Deze bedieningshandleiding biedt informatie voor veilige
installatie en inbedrijfstelling van VLT®-frequentieregelaars
met behuizingsgrootte E (E1h, E2h, E3h en E4h).
De bedieningshandleiding is bedoeld voor gebruik door
gekwaliceerd personeel. Lees de bedieningshandleiding
en volg de aanwijzingen op om de frequentieregelaar op
veilige en professionele wijze te gebruiken. Let met name
op de veiligheidsvoorschriften en algemene waarschuwingen. Bewaar de bedieningshandleiding altijd in de
buurt van de frequentieregelaar.
VLT® is een gedeponeerd handelsmerk.
1.2 Aanvullende informatiebronnen
Er zijn andere informatiebronnen beschikbaar om inzicht te
krijgen in geavanceerde functies en programmering van de
E1h-E4h-frequentieregelaars.
De Programmeerhandleiding VLT® Refrigeration
•
Drive FC 103 gaat dieper in op het gebruik van
parameters en bevat voorbeelden voor koeltoepassingen.
Goedkeuringen en certiceringen
1.4
Tabel 1.2 Goedkeuringen en
Er zijn meer goedkeuringen en certiceringen beschikbaar.
Neem contact op met een Danfoss-kantoor of -partner in
uw regio. Frequentieregelaars voor spanningsklasse T7
(525-690 V) zijn alleen UL-gecerticeerd voor 525-690 V.
De frequentieregelaar voldoet aan de eisen van UL
61800-5-1 ten aanzien van het behoud van het thermische
geheugen. Zie de sectie Thermische motorbeveiliging in de
productspeciekedesign guide voor meer informatie.
certiceringen
LET OP
OPGELEGDE BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN
DE UITGANGSFREQUENTIE
Vanaf softwareversie 1.10 is de uitgangsfrequentie van
de frequentieregelaar vanwege ociële exportbeperkingen begrensd op 590 Hz.
11
De VLT® HVAC Drive FC 102, 90-1200 kW Design
•
Guide biedt gedetailleerde informatie over de
mogelijkheden en functies voor het ontwerpen
van motorregelsystemen voor koeltoepassingen.
De Safe Torque O Operating Instructions bevat
•
uitgebreide specicaties, vereisten en installatieinstructies voor de functie Safe Torque O.
Aanvullende documentatie en handleidingen zijn
beschikbaar bij Danfoss. Zie www.danfoss.com/en/search/?lter=type%3Adocumentation voor een overzicht.
Handleiding- en softwareversie
1.3
Deze handleiding wordt regelmatig herzien en bijgewerkt.
Alle suggesties voor verbetering zijn welkom. Tabel 1.1
toont de versie van de handleiding en de bijbehorende
softwareversie.
Handleiding-
versie
MG16P2xxWaarschuwing uitgangscontactor
toegevoegd en andere correcties
Tabel 1.1 Handleiding- en softwareversie
OpmerkingenSoftware-
versie
1.51
aangebracht.
1.4.1 Conformiteit met ADN
Zie ADN-conforme installatie in de design guide voor conformiteit met het Europees Verdrag inzake het internationale
vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren
(ADN).
Verwijdering
1.5
Apparatuur die elektrische componenten
bevat, mag niet als huishoudelijk afval
worden afgevoerd.
Voer dergelijke apparatuur apart af
volgens de geldende lokale voorschriften.
In dit document worden de volgende symbolen gebruikt:
WAARSCHUWING
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan
leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
VOORZICHTIG
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan
leiden tot licht of matig letsel. Kan tevens worden
gebruikt om te waarschuwen tegen onveilige werkpraktijken.
LET OP
Geeft belangrijke informatie aan, waaronder situaties die
kunnen leiden tot schade aan apparatuur of
eigendommen.
2.2 Gekwaliceerd personeel
Een probleemloze en veilige werking van de frequentieregelaar is alleen mogelijk als de frequentieregelaar op
correcte en betrouwbare wijze wordt vervoerd, opgeslagen,
geïnstalleerd, gebruikt en onderhouden. Deze apparatuur
mag uitsluitend worden geïnstalleerd of bediend door
gekwaliceerd personeel.
Gekwaliceerd personeel is gedenieerd als opgeleide
medewerkers die bevoegd zijn om apparatuur, systemen
en circuits te installeren, in bedrijf te stellen en te
onderhouden volgens relevante wetten en voorschriften.
Het personeel moet tevens bekend zijn met de instructies
en veiligheidsmaatregelen die in deze handleiding staan
beschreven.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding,
loadsharing of permanentmagneetmotoren. Als
installatie, opstarten en onderhoud van de frequentieregelaar niet worden uitgevoerd door gekwaliceerd
personeel, kan dit leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud van de
•
frequentieregelaar mogen uitsluitend worden
uitgevoerd door gekwaliceerd personeel.
WAARSCHUWING
ONBEDOELDE START
Wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op de
netvoeding, DC-voeding of loadsharing, kan de motor op
elk moment starten. Een onbedoelde start tijdens
programmeer-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden
kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of tot schade aan
apparatuur of eigendommen. De motor kan worden
gestart door een externe schakelaar, een veldbuscommando, een ingangsreferentiesignaal vanaf het LCP
of LOP, via externe bediening met MCT 10 setupsoftware
of door het opheen van een foutconditie.
Om een onbedoelde motorstart te voorkomen:
Druk op [O/Reset] op het LCP voordat u
•
parameters gaat programmeren.
Onderbreek de netvoeding naar de frequentie-
•
regelaar.
Zorg dat de frequentieregelaar, motor en
•
eventuele door de motor aangedreven
werktuigen volledig bedraad en gemonteerd
zijn voordat u de frequentieregelaar aansluit op
de netvoeding, DC-voeding of loadsharing.
De frequentieregelaar bevat DC-tussenkringcondensatoren die geladen kunnen blijven, ook wanneer de
frequentieregelaar niet van spanning wordt voorzien. Er
kan hoge spanning aanwezig zijn, ook wanneer de
waarschuwingsleds uit zijn. Als u na afschakeling geen
40 minuten wacht voordat u onderhouds- of reparatiewerkzaamheden uitvoert, kan dat leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
1.Stop de motor.
2.Schakel de netvoeding en externe DC-tussenkringvoedingen af, inclusief backupvoedingen,
UPS-eenheden en DC-tussenkringaansluitingen
naar andere frequentieregelaars.
3.Onderbreek de voeding naar de motor of
vergrendel de motor.
4.Wacht 40 minuten, totdat de condensatoren
volledig zijn ontladen.
5.Controleer met een geschikt spanningsmeetapparaat of de condensatoren volledig ontladen
zijn voordat u service- of reparatiewerkzaamheden gaat uitvoeren.
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR LEKSTROOM
De aardlekstroom bedraagt meer dan 3,5 mA. Een
onjuiste aarding van de frequentieregelaar kan leiden tot
ernstig of dodelijk letsel.
Zorg dat de apparatuur correct is geaard door
•
een erkende elektrisch installateur.
WAARSCHUWING
GEVAARLIJKE APPARATUUR
Het aanraken van draaiende assen en elektrische
apparatuur kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
•
uitsluitend worden uitgevoerd door hiervoor
opgeleid en gekwaliceerd personeel.
Zorg dat alle elektrische werkzaamheden
•
worden uitgevoerd volgens de nationale en
lokale elektriciteitsvoorschriften.
Volg de procedures in deze handleiding.
•
VOORZICHTIG
HETE OPPERVLAKKEN
De frequentieregelaar bevat metalen componenten die
ook na het uitschakelen van de frequentieregelaar heet
blijven. Het negeren van het waarschuwingssymbool
voor hoge temperatuur (gele driehoek) op de frequentieregelaar kan leiden tot ernstige brandwonden.
Houd er rekening mee dan interne
•
componenten, zoals stroomrails, ook na het
uitschakelen van de frequentieregelaar extreem
heet kunnen zijn.
Zones aan de buitenkant die met het waarschu-
•
wingssymbool voor hoge temperatuur (gele
driehoek) zijn gemarkeerd, zijn heet wanneer de
frequentieregelaar in bedrijf is en onmiddellijk
na het uitschakelen.
WAARSCHUWING
GEVAAR BIJ INTERNE FOUT
Onder bepaalde omstandigheden kan een interne fout
ertoe leiden dan een component explodeert. Als de
behuizing niet goed worden gesloten en vastgezet, kan
dit leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Gebruik de frequentieregelaar niet als de deur
•
openstaat of als er panelen ontbreken.
Zorg ervoor dat de behuizing tijdens bedrijf
•
goed is gesloten en vastgezet.
LET OP
VEILIGHEIDSOPTIE AFSCHERMING
NETVOEDING
Er is een netafschermingsoptie leverbaar voor
behuizingen met beschermingsklasse IP 21/IP 54 (Type 1/
Type 12). De afscherming van de netvoeding bestaat uit
een afdekking die in de behuizing is geïnstalleerd en
bescherming biedt tegen onbedoeld aanraken van de
vermogensklemmen, volgens BGV A2,VBG-4.
De frequentieregelaar is een elektronische motorregelaar die een door de netvoeding geleverd AC-ingangssignaal omzet in
een variabel AC-uitgangssignaal. De frequentie en de spanning van het uitgangssignaal worden aangepast om het
motortoerental of -koppel te regelen. De frequentieregelaar is bedoeld om:
het motortoerental te regelen op basis van terugkoppeling van het systeem of externe commando's van externe
•
regelaars
de systeem- en motorstatus te bewaken
•
de motor te beschermen tegen overbelasting.
•
De frequentieregelaar is ontworpen voor gebruik in industriële en commerciële omgevingen volgens lokale wetten en
normen. Afhankelijk van de conguratie kan de frequentieregelaar worden gebruikt in zelfstandige toepassingen of deel
uitmaken van een groter systeem of een grotere installatie.
LET OP
In een woonomgeving kan dit product radiostoring veroorzaken. In dat geval kan het nodig zijn om aanvullende
corrigerende maatregelen te treen.
Te voorzien onjuist gebruik
Gebruik de frequentieregelaar niet in toepassingen die niet voldoen aan de gespeciceerde bedrijfsomstandigheden en omgevingen. Zorg dat wordt voldaan aan de in hoofdstuk 9 Specicatiesgespeciceerde voorwaarden.
3.2 Vermogensklasse, gewicht en afmetingen
Tabel 3.1 bevat de afmetingen voor standaardconguraties. Zie hoofdstuk 9 Specicaties voor de afmetingen voor optionele
conguraties.
BehuizingsgrootteE1hE2hE3hE4h
Nominaal vermogen bij 380-480 V [kW
(pk)]
Nominaal vermogen bij 525-690 V [kW
(pk)]
Beschermingsklasse behuizingIP 21/Type 1
Het lokale bedieningspaneel (LCP) is de combinatie van display en toetsenbord aan de voorzijde van de frequentieregelaar.
Het LCP wordt gebruikt voor:
besturing van de frequentieregelaar en de motor
33
•
toegang tot frequentieregelaarparameters en programmering van de frequentieregelaar
•
uitlezing van bedrijfsgegevens, status van de frequentieregelaar en waarschuwingen.
•
Een numeriek lokaal bedieningspaneel (NLCP) is leverbaar als optie. Het NLCP werkt op vergelijkbare wijze als het LCP, maar
er zijn wel verschillen. Zie de
NLCP.
productspeciekeprogrammeerhandleiding voor meer informatie over het gebruik van het
Elke displayuitlezing is gekoppeld aan een parameter. Zie Tabel 3.2. De informatie die op het LCP wordt weergegeven, kan
voor specieke toepassingen worden aangepast. Zie hoofdstuk 6.3.1.2 Q1 Persoonlijk menu.
Menutoetsen dienen om toegang te krijgen tot het menu
voor de parametersetup, te schakelen tussen statusuitleesmodi tijdens normaal bedrijf en om foutloggegevens
weer te geven.
Itemnr.ToetsFunctie
B1StatusGeeft bedrijfsgegevens weer.
B2Quick Menu Biedt toegang tot de parameters voor
de eerste setup. Bevat ook gedetailleerde stappen voor toepassingen. Zie
hoofdstuk 6.3.1.1 Modus Snelmenu.
B3Main Menu Biedt toegang tot alle parameters. Zie
hoofdstuk 6.3.1.8 Modus Hoofdmenu.
B4Alarm Log Toont een overzicht van de actieve
waarschuwingen en de laatste 10
alarmen.
Tabel 3.3 Menutoetsen op het LCP
C. Navigatietoetsen
Navigatietoetsen worden gebruikt voor het programmeren
van functies en het verplaatsen van de displaycursor. De
navigatietoetsen dienen tevens om het toerental te regelen
in de lokale (handmatige) bediening. De helderheid van
het display kan worden aangepast door [Status] en de
toets [▲] of [▼] tegelijkertijd in te drukken.
Itemnr.ToetsFunctie
C1BackBrengt u terug naar de vorige stap of lijst in
de menustructuur.
C2Cancel Annuleert uw laatste wijziging of
commando, zolang de displaymodus niet is
gewijzigd.
C3InfoToont een beschrijving van de geselecteerde
functie.
C4OKBiedt toegang tot parametergroepen of
schakelt een optie in.
C5
▲ ▼
Tabel 3.4 Navigatietoetsen op het LCP
Biedt toegang tot andere items in het
◄ ►
menu.
D. Indicatielampjes
Indicatielampjes dienen om de status van de frequentieregelaar aan te duiden en een visuele indicatie van
waarschuwings- of foutcondities te geven.
Itemnr. Indicator Indicatie-
lampje
D1OnGroenGaat branden wanneer de
D2Warn.GeelGaat branden als er een
D3AlarmRoodGaat branden bij een
Tabel 3.5 Indicatielampjes op het LCP
Functie
frequentieregelaar spanning
krijgt van de netvoeding of een
externe 24 V DC-voeding.
waarschuwingsconditie actief is.
Op het display wordt een tekst
weergegeven om het probleem
aan te duiden.
foutconditie. Op het display
wordt een tekst weergegeven
om het probleem aan te duiden.
E. Bedieningstoetsen en reset
De bedieningstoetsen bevinden zich onderaan het lokale
bedieningspaneel.
Itemnr.ToetsFunctie
E1Hand On Start de frequentieregelaar in de lokale
bediening. Een extern stopsignaal via een
stuuringang of seriële communicatie
onderdrukt de lokale Hand On.
E2OStopt de motor maar onderbreekt de
voeding naar de frequentieregelaar niet.
E3Auto On Zet het systeem in de externe-
bedieningsmodus, zodat het kan reageren
op een extern startcommando via
stuurklemmen of seriële communicatie.
E4ResetHiermee kunt u de frequentieregelaar
handmatig resetten nadat u een fout
hebt opgeheven.
Tabel 3.6 Bedieningstoetsen en resettoets op het LCP
Listed 36U0 E70524 IND. CONT. EQ.
UL Voltage range 380-480 V
CAUTION - ATTENTION:
Stored charge, wait 40 min.
Charge residuelle, attendez 40 min.
See manual for special condition / prefuses
Voir manuel de conditions speciales / fusibles
WARNING - AVERTISSEMENT:
`
`
123456H123
1
2
3
4
5
6
Danfoss A/S
6430 Nordborg
Denmark
CHASSIS/IP20
Mechanische installatie
4 Mechanische installatie
VLT® Refrigeration Drive FC 103
4.1 Geleverde artikelen
Welke artikelen precies worden geleverd, hangt af van de
productconguratie.
4.2 Benodigd gereedschap
Ontvangst/lossen
I-balk en haken die geschikt zijn om het gewicht
•
van de frequentieregelaar te hijsen. Zie
Controleer of de geleverde artikelen en de
44
•
informatie op het typeplaatje overeenkomen met
de orderbevestiging.
Controleer de verpakking en frequentieregelaar
•
op zichtbare schade die is veroorzaakt door een
onjuiste behandeling tijdens het vervoer. Dien
Installatie
eventuele schadeclaims in bij de vervoerder.
Bewaar beschadigde onderdelen om de claim te
onderbouwen.
hoofdstuk 3.2 Vermogensklasse, gewicht en
afmetingen.
Kraan of ander hijsmiddel om de eenheid op zijn
•
plaats te zetten
Boor met 10mm- of 12mm-boortjes
•
Meetlint
•
Diverse maten kruiskop- en platkopschroeven-
•
draaiers
Dopsleutel met de benodigde metrische doppen
•
(7-17 mm)
Dopsleutelverlengstukken
•
Torx-schroevendraaier (T25 en T50)
•
Metaalpons voor kabelgoten of kabelwartels
•
I-balk en haken die geschikt zijn om het gewicht
•
van de frequentieregelaar te hijsen. Zie
hoofdstuk 3.2 Vermogensklasse, gewicht en
afmetingen.
Kraan of ander hijsmiddel om de frequentiere-
•
gelaar op de voet en op zijn plaats te zetten
Opslag
4.3
Sla de frequentieregelaar op in een droge omgeving. Laat
de apparatuur in de afgedichte verpakking staan totdat u
begint met installeren. Zie hoofdstuk 9.4 Omgevingscon-
1Typecode
2Bestelnummer
3Vermogensklasse
Ingangsspanning, -frequentie en -stroom (bij lage/hoge
4
spanningen)
Uitgangsspanning, -frequentie en -stroom (bij lage/hoge
5
spanningen)
6Ontladingstijd
Afbeelding 4.1 Typeplaatje voor E4h-behuizing (voorbeeld)
LET OP
Als het typeplaatje van de frequentieregelaar wordt
verwijderd, kan de garantie komen te vervallen.
Periodiek formeren (laden van de condensator) tijdens
opslag is niet nodig, tenzij het product langer dan 12
maanden wordt opgeslagen.
Mechanische installatieBedieningshandleiding
4.4 Bedrijfsomgeving
In omgevingen met vloeistofnevel, deeltjes of corrosieve
gassen moet u ervoor zorgen dat de IP/Type-klasse
overeenkomt met de installatieomgeving. Zie
hoofdstuk 9.4 Omgevingscondities voor specicaties met
betrekking tot de omgevingscondities.
LET OP
CONDENSATIE
Vocht kan condenseren op de elektronische
componenten en kortsluiting veroorzaken. Vermijd
installatie in gebieden waar vorst kan optreden.
Installeer een optionele kastverwarming als de frequentieregelaar kouder is dan de omgevingslucht. De kans op
condensatie wordt kleiner als u de frequentieregelaar in
de stand-bymodus laat werken, zolang de vermogensdissipatie ervoor zorgt dat de circuits vrij van vocht blijven.
LET OP
EXTREME OMGEVINGSCONDITIES
Warme en koude temperaturen hebben een negatieve
invloed op de prestaties en levensduur van de eenheid.
Gebruik de frequentieregelaar niet in
•
omgevingen waar de omgevingstemperatuur
hoger is dan 55 °C (131 °F).
De frequentieregelaar kan werken bij
•
temperaturen vanaf -10 °C (14 °F). Een juiste
werking bij nominale belasting is echter alleen
gegarandeerd bij temperaturen van 0 °C (32 °F)
en hoger.
Als de temperatuur de limieten voor de
•
omgevingstemperatuur overschrijdt, is extra
klimaatregeling van de kast of installatieplek
noodzakelijk.
4.4.1 Gassen
Agressieve gassen, zoals waterstofsulde, chloor of
ammoniak, kunnen de elektrische en mechanische
componenten beschadigen. In de eenheid worden gecoate
printkaarten toegepast om de eecten van agressieve
gassen tegen te gaan. Zie hoofdstuk 9.4 Omgevingscondities
voor de specicaties en classicatie van coatings.
4.4.2 Stof
Let op de volgende punten als u de frequentieregelaar in
een stoge omgeving installeert:
Periodiek onderhoud
Wanneer stof zich ophoopt op elektronische componenten,
werkt dat als een isolatielaag. Deze laag vermindert de
koelcapaciteit van de componenten, waardoor de
componenten warmer worden. De warmere omgeving
verkort de levensduur van de elektronische componenten.
Voorkom dat stof zich op het koellichaam en de
ventilatoren ophoopt. Zie hoofdstuk 8 Onderhoud, diagnoseen problemen verhelpen voor meer informatie over service
en onderhoud.
Koelventilatoren
Ventilatoren zorgen voor een luchtstroom voor het koelen
van de frequentieregelaar. Als ventilatoren aan een stoge
omgeving worden blootgesteld, kan het stof de ventilatorlagers beschadigen, waardoor de ventilator minder lang
meegaat. Stof kan zich ook ophopen op de ventilatorbladen, wat kan leiden tot een onbalans die voorkomt dat
de ventilatoren de eenheid adequaat kunnen koelen.
4.4.3 Explosiegevaarlijke omgevingen
WAARSCHUWING
EXPLOSIEGEVAARLIJKE OMGEVING
Installeer de frequentieregelaar niet in een explosiegevaarlijke omgeving. Installeer de frequentieregelaar in
een kast buiten deze zone. Het niet opvolgen van deze
aanbevelingen vergroot de kans op ernstig of dodelijk
letsel.
Systemen in explosiegevaarlijke omgevingen moeten aan
speciale voorwaarden voldoen. EU-richtlijn 94/9/EG (ATEX
95) classiceert het gebruik van elektronische apparatuur
in explosiegevaarlijke omgevingen.
Klasse d speciceert dat vonken die eventueel
•
ontstaan, binnen een beschermd gebied worden
gehouden.
Klasse e verbiedt het ontstaan van vonken.
•
Motoren met bescherming volgens klasse d
Vereisen geen goedkeuring. Speciale bedrading en
omkasting zijn wel vereist.
Motoren met bescherming volgens klasse e
Bij gebruik van een ATEX-goedgekeurde PTC-bewakingsvoorziening zoals de VLT® PTC Thermistor Card MCB 112
hoeft de installatie geen afzonderlijke goedkeuring te
hebben van een aangewezen instantie.
De motor zelf biedt een ontstekingsbescherming volgens
klasse d, terwijl de motorbedrading en de aansluitomgeving voldoen aan de e-classicatie. Gebruik een
sinuslter op de uitgang van de frequentieregelaar om de
hoge piekspanning af te zwakken.
Gebruik het volgende als u de frequentieregelaar in een
explosiegevaarlijke omgeving gebruikt:
Motoren met ontstekingsbescherming volgens
44
•
klasse d of e
PTC-temperatuursensoren om de motortempe-
•
ratuur te bewaken
Korte motorkabels
•
Sinuslters als er geen afgeschermde motorkabels
•
worden gebruikt
LET OP
SENSORBEWAKING MOTORTHERMISTOR
Frequentieregelaars met de VLT® PTC Thermistor Card
MCB 112-optie zijn PTB-gecerticeerd voor explosiegevaarlijke omgevingen.
1) Neem voor niet-typische installaties contact op met de
fabriek.
Vereisten voor koeling
De frequentieregelaar gebruikt een backchannelkoelconcept dat de koellucht voor het koellichaam afvoert. De
koellucht voor het koellichaam voert ongeveer 90% van de
warmte af via het backchannel van de frequentieregelaar.
Het afvoeren van de backchannellucht vanuit het paneel of
de ruimte is mogelijk via de volgende sets:
4.5 Vereisten voor installatie en koeling
LET OP
Een onjuiste montage kan leiden tot oververhitting en
lagere prestaties.
Installatievereisten
Plaats de eenheid zo dicht mogelijk bij de motor.
•
Zie hoofdstuk 9.5 Kabelspecicaties voor de
maximale lengte van motorkabels.
Zorg voor stabiliteit van de eenheid door de
•
eenheid op een stevige ondergrond te monteren.
De behuizingen E3h en E4h kunnen als volgt
•
worden gemonteerd:
-Verticaal op de achterwand van het
paneel (typische installatie)
-Verticaal ondersteboven op de
achterwand van het paneel
-Horizontaal op de rugzijde, gemonteerd
op de achterwand van het paneel
-Horizontaal op de zijkant, gemonteerd
op de bodem van het paneel
Verzeker u ervan dat de installatielocatie het
•
gewicht van de eenheid kan dragen.
Zorg voor voldoende ruimte rondom de eenheid
•
in verband met adequate koeling. Zie
hoofdstuk 9.9 Luchtstroom behuizing.
Zorg dat er voldoende ruimte is om de deur te
•
openen.
1)
1)
1)
LET OP
Voor E3h- en E4h-behuizingen (IP 20/Chassis) is er op de
behuizing minimaal 1 deurventilator nodig voor het
afvoeren van de warmte die niet via het backchannel
van de frequentieregelaar wordt afgevoerd. Op deze
manier worden ook extra verliezen afgevoerd die
afkomstig zijn van andere componenten die in de
frequentieregelaar zijn geïnstalleerd. Bereken de totale
benodigde luchtstroom om de juiste ventilatormaat te
bepalen
Zorg voor de nodige luchtstroom over het koellichaam.
eenheid in verband met luchtkoeling. Vereiste
vrije ruimte: 225 mm (9 in).
Zorg voor voldoende luchtstroming. Zie Tabel 4.1.
•
Bij temperaturen vanaf 45 °C (113 °F) tot 50 °C
•
(122 °F) en bij hoogtes vanaf 1000 m (3300 ft)
boven zeeniveau is reductie noodzakelijk. Zie de
design guide voor meer informatie.
Kanaalkoeling
•
Voor IP 20/Chassis-frequentieregelaars in Rittalkasten zijn er backchannelkoelsets leverbaar om
de koellucht voor het koellichaam vanuit het
paneel naar buiten te leiden. Deze sets beperken
de warmte in het paneel en maken het mogelijk
om kleinere deurventilatoren te gebruiken.
Koeling achterwand
•
Door boven- en onderafdekkingen op de eenheid
te installeren, kan de koellucht vanuit het
backchannel naar buiten worden geleid.
Hijs de frequentieregelaar altijd op met behulp van de
aanwezige hijsogen. Maak gebruik van een stang om te
voorkomen dat de hijsogen verbogen raken.
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR ERNSTIG OF DODELIJK LETSEL
Volg de lokale veiligheidsvoorschriften voor het hijsen
van zware lasten op. Het niet opvolgen van aanbevelingen en lokale veiligheidsvoorschriften kan leiden tot
ernstig of dodelijk letsel.
Verzeker u ervan dat de hijsapparatuur zich in
•
goed werkende toestand bevindt.
Zie hoofdstuk 3.2 Vermogensklasse, gewicht en
•
afmetingen voor het gewicht van de diverse
behuizingsgroottes.
Maximumdiameter voor stang: 20 mm (0,8 in).
•
Hoek tussen de bovenzijde van de frequentiere-
•
gelaar en de hijskabel: minimaal 60°.
4.7 Mechanische installatie E1h/E2h
De behuizingsgroottes E1h en E2h zijn uitsluitend bedoeld
voor vloermontage en worden geleverd met een voet en
een wartelplaat. De voet en de wartelplaat moeten worden
geïnstalleerd voor een juiste montage.
De voet is 200 mm (7,9 in) en heeft aan de voorzijde een
opening om te voorzien in voldoende luchtkoeling voor de
vermogenscomponenten in de frequentieregelaar.
De wartelplaat is nodig om de regelcomponenten van de
frequentieregelaar te voorzien van koellucht met behulp
van de deurventilator en om de IP 21/Type 1- of IP 54/
Type 12-beschermingsklasse te handhaven.
4.7.1 De voet op de vloer vastzetten
De voet moet met behulp van 6 bouten aan de vloer
worden bevestigd voordat de behuizing wordt
geïnstalleerd.
1.Bepaal de juiste plaatsing van de eenheid in
verband met de bedrijfscondities en toegang tot
de kabels.
2.Verwijder het frontpaneel van de voet om
toegang te krijgen tot de bevestigingsgaten.
3.Plaats de voet op de vloer en zet hem vast met
behulp van 6 bouten door de bevestigingsgaten.
Zie de omcirkelde zones in Afbeelding 4.3.
1.Hijs de frequentieregelaar op en plaats hem op
de voet. Aan de achterzijde van de voet bevinden
zich 2 bouten die in de 2 sleufgaten aan de
achterzijde van de behuizing kunnen worden
geschoven. Positioneer de frequentieregelaar
door de bouten hoger of lager te zetten. Zet ze
losjes vast met 2 M10-moeren en borgbeugels.
44
Zie Afbeelding 4.4.
2.Verzeker u ervan dat er boven de eenheid 225
mm (9 in) vrije ruimte is in verband met
luchtafvoer.
3.Verzeker u ervan dat de luchtinlaat onder aan de
voorzijde van de eenheid niet wordt afgedekt.
4.Zet de behuizing aan de bovenzijde van de voet
rondom vast met 6 M10x30-bouten. Zie
Afbeelding 4.5. Zet elke bout losjes vast totdat alle
bouten zijn geplaatst.
5.Zet elke bout stevig vast met een aanhaalmoment van 19 Nm (169 in-lb).
6.Haal de 2 M10-moeren aan de achterzijde van de
behuizing aan met 19 Nm (169 in-lb).
1 Behuizing3 M10x30-bouten
(bouten achterste hoeken
niet weergegeven)
2 Voet– –
Afbeelding 4.5 Punten voor montage van voet aan behuizing
4.7.3 Kabeldoorvoeren maken
De wartelplaat is een metaalplaat met tapeinden langs de
buitenrand. De wartelplaat biedt kabeldoorvoeren en
kabelaansluitpunten en moet worden geïnstalleerd om de
beschermingsklasse IP 21/IP 54 (Type 1/Type 12) te
handhaven. De plaat wordt tussen de behuizing van de
frequentieregelaar en de voet geplaatst. Afhankelijk van de
oriëntatie van de tapeinden, kan de plaat van binnenuit de
behuizing of de voet worden geïnstalleerd. Zie
hoofdstuk 9.8.1 Buitenafmetingen E1h voor de afmetingen
van wartelplaten.
Zie Afbeelding 4.6 voor de volgende stappen.
1.Maak met een metaalpons kabeldoorvoergaten in
de wartelplaat.
2.Plaats de wartelplaat op 1 van de volgende
1 Behuizing4 Sleufgat in behuizing
2 Voet5 Bout aan achterzijde voet
3 M10-moer6 Borgbeugel
Afbeelding 4.4 Punten voor montage van voet aan achterzijde
behuizing
manieren:
2aOm de wartelplaat door de voet heen
aan te brengen, schuift u de wartelplaat
door de sleuf (4) aan de voorzijde van
de voet.
2bOm de wartelplaat door de behuizing
heen aan te brengen, houdt u de
wartelplaat schuin totdat die onder de
sleufbeugels door kan worden
geschoven.
3.Lijn de tapeinden op de wartelplaat uit met de
gaten in de voet en zet de plaat vast met 10 M5moeren (2).
4.Haal elke moer aan met 2,3 Nm (20 in-lb).
3.Zet de onderzijde van de behuizing van de
frequentieregelaar vast aan de montageplaat of
wand.
4.8.2 Kabeldoorvoeren maken
De wartelplaat bedekt het onderste deel van de behuizing
van de frequentieregelaar en moet worden geïnstalleerd
om de beschermingsklasse IP 20/Chassis te handhaven. De
wartelplaat bestaat uit kunststof vierkanten die kunnen
worden uitgesneden om kabels te kunnen doorvoeren
naar de klemmen. Zie Afbeelding 4.7.
1.Verwijder het onderste paneel en de klemafdekking. Zie Afbeelding 4.8.
1aHaal het onderste paneel los door de 4
T25-schroeven los te draaien.
1bVerwijder 5 T20-schroeven waarmee de
onderzijde van de frequentieregelaar
aan de bovenzijde van de klemafdekking is bevestigd, en trek de
klemafdekking vervolgens recht naar
buiten.
De behuizingsgroottes E3h en E4h zijn bedoeld om te
worden gemonteerd aan een wand of op een montagepaneel in een behuizing. Op de behuizing is een kunststof
wartelplaat geïnstalleerd. Die dient om onbedoelde
toegang tot de klemmen te voorkomen in een eenheid
van het type IP 20/beschermd chassis.
LET OP
REGENERATIE-/LOADSHARINGOPTIE
Vanwege de blootliggende klemmen boven op de
behuizing, hebben eenheden met de regeneratie-/
loadsharingoptie beschermingsklasse IP 00.
4.8.1 De E3h/E4h op een montageplaat of
wand bevestigen
1.Boor de bevestigingsgaten op basis van de
behuizingsgrootte. Zie hoofdstuk 9.8 Afmetingenbehuizing.
2.Zet de bovenzijde van de behuizing van de
frequentieregelaar vast aan de montageplaat of
wand.
netvoedings- en aardkabels. Noteer de positie en
afmetingen.
3.Maak aan de hand van de afmetingen en posities
van de kabels openingen in de kunststof
wartelplaat door de benodigde vierkanten uit te
snijden.
4.Schuif de kunststof wartelplaat (7) op de onderste
rails van de klemafdekking.
5.Kantel de voorzijde van de klemafdekking omlaag
totdat de bevestigingspunten (8) op de
sleufbeugels (6) van de frequentieregelaar rusten.
6.Verzeker u ervan dat de zijpanelen van de
klemafdekking zich op de buitenste railgeleider
(5) bevinden.
7.Druk de klemafdekking aan totdat die tegen de
sleufbeugel van de frequentieregelaar aankomt.
8.Kantel de voorzijde van de klemafdekking
omhoog totdat het bevestigingsgat onder in de
frequentieregelaar is uitgelijnd met de sleutelgatopening (9) in de klem. Zet vast met 2 T25schroeven en een aanhaalmoment van 2,3 Nm
(20 in-lb).
9.Zet het onderste paneel vast met 3 T25schroeven en een aanhaalmoment van 2,3 Nm
(20 in-lb).
De loadsharing-/regeneratieklemmen aan de bovenzijde
van de frequentieregelaar worden niet in de fabriek
geïnstalleerd, om beschadiging tijdens het vervoer te
voorkomen. Zie Afbeelding 4.9 voor de volgende stappen.
5.Bevestig het label aan de voorzijde van de
klemmen zoals aangegeven in Afbeelding 4.9. Zet
vast met 2 M4-schroeven en een aanhaalmoment
van 1,2 Nm (10 in-lb).
1.Haal de klemmenplaat, 2 klemmen, het label en
de bevestigingen uit de accessoiretas die bij de
frequentieregelaar is geleverd.
2.Verwijder de afdekking van de opening voor de
loadsharing-/regeneratieklemmen aan de
bovenzijde van de frequentieregelaar. Leg de 2
M5-bevestigingen apart voor later gebruik.
3.Verwijder de plastic beschermlaag en installeer de
klemmenplaat over de opening voor de
loadsharing-/regeneratieklemmen. Zet vast met
de 2 M5-bevestigingen en een aanhaalmoment
van 2,3 Nm (20 in-lb).
4.Installeer beide klemmen op de klemmenplaat
met behulp van 1 M10-bevestiging per klem. Haal
aan met 19 Nm (169 in-lb).
Zie hoofdstuk 2 Veiligheid voor algemene veiligheidsinstructies.
WAARSCHUWING
GEÏNDUCEERDE SPANNING
Geïnduceerde spanning uit motoruitgangskabels van
meerdere frequentieregelaars die bij elkaar zijn
geplaatst, kan de condensatoren van de apparatuur
opladen, ook wanneer die apparatuur is afgeschakeld en
vergrendeld (lockout). Wanneer u de motorkabels niet
van elkaar gescheiden houdt en ook geen afgeschermde
kabels gebruikt, kan dat leiden tot ernstig of dodelijk
letsel.
Houd motorkabels van elkaar gescheiden of
•
gebruik afgeschermde kabels.
Vergrendel alle frequentieregelaars tegelijk
•
(lockout).
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOKKEN
De frequentieregelaar kan een DC-stroom veroorzaken in
de aardgeleider en daardoor leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
Bij gebruik van een reststroomapparaat (RCD)
•
als beveiliging tegen elektrische schokken mag
aan de voedingszijde van dit product
uitsluitend een RCD van type B worden
gebruikt.
Het niet opvolgen van de aanbeveling kan ertoe leiden
dat de RCD niet de beoogde beveiliging biedt.
Overstroombeveiliging
Aanvullende beschermende apparatuur, zoals
•
kortsluitbeveiliging of thermische motorbeveiliging tussen de frequentieregelaar en de motor,
is vereist voor toepassingen met meerdere
motoren.
Ingangszekeringen zijn vereist om te voorzien in
•
kortsluitbeveiliging en overstroombeveiliging. Als
deze zekeringen niet in de fabriek zijn
aangebracht, moet de installateur ze plaatsen. Zie
hoofdstuk 9.7 Zekeringen voor de maximale
zekeringgrootte.
Draadtype en -specicaties
De volledige bedrading moet voldoen aan de
•
nationale en lokale voorschriften ten aanzien van
dwarsdoorsneden en omgevingstemperatuur.
Aanbeveling voor voedingsdraden: koperdraad
•
dat bestand is tegen minimaal 75 °C (167 °F).
Zie hoofdstuk 9.5.1 Kabelspecicaties voor de aanbevolen
draaddiktes en -typen.
VOORZICHTIG
SCHADE AAN EIGENDOMMEN
Beveiliging tegen overbelasting van de motor maakt
geen deel uit van de standaardinstellingen. Om deze
functie toe te voegen, stelt u parameter 1-90 Therm.
motorbeveiliging in op de waarde [ETR-uitsch.] of [ETRwaarsch]. Voor de Noord-Amerikaanse markt: de ETR-
functie biedt bescherming volgens klasse 20 tegen
overbelasting van de motor volgens NEC. Als u
parameter 1-90 Therm. motorbeveiliging niet op [ETRuitsch.] of [ETR-waarsch.] instelt, betekent dit dat de
motor niet wordt beschermd tegen overbelasting en dat
er schade aan eigendommen kan ontstaan als de motor
oververhit raakt.
5.2 EMC-correcte installatie
Om een EMC-correcte installatie uit te voeren, volgt u de
instructies in:
Hoofdstuk 5.3 Bedradingsschema.
•
Hoofdstuk 5.4 De motor aansluiten.
•
Hoofdstuk 5.6 Aansluiten op aarde.
•
Hoofdstuk 5.8 Stuurkabels.
•
LET OP
AFSCHERMING MET GEDRAAIDE UITEINDEN
(PIGTAILS)
Gedraaide uiteinden (pigtails) van de afscherming
verhogen de impedantie van de afscherming bij hogere
frequenties, waardoor het afschermingseect afneemt en
de lekstroom toeneemt. Vermijd montage met een
afscherming met gedraaide uiteinden (pigtails), door
geïntegreerde afschermingsklemmen te gebruiken.
Bij gebruik van afgeschermde kabels voor relais,
•
stuurkabels, signaalinterface, veldbus of rem moet
u de afscherming aan beide uiteinden op de
behuizing aansluiten. Als het pad naar aarde een
hoge impedantie heeft of stroomvoerend is, moet
u de aansluiting van de afscherming aan 1 kant
onderbreken om aardlussen te vermijden.
behulp van een metalen montageplaat. Zorg voor
een goed elektrisch contact van de montageplaat,
via de montagebouten, naar het chassis van de
frequentieregelaar.
Gebruik afgeschermde kabels voor motoruit-
•
gangskabels. Een andere mogelijkheid is het
gebruik van niet-afgeschermde motorkabels in
een kabelgoot.
VLT® Refrigeration Drive FC 103
LET OP
NALEVING PELV-EISEN
Voorkom elektrische schokken door gebruik te maken
van een elektrische voeding van het type extra lage
spanning (PELV – Protective Extra Low Voltage) en te
voldoen aan lokale en nationale PELV-voorschriften.
LET OP
AFGESCHERMDE KABELS
55
Als er geen afgeschermde kabels of metalen kabelgoten
worden gebruikt, voldoen de eenheid en de installatie
niet aan de voorgeschreven limieten voor radiofrequente
(RF) emissie.
Zorg dat de motorkabels en remkabels zo kort
•
mogelijk worden gehouden, om het interferentieniveau van het totale systeem te beperken.
Voorkom dat signaalgevoelige kabels naast
•
motorkabels en remweerstandskabels worden
geïnstalleerd.
Volg de
•
protocollen op voor communicatie- en
stuurlijnen. Zo moet u voor USB bijvoorbeeld
afgeschermde kabels gebruiken, terwijl u voor
RS485/Ethernet zowel afgeschermde als nietafgeschermde UTP-kabels kunt gebruiken.
Zorg dat alle stuurklemaansluitingen voldoen aan
•
PELV.
specieke normen voor communicatie-
LET OP
EMC-STORINGEN
Gebruik afgeschermde kabels voor motor en stuurkabels
en afzonderlijke kabels voor netvoeding, motorkabels en
stuurkabels. Als voedings-, motor- en stuurkabels niet
van elkaar worden gescheiden, kan dat resulteren in een
onbedoelde werking of verminderde prestaties. De
afstand tussen netvoedings-, motor- en stuurkabels moet
minimaal 200 mm (7,9 in) bedragen.
LET OP
INSTALLATIE OP GROTE HOOGTE
Er bestaat een kans op overspanning. De scheiding
tussen componenten en kritische delen is mogelijk
onvoldoende en voldoet mogelijk niet aan de PELVvereisten. Beperk de kans op overspanning door gebruik
te maken van externe beschermende apparatuur of
galvanische scheiding.
Neem voor installaties op hoogtes boven 2000 m (6500
ft) contact op met Danfoss in verband met PELV-conformiteit.
1PLC10Netkabel (niet-afgeschermd)
2Vereeningskabel van minimaal 16 mm² (6 AWG)11Uitgangscontactor en soortgelijke opties
3Stuurkabels12Klem op gestripte kabel
4Er is een minimale afstand van 200 mm (7,9 in) vereist tussen
stuurkabels, motorkabels en netkabels.
5Netvoeding14Remweerstand
6Blank (ongelakt) oppervlak15Metalen aansluitdoos
7Tandveerringen16Aansluiting naar motor
8Remkabel (afgeschermd)17Motor
9Motorkabel (afgeschermd)18EMC-kabelwartel
Afbeelding 5.1 Voorbeeld van correcte EMC-installatie
13Gemeenschappelijk aardingsrail. Volg de nationale en lokale
voorschriften ten aanzien van aarding van de behuizing op.
1) Klem 37 (optioneel) wordt gebruikt voor Safe Torque O. Installatie-instructies voor de STO-functie vindt u in Bedieningshandleiding Safe Torque O.
Door geïnduceerde spanning vanuit motoruitgangskabels die bij elkaar in de buurt lopen, kunnen de condensatoren
van de apparatuur worden opgeladen, ook wanneer die apparatuur is afgeschakeld en vergrendeld (lockout). Wanneer u
de motorkabels niet van elkaar gescheiden houdt en ook geen afgeschermde kabels gebruikt, kan dat leiden tot ernstig
of dodelijk letsel.
Volg de nationale en lokale voorschriften ten aanzien van kabelgroottes op. Zie hoofdstuk 9.1 Elektrische gegevens
•
voor de maximale draaddiktes.
Volg de bedradingsvereisten van de motorfabrikant op.
•
Op de voet van eenheden van het type IP 21/IP 54 (Type 1/Type 12) zijn uitbreekpoorten of toegangspanelen
•
aangebracht voor het aansluiten van de motorkabels.
Sluit geen starter of poolomschakelingsapparaat (voor bv. Dahlandermotor of sleepringmotor) aan tussen de
•
frequentieregelaar en de motor.
Procedure
1.Verwijder een deel van de buitenste kabelisolatie.
2.Plaats de gestripte draad onder de kabelklem om een mechanische bevestiging en elektrisch contact tussen de
kabelafscherming en aarde te verkrijgen.
3.Sluit de aarddraad aan op de dichtstbijzijnde aardklem volgens de aardingsinstructies in hoofdstuk 5.6 Aansluitenop aarde.
4.Sluit de 3-fasige motorkabel aan op klem 96 (U), 97 (V) en 98 (W); zie Afbeelding 5.3.
5.Haal de klemmen aan volgens de informatie in hoofdstuk 9.10.1 Aanhaalmomenten voor bevestigingen.
Bepaal de juiste draaddikte op basis van de ingangsstroom van de frequentieregelaar. Zie hoofdstuk 9.1 Elektrische
•
gegevens voor de maximale draaddiktes.
Volg de nationale en lokale voorschriften ten aanzien van kabelgroottes op.
•
Procedure
1.Verwijder een deel van de buitenste kabelisolatie.
2.Plaats de gestripte draad onder de kabelklem om een mechanische bevestiging en elektrisch contact tussen de
kabelafscherming en aarde te verkrijgen.
3.Sluit de aarddraad aan op de dichtstbijzijnde aardklem volgens de aardingsinstructies in hoofdstuk 5.6 Aansluitenop aarde.
4.Sluit de 3-fasige netvoedingskabels aan op klem R, S en T (zie Afbeelding 5.4).
5.Haal de klemmen aan volgens de informatie in hoofdstuk 9.10.1 Aanhaalmomenten voor bevestigingen.
6.Als de frequentieregelaar wordt gevoed via een geïsoleerde netbron (IT-net of zwevende driehoekschakeling) of
TT/TN-S met één zijde geaard (geaarde driehoekschakeling), moet u ervoor zorgen dat parameter 14-50 RFI-lter is
ingesteld op [0] Uit om schade aan de DC-tussenkring te voorkomen en de aardcapaciteitsstromen te beperken.
LET OP
UITGANGSCONTACTOR
Danfoss raadt het af om een uitgangscontactor te gebruiken voor 525-690 V-frequentieregelaars die zijn aangesloten op
een IT-net.
De aardlekstroom bedraagt meer dan 3,5 mA. Een onjuiste aarding van de frequentieregelaar kan leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
Zorg dat de apparatuur correct is geaard door een erkende elektrisch installateur.
•
Voor elektrische veiligheid
Aard de frequentieregelaar volgens de relevante normen en richtlijnen.
•
Gebruik een afzonderlijke aarddraad voor de voedende bekabeling, de motorbekabeling en de stuurkabels.
•
Aard een frequentieregelaar niet op een andere, bv. door de aardverbindingen door te lussen.
•
Houd de aarddraadverbindingen zo kort mogelijk.
•
Volg de bedradingsvereisten van de motorfabrikant op.
•
Minimale kabeldoorsnede: 10 mm² (6 AWG) (of 2 nominale aarddraden die afzonderlijk zijn aangesloten).
•
Haal de klemmen aan volgens de informatie in hoofdstuk 9.10.1 Aanhaalmomenten voor bevestigingen.
•
55
Voor een EMC-correcte installatie
Zorg voor elektrisch contact tussen de kabelafscherming en de behuizing van de frequentieregelaar met behulp
•
van metalen kabelwartels of de klemmen die op de apparatuur aanwezig zijn.
Gebruik sterk gevlochten draad (litzedraad, high-strand wire) om snelle elektrische transiënten te beperken.
•
Gebruik geen pigtails.
•
LET OP
POTENTIAALVEREFFENING
Er bestaat een risico op snelle elektrische transiënten wanneer de aardpotentiaal van de frequentieregelaar niet
overeenkomt met de aardpotentiaal van het regelsysteem. Installeer vereeningskabels tussen de systeemcomponenten. Aanbevolen kabeldoorsnede: 16 mm² (5 AWG).
Alle klemmen naar de stuurkabels bevinden zich onder het
LCP in de frequentieregelaar. Ze zijn toegankelijk door de
deur te openen (E1h en E2h) of door het frontpaneel te
verwijderen (E3h en E4h).
5.8.1 Stuurkabelroute
Plaats alle stuurkabels en bind ze vast zoals aangegeven in
Afbeelding 5.16. Vergeet niet om de afscherming op de
juiste wijze aan te sluiten om te zorgen voor optimale
elektrische immuniteit.
Isoleer stuurkabels van hoogvermogencompo-
•
nenten in de frequentieregelaar.
Wanneer een thermistor op de frequentieregelaar
•
wordt aangesloten, moet u ervoor zorgen dat de
stuurkabels van de thermistor afgeschermd en
versterkt/dubbel geïsoleerd zijn. Het gebruik van
een 24 V DC-voeding wordt aanbevolen
Aansluiting veldbus
Er moeten aansluitingen worden gemaakt naar alle
relevante opties op de stuurkaart. Zie de relevante veldbusinstructies voor meer informatie. De kabel moet in de
eenheid langs andere stuurkabels worden geleid en
worden vastgezet. Zie Afbeelding 5.16.
5.8.2 Stuurklemtypen
Afbeelding 5.17 toont de verwijderbare connectors van de
frequentieregelaar. In Tabel 5.1 – Tabel 5.3 vindt u een
overzicht van de functies en standaardinstellingen van de
klemmen.
hangt af van de conguratie van de frequentieregelaar. Zie hoofdstuk 3.5 Besturingsplaat.
Klemmen op de ingebouwde optionele
•
apparatuur. Zie de handleiding die bij de apparatuuroptie wordt geleverd.
KlemParameterStandaard-
instelling
01, 02, 03 Parameter 5-40
Functierelais [0]
04, 05, 06 Parameter 5-40
Functierelais [1]
[0] Geen
functie
[0] Geen
functie
Beschrijving
C-form relaisuitgang.
Voor AC- en DCspanning en resistieve
of inductieve
belastingen.
drukken. Zie Afbeelding 5.21. Steek
vervolgens de gestripte draad in het
contact en verwijder de schroevendraaier.
3.Trek voorzichtig aan de draad om te controleren
of de kabel stevig in het contact is geklemd.
Loszittende stuurkabels kunnen storingen in de
apparatuur of een verminderde werking tot
gevolg hebben.
55
Afbeelding 5.20 Stuurdraden met massieve kern
aansluiten
Tabel 5.4 Beschrijving relaisklemmen
5.8.4 Bedrading naar stuurklemmen
De stuurklemmen bevinden zich in de buurt van het LCP.
Stuurklemconnectors kunnen worden losgekoppeld van de
frequentieregelaar. Dat maakt het installeren eenvoudig,
zoals te zien is in Afbeelding 5.17. Naar keuze kunt u draad
met massieve kern of buigzame draad aansluiten op de
stuurklemmen. Gebruik de volgende procedures om de
stuurdraden aan te sluiten of los te koppelen.
LET OP
Houd stuurkabels zo kort mogelijk en gescheiden van
hoogvermogenkabels om interferentie te minimaliseren.
Draden aansluiten op stuurklemmen
1.Strip 10 mm (0,4 in) van de kunststof mantel aan
2.Steek de stuurdraad in het contact.
het uiteinde van de draad.
Draad met massieve kern: druk de
•
onbedekte draad in het contact. Zie
Afbeelding 5.20.
Buigzame draad: open het contact door
•
een kleine schroevendraaier in de sleuf
tussen de klemopening te steken en de
schroevendraaier naar binnen te
Afbeelding 5.21 Buigzame stuurdraden aansluiten
Draden loskoppelen van de stuurklemmen
1.Om het contact te openen, steekt u een kleine
schroevendraaier in de sleuf tussen de
klemopening en drukt u de schroevendraaier naar
binnen.
2.Trek voorzichtig aan de draad om die uit het
contact van de stuurklem te verwijderen.
Zie hoofdstuk 9.5 Kabelspecicaties voor de draaddiktes
voor stuurklemmen en hoofdstuk 7 Bedradingsvoorbeelden
voor typische stuurbedradingsaansluitingen.
Er is er een jumperkabel vereist tussen klem 12 (of 13) en
klem 27 om de frequentieregelaar te laten werken
wanneer de standaard fabrieksinstellingen worden
gebruikt.
Digitale ingangsklem 27 is ontworpen om een
•
extern-vergrendelingscommando van 24 V DC te
ontvangen.
Wanneer geen vergrendelingsapparaat wordt
55
•
gebruikt, moet u een jumper aansluiten tussen
stuurklem 12 (aanbevolen) of 13 en klem 27.
Deze draad zorgt voor een intern 24 V-signaal op
klem 27.
Wanneer de statusregel onder aan het LCP de
•
tekst AUTO EXTERN VRIJLOOP weergeeft, betekent
dit dat de eenheid bedrijfsklaar is, maar dat er
een ingangssignaal op klem 27 ontbreekt.
Wanneer in de fabriek geïnstalleerde optionele
•
apparatuur via bedrading is aangesloten op klem
27, mag u deze bedrading niet verwijderen.
Voor een basisconguratie van de seriële communicatie
voert u onderstaande stappen uit:
1.Sluit de RS485-kabel voor seriële communicatie
aan op klem (+)68 en (-)69.
1aGebruik afgeschermde kabels voor
seriële communicatie (aanbevolen).
1bZie hoofdstuk 5.6 Aansluiten op aarde
voor de juiste aarding.
2.Selecteer de volgende parameterinstellingen:
2aType protocol in parameter 8-30 Protocol.
2bAdres frequentieregelaar in
parameter 8-31 Adres.
2cBaudsnelheid in
parameter 8-32 Baudsnelheid.
LET OP
De frequentieregelaar kan niet werken zonder een
signaal op klem 27, tenzij klem 27 opnieuw wordt
geprogrammeerd via parameter 5-12 Klem 27 digitaleingang.
5.8.6 RS485 seriële communicatie
congureren
RS485 is een 2-draads businterface die compatibel is met
multi-droptopologie en de volgende functionaliteit biedt:
Het Danfoss FC- of Modbus RTU-communicatie-
•
protocol, beide geïntegreerd in de
frequentieregelaar, kan worden gebruikt.
De functies kunnen op afstand worden
•
geprogrammeerd met behulp van de protocolsoftware en de RS485-aansluiting of via
parametergroep 8-** Comm. en opties.
Door het selecteren van een speciek communi-
•
catieprotocol worden diverse standaard
parameterinstellingen automatisch aangepast aan
de specicaties voor het betreende protocol.
Daarnaast worden extra protocolspecieke
parameters toegankelijk gemaakt.
Voor andere communicatieprotocollen zijn
•
optiekaarten voor de frequentieregelaar
beschikbaar. Zie de optiekaartdocumentatie voor
installatie- en bedieningsinstructies.
Op de stuurkaart is een schakelaar (BUS TER.)
•
aanwezig die als afsluitweerstand voor de bus
kan worden gebruikt. Zie Afbeelding 5.23.
Afbeelding 5.22 Bedradingsschema voor seriële communicatie
5.8.7 Bedrading Safe Torque O (STO)
De functie Safe Torque O (STO) is een onderdeel van een
veiligheidssysteem. STO voorkomt dat de eenheid de
spanning genereert die nodig is om de motor te laten
draaien.
Om de STO-functie te kunnen gebruiken, is aanvullende
bedrading voor de frequentieregelaar vereist. Zie SafeTorque O Operating Instructions voor meer informatie.
5.8.8 De kastverwarming bedraden
De kastverwarming is een optie die voorkomt dat er
condensvorming in de behuizing optreedt als de eenheid
is uitgeschakeld. De optie is bedoeld voor veldbedrading
en wordt geregeld door een HVAC-beheersysteem.
5.8.9 De hulpcontacten naar de
netschakelaar bedraden
De netschakelaar is een optie die in de fabriek wordt
geïnstalleerd. De hulpcontacten die samen met de
netschakelaar worden gebruikt, worden in de fabriek niet
geïnstalleerd. Dit biedt meer exibiliteit bij de installatie.
De contacten kunnen zonder gereedschap in positie
worden geklikt.
De contacten moeten in
kelaar worden geïnstalleerd op basis van hun functie.
Raadpleeg het datablad in de accessoiretas die bij de
frequentieregelaar wordt geleverd.
Specicaties
Ui/[V]: 690
•
U
/[kV]: 4
imp
•
Verontreinigingsgraad: 3
•
Ith/[A]: 16
•
Kabelgrootte: 1...2 x 0,75...2,5 mm²
•
Maximale zekering: 16 A/gG
•
NEMA: A600, R300, draaddikte: 18-14 AWG, 1(2)
•
specieke posities op de netscha-
5.8.11 Spannings-/stroomingangssignaal
selecteren
De analoge ingangsklemmen 53 en 54 kunnen worden
ingesteld als ingangssignalen voor spanning (0-10 V) of
stroom (0/4-20 mA).
Standaard parameterinstelling:
Klem 53: snelheidsreferentiesignaal in een
•
regeling zonder terugkoppeling (zie
parameter 16-61 Klem 53 schakelinstell.).
Klem 54: terugkoppelingssignaal in een regeling
•
met terugkoppeling (zie parameter 16-63 Klem 54
schakelinstell.).
LET OP
Onderbreek de voeding naar de frequentieregelaar
voordat u een schakelaar omzet.
1.Verwijder het LCP (lokaal bedieningspaneel).
Zie hoofdstuk 6.3 LCP-menu.
2.Verwijder alle optionele apparatuur die de
schakelaars afdekt.
3.Stel de schakelaars A53 en A54 in voor het
gewenste signaaltype (U = spanning, I = stroom).
55
5.8.10 De temperatuurschakelaar voor de
remweerstand bedraden
De aansluitklemmen voor de remweerstand bevinden zich
op de voedingskaart en maken het mogelijk om een
temperatuurschakelaar voor de remweerstand aan te
sluiten. De schakelaar is te congureren als verbreekcontact (NC) of maakcontact (NO). Als de ingang verandert,
schakelt een signaal de frequentieregelaar uit (trip) en
wordt op het LCP-display alarm 27, Rem IGBT weergegeven.
Tegelijkertijd houdt de frequentieregelaar op met remmen
en gaat de motor vrijlopen.
1.Kijk op de voedingskaart waar de aansluitklemmen voor de remweerstand (klem 104-106)
zich bevinden. Zie Afbeelding 3.3.
2.Verwijder de M3-schroeven waarmee de jumper
op de voedingskaart is bevestigd.
3.Verwijder de jumper en bedraad de temperatuurschakelaar voor de remweerstand op 1 van de
volgende manieren:
3aNormaal gesloten (verbreekcontact).
Aansluiten op de klemmen 104 en 106.
3bNormaal open (maakcontact).
Aansluiten op de klemmen 104 en 105.
4.Zet de bedrading van de schakelaar vast met de
M3-schroeven. Haal aan met 0,5-0,6 Nm (5 in-lb).
Afbeelding 5.23 Positie van de schakelaars voor klem
53 en 54
Voordat u de installatie van de eenheid voltooit, moet u eerst de volledige installatie inspecteren zoals aangegeven in
Tabel 5.5. Vink de items af wanneer ze voltooid zijn.
InspecterenBeschrijving
Motor
Schakelaars
Hulpapparatuur
55
Bekabeling
Stuurkabels
Bedrading voor inen
uitgangsvermogen
Aarding
Zekeringen en
circuitbreaker
Vrije ruimte voor
koeling
Omgevingscondities•Controleer of aan de omgevingscondities wordt voldaan. Zie hoofdstuk 9.4 Omgevingscondities.
Binnenzijde van de
frequentieregelaar
Trilling
Controleer de elektrische geleiding door de motor door de ohmwaarden te meten op U-V (96-97), V-W
•
(97-98) en W-U (98-96).
Controleer of de voedingsspanning overeenkomt met de spanning van de frequentieregelaar en de motor.
•
Verzeker u ervan dat alle schakelaars en lastscheiders in de juiste stand staan.
•
Kijk of er hulpapparatuur, schakelaars, lastscheiders of ingangszekeringen/circuitbreakers aanwezig zijn op
•
de voedingsingangszijde van de frequentieregelaar of op de uitgangszijde naar de motor. Ga na of deze
geschikt zijn om bij vol toerental te worden gebruikt.
Controleer de functie en installatie van sensoren die worden gebruikt voor terugkoppeling naar de
•
frequentieregelaar.
Verwijder eventuele arbeidsfactorcorrigerende condensatoren van de motor.
•
Pas eventuele arbeidsfactorcorrigerende condensatoren aan de voedingszijde aan en zorg dat ze worden
•
gedempt.
Zorg dat de motorkabels, remkabels (waar aanwezig) en stuurkabels van elkaar zijn gescheiden of zijn
•
afgeschermd, of in 3 afzonderlijke metalen kabelgoten zijn geplaatst, om hoogfrequente storing tegen te
gaan.
Controleer op gebroken of beschadigde draden en loszittende aansluitingen.
•
Controleer of de stuurkabels zijn gescheiden van hoogvermogenkabels, om ruis te voorkomen.
•
Controleer de spanningsbron van de signalen, waar nodig.
•
Gebruik afgeschermde kabels of kabels met gedraaide paren en verzeker u ervan dat de afscherming
•
correct is aangesloten.
Controleer op loszittende aansluitingen.
•
Controleer of de motor- en netvoedingskabels in aparte kabelgoten zijn geplaatst of afzonderlijk zijn
•
afgeschermd.
Controleer op goede aardverbindingen die stevig vastzitten en vrij van oxidatie zijn.
•
Het aarden op een kabelgoot of het monteren van de achterwand op een metalen oppervlak is geen
•
geschikte aarding.
Controleer op het gebruik van de juiste zekeringen en circuitbreakers.
•
Controleer of alle zekeringen stevig zijn bevestigd en bedrijfsklaar zijn en of alle circuitbreakers (waar van
•
toepassing) open staan.
Verzeker u ervan dat de luchtstroom op geen enkele wijze wordt belemmerd.
•
Controleer of de vrije ruimte boven en onder de frequentieregelaar voldoende is om te zorgen voor
•
adequate luchtkoeling; zie hoofdstuk 4.5.1 Vereisten voor installatie en koeling.
Controleer of de binnenzijde van de eenheid vrij is van vuil, metaalsplinters, vocht en corrosie.
•
Verzeker u ervan dat alle installatiegereedschappen uit de eenheid zijn verwijderd.
•
Controleer bij E3h- en E4h-behuizingen of de eenheid is gemonteerd op een ongelakt metalen oppervlak.
•
Controleer of de eenheid stevig is gemonteerd of dat er trillingsdempers zijn gebruikt, waar nodig.
Zie hoofdstuk 2 Veiligheid voor algemene veiligheidsvoorschriften.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op de netvoeding. Als installatie,
opstarten en onderhoud van de frequentieregelaar niet
worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel, kan
dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud van de
•
frequentieregelaar mogen uitsluitend worden
uitgevoerd door gekwaliceerd personeel.
Voordat u de spanning inschakelt:
1.Verzeker u ervan dat de ingangsspanning naar de
eenheid is AFGESCHAKELD en vergrendeld.
Vertrouw niet op de lastscheiders van de frequentieregelaar om scheiding van de
voedingsspanning te realiseren.
2.Verzeker u ervan dat er geen spanning staat op
de ingangsklemmen L1 (91), L2 (92) en L3 (93),
fase naar fase en fase naar aarde.
3.Verzeker u ervan dat er geen spanning staat op
de uitgangsklemmen 96 (U), 97 (V) en 98 (W),
fase naar fase en fase naar aarde.
4.Controleer de elektrische geleiding door de
motor door de ohmwaarden te meten op U-V
(96-97), V-W (97-98) en W-U (98-96).
5.Controleer op een juiste aarding van de frequentieregelaar en de motor.
6.Inspecteer de frequentieregelaar op losse
klemaansluitingen.
7.Controleer of alle kabelwartels stevig zijn
vastgezet.
8.Controleer of de voedingsspanning overeenkomt
met de spanning van de frequentieregelaar en de
motor.
9.Sluit de frontafdekking en zet die stevig vast.
Spanning inschakelen
6.2
WAARSCHUWING
ONBEDOELDE START
Wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op de
netvoeding, DC-voeding of loadsharing, kan de motor op
elk moment starten, wat kan leiden tot ernstig of
dodelijk letsel of tot schade aan apparatuur of
eigendommen. De motor kan worden gestart door
activering van een externe schakelaar, een veldbuscommando, een ingangsreferentiesignaal van het LCP of
LOP, via externe bediening met MCT 10 setupsoftware of
door het opheen van een foutconditie.
Om een onbedoelde motorstart te voorkomen:
Druk op [O] op het LCP voordat u parameters
•
gaat programmeren.
Onderbreek de netvoeding naar de frequentie-
•
regelaar altijd wanneer een onbedoelde start
moet worden vermeden vanwege de
persoonlijke veiligheid.
Verzeker u ervan dat de frequentieregelaar,
•
motor en alle aangedreven werktuigen
bedrijfsklaar zijn.
1.Verzeker u ervan dat de ingangsspanning tussen
de fasen is gebalanceerd binnen een marge van
3%. Als dit niet het geval is, moet u de onbalans
van de ingangsspanning corrigeren voor u
verdergaat. Herhaal de procedure na de
spanningscorrectie.
2.Zorg dat de bedrading van optionele apparatuur,
waar aanwezig, geschikt is voor de installatietoepassing.
3.Zorg dat alle bedieningselementen in de UITstand staan.
4.Sluit alle paneeldeuren en zet alle afdekkingen
stevig vast.
5.Schakel de spanning naar de eenheid in. Start de
frequentieregelaar nog NIET. Wanneer de eenheid
is uitgerust met een hoofdschakelaar, moet u die
in de AAN-stand zetten om de spanning naar de
frequentieregelaar in te schakelen.
Wanneer de statusregel onder aan het LCP de tekst AUTO
EXTERN VRIJLOOP of alarm 60, Ext. vergrendeling
weergeeft, betekent dit dat de eenheid bedrijfsklaar is,
maar dat er een ingangssignaal op klem 27
ontbreekt. Zie hoofdstuk 5.8.5 Motorwerking mogelijkmaken (klem 27) voor meer informatie.
6.3 LCP-menu
6.3.1.1 Modus Snelmenu
De modus Snelmenu biedt een overzicht van menu's die
worden gebruikt om de frequentieregelaar te congureren
en te bedienen. Selecteer de modus Snelmenu door op de
toets [Quick Menu] te drukken. De betreende uitlezing
wordt op het LCP-display weergegeven.
6.3.1.4 Q3 Functiesetups
De parameters die onder Q3 Functiesetups beschikbaar zijn,
bevatten gegevens voor ventilator-, compressor- en
pompfuncties. Dit menu bevat ook parameters voor het
LCP-display, vooraf in te stellen toerentallen, schaling van
analoge referenties, en 1- of multi-zonetoepassingen met
terugkoppeling.
6.3.1.5 Q4 Smart Start
Q4 Smart Start leidt de gebruiker langs de typische
parameterinstellingen die gebruikt worden om 1 van de
volgende 3 toepassingen te congureren. Gebruik de
[Info]-toets om helpinformatie weer te geven over diverse
keuzemogelijkheden, instellingen en meldingen.
6.3.1.6 Q5 Gemaakte wijz.
Selecteer Q5 Gemaakte wijz. voor informatie over:
de 10 laatste wijzigingen
•
wijzigingen ten opzichte van de standaardin-
•
stelling.
6
6
Afbeelding 6.1 Overzicht Snelmenu
6.3.1.2 Q1 Persoonlijk menu
Persoonlijk menu wordt gebruikt om te bepalen wat er op
het display wordt weergegeven. Zie hoofdstuk 3.6 Lokaalbedieningspaneel (LCP). Via dit menu kunnen er maximaal
50 vooraf geprogrammeerde parameters worden
weergegeven. Deze 50 parameters worden handmatig
ingevoerd via parameter 0-25 Persoonlijk menu.
6.3.1.3 Q2 Snelle setup
De parameters die staan vermeld onder Q2 Snelle setup
bevatten elementaire systeem- en motorgegevens die altijd
nodig zijn voor het congureren van de frequentieregelaar.
Zie hoofdstuk 6.4.2 Systeemgegevens invoeren voor de
setupprocedures.
6.3.1.7 Q6 Logdata
Gebruik Q6 Logdata voor het opsporen van fouten.
Selecteer Logdata voor informatie over de uitlezingen in de
displayregel. De informatie wordt als graek weergegeven.
Alleen de in parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein t/m
parameter 0-24 Displayregel 3 groot ingestelde displayparameters kunnen worden bekeken. Er kunnen maximaal 120
voorbeelden in het geheugen worden opgeslagen voor
later gebruik.
In de modus Hoofdmenu zijn de parameters ingedeeld in
groepen. Selecteer de modus Hoofdmenu door op de toets
[Main Menu] te drukken. De betreende uitlezing wordt op
het LCP-display weergegeven.
Afbeelding 6.2 Weergave hoofdmenu
Alle parameterinstellingen kunnen worden gewijzigd in het
hoofdmenu. Als optiekaarten zijn geïnstalleerd, zijn er
meer parameters voor deze
De frequentieregelaar programmeren
6.4
Zie hoofdstuk 3.6 Lokaal bedieningspaneel (LCP) voor meer
informatie over de functies van de toetsen op het lokale
bedieningspaneel (LCP). Zie de programmeerhandleiding
voor informatie over parameterinstellingen.
Parameterlijst
De werking van de frequentieregelaar wordt geregeld via
de parameterinstellingen, die toegankelijk zijn via het LCP.
Deze parameters worden in de fabriek ingesteld op
standaardwaarden, maar kunnen worden gecongureerd
voor de specieke toepassing. Elke parameter heeft een
naam en een getal die altijd hetzelfde zijn, ongeacht de
programmeermodus.
In de modus Hoofdmenu zijn de parameters ingedeeld in
groepen. Het eerste cijfer van het parameternummer (vanaf
links) geeft het groepsnummer van de parameter aan. De
parametergroep wordt waar nodig onderverdeeld in
subgroepen. Bijvoorbeeld:
specieke optie beschikbaar.
Navigeren door parameters
Navigeer door de parameters met behulp van de volgende
LCP-toetsen:
Gebruik [▲] [▼] om omhoog en omlaag te
•
schuiven.
Gebruik [◄] [►] om de cursor voor of na het
•
decimaalteken te plaatsen bij het wijzigen van
decimale parameterwaarden.
Druk op [OK] om de wijziging op te slaan.
•
Druk op [Cancel] om de wijziging te negeren en
•
de bewerkingsmodus te verlaten.
Druk twee keer op [Back] om terug te keren naar
•
de statusweergave.
Druk één keer op [Main Menu] om terug te keren
•
naar het hoofdmenu.
6.4.1 Programmeervoorbeeld voor een
toepassing zonder terugkoppeling
Tijdens deze procedure, die dient om een typische
toepassing zonder terugkoppeling te congureren, wordt
de frequentieregelaar geprogrammeerd om een analoog
stuursignaal van 0-10 V DC te ontvangen op ingangsklem
53. De frequentieregelaar reageert door aan de motor een
uitgangssignaal van 20-50 Hz te leveren dat proportioneel
is met het ingangssignaal (0-10 V DC = 20-50 Hz).
Druk op [Quick Menu] en voer de volgende stappen uit:
1.Selecteer Q3 Functiesetups en druk op [OK].
2.Selecteer Ingestelde parametergegevens en druk
op [OK].
Afbeelding 6.12 toont de kabelaansluitingen die zijn
gebruikt om de setup van het externe apparaat te
realiseren.
Afbeelding 6.12 Bedradingsvoorbeeld voor extern apparaat
dat een stuursignaal van 0-10 V levert
6.4.2 Systeemgegevens invoeren
LET OP
SOFTWAREDOWNLOAD
Installeer MCT 10 setupsoftware voor inbedrijfstelling via
een pc. De software kan worden gedownload
(basisversie) of worden besteld (geavanceerde versie,
bestelnummer 130B1000). Ga voor meer informatie en
downloads naar www.danfoss.com/en/service-and-support/downloads/dds/vlt-motion-control-tool-mct-10/.
Met een extern apparaat dat klem 53 van de frequentieregelaar voorziet van een stuursignaal van 0-10 V, is het
systeem nu bedrijfsklaar.
LET OP
In Afbeelding 6.11 bevindt de schuifbalk rechts op het
display zich onderaan. Deze positie geeft aan dat de
procedure is voltooid.
Volg onderstaande stappen om basisgegevens voor het
systeem in te voeren in de frequentieregelaar. De
aanbevolen parameterinstellingen zijn bedoeld voor
opstart- en controledoeleinden. De toepassingsinstellingen
variëren.
LET OP
Hoewel er bij deze stappen wordt aangenomen dat er
een asynchrone motor wordt gebruikt, is het ook
mogelijk om een permanentmagneetmotor te gebruiken.
Raadpleeg de productspeciekeprogrammeerhandleiding
voor meer informatie over specieke motortypen.
2.Selecteer 0-** Bediening/display en druk op [OK].
3.Selecteer 0-0* Basisinstellingen en druk op [OK].
4.Selecteer parameter 0-03 Regionale instellingen en
druk op [OK].
5.Selecteer [0] Internationaal of [1] Noord-Amerika
waar van toepassing en druk op [OK]. (Hierdoor
worden de standaardinstellingen van bepaalde
basisparameters gewijzigd.)
6.Druk op [Quick Menu] op het LCP en selecteer
vervolgens Q2 Snelle setup.
7.Wijzig zo nodig de instellingen van de parameters
die staan vermeld in Tabel 6.3. De motorgegevens
zijn te vinden op het motortypeplaatje.
Wanneer het LCP de tekst AUTO EXTERN VRIJLOOP of
alarm 60, Ext. vergrendeling weergeeft, betekent dit dat
de eenheid bedrijfsklaar is, maar dat er een ingangssignaal ontbreekt. Zie hoofdstuk 5.8.5 Motorwerkingmogelijk maken (klem 27) voor meer informatie.
6.4.3 Automatische energieoptimalisatie
congureren
Automatische energieoptimalisatie (AEO) is een procedure
die de spanning naar de motor minimaliseert, waardoor
energieverbruik, warmte en geluid worden verminderd.
1.Druk op [Main Menu].
2.Selecteer 1-** Belasting & motor en druk op [OK].
3.Selecteer 1-0* Alg. instellingen en druk op [OK].
4.Selecteer parameter 1-03 Koppelkarakteristiek en
druk op [OK].
5.Selecteer [2] Auto Energie Optim. CT of [3] AutoEnergie Optim. VT en druk op [OK].
Automatische aanpassing motorgegevens is een procedure
die de compatibiliteit tussen de frequentieregelaar en de
motor optimaliseert.
De frequentieregelaar stelt een wiskundig model van de
motor op voor het regelen van de uitgangsstroom van de
motor. De procedure test tevens de ingangsfasebalans van
het elektrisch vermogen. Hierbij worden de motorgegevens
vergeleken met de in parameter 1-20 tot 1-25 ingevoerde
gegevens.
LET OP
Raadpleeg hoofdstuk 8.5 Lijst met waarschuwingen en
alarmen als er waarschuwingen of alarmen optreden. Bij
sommige motoren kan geen volledige versie van de test
worden uitgevoerd. In dat geval, of als er een uitgangs-
lter op de motor is aangesloten, selecteert u [2]
Beperkte AMA insch.
Voor het beste resultaat moet de procedure worden
uitgevoerd met een koude motor.
1.Druk op [Main Menu].
2.Selecteer 1-** Belasting & motor en druk op [OK].
3.Selecteer 1-2** Motordata en druk op [OK].
4.Selecteer parameter 1-29 Autom. aanpassingmotorgeg. (AMA) en druk op [OK].
5.Selecteer [1] Volledige AMA insch. en druk op [OK].
6.Druk op [Hand On] en vervolgens op [OK].
De test wordt automatisch uitgevoerd en bij
voltooiing wordt een melding gegeven.
Wanneer u niet controleert of de motor, het systeem en
alle aangesloten apparatuur startklaar zijn, kan dit leiden
tot lichamelijk letsel of schade aan de apparatuur. Voor
het starten:
Verzeker u ervan dat de apparatuur onder alle
•
omstandigheden veilig kan werken.
Verzeker u ervan dat de motor, het systeem en
•
alle aangesloten apparatuur startklaar zijn.
6.5.1 Draairichting van de motor
LET OP
Als de motor in de verkeerde richting draait, kan dat
leiden tot schade aan de apparatuur. Controleer de
draairichting van de motor voordat u de frequentieregelaar opstart. Dat doet u door de motor kort te laten
draaien. De motor draait kortstondig met 5 Hz of met de
minimumfrequentie die is ingesteld in
parameter 4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz].
1.Druk op [Hand On].
2.Gebruik de pijltjestoets-links om de cursor naar
de linkerzijde van het decimaalteken te
verplaatsen, en voer een tpm-waarde in waarbij
de motor langzaam draait.
3.Druk op [OK].
4.Als de motorrichting verkeerd is, moet u
parameter 1-06 Richting rechtsom instellen op [1]
Geïnverteerd.
6.5.2 Draairichting van de encoder
Voer de volgende stappen uit als er gebruik wordt
gemaakt van encoderterugkoppeling:
1.Selecteer [0] Geen terugk. in
parameter 1-00 Conguratiemodus.
2.Selecteer [1] 24V-encoder in
parameter 7-00 Terugk.bron snelheids-PID.
3.Druk op [Hand On].
4.
Druk op [►] voor een positieve snelheidsreferentie
(parameter 1-06 Richting rechtsom ingesteld op [0]Normaal).
5.Controleer in parameter 16-57 Feedback [RPM] of
de terugkoppeling positief is.
Raadpleeg de handleiding voor de optie voor meer
informatie over de encoderoptie.
LET OP
NEGATIEVE TERUGKOPPELING
Als de terugkoppeling negatief is, dan is de encoderaansluiting incorrect. Gebruik parameter 5-71 Klem 32/33
encoderrichting of parameter 17-60 Richting terugkoppeling om de richting om te keren, of verwissel de
encoderkabels. Parameter 17-60 Richting terugkoppeling is
alleen beschikbaar bij gebruik van de VLT® Encoder
Input MCB 102-optie.
6.6 Systeem opstarten
WAARSCHUWING
MOTOR START
Wanneer u niet controleert of de motor, het systeem en
alle aangesloten apparatuur startklaar zijn, kan dit leiden
tot lichamelijk letsel of schade aan de apparatuur. Voor
het starten:
Verzeker u ervan dat de apparatuur onder alle
•
omstandigheden veilig kan werken.
Verzeker u ervan dat de motor, het systeem en
•
alle aangesloten apparatuur startklaar zijn.
Voor de procedure in deze sectie is het noodzakelijk dat de
bedrading en de toepassingsspecieke programmering
door de gebruiker zijn voltooid. We adviseren om de
volgende procedure uit te voeren nadat de toepassingssetup is voltooid.
1.Druk op [Auto On].
2.Schakel een extern startcommando in.
Voorbeelden van extern startcommando zijn een
schakelaar, knop of programmeerbare logische
besturing (PLC).
3.Pas de snelheidsreferentie aan voor het volledige
toerentalbereik.
4.Controleer het geluids- en trillingsniveau van de
motor om u ervan te verzekeren dat het systeem
naar behoren werkt.
5.Schakel het externe startcommando uit.
Raadpleeg hoofdstuk 8.5 Lijst met waarschuwingen enalarmen als er waarschuwingen of alarmen optreden.
Sommige parameters hebben afwijkende standaardinstellingen voor Internationaal of Noord-Amerika. Zie
hoofdstuk 10.2 Standaard parameterinstellingen voor
Internationaal/Noord-Amerika voor een overzicht van de
verschillende standaardwaarden.
Om een toepassing goed te programmeren, moeten er
functies worden ingesteld in diverse parameters. Zie de
programmeerhandleiding voor meer informatie over de
parameters.
Parameterinstellingen worden opgeslagen in de frequentieregelaar, wat de volgende voordelen biedt:
Parameterinstellingen kunnen worden geüpload
•
naar het LCP-geheugen en bij wijze van backup
worden opgeslagen.
U kunt meerdere eenheden snel programmeren
•
door het LCP aan te sluiten op de betreende
eenheden en de opgeslagen instellingen
vervolgens te downloaden.
Instellingen die in het LCP zijn opgeslagen,
•
worden niet gewijzigd als de fabrieksinstellingen
worden hersteld.
Wijzigingen ten opzichte van de standaardinstel-
•
lingen en geprogrammeerde waarden in andere
parameters worden opgeslagen en kunnen
worden bekeken via het snelmenu. Zie
hoofdstuk 3.6 Lokaal bedieningspaneel (LCP).
6.7.1 Parameterinstellingen uploaden en
downloaden
De frequentieregelaar werkt op basis van parameters die
zijn opgeslagen op de stuurkaart die zich in de frequentieregelaar bevindt. Via de upload- en downloadfuncties
worden de parameters overgezet van de stuurkaart naar
het LCP en omgekeerd.
1.Druk op [O].
2.Ga naar parameter 0-50 LCP kopiëren en druk op
[OK].
3.Selecteer 1 van de volgende opties:
3aSelecteer [1] Alles naar LCP om gegevens
van de stuurkaart naar het LCP te
uploaden.
3bSelecteer [2] Alles vanaf LCP om
gegevens van het LCP naar de
stuurkaart te downloaden.
4.Druk op [OK]. Een voortgangsbalkje geeft het
verloop van het upload- of downloadproces weer.
5.Druk op [Hand On] of [Auto On].
6.7.2 Fabrieksinstellingen herstellen
LET OP
VERLIES VAN GEGEVENS
Bij het herstellen van de standaardinstellingen gaan de
programmering, motorgegevens, lokalisatie en
bewakingsgegevens verloren. Creëer voordat u een
initialisatie uitvoert een backup door de gegevens naar
het LCP te uploaden. Zie hoofdstuk 6.7.1 Parameterinstel-lingen uploaden en downloaden.
Herstel de standaardinstellingen door de eenheid te initialiseren. De initialisatie kan via
parameter 14-22 Bedrijfsmodus of handmatig worden
uitgevoerd.
Bij gebruik van Parameter 14-22 Bedrijfsmodus worden de
volgende instellingen niet gereset:
Aantal draaiuren
•
Seriële-communicatieopties
•
Instellingen Persoonlijk menu
•
Foutlog, alarmlog en andere bewakingsfuncties
•
Aanbevolen initialisatie
1.Druk twee keer op [Main Menu] om toegang te
krijgen tot de parameters.
2.Ga naar parameter 14-22 Bedrijfsmodus en druk op
[OK].
3.Ga naar Initialisatie en druk op [OK].
4.Onderbreek de voeding naar de eenheid en
wacht tot het display is uitgeschakeld.
5.Schakel de spanning naar de eenheid in. Tijdens
het opstarten worden de standaard parameterinstellingen hersteld. Hierdoor kan het opstarten
iets langer duren dan gewoonlijk.
6.Druk op [Reset] nadat alarm 80, Omv. geïnitial.
wordt weergegeven.
Handmatige initialisatie
Bij een handmatige initialisatie worden alle fabrieksinstellingen hersteld, behalve:
1.Onderbreek de voeding naar de eenheid en
wacht tot het display is uitgeschakeld.
2.Houd [Status], [Main Menu] en [OK] gelijktijdig
ingedrukt terwijl u de spanning naar de eenheid
inschakelt (ongeveer 5 s of totdat u een
klikgeluid hoort en de ventilator start). Hierdoor
kan het opstarten iets langer duren dan
gewoonlijk.
De voorbeelden in deze sectie zijn bedoeld als een snelle
referentie voor veelgebruikte toepassingen.
De parameterinstellingen zijn gebaseerd op de
•
standaard regionale instelling (geselecteerd in
parameter 0-03 Regionale instellingen).
De parameters die betrekking hebben op de
•
klemmen en bijbehorende instellingen, worden
naast de tekeningen weergegeven.
Ook de benodigde schakelinstellingen voor de
•
analoge klemmen A53 of A54 worden
aangegeven.
LET OP
Wanneer de optionele STO-functie niet wordt gebruik,t is
een jumperkabel vereist tussen klem 12 (of 13) en klem
37, om de frequentieregelaar te laten werken wanneer
de standaard fabrieksinstellingen worden gebruikt.
7.1 Bedrading voor een snelheidsregeling
zonder terugkoppeling
Parameters
Instell–
Functie
Parameter 6-10 Klem
53 lage spanning
Parameter 6-11 Klem
53 hoge spanning
Parameter 6-14 Klem
53 lage ref./
terugkopp. waarde
Parameter 6-15 Klem
53 hoge ref./
terugkopp. waarde
* = standaardwaarde
Opmerkingen:
hierbij wordt aangenomen dat
0 V DC-ingang = 0 Hztoerental en 10 V DC-ingang =
50 Hz-toerental.
ing
0,07 V*
10 V*
0 Hz
50 Hz
Parameters
FunctieInstelling
Parameter 6-12 Klem
53 lage stroom
Parameter 6-13 Klem
53 hoge stroom
Parameter 6-14 Klem
53 lage ref./
terugkopp. waarde
Parameter 6-15 Klem
53 hoge ref./
terugkopp. waarde
* = standaardwaarde
Opmerkingen:
hierbij wordt aangenomen dat
4 mA-ingang = 0 Hz-toerental
en 20 mA-ingang = 50 Hztoerental.
Tabel 7.2 Analoge snelheidsreferentie (stroom)
Parameters
FunctieInstelling
Parameter 6-12 Klem
53 lage stroom
Parameter 6-13 Klem
53 hoge stroom
Parameter 6-14 Klem
53 lage ref./
terugkopp. waarde
Parameter 6-15 Klem
53 hoge ref./
terugkopp. waarde
* = standaardwaarde
Opmerkingen:
hierbij wordt aangenomen dat
0 V DC-ingang = 0 tpmtoerental en 10 V DC-ingang
= 1500 tpm-toerental.
Tabel 7.3 Snelheidsreferentie (via een handmatige
potentiometer)
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
8 Onderhoud, diagnose en problemen verhelpen
8.1 Onderhoud en service
Dit hoofdstuk bevat het volgende:
Richtlijnen voor onderhoud en service
•
Statusmeldingen
•
Waarschuwingen en alarmen
•
Verhelpen van eenvoudige problemen
•
Bij normale bedrijfscondities en belastingproelen is de
frequentieregelaar onderhoudsvrij gedurende zijn volledige
levensduur. Om uitval, gevaar en schade te voorkomen,
moet u de frequentieregelaars regelmatig inspecteren; de
frequentie hiervan is afhankelijk van de bedrijfscondities.
Vervang versleten of beschadigde onderdelen door
originele reserveonderdelen of standaard onderdelen. Ga
voor service en ondersteuning naar www.danfoss.com/en/service-and-support/.
WAARSCHUWING
ONBEDOELDE START
Wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op de
netvoeding, DC-voeding of loadsharing, kan de motor op
elk moment starten. Een onbedoelde start tijdens
programmeer-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden
kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of tot schade aan
apparatuur of eigendommen. De motor kan worden
gestart door een externe schakelaar, een veldbuscommando, een ingangsreferentiesignaal vanaf het LCP
of LOP, via externe bediening met MCT 10 setupsoftware
of door het opheen van een foutconditie.
Om een onbedoelde motorstart te voorkomen:
Druk op [O/Reset] op het LCP voordat u
•
parameters gaat programmeren.
Onderbreek de netvoeding naar de frequentie-
•
regelaar.
Zorg dat de frequentieregelaar, motor en
•
eventuele door de motor aangedreven
werktuigen volledig bedraad en gemonteerd
zijn voordat u de frequentieregelaar aansluit op
de netvoeding, DC-voeding of loadsharing.
8.2 Toegangspaneel koellichaam
De frequentieregelaar kan worden besteld met een
optioneel toegangspaneel achter in de eenheid. Dit
toegangspaneel biedt toegang tot het koellichaam en
maakt het mogelijk om eventueel opgehoopt stof te
verwijderen.
8.2.1 Toegangspaneel koellichaam
verwijderen
LET OP
SCHADE AAN KOELLICHAAM
Gebruik geen bevestigingen die langer zijn dan de
oorspronkelijke bevestigingen die bij het koellichaam
zijn geleverd, om schade aan de koelribben van het
koellichaam te voorkomen.
88
1.Onderbreek de voeding naar de frequentieregelaar en wacht 40 minuten totdat de
condensatoren volledig zijn ontladen. Zie
hoofdstuk 2 Veiligheid.
2.Plaats de frequentieregelaar zo dat de achterzijde
van de frequentieregelaar volledig toegankelijk is.
3.Gebruik een 3mm-inbusdop om de 8 M5-bevestigingen te verwijderen waarmee het
toegangspaneel aan de achterzijde van de
behuizing is bevestigd.
4.Controleer de voorrand van het koellichaam op
schade of vuil.
5.Verwijder materiaal of vuil met een stofzuiger.
6.Plaats het paneel terug en zet het aan de
achterzijde van de behuizing vast met de 8
bevestigingen. Haal de bevestigingen aan volgens
hoofdstuk 9.10.1 Aanhaalmomenten voor bevestigingen.
1Waar het start-/stopcommando zijn oorsprong vindt. Zie
Tabel 8.1.
2Waar de snelheidsregeling haar oorsprong vindt. Zie
Tabel 8.2.
3Geeft de status van de frequentieregelaar weer. Zie
Tabel 8.3.
88
Afbeelding 8.2 Statusdisplay
LET OP
In de auto-/externe modus heeft de frequentieregelaar
externe commando's nodig om functies te kunnen
Afbeelding 8.1 Toegangspaneel koellichaam verwijderd van de
achterzijde van de frequentieregelaar
Statusmeldingen
8.3
Wanneer de frequentieregelaar in de statusmodus staat,
worden er automatisch statusmeldingen op de onderste
regel van het LCP-display weergegeven. Zie Afbeelding 8.2.
In Tabel 8.1 – Tabel 8.3 vindt u een overzicht van de statusmeldingen.
uitvoeren.
Tabel 8.1 tot en met Tabel 8.3 geven aan wat de betekenis
van de statusmeldingen op het display is.
ODe frequentieregelaar reageert niet op
stuursignalen totdat op [Auto On] of [Hand
On] wordt gedrukt.
AutoDe start-/stopcommando's worden verstuurd
via de stuurklemmen en/of seriële
communicatie.
HandMet de navigatietoetsen op het LCP kunt u de
frequentieregelaar bedienen. De lokale
bediening wordt onderdrukt door stopcommando's, reset, omkering, DC-rem en andere
signalen die op de stuurklemmen worden
toegepast.
LokaalDe frequentieregelaar gebruikt de referentie-
Tabel 8.2 Referentieplaats
•
intern ingestelde referenties.
•
waarden uit het LCP.
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
AC-remAC-rem is geselecteerd in
parameter 2-10 Remfunctie. De AC-rem zorgt
voor overmagnetisering van de motor om zo
een gecontroleerde vertraging te realiseren.
AMA klaar OKDe automatische aanpassing van de motorge-
gevens (AMA) is voltooid.
AMA gereedAMA is klaar om te starten. Druk op [Hand
On] om te starten.
AMA actiefHet AMA-proces is bezig.
RemmenDe remchopper is actief. De remweerstand
absorbeert de genererende energie.
Max. remmenDe remchopper is actief. De in
parameter 2-12 Begrenzing remvermogen (kW)
ingestelde vermogensbegrenzing voor de
remweerstand is bereikt.
Vrijloop
Gecontr. uitloop [1] Gecontr. uitloop is geselecteerd in
Stroom hoogDe uitgangsstroom van de frequentieregelaar
Stroom laagDe uitgangsstroom van de frequentieregelaar
DC-houdDC-houd is geselecteerd in
[2] Vrijloop geïnv. is geselecteerd als functie
•
voor een digitale ingang (parametergroep
5-1* Digitale ingangen). De bijbehorende
klem is niet aangesloten.
Vrijloop is geactiveerd via seriële
•
communicatie.
parameter 14-10 Netstoring.
De netspanning is lager dan de
•
waarde die voor een netfout is
ingesteld in
parameter 14-11 Netspanning bij
netfout.
De frequentieregelaar laat de motor
•
uitlopen door middel van
gecontroleerd terugregelen.
is hoger dan de begrenzing die is ingesteld in
parameter 4-51 Waarschuwing stroom hoog.
is lager dan de begrenzing die is ingesteld in
parameter 4-52 Waarschuwing snelheid laag.
parameter 1-80 Functie bij stop en er is een
stopcommando actief. De motor wordt
gehouden door een DC-stroom zoals gede-
nieerd in parameter 2-00 DC-houdstroom.
DC-stopDe motor wordt gehouden door een DC-
stroom (parameter 2-01 DC-remstroom)
gedurende een bepaalde tijd
(parameter 2-02 DC-remtijd).
DC-rem is geactiveerd in
•
parameter 2-03 Inschakelsnelh. DC-rem [tpm]
en er is een stopcommando actief.
DC-rem geïnv. is geselecteerd als functie
•
voor een digitale ingang (parametergroep
5-1* Digitale ingangen). De bijbehorende
klem is niet actief.
De DC-rem is geactiveerd via seriële
•
communicatie.
Terugk. hoogDe som van alle actieve terugkoppelingen is
hoger dan de in parameter 4-57 Waarsch:terugk. hoog ingestelde terugkoppelingsbegrenzing.
Terugk. laagDe som van alle actieve terugkoppelingen is
lager dan de in parameter 4-56 Waarsch:terugk. laag ingestelde terugkoppelingsbegrenzing.
Uitgang vasth.De externe referentie voor het vasthouden van
het huidige toerental is actief.
[20] Uitgang vasth. is geselecteerd als
•
functie voor een digitale ingang (parametergroep 5-1* Digitale ingangen). De
bijbehorende klem is actief. Het regelen
van het toerental is enkel mogelijk via de
klemfuncties Snelh. omh. en Snelh.omlaag.
Ramp vasthouden is geactiveerd via seriële
•
communicatie.
Verzoek vasth.Er is een commando gegeven om de uitgang
vast te houden, maar de motor zal niet starten
voordat er een startvoorwaardesignaal is
ontvangen.
Ref. vasth.[19] Ref. vasthouden is geselecteerd als functie
voor een digitale ingang (parametergroep 5-1*Digitale ingangen). De bijbehorende klem is
actief. De frequentieregelaar slaat de actuele
referentie op. Het wijzigen van de referentie is
nu uitsluitend mogelijk via de klemfuncties
Snelh. omh. en Snelh. omlaag.
Jog-verzoekEr is een jogcommando gegeven, maar de
motor blijft gestopt totdat er via een digitale
ingang een startvoorwaardesignaal wordt
ontvangen.
een digitale ingang (parametergroep 5-1*
Digitale ingangen). De bijbehorende klem
(bijv. klem 29) is actief.
De jogfunctie is geactiveerd via seriële
•
communicatie.
De jogfunctie is geselecteerd als reactie
•
voor een bewakingsfunctie (bijvoorbeeld
Geen signaal). De bewakingsfunctie is
actief.
Motorcontroleparameter 1-80 Functie bij stop is ingesteld op
[2] Motorcontrole. Er is een stopcommando
actief. Om na te gaan of er een motor op de
frequentieregelaar is aangesloten, wordt de
motor voorzien van een permanente
teststroom.
OVC-besturingOverspanningsreg. is geactiveerd via
parameter 2-17 Overspanningsreg., [2] Ingesch.
88
Power unit o(Geldt enkel voor frequentieregelaars met een
Besch.modusBeschermingsmodus is actief. De eenheid
QstopDe motor decelereert op basis van
De aangesloten motor voorziet de frequentie-
regelaar van genererende energie. De
overspanningsbeveiliging past de V-Hz-
verhouding aan om de motor gecontroleerd te
laten lopen en om uitschakeling (trip) van de
frequentieregelaar te voorkomen.
externe 24 V-voeding.) De netvoeding naar de
frequentieregelaar is onderbroken, maar de
stuurkaart wordt nog gevoed via de externe
24 V-voeding.
heeft een kritieke situatie gedetecteerd
(overstroom of overspanning).
Om een uitschakeling (trip) te voorkomen,
•
wordt de schakelfrequentie verlaagd naar
1500 kHz als parameter 14-55 Uitgangslter
is ingesteld op [2] Sinuslter vast. In andere
gevallen wordt de schakelfrequentie
verlaagd naar 1000 Hz.
Waar mogelijk wordt de bescher-
•
mingsmodus na circa 10 seconden
beëindigd.
De beschermingsmodus kan worden
•
beperkt via parameter 14-26 Uitschakelvertraging bij inverterfout.
parameter 3-81 Snelle stop ramp-tijd.
[4] Snelle stop geïnv. is geselecteerd als
•
functie voor een digitale ingang (parametergroep 5-1* Digitale ingangen). De
bijbehorende klem is niet actief.
De snellestopfunctie is geactiveerd via
•
seriële communicatie.
Aan-/uitlopenDe motor accelereert/decelereert op basis van
de actieve aan-/uitloop. De referentie, begrenzingswaarde of stilstand is nog niet bereikt.
Ref. hoogDe som van alle actieve referenties is hoger
dan de in parameter 4-55 Waarsch: referentiehoog ingestelde referentiebegrenzing.
Ref. laagDe som van alle actieve referenties is lager
dan de in parameter 4-54 Waarsch: referentielaag ingestelde referentiebegrenzing.
Op referentieDe frequentieregelaar werkt binnen het
ingestelde referentiebereik. De terugkoppelingswaarde komt overeen met de
setpointwaarde.
StartverzoekEr is een startcommando gegeven, maar de
motor blijft stopgezet totdat er via een
digitale ingang een startvoorwaardesignaal
wordt ontvangen.
ActiefDe frequentieregelaar drijft de motor aan.
SlaapmodusDe energiebesparingsfunctie is ingeschakeld.
Dit betekent dat de motor op dit moment is
gestopt, maar dat die zo nodig automatisch
weer zal opstarten.
Snelh. hoogHet motortoerental is hoger dan de waarde
die is ingesteld in
parameter 4-53 Waarschuwing snelheid hoog.
Snelh. laagHet motortoerental is lager dan de waarde die
is ingesteld in parameter 4-52 Waarschuwing
snelheid laag.
Stand-byIn de automodus start de frequentieregelaar
de motor door middel van een startsignaal
vanaf een digitale ingang of via seriële
communicatie.
Startvertrag.In parameter 1-71 Startvertraging is een
startvertragingstijd ingesteld. Er is een
startcommando gegeven en de motor start
nadat de startvertragingstijd is verstreken.
Strt vr/acht.[12] Start vooruit insch. en [13] Start omgek.
insch. zijn geselecteerd als functies voor 2
verschillende digitale ingangen (parame-
tergroep 5-1* Digitale ingangen). De motor start
in voorwaartse of achterwaartse richting,
afhankelijk van de klem die is geactiveerd.
StopDe frequentieregelaar heeft een
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
Uitsch.Er is een alarm opgetreden en de motor is
gestopt. Nadat de oorzaak van het alarm is
weggenomen, moet de frequentieregelaar op
1 van de volgende manieren worden gereset:
Door te drukken op [Reset]
•
Extern, via stuurklemmen
•
Via seriële communicatie
•
Door op [Reset] te drukken of extern, via
stuurklemmen, of via seriële communicatie
Uit & blokk.Er is een alarm opgetreden en de motor is
gestopt. Nadat de oorzaak van het alarm is
weggenomen, moet u de spanning naar de
frequentieregelaar af- en weer inschakelen.
Reset de frequentieregelaar handmatig op 1
van de volgende manieren:
Door te drukken op [Reset]
•
Extern, via stuurklemmen
•
Via seriële communicatie
•
Tabel 8.3 Bedrijfsstatus
8.4 Waarschuwings- en alarmtypen
De software van de frequentieregelaar genereert waarschuwingen en alarmen om te helpen bij het verhelpen van
problemen. Het waarschuwings- of alarmnummer wordt op
het LCP weergegeven.
Uitschakeling (trip)
Bij een uitschakeling (trip) schort de frequentieregelaar de
werking op om schade aan de frequentieregelaar en
andere apparatuur te voorkomen. Na een uitschakeling
(trip) loopt de motor vrij uit tot stop. De logica van de
frequentieregelaar blijft werken en blijft de status van de
frequentieregelaar bewaken. Nadat de foutconditie is
opgeheven, kan de frequentieregelaar worden gereset.
Uitschakeling met blokkering
Bij een uitschakeling met blokkering schort de frequentieregelaar de werking op om schade aan de
frequentieregelaar en andere apparatuur te voorkomen. Na
een uitschakeling met blokkering loopt de motor vrij uit
tot stop. De logica van de frequentieregelaar blijft werken
en blijft de status van de frequentieregelaar bewaken. Een
uitschakeling met blokkering vindt alleen plaats bij
ernstige storingen die schade kunnen toebrengen aan de
frequentieregelaar of andere apparatuur. Nadat de fouten
zijn opgeheven, moet u spanning af- en weer inschakelen
voordat u de frequentieregelaar kunt resetten.
Waarschuwings- en alarmdisplays
Op het LCP wordt een waarschuwing
•
weergegeven met een waarschuwingsnummer.
Er knippert een alarm met een alarmnummer.
•
88
Waarschuwing
Een waarschuwing geeft aan dat er in de frequentieregelaar een abnormale bedrijfsconditie is opgetreden die
tot een alarm leidt. Een waarschuwing verdwijnt wanneer
de abnormale conditie is verdwenen of verholpen.
Alarm
Een alarm geeft een fout aan die onmiddellijk aandacht
vereist. De fout veroorzaakt altijd een uitschakeling (trip) of
een uitschakeling met blokkering. Reset de frequentieregelaar na een alarm.
Reset de frequentieregelaar op een van de volgende 4
manieren:
[Reset]/[O/Reset]
Door te drukken op
•
Via een resetcommando vanaf een digitale
•
ingang
Via een resetcommando via seriële communicatie
•
Via een automatische reset
•
Afbeelding 8.3 Voorbeeld van alarm
Naast de tekst en de alarmcode op het LCP zijn er 3
statusindicatielampjes.
Waarschuwin
g
AlarmUitAan (knippert)
Uitschakeling
met
blokkering
Afbeelding 8.4 Statusindicatielampjes
AanUit
AanAan (knippert)
88
8.5 Lijst met waarschuwingen en alarmen
Onderstaande informatie over waarschuwingen en alarmen
beschrijft alle waarschuwings- en alarmcondities, geeft de
mogelijke oorzaak aan en biedt een oplossing of foutopsporingsprocedure.
WAARSCHUWING 1, 10 V laag
De spanning van de stuurkaart is minder dan 10 V vanaf
klem 50.
Verminder de belasting van klem 50, aangezien de 10 Vvoeding overbelast is. Maximaal 15 mA of minimaal 590 Ω.
Deze conditie kan worden veroorzaakt door een
kortsluiting in een aangesloten potentiometer of een
onjuiste bedrading van de potentiometer.
Probleem verhelpen
Verwijder de bedrading vanaf klem 50. Als de
•
waarschuwing verdwijnt, ligt het probleem bij de
bedrading. Vervang de stuurkaart als de
waarschuwing niet verdwijnt.
WAARSCHUWING/ALARM 2, Live zero-fout
Deze waarschuwing of dit alarm verschijnt alleen als dit is
ingesteld in parameter 6-01 Live zero time-out-functie. Het
signaal op 1 van de analoge ingangen is minder dan 50%
van de minimumwaarde die voor die ingang is
geprogrammeerd. Deze conditie kan worden veroorzaakt
door draadbreuk of door een signaal van een defect
apparaat.
Probleem verhelpen
Controleer de aansluitingen op alle analoge
•
netklemmen.
VLT® Refrigeration Drive FC 103
Alarmindicatielampje
-Stuurklem 53 en 54 voor signalen, klem
55 gemeenschappelijk.
-
VLT® General Purpose I/O MCB 101klemmen 11 en 12 voor signalen, klem
10 gemeenschappelijk.
-
VLT® Analog I/O MCB 109-klemmen 1, 3
en 5 voor signalen, klem 2, 4 en 6
gemeenschappelijk.
Controleer of de programmering van de frequen-
•
tieregelaar en de schakelinstellingen
overeenkomen met het type analoge signaal.
Voer een ingangsklemsignaaltest uit.
•
WAARSCHUWING/ALARM 3, Geen motor
Er is geen motor aangesloten op de uitgang van de
frequentieregelaar.
WAARSCHUWING/ALARM 4, Voedingsfaseverlies
Aan de voedingszijde ontbreekt een fase of de onbalans
van de netspanning is te hoog. Deze melding verschijnt
ook als er een fout optreedt in de ingangsgelijkrichter. De
opties zijn te programmeren via parameter 14-12 Functie bij
onbalans netsp.
Probleem verhelpen
Controleer de netspanning en de voedings-
•
stromen naar de frequentieregelaar.
WAARSCHUWING 5, DC-tussenkringspanning hoog
De DC-tussenkringspanning is hoger dan de waarschuwingslimiet voor hoge spanning. De limiet hangt af van de
nominale spanning van de frequentieregelaar. De eenheid
is nog steeds actief.
WAARSCHUWING 6, DC-tussenkringspanning laag
De DC-tussenkringspanning is lager dan de waarschuwingslimiet voor lage spanning. De limiet hangt af van de
nominale spanning van de frequentieregelaar. De eenheid
is nog steeds actief.
WAARSCHUWING/ALARM 7, DC-overspanning
Als de DC-tussenkringspanning hoger is dan de
begrenzing, wordt de frequentieregelaar na enige tijd
uitgeschakeld.
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
WAARSCHUWING/ALARM 8, DC-onderspanning
Als de DC-tussenkringspanning onder de onderspanningslimiet komt, controleert de frequentieregelaar of er een 24
V DC-backupvoeding is aangesloten. Als geen 24 V DCbackupvoeding is aangesloten, wordt de frequentieregelaar
uitgeschakeld na een vaste tijdsvertraging. Deze tijdsvertraging hangt af van de eenheidgrootte.
Probleem verhelpen
Controleer of de voedingsspanning overeenkomt
•
met de spanning van de frequentieregelaar.
Voer een ingangsspanningstest uit.
•
Voer een soft-chargecircuittest uit.
•
WAARSCHUWING/ALARM 9, Omvormer overbelast
De frequentieregelaar werd gedurende een te lange tijd
voor meer dan 100% overbelast en staat op het punt van
uitschakelen. De teller voor de thermo-elektronische
omvormerbeveiliging genereert een waarschuwing bij 98%
en schakelt de frequentieregelaar uit bij 100%, waarbij een
alarm wordt gegenereerd. De frequentieregelaar kan niet
worden gereset totdat de teller onder de 90% is gezakt.
Probleem verhelpen
Vergelijk de op het LCP aangegeven uitgangs-
•
stroom met de nominale stroom van de
frequentieregelaar.
Vergelijk de op het LCP aangegeven uitgangs-
•
stroom met de gemeten motorstroom.
Laat de thermische belasting van de frequentiere-
•
gelaar weergeven op het LCP en houd de waarde
in het oog. Wanneer de stroom hoger is dan de
nominale continustroom van de frequentieregelaar, gaat de teller omhoog. Wanneer de
stroom lager is dan de nominale continustroom
van de frequentieregelaar, gaat de teller omlaag.
WAARSCHUWING/ALARM 10, Overtemperatuur motorETR
De elektronische thermische beveiliging (ETR) geeft aan
dat de motor te warm is.
Selecteer 1 van deze opties:
De frequentieregelaar genereert een
•
waarschuwing of een alarm wanneer de teller >
90% wordt en parameter 1-90 Therm. motorbevei-liging is ingesteld op waarschuwingsopties.
De frequentieregelaar wordt uitgeschakeld (trip)
•
wanneer de teller 100% bereikt en
parameter 1-90 Therm. motorbeveiliging is
ingesteld op uitschakelingsopties.
De fout treedt op wanneer de motor gedurende een te
lange tijd voor meer dan 100% wordt overbelast.
Probleem verhelpen
Controleer op oververhitting van de motor.
•
Controleer of de motor mechanisch overbelast is.
•
Controleer of de in parameter 1-24 Motorstroom
•
ingestelde motorstroom correct is.
Controleer of de motorgegevens in parameter
•
1-20 tot 1-25 correct zijn ingesteld.
Controleer bij gebruik van een externe ventilator
•
of die ook is geselecteerd in parameter 1-91 Ext.
motor-ventilator.
Door het uitvoeren van een AMA via
•
parameter 1-29 Autom. aanpassing motorgeg.
(AMA) wordt de frequentieregelaar nauwkeuriger
afgestemd op de motor en wordt de thermische
belasting beperkt.
Controleer of de thermistor is losgekoppeld. In
parameter 1-90 Therm. motorbeveiliging kunt u instellen of
de frequentieregelaar een waarschuwing of een alarm
moet genereren.
Probleem verhelpen
Controleer op oververhitting van de motor.
•
Controleer of de motor mechanisch overbelast is.
•
Controleer bij gebruik van klem 53 of 54 of de
•
thermistor correct is aangesloten tussen klem 53
of 54 (analoge spanningsingang) en klem 50 (+10
V-voeding). Controleer ook of de klemschakelaar
voor 53 of 54 is ingesteld voor spanning.
Controleer of parameter 1-93 Thermistorbron is
ingesteld op klem 53 of 54.
Controleer bij gebruik van klem 18, 19, 31, 32 of
•
33 (digitale ingangen) of de thermistor correct is
aangesloten tussen de gebruikte digitale
ingangsklem (digitale ingang, alleen PNP) en
klem 50. Selecteer de te gebruiken klem in
parameter 1-93 Thermistorbron.
WAARSCHUWING/ALARM 12, Koppelbegrenzing
Het koppel is hoger dan de waarde in
parameter 4-16 Koppelbegrenzing motormodus of
parameter 4-17 Koppelbegrenzing generatormodus.
Parameter 14-25 Uitsch.vertr. bij Koppelbegr. kan worden
gebruikt om voor deze conditie een waarschuwing
gevolgd door een alarm in te stellen in plaats van enkel
een waarschuwing.
Probleem verhelpen
Als tijdens het aanlopen de motorkoppelbe-
•
grenzing wordt overschreden, moet u de
aanlooptijd verlengen.
Als tijdens het uitlopen de generatorkoppelbe-
•
grenzing wordt overschreden, moet u de
uitlooptijd verlengen.
overschreden, moet u de koppelbegrenzing
verhogen. Verzeker u ervan dat het systeem veilig
kan werken bij een hoger koppel.
Controleer de toepassing om te bepalen of de
•
motor overmatig veel stroom trekt.
WAARSCHUWING/ALARM 13, Overstroom
De piekstroombegrenzing van de frequentieregelaar
(ongeveer 200% van de nominale stroom) is overschreden.
De waarschuwing houdt ongeveer 1,5 s aan, waarna de
frequentieregelaar wordt uitgeschakeld en een alarm
genereert. Deze fout kan worden veroorzaakt door een
schokbelasting of een snelle acceleratie bij belastingen met
een hoge massatraagheid. In geval van een snelle
acceleratie bij het aanlopen kan de fout ook optreden na
een kinetische backup.
Als uitgebreide mechanische rembesturing is geselecteerd,
kan een uitschakeling (trip) extern worden gereset.
Probleem verhelpen
Onderbreek de voeding en controleer of de
•
88
ALARM 14, Aardfout
Er loopt een stroom van de uitgangsfase naar aarde, door
de kabel tussen de frequentieregelaar en de motor of in
de motor zelf. De stroomtransductoren detecteren de
aardfout door de uitgangsstroom van de frequentieregelaar
en de ingangsstroom vanaf de motor naar de frequentieregelaar te meten. De aardfout wordt gegenereerd als het
verschil tussen de 2 stromen te groot is. De uitgangsstroom vanuit de frequentieregelaar moet gelijk zijn aan de
ingangsstroom.
Probleem verhelpen
motoras kan worden gedraaid.
Controleer of het vermogen van de motor
•
overeenkomt met dat van de frequentieregelaar.
Controleer of de motorparameters 1-20 tot 1-25
•
correct zijn ingesteld.
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en hef de aardfout op.
Controleer op aardfouten in de motor door de
•
weerstand van de motorkabels en de motor naar
aarde te meten met behulp van een isolatiemeter
(megger).
Reset eventuele afzonderlijke osets voor elk van
•
de 3 stroomtransductoren in de frequentieregelaar. Voer een handmatige initialisatie of een
volledige AMA uit. Deze methode is vooral
relevant na het verwisselen van de voedingskaart.
ALARM 15, Incompatibele hardware
Een gemonteerde optie kan niet werken met de huidige
stuurkaarthardware of -software.
Noteer de waarde van onderstaande parameters en neem
contact op met Danfoss.
Parameter 15-40 FC-type.
•
Parameter 15-41 Vermogensectie.
•
Parameter 15-42 Spanning.
•
Parameter 15-43 Softwareversie.
•
Parameter 15-45 Huidige typecodereeks.
•
Parameter 15-49 SW-id stuurkaart.
•
Parameter 15-50 SW-id voedingskaart.
•
Parameter 15-60 Optie gemonteerd.
•
Parameter 15-61 SW-versie optie (voor elke
•
optiesleuf).
ALARM 16, Kortsluiting
Er is kortsluiting in de motor of de motorkabels.
Probleem verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en verhelp de kortsluiting.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding of
loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud van
de frequentieregelaar niet worden uitgevoerd door
gekwaliceerd personeel, kan dit leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
Onderbreek de voeding voordat u verdergaat.
•
WAARSCHUWING/ALARM 17, Stuurwoordtime-out
Er is geen communicatie met de frequentieregelaar.
Deze waarschuwing is alleen actief wanneer
parameter 8-04 Time-out-functie stuurwoord NIET is
ingesteld op [0] Uit.
Als parameter 8-04 Time-out-functie stuurwoord is ingesteld
op [5] Stop en uitsch., wordt er een waarschuwing gegeven.
De frequentieregelaar wordt uitgeschakeld (trip) na de
uitloop, waarna een alarm wordt gegenereerd.
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
WAARSCHUWING/ALARM 20, Temp. ing. fout
De temperatuursensor is niet aangesloten.
WAARSCHUWING/ALARM 21, Parameterfout
De ingestelde waarde van de parameter valt buiten het
bereik. Het parameternummer wordt weergegeven op het
display.
Probleem verhelpen
Stel de betreende parameter in op een geldige
•
waarde.
WAARSCHUWING 22, Mechanische rem hijsen
0 = de koppelreferentie werd niet bereikt binnen de
ingestelde tijd.
1 = er was geen terugkoppeling van de rem binnen de
ingestelde tijd.
WAARSCHUWING 23, Fout interne ventilator
De ventilatorwaarschuwingsfunctie is een beschermingsfunctie die controleert of de ventilator actief/gemonteerd
is. De ventilatorwaarschuwing kan worden uitgeschakeld
via parameter 14-53 Ventilatorbew. ([0] Uitgesch.).
Er is een terugkoppelingssensor in de ventilator
gemonteerd. Dit alarm wordt gegenereerd als de ventilator
een inschakelcommando krijgt terwijl er geen terugkoppeling van de sensor is. Dit alarm wordt ook weergegeven
als er sprake is van een communicatiefout tussen de
voedingskaart van de ventilator en de stuurkaart.
Controleer de alarmlog (zie hoofdstuk 3.6 Lokaal bedienings-paneel (LCP)) om de bij deze waarschuwing behorende
rapportwaarde te zien.
Als de rapportwaarde 2 is, is er een hardwareprobleem
met 1 van de ventilatoren. Als de rapportwaarde 12 is, is er
sprake van een communicatieprobleem tussen de
voedingskaart van de ventilator en de stuurkaart.
Ventilatorproblemen verhelpen
Schakel de spanning naar de frequentieregelaar
•
uit en weer in, en controleer of de ventilator heel
even actief is tijdens het opstarten.
Controleer of de ventilator correct werkt. Gebruik
•
parametergroep 43-** Unit Readouts (Uitlezingen
eenheid) om het toerental van elke ventilator
weer te geven.
Problemen met ventilatorvoedingskaart verhelpen
Controleer de bedrading tussen de voedingskaart
•
van de ventilator en de stuurkaart.
De voedingskaart van de ventilator moet mogelijk
•
worden vervangen.
De stuurkaart moet mogelijk worden vervangen.
•
WAARSCHUWING 24, Fout externe ventilator
De ventilatorwaarschuwingsfunctie is een beschermingsfunctie die controleert of de ventilator actief/gemonteerd
is. De ventilatorwaarschuwing kan worden uitgeschakeld
via parameter 14-53 Ventilatorbew. ([0] Uitgesch.).
Er is een terugkoppelingssensor in de ventilator
gemonteerd. Dit alarm wordt gegenereerd als de ventilator
een inschakelcommando krijgt terwijl er geen terugkoppeling van de sensor is. Dit alarm wordt ook weergegeven
als er sprake is van een communicatiefout tussen de
voedingskaart en de stuurkaart.
Controleer de alarmlog (zie hoofdstuk 3.6 Lokaal bedienings-paneel (LCP)) om de bij deze waarschuwing behorende
rapportwaarde te zien.
Als de rapportwaarde 1 is, is er een hardwareprobleem
met 1 van de ventilatoren. Als de rapportwaarde 11 is, is er
sprake van een communicatieprobleem tussen de
voedingskaart en de stuurkaart.
Ventilatorproblemen verhelpen
Schakel de spanning naar de frequentieregelaar
•
uit en weer in, en controleer of de ventilator heel
even actief is tijdens het opstarten.
Controleer of de ventilator correct werkt. Gebruik
•
parametergroep 43-** Unit Readouts (Uitlezingen
eenheid) om het toerental van elke ventilator
weer te geven.
Problemen met voedingskaart verhelpen
Controleer de bedrading tussen de voedingskaart
•
en de stuurkaart.
De voedingskaart moet mogelijk worden
•
vervangen.
De stuurkaart moet mogelijk worden vervangen.
•
WAARSCHUWING 25, Kortsluiting remweerstand
De remweerstand wordt bewaakt tijdens bedrijf. Als er
kortsluiting optreedt, wordt de remfunctie uitgeschakeld
en wordt de waarschuwing gegenereerd. De frequentieregelaar functioneert nog steeds, maar zonder de remfunctie.
Probleem verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en vervang de remweerstand (zie
parameter 2-15 Remtest).
Het vermogen dat naar de remweerstand wordt overgebracht, wordt berekend als een gemiddelde waarde over
de laatste 120 s van de bedrijfstijd. De berekening is
gebaseerd op de DC-tussenkringspanning en de in
parameter 2-16 AC-rem max. stroom ingestelde waarde van
de remweerstand. De waarschuwing wordt gegenereerd
wanneer het afgegeven remvermogen hoger is dan 90%
van het vermogen van de remweerstand. Als [2] Uitsch. is
geselecteerd in parameter 2-13 Bewaking remvermogen,
wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld wanneer het
afgegeven remvermogen 100% bereikt.
WAARSCHUWING/ALARM 27, Remchopperfout
De remtransistor wordt bewaakt tijdens bedrijf; in geval
van kortsluiting wordt de remfunctie uitgeschakeld en
wordt er een waarschuwing gegenereerd. De frequentieregelaar blijft nog wel actief, maar door de kortsluiting van
de remtransistor gaat er veel vermogen naar de
remweerstand, ook als die niet actief is.
88
WAARSCHUWING
•
•
•
ALARM 30, Motorfase U ontbreekt
Motorfase U tussen de frequentieregelaar en de motor
ontbreekt.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding of
loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud niet
worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel, kan
dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
•
KANS OP OVERVERHITTING
Door een stootspanning kan de remweerstand oververhit
raken en mogelijk vlam vatten. Als de spanning naar de
frequentieregelaar niet wordt onderbroken en de
remweerstand niet wordt verwijderd, kan dat leiden tot
schade aan apparatuur.
•
-Geen vrije luchtstroming rondom de
frequentieregelaar
-Beschadigde ventilator koellichaam
-Vuil koellichaam
Controleer de ventilatorweerstand.
Controleer de soft-chargezekeringen.
Controleer de thermische sensor van de IGBT.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
uitsluitend worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel.
Controleer met een geschikt spanningsmeetapparaat of er geen spanning meer op de
frequentieregelaar staat voordat u service- of
reparatiewerkzaamheden gaat uitvoeren.
Probleem verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en verwijder de remweerstand.
WAARSCHUWING/ALARM 28, Remtest mislukt
De remweerstand is niet aangesloten of werkt niet.
Probleem verhelpen
Controleer parameter 2-15 Remtest.
•
ALARM 29, Temp. koellichaam
De maximumtemperatuur van het koellichaam is
overschreden. Dit alarm is gebaseerd op de temperatuur
die wordt gemeten door de koellichaamsensor die in de
IGBT-modules is gemonteerd. De temperatuurfout wordt
pas gereset wanneer de temperatuur van het koellichaam
is gezakt tot onder een vooraf ingestelde waarde. Het punt
van uitschakelen (trip) en het punt van resetten zijn
afhankelijk van het vermogen van de betreende frequentieregelaar.
Probleem verhelpen
Controleer op de volgende condities:
•
-Te hoge omgevingstemperatuur
-Te lange motorkabel
-Onvoldoende vrije ruimte boven en
onder de frequentieregelaar
Probleem verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en controleer motorfase U.
ALARM 31, Motorfase V ontbreekt
Motorfase V tussen de frequentieregelaar en de motor
ontbreekt.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding of
loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud niet
worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel, kan
dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
•
uitsluitend worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel.
Controleer met een geschikt spanningsmeetap-
•
paraat of er geen spanning meer op de
frequentieregelaar staat voordat u service- of
reparatiewerkzaamheden gaat uitvoeren.
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
ALARM 32, Motorfase W ontbreekt
Motorfase W tussen de frequentieregelaar en de motor
ontbreekt.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding of
loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud niet
worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel, kan
dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
•
uitsluitend worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel.
Controleer met een geschikt spanningsmeetap-
•
paraat of er geen spanning meer op de
frequentieregelaar staat voordat u service- of
reparatiewerkzaamheden gaat uitvoeren.
Probleem verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en controleer motorfase W.
ALARM 33, Inrush-fout
Er zijn te veel inschakelingen geweest gedurende een
korte tijd.
Probleem verhelpen
Laat de eenheid afkoelen tot de bedrijfstempe-
•
ratuur.
Controleer op een mogelijke DC-tussenkringfout
•
naar aarde.
WAARSCHUWING/ALARM 34, Communicatiefout veldbus
De veldbus op de communicatieoptiekaart werkt niet.
WAARSCHUWING/ALARM 35, Optiefout
Er is een optiealarm gegenereerd. Het alarm is optiespeciek. De oorzaak is meestal een fout bij inschakeling of
een communicatiefout.
WAARSCHUWING/ALARM 36, Netstoring
Deze waarschuwing/dit alarm is alleen actief als de
netspanning naar de frequentieregelaar ontbreekt en
parameter 14-10 Netstoring niet is ingesteld op [0] Geen
functie.
Controleer de zekeringen naar het frequentiere-
•
gelaarsysteem en de netvoeding naar de eenheid.
Controleer of de netspanning voldoet aan de
•
productspecicaties.
Verzeker u ervan dat de volgende condities niet
•
aanwezig zijn:
Alarm 307, Overmatige THD(V), alarm 321,
Onbalans spanning, waarschuwing 417,
Onderspanning netvoeding of waarschuwing 418,
Overspanning netvoeding wordt gegenereerd als
aan een van de volgende condities wordt
voldaan:
-De 3-fasespanningsmagnitude wordt
lager dan 25% van de nominale
netspanning.
-De spanning van een van de fasen is
hoger dan 10% van de nominale
netspanning.
-Het percentage van de fase- of magnitudeonbalans is hoger dan 8%.
-De THD van de spanning is hoger dan
10%.
ALARM 37, Onbalans van de netspanning
Er is sprake van stroomonbalans tussen de vermogenseenheden.
ALARM 38, Interne fout
Wanneer er een interne fout optreedt, wordt de foutcode
uit Tabel 8.4 weergegeven.
Probleem verhelpen
Schakel de spanning uit en weer in.
•
Controleer of de optie correct is geïnstalleerd.
•
Controleer op loszittende of ontbrekende kabels.
•
Het kan nodig zijn om contact op te nemen met de
Danfoss-leverancier of de serviceafdeling. Noteer de
foutcode in verband met verdere aanwijzingen voor
foutopsporing.
NummerTekst
0De seriële poort kan niet worden geïnitialiseerd.
Neem contact op met uw Danfoss-leverancier of
de serviceafdeling van Danfoss.
256-259,
266, 268
512–519Interne fout. Neem contact op met uw Danfoss-
1024–1284 Interne fout. Neem contact op met uw Danfoss-
1299De optiesoftware in sleuf A is te oud.
1300De optiesoftware in sleuf B is te oud.
1301De optiesoftware in sleuf C0 is te oud.
1302De optiesoftware in sleuf C1 is te oud.
1315De optiesoftware in sleuf A wordt niet
1316De optiesoftware in sleuf B wordt niet
1317De optiesoftware in sleuf C0 wordt niet
1318De optiesoftware in sleuf C1 wordt niet
1360–2819 Interne fout. Neem contact op met uw Danfoss-
2561Vervang de stuurkaart.
2820Stack-overloop LCP.
2821Overloop seriële poort.
2822Overloop USB-poort.
3072–5122 De parameterwaarde valt buiten het toegestane
bereik.
5123Optie in sleuf A: hardware incompatibel met
stuurkaarthardware.
5124Optie in sleuf B: hardware incompatibel met
stuurkaarthardware.
5125Optie in sleuf C0: hardware incompatibel met
stuurkaarthardware.
5126Optie in sleuf C1: hardware incompatibel met
stuurkaarthardware.
5127Ongeldige optiecombinatie (2 opties van hetzelfde
type gemonteerd, of encoder in E0 en resolver in
E1, of iets dergelijks).
5168Veilige stop/safe torque o is gedetecteerd op een
stuurkaart die niet is uitgerust met veilige stop/
88
5376–65535 Interne fout. Neem contact op met uw Danfoss-
Tabel 8.4 Foutcodes interne fouten
ALARM 39, Sensor koellichaam
Geen terugkoppeling van de temperatuursensor van het
koellichaam.
Het signaal van de thermische sensor van de IGBT is niet
beschikbaar op de voedingskaart. Het probleem kan zich
bevinden op de voedingskaart, op de gatedriverkaart of in
de at-cable tussen de voedingskaart en de gatedriverkaart.
Controleer de belasting die is aangesloten op klem 27, of
verwijder de aansluiting die kortsluiting veroorzaakt.
Controleer parameter 5-00 Dig. I/O-modus en
parameter 5-01 Klem 27 modus.
Controleer de belasting die is aangesloten op klem 29, of
verwijder de aansluiting die kortsluiting veroorzaakt.
Controleer ook parameter 5-00 Dig. I/O-modus en
parameter 5-02 Klem 29 modus.
WAARSCHUWING 42, Overbelasting digitale uitgang op
X30/6 of X30/7
Controleer voor klem X30/6 de belasting die is aangesloten
op klem X30/6, of verwijder de aansluiting die kortsluiting
veroorzaakt. Controleer ook parameter 5-32 Klem X30/6 dig.
uitgang (MCB 101) (VLT® General Purpose I/O MCB 101).
safe torque o.
leverancier of de serviceafdeling van Danfoss.
Controleer voor klem X30/7 de belasting die is aangesloten
op klem X30/7, of verwijder de aansluiting die kortsluiting
veroorzaakt. Controleer parameter 5-33 Klem X30/7 dig.
uitgang (MCB 101) (VLT® General Purpose I/O MCB 101).
ALARM 43, Ext. voeding
De VLT® Extended Relay Card MCB 113 is gemonteerd
zonder externe 24 V DC. Sluit een externe 24 V DCvoeding aan of stel via parameter 14-80 Optie gevoed doorexterne 24 V DC[0] Nee in dat er geen externe voeding
wordt gebruikt. Na een wijziging van parameter 14-80 Optiegevoed door externe 24 V DC moet de frequentieregelaar
uit- en weer ingeschakeld worden.
ALARM 45, Aardfout 2
Aardfout.
Probleem verhelpen
Controleer op een juiste aarding en loszittende
•
aansluitingen.
Controleer op de juiste draaddiktes.
•
Controleer de motorkabels op kortsluiting of
•
lekstromen.
ALARM 46, Voeding voedingskaart
De voeding van de voedingskaart valt niet binnen het
bereik. Het alarm kan ook worden veroorzaakt door een
defecte koellichaamventilator.
Er zijn 3 voedingen die worden gegenereerd door de
schakelende voeding (SMPS – switched mode power
supply) op de voedingskaart:
24 V.
•
5 V.
•
± 18 V.
•
Bij gebruik van een 24 V DC-voeding via VLT® 24 V
External Supply MCB 107 worden enkel de 24 V- en 5 Vvoeding bewaakt. Bij gebruik van 3-fasenetspanning
worden alle 3 fasen bewaakt.
Probleem verhelpen
Controleer of de voedingskaart defect is.
•
Controleer of de stuurkaart defect is.
•
Controleer of de optiekaart defect is.
•
Controleer bij gebruik van een 24 V DC-voeding
•
op een juist voedingsvermogen.
Controleer of er sprake is van een defecte koelli-
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
WAARSCHUWING 47, 24 V-voeding laag
De voeding van de voedingskaart valt niet binnen het
bereik.
Er zijn 3 voedingen die worden gegenereerd door de
schakelende voeding (SMPS – switched mode power
supply) op de voedingskaart:
24 V.
•
5 V.
•
± 18 V.
•
Probleem verhelpen
Controleer of de voedingskaart defect is.
•
WAARSCHUWING 48, 1,8 V-voeding laag
De 1,8 V DC-voeding die op de stuurkaart wordt gebruikt,
valt buiten de toegestane begrenzingen. De voeding wordt
gemeten op de stuurkaart.
Probleem verhelpen
Controleer of de stuurkaart defect is.
•
Controleer op overspanning wanneer er een
•
optiekaart aanwezig is.
WAARSCHUWING 49, Snelheidsbegrenzing
Als het toerental buiten het in parameter 4-11 Motorsnelh.
lage begr. [RPM] en parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr.
[RPM] ingestelde bereik valt, geeft de frequentieregelaar
een waarschuwing weer. Als het toerental lager is dan de
in parameter 1-86 Uitsch lg snelh [tpm] ingestelde
begrenzing (behalve tijdens het starten of stoppen) wordt
de frequentieregelaar uitgeschakeld.
ALARM 50, AMA kalibratie mislukt
Neem contact op met uw Danfoss-leverancier of de
serviceafdeling van Danfoss.
ALARM 51, AMA controleer U
De instellingen voor motorspanning, motorstroom en
motorvermogen zijn verkeerd.
Probleem verhelpen
Controleer de instellingen van parameter 1-20 tot
•
1-25.
ALARM 52, AMA lage I
De motorstroom is te laag.
Probleem verhelpen
Controleer de instellingen in
•
parameter 1-24 Motorstroom.
ALARM 53, AMA motor te groot
De motor is te groot om een AMA te kunnen uitvoeren.
ALARM 54, AMA motor te klein
De motor is te klein om een AMA te kunnen uitvoeren.
ALARM 55, AMA parameter buiten bereik
Er kan geen AMA worden uitgevoerd, omdat de parameterinstellingen voor de motor buiten het toegestane bereik
vallen.
nom
nom
en I
nom
ALARM 56, AMA onderbroken door gebruiker
De AMA is onderbroken door de gebruiker.
ALARM 57, AMA interne fout
Probeer AMA opnieuw te starten. Bij herhaaldelijk
herstarten kan de motor oververhit raken.
ALARM 58, AMA interne fout
Neem contact op met de Danfoss-leverancier.
WAARSCHUWING 59, Stroomgrens
De stroom is hoger dan de waarde in
parameter 4-18 Stroombegr. Controleer of de motorgegevens in parameter 1-20 tot 1-25 correct zijn ingesteld.
Verhoog zo nodig de stroomgrens. Verzeker u ervan dat
het systeem veilig kan werken bij een hogere limiet.
WAARSCHUWING 60, Ext. vergrendeling
Een digitaal ingangssignaal geeft een foutconditie buiten
de frequentieregelaar aan. De frequentieregelaar is
uitgeschakeld door een externe vergrendeling. Hef de
externefoutconditie op. Om terug te keren naar normaal
bedrijf moet 24 V DC worden geschakeld op de klem die is
geprogrammeerd voor externe vergrendeling. Vervolgens
moet er een resetsignaal worden verstuurd.
WAARSCHUWING 61, Volgfout
Het door het terugkoppelingsapparaat gemeten toerental
wijkt af van het berekende motortoerental. De functie
Waarschuwing/Alarm/Uitschakelen is in te stellen in
parameter 4-30 Motorterugkoppelingsverliesfunctie. De
toegestane fout is in te stellen in parameter 4-31 Motorte-rugkoppelingssnelh. fout. De toegestane fouttijd is in te
stellen in parameter 4-32 Motorterugkoppelingsverliestime-out. Deze functie kan nuttig zijn tijdens de
inbedrijfstellingsprocedure.
WAARSCHUWING 62, Uitgangsfrequentie op maximale
begrenzing
Als de uitgangsfrequentie de in parameter 4-19 Max.
uitgangsfreq. ingestelde waarde bereikt, genereert de
frequentieregelaar een waarschuwing. De waarschuwing
verdwijnt wanneer de uitgangsfrequentie tot onder de
maximale waarde daalt. Als de frequentieregelaar niet in
staat is om de frequentie te beperken, wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld en genereert hij een alarm. Dat
laatste kan zich voordoen in de uxmodus, als de frequentieregelaar de controle over de motor verliest.
Probleem verhelpen
Controleer de toepassing op mogelijke oorzaken.
•
Verhoog de maximale uitgangsfrequentie.
•
Verzeker u ervan dat het systeem veilig kan
werken bij een hogere uitgangsfrequentie.
De huidige motorstroom heeft het niveau van de remvrijgavestroom niet overschreden binnen de ingestelde tijd
voor de startvertraging.
WAARSCHUWING 64, Spanningslimiet
De combinatie van belasting en toerental vereist een
motorspanning die hoger is dan de feitelijke DC-tussenkringspanning.
WAARSCHUWING/ALARM 65, Overtemperatuur stuurkaart
De uitschakeltemperatuur voor de stuurkaart is 85 °C
(185 °F).
Probleem verhelpen
Controleer of de omgevingstemperatuur binnen
•
de limieten valt.
Controleer op verstopte lters.
•
Controleer de werking van de ventilator.
•
Controleer de stuurkaart.
•
WAARSCHUWING 66, Temperatuur koellichaam laag
88
De frequentieregelaar is te koud om te werken. Deze
waarschuwing is gebaseerd op de temperatuursensor in de
IGBT-module. Verhoog de omgevingstemperatuur van de
eenheid. Het is ook mogelijk om altijd wanneer de motor
is stopgezet een minieme hoeveelheid stroom naar de
frequentieregelaar toe te voeren door parameter 2-00 DC-
houd/voorverw.stroom in te stellen op 5% en door
parameter 1-80 Functie bij stop in te stellen.
ALARM 67, Conguratie optiemodule is gewijzigd
Een of meer opties zijn toegevoegd of verwijderd sinds de
laatste uitschakeling. Controleer of de conguratiewijziging
bewust is aangebracht en reset de eenheid.
ALARM 68, Veilige stop actief
Safe Torque O (STO) is geactiveerd. Om terug te keren
naar normaal bedrijf moet u 24 V DC schakelen op klem
37 en vervolgens een resetsignaal versturen (via bus of
digitale I/O, of door op [Reset] te drukken).
ALARM 69, Temperatuur voedingskaart
De temperatuursensor op de voedingskaart is te warm of
te koud.
Probleem verhelpen
Controleer of de omgevingstemperatuur binnen
•
de limieten valt.
Controleer op verstopte lters.
•
Controleer de werking van de ventilator.
•
Controleer de voedingskaart.
•
ALARM 70, Ongeldige FC-conguratie
De stuurkaart en de voedingskaart zijn incompatibel met
elkaar. Neem contact op met uw Danfoss-leverancier.
Vermeld hierbij de typecode van de eenheid die op het
typeplaatje staat, en de onderdeelnummers van de
kaarten, om de compatibiliteit te controleren.
WAARSCHUWING/ALARM 71, Veilige stop PTC 1
Safe Torque O (STO) is geactiveerd vanuit de VLT® PTC
Thermistor Card MCB 112 omdat de motor te warm is.
Nadat de motor is afgekoeld en de digitale ingang van de
MCB 112 is uitgeschakeld, kan het normale bedrijf worden
hervat wanneer de MCB 112 weer 24 V DC schakelt op
klem 37. Als de motor gereed is voor normaal bedrijf, moet
er een resetsignaal worden verstuurd (via seriële
communicatie, digitale I/O, of door op [Reset] op het LCP
te drukken). Als er een automatische herstart is
ingeschakeld, kan de motor starten zodra de fout wordt
opgeheven.
ALARM 72, Gevaarlijke storing
Safe Torque O (STO) met uitschakeling met blokkering.
Onverwachte signaalniveaus op Safe Torque
ingang vanuit de VLT® PTC Thermistor Card MCB 112.
Safe Torque O (STO) is geactiveerd. Als er een automatische herstart is ingeschakeld, kan de motor starten zodra
de fout wordt opgeheven.
ALARM 74, PTC-thermistor
Alarm in verband met de VLT® PTC Thermistor Card MCB
112. De PTC werkt niet.
ALARM 75, Ongeldig proel
Schrijf geen waarde naar deze parameter terwijl de motor
loopt. Stop de motor voordat u het MCO-proel naar
parameter 8-10 Stuurwoordproel schrijft.
WAARSCHUWING 76, Setup vermogenseenheid
Het aantal vereiste vermogenseenheden komt niet overeen
met het gedetecteerde aantal actieve vermogenseenheden.
Bij het vervangen van een F-behuizingsmodule wordt deze
waarschuwing gegenereerd als de vermogensspecieke
gegevens in de voedingskaart van de module niet
overeenkomen met die van de rest van de frequentieregelaar. De waarschuwing wordt ook gegenereerd als de
verbinding met de voedingskaart wordt verbroken.
Probleem verhelpen
Controleer of het reserveonderdeel en de
•
bijbehorende voedingskaart het juiste onderdeelnummer hebben.
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
WAARSCHUWING 77, Modus laag vermogen
Deze waarschuwing geeft aan dat de frequentieregelaar
met laag vermogen werkt (d.w.z. met minder dan het
aantal toegestane omvormersecties). Deze waarschuwing
wordt gegenereerd bij het uit- en weer inschakelen
wanneer de frequentieregelaar is ingesteld om te werken
met minder omvormers; de frequentieregelaar blijft
werken.
ALARM 78, Volgfout
Het verschil tussen de setpointwaarde en de feitelijke
waarde is groter dan de waarde in parameter 4-35 Volgfout.
Probleem verhelpen
Schakel de functie uit of selecteer een alarm/
•
waarschuwing in parameter 4-34 Volgfoutfunctie.
Onderzoek de mechanische aspecten ten aanzien
•
van de belasting en de motor. Controleer de
terugkoppelingsaansluitingen vanaf de
motorencoder naar de frequentieregelaar.
parameter 4-35 Volgfout en
parameter 4-37 Volgfout aan/uitloop.
ALARM 79, Ongeldige conguratie vermogensdeel
De schalingskaart heeft een onjuist onderdeelnummer of is
niet geïnstalleerd. Ook kon de MK102-connector op de
voedingskaart niet worden geïnstalleerd.
ALARM 80, Frequentieregelaar ingesteld op standaardwaarde
De parameterinstellingen zijn na een handmatige reset
ingesteld op de standaardwaarden. Reset de eenheid om
het alarm op te heen.
ALARM 81, CSIV corrupt
Het CSIV-bestand bevat syntaxfouten.
ALARM 82, CSIV-parameterfout
CSIV heeft een parameter niet kunnen initialiseren.
ALARM 83, Ongeldige optiecombinatie
De geïnstalleerde opties zijn incompatibel.
ALARM 84, Geen veiligheidsoptie
De veiligheidsoptie werd verwijderd zonder dat er een
algemene reset werd uitgevoerd. Sluit de veiligheidsoptie
opnieuw aan.
ALARM 85, Gev. fout PB
Fout van PROFIBUS/PROFIsafe.
ALARM 88, Optiedetectie
Er is een wijziging in de optie-indeling geconstateerd.
Parameter 14-89 Option Detection is ingesteld op [0] Protect
Option Cong.(Optieconguratie beschermen) en de optie-
indeling is gewijzigd.
Om de wijziging toe te passen, moet de
•
mogelijkheid tot het wijzigen van de optieindeling worden ingeschakeld in
parameter 14-89 Option Detection.
Een andere mogelijkheid is om de juiste
•
optieconguratie te herstellen.
WAARSCHUWING 89, Mechanische rem schuift
De bewaking van de mechanische rem voor hijstoepassingen detecteert een motortoerental van meer dan 10
tpm.
ALARM 90, Bewaking terugkoppeling
Controleer de verbinding met de encoder-/resolveroptie en
vervang zo nodig de VLT® Encoder Input MCB 102 of de
VLT® Resolver Input MCB 103.
ALARM 91, Analoge ingang 54 verkeerd ingesteld
Stel schakelaar S202 in op de stand UIT (spanningsingang)
wanneer een KTY-sensor is aangesloten op analogeingangsklem 54.
WAARSCHUWING 98, Klokfout
De tijd is niet ingesteld of de realtimeklok werkt niet.
Probleem verhelpen
Reset de klok via parameter 0-70 Datum en tijd.
•
ALARM 99, Rotor geblokkeerd
De rotor is geblokkeerd.
WAARSCHUWING/ALARM 104, Mengventilatorfout
De ventilator werkt niet. De ventilatorbewaking controleert
of de ventilator draait bij inschakeling of terwijl de
mengventilator is ingeschakeld. In parameter 14-53 Ventila-torbew. kunt u instellen of bij het optreden van de
mengventilatorfout een waarschuwing of een alarm
(uitschakeling) moet worden gegenereerd.
Probleem verhelpen
Schakel de spanning naar de frequentieregelaar
•
uit en weer in om na te gaan of de
waarschuwing/het alarm zich opnieuw voordoet.
WAARSCHUWING/ALARM 122, Motordraaiing onverwacht
De frequentieregelaar voert een functie uit waarbij
stilstand van de motor vereist is, bijvoorbeeld DC-houd
voor PM-motoren.
WAARSCHUWING 163, ATEX ETR str.lim.waarsch
De frequentieregelaar heeft langer dan 50 s boven de
karakteristieke curve gewerkt. De waarschuwing wordt
geactiveerd bij 83% van de toegestane thermische overbelasting en gedeactiveerd bij 65%.
Als de frequentieregelaar binnen een periode van
600 s langer dan 60 s boven de karakteristieke curve werkt,
wordt er een alarm gegenereerd en wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld (trip).
WAARSCHUWING 165, ATEX ETR freq.lim.waarsch
De frequentieregelaar werkt langer dan 50 s onder de
toegestane minimumfrequentie (parameter 1-98 ATEX ETRinterpol. points freq.).
ALARM 166, ATEX ETR freq.lim.alarm
De frequentieregelaar werkt langer dan 60 s (binnen een
periode van 600 s) onder de toegestane minimumfrequentie (parameter 1-98 ATEX ETR interpol. points freq.).
ALARM 244, Temperatuur koellichaam
De maximumtemperatuur van het koellichaam is
overschreden. De temperatuurfout wordt pas gereset
wanneer de temperatuur van het koellichaam is gedaald
tot onder een vooraf ingestelde waarde. Het punt van
uitschakelen (trip) en het punt van resetten zijn afhankelijk
van het vermogen van de betreende frequentieregelaar.
88
Dit alarm is vergelijkbaar met alarm 29, Temp. koellich.
Probleem verhelpen
Controleer op de volgende condities:
Te hoge omgevingstemperatuur
•
Te lange motorkabels
•
Onvoldoende vrije ruimte boven en onder de
•
frequentieregelaar
Geen vrije luchtstroming rondom de eenheid
•
Beschadigde ventilator koellichaam
•
Vuil koellichaam
•
WAARSCHUWING 251, Nieuwe typecode
De voedingskaart of andere componenten is/zijn
vervangen en de typecode is gewijzigd.
ALARM 421, Temperatuurfout
Een door de ingebouwde temperatuursensor veroorzaakte
fout is gedetecteerd op de voedingskaart van de ventilator.
Probleem verhelpen
Controleer de bedrading.
•
Controleer de sensor.
•
Vervang de voedingskaart van de ventilator.
•
ALARM 423, FPC bijwerken
Dit alarm wordt gegenereerd als de voedingskaart van de
ventilator een ongeldige PUD heeft gemeld. De stuurkaart
probeert de PUD bij te werken. Afhankelijk van de update
kan er nog een alarm worden gegenereerd. Zie A424 en
A425.
ALARM 424, FPC-update voltooid
Dit alarm wordt gegenereerd als de stuurkaart de PUD van
de voedingskaart van de ventilator met succes heeft
bijgewerkt. De frequentieregelaar moet worden gereset om
het alarm op te heen.
ALARM 425, FPC update mislukt
Dit alarm wordt gegenereerd als de stuurkaart de PUD van
de voedingskaart van de ventilator niet heeft kunnen
bijwerken.
Probleem verhelpen
Controleer de bedrading van voedingskaart van
•
de ventilator.
Vervang de voedingskaart van de ventilator.
•
Neem contact op met de leverancier.
•
ALARM 426, FPC-cong.
Het aantal gevonden ventilatorvoedingskaarten komt niet
overeen met het aantal gecongureerde ventilatorvoedingskaarten. Zie parametergroep 15-6* Optie-ident. voor
het aantal gecongureerde ventilatorvoedingskaarten.
Probleem verhelpen
Controleer de bedrading van de voedingskaart
•
van de ventilator.
Vervang de voedingskaart van de ventilator.
•
ALARM 427, FPC-voeding
Er is een voedingsspanningsfout (5 V, 24 V of 48 V) op de
ventilatorvoedingskaart gedetecteerd.
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
8.6 Probleem verhelpen
SymptoomMogelijke oorzaakTestOplossing
Display
donker/Geen
functie
Intermitterend display
Motor loopt
niet
Geen ingangsvermogen
aanwezig.
Ontbrekende of open
zekeringen.
Geen spanning naar het LCP.Controleer de LCP-kabel op onjuiste
Kortsluiting stuurspanning
(klem 12 of 50) of kortsluiting
stuurklemmen.
Incompatibel LCP (LCP van
VLT® 2800 of
5000/6000/8000/FCD of FCM).
Verkeerde contrastinstelling.–
Display (LCP) is defect.Test met behulp van een ander LCP.Vervang het defecte LCP of de defecte
Fout interne voeding of SMPS
is defect.
Overbelaste voeding (SMPS)
vanwege verkeerd aangesloten
stuurkabels of een fout in de
frequentieregelaar.
Serviceschakelaar open of
ontbrekende motoraansluiting.
Geen netvoeding met 24 V DCoptiekaart.
Stop via LCP.Controleer of [O] werd ingedrukt.Druk op [Auto On] of [Hand On]
Ontbrekend startsignaal (standby).
Motorvrijloopsignaal actief
(motor loopt vrij).
Verkeerde bron voor referentiesignaal.
Zie Tabel 5.5.Controleer de bron voor het ingangs-
vermogen.
Zie Open voedingszekeringen in deze tabel
voor mogelijke oorzaken.
aansluiting of eventuele beschadiging.
Controleer de 24 V-voeding voor de
stuurspanning naar klem 12/13 tot 20-39 V of
de 10 V-voeding voor klem 50 tot 55.
–Gebruik uitsluitend LCP 101 (onderdeelnr.
–Neem contact op met de leverancier.
Om te controleren of het probleem wordt
veroorzaakt door de stuurkabels, moet u die
allemaal loskoppelen door de aansluitklemmen te verwijderen.
Controleer of de motor is aangesloten en de
aansluiting niet wordt onderbroken door een
serviceschakelaar of andere voorziening.
Als het display werkt maar geen gegevens
toont, moet u controleren of de netvoeding
naar de frequentieregelaar is ingeschakeld.
Controleer of parameter 5-10 Klem 18 digitaleingang correct is ingesteld voor klem 18.
Gebruik de standaardinstelling.
Controleer of parameter 5-12 Klem 27 digitaleingang voor klem 27 correct is ingesteld
(gebruik standaardinstelling).
Controleer het referentiesignaal:
Controleer de schaling van het referentiesignaal in parametergroep 6-0* Anal. I/O-modus en parametergroep 3-1* Referenties.
Controleer de instellingen van alle motorparameters, inclusief alle motorcompensatieinstellingen. Bij een regeling met
terugkoppeling: controleer de PID-instellingen.
motorparameters.
Controleer de remparameters. Controleer de
aan-/uitlooptijdinstellingen.
sloten fase naar fase. Controleer de motor en
het paneel op kortsluiting tussen twee fasen.
aansluitingen op te sporen.
Schuif de ingaande voedingsdraden naar de
frequentieregelaar 1 positie op: A naar B, B
naar C, C naar A.
Schuif de ingaande voedingskabels naar de
frequentieregelaar 1 positie op: A naar B, B
naar C, C naar A.
Schuif de uitgaande motorkabels 1 positie op:
U naar V, V naar W, W naar U.
Schuif de uitgaande motorkabels 1 positie op:
U naar V, V naar W, W naar U.
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
SymptoomMogelijke oorzaakTestOplossing
Problemen
met
acceleratie
frequentieregelaar
Problemen
met
deceleratie
frequentieregelaar
Tabel 8.5 Probleem verhelpen
De motorgegevens zijn niet
correct ingevoerd.
De motorgegevens zijn niet
correct ingevoerd.
Raadpleeg hoofdstuk 8.5 Lijst met waarschu-wingen en alarmen wanneer er
waarschuwingen of alarmen worden
gegenereerd.
Controleer of de motorgegevens correct zijn
ingevoerd.
Raadpleeg hoofdstuk 8.5 Lijst met waarschu-wingen en alarmen wanneer er
waarschuwingen of alarmen worden
gegenereerd.
Controleer of de motorgegevens correct zijn
ingevoerd.
(Normale overbelasting = 110% stroom gedurende 60 s)
Typisch asvermogen bij 400 V [kW]355400450
Typisch asvermogen bij 460 V [pk]500600600
Typisch asvermogen bij 480 V [kW]400500530
(Normale overbelasting = 110% stroom gedurende 60 s)
Typisch asvermogen bij 400 V [kW]500560
Typisch asvermogen bij 460 V [pk]650750
Typisch asvermogen bij 480 V [kW]560630
(Normale overbelasting = 110% stroom gedurende 60 s)
Typisch asvermogen bij 550 V [kW]355400450500
Typisch asvermogen bij 575 V [pk]450500600650
Typisch asvermogen bij 690 V [kW]450500560630
(Normale overbelasting = 110% stroom gedurende 60 s)
Typisch asvermogen bij 550 V [kW]560670
Typisch asvermogen bij 575 V [pk]750950
Typisch asvermogen bij 690 V [kW]710800
Netvoeding (L1, L2, L3)
Voedingsspanning380-500 V ± 10%, 525-690 V ± 10%
Netspanning laag/uitval netvoeding:
Bij lage netspanning of een netstoring blijft de frequentieregelaar in bedrijf totdat de DC-tussenkringspanning daalt tot onder het
minimale stopniveau. Dat ligt gewoonlijk 15% onder de minimale nominale netspanning van de frequentieregelaar. Bij een
netspanning van meer dan 10% onder de minimale nominale netspanning van de frequentieregelaar zijn inschakeling en een
volledig koppel waarschijnlijk niet mogelijk.
Netfrequentie50/60 Hz ± 5%
Maximale tijdelijke onbalans tussen netfasen3,0% van de nominale netspanning
Werkelijke arbeidsfactor (λ)≥ 0,9 nominaal bij nominale belasting
Verschuivingsfactor (cos φ) dicht bij 1(> 0,98)
Schakelen aan netingang L1, L2, L3 (inschakelingen)maximaal 1 keer/2 min
Omgeving volgens EN 60664-1overspanningscategorie III/verontreinigingsgraad 2
De frequentieregelaar is geschikt voor gebruik in een circuit dat kan voorzien in een nominale korstluitstroom (SCCR) van
maximaal 100 kA bij 480/600 V.
1) Berekeningen gebaseerd op UL/IEC 61800-3.
9.3 Uitgangsvermogen van de motor en motorgegevens
1)
Motoraansluiting (U, V, W)
Uitgangsspanning0-100% van de voedingsspanning
99
Uitgangsfrequentie0-590 Hz
Uitgangsfrequentie in uxmodus0-300 Hz
Schakelen in de uitgangonbeperkt
Aan- en uitlooptijden0,01-3600 s
- bij volledig uitgangsvermogen van typische EFF2-motoren (tot 90% van de uitgangsstroom)maximaal 50 °C (122 °F)
- bij volledige constante uitgangsstroom van de frequentieregelaarmaximaal 45 °C (113 °F)
Minimale omgevingstemperatuur bij volledig bedrijf0 °C (32 °F)
Minimale omgevingstemperatuur bij gereduceerd uitgangsvermogen-10 °C (14 °F)
Temperatuur tijdens opslag/vervoer-25 tot +65/70 °C (13 tot 149/158 °F)
Maximumhoogte boven zeeniveau zonder reductie1000 m (3281 ft)
Lengte en dwarsdoorsnede van stuurkabels
Maximale lengte motorkabel, afgeschermd/gewapend150 m (492 ft)
Maximale lengte motorkabel, niet-afgeschermd/niet-gewapend300 m (984 ft)
Maximale kabeldoorsnede naar motor, net, loadsharing en remZie hoofdstuk 9.1 Elektrische gegevens
Maximale kabeldoorsnede naar stuurklemmen, kabel met massieve kern1,5 mm²/16 AWG (2 x 0,75 mm²)
Maximale kabeldoorsnede naar stuurklemmen, buigzame kabel1 mm²/18 AWG
Maximale kabeldoorsnede naar stuurklemmen, kabel met ingesloten geleider0,5 mm²/20 AWG
Minimale kabeldoorsnede naar stuurklemmen.0,25 mm²/23 AWG
1) Zie de tabellen met elektrische gegevens in hoofdstuk 9.1 Elektrische gegevens voor informatie over voedingskabels.
1)
9.6 Stuuringang/-uitgang en stuurgegevens
Digitale ingangen
Programmeerbare digitale ingangen4 (6)
Klemnummer18, 19, 271), 291), 32, 33
LogicaPNP of NPN
Spanningsniveau0-24 V DC
Spanningsniveau, logische 0 PNP< 5 V DC
Spanningsniveau, logische 1 PNP> 10 V DC
Spanningsniveau, logische 0 NPN> 19 V DC
Spanningsniveau, logische 1 NPN< 14 V DC
Maximale spanning op ingang28 V DC
Ingangsweerstand, R
Alle digitale ingangen zijn galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
1) De klemmen 27 en 29 kunnen ook als uitgang worden geprogrammeerd.
i
ongeveer 4 kΩ
99
Analoge ingangen
Aantal analoge ingangen2
Klemnummer53, 54
Modispanning of stroom
Modusselectieschakelaar A53 en A54
Spanningschakelaar A53/A54 = (U)
Spanningsniveau-10 V tot +10 V (schaalbaar)
Ingangsweerstand, R
Maximale spanning± 20 V
Stroommodusschakelaar A53/A54 = (I)
Stroomniveau0/4 tot 20 mA (schaalbaar)
Ingangsweerstand, R
Maximale stroom30 mA
Resolutie voor analoge ingangen10 bit (+ teken)
Nauwkeurigheid van analoge ingangenmaximale fout 0,5% van volledige schaal
De analoge ingangen zijn galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
Afbeelding 9.1 Galvanische scheiding (PELV)
Pulsingangen
Programmeerbare pulsingangen2
Klemnummer puls29, 33
Maximale frequentie op klem 29, 33110 kHz (push-pull)
Maximale frequentie op klem 29, 335 kHz (open collector)
Minimale frequentie op klem 29, 334 Hz
Spanningsniveauzie Digitale ingangen inhoofdstuk 9.6 Stuuringang/-uitgang en stuurgegevens
99
Maximale spanning op ingang28 V DC
Ingangsweerstand, R
Nauwkeurigheid van pulsingang (0,1-1 kHz)maximale fout: 0,1% van volledige schaal
i
VLT® Refrigeration Drive FC 103
ongeveer 4 kΩ
Analoge uitgang
Aantal programmeerbare analoge uitgangen1
Klemnummer42
Stroombereik bij analoge uitgang0/4-20 mA
Maximale weerstandsbelasting naar gemeenschappelijke klem van analoge uitgang500 Ω
Nauwkeurigheid van analoge uitgangmaximale fout: 0,8% van volledige schaal
Resolutie op analoge uitgang8 bit
De analoge uitgang is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
Stuurkaart, RS485 seriële communicatie
Klemnummer68 (P, TX+, RX+), 69 (N, TX-, RX-)
Klemnummer 61gemeenschappelijk voor klem 68 en 69
Het RS485 seriële-communicatiecircuit is functioneel gescheiden van andere centrale circuits en galvanisch gescheiden van de
voedingsspanning (PELV).
Digitale uitgang
Programmeerbare digitale/pulsuitgangen2
Klemnummer27, 29
Spanningsniveau bij digitale/frequentie-uitgang0-24 V
Maximale uitgangsstroom (sink of source)40 mA
Maximale belasting bij frequentie-uitgang1 kΩ
Maximale capacitieve belasting bij frequentie-uitgang10 nF
Minimale uitgangsfrequentie bij frequentie-uitgang0 Hz
Maximale uitgangsfrequentie bij frequentie-uitgang32 kHz
Nauwkeurigheid van frequentie-uitgangmaximale fout: 0,1% van volledige schaal
Resolutie van frequentie-uitgangen12 bit
1) De klemmen 27 en 29 kunnen ook als ingang worden geprogrammeerd.
De digitale uitgang is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
Stuurkaart, 24 V DC-uitgang
Klemnummer12, 13
Maximale belasting200 mA
De 24 V DC-voeding is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV), maar heeft dezelfde potentiaal als de analoge en
digitale in- en uitgangen.
Relaisuitgangen
Programmeerbare relaisuitgangen2
Maximale kabeldoorsnede naar relaisklemmen2,5 mm² (12 AWG)
Minimale kabeldoorsnede naar relaisklemmen0,2 mm² (30 AWG)
Lengte gestripte draad8 mm (0,3 in)
Relais 01 klemnummer1-3 (verbreek), 1-2 (maak)
Maximale klembelasting (AC-1)1) op 1-2 (NO) (resistieve belasting)
Maximale klembelasting (AC-15)1) op 1-2 (NO) (inductieve belasting bij cos φ 0,4)240 V AC, 0,2 A
Maximale klembelasting (DC-1)1) op 1-2 (NO) (resistieve belasting)80 V DC, 2 A
Maximale. klembelasting (DC-13)1) op 1-2 (NO) (inductieve belasting)24 V DC, 0,1 A
Maximale klembelasting (AC-1)1) op 1-3 (NC) (resistieve belasting)240 V AC, 2 A
Maximale klembelasting (AC-15)1) op 1-3 (NC) (inductieve belasting bij cos φ 0,4)240 V AC, 0,2 A
Maximale klembelasting (DC-1)1) op 1-3 (NC) (resistieve belasting)50 V DC, 2 A
Maximale klembelasting (DC-13)1) op 1-3 (NC) (inductieve belasting)24 V DC, 0,1 A
Minimale klembelasting op 1-3 (NC), 1-2 (NO)24 V DC 10 mA, 24 V AC 2 mA
Omgeving volgens EN 60664-1overspanningscategorie III/verontreinigingsgraad 2
Relais 02 klemnummer4-6 (verbreek), 4-5 (maak)
Maximale klembelasting (AC-1)1) op 4-5 (NO) (resistieve belasting)
Maximale klembelasting (AC-15)1) op 4-5 (NO) (inductieve belasting bij cos φ 0,4)240 V AC, 0,2 A
Maximale klembelasting (DC-1)1) op 4-5 (NO) (resistieve belasting)80 V DC, 2 A
Maximale klembelasting (DC-13)1) op 4-5 (NO) (inductieve belasting)24 V DC, 0,1 A
Maximale klembelasting (AC-1)1) op 4-6 (NC) (resistieve belasting)240 V AC, 2 A
Maximale klembelasting (AC-15)1) op 4-6 (NC) (inductieve belasting bij cos φ 0,4)240 V AC, 0,2 A
Maximale klembelasting (DC-1)1) op 4-6 (NC) (resistieve belasting)50 V DC, 2 A
Maximale klembelasting (DC-13)1) op 4-6 (NC) (inductieve belasting)24 V DC, 0,1 A
Minimale klembelasting op 4-6 (NC), 4-5 (NO)24 V DC 10 mA, 24 V AC 2 mA
Omgeving volgens EN 60664-1overspanningscategorie III/verontreinigingsgraad 2
1) IEC 60947 deel 4 en 5.
De relaiscontacten zijn galvanisch gescheiden van de rest van het circuit door middel van versterkte isolatie (PELV).
2) Overspanningscategorie II.
3) UL-toepassingen 300 V AC 2 A.
2,3)
2,3)
400 V AC, 2 A
400 V AC, 2 A
99
Stuurkaart, +10 V DC-uitgang
Klemnummer50
Uitgangsspanning10,5 V ± 0,5 V
Maximale belasting25 mA
De 10 V DC-voeding is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
Stuurkarakteristieken
Resolutie van uitgangsfrequentie bij 0-1000 Hz± 0,003 Hz
Systeemresponstijd (klem 18, 19, 27, 29, 32, 33)≤ 2 m/s
Bereik snelheidsregeling (zonder terugkoppeling)1:100 van synchroon toerental
Nauwkeurigheid van toerental (zonder terugkoppeling)30-4000 tpm: max. fout ± 8 tpm
Alle stuurkarakteristieken zijn gebaseerd op een 4-polige asynchrone motor.
Stuurkaart, seriële communicatie via USB
USB-standaard1.1 (volledige snelheid)
USB-stekkerUSB type B-apparaatstekker
VLT® Refrigeration Drive FC 103
LET OP
Aansluiting op de pc vindt plaats via een standaard USB-host/apparaatkabel.
De USB-aansluiting is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
De USB-aardverbinding is niet galvanisch gescheiden van de aardverbinding. Sluit alleen geïsoleerde laptops/pc's aan
op de USB-poort op de frequentieregelaar of een geïsoleerde USB-kabel/omzetter.
9.7 Zekeringen
Zekeringen zorgen ervoor dat eventuele schade aan de frequentieregelaar beperkt blijft tot interne schade in de eenheid.
Om aan EN 50178 te voldoen, moet u bij vervanging identieke zekeringen van Bussmann gebruiken. Zie Tabel 9.5.
LET OP
Het gebruik van zekeringen aan de voedingszijde is verplicht voor installaties die moeten voldoen aan IEC 60364 (CE)
en NEC 2009 (UL).
Ingangsspanning (V)Onderdeelnummer Bussmann
380–500170M7309
525–690170M7342
Tabel 9.5 Zekeringopties
99
De in Tabel 9.5 vermelde zekeringen zijn geschikt voor gebruik in een circuit dat maximaal 100.000 A
leveren, afhankelijk van de nominale spanning van de frequentieregelaar. Met de juiste zekeringen bedraagt de nominale
kortsluitstroom van de frequentieregelaar (SCCR – Short Circuit Current Rating) 100.000 A
zijn uitgerust met interne zekeringen waarmee de gewenste SCCR van 100 kA wordt behaald. E3h- en E4h-frequentieregelaars moeten worden uitgerust met zekeringen van het type aR om een SCCR van 100 kA te behalen.
. E1h- en E2h-frequentieregelaars
rms
LET OP
HOOFDSCHAKELAAR
Alle eenheden die met een in de fabriek geïnstalleerde hoofdschakelaar worden besteld en geleverd, moeten worden
voorzien van een Klasse L-aftakcircuitzekering om ervoor te zorgen dat de frequentieregelaar een SCCR van 100 kA
heeft. Bij gebruik van een circuitbreaker bedraagt de SCCR-waarde 42 kA. Welke specieke Klasse L-zekering moet
worden gebruikt, is afhankelijk van de ingangsspanning en de vermogensklasse van de frequentieregelaar. De ingangsspanning en de vermogensklasse zijn te vinden op het typeplaatje van het product. Zie hoofdstuk 4.1 Geleverdeartikelen.