50 100%
P3-10
130BB036.10
3-11 Jog-snelh. [Hz]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - par. 4-14 Hz]
De jogsnelheid is de vaste uitgangssnelheid waarbij de frequentieregelaar functioneert wanneer de jogfunctie is geactiveerd. Zie ook parameter 3-19 Jog-snelh.
[TPM] en parameter 3-80 Jog ramp­tijd.
Parameterbeschrijving
VLT® AQUA Drive FC 202
3.5 Parameters 3-** Ref./Ramp.
3.5.1 3-0* Ref. begrenz.
33
3.5.2 3-1* Referenties
Selecteer de digitale referenties. Selecteer Ingest. ref. bit 0/1/2 [16], [17] of [18] voor de corresponderende digitale ingangen in parametergroep 5-1* Digitale ingangen.
74 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
Afbeelding 3.17 Ingestelde ref.
Afbeelding 3.18 Overzicht digitale referenties
3-13 Referentieplaats
Option: Functie:
Stel de gewenste referentieplaats in.
[0] * Gekoppeld
Hand/Auto
Gebruik de lokale referentie in de handmodus en de externe referentie in de automodus.
[1] Extern Gebruik de externe referentie in
zowel de handmodus als de automodus.
[2] Lokaal Gebruik de externe referentie in
zowel de handmodus als de automodus.
LET OP
Wanneer [2] Lokaal is geselecteerd, gebruikt de frequentieregelaar deze instelling ook bij het opstarten na een uitschakeling.
[3] Linked to H/A
MCO
Selecteer deze optie om de FFACC­factor in te schakelen. Het inschakelen van FFACC beperkt de jitter en maakt de transmissie van de bewegingsregelaar naar de stuurkaart van de frequentiere­gelaar sneller. Dat leidt tot snellere responstijden voor dynamische toepassingen en positieregeling. Zie de VLT® Motion Control MCO 305 Operating Instructions voor meer informatie over FFACC.
3-14 Ingestelde relatieve ref.
Range: Functie:
0 %* [-100 -
100 %]
De actuele referentie X wordt verhoogd of verlaagd met percentage Y, dat is ingesteld in
parameter 3-14 Ingestelde relatieve ref..
Dit levert de actuele referentie Z op. Actuele referentie (X) is de som van de ingangen die zijn geselecteerd in:
Parameter 3-15 Referen­tiebron 1.
Parameter 3-16 Referen­tiebron 2.
Parameter 3-17 Referen­tiebron 3.
Parameter 8-02 Stuur woord bron.
X
100
%
0-100
Z
Y
X+X*Y/100
P 3-14
130BA278.10
3-15 Referentiebron 1
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel in welke ingang moet worden gebruikt voor het 1e referentie­signaal.
Parameter 3-15 Referen­tiebron 1.
Parameter 3-16 Referen­tiebron 2.
Parameter 3-17 Referen­tiebron 3.
Denieer maximaal 3 verschillende referentiesignalen. De som van deze referentiesignalen bepaalt de actuele referentie.
[0] Geen functie [1] * Anal. ingang
53
[2] Anal. ingang
54 [7] Pulsingang 29 [8] Pulsingang 33 [20] Dig. potmeter [21] Anal. ingang
X30/11 [22] Anal. ingang
X30/12 [23] Anal. ingang
X42/1
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
Afbeelding 3.19 Ingestelde relatieve ref.
Afbeelding 3.20 Actuele referentie
3 3
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 75
3-15 Referentiebron 1
Option: Functie:
[24] Anal. ingang
X42/3 [25] Anal. ingang
X42/5 [29] Anal. ingang
X48/2 [30] Uitgebr. met
terugk. 1 [31] Uitgebr. met
terugk. 2 [32] Uitgebr. met
terugk. 3 [35] Digital input
select
De frequentieregelaar selecteert analoge ingang 53 of 54 als de referentiebron op basis van het ingangssignaal dat in optie [42] Ref source bit 0 (Referentiebron bit 0) is gedenieerd als 1 van de digitale ingangen. Zie parametergroep 5-1*
Digitale ingangen, optie [42] Ref
source bit 0 (Referentiebron bit 0)
voor meer informatie.
3-16 Referentiebron 2
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel in welke ingang moet worden gebruikt voor het 2e referentie­signaal.
Parameter 3-15 Referen­tiebron 1.
Parameter 3-16 Referen­tiebron 2.
Parameter 3-17 Referen­tiebron 3.
Denieer maximaal 3 verschillende referentiesignalen. De som van deze referentiesignalen bepaalt de actuele referentie.
[0] * Geen functie [1] Anal. ingang
53 [2] Anal. ingang
54 [7] Pulsingang 29 [8] Pulsingang 33 [20] Dig. potmeter
3-16 Referentiebron 2
Option: Functie:
[21] Anal. ingang
X30/11 [22] Anal. ingang
X30/12 [23] Anal. ingang
X42/1 [24] Anal. ingang
X42/3 [25] Anal. ingang
X42/5 [29] Anal. ingang
X48/2 [30] Uitgebr. met
terugk. 1 [31] Uitgebr. met
terugk. 2 [32] Uitgebr. met
terugk. 3 [35] Digital input
select
De frequentieregelaar selecteert analoge ingang 53 of 54 als de referentiebron op basis van het ingangssignaal dat in optie [42] Ref source bit 0 (Referentiebron bit 0) is gedenieerd als 1 van de digitale ingangen. Zie parametergroep 5-1*
Digitale ingangen, optie [42] Ref
source bit 0 (Referentiebron bit 0)
voor meer informatie.
3-17 Referentiebron 3
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel in welke ingang moet worden gebruikt voor het 3e referentie­signaal.
Parameter 3-15 Referen­tiebron 1.
Parameter 3-16 Referen­tiebron 2.
Parameter 3-17 Referen­tiebron 3.
Denieer maximaal 3 verschillende referentiesignalen. De som van deze referentiesignalen bepaalt de actuele referentie.
[0] * Geen functie [1] Anal. ingang
53
Parameterbeschrijving
VLT® AQUA Drive FC 202
33
76 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
3-17 Referentiebron 3
Option: Functie:
[2] Anal. ingang
54 [7] Pulsingang 29 [8] Pulsingang 33 [20] Dig. potmeter [21] Anal. ingang
X30/11 [22] Anal. ingang
X30/12 [23] Anal. ingang
X42/1 [24] Anal. ingang
X42/3 [25] Anal. ingang
X42/5 [29] Anal. ingang
X48/2 [30] Uitgebr. met
terugk. 1 [31] Uitgebr. met
terugk. 2 [32] Uitgebr. met
terugk. 3 [35] Digital input
select
De frequentieregelaar selecteert analoge ingang 53 of 54 als de referentiebron op basis van het ingangssignaal dat in optie [42] Ref source bit 0 (Referentiebron bit 0) is gedenieerd als 1 van de digitale ingangen. Zie parametergroep 5-1*
Digitale ingangen, optie [42] Ref
source bit 0 (Referentiebron bit 0)
voor meer informatie.
3-19 Jog-snelh. [TPM]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - par. 4-13
RPM]
Voer een waarde in voor de jogsnelheid n
JOG
, wat een vaste uitgangssnelheid is. De frequentie­regelaar loopt op dit toerental wanneer de jogfunctie is ingeschakeld. De maximale begrenzing is ingesteld in
parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM]. Zie ook parameter 3-11 Jog-snelh. [Hz] en parameter 3-80 Jog ramp­tijd.
3-41 Ramp 1 aanlooptijd
Range: Functie:
Size related*
[ 0.10 - 3600s]Voer de aanlooptijd in, d.w.z. de
acceleratietijd van 0 tpm tot parameter 1-25 Nom. motorsnelheid. Stel de aanlooptijd zo in dat de uitgangsstroom tijdens het aanlopen de in
parameter 4-18 Stroombegr.
ingestelde stroomgrens niet overschrijdt. Zie uitlooptijd in parameter 3-42 Ramp 1 uitlooptijd.
par. . 3 41 =
tacc × nnompar. . 1 25
ref tpm
s
3-42 Ramp 1 uitlooptijd
Range: Functie:
Size related*
[ 0.10 - 3600s]Voer de uitlooptijd in, d.w.z. de
deceleratietijd van
parameter 1-25 Nom. motorsnelheid
tot 0 tpm. Stel de uitlooptijd zo in dat er in de omvormer geen overspanning ontstaat als gevolg van de generatorwerking van de motor. De uitlooptijd moet ook lang genoeg zijn om te voorkomen dat de opgewekte stroom de in
parameter 4-18 Stroombegr.
ingestelde stroomgrens overschrijdt. Zie aanlooptijd in parameter 3-41 Ramp 1 aanlooptijd.
par. . 3 42 =
tdec × nnompar. . 1 25
ref tpm
s
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
3.5.3 3-4* Ramp 1
Congureer de ramp-tijden voor elk van de 2 ramps (parametergroep 3-4* Ramp 1 en 3-5* Ramp 2).
Afbeelding 3.21 Ramp 1
3 3
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 77
3-51 Ramp 2 aanlooptijd
Range: Functie:
Size related*
[ 0.10 - 3600s]Voer de aanlooptijd in, d.w.z. de
acceleratietijd van 0 tpm tot parameter 1-25 Nom. motorsnelheid. Stel de aanlooptijd zo in dat de uitgangsstroom tijdens het aanlopen de in
parameter 4-18 Stroombegr.
ingestelde stroomgrens niet overschrijdt. Zie uitlooptijd in parameter 3-52 Ramp 2 uitlooptijd.
par. . 3 51 =
tacc × nnompar. . 1 25
ref tpm
s
3-52 Ramp 2 uitlooptijd
Range: Functie:
Size related*
[ 0.10 - 3600s]Voer de uitlooptijd in, d.w.z. de
deceleratietijd van
parameter 1-25 Nom. motorsnelheid
tot 0 tpm. Stel de uitlooptijd zo in dat er in de omvormer geen overspanning ontstaat als gevolg van de generatorwerking van de motor en de opgewekte stroom de in parameter 4-18 Stroombegr. ingestelde stroomgrens niet overschrijdt. Zie aanlooptijd in parameter 3-51 Ramp 2 aanlooptijd.
par. . 3 52 =
tdec × nnompar. . 1 25
ref tpm
s
3-80 Jog ramp-tijd
Range: Functie:
Size related*
[0.1 - 3600 s] Stel de jog-ramptijd in voor het
versnellen/vertragen tussen 0 tpm en het nominale toerental (n
M,N
) (ingesteld in parameter 1-25 Nom. motorsnelheid). Zorg ervoor dat de totale uitgangsstroom die nodig is voor de betreende jog-ramptijd, de in parameter 4-18 Stroombegr. ingestelde stroomgrens niet overschrijdt. De jog-ramptijd start wanneer er via het bedienings­paneel, een geselecteerde digitale ingang of de seriële-communica­tiepoort een jog-signaal wordt gegeven.
