Deze bedieningshandleiding biedt informatie voor veilige
installatie en inbedrijfstelling van de frequentieomvormer.
De bedieningshandleiding is bedoeld voor gebruik door
gekwalificeerd personeel.
Lees de bedieningshandleiding en volg de aanwijzingen
op om de frequentieomvormer op veilige en professionele
wijze te gebruiken. Let hierbij met name op de veiligheidsvoorschriften en algemene waarschuwingen. Bewaar deze
bedieningshandleiding altijd in de buurt van de frequentieomvormer.
VLT® is een gedeponeerd handelsmerk.
1.2 Aanvullende hulpmiddelen
Er zijn andere hulpmiddelen beschikbaar om inzicht te
krijgen in geavanceerde functies van de frequentieomvormer en de bijbehorende programmering.
De VLT® Programmeerhandleiding gaat dieper in
•
op het gebruik van parameters en bevat veel
toepassingsvoorbeelden.
De VLT® Design Guide biedt gedetailleerde
•
informatie over de mogelijkheden en functies
voor het ontwerpen van motorregelsystemen.
Instructies voor gebruik met optionele
•
apparatuur.
Aanvullende documentatie en handleidingen zijn
verkrijgbaar bij Danfoss. Zie www.danfoss.com/Busines-
sAreas/DrivesSolutions/Documentations/VLT+Technical
+Documentation.htm voor een overzicht.
1.3
Document- en softwareversie
Deze handleiding wordt regelmatig herzien en bijgewerkt.
Alle suggesties voor verbetering zijn welkom. Tabel 1.1
toont de documentversie en de bijbehorende softwareversie.
1.4
Productoverzicht
1.4.1 Beoogd gebruik
De frequentieomvormer is een elektronische motorregelaar
voor:
het regelen van het motortoerental op basis van
•
terugkoppeling van het systeem of externe
commando's vanaf externe regelaars. Een
elektrische aandrijving bestaat uit de frequentieomvormer, de motor en door de motor
aangedreven apparatuur.
bewaking van systeem- en motorstatus.
•
De frequentieomvormer kan ook worden gebruikt voor
motorbeveiliging.
Afhankelijk van de configuratie kan de frequentieomvormer worden gebruikt in zelfstandige toepassingen of
deel uitmaken van een omvangrijkere toepassing of
installatie.
De frequentieomvormer mag worden gebruikt in
residentiële, industriële en commerciële omgevingen
overeenkomstig lokale wetten en normen.
LET OP
In een woonomgeving kan dit product radiostoring
veroorzaken. In dat geval kan het nodig zijn om
aanvullende corrigerende maatregelen te treffen.
Te voorzien onjuist gebruik
Gebruik de frequentieomvormer niet in toepassingen die
niet voldoen aan de gespecificeerde bedrijfsomstandigheden en -omgevingen. Zorg dat wordt voldaan aan de
in hoofdstuk 8 Specificaties gespecificeerde voorwaarden.
Afbeelding 1.3 is een blokschema van de interne
componenten van de frequentieomvormer. Zie Tabel 1.2
voor de bijbehorende functies.
Afbeelding 1.3 Blokschema frequentieomvormer
Gebied TitelFuncties
3-fasenetvoeding naar de
1Netingang
2Gelijkrichter
3DC-bus
4DC-reactoren
5Condensatorbatterij
6Omvormer
7Uitgang naar motor
•
frequentieomvormer
De gelijkrichterbrug zet de
•
inkomende AC-stroom om in
gelijkstroom als voeding voor
de omvormer
De DC-tussenkring verwerkt
•
de DC-stroom
Filteren de DC-tussenkring-
•
spanning
Bieden beveiliging tegen
•
nettransiënten
Beperken de RMS-stroom
•
Verhogen de arbeidsfactor
•
naar het voedend net
Beperken de harmonischen
•
op de AC-ingang
Slaat de DC-spanning op
•
Biedt tijdelijke bescherming
•
bij kortstondige netonderbreking
Zet het DC-signaal om naar
•
een geregelde AC-golfvorm
met pulsbreedtemodulatie
voor een geregeld variabel
uitgangsvermogen naar de
motor
Gereguleerd 3-fasig uitgangs-
•
vermogen naar de motor
Gebied TitelFuncties
Ingangsvermogen, interne
•
verwerking, uitgangssignalen
en motorstroom worden
bewaakt voor een efficiënte
werking en regeling
8Stuurcircuits
Tabel 1.2 Legenda bij Afbeelding 1.3
Behuizingstypen en
1.4.4
De gebruikersinterface en
•
externe commando's worden
bewaakt en uitgevoerd
Biedt mogelijkheden voor
•
statusuitgang en -regeling
vermogensklassen
Zie hoofdstuk 8.9 Vermogensklasse, gewicht en afmetingen
voor de behuizingstypen en vermogensklassen van de
frequentieomvormers.
