Deze bedieningshandleiding biedt informatie voor veilige
installatie en inbedrijfstelling van VLT®-frequentieregelaars
met behuizingsgrootte E (E1h, E2h, E3h en E4h).
De bedieningshandleiding is bedoeld voor gebruik door
gekwaliceerd personeel. Lees de bedieningshandleiding
en volg de aanwijzingen op om de frequentieregelaar op
veilige en professionele wijze te gebruiken. Let met name
op de veiligheidsvoorschriften en algemene waarschuwingen. Bewaar de bedieningshandleiding altijd in de
buurt van de frequentieregelaar.
VLT® is een gedeponeerd handelsmerk.
1.2 Aanvullende informatiebronnen
Er zijn andere informatiebronnen beschikbaar om inzicht te
krijgen in geavanceerde functies en programmering van de
E1h-E4h-frequentieregelaars.
De Programmeerhandleiding VLT® Refrigeration
•
Drive FC 103 gaat dieper in op het gebruik van
parameters en bevat voorbeelden voor koeltoepassingen.
Goedkeuringen en certiceringen
1.4
Tabel 1.2 Goedkeuringen en
Er zijn meer goedkeuringen en certiceringen beschikbaar.
Neem contact op met een Danfoss-kantoor of -partner in
uw regio. Frequentieregelaars voor spanningsklasse T7
(525-690 V) zijn alleen UL-gecerticeerd voor 525-690 V.
De frequentieregelaar voldoet aan de eisen van UL
61800-5-1 ten aanzien van het behoud van het thermische
geheugen. Zie de sectie Thermische motorbeveiliging in de
productspeciekedesign guide voor meer informatie.
certiceringen
LET OP
OPGELEGDE BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN
DE UITGANGSFREQUENTIE
Vanaf softwareversie 1.10 is de uitgangsfrequentie van
de frequentieregelaar vanwege ociële exportbeperkingen begrensd op 590 Hz.
11
De VLT® HVAC Drive FC 102, 90-1200 kW Design
•
Guide biedt gedetailleerde informatie over de
mogelijkheden en functies voor het ontwerpen
van motorregelsystemen voor koeltoepassingen.
De Safe Torque O Operating Instructions bevat
•
uitgebreide specicaties, vereisten en installatieinstructies voor de functie Safe Torque O.
Aanvullende documentatie en handleidingen zijn
beschikbaar bij Danfoss. Zie www.danfoss.com/en/search/?lter=type%3Adocumentation voor een overzicht.
Handleiding- en softwareversie
1.3
Deze handleiding wordt regelmatig herzien en bijgewerkt.
Alle suggesties voor verbetering zijn welkom. Tabel 1.1
toont de versie van de handleiding en de bijbehorende
softwareversie.
Handleiding-
versie
MG16P2xxWaarschuwing uitgangscontactor
toegevoegd en andere correcties
Tabel 1.1 Handleiding- en softwareversie
OpmerkingenSoftware-
versie
1.51
aangebracht.
1.4.1 Conformiteit met ADN
Zie ADN-conforme installatie in de design guide voor conformiteit met het Europees Verdrag inzake het internationale
vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren
(ADN).
Verwijdering
1.5
Apparatuur die elektrische componenten
bevat, mag niet als huishoudelijk afval
worden afgevoerd.
Voer dergelijke apparatuur apart af
volgens de geldende lokale voorschriften.
In dit document worden de volgende symbolen gebruikt:
WAARSCHUWING
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan
leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
VOORZICHTIG
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan
leiden tot licht of matig letsel. Kan tevens worden
gebruikt om te waarschuwen tegen onveilige werkpraktijken.
LET OP
Geeft belangrijke informatie aan, waaronder situaties die
kunnen leiden tot schade aan apparatuur of
eigendommen.
2.2 Gekwaliceerd personeel
Een probleemloze en veilige werking van de frequentieregelaar is alleen mogelijk als de frequentieregelaar op
correcte en betrouwbare wijze wordt vervoerd, opgeslagen,
geïnstalleerd, gebruikt en onderhouden. Deze apparatuur
mag uitsluitend worden geïnstalleerd of bediend door
gekwaliceerd personeel.
Gekwaliceerd personeel is gedenieerd als opgeleide
medewerkers die bevoegd zijn om apparatuur, systemen
en circuits te installeren, in bedrijf te stellen en te
onderhouden volgens relevante wetten en voorschriften.
Het personeel moet tevens bekend zijn met de instructies
en veiligheidsmaatregelen die in deze handleiding staan
beschreven.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding,
loadsharing of permanentmagneetmotoren. Als
installatie, opstarten en onderhoud van de frequentieregelaar niet worden uitgevoerd door gekwaliceerd
personeel, kan dit leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud van de
•
frequentieregelaar mogen uitsluitend worden
uitgevoerd door gekwaliceerd personeel.
WAARSCHUWING
ONBEDOELDE START
Wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op de
netvoeding, DC-voeding of loadsharing, kan de motor op
elk moment starten. Een onbedoelde start tijdens
programmeer-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden
kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of tot schade aan
apparatuur of eigendommen. De motor kan worden
gestart door een externe schakelaar, een veldbuscommando, een ingangsreferentiesignaal vanaf het LCP
of LOP, via externe bediening met MCT 10 setupsoftware
of door het opheen van een foutconditie.
Om een onbedoelde motorstart te voorkomen:
Druk op [O/Reset] op het LCP voordat u
•
parameters gaat programmeren.
Onderbreek de netvoeding naar de frequentie-
•
regelaar.
Zorg dat de frequentieregelaar, motor en
•
eventuele door de motor aangedreven
werktuigen volledig bedraad en gemonteerd
zijn voordat u de frequentieregelaar aansluit op
de netvoeding, DC-voeding of loadsharing.