3-80 Jog ramp-tijd
Range: Functie:
par. . 3 80 =
t jog × nnompar. . 1 25
jogsnelheidpar. .3 19
s
130BA070.10
Tijd
P 3-80
TPM
P 4-13 TPM
hoge begrenzing
P 1-25
Motorsnelheid
Jogsnelheid
P 3-19
P 3-80
Aanlopen
Uitlopen
t jog t jog
P 4-11 RPM
lage begrenzing
3-84 Initial Ramp Time
Range: Functie:
0 s* [0 - 60 s] Voer de initiële aanlooptijd in voor
het aanlopen van het nultoerental tot de ingestelde lage begrenzing voor het motortoerental in
parameter 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM] of
parameter 4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz]. Dompelpompen kunnen
beschadigd raken wanneer ze onder het minimale toerental werken. Onder het minimale pomptoerental wordt een snelle aan-/uitlooptijd aanbevolen. Deze parameter kan worden gebruikt voor het instellen van een snelle aanlooptijd vanaf het nultoerental tot de ingestelde Motorsnelh. lage begr. Zie Afbeelding 3.23.
130BA962.10
Motorsnelheid
Motorsnelheid Hoog
Laag
Normale Aan/uitlopen
Initiële aanloop
Uiteindelijke
uitloop
Tijd
Snelheid
Parameterbeschrijving
VLT® AQUA Drive FC 202
3.5.4 3-5* Ramp 2
Zie parametergroep 3-4* Ramp 1 voor informatie over het selecteren van rampparameters.
33
Afbeelding 3.22 Jog ramp-tijd
3.5.5 3-8* Andere Ramps
78 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
Afbeelding 3.23 Initiële en uiteindelijke ramp-tijd
3-85 Check Valve Ramp Time
Range: Functie:
0 s* [0 - 650 s] Om kogelafsluiters in een stopsi-
tuatie te beschermen, kan de uitlooptijd van de 'check-valve' (terugslagklep) worden gebruikt om het toerental te verlagen van
parameter 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM] of
parameter 4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz] naar het in
parameter 3-86 Check Valve Ramp End Speed [RPM] of
parameter 3-87 Check Valve Ramp End Speed [HZ] ingestelde uitein-
delijke toerental van de terugslagklep. Als
parameter 3-85 Check Valve Ramp Time is ingesteld op een andere
waarde dan 0 s, is de ingestelde uitlooptijd voor de terugslagklep actief en wordt de ingevoerde waarde gebruikt om het motortoe­rental vanaf Motorsnelh. lage begr. te vertragen naar het uiteindelijke toerental van de terugslagklep dat is ingesteld in parameter 3-86 Check
Valve Ramp End Speed [RPM] of
parameter 3-87 Check Valve Ramp End Speed [HZ]. Zie Afbeelding 3.24.
130BA961.10
Snelheid
Motorsnelheid
Normale
Regelklep
Motorsnelheid
Hoog
Laag
Tijd
uitloop
Stopsnelh.
3-86 Check Valve Ramp End Speed [RPM]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - par. 4-11 RPM]
Denieer het toerental in [tpm] onder de lage begrenzing van het motortoerental waarbij de regelaf­sluiter naar verwachting gesloten zal zijn. Controleer of de afsluiter niet meer actief is. Zie Afbeelding 3.24.
3-87 Check Valve Ramp End Speed [HZ]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - par. 4-12 Hz]
Voer hier het toerental in Hz onder de lage begrenzing van de motorsnelheid in waarbij de terugslagklep niet meer actief is. Zie Afbeelding 3.24.
3-88 Final Ramp Time
Range: Functie:
0 s* [0 - 60 s] Voer de eind-ramp-tijd in die moet
worden gebruikt bij het uitlopen van parameter 4-11 Motorsnelh. lage
begr. [RPM] of
parameter 4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz] naar het nultoerental.
Dompelpompen kunnen beschadigd raken wanneer ze onder het minimale toerental werken. Onder het minimale pomptoerental wordt een snelle aan-/uitlooptijd aanbevolen. Deze parameter kan worden gebruikt om snel uit te lopen van
parameter 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM] of
parameter 4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz] naar het nultoerental. Zie Afbeelding 3.23.
3-90 Stapgrootte
Range: Functie:
0.10 %* [0.01 ­200 %]
Stel de stapgrootte voor verhogen/ verlagen in als een percentage van het synchrone motortoerental, ns. Als verhogen/verlagen is geactiveerd, wordt de totale referentie verhoogd of verlaagd met de waarde die in deze parameter is ingesteld.
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
3 3
Afbeelding 3.24 Uitloop terugslagklep
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 79
3.5.6 3-9* Dig. pot.meter
Gebruik de digitale-potentiometerfunctie om de actuele referentie te verhogen of te verlagen door de setup voor de digitale ingangen aan te passen via de functies Verhogen, Verlagen of Wissen. Om de functie te activeren, moet minstens 1 digitale ingang worden ingesteld op Verhogen of Verlagen.
3-91 Ramp-tijd
Range: Functie:
1 s [0 - 3600 s] Stel de ramp-tijd in, dat wil zeggen
de tijd die nodig is om de referentie aan te passen naar een waarde tussen 0 en 100% van de ingestelde digitale-potentiometer­functie (verhogen, verlagen of wissen). Als verhogen/verlagen wordt geactiveerd gedurende een tijd die langer is dan de in
parameter 3-95 Aan/uitloopvertr.
ingestelde aan-/uitloopvertraging, loopt de actuele referentie aan/uit op basis van deze aan-/uitlooptijd. De ramp-tijd is gedenieerd als de tijd die nodig is om de referentie aan te passen op basis van de stapgrootte die is ingesteld in parameter 3-90 Stapgrootte.
3-92 Spann.herstel
Option: Functie:
[0] * Uit Zet de digitale-potentiometerrefe-
rentie na inschakeling van de regelaar terug naar 0%.
[1] Aan Stelt de meest recente digitale-
potentiometerreferentie opnieuw in na inschakeling van de regelaar.
3-93 Max. begrenzing
Range: Functie:
100 %* [-200 -
200 %]
Stel de maximaal toelaatbare waarde voor de totale referentie in. Dat wordt aanbevolen als de digitale potentiometer wordt gebruikt voor een jnafstelling van de totale referentie.
3-94 Min. begrenzing
Range: Functie:
0 %* [-200 -
200 %]
Stel de minimaal toelaatbare waarde voor de totale referentie in. Dat wordt aanbevolen als de digitale potentiometer wordt gebruikt voor een jnafstelling van de totale referentie.
3-95 Aan/uitloopvertr.
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - 0 ] Voer de vertraging in die nodig is
vanaf activering van de digitale­potentiometerfunctie tot aan het moment dat de frequentieregelaar begint met het aan-/uitlopen van de referentie. Met een vertraging van 0 ms begint de referentie aan/uit te lopen wanneer verhogen/ verlagen wordt geactiveerd. Zie ook parameter 3-91 Ramp-tijd.
Parameterbeschrijving
VLT® AQUA Drive FC 202
33
Afbeelding 3.25 Voorbeeld 1 aan-/uitloopvertraging
80 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
Afbeelding 3.26 Voorbeeld 2 aan-/uitloopvertraging
4-10 Draairichting motor
Option: Functie:
Stelt de gewenste draairichting van de motor in. Wanneer parameter 1-00 Conguratiemodus is ingesteld op [3] Met terugk., wordt deze parameter standaard ingesteld op [0] Rechtsom. Als de parameter is ingesteld op Bidirectioneel, kan de draairichting Linksom niet worden geselecteerd vanaf het LCP.
[0] * Rechtsom [2] Bidirectioneel
4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - par. 4-13 RPM]
Stel de lage begrenzing voor het motortoerental in tpm in. De lage begrenzing voor het motortoerental kan worden ingesteld op het door de fabrikant aanbevolen minimale motortoerental. De lage begrenzing voor het motortoerental mag de instelling in
parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM] niet overschrijden.
4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - par. 4-14 Hz]
Stel de lage begrenzing voor het motortoerental in Hz in. De lage begrenzing voor het motortoerental kan worden ingesteld op een waarde die overeenkomt met de minimale uitgangsfrequentie van de motoras. De lage begrenzing voor het motortoerental mag de instelling in
parameter 4-14 Motorsnelh. hoge begr. [Hz] niet overschrijden.
4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - 60000 RPM]
LET OP
Bij wijzigingen in de instelling van parameter 4-13 Motorsnelh.
hoge begr. [RPM] wordt parameter 4-53 Waarschuwing snelheid hoog ingesteld op
dezelfde waarde als is ingesteld in
parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM].
LET OP
De maximale uitgangsfre­quentie mag niet hoger zijn dan 10% van de schakelfre­quentie van de omvormer (parameter 14-01 Schakelfre- quentie).
Voer de hoge begrenzing voor het motortoerental in tpm in. De hoge begrenzing voor het motortoerental kan worden ingesteld volgens de door de fabrikant aanbevolen maximale motorklasse. De hoge begrenzing voor het motortoerental moet hoger zijn dan de instelling in
parameter 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM].
De parameternaam wordt weergegeven als
parameter 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM] of
parameter 4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz], afhankelijk van:
de instellingen van andere parameters in het Hoofdmenu;
de standaardinstellingen op basis van de geogra­sche locatie.
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
3.6 Parameters 4-** Begr./waarsch.
3.6.1 4-1* Motorbegr.
Denieer de koppel-, stroom- en snelheidsbegrenzingen voor de motor en de reactie van de frequentieregelaar wanneer de begrenzingen worden overschreden. Een begrenzing kan een melding op het display genereren. Een waarschuwing genereert altijd een melding op het display of op de veldbus. Een bewakingsfunctie kan zorgen voor een waarschuwing of een uitschakeling (trip), waarna de frequentieregelaar stopt en een alarmmelding genereert.
3 3
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 81
4-14 Motorsnelh. hoge begr. [Hz]
Range: Functie:
Size related*
[ .1 - par. 4-19 Hz]
Voer de hoge begrenzing voor het motortoerental in Hz in.
Parameter 4-14 Motorsnelh. hoge begr. [Hz] kan worden ingesteld op
het door de fabrikant aanbevolen maximale motortoerental. De hoge begrenzing voor het motortoerental moet hoger zijn dan de instelling in
parameter 4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz]. De uitgangsfrequentie
mag nooit hoger zijn dan 10% van de schakelfrequentie (parameter 14-01 Schakelfrequentie).
4-16 Koppelbegrenzing motormodus
Range: Functie:
Size related*
[ 0 -
1000.0 %]
Stel de maximale koppelbegrenzing voor motorwerking in. De koppel­begrenzing is actief in het toerentalbereik tot en met het ingestelde nominale motortoerental in parameter 1-25 Nom. motorsnelheid. Om de motor te beschermen tegen het bereiken van het blokkeerkoppel is de standaard­instelling 1,1 x het nominale motorkoppel (berekende waarde). Zie ook parameter 14-25 Uitsch.vertr. bij Koppelbegr. voor meer informatie. Wanneer een instelling in
parameter 1-00 Conguratiemodus tot parameter 1-28 Controle draair. motor wordt gewijzigd, wordt
parameter 4-16 Koppelbegrenzing motormodus niet automatisch
teruggezet naar de standaardin­stelling.