1.5 Goedkeuringen en certificeringen
Tabel 1.3 Goedkeuringen en certificeringen
Er zijn meer goedkeuringen en certificeringen beschikbaar.
Neem contact op met de lokale Danfoss-partner. Frequentieomvormers met behuizingstype T7 (525-690 V) zijn niet
gecertificeerd voor UL.
De frequentieomvormer voldoet aan de eisen van UL 508C
ten aanzien van het behoud van het thermische geheugen.
Zie de sectie Thermische motorbeveiliging in de DesignGuide voor meer informatie.
Zie ADN-conforme installatie in de Design Guide voor
conformiteit met het Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de
binnenwateren (ADN).
1.6
Verwijdering
Apparatuur die elektrische componenten
bevat, mag niet als huishoudelijk afval
worden afgevoerd.
Voer dergelijke apparatuur apart af
volgens de geldende lokale voorschriften.
De volgende symbolen worden gebruikt in dit document:
WAARSCHUWING
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan
leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
VOORZICHTIG
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan
leiden tot licht of matig letsel. Kan tevens worden
gebruikt om te waarschuwen tegen onveilige werkpraktijken.
LET OP
Geeft belangrijke informatie aan, waaronder situaties die
kunnen leiden tot schade aan apparatuur of
eigendommen.
2.2 Gekwalificeerd personeel
Een probleemloze en veilige werking van de frequentieomvormer is enkel mogelijk als de frequentieomvormer op
correcte en betrouwbare wijze wordt vervoerd,
opgeslagen, gebruikt en onderhouden. Deze apparatuur
mag uitsluitend worden geïnstalleerd of bediend door
gekwalificeerd personeel.
Gekwalificeerd personeel is gedefinieerd als opgeleide
medewerkers, die bevoegd zijn om apparatuur, systemen
en circuits te installeren, in bedrijf te stellen en te
onderhouden overeenkomstig relevante wetten en
voorschriften. Daarnaast moet het personeel bekend zijn
met de instructies en veiligheidsmaatregelen die in dit
document staan beschreven.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieomvormers bevatten hoge spanning wanneer
ze zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding of
loadsharing. Als de installatie, het opstarten en het
onderhoud niet worden uitgevoerd door gekwalificeerd
personeel, kan dit leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
•
uitsluitend worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel.
WAARSCHUWING
ONBEDOELDE START
Wanneer de frequentieomvormer op de netvoeding is
aangesloten, kan de motor op elk moment starten, wat
kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of tot schade aan
apparatuur of eigendommen. De motor kan worden
gestart door middel van een externe schakelaar, een
seriëlebuscommando, een ingangsreferentiesignaal vanaf
het LCP, of door het opheffen van een foutconditie.
Schakel de frequentieomvormer altijd af van
•
het net wanneer een onbedoelde start vanwege
de persoonlijke veiligheid moet worden
vermeden.
Druk op [Off] op het LCP voordat u parameters
•
gaat programmeren.
De frequentieomvormer, motor en eventuele
•
door de motor aangedreven apparatuur moeten
bedrijfsklaar zijn als de frequentieomvormer op
de netvoeding wordt aangesloten.
De frequentieomvormer bevat DC-tussenkringcondensatoren waarop spanning kan blijven staan, ook wanneer
de frequentieomvormer niet van spanning wordt
voorzien. Als u de aangegeven wachttijd na afschakeling
niet in acht neemt voordat u onderhouds- of reparatiewerkzaamheden uitvoert, kan dit leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
1.Stop de motor.
2.Schakel de netvoeding, permanentmagneetmotoren en externe DC-tussenkringvoedingen –
inclusief backupvoedingen, UPS-eenheden en
DC-tussenkringaansluitingen naar andere
frequentieomvormers – af.
3.Wacht tot de condensatoren volledig zijn
ontladen voordat u onderhouds- of reparatiewerkzaamheden uitvoert. De vereiste wachttijd
staat vermeld in Tabel 2.1.
Spanning
[V]
200-2401,1-3,7 kW5,5-45 kW
380-4801,1-7,5 kW11-90 kW
525-6001,1-7,5 kW11-90 kW
525-6901,1-7,5 kW11-90 kW
Er kan hoge spanning aanwezig zijn, ook wanneer de waarschuwingsleds uit zijn.
Tabel 2.1 Ontladingstijd
Minimale wachttijd (minuten)
4715
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
GEVAARLIJKE APPARATUUR
Het aanraken van draaiende assen en elektrische
apparatuur kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
De installatie, het opstarten en het onderhoud
•
mogen uitsluitend worden uitgevoerd door
hiervoor opgeleid en gekwalificeerd personeel.
Zorg dat alle elektrische werkzaamheden
•
worden uitgevoerd overeenkomstig de
nationale en lokale elektriciteitsvoorschriften.
Volg de procedures in deze handleiding.
•
VOORZICHTIG
ONBEDOELD DRAAIEN VAN DE MOTOR
WINDMILLING
Het onbedoeld draaien van permanentmagneetmotoren
kan leiden tot ernstig letsel of schade aan apparatuur.
Zorg dat permanentmagneetmotoren zijn
•
geblokkeerd om onbedoeld draaien te
voorkomen.
VOORZICHTIG
GEVAAR BIJ INTERNE FOUT
Een interne fout in de frequentieomvormer kan leiden
tot ernstig letsel als de frequentieomvormer niet goed is
afgesloten.
Controleer voordat u de spanning inschakelt of
•
alle veiligheidsafdekkingen op hun plaats zitten
en stevig zijn vastgezet.
GEVAAR VOOR LEKSTROOM
De aardlekstroom bedraagt meer dan 3,5 mA. Een
onjuiste aarding van de frequentieomvormer kan leiden
tot ernstig of dodelijk letsel.
CAUTION:
See manual for special condition/mains fuse
voir manual de conditions speclales/fusibles
WARNING:
Stored charge, wait 4 min.
Charge residuelle, attendez 4 min.
* 1 3 1
U
3 9 3 0 0 1 0 1 0 2 G 2 9 0 *
`
HVAC Drive
www.danfoss.com
T/C: FC-102P3K0T4Z55H1UGCXXXSXXXXAXBXCXXXXDX
Listed 76X1 E134261 Ind. Contr. Eq.
o
`
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Mechanische installatieBedieningshandleiding
3 Mechanische installatie
3.1 Uitpakken
3.1.1 Geleverde artikelen
Welke artikelen precies worden geleverd, hangt af van de
productconfiguratie.
Controleer of de geleverde artikelen en de
•
informatie op het typeplaatje overeenkomen met
de orderbevestiging.
Controleer de verpakking en frequentieomvormer
•
op zichtbare schade die is veroorzaakt door een
onjuiste behandeling tijdens het vervoer. Dien
eventuele schadeclaims in bij de vervoerder.
Bewaar beschadigde onderdelen om de claim te
onderbouwen.
LET OP
Verwijder het typeplaatje niet van de frequentieomvormer (verlies van garantie).
3.1.2 Opslag
Zorg dat aan de vereisten voor opslag wordt voldaan. Zie
hoofdstuk 8.4 Omgevingscondities voor meer informatie.
3.2 Installatieomgevingen
LET OP
In omgevingen met in de lucht aanwezige vloeistoffen,
deeltjes of corrosieve gassen moet u ervoor zorgen dat
de IP/Type-klasse overeenkomt met de installatieomgeving. Als niet aan de omgevingsvereisten wordt
voldaan, kan dit de levensduur van de frequentieomvormer bekorten. Zorg dat wordt voldaan aan de
vereisten ten aanzien van vochtigheid, temperatuur en
hoogte.
Trillingen en schokken
De frequentieomvormer voldoet aan de vereisten die
gelden wanneer de eenheid aan de wand of op de vloer
van een productiehal is gemonteerd of in panelen die met
bouten aan de wand of de vloer zijn bevestigd.
Zie hoofdstuk 8.4 Omgevingscondities voor gedetailleerde
omgevingsspecificaties.
33
1Typecode
2Bestelnummer
3Vermogensklasse
Ingangsspanning, -frequentie en -stroom (bij lage/hoge
4
spanningen)
Uitgangsspanning, -frequentie en -stroom (bij lage/hoge
Een onjuiste montage kan leiden tot oververhitting en
lagere prestaties.
33
Koeling
•
Zorg voor vrije ruimte boven en onder de
eenheid in verband met luchtkoeling. Zie
Afbeelding 3.2 voor de vereiste vrije ruimte.
Montage
1.Verzeker u ervan dat de installatielocatie het
gewicht van de eenheid kan dragen. De frequentieomvormer is geschikt voor installatie naast
elkaar.
2.Plaats de eenheid zo dicht mogelijk bij de motor.
Houd de motorkabels zo kort mogelijk.
3.Monteer de eenheid op een stevige, vlakke
ondergrond of op de optionele achterwand om
te zorgen voor de benodigde luchtkoeling.
4.Maak bij wandmontage gebruik van de
sleufvormige bevestigingsgaten, indien aanwezig.
Montage met achterwand en rails
Afbeelding 3.2 Vrije ruimte boven en onder voor
luchtkoeling
BehuizingA2-A5B1-B4C1, C3C2, C4
a [mm]100200200225
Tabel 3.1 Vereisten minimale vrije ruimte voor luchtkoeling
Hijsen
Om een veilige hijsmethode te bepalen, moet u
•
het gewicht van de eenheid controleren; zie
hoofdstuk 8.9 Vermogensklasse, gewicht en
afmetingen.
Verzeker u ervan dat het hijstoestel geschikt is
•
voor de taak.
Regel zo nodig een takel, kraan of vorkheftruck
•
met het juiste vermogen om de eenheid te
verplaatsen.
Maak bij het hijsen gebruik van de hijsogen op
•
de eenheid, indien aanwezig.
Afbeelding 3.3 Juiste montage met achterwand
LET OP
Het gebruik van de achterwand is vereist bij montage op
rails.
LET OP
De behuizingen A, B en C zijn geschikt voor installatie
naast elkaar. Uitzondering: bij gebruik van de IP 21-set
moet er tussen de behuizingen een vrije ruimte worden
aangehouden:
Voor behuizing A2, A3, A4, B3, B4 en C3 geldt
•
een minimale vrije ruimte van 50 mm.
Voor behuizing C4 bedraagt de minimale vrije
Zie hoofdstuk 2 Veiligheid voor algemene veiligheidsvoorschriften.
WAARSCHUWING
GEÏNDUCEERDE SPANNING
Geïnduceerde spanning van de uitgangskabels van
motoren die bij elkaar zijn geplaatst, kan de condensatoren van de apparatuur opladen, ook wanneer de
apparatuur is afgeschakeld en vergrendeld (lockout).
Wanneer u de motoruitgangskabels niet van elkaar
gescheiden houdt en ook geen afgeschermde kabels
gebruikt, kan dit leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Houd uitgaande motorkabels van elkaar
•
gescheiden of
gebruik afgeschermde kabels
•
VOORZICHTIG
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOKKEN
De frequentieomvormer kan een DC-stroom veroorzaken
in de beschermende geleider. Als de onderstaande
aanbeveling niet wordt opgevolgd, biedt de RCD
mogelijk niet de beoogde bescherming.
Bij gebruik van een reststroomapparaat (RCD)
•
als beveiliging tegen elektrische schokken mag
aan de voedingszijde van dit product
uitsluitend een RCD van type B worden
gebruikt.
Overstroombeveiliging
Aanvullende beschermende apparatuur zoals
•
kortsluitbeveiliging of thermische motorbeveiliging tussen de frequentieomvormer en de
motor is vereist voor toepassingen met meerdere
motoren.
Ingangszekeringen zijn vereist om te voorzien in
•
kortsluitbeveiliging en overstroombeveiliging. Als
deze zekeringen niet in de fabriek zijn
aangebracht, moeten ze door de installateur
worden geplaatst. Zie de maximale zekeringgrootte in hoofdstuk 8.8 Zekeringen encircuitbreakers.
Draadtype en nominale waarden
De volledige bedrading moet voldoen aan de
•
nationale en lokale voorschriften ten aanzien van
dwarsdoorsneden en omgevingstemperatuur.
Aanbeveling voor voedingsdraden: koperdraad
•
dat bestand is tegen minimaal 75 °C.
Zie hoofdstuk 8.1 Elektrische gegevens en
hoofdstuk 8.5 Kabelspecificaties voor de aanbevolen
draaddiktes en -typen.
4.2 EMC-correcte installatie
Voor een EMC-correcte installatie moet u de instructies in
scherming en de behuizing van de
frequentieomvormer met behulp van metalen
kabelwartels of de klemmen die op de
apparatuur aanwezig zijn (zie
hoofdstuk 4.6 Motoraansluiting).
Gebruik sterk gevlochten draad (litzedraad, high-
•
44
strand wire) om elektrische verstoringen te
beperken.
Gebruik geen pigtails.
•
LET OP
POTENTIAALVEREFFENING
Risico van elektrische verstoringen wanneer de aardpotentiaal van de frequentieomvormer en het systeem niet
overeenkomen. Installeer vereffeningskabels tussen de
systeemcomponenten. Aanbevolen kabeldoorsnede:
16 mm².
Gebruik afgeschermde kabels voor motor en stuurkabels en afzonderlijke kabels voor ingangsvermogen, motorkabels
en stuurkabels. Als voedings-, motor- en stuurkabels niet van elkaar worden gescheiden, kan dit resulteren in een
onbedoelde werking of verminderde prestaties. De afstand tussen voedings-, motor- en stuurkabels moet minimaal
200 mm bedragen.
(zie Afbeelding 4.3) of door de bevestigingsschroeven los te draaien (zie Afbeelding 4.4).
Afbeelding 4.3 Toegang tot bedrading voor IP 20- en
IP 21-behuizingen
Afbeelding 4.4 Toegang tot bedrading voor IP 55- en
IP 66-behuizingen
4.6
Motoraansluiting
WAARSCHUWING
GEÏNDUCEERDE SPANNING!
Geïnduceerde spanning van de uitgangskabels van
motoren die bij elkaar zijn geplaatst, kan de condensatoren van de apparatuur opladen, ook wanneer de
apparatuur is afgeschakeld en vergrendeld (lockout).
Wanneer u de motoruitgangskabels niet van elkaar
gescheiden houdt en ook geen afgeschermde kabels
gebruikt, kan dit leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Volg de nationale en lokale voorschriften ten
•
aanzien van kabelgroottes op. Zie
hoofdstuk 8.1 Elektrische gegevens voor de
maximale draaddiktes.
Volg de bedradingsvereisten van de motorfa-
•
brikant op.
Onder aan eenheden van het type IP 21
•
(NEMA 1/12) en hoger zijn uitbreekpoorten of
toegangspanelen aangebracht voor het
aansluiten van de motorkabels.
Sluit geen starter of poolomschakelingsapparaat
•
(voor bijv. Dahlandermotor of sleepringmotor)
aan tussen de frequentieomvormer en de motor.
Procedure
1.Verwijder een deel van de buitenste kabelisolatie.
2.Plaats de gestripte draad onder de kabelklem om
een mechanische bevestiging en elektrisch
contact tussen de kabelafscherming en aarde te
verkrijgen.
3.Sluit de aarddraad aan op de dichtstbijzijnde
aardklem overeenkomstig de aardingsinstructies
in hoofdstuk 4.3 Aarding; zie Afbeelding 4.5.
4.Sluit de 3-fasige motorkabel aan op klem 96 (U),
97 (V) en 98 (W); zie Afbeelding 4.5.
5.Haal de klemmen aan overeenkomstig de
informatie in hoofdstuk 8.7 Aanhaalmomentenvoor aansluitingen.
44
Raadpleeg Tabel 4.1 voordat u de afdekkingen vastzet.
BehuizingIP55IP66
A4/A522
B1/B22,22,2
C1/C22,22,2
Geen schroeven om aan te halen voor A2/A3/B3/B4/C3/C4.
Afbeelding 4.7 Motoraansluiting voor behuizingstype A4/A5
(IP 55/66/NEMA type 12)
Afbeelding 4.5 Motoraansluiting
Afbeelding 4.6, Afbeelding 4.7 en Afbeelding 4.8 tonen de
kabelaansluitingen voor netvoeding, motor en aarding
voor basisfrequentieomvormers. De werkelijke configuratie
hangt af van het type eenheid en de aanwezigheid van
optionele apparatuur.
Afbeelding 4.8 Kabelaansluiting motor, netvoeding en aarde
voor behuizingstype B en C bij gebruik van afgeschermde
kabels
Afbeelding 4.6 Motoraansluiting voor behuizingstype A2 en
A3
stroom van de frequentieomvormer. Zie
hoofdstuk 8.1 Elektrische gegevens voor de
maximale draaddiktes.
Volg de nationale en lokale voorschriften ten
•
aanzien van kabelgroottes op.
Procedure
1.Sluit de 3-fasige netvoedingskabels aan op klem
L1, L2 en L3 (zie Afbeelding 4.9).
2.Afhankelijk van de configuratie van de apparatuur
wordt het ingangsvermogen aangesloten op de
voedingsingangsklemmen of op de netschakelaar.
3.Aard de kabel overeenkomstig de aardingsinstructies in hoofdstuk 4.3 Aarding.
4.Als de frequentieomvormer wordt gevoed via een
geïsoleerde netbron (IT-net of zwevende
driehoekschakeling) of TT/TN-S met één zijde
geaard (geaarde driehoekschakeling), moet u
zorgen dat 14-50 RFI-filter is ingesteld op Uit om
schade aan de tussenkring te voorkomen en de
aardcapaciteitsstromen te beperken overeenkomstig IEC 61800-3.
4.8 Stuurkabels
Isoleer stuurkabels van hoogvermogencompo-
•
nenten in de frequentieomvormer.
Wanneer de frequentieomvormer op een
•
thermistor is aangesloten, moet u ervoor zorgen
dat de stuurkabels van de thermistor
afgeschermd en versterkt/dubbel geïsoleerd zijn.
Een voedingsspanning van 24 V DC wordt
aanbevolen.
4.8.1 Stuurklemtypen
Afbeelding 4.10 en Afbeelding 4.11 tonen de verwijderbare
connectoren van de frequentieomvormer. De functies en
standaardinstellingen van de klemmen worden in het kort
besproken in Tabel 4.2.
ingangsklemmen, 2 extra digitale klemmen die te
programmeren zijn als ingang of als uitgang, een
24 V DC-voedingsklem en een gemeenschappelijke klem voor optionele, door de klant
geleverde 24 V DC-spanning.
Connector 2 omvat de klemmen (+) 68 en (-) 69
•
voor een RS-485-aansluiting voor seriële
communicatie.
Elektrische installatieBedieningshandleiding
Connector 3 biedt 2 analoge ingangen, 1 analoge
•
uitgang, 10 V DC-voedingsspanning en gemeen-
KlemParameter Standaard-
schappelijke klemmen voor de ingangen en de
uitgang.
Connector 4 is een USB-poort die kan worden
•
55-Common voor analoge
gebruikt voor de MCT 10 setupsoftware.
61-Geïntegreerd RC-filter
Beschrijving klemmen
KlemParameter Standaard-