De frequentieregelaar bevat DC-tussenkringcondensatoren die geladen kunnen blijven, ook wanneer de
frequentieregelaar niet van spanning wordt voorzien. Er
kan hoge spanning aanwezig zijn, ook wanneer de
waarschuwingsleds uit zijn. Als u na afschakeling geen
40 minuten wacht voordat u onderhouds- of reparatiewerkzaamheden uitvoert, kan dat leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
1.Stop de motor.
2.Schakel de netvoeding en externe DC-tussenkringvoedingen af, inclusief backupvoedingen,
UPS-eenheden en DC-tussenkringaansluitingen
naar andere frequentieregelaars.
3.Onderbreek de voeding naar de motor of
vergrendel de motor.
4.Wacht 40 minuten, totdat de condensatoren
volledig zijn ontladen.
5.Controleer met een geschikt spanningsmeetapparaat of de condensatoren volledig ontladen
zijn voordat u service- of reparatiewerkzaamheden gaat uitvoeren.
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR LEKSTROOM
De aardlekstroom bedraagt meer dan 3,5 mA. Een
onjuiste aarding van de frequentieregelaar kan leiden tot
ernstig of dodelijk letsel.
Zorg dat de apparatuur correct is geaard door
•
een erkende elektrisch installateur.
WAARSCHUWING
GEVAARLIJKE APPARATUUR
Het aanraken van draaiende assen en elektrische
apparatuur kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
•
uitsluitend worden uitgevoerd door hiervoor
opgeleid en gekwaliceerd personeel.
Zorg dat alle elektrische werkzaamheden
•
worden uitgevoerd volgens de nationale en
lokale elektriciteitsvoorschriften.
Volg de procedures in deze handleiding.
•
VOORZICHTIG
HETE OPPERVLAKKEN
De frequentieregelaar bevat metalen componenten die
ook na het uitschakelen van de frequentieregelaar heet
blijven. Het negeren van het waarschuwingssymbool
voor hoge temperatuur (gele driehoek) op de frequentieregelaar kan leiden tot ernstige brandwonden.
Houd er rekening mee dan interne
•
componenten, zoals stroomrails, ook na het
uitschakelen van de frequentieregelaar extreem
heet kunnen zijn.
Zones aan de buitenkant die met het waarschu-
•
wingssymbool voor hoge temperatuur (gele
driehoek) zijn gemarkeerd, zijn heet wanneer de
frequentieregelaar in bedrijf is en onmiddellijk
na het uitschakelen.
WAARSCHUWING
GEVAAR BIJ INTERNE FOUT
Onder bepaalde omstandigheden kan een interne fout
ertoe leiden dan een component explodeert. Als de
behuizing niet goed worden gesloten en vastgezet, kan
dit leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Gebruik de frequentieregelaar niet als de deur
•
openstaat of als er panelen ontbreken.
Zorg ervoor dat de behuizing tijdens bedrijf
•
goed is gesloten en vastgezet.
LET OP
VEILIGHEIDSOPTIE AFSCHERMING
NETVOEDING
Er is een netafschermingsoptie leverbaar voor
behuizingen met beschermingsklasse IP 21/IP 54 (Type 1/
Type 12). De afscherming van de netvoeding bestaat uit
een afdekking die in de behuizing is geïnstalleerd en
bescherming biedt tegen onbedoeld aanraken van de
vermogensklemmen, volgens BGV A2,VBG-4.
De frequentieregelaar is een elektronische motorregelaar die een door de netvoeding geleverd AC-ingangssignaal omzet in
een variabel AC-uitgangssignaal. De frequentie en de spanning van het uitgangssignaal worden aangepast om het
motortoerental of -koppel te regelen. De frequentieregelaar is bedoeld om:
het motortoerental te regelen op basis van terugkoppeling van het systeem of externe commando's van externe
•
regelaars
de systeem- en motorstatus te bewaken
•
de motor te beschermen tegen overbelasting.
•
De frequentieregelaar is ontworpen voor gebruik in industriële en commerciële omgevingen volgens lokale wetten en
normen. Afhankelijk van de conguratie kan de frequentieregelaar worden gebruikt in zelfstandige toepassingen of deel
uitmaken van een groter systeem of een grotere installatie.
LET OP
In een woonomgeving kan dit product radiostoring veroorzaken. In dat geval kan het nodig zijn om aanvullende
corrigerende maatregelen te treen.
Te voorzien onjuist gebruik
Gebruik de frequentieregelaar niet in toepassingen die niet voldoen aan de gespeciceerde bedrijfsomstandigheden en omgevingen. Zorg dat wordt voldaan aan de in hoofdstuk 9 Specicatiesgespeciceerde voorwaarden.
3.2 Vermogensklasse, gewicht en afmetingen
Tabel 3.1 bevat de afmetingen voor standaardconguraties. Zie hoofdstuk 9 Specicaties voor de afmetingen voor optionele
conguraties.
BehuizingsgrootteE1hE2hE3hE4h
Nominaal vermogen bij 380-480 V [kW
(pk)]
Nominaal vermogen bij 525-690 V [kW
(pk)]
Beschermingsklasse behuizingIP 21/Type 1
Het lokale bedieningspaneel (LCP) is de combinatie van display en toetsenbord aan de voorzijde van de frequentieregelaar.
Het LCP wordt gebruikt voor:
besturing van de frequentieregelaar en de motor
33
•
toegang tot frequentieregelaarparameters en programmering van de frequentieregelaar
•
uitlezing van bedrijfsgegevens, status van de frequentieregelaar en waarschuwingen.
•
Een numeriek lokaal bedieningspaneel (NLCP) is leverbaar als optie. Het NLCP werkt op vergelijkbare wijze als het LCP, maar
er zijn wel verschillen. Zie de
NLCP.
productspeciekeprogrammeerhandleiding voor meer informatie over het gebruik van het
Elke displayuitlezing is gekoppeld aan een parameter. Zie Tabel 3.2. De informatie die op het LCP wordt weergegeven, kan
voor specieke toepassingen worden aangepast. Zie hoofdstuk 6.3.1.2 Q1 Persoonlijk menu.
Menutoetsen dienen om toegang te krijgen tot het menu
voor de parametersetup, te schakelen tussen statusuitleesmodi tijdens normaal bedrijf en om foutloggegevens
weer te geven.
Itemnr.ToetsFunctie
B1StatusGeeft bedrijfsgegevens weer.
B2Quick Menu Biedt toegang tot de parameters voor
de eerste setup. Bevat ook gedetailleerde stappen voor toepassingen. Zie
hoofdstuk 6.3.1.1 Modus Snelmenu.
B3Main Menu Biedt toegang tot alle parameters. Zie
hoofdstuk 6.3.1.8 Modus Hoofdmenu.
B4Alarm Log Toont een overzicht van de actieve
waarschuwingen en de laatste 10
alarmen.
Tabel 3.3 Menutoetsen op het LCP
C. Navigatietoetsen
Navigatietoetsen worden gebruikt voor het programmeren
van functies en het verplaatsen van de displaycursor. De
navigatietoetsen dienen tevens om het toerental te regelen
in de lokale (handmatige) bediening. De helderheid van
het display kan worden aangepast door [Status] en de
toets [▲] of [▼] tegelijkertijd in te drukken.
Itemnr.ToetsFunctie
C1BackBrengt u terug naar de vorige stap of lijst in
de menustructuur.
C2Cancel Annuleert uw laatste wijziging of
commando, zolang de displaymodus niet is
gewijzigd.
C3InfoToont een beschrijving van de geselecteerde
functie.
C4OKBiedt toegang tot parametergroepen of
schakelt een optie in.
C5
▲ ▼
Tabel 3.4 Navigatietoetsen op het LCP
Biedt toegang tot andere items in het
◄ ►
menu.
D. Indicatielampjes
Indicatielampjes dienen om de status van de frequentieregelaar aan te duiden en een visuele indicatie van
waarschuwings- of foutcondities te geven.
Itemnr. Indicator Indicatie-
lampje
D1OnGroenGaat branden wanneer de
D2Warn.GeelGaat branden als er een
D3AlarmRoodGaat branden bij een
Tabel 3.5 Indicatielampjes op het LCP
Functie
frequentieregelaar spanning
krijgt van de netvoeding of een
externe 24 V DC-voeding.
waarschuwingsconditie actief is.
Op het display wordt een tekst
weergegeven om het probleem
aan te duiden.
foutconditie. Op het display
wordt een tekst weergegeven
om het probleem aan te duiden.
E. Bedieningstoetsen en reset
De bedieningstoetsen bevinden zich onderaan het lokale
bedieningspaneel.
Itemnr.ToetsFunctie
E1Hand On Start de frequentieregelaar in de lokale
bediening. Een extern stopsignaal via een
stuuringang of seriële communicatie
onderdrukt de lokale Hand On.
E2OStopt de motor maar onderbreekt de
voeding naar de frequentieregelaar niet.
E3Auto On Zet het systeem in de externe-
bedieningsmodus, zodat het kan reageren
op een extern startcommando via
stuurklemmen of seriële communicatie.
E4ResetHiermee kunt u de frequentieregelaar
handmatig resetten nadat u een fout
hebt opgeheven.
Tabel 3.6 Bedieningstoetsen en resettoets op het LCP
Listed 36U0 E70524 IND. CONT. EQ.
UL Voltage range 380-480 V
CAUTION - ATTENTION:
Stored charge, wait 40 min.
Charge residuelle, attendez 40 min.
See manual for special condition / prefuses
Voir manuel de conditions speciales / fusibles
WARNING - AVERTISSEMENT:
`
`
123456H123
1
2
3
4
5
6
Danfoss A/S
6430 Nordborg
Denmark
CHASSIS/IP20
Mechanische installatie
4 Mechanische installatie
VLT® Refrigeration Drive FC 103
4.1 Geleverde artikelen
Welke artikelen precies worden geleverd, hangt af van de
productconguratie.
4.2 Benodigd gereedschap
Ontvangst/lossen
I-balk en haken die geschikt zijn om het gewicht
•
van de frequentieregelaar te hijsen. Zie
Controleer of de geleverde artikelen en de
44
•
informatie op het typeplaatje overeenkomen met
de orderbevestiging.
Controleer de verpakking en frequentieregelaar
•
op zichtbare schade die is veroorzaakt door een
onjuiste behandeling tijdens het vervoer. Dien
Installatie
eventuele schadeclaims in bij de vervoerder.
Bewaar beschadigde onderdelen om de claim te
onderbouwen.
hoofdstuk 3.2 Vermogensklasse, gewicht en
afmetingen.
Kraan of ander hijsmiddel om de eenheid op zijn
•
plaats te zetten
Boor met 10mm- of 12mm-boortjes
•
Meetlint
•
Diverse maten kruiskop- en platkopschroeven-
•
draaiers
Dopsleutel met de benodigde metrische doppen
•
(7-17 mm)
Dopsleutelverlengstukken
•
Torx-schroevendraaier (T25 en T50)
•
Metaalpons voor kabelgoten of kabelwartels
•
I-balk en haken die geschikt zijn om het gewicht
•
van de frequentieregelaar te hijsen. Zie
hoofdstuk 3.2 Vermogensklasse, gewicht en
afmetingen.
Kraan of ander hijsmiddel om de frequentiere-
•
gelaar op de voet en op zijn plaats te zetten
Opslag
4.3
Sla de frequentieregelaar op in een droge omgeving. Laat
de apparatuur in de afgedichte verpakking staan totdat u
begint met installeren. Zie hoofdstuk 9.4 Omgevingscon-
1Typecode
2Bestelnummer
3Vermogensklasse
Ingangsspanning, -frequentie en -stroom (bij lage/hoge
4
spanningen)
Uitgangsspanning, -frequentie en -stroom (bij lage/hoge
5
spanningen)
6Ontladingstijd
Afbeelding 4.1 Typeplaatje voor E4h-behuizing (voorbeeld)
LET OP
Als het typeplaatje van de frequentieregelaar wordt
verwijderd, kan de garantie komen te vervallen.
Periodiek formeren (laden van de condensator) tijdens
opslag is niet nodig, tenzij het product langer dan 12
maanden wordt opgeslagen.
Mechanische installatieBedieningshandleiding
4.4 Bedrijfsomgeving
In omgevingen met vloeistofnevel, deeltjes of corrosieve
gassen moet u ervoor zorgen dat de IP/Type-klasse
overeenkomt met de installatieomgeving. Zie
hoofdstuk 9.4 Omgevingscondities voor specicaties met
betrekking tot de omgevingscondities.
LET OP
CONDENSATIE
Vocht kan condenseren op de elektronische
componenten en kortsluiting veroorzaken. Vermijd
installatie in gebieden waar vorst kan optreden.
Installeer een optionele kastverwarming als de frequentieregelaar kouder is dan de omgevingslucht. De kans op
condensatie wordt kleiner als u de frequentieregelaar in
de stand-bymodus laat werken, zolang de vermogensdissipatie ervoor zorgt dat de circuits vrij van vocht blijven.
LET OP
EXTREME OMGEVINGSCONDITIES
Warme en koude temperaturen hebben een negatieve
invloed op de prestaties en levensduur van de eenheid.
Gebruik de frequentieregelaar niet in
•
omgevingen waar de omgevingstemperatuur
hoger is dan 55 °C (131 °F).
De frequentieregelaar kan werken bij
•
temperaturen vanaf -10 °C (14 °F). Een juiste
werking bij nominale belasting is echter alleen
gegarandeerd bij temperaturen van 0 °C (32 °F)
en hoger.
Als de temperatuur de limieten voor de
•
omgevingstemperatuur overschrijdt, is extra
klimaatregeling van de kast of installatieplek
noodzakelijk.
4.4.1 Gassen
Agressieve gassen, zoals waterstofsulde, chloor of
ammoniak, kunnen de elektrische en mechanische
componenten beschadigen. In de eenheid worden gecoate
printkaarten toegepast om de eecten van agressieve
gassen tegen te gaan. Zie hoofdstuk 9.4 Omgevingscondities
voor de specicaties en classicatie van coatings.
4.4.2 Stof
Let op de volgende punten als u de frequentieregelaar in
een stoge omgeving installeert:
Periodiek onderhoud
Wanneer stof zich ophoopt op elektronische componenten,
werkt dat als een isolatielaag. Deze laag vermindert de
koelcapaciteit van de componenten, waardoor de
componenten warmer worden. De warmere omgeving
verkort de levensduur van de elektronische componenten.
Voorkom dat stof zich op het koellichaam en de
ventilatoren ophoopt. Zie hoofdstuk 8 Onderhoud, diagnoseen problemen verhelpen voor meer informatie over service
en onderhoud.
Koelventilatoren
Ventilatoren zorgen voor een luchtstroom voor het koelen
van de frequentieregelaar. Als ventilatoren aan een stoge
omgeving worden blootgesteld, kan het stof de ventilatorlagers beschadigen, waardoor de ventilator minder lang
meegaat. Stof kan zich ook ophopen op de ventilatorbladen, wat kan leiden tot een onbalans die voorkomt dat
de ventilatoren de eenheid adequaat kunnen koelen.
4.4.3 Explosiegevaarlijke omgevingen
WAARSCHUWING
EXPLOSIEGEVAARLIJKE OMGEVING
Installeer de frequentieregelaar niet in een explosiegevaarlijke omgeving. Installeer de frequentieregelaar in
een kast buiten deze zone. Het niet opvolgen van deze
aanbevelingen vergroot de kans op ernstig of dodelijk
letsel.
Systemen in explosiegevaarlijke omgevingen moeten aan
speciale voorwaarden voldoen. EU-richtlijn 94/9/EG (ATEX
95) classiceert het gebruik van elektronische apparatuur
in explosiegevaarlijke omgevingen.
Klasse d speciceert dat vonken die eventueel
•
ontstaan, binnen een beschermd gebied worden
gehouden.
Klasse e verbiedt het ontstaan van vonken.
•
Motoren met bescherming volgens klasse d
Vereisen geen goedkeuring. Speciale bedrading en
omkasting zijn wel vereist.
Motoren met bescherming volgens klasse e
Bij gebruik van een ATEX-goedgekeurde PTC-bewakingsvoorziening zoals de VLT® PTC Thermistor Card MCB 112
hoeft de installatie geen afzonderlijke goedkeuring te
hebben van een aangewezen instantie.
De motor zelf biedt een ontstekingsbescherming volgens
klasse d, terwijl de motorbedrading en de aansluitomgeving voldoen aan de e-classicatie. Gebruik een
sinuslter op de uitgang van de frequentieregelaar om de
hoge piekspanning af te zwakken.
Gebruik het volgende als u de frequentieregelaar in een
explosiegevaarlijke omgeving gebruikt:
Motoren met ontstekingsbescherming volgens
44
•
klasse d of e
PTC-temperatuursensoren om de motortempe-
•
ratuur te bewaken
Korte motorkabels
•
Sinuslters als er geen afgeschermde motorkabels
•
worden gebruikt
LET OP
SENSORBEWAKING MOTORTHERMISTOR
Frequentieregelaars met de VLT® PTC Thermistor Card
MCB 112-optie zijn PTB-gecerticeerd voor explosiegevaarlijke omgevingen.
1) Neem voor niet-typische installaties contact op met de
fabriek.
Vereisten voor koeling
De frequentieregelaar gebruikt een backchannelkoelconcept dat de koellucht voor het koellichaam afvoert. De
koellucht voor het koellichaam voert ongeveer 90% van de
warmte af via het backchannel van de frequentieregelaar.
Het afvoeren van de backchannellucht vanuit het paneel of
de ruimte is mogelijk via de volgende sets:
4.5 Vereisten voor installatie en koeling
LET OP
Een onjuiste montage kan leiden tot oververhitting en
lagere prestaties.
Installatievereisten
Plaats de eenheid zo dicht mogelijk bij de motor.
•
Zie hoofdstuk 9.5 Kabelspecicaties voor de
maximale lengte van motorkabels.
Zorg voor stabiliteit van de eenheid door de
•
eenheid op een stevige ondergrond te monteren.
De behuizingen E3h en E4h kunnen als volgt
•
worden gemonteerd:
-Verticaal op de achterwand van het
paneel (typische installatie)
-Verticaal ondersteboven op de
achterwand van het paneel
-Horizontaal op de rugzijde, gemonteerd
op de achterwand van het paneel
-Horizontaal op de zijkant, gemonteerd
op de bodem van het paneel
Verzeker u ervan dat de installatielocatie het
•
gewicht van de eenheid kan dragen.
Zorg voor voldoende ruimte rondom de eenheid
•
in verband met adequate koeling. Zie
hoofdstuk 9.9 Luchtstroom behuizing.
Zorg dat er voldoende ruimte is om de deur te
•
openen.
1)
1)
1)
LET OP
Voor E3h- en E4h-behuizingen (IP 20/Chassis) is er op de
behuizing minimaal 1 deurventilator nodig voor het
afvoeren van de warmte die niet via het backchannel
van de frequentieregelaar wordt afgevoerd. Op deze
manier worden ook extra verliezen afgevoerd die
afkomstig zijn van andere componenten die in de
frequentieregelaar zijn geïnstalleerd. Bereken de totale
benodigde luchtstroom om de juiste ventilatormaat te
bepalen
Zorg voor de nodige luchtstroom over het koellichaam.
eenheid in verband met luchtkoeling. Vereiste
vrije ruimte: 225 mm (9 in).
Zorg voor voldoende luchtstroming. Zie Tabel 4.1.
•
Bij temperaturen vanaf 45 °C (113 °F) tot 50 °C
•
(122 °F) en bij hoogtes vanaf 1000 m (3300 ft)
boven zeeniveau is reductie noodzakelijk. Zie de
design guide voor meer informatie.
Kanaalkoeling
•
Voor IP 20/Chassis-frequentieregelaars in Rittalkasten zijn er backchannelkoelsets leverbaar om
de koellucht voor het koellichaam vanuit het
paneel naar buiten te leiden. Deze sets beperken
de warmte in het paneel en maken het mogelijk
om kleinere deurventilatoren te gebruiken.
Koeling achterwand
•
Door boven- en onderafdekkingen op de eenheid
te installeren, kan de koellucht vanuit het
backchannel naar buiten worden geleid.
Hijs de frequentieregelaar altijd op met behulp van de
aanwezige hijsogen. Maak gebruik van een stang om te
voorkomen dat de hijsogen verbogen raken.
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR ERNSTIG OF DODELIJK LETSEL
Volg de lokale veiligheidsvoorschriften voor het hijsen
van zware lasten op. Het niet opvolgen van aanbevelingen en lokale veiligheidsvoorschriften kan leiden tot
ernstig of dodelijk letsel.
Verzeker u ervan dat de hijsapparatuur zich in
•
goed werkende toestand bevindt.
Zie hoofdstuk 3.2 Vermogensklasse, gewicht en
•
afmetingen voor het gewicht van de diverse
behuizingsgroottes.
Maximumdiameter voor stang: 20 mm (0,8 in).
•
Hoek tussen de bovenzijde van de frequentiere-
•
gelaar en de hijskabel: minimaal 60°.
4.7 Mechanische installatie E1h/E2h
De behuizingsgroottes E1h en E2h zijn uitsluitend bedoeld
voor vloermontage en worden geleverd met een voet en
een wartelplaat. De voet en de wartelplaat moeten worden
geïnstalleerd voor een juiste montage.
De voet is 200 mm (7,9 in) en heeft aan de voorzijde een
opening om te voorzien in voldoende luchtkoeling voor de
vermogenscomponenten in de frequentieregelaar.
De wartelplaat is nodig om de regelcomponenten van de
frequentieregelaar te voorzien van koellucht met behulp
van de deurventilator en om de IP 21/Type 1- of IP 54/
Type 12-beschermingsklasse te handhaven.
4.7.1 De voet op de vloer vastzetten
De voet moet met behulp van 6 bouten aan de vloer
worden bevestigd voordat de behuizing wordt
geïnstalleerd.
1.Bepaal de juiste plaatsing van de eenheid in
verband met de bedrijfscondities en toegang tot
de kabels.
2.Verwijder het frontpaneel van de voet om
toegang te krijgen tot de bevestigingsgaten.
3.Plaats de voet op de vloer en zet hem vast met
behulp van 6 bouten door de bevestigingsgaten.
Zie de omcirkelde zones in Afbeelding 4.3.
1.Hijs de frequentieregelaar op en plaats hem op
de voet. Aan de achterzijde van de voet bevinden
zich 2 bouten die in de 2 sleufgaten aan de
achterzijde van de behuizing kunnen worden
geschoven. Positioneer de frequentieregelaar
door de bouten hoger of lager te zetten. Zet ze
losjes vast met 2 M10-moeren en borgbeugels.
44
Zie Afbeelding 4.4.
2.Verzeker u ervan dat er boven de eenheid 225
mm (9 in) vrije ruimte is in verband met
luchtafvoer.
3.Verzeker u ervan dat de luchtinlaat onder aan de
voorzijde van de eenheid niet wordt afgedekt.
4.Zet de behuizing aan de bovenzijde van de voet
rondom vast met 6 M10x30-bouten. Zie
Afbeelding 4.5. Zet elke bout losjes vast totdat alle
bouten zijn geplaatst.
5.Zet elke bout stevig vast met een aanhaalmoment van 19 Nm (169 in-lb).
6.Haal de 2 M10-moeren aan de achterzijde van de
behuizing aan met 19 Nm (169 in-lb).
1 Behuizing3 M10x30-bouten
(bouten achterste hoeken
niet weergegeven)
2 Voet– –
Afbeelding 4.5 Punten voor montage van voet aan behuizing
4.7.3 Kabeldoorvoeren maken
De wartelplaat is een metaalplaat met tapeinden langs de
buitenrand. De wartelplaat biedt kabeldoorvoeren en
kabelaansluitpunten en moet worden geïnstalleerd om de
beschermingsklasse IP 21/IP 54 (Type 1/Type 12) te
handhaven. De plaat wordt tussen de behuizing van de
frequentieregelaar en de voet geplaatst. Afhankelijk van de
oriëntatie van de tapeinden, kan de plaat van binnenuit de
behuizing of de voet worden geïnstalleerd. Zie
hoofdstuk 9.8.1 Buitenafmetingen E1h voor de afmetingen
van wartelplaten.
Zie Afbeelding 4.6 voor de volgende stappen.
1.Maak met een metaalpons kabeldoorvoergaten in
de wartelplaat.
2.Plaats de wartelplaat op 1 van de volgende
1 Behuizing4 Sleufgat in behuizing
2 Voet5 Bout aan achterzijde voet
3 M10-moer6 Borgbeugel
Afbeelding 4.4 Punten voor montage van voet aan achterzijde
behuizing
manieren:
2aOm de wartelplaat door de voet heen
aan te brengen, schuift u de wartelplaat
door de sleuf (4) aan de voorzijde van
de voet.
2bOm de wartelplaat door de behuizing
heen aan te brengen, houdt u de
wartelplaat schuin totdat die onder de
sleufbeugels door kan worden
geschoven.
3.Lijn de tapeinden op de wartelplaat uit met de
gaten in de voet en zet de plaat vast met 10 M5moeren (2).
4.Haal elke moer aan met 2,3 Nm (20 in-lb).
3.Zet de onderzijde van de behuizing van de
frequentieregelaar vast aan de montageplaat of
wand.
4.8.2 Kabeldoorvoeren maken
De wartelplaat bedekt het onderste deel van de behuizing
van de frequentieregelaar en moet worden geïnstalleerd
om de beschermingsklasse IP 20/Chassis te handhaven. De
wartelplaat bestaat uit kunststof vierkanten die kunnen
worden uitgesneden om kabels te kunnen doorvoeren
naar de klemmen. Zie Afbeelding 4.7.
1.Verwijder het onderste paneel en de klemafdekking. Zie Afbeelding 4.8.
1aHaal het onderste paneel los door de 4
T25-schroeven los te draaien.
1bVerwijder 5 T20-schroeven waarmee de
onderzijde van de frequentieregelaar
aan de bovenzijde van de klemafdekking is bevestigd, en trek de
klemafdekking vervolgens recht naar
buiten.
De behuizingsgroottes E3h en E4h zijn bedoeld om te
worden gemonteerd aan een wand of op een montagepaneel in een behuizing. Op de behuizing is een kunststof
wartelplaat geïnstalleerd. Die dient om onbedoelde
toegang tot de klemmen te voorkomen in een eenheid
van het type IP 20/beschermd chassis.
LET OP
REGENERATIE-/LOADSHARINGOPTIE
Vanwege de blootliggende klemmen boven op de
behuizing, hebben eenheden met de regeneratie-/
loadsharingoptie beschermingsklasse IP 00.
4.8.1 De E3h/E4h op een montageplaat of
wand bevestigen
1.Boor de bevestigingsgaten op basis van de
behuizingsgrootte. Zie hoofdstuk 9.8 Afmetingenbehuizing.
2.Zet de bovenzijde van de behuizing van de
frequentieregelaar vast aan de montageplaat of
wand.
netvoedings- en aardkabels. Noteer de positie en
afmetingen.
3.Maak aan de hand van de afmetingen en posities
van de kabels openingen in de kunststof
wartelplaat door de benodigde vierkanten uit te
snijden.
4.Schuif de kunststof wartelplaat (7) op de onderste
rails van de klemafdekking.
5.Kantel de voorzijde van de klemafdekking omlaag
totdat de bevestigingspunten (8) op de
sleufbeugels (6) van de frequentieregelaar rusten.
6.Verzeker u ervan dat de zijpanelen van de
klemafdekking zich op de buitenste railgeleider
(5) bevinden.
7.Druk de klemafdekking aan totdat die tegen de
sleufbeugel van de frequentieregelaar aankomt.
8.Kantel de voorzijde van de klemafdekking
omhoog totdat het bevestigingsgat onder in de
frequentieregelaar is uitgelijnd met de sleutelgatopening (9) in de klem. Zet vast met 2 T25schroeven en een aanhaalmoment van 2,3 Nm
(20 in-lb).
9.Zet het onderste paneel vast met 3 T25schroeven en een aanhaalmoment van 2,3 Nm
(20 in-lb).
De loadsharing-/regeneratieklemmen aan de bovenzijde
van de frequentieregelaar worden niet in de fabriek
geïnstalleerd, om beschadiging tijdens het vervoer te
voorkomen. Zie Afbeelding 4.9 voor de volgende stappen.
5.Bevestig het label aan de voorzijde van de
klemmen zoals aangegeven in Afbeelding 4.9. Zet
vast met 2 M4-schroeven en een aanhaalmoment
van 1,2 Nm (10 in-lb).
1.Haal de klemmenplaat, 2 klemmen, het label en
de bevestigingen uit de accessoiretas die bij de
frequentieregelaar is geleverd.
2.Verwijder de afdekking van de opening voor de
loadsharing-/regeneratieklemmen aan de
bovenzijde van de frequentieregelaar. Leg de 2
M5-bevestigingen apart voor later gebruik.
3.Verwijder de plastic beschermlaag en installeer de
klemmenplaat over de opening voor de
loadsharing-/regeneratieklemmen. Zet vast met
de 2 M5-bevestigingen en een aanhaalmoment
van 2,3 Nm (20 in-lb).
4.Installeer beide klemmen op de klemmenplaat
met behulp van 1 M10-bevestiging per klem. Haal
aan met 19 Nm (169 in-lb).
Zie hoofdstuk 2 Veiligheid voor algemene veiligheidsinstructies.
WAARSCHUWING
GEÏNDUCEERDE SPANNING
Geïnduceerde spanning uit motoruitgangskabels van
meerdere frequentieregelaars die bij elkaar zijn
geplaatst, kan de condensatoren van de apparatuur
opladen, ook wanneer die apparatuur is afgeschakeld en
vergrendeld (lockout). Wanneer u de motorkabels niet
van elkaar gescheiden houdt en ook geen afgeschermde
kabels gebruikt, kan dat leiden tot ernstig of dodelijk
letsel.
Houd motorkabels van elkaar gescheiden of
•
gebruik afgeschermde kabels.
Vergrendel alle frequentieregelaars tegelijk
•
(lockout).
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOKKEN
De frequentieregelaar kan een DC-stroom veroorzaken in
de aardgeleider en daardoor leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
Bij gebruik van een reststroomapparaat (RCD)
•
als beveiliging tegen elektrische schokken mag
aan de voedingszijde van dit product
uitsluitend een RCD van type B worden
gebruikt.
Het niet opvolgen van de aanbeveling kan ertoe leiden
dat de RCD niet de beoogde beveiliging biedt.
Overstroombeveiliging
Aanvullende beschermende apparatuur, zoals
•
kortsluitbeveiliging of thermische motorbeveiliging tussen de frequentieregelaar en de motor,
is vereist voor toepassingen met meerdere
motoren.
Ingangszekeringen zijn vereist om te voorzien in
•
kortsluitbeveiliging en overstroombeveiliging. Als
deze zekeringen niet in de fabriek zijn
aangebracht, moet de installateur ze plaatsen. Zie
hoofdstuk 9.7 Zekeringen voor de maximale
zekeringgrootte.
Draadtype en -specicaties
De volledige bedrading moet voldoen aan de
•
nationale en lokale voorschriften ten aanzien van
dwarsdoorsneden en omgevingstemperatuur.
Aanbeveling voor voedingsdraden: koperdraad
•
dat bestand is tegen minimaal 75 °C (167 °F).
Zie hoofdstuk 9.5.1 Kabelspecicaties voor de aanbevolen
draaddiktes en -typen.
VOORZICHTIG
SCHADE AAN EIGENDOMMEN
Beveiliging tegen overbelasting van de motor maakt
geen deel uit van de standaardinstellingen. Om deze
functie toe te voegen, stelt u parameter 1-90 Therm.
motorbeveiliging in op de waarde [ETR-uitsch.] of [ETRwaarsch]. Voor de Noord-Amerikaanse markt: de ETR-
functie biedt bescherming volgens klasse 20 tegen
overbelasting van de motor volgens NEC. Als u
parameter 1-90 Therm. motorbeveiliging niet op [ETRuitsch.] of [ETR-waarsch.] instelt, betekent dit dat de
motor niet wordt beschermd tegen overbelasting en dat
er schade aan eigendommen kan ontstaan als de motor
oververhit raakt.
5.2 EMC-correcte installatie
Om een EMC-correcte installatie uit te voeren, volgt u de
instructies in:
Hoofdstuk 5.3 Bedradingsschema.
•
Hoofdstuk 5.4 De motor aansluiten.
•
Hoofdstuk 5.6 Aansluiten op aarde.
•
Hoofdstuk 5.8 Stuurkabels.
•
LET OP
AFSCHERMING MET GEDRAAIDE UITEINDEN
(PIGTAILS)
Gedraaide uiteinden (pigtails) van de afscherming
verhogen de impedantie van de afscherming bij hogere
frequenties, waardoor het afschermingseect afneemt en
de lekstroom toeneemt. Vermijd montage met een
afscherming met gedraaide uiteinden (pigtails), door
geïntegreerde afschermingsklemmen te gebruiken.
Bij gebruik van afgeschermde kabels voor relais,
•
stuurkabels, signaalinterface, veldbus of rem moet
u de afscherming aan beide uiteinden op de
behuizing aansluiten. Als het pad naar aarde een
hoge impedantie heeft of stroomvoerend is, moet
u de aansluiting van de afscherming aan 1 kant
onderbreken om aardlussen te vermijden.
behulp van een metalen montageplaat. Zorg voor
een goed elektrisch contact van de montageplaat,
via de montagebouten, naar het chassis van de
frequentieregelaar.
Gebruik afgeschermde kabels voor motoruit-
•
gangskabels. Een andere mogelijkheid is het
gebruik van niet-afgeschermde motorkabels in
een kabelgoot.
VLT® Refrigeration Drive FC 103
LET OP
NALEVING PELV-EISEN
Voorkom elektrische schokken door gebruik te maken
van een elektrische voeding van het type extra lage
spanning (PELV – Protective Extra Low Voltage) en te
voldoen aan lokale en nationale PELV-voorschriften.
LET OP
AFGESCHERMDE KABELS
55
Als er geen afgeschermde kabels of metalen kabelgoten
worden gebruikt, voldoen de eenheid en de installatie
niet aan de voorgeschreven limieten voor radiofrequente
(RF) emissie.
Zorg dat de motorkabels en remkabels zo kort
•
mogelijk worden gehouden, om het interferentieniveau van het totale systeem te beperken.
Voorkom dat signaalgevoelige kabels naast
•
motorkabels en remweerstandskabels worden
geïnstalleerd.
Volg de
•
protocollen op voor communicatie- en
stuurlijnen. Zo moet u voor USB bijvoorbeeld
afgeschermde kabels gebruiken, terwijl u voor
RS485/Ethernet zowel afgeschermde als nietafgeschermde UTP-kabels kunt gebruiken.
Zorg dat alle stuurklemaansluitingen voldoen aan
•
PELV.
specieke normen voor communicatie-
LET OP
EMC-STORINGEN
Gebruik afgeschermde kabels voor motor en stuurkabels
en afzonderlijke kabels voor netvoeding, motorkabels en
stuurkabels. Als voedings-, motor- en stuurkabels niet
van elkaar worden gescheiden, kan dat resulteren in een
onbedoelde werking of verminderde prestaties. De
afstand tussen netvoedings-, motor- en stuurkabels moet
minimaal 200 mm (7,9 in) bedragen.
LET OP
INSTALLATIE OP GROTE HOOGTE
Er bestaat een kans op overspanning. De scheiding
tussen componenten en kritische delen is mogelijk
onvoldoende en voldoet mogelijk niet aan de PELVvereisten. Beperk de kans op overspanning door gebruik
te maken van externe beschermende apparatuur of
galvanische scheiding.
Neem voor installaties op hoogtes boven 2000 m (6500
ft) contact op met Danfoss in verband met PELV-conformiteit.
1PLC10Netkabel (niet-afgeschermd)
2Vereeningskabel van minimaal 16 mm² (6 AWG)11Uitgangscontactor en soortgelijke opties
3Stuurkabels12Klem op gestripte kabel
4Er is een minimale afstand van 200 mm (7,9 in) vereist tussen
stuurkabels, motorkabels en netkabels.
5Netvoeding14Remweerstand
6Blank (ongelakt) oppervlak15Metalen aansluitdoos
7Tandveerringen16Aansluiting naar motor
8Remkabel (afgeschermd)17Motor
9Motorkabel (afgeschermd)18EMC-kabelwartel
Afbeelding 5.1 Voorbeeld van correcte EMC-installatie
13Gemeenschappelijk aardingsrail. Volg de nationale en lokale
voorschriften ten aanzien van aarding van de behuizing op.
1) Klem 37 (optioneel) wordt gebruikt voor Safe Torque O. Installatie-instructies voor de STO-functie vindt u in Bedieningshandleiding Safe Torque O.
Door geïnduceerde spanning vanuit motoruitgangskabels die bij elkaar in de buurt lopen, kunnen de condensatoren
van de apparatuur worden opgeladen, ook wanneer die apparatuur is afgeschakeld en vergrendeld (lockout). Wanneer u
de motorkabels niet van elkaar gescheiden houdt en ook geen afgeschermde kabels gebruikt, kan dat leiden tot ernstig
of dodelijk letsel.
Volg de nationale en lokale voorschriften ten aanzien van kabelgroottes op. Zie hoofdstuk 9.1 Elektrische gegevens
•
voor de maximale draaddiktes.
Volg de bedradingsvereisten van de motorfabrikant op.
•
Op de voet van eenheden van het type IP 21/IP 54 (Type 1/Type 12) zijn uitbreekpoorten of toegangspanelen
•
aangebracht voor het aansluiten van de motorkabels.
Sluit geen starter of poolomschakelingsapparaat (voor bv. Dahlandermotor of sleepringmotor) aan tussen de
•
frequentieregelaar en de motor.
Procedure
1.Verwijder een deel van de buitenste kabelisolatie.
2.Plaats de gestripte draad onder de kabelklem om een mechanische bevestiging en elektrisch contact tussen de
kabelafscherming en aarde te verkrijgen.
3.Sluit de aarddraad aan op de dichtstbijzijnde aardklem volgens de aardingsinstructies in hoofdstuk 5.6 Aansluitenop aarde.
4.Sluit de 3-fasige motorkabel aan op klem 96 (U), 97 (V) en 98 (W); zie Afbeelding 5.3.
5.Haal de klemmen aan volgens de informatie in hoofdstuk 9.10.1 Aanhaalmomenten voor bevestigingen.