4-17 Koppelbegrenzing generatormodus
Range: Functie:
100 %* [ 0 -
1000.0 %]
Stel de maximale koppelbegrenzing voor generatorwerking in. De koppelbegrenzing is actief in het toerentalbereik tot en met het ingestelde nominale motortoerental in parameter 1-25 Nom.
motorsnelheid. Zie
parameter 14-25 Uitsch.vertr. bij Koppelbegr. voor meer informatie.
Wanneer een instelling in
parameter 1-00 Conguratiemodus tot parameter 1-28 Controle draair. motor wordt gewijzigd, wordt
4-17 Koppelbegrenzing generatormodus
Range: Functie:
parameter 4-17 Koppelbegrenzing generatormodus niet automatisch
teruggezet naar de standaardin­stelling.
4-18 Stroombegr.
Range: Functie:
Size related*
[ 1.0 -
1000.0 %]
Voer de stroomgrens voor motor­en generatorwerking in. Om de motor te beschermen tegen het bereiken van het blokkeerkoppel is de standaardinstelling 1,1 x het nominale motorkoppel (berekende waarde). Wanneer een instelling in
parameter 1-00 Conguratiemodus tot parameter 1-26 Cont. nom. motorkoppel wordt gewijzigd, wordt parameter 4-18 Stroombegr. niet
automatisch teruggezet naar de standaardinstelling.
4-19 Max. uitgangsfreq.
Range: Functie:
Size related*
[ 1 - 590 Hz]
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
LET OP
De maximumwaarde wordt begrensd op 300 Hz als
parameter 1-10 Motorcon­structie is ingesteld op [1] PM, niet uitspr. SPM.
Stel de maximale uitgangsfre­quentie in. Parameter 4-19 Max. uitgangsfreq. speciceert de absolute begrenzing van de uitgangsfrequentie van de frequen­tieregelaar voor een verbeterde veiligheid in toepassingen waarbij onbedoelde overtoeren moeten worden vermeden. Deze absolute begrenzing geldt voor alle
congu-
raties, ongeacht de instelling in
parameter 1-00 Conguratiemodus.
Parameterbeschrijving
VLT® AQUA Drive FC 202
33
82 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
4-50 Waarschuwing stroom laag
Range: Functie:
0 A* [ 0 - par. 4-51A]Waarschuwingen worden
weergegeven op het display, een geprogrammeerde uitgang of een veldbus.
Afbeelding 3.27 Begrenzing lage
stroom
Voer de waarde voor I
LOW
in. Wanneer de motorstroom lager wordt dan deze begrenzing (I
LOW
), verschijnt op het display de melding Stroom laag. De signaaluit­gangen kunnen worden geprogrammeerd voor het genereren van een statussignaal via klem 27 of 29 en via relaisuitgang 01 of 02. Zie Afbeelding 3.27.
4-51 Waarschuwing stroom hoog
Range: Functie:
Size related*
[ par. 4-50 ­par. 16-37 A]
Voer de waarde voor I
HIGH
in. Wanneer de motorstroom hoger wordt dan deze begrenzing (I
HIGH
), verschijnt op het display de melding Stroom hoog. De signaaluit­gangen kunnen worden geprogrammeerd voor het genereren van een statussignaal via klem 27 of 29 en via relaisuitgang 01 of 02. Zie Afbeelding 3.27.
4-52 Waarschuwing snelheid laag
Range: Functie:
0 RPM* [ 0 - par. 4-53
RPM]
Voer de waarde voor n
LOW
in. Wanneer het motortoerental lager wordt dan deze begrenzing (n
LOW
), verschijnt op het display de melding Snelh. laag. De signaaluit­gangen kunnen worden geprogrammeerd voor het genereren van een statussignaal via klem 27 of 29 en via relaisuitgang 01 of 02. De lage begrenzing van het motortoerentalsignaal n
LOW
moet worden geprogrammeerd binnen het normale werkbereik van de frequentieregelaar. Zie Afbeelding 3.27.
4-53 Waarschuwing snelheid hoog
Range: Functie:
Size related*
[ par. 4-52 ­par. 4-13 RPM]
LET OP
Bij wijzigingen in de instelling van parameter 4-13 Motorsnelh.
hoge begr. [RPM] wordt parameter 4-53 Waarschuwing snelheid hoog ingesteld op
dezelfde waarde als is ingesteld in
parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM].
Als voor
parameter 4-53 Waarschuwing snelheid hoog een andere
waarde nodig is, moet deze worden ingesteld nadat
parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM] is
geprogrammeerd!
Voer de waarde voor n
HIGH
in. Wanneer het motortoerental hoger wordt dan deze begrenzing (n
HIGH
), verschijnt op het display de melding Snelh. hoog. De signaaluit­gangen kunnen worden geprogrammeerd voor het genereren van een statussignaal via klem 27 of 29 en via relaisuitgang 01 of 02. Programmeer het signaal voor de hoge begrenzing van het motortoerental, n
HIGH
, binnen het normale werkbereik van de frequentieregelaar. Zie Afbeelding 3.27.
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
3.6.2 4-5* Aanp. waarsch.
Denieer instelbare waarschuwingsbegrenzingen voor stroom, toerental, referentie en terugkoppeling.
LET OP
Niet zichtbaar op het display; alleen in MCT 10 setupsoftware.
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 83
3 3
4-54 Waarsch: referentie laag
Range: Functie:
-999999.999* [ -999999.999
- par. 4-55 ]
Stel de lage referentiebegrenzing in. Wanneer de actuele referentie lager wordt dan deze begrenzing, verschijnt op het display de melding Ref.
laag
. De signaaluit-
gangen kunnen worden geprogrammeerd voor het genereren van een statussignaal via klem 27 of 29 en via relaisuitgang 01 of 02.
4-55 Waarsch: referentie hoog
Range: Functie:
999999.999* [ par. 4-54 -
999999.999 ]
Stel de hoge referentiebegrenzing in. Wanneer de actuele referentie hoger wordt dan deze begrenzing, verschijnt op het display de melding Ref.
hoog
. De signaaluit­gangen kunnen worden geprogrammeerd voor het genereren van een statussignaal via klem 27 of 29 en via relaisuitgang 01 of 02.
4-56 Waarsch: terugk. laag
Range: Functie:
-999999.99 9 Referen­ceFeedback Unit*
[ -999999.999
- par. 4-57 Reference­FeedbackUnit]
Stel de lage terugkoppelingsbe­grenzing in. Wanneer de terugkoppeling lager wordt dan deze begrenzing, verschijnt op het display de melding Terugk
laag
. De
signaaluitgangen kunnen worden geprogrammeerd voor het genereren van een statussignaal via klem 27 of 29 en via relaisuitgang 01 of 02.
4-57 Waarsch: terugk. hoog
Range: Functie:
999999.999 Reference­FeedbackU nit*
[ par. 4-56 -
999999.999 Reference­FeedbackUnit]
Stel de hoge terugkoppelingsbe­grenzing in. Wanneer de terugkoppeling hoger wordt dan deze begrenzing, verschijnt op het display de melding Terugk.
hoog
. De
signaaluitgangen kunnen worden geprogrammeerd voor het genereren van een statussignaal via klem 27 of 29 en via relaisuitgang 01 of 02.
4-58 Motorfasefunctie ontbreekt
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Toont een alarm als er een motorfase ontbreekt.
[0] Uitgesch. Er wordt geen alarm weergegeven
in geval van een ontbrekende motorfase.
[1] Uitsch. 100 ms Er wordt een alarm weergegeven in
geval van een ontbrekende motorfase.
[2] * Uitsch. 1000
ms
[5] Motor Check
4-60 Bypass-snelh. vanaf [RPM]
Array [4]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - par. 4-13 RPM]
Bij sommige systemen moeten bepaalde uitgangsfrequenties of ­toerentallen worden vermeden om problemen met resonantie in het systeem te voorkomen. Stel de lage begrenzing van de te vermijden toerentallen in.
4-61 Bypass-snelh. vanaf [Hz]
Array [4]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - par. 4-14 Hz]
Bij sommige systemen moeten bepaalde uitgangsfrequenties of ­toerentallen worden vermeden om problemen met resonantie in het systeem te voorkomen. Stel de lage begrenzing van de te vermijden toerentallen in.
Parameterbeschrijving
VLT® AQUA Drive FC 202
33
3.6.3 4-6* Snelh.-bypass
Bij sommige systemen moeten bepaalde uitgangsfre­quenties of -toerentallen worden vermeden om problemen met resonantie in het systeem te voorkomen. Er kunnen maximaal 4 frequentie- of toerentalbereiken worden vermeden.
84 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
4-62 Bypass-snelh. naar [RPM]
Array [4]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - par. 4-13 RPM]
Bij sommige systemen moeten bepaalde uitgangsfrequenties of ­toerentallen worden vermeden om problemen met resonantie in het systeem te voorkomen. Voer de hoge begrenzingen van de te vermijden toerentallen in.
4-63 Bypass-snelh. tot [Hz]
Array [4]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - par. 4-14 Hz]
Bij sommige systemen moeten bepaalde uitgangsfrequenties of ­toerentallen worden vermeden om problemen met resonantie in het systeem te voorkomen. Voer de hoge begrenzingen van de te vermijden toerentallen in.
4-64 Semi-auto bypass setup
Option: Functie:
[0] * Uit Geen functie.
[1] Ingesch. Start Semi-auto bypass setup waarna
de procedure in
hoofdstuk 3.6.4 Semi- auto bypass setup moet worden gevolgd.
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
Als de frequenties voor een bepaalde resonantieband niet in de juiste volgorde zijn geregistreerd, worden alle registraties geannuleerd en wordt de volgende melding weergegeven: Bypasszones overlappen of sets met start-
eindpunten zijn onvolledig. Druk op [Cancel] om te annuleren.
Registratie in de verkeerde volgorde houdt in dat de in parameter 4-62 Bypass-snelh. naar [RPM] opgeslagen frequentiewaarden hoger zijn dan de waarden in
parameter 4-60 Bypass-snelh. vanaf [RPM] of dat voor Bypass-snelh. vanaf en Bypass-snelh. tot niet hetzelfde
aantal registraties is opgeslagen.
6. Druk op [OK] wanneer de motor is uitgelopen tot stop. Parameter 4-64 Semi-auto bypass setup wordt automatisch teruggezet naar Uit. De frequentiere­gelaar blijft in de handmodus staan totdat [O] of [Auto On] op het LCP wordt ingedrukt.
3 3
3.6.4 Semi-auto bypass setup
Gebruik Semi-auto bypass setup om te programmeren welke frequenties moeten worden overgeslagen in verband met resonantie in het systeem.
Voer de volgende procedure uit:
1. Stop de motor.
2. Selecteer [1] Ingesch. in parameter 4-64 Semi-auto bypass setup.
3. Druk op [Hand On] op het LCP om te beginnen met zoeken naar frequentiebanden die resonantie veroorzaken. De motor loopt aan op basis van de ingestelde aanloop.
4. Bij het doorlopen van een resonantieband drukt u op [OK] op het LCP bij het verlaten van de band. De actuele frequentie wordt opgeslagen als het eerste element in parameter 4-62 Bypass-snelh. naar [RPM] of parameter 4-63 Bypass-snelh. tot [Hz] (array). Herhaal deze stap voor elke resonan­tieband die wordt gevonden tijdens het aanlopen (u kunt er maximaal 4 afstellen).
5. Wanneer het maximale toerental is bereikt, begint de motor automatisch uit te lopen. Herhaal de bovenstaande procedure wanneer het toerental
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 85
tijdens het vertragen buiten de resonantiebanden komt. De actuele frequenties die worden geregi­streerd wanneer op [OK] wordt gedrukt, worden opgeslagen in parameter 4-60 Bypass-snelh. vanaf [RPM] of parameter 4-61 Bypass-snelh. vanaf [Hz].
5-00 Dig. I/O-modus
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Digitale ingangen en geprogram­meerde digitale uitgangen zijn vooraf te programmeren voor gebruik in PNP- of NPN-systemen.
[0] * PNP - actief
bij 24V
Actie na positieve directionele pulsen (0). PNP-systemen worden naar aarde getrokken.
[1] NPN - actief
bij 0V
Actie na negatieve directionele pulsen (1). NPN-systemen worden verhoogd tot +24 V, intern in de frequentieregelaar.
5-01 Klem 27 modus
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
[0] * Ingang Stelt klem 27 in als digitale ingang.
[1] Uitgang Stelt klem 27 in als digitale uitgang.
5-02 Klem 29 modus
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
[0] * Ingang Stelt klem 29 in als digitale ingang.
[1] Uitgang Stelt klem 29 in als digitale uitgang.
Parameterbeschrijving
VLT® AQUA Drive FC 202
3.7 Parameters 5-** Digitaal In/Uit
Parametergroep voor het congureren van digitale in- en uitgangen.
3.7.1 5-0* Dig. I/O-modus
33
Parameters voor het congureren van in- of uitgang, en voor NPN of PNP.
86 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
3.7.2 5-1* Digitale ingangen
Parameters voor het congureren van de ingangsfuncties voor de ingangsklemmen. De digitale ingangen worden gebruikt om diverse functies van de frequentieregelaar in te stellen. Alle digitale ingangen kunnen worden ingesteld op de volgende functies:
De opties [120]-[138] hebben allemaal betrekking op cascaderegelaarfuncties. Zie parametergroep 25-** Cascade- regelaar voor meer informatie.
Functie digitale ingang Optie Klem
Niet in bedrijf [0] 19, 29, 32, 33 Alarm resetten [1] Alle Vrijloop geïnv. [2] 27 Vrijloop & reset inv [3] Alle DC-rem geïnv. [5] Alle Stop geïnverteerd [6] Alle Ext. vergrendeling [7] Alle Start [8] Alle Pulsstart [9] Alle Omkeren [10] Alle Start omgekeerd [11] Alle Jog [14] Alle Digitale ref. aan [15] Alle Ingest. ref. bit 0 [16] Alle Ingest. ref. bit 1 [17] Alle Ingest. ref. bit 2 [18] Alle Ref. vasthouden [19] Alle Uitgang vasth. [20] Alle Snelh. omh. [21] Alle Snelh. omlaag [22] Alle Setupselectie bit 0 [23] Alle Setupselectie bit 1 [24] Alle Pulsingang [32] 29, 33 Ramp bit 0 [34] Alle Netstoring geïnv. [36] Alle Ref source bit 0 (Referen­tiebron bit 0) Hand/Auto Start [51] Alle Startvoorwaarde [52] Alle Handmatige start [53] Alle Autostart [54] Alle DigiPot verhogen [55] Alle DigiPot verlagen [56] Alle DigiPot wissen [57] Alle Teller A (omhoog) [60] 29, 33 Teller A (omlaag) [61] 29, 33 Reset Teller A [62] Alle Teller B (omhoog) [63] 29, 33 Teller B (omlaag) [64] 29, 33 Reset Teller B [65] Alle
[42] Alle
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
Functie digitale ingang Optie Klem
Slaapmodus [66] Alle Reset prev. onderhoudswoord PTC-kaart 1 [80] Alle Latched Pump Derag (Derag pulspomp) Start hoofdpomp [120] Alle Wisseling hoofdpomp [121] Alle Vergr. pomp 1 [130] Alle Vergr. pomp 2 [131] Alle Vergr. pomp 3 [132] Alle
Tabel 3.12 Functies voor digitale ingangen
[78] Alle
[85] Alle
Alle staat voor klem 18, 19, 27, 29, 32, X30/2, X30/3 en X30/4.
X30/X zijn de klemmen op VLT® General Purpose I/O MCB
101.
Functies die speciek zijn voor 1 digitale ingang, worden in de
betreende parameter vermeld.
Alle digitale ingangen kunnen worden ingesteld op de volgende functies:
[0] Niet in bedrijf Geen reactie op signalen die naar de
klem worden gestuurd.
[1] Alarm resetten Reset de frequentieregelaar na een trip/
alarm. Niet elk alarm kan worden gereset.
[2] Vrijloop geïnv. Laat de motor vrijlopen. Logische 0 =
vrijloop. (Standaard digitale klem 27) vrijloop, geïnverteerde ingang (NC).
[3] Vrijloop & reset
inv
[5] DC-rem geïnv. Geïnverteerde ingang voor DC-rem
[6] Stop geïnverteerd Geïnverteerde stopfunctie. Genereert
Reset en vrijloop, geïnverteerde ingang (NC). Laat de motor vrijlopen en voert vervolgens een reset van de frequentie­regelaar uit. Logische 0 = vrijloop en reset.
(NC). Stopt de motor door gedurende een bepaalde tijd gelijkstroom toe te voeren. Zie parameter 2-01 DC-
remstroom tot
parameter 2-03 Inschakelsnelh. DC-rem [tpm]. Deze functie is alleen actief als
de waarde in parameter 2-02 DC-remtijd niet 0 is. Logische 0 = DC-rem. Deze optie is niet beschikbaar als parameter 1-10 Motorconstructie is ingesteld op [1] PM, niet uitspr. SPM.
een stopfunctie wanneer de geselec-
teerde klem van logisch niveau 1 naar 0 gaat. De stop wordt uitgevoerd in overeenstemming met de geselecteerde uitlooptijd (parameter 3-42 Ramp 1
uitlooptijd en parameter 3-52 Ramp 2 uitlooptijd).
LET OP
Wanneer de frequentieregelaar de koppelbegrenzing heeft bereikt en een stopcommando heeft ontvangen, zal hij mogelijk niet vanzelf stoppen. Om ervoor te zorgen dat de frequentieregelaar stopt, moet een digitale uitgang worden ingesteld op [27] Koppelbegr. & stop en worden aangesloten op een digitale ingang die als vrijloop is gecon-
gureerd.
[7] Ext. vergrendeling Dezelfde functie als Vrijloop, geïnv.,
maar Ext. vergrendeling genereert de alarmmelding Externe storing wanneer de geprogrammeerde klem voor Vrijloop, geïnv. logische 0 is. De alarmmelding is ook actief via digitale uitgangen en relaisuitgangen als deze voor een externe vergrendeling zijn geprogrammeerd. Het alarm kan worden gereset via een digitale ingang of de [Reset]-toets nadat de oorzaak van de externe vergrendeling is weggenomen. In parameter 22-00 Ext. vergrendel.vertr. kan een tijdsvertraging worden geprogrammeerd. Nadat een signaal op de ingang wordt toegepast, wordt bovenstaande actie vertraagd met de ingestelde tijd in parameter 22-00 Ext. vergrendel.vertr..
[8] Start Selecteer de startwaarde voor een
start-/stopcommando. 1 = start, 0 = stop. (Standaard voor digitale ingang 18.)
[9] Pulsstart Als gedurende minstens 2 ms een puls
wordt gegeven, wordt de motor gestart. De motor stopt als Stop geïnv. wordt geactiveerd.
[10] Omkeren Wijzigt de draairichting van de motoras.
Logische 1 leidt tot omkeren. Het omkeersignaal wijzigt alleen de draairichting. Het activeert de startfunctie niet. Selecteer Bidirectioneel in parameter 4-10 Draairichting motor. (Standaard voor digitale ingang 19.)
[11] Start omgekeerd Gebruikt voor start/stop en voor
omkeren via dezelfde draad. Gelijk­tijdige startsignalen zijn niet toegestaan.
3 3
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 87
Parameterbeschrijving
VLT® AQUA Drive FC 202
[14] Jog Gebruikt om de jogsnelheid in te
schakelen. Zie parameter 3-11 Jog-snelh. [Hz]. (Standaard voor digitale ingang 29.)
[15] Digitale ref. aan Gebruikt om te schakelen tussen
externe referentie en digitale referentie.
33
[16] Ingest. ref. bit 0 Maakt het mogelijk om 1 van de 8
[17] Ingest. ref. bit 1 Maakt het mogelijk om 1 van de 8
[18] Ingest. ref. bit 2 Maakt het mogelijk om 1 van de 8
[19] Ref. vasthouden Houdt de huidige referentie vast. De
[20] Uitgang vasth. Houdt de huidige motorfrequentie (in
Hiervoor moet [1] Extern/digitaal zijn geselecteerd in parameter 3-04 Referen- tiefunctie. Logische 0 = externe referentie actief, logische 1 = 1 van de 8 vooraf ingestelde referenties is actief.
digitale referenties te selecteren volgens Tabel 3.13.
digitale referenties te selecteren volgens Tabel 3.13.
digitale referenties te selecteren volgens Tabel 3.13.
Ingest. ref. bit 2 1 0
Digitale referentie 0 Digitale referentie 1 Digitale referentie 2 Digitale referentie 3 Digitale referentie 4 Digitale referentie 5 Digitale referentie 6 Digitale referentie 7
Tabel 3.13 Ingestelde referentiebit
vastgehouden referentie is nu het inschakelpunt/de voorwaarde voor het gebruik van versnellen en vertragen. Als Snelh. omh./omlaag wordt gebruikt, volgt de snelheidsverandering altijd ramp 2 (parameter 3-51 Ramp 2
aanlooptijd en parameter 3-52 Ramp 2 uitlooptijd) in het bereik 0 - parameter 3-03 Max. referentie.
Hz) vast. De vastgehouden motorfre­quentie is nu het inschakelpunt/de voorwaarde voor het gebruik van Snelh. omh. en Snelh. omlaag. Als Snelh. omh./ omlaag wordt gebruikt, volgt de
0 0 0
0 0 1
0 1 0
0 1 1
1 0 0
1 0 1
1 1 0
1 1 1
[21] Snelh. omh. Voor digitale besturing voor het
[22] Snelh. omlaag Zie [21] Snelh. omh. [23] Setupselectie bit 0 Selecteert 1 van de 4 setups. Stel
[24] Setupselectie bit 1 Zie [23] Setupselectie bit 0.
[32] Pulsingang Selecteer [32] Pulsingang wanneer een
[34] Ramp bit 0 Selecteer welke ingang moet worden
[36] Netstoring geïnv. Schakelt parameter 14-10 Netstoring in.
[42] Ref source bit 0
(Referentiebron bit
0)
[51] Hand/Auto Start Selecteert handmatige of autostart.
[52] Startvoorwaarde De ingangsklem waarvoor [52]
snelheidsverandering altijd ramp 2 (parameter 3-51 Ramp 2 aanlooptijd en parameter 3-52 Ramp 2 uitlooptijd) in het bereik 0 - parameter 1-23 Motorfre- quentie.
LET OP
Als [20] Uitgang vasth. actief is, kan de frequentieregelaar niet worden gestopt via een laag [13] Startsignaal. De frequentieregelaar wordt gestopt via een klem die is ingesteld op [2] Vrijloop geïnv. of [3] Vrijloop & reset inv.
verhogen/verlagen van het motortoe­rental (motorpotentiometer). Selecteer
[19] Ref. vasthouden of [20] Uitgang vasth. om deze functie te activeren. Als [21] Snelh. omh. korter dan 400 ms
wordt geactiveerd, wordt de totale referentie verhoogd met 0,1%. Als [21] Snelh. omh. langer dan 400 ms wordt geactiveerd, wordt de totale referentie verhoogd op basis van ramp 1 in
parameter 3-41 Ramp 1 aanlooptijd.
parameter 0-10 Actieve setup in op Multi
setup.
(Standaard voor digitale ingang 32.)
pulsreeks wordt gebruikt als referentie of terugkoppeling. Schaling is mogelijk via parametergroep 5-5* Pulsingang.
gebruikt. Logische 0 selecteert ramp 1, terwijl logische 1 ramp 2 selecteert.
Netstoring geïnv. is actief in een logische 0-situatie. Een actieve ingang in bit 0 selecteert analoge ingang 54 als de referentiebron (zie parametergroep 3-1* Referenties, optie [35] Digital input select (Selectie digitale ingang)). Een inactieve ingang selecteert analoge ingang 53.
Hoog signaal selecteert alleen Auto On, laag signaal selecteert alleen Hand On.
Startvoorwaarde is geprogrammeerd, moet logische 1 zijn om een startcommando te kunnen accepteren. Startvoorwaarde heeft een logische
88 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
AND-functie die gerelateerd is aan de klem die is geprogrammeerd voor [8] Start, [14] Jog of [20] Uitgang vasth. Er moet aan beide voorwaarden zijn voldaan voordat de motor kan worden gestart. Als [52] Startvoorwaarde is geprogrammeerd op meerdere klemmen, hoeft Startvoorwaarde slechts op 1 van de klemmen logische 1 te zijn om de functie uit te voeren. Het digitale uitgangssignaal voor startverzoek ([8] Start, [14] Jog of [20] Uitgang vasth.) dat is geprogrammeerd in parametergroep 5-3* Digitale uitgangen of parametergroep 5-4* Relais wordt niet beïnvloed door [52] Startvoorwaarde.
[53] Handmatige start Als dit signaal wordt toegepast, wordt
de frequentieregelaar in de handmodus gezet alsof [Hand On] werd ingedrukt en wordt een normaal stopcommando genegeerd. Als het signaal wordt weggenomen, stopt de motor. Om een ander startcommando geldig te maken, moet een andere digitale ingang worden toegewezen aan [54] Autostart en moet daarop een signaal worden toegepast. [Hand On] en [Auto On] hebben geen invloed. [O] onderdrukt lokale start en autostart onderdrukt. Druk op [Hand On] of [Auto On] om lokale start en autostart weer te activeren. Als noch op [53] Handmatige start noch op [54] Autostart een signaal wordt toegepast, stopt de motor, ongeacht eventuele normale startcom­mando's die worden gegeven. Als op zowel als [53] Handmatige start als [54] Autostart een signaal wordt toegepast, is de functie Autostart. Als op de [O]- toets wordt gedrukt, stop de motor, ongeacht eventuele signalen op [53] Handmatige start en [54] Autostart.
[54] Autostart Als dit signaal wordt toegepast, wordt
de frequentieregelaar in de automodus gezet alsof er op [Auto On] is ingedrukt. Zie ook [53] Handmatige
start.
[55] DigiPot verhogen Gebruikt de ingang als een verhoog-
signaal naar de digitale­potentiometerfunctie die wordt beschreven in parametergroep 3-9* Dig.
pot.meter.
[56] DigiPot verlagen Gebruikt de ingang als een verlaag-
signaal naar de digitale­potentiometerfunctie die wordt
beschreven in parametergroep 3-9* Dig.
pot.meter.
[57] DigiPot wissen Gebruikt de ingang voor het wissen van
de digitale-potentiometerreferentie die wordt beschreven in parametergroep
3-9* Dig. pot.meter.
[60] Teller A (omhoog) (Alleen voor klem 29 of 33) Ingang om
de telling in de SLC-teller stapsgewijs te verhogen.
[61] Teller A (omlaag) (Alleen voor klem 29 of 33) Ingang om
de telling in de SLC-teller stapsgewijs te
verlagen. [62] Reset Teller A Ingang om teller A te resetten. [63] Teller B (omhoog) (Alleen voor klem 29 en 33) Ingang om
de telling in de SLC-teller stapsgewijs te
verhogen. [64] Teller B (omlaag) (Alleen voor klem 29 en 33) Ingang om
de telling in de SLC-teller stapsgewijs te
verlagen. [65] Reset Teller B Ingang om teller B te resetten. [66] Slaapstand Forceert de frequentieregelaar naar de
slaapmodus (zie parametergroep 22-4*
Slaapstand). Reageert op de stijgende
ank van het toegepaste signaal. [78] Reset prev.
onderhoudswoord
[80] PTC-kaart 1 Alle digitale ingangen kunnen worden
[85] Latched Pump
Derag (Derag pulspomp)
Zet alle elementen in de tellers voor
parameter 16-96 Onderhoudswoord terug
op 0.
ingesteld op [80] PTC-kaart 1. Er mag
echter slechts 1 digitale ingang worden
ingesteld op deze optie.
Start het deraggingproces.
De opties [120]-[138] hebben allemaal betrekking op cascaderegelaarfuncties. Zie parametergroep 25-** Cascade- regelaar voor meer informatie.
[120] Start
hoofdpomp
[121] Wisseling
hoofdpomp
[130
Vergr. pomp
-
1 - Vergr.
138]
pomp 9
Start/stopt de hoofdpomp (bestuurd door de frequentieregelaar). Om te kunnen starten is ook een systeemstartsignaal nodig, bijv. naar een digitale ingang die is ingesteld op [8] Start. Dwingt een wisseling van hoofdpomp in een cascaderegelaar af. Stel
parameter 25-50 Wisseling hoofdpomp in op [2] Op commando of [3] Bij staging/op commando. Parameter 25-51 Wisselgebeurt.
kan worden ingesteld op elk van de 4 mogelijke opties. De functie hangt af van de instelling in parameter 25-06 Aantal pompen. Als deze is ingesteld op [0] Nee, heeft pomp 1 betrekking op de pomp die wordt bestuurd door relais 1 enz. Als deze parameter is
3 3
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 89
5-19 Klem 37 Veilige stop
Gebruik deze parameter voor het congureren van de Safe Torque O-functionaliteit. In geval van een waarschuwings­melding laat de frequentieregelaar de motor vrijlopen en is een automatische herstart mogelijk. In geval van een alarmmelding laat de frequentieregelaar de motor vrijlopen en is een handmatige herstart vereist (via een veldbus, digitale I/O, of door te drukken op [Reset] op het LCP). Wanneer VLT® PTC Thermistor Card MCB 112 wordt geïnstalleerd, moet u de PTC-opties congureren om de alarmafhandelingsfunctie optimaal te benutten.
Option: Functie:
[1] * Alarm Veilige
stop
Laat de frequentieregelaar vrijlopen wanneer Safe Torque O wordt geactiveerd. Handmatige reset via LCP, digitale ingang of veldbus.
Parameterbeschrijving
VLT® AQUA Drive FC 202
ingesteld op [1] Ja, heeft pomp 1 betrekking op de pomp die enkel door de frequentieregelaar wordt bestuurd (waarbij geen enkel ingebouwd relais betrokken is) en pomp 2 op de pomp die wordt bestuurd door relais 1. Vergrendeling van de pomp
33
met variabel toerental (hoofdpomp) is niet mogelijk in de standaard cascaderegelaar. Zie Tabel 3.14.
Instelling in
parame-
tergroep 5-1*
Digitale
ingangen.
[0] Nee [1] Ja
[130] Vergr.
pomp 1
[131] Vergr.
pomp 2
[132] Vergr.
pomp 3
[133] Vergr.
pomp 4
[134] Vergr.
pomp 5
[135] Vergr.
pomp 6
[136] Vergr.
pomp 7
[137] Vergr.
pomp 8
[138] Vergr.
pomp 9
Instelling in
parameter 25-06 Aantal
pompen
Bestuurd
door relais 1
(alleen als dit
niet de
hoofdpomp
is)
Bestuurd
door relais 2
Bestuurd
door relais 3
Bestuurd
door relais 4
Bestuurd
door relais 5
Bestuurd
door relais 6
Bestuurd
door relais 7
Bestuurd
door relais 8
Bestuurd
door relais 9
Bestuurd
door
frequentiere-
gelaar
(kan niet
worden
vergrendeld)
Bestuurd
door relais 1
Bestuurd
door relais 2
Bestuurd
door relais 3
Bestuurd
door relais 4
Bestuurd
door relais 5
Bestuurd
door relais 6
Bestuurd
door relais 7
Bestuurd
door relais 8
5-13 Klem 29 digitale ingang
De parameter bevat alle opties en functies die staan vermeld in parametergroep 5-1 Digitale ingangen.
5-14 Klem 32 digitale ingang
De parameter bevat alle opties en functies die staan vermeld in
parametergroep 5-1 Digitale ingangen, met uitzondering van optie
[32] Pulsingang.
5-15 Klem 33 digitale ingang
De parameter bevat alle opties en functies die staan vermeld in parametergroep 5-1 Digitale ingangen.
5-16 Klem X30/2 digitale ingang
Option: Functie:
[0] * Niet in
bedrijf
Deze parameter is actief wanneer de VLT General Purpose I/O MCB 101 in de frequen­tieregelaar is geïnstalleerd. De parameter bevat alle opties en functies die staan vermeld in parametergroep 5-1 Digitale ingangen, met uitzondering van optie [32] Pulsingang.
®
5-17 Klem X30/3 digitale ingang
Option: Functie:
[0] * Niet in
bedrijf
Deze parameter is actief wanneer de VLT General Purpose I/O MCB 101 in de frequen­tieregelaar is geïnstalleerd. De parameter bevat alle opties en functies die staan vermeld in parametergroep 5-1 Digitale ingangen, met uitzondering van optie [32] Pulsingang.
®
5-18 Klem X30/4 digitale ingang
Option: Functie:
[0] * Niet in
bedrijf
Deze parameter is actief wanneer de VLT General Purpose I/O MCB 101 in de frequen­tieregelaar is geïnstalleerd. De parameter bevat alle opties en functies die staan vermeld in parametergroep 5-1 Digitale ingangen, met uitzondering van optie [32] Pulsingang.
®
5-10 Klem 18 digitale ingang
De parameter bevat alle opties en functies die staan vermeld in
parametergroep 5-1 Digitale ingangen, met uitzondering van optie
[32] Pulsingang.
5-11 Klem 19 digitale ingang
De parameter bevat alle opties en functies die staan vermeld in
parametergroep 5-1 Digitale ingangen, met uitzondering van optie
[32] Pulsingang.
5-12 Klem 27 digitale ingang
De parameter bevat alle opties en functies die staan vermeld in
parametergroep 5-1 Digitale ingangen, met uitzondering van optie
[32] Pulsingang.
90 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
5-19 Klem 37 Veilige stop
Gebruik deze parameter voor het congureren van de Safe Torque O-functionaliteit. In geval van een waarschuwings­melding laat de frequentieregelaar de motor vrijlopen en is een automatische herstart mogelijk. In geval van een alarmmelding laat de frequentieregelaar de motor vrijlopen en is een handmatige herstart vereist (via een veldbus, digitale I/O, of door te drukken op [Reset] op het LCP). Wanneer VLT® PTC Thermistor Card MCB 112 wordt geïnstalleerd, moet u de PTC-opties congureren om de alarmafhandelingsfunctie optimaal te benutten.
Option: Functie:
[3] Waarsch.
Veilige stop
Laat de frequentieregelaar vrijlopen als Safe Torque O wordt geactiveerd (klem 37 uit). Wanneer het Safe Torque O-circuit weer hersteld is, wordt de werking van de frequentieregelaar zonder een handmatige reset hervat.
[4] PTC 1-alarm Laat de frequentieregelaar vrijlopen
wanneer Safe Torque O wordt geactiveerd. Handmatige reset via LCP, digitale ingang of veldbus.
[5] PTC 1
waarsch.
Laat de frequentieregelaar vrijlopen als Safe Torque O wordt geactiveerd (klem 37 uit). Als het Safe Torque O-circuit weer hersteld is, wordt de werking van de frequentieregelaar zonder een handmatige reset hervat, tenzij er nog een digitale ingang actief is die is ingesteld op [80] PTC-kaart 1.
[6] PTC 1 & relaisADeze optie wordt gebruikt wanneer
de VLT® PTC Thermistor Card MCB 112 is gekoppeld aan een stoptoets via een veiligheidsrelais naar klem
37. Laat de frequentieregelaar vrijlopen wanneer Safe Torque O wordt geactiveerd. Handmatige reset via LCP, digitale ingang of veldbus.
[7] PTC 1 & relaisWDeze optie wordt gebruikt wanneer
de VLT® PTC Thermistor Card MCB 112 is gekoppeld aan een stoptoets via een veiligheidsrelais naar klem
37. Laat de frequentieregelaar vrijlopen als Safe Torque O wordt geactiveerd (klem 37 uit). Als het Safe Torque O-circuit weer hersteld is, wordt de werking van de frequentieregelaar zonder een handmatige reset hervat, tenzij er nog een digitale ingang actief is die is ingesteld op [80] PTC-kaart 1.
5-19 Klem 37 Veilige stop
Gebruik deze parameter voor het congureren van de Safe Torque O-functionaliteit. In geval van een waarschuwings­melding laat de frequentieregelaar de motor vrijlopen en is een automatische herstart mogelijk. In geval van een alarmmelding laat de frequentieregelaar de motor vrijlopen en is een handmatige herstart vereist (via een veldbus, digitale I/O, of door te drukken op [Reset] op het LCP). Wanneer VLT® PTC Thermistor Card MCB 112 wordt geïnstalleerd, moet u de PTC-opties congureren om de alarmafhandelingsfunctie optimaal te benutten.
Option: Functie:
[8] PTC 1 & relais
A/W
Deze optie maakt een combinatie van alarm en waarschuwing mogelijk.
[9] PTC 1 & relais
W/A
Deze optie maakt een combinatie van alarm en waarschuwing mogelijk.
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 91
LET OP
De opties [4] PTC 1-alarm tot [9] PTC 1 & relais W/A zijn alleen beschikbaar als de MCB 112 is aangesloten.
LET OP
Selectie van automatische reset/waarschuwing maakt automatisch herstarten van de frequentieregelaar mogelijk.
Functie Num
Geen functie [0] – Alarm Veilige stop [1]* Veilige stop
Waarsch. Veilige stop PTC 1-alarm [4] VStop PTC 1 [A71] – PTC 1 waarsch. [5] VStop PTC 1
PTC 1 & relais A [6] VStop PTC 1 [A71] Veilige stop
PTC 1 & relais W [7] VStop PTC 1
PTC 1 & relais A/W [8] VStop PTC 1 [A71] Veilige stop
PTC 1 & relais W/A [9] VStop PTC 1
Tabel 3.14 Overzicht van functies, alarmen en waarschuwingen
W betekent waarschuwing en A betekent alarm. Zie Alarmen en
waarschuwingen in hoofdstuk 5 Probleem verhelpen voor meer
informatie.
Een gevaarlijke storing in verband met Safe Torque O genereert alarm 72 Gev. storing.
PTC Relais
-
mer
[A68]
[3] Veilige stop
[W68]
[W71]
[A68] Veilige stop
[W71]
[W71]
[W68]
[W68] Veilige stop [A68]
3 3
Parameterbeschrijving
VLT® AQUA Drive FC 202
Zie Tabel 5.1.
5-20 Klem X46/1 digitale ingang
Deze parameter heeft betrekking op de digitale ingang op VLT Extended Relay Card MCB 113. De parameter bevat alle opties en functies die staan vermeld in parametergroep 5-1 Digitale
33
ingangen, met uitzondering van optie [32] Pulsingang.
®
[0] Niet in bedrijf Standaard voor alle digitale uitgangen
[1] Besturing
gereed
[2] Omv. gereed De frequentieregelaar is gereed voor
5-21 Klem X46/3 digitale ingang
Deze parameter heeft betrekking op de digitale ingang op VLT Extended Relay Card MCB 113. De parameter bevat alle opties en functies die staan vermeld in parametergroep 5-1 Digitale ingangen, met uitzondering van optie [32] Pulsingang.
®
[3] Omv. gereed/
extern
[4] Standby/gn
waarsch.
5-22 Klem X46/5 digitale ingang
Deze parameter heeft betrekking op de digitale ingang op VLT Extended Relay Card MCB 113. De parameter bevat alle opties en functies die staan vermeld in parametergroep 5-1 Digitale ingangen, met uitzondering van optie [32] Pulsingang.
®
[5] Actief Motor is actief. [6] Draaien/gn
wsch.
5-23 Klem X46/7 digitale ingang
Deze parameter heeft betrekking op de digitale ingang op VLT Extended Relay Card MCB 113. De parameter bevat alle opties en functies die staan vermeld in parametergroep 5-1 Digitale ingangen, met uitzondering van optie [32] Pulsingang.
®
[8] Op ref/geen
waarsch.
[9] Alarm Een alarm activeert de uitgang. er zijn
5-24 Klem X46/9 digitale ingang
Deze parameter heeft betrekking op de digitale ingang op VLT Extended Relay Card MCB 113. De parameter bevat alle opties en functies die staan vermeld in parametergroep 5-1 Digitale ingangen, met uitzondering van optie [32] Pulsingang.
®
5-25 Klem X46/11 digitale ingang
Deze parameter heeft betrekking op de digitale ingang op VLT Extended Relay Card MCB 113. De parameter bevat alle opties en functies die staan vermeld in parametergroep 5-1 Digitale ingangen, met uitzondering van optie [32] Pulsingang.
®
[10] Alarm of
waarsch.
[11] Op koppelbegr. De ingestelde koppelbegrenzing in
[12] Buiten stroom-
bereik
[13] Onder stroom,
laag
5-26 Klem X46/13 digitale ingang
Deze parameter heeft betrekking op de digitale ingang op VLT Extended Relay Card MCB 113. De parameter bevat alle opties en functies die staan vermeld in parametergroep 5-1 Digitale ingangen, met uitzondering van optie [32] Pulsingang.
3.7.3 5-3* Digitale uitgangen
®
[14] Boven stroom,
hoog
[15] Buiten snelh.-
bereik
Parameters voor het congureren van de uitgangsfuncties voor de uitgangsklemmen. De 2 digitale halfgeleideruit­gangen zijn gemeenschappelijk voor klem 27 en 29. Programmeer de I/O-functie voor klem 27 in
[16] Onder snelh.,
laag
parameter 5-01 Klem 27 modus en programmeer de I/O­functie voor klem 29 in parameter 5-02 Klem 29 modus.
[17] Boven snelh.,
hoog
LET OP
Deze parameters kunnen niet worden gewijzigd terwijl
De digitale uitgangen kunnen worden ingesteld op de volgende functies:
en relaisuitgangen. De stuurkaart krijgt voedingsspanning.
bedrijf en geeft een voedingssignaal aan de stuurkaart. De frequentieregelaar is gereed voor bedrijf en staat in de automodus. De frequentieregelaar is gereed voor bedrijf. Er is geen start- of stopcommando gegeven (start/ uitschakelen). er zijn geen waarschu­wingen.
De uitgangssnelheid is hoger dan de ingestelde snelheid in
parameter 1-81 Min. snelh. functie bij stop [RPM]. De motor loopt en er zijn geen
waarschuwingen. De motor loopt op het referentietoe­rental.
geen waarschuwingen. Een alarm of een waarschuwing activeert de uitgang.
parameter 4-16 Koppelbegrenzing motormodus is overschreden.
De motorstroom ligt buiten het in parameter 4-18 Stroombegr. ingestelde bereik. De motorstroom is lager dan is ingesteld in
parameter 4-50 Waarschuwing stroom laag.
De motorstroom is hoger dan is ingesteld in
parameter 4-51 Waarschuwing stroom hoog.
De uitgangsfrequentie ligt buiten het ingestelde bereik in
parameter 4-52 Waarschuwing snelheid laag en parameter 4-53 Waarschuwing snelheid hoog.
De uitgangssnelheid is lager dan is ingesteld in
parameter 4-52 Waarschuwing snelheid laag.
De uitgangssnelheid is hoger dan is ingesteld in
parameter 4-53 Waarschuwing snelheid hoog.
de motor loopt.
92 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
[18] Buiten
terugk.bereik
[19] Onder terugk.,
laag
[20] Boven terugk.,
hoog
[21] Therm. waarsch. Een thermische waarschuwing wordt
[25] Omkeren Omkeren. Logische 1 = relais
[26] Bus OK Actieve communicatie (geen time-out)
[27] Koppelbegr. &
stop
[28] Rem, geen
waarsch.
[29] Rem klaar, geen
fout
[30] Remfout (IGBT) De uitgang is logische 1 wanneer de
[35] Ext. vergren-
deling
[40] Buiten ref.bereik [41] Onder ref, laag [42] Boven ref, hoog [45] Busbest. [46] Busbest, 1 bij t-
o
[47] Busbest, 0 bij t-
o [55] Pulsuitgang [60] Comparator 0 Zie parametergroep 13-1* Comparatoren.
De terugkoppeling ligt buiten het ingestelde bereik in
parameter 4-56 Waarsch: terugk. laag en parameter 4-57 Waarsch: terugk. hoog.
De terugkoppeling is lager dan de begrenzing die is ingesteld in
parameter 4-52 Waarschuwing snelheid laag.
De terugkoppeling is hoger dan de begrenzing die is ingesteld in parameter 4-56 Waarsch: terugk. laag.
gegeven als de temperatuurbegrenzing in de motor, frequentieregelaar, remweerstand of thermistor is overschreden.
geactiveerd, 24 V DC wanneer de motor rechtsom draait. Logische 0 = relais niet geactiveerd, geen signaal wanneer de motor linksom draait.
via de seriële-communicatiepoort. Gebruik deze functie bij vrijloop na stop en in koppelbegrenzingssituaties. Het signaal is logische 0 wanneer de frequentieregelaar een stopsignaal heeft ontvangen en de koppelbegrenzing heeft bereikt. De rem is actief en er zijn geen waarschuwingen. De rem is gereed voor bedrijf en er zijn geen fouten.
rem-IGBT is kortgesloten. Gebruik deze functie om de frequentieregelaar te beschermen wanneer er een fout optreedt in de remmodules. Gebruik de uitgang/het relais om de netvoeding van de frequentieregelaar uit te schakelen. De externe vergrendelfunctie is geactiveerd via 1 van de digitale ingangen.
De uitgang wordt hoog als comparator
0 als true wordt geëvalueerd. In andere gevallen is hij laag.
[61] Comparator 1 Zie parametergroep 13-1* Comparatoren.
De uitgang wordt hoog als comparator 1 als true wordt geëvalueerd. In andere gevallen is hij laag.
[62] Comparator 2 Zie parametergroep 13-1* Comparatoren.
De uitgang wordt hoog als comparator 2 als true wordt geëvalueerd. In andere gevallen is hij laag.
[63] Comparator 3 Zie parametergroep 13-1* Comparatoren.
De uitgang wordt hoog als comparator 3 als true wordt geëvalueerd. In andere gevallen is hij laag.
[64] Comparator 4 Zie parametergroep 13-1* Comparatoren.
De uitgang wordt hoog als comparator 4 als true wordt geëvalueerd. In andere gevallen is hij laag.
[65] Comparator 5 Zie parametergroep 13-1* Comparatoren.
De uitgang wordt hoog als comparator 5 als true wordt geëvalueerd. In andere gevallen is hij laag.
[70] Log. regel 0 Zie parametergroep 13-4* Log. regels. De
uitgang wordt hoog als logische regel 0 als true wordt geëvalueerd. In andere gevallen is hij laag.
[71] Log. regel 1 Zie parametergroep 13-4* Log. regels. De
uitgang wordt hoog als logische regel 1 als true wordt geëvalueerd. In andere gevallen is hij laag.
[72] Log. regel 2 Zie parametergroep 13-4* Log. regels. De
uitgang wordt hoog als logische regel 2 als true wordt geëvalueerd. In andere gevallen is hij laag.
[73] Log. regel 3 Zie parametergroep 13-4* Log. regels. De
uitgang wordt hoog als logische regel 3 als true wordt geëvalueerd. In andere gevallen is hij laag.
[74] Log. regel 4 Zie parametergroep 13-4* Log. regels. De
uitgang wordt hoog als logische regel 4 als true wordt geëvalueerd. In andere gevallen is hij laag.
[75] Log. regel 5 Zie parametergroep 13-4* Log. regels. De
uitgang wordt hoog als logische regel 5 als true wordt geëvalueerd. In andere gevallen is hij laag.
[80] SL dig. uitgangAZie parameter 13-52 SL-controlleractie. De
uitgang wordt hoog wanneer SL-control­leractie [38] Dig. uitgang A hoog wordt uitgevoerd. De uitgang wordt laag wanneer SL-controlleractie [32] Dig. uitgang A laag wordt uitgevoerd.
[81] SL dig. uitgangBZie parameter 13-52 SL-controlleractie. De
uitgang wordt hoog wanneer Smart Logic Action [39] Dig. uitgang B hoog wordt uitgevoerd. De uitgang wordt
3 3
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 93
Parameterbeschrijving
VLT® AQUA Drive FC 202
laag wanneer Smart Logic Action [33] Dig. uitgang B laag wordt uitgevoerd.
[82] SL dig. uitgangCZie parameter 13-52 SL-controlleractie. De
uitgang wordt hoog wanneer Smart Logic Action [40] Dig. uitgang C hoog wordt uitgevoerd. De uitgang wordt
33
[83] SL dig. uitgangDZie parameter 13-52 SL-controlleractie. De
[84] SL dig. uitgangEZie parameter 13-52 SL-controlleractie. De
[85] SL dig. uitgangFZie parameter 13-52 SL-controlleractie. De
[90] kWh-tellerpuls Veroorzaakt een puls op de digitale
[120] System On Ref
(Systeem op
referentie) [155] Verifying Flow
(Controle ow) [160] Geen alarm De uitgang is hoog als er geen alarm
[161] Omgekeerd
draaien
[165] Lokale ref. actief De uitgang is hoog als
[166] Externe ref.
actief
[167] Startcommando
actief
laag wanneer Smart Logic Action [34] Dig. uitgang C laag wordt uitgevoerd.
uitgang wordt hoog wanneer Smart Logic Action [41] Dig. uitgang D hoog wordt uitgevoerd. De uitgang wordt laag wanneer Smart Logic Action [35] Dig. uitgang D laag wordt uitgevoerd.
uitgang wordt hoog wanneer Smart Logic Action [42] Dig. uitgang E hoog wordt uitgevoerd. De uitgang wordt laag wanneer Smart Logic Action [36] Dig. uitgang E laag wordt uitgevoerd.
uitgang wordt hoog wanneer Smart Logic Action [43] Dig. uitgang F hoog wordt uitgevoerd. De uitgang wordt laag wanneer Smart Logic Action [37] Dig. uitgang F laag wordt uitgevoerd.
uitgang telkens wanneer de frequentie­regelaar 1 kWh heeft verbruikt.
aanwezig is. De uitgang is hoog als de frequentiere­gelaar linksom werkt (het logische product van de statusbits 'actief' EN 'omkeren').
parameter 3-13 Referentieplaats = [2] Lokaal of als parameter 3-13 Referentie­plaats = [0] Gekoppeld Hand/Auto terwijl
het LCP in de handmodus staat. De uitgang is hoog als parameter 3-13 Referentieplaats is ingesteld op [1] Extern of [0] Gekoppeld Hand/Auto terwijl het LCP in de automodus staat. De uitgang is hoog als er een actief startcommando is (bijvoorbeeld [Auto On] terwijl er een startcommando via een digitale ingang of bus actief is, of [Hand On]).
[168] Handmodus De uitgang is hoog als de frequentiere-
[169] Automodus De uitgang is hoog als de frequentiere-
[180] Klokfout De klokfunctie is teruggezet naar de
[181] Prev. onderhoud Een van de preventief-onderhoudsge-
[182] Deragging Deragging is actief. [188] AHF-
condensator insch.
[189] Ext. ventila-
torreg.
[190] Geen ow Er is een situatie zonder ow of een
[191] Droge pomp Er is een situatie met een droge pomp
[192] Einde curve Actief als er een einde-curveconditie
[193] Slaapstand De frequentieregelaar/het systeem is in
[194] Band defect Er is een situatie met een defecte band
[195] Bypassklepbe-
sturing
LET OP
Alle geïnverteerde-stop-/vrijloop­commando's moeten inactief zijn.
gelaar in de handmodus staat (aangegeven door het lampje boven [Hand On]).
gelaar in de automodus staat (aangegeven door het lampje boven [Auto On]).
standaardinstelling (2000-01-01) vanwege een stroomstoring.
beurtenissen die in parameter 23-10 Onderhoudspunt zijn geprogrammeerd, heeft de voor die actie ingestelde tijd in
parameter 23-11 Onderhoudsactie
overschreden.
Zie parameter 5-80 Inschakelvertr. AHF- cond..
Een regeling met externe ventilator is actief.
situatie met minimumtoerental gedetecteerd. Deze functie moet zijn ingeschakeld in Parameter 22-21 Detectie laag verm..
gedetecteerd. Activeer deze functie in parameter 22-26 Drogepompfunctie.
optreedt.
de slaapmodus gegaan. Zie parame-
tergroep 22-4* Slaapstand.
gedetecteerd. Activeer deze functie in parameter 22-60 Functie Defecte band. De bypassklepregeling (digitale/relais­uitgang in de frequentieregelaar) wordt gebruikt voor compressorsystemen om de compressor door middel van een bypassklep te ontlasten tijdens het opstarten. Nadat het startcommando is gegeven, blijft de bypassklep open totdat de frequentieregelaar de ingestelde waarde in
parameter 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM] heeft bereikt. Nadat de limiet is
bereikt, wordt de bypassklep gesloten, waardoor de compressor weer normaal
94 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
Min
Start
Stop
130BA251.10
RFF
AAN UIT
AAN UIT
Snelheid
Tijd
Tijd
Tijd
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
kan werken. Deze procedure wordt pas opnieuw geactiveerd als een nieuwe start wordt geïnitieerd en het toerental van de frequentieregelaar tijdens de ontvangst van het startsignaal 0 is. Parameter 1-71 Star tvertraging kan worden gebruikt om de motorstart te vertragen.
Afbeelding 3.28 Principe van de
bypassklepregeling
[199] Pipe Filling
(Leid. vullen)
[200] Volle capac. Alle pompen draaien op volle toeren. [201] Pomp 1
draait
[202] Pomp 2
draait [203] Pomp 3
draait [204] Pomp 4
draait [205] Pomp 5
draait [206] Pomp 6
draait [207] Pomp 7
draait
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 95
Actief wanneer de leidingvulmodus actief is. See parametergroep 29-** Water
Application Functions (Watertoepassings-
functies).
Onderstaande instelmogelijkheden hebben allemaal betrekking op de cascaderegelaar. Zie parametergroep 25-** Cascaderegelaar voor meer informatie.
Een of meer pompen die door de cascade­regelaar worden bestuurd, draaien. De functie is mede afhankelijk van de instelling in parameter 25-05 Vaste hoofdpomp. Als die parameter is ingesteld op [0] Nee, heeft pomp 1 betrekking op de pomp die wordt bestuurd door relais 1 enz. Als de parameter is ingesteld op [1] Ja, heeft pomp 1 betrekking op de pomp die enkel door de frequentieregelaar wordt bestuurd (waarbij geen enkel ingebouwd relais betrokken is), en heeft pomp 2 betrekking op de pomp die wordt bestuurd door relais
1. Zie Tabel 3.15. Zie [201].
Zie [201].
[208] Pomp 8
draait
[209] Pomp 9
draait
[240] RS Flipop 0 Zie parameter 13-15 RS-FF Operand S,
parameter 13-16 RS-FF Operand R.
[241] RS Flipop 1 Zie parameter 13-15 RS-FF Operand S,
parameter 13-16 RS-FF Operand R.
[242] RS Flipop 2 Zie parameter 13-15 RS-FF Operand S,
parameter 13-16 RS-FF Operand R.
[243] RS Flipop 3 Zie parameter 13-15 RS-FF Operand S,
parameter 13-16 RS-FF Operand R.
[244] RS Flipop 4 Zie parameter 13-15 RS-FF Operand S,
parameter 13-16 RS-FF Operand R.
[245] RS Flipop 5 Zie parameter 13-15 RS-FF Operand S,
parameter 13-16 RS-FF Operand R.
[246] RS Flipop 6 Zie parameter 13-15 RS-FF Operand S,
parameter 13-16 RS-FF Operand R.
[247] RS Flipop 7 Zie parameter 13-15 RS-FF Operand S,
parameter 13-16 RS-FF Operand R.
Instelling in
parametergroep 5-3*
Digitale uitgangen
[0] Nee [1] Ja
[201] Pomp 1
draait
[202] Pomp 2
draait
[203] Pomp 3
draait
Tabel 3.15 Pompen die worden bestuurd door de cascaderegelaar.
Instelling in parameter 25-05 Vaste
hoofdpomp
Bestuurd door
relais 1
Bestuurd door
relais 2
Bestuurd door
Bestuurd door
frequentieregelaar
Bestuurd door
relais 1
relais 2
5-30 Klem 27 dig. uitgang
Deze parameter heeft de opties die staan beschreven in hoofdstuk 3.7.3 5-3* Digitale uitgangen.
Option: Functie:
[0] * Niet in bedrijf
5-31 Klem 29 dig. uitgang
Deze parameter heeft de opties die staan beschreven in hoofdstuk 3.7.3 5-3* Digitale uitgangen.
Option: Functie:
[0] * Niet in bedrijf
5-32 Klem X30/6 dig. uitgang (MCB 101)
Deze parameter heeft de opties die staan beschreven in hoofdstuk 3.7.3 5-3* Digitale uitgangen.
Option: Functie:
[0] * Niet in bedrijf
Deze parameter is actief als VLT® General Purpose I/O MCB 101 in de frequentiere­gelaar is geïnstalleerd.
3 3
5-40 Functierelais
Array [20]
Option: Functie:
Selecteer de opties om de functie van de relais in te stellen. De selectie van elk relais vindt plaats via een arrayparameter.
[0] Niet in bedrijf [1] Besturing
gereed [2] Omv. gereed [3] Omv gereed/
rembest. [4] Standby/gn
waarsch. [5] Actief [6] Draaien/gn
wsch. [8] Op ref/geen
waarsch. [9] Alarm [10] Alarm of
waarsch. [11] Op
koppelbegr. [12] Buiten stroom-
bereik [13] Onder stroom,
laag [14] Boven stroom,
hoog [15] Buiten snelh.-
bereik [16] Ondersnelh.,
laag [17] Boven snelh.,
hoog [18] Buiten
terugk.bereik [19] Onder terugk.,
laag
5-40 Functierelais
Array [20]
Option: Functie:
[20] Boven terugk.,
hoog [21] Therm.
waarsch. [25] Omkeren [26] Bus ok [27] Koppelbegr. &
stop [28] Rem, geen
waarsch. [29] Rem klaar,
geen fout [30] Remfout
(IGBT) [33] Veilige stop
actief [35] Ext. vergren-
deling [36] Stuurwoord
bit 11 [37] Stuurwoord
bit 12 [40] Buiten
ref.bereik [41] Onder ref, laag [42] Boven ref,
hoog [45] Busbest. [46] Busbest, 1 bij
t-o [47] Busbest, 0 bij
t-o [51] MCO-gestuurd [59] Remote,enable
,no TW [60] Comparator 0 [61] Comparator 1 [62] Comparator 2 [63] Comparator 3 [64] Comparator 4 [65] Comparator 5 [70] Log. regel 0 [71] Log. regel 1 [72] Log. regel 2 [73] Log. regel 3 [74] Log. regel 4 [75] Log. regel 5 [80] SL dig.
uitgang A [81] SL dig.
uitgang B
Parameterbeschrijving
5-33 Klem X30/7 dig. uitgang (MCB 101)
Option: Functie:
[0] * Niet in bedrijf
33
3.7.4 5-4* Relais
Parameters voor het congureren van de tijdslimieten en de uitgangsfuncties voor de relais.
96 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
VLT® AQUA Drive FC 202
Deze parameter is actief als VLT® General Purpose I/O MCB 101 in de frequentiere­gelaar is geïnstalleerd. Dezelfde opties en functies als parametergroep 5-1* Digitale
ingangen.
5-40 Functierelais
Array [20]
Option: Functie:
[82] SL dig.
uitgang C [83] SL dig.
uitgang D [84] SL dig.
uitgang E [85] SL dig.
uitgang F [120] System On Ref [151] ATEX ETR cur.
alarm [152] ATEX ETR freq.
alarm [153] ATEX ETR cur.
warning [154] ATEX ETR freq.
warning [155] Verifying Flow [160] Geen alarm [161] Omgekeerd
draaien [164] Local ref
active, not
OFF [165] Lokale ref.
actief [166] Externe ref.
actief [167] Startcommand
o actief [168] Handmodus [169] Automodus [180] Klokfout [181] Prev.
onderhoud [183] Pre/Post Lube [188] AHF-
condensator
insch. [189] Ext. ventila-
torreg. [190] Geen ow [191] Droge pomp [192] Einde curve [193] Slaapstand [194] Band defect [195] Bypassklepre-
geling [196] Brandmodus
actief [197] Brandmodus
was actief
5-40 Functierelais
Array [20]
Option: Functie:
[198] Omv.bypass [199] Pipe Filling [211] Cascadepomp
1 [212] Cascadepomp
2 [213] Cascadepomp
3 [214] Cascadepomp
4 [215] Cascadepomp
5 [216] Cascadepomp
6 [217] Cascadepomp
7 [218] Cascadepomp
8 [219] Cascadepomp
9 [230] Ext. Cascade
Ctrl [236] Ext. CL 1 on
Ref [237] Ext. CL 2 on
Ref [238] Ext. CL 3 on
Ref [240] RS Flipop 0 Zie parameter 13-15 RS-FF Operand
S, parameter 13-16 RS-FF Operand R.
[241] RS Flipop 1 Zie parameter 13-15 RS-FF Operand
S, parameter 13-16 RS-FF Operand R.
[242] RS Flipop 2 Zie parameter 13-15 RS-FF Operand
S, parameter 13-16 RS-FF Operand R.
[243] RS Flipop 3 Zie parameter 13-15 RS-FF Operand
S, parameter 13-16 RS-FF Operand R.
[244] RS Flipop 4 Zie parameter 13-15 RS-FF Operand
S, parameter 13-16 RS-FF Operand R.
[245] RS Flipop 5 Zie parameter 13-15 RS-FF Operand
S, parameter 13-16 RS-FF Operand R.
[246] RS Flipop 6 Zie parameter 13-15 RS-FF Operand
S, parameter 13-16 RS-FF Operand R.
[247] RS Flipop 7 Zie parameter 13-15 RS-FF Operand
S, parameter 13-16 RS-FF Operand R.
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
MG20OB10 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. 97
3 3
5-41 Aan-vertr., relais
Array [20]
Range: Functie:
0.01 s* [0.01 - 600 s] Stel de vertraging voor de inscha-
keltijd van het relais in. Selecteer 1 van de 2 interne mechanische relais in een arrayfunctie. Zie parameter 5-40 Functierelais voor meer informatie.
5-42 Uit-vertr., relais
Array [20]
Range: Functie:
0.01 s* [0.01 - 600 s] Stel de vertragingstijd voor uitscha-
keling van het relais in. Selecteer 1 van de 2 interne mechanische relais in een arrayfunctie. Zie parameter 5-40 Functierelais voor meer informatie. Als de conditie voor de geselecteerde gebeurtenis verandert voordat de timer voor de in- of uitschakelvertraging is verstreken, blijft de relaisuitgang ongewijzigd.
5-50 Klem 29 lage freq.
Range: Functie:
100 Hz* [0 - 110000
Hz]
Stel in parameter 5-52 Klem 29 lage ref./terugk. waarde de lage begrenzing in voor de frequentie die overeenkomt met het lage toerental van de motoras (dat wil zeggen de lage referentiewaarde). Zie Afbeelding 3.31 in deze sectie.
Parameterbeschrijving
VLT® AQUA Drive FC 202
33
Afbeelding 3.30 Uit-vertr., relais
Als de conditie voor de geselecteerde gebeurtenis verandert voordat de timer voor de in- of uitschakelver­traging is verstreken, blijft de relaisuitgang ongewijzigd.
3.7.5 5-5* Pulsingang
De pulsingangparameters worden gebruikt om een geschikt raamwerk te deniëren voor de pulsreferenties door de schaling en lterinstellingen voor de pulsingangen in te stellen. Ingangsklem 29 of 33 werkt als frequentiere­ferentie-ingang. Stel klem 29 (parameter 5-13 Klem 29
digitale ingang) of klem 33 (parameter 5-15 Klem 33 digitale ingang) in op [32] Pulsingang. Als klem 29 wordt gebruikt als ingang, moet u parameter 5-02 Klem 29 modus instellen
Afbeelding 3.29 Aan-vertr., relais
op [0] Ingang.
98 Danfoss A/S © 05/2018 Alle rechten voorbehouden. MG20OB10
Afbeelding 3.31 Pulsingang
Loading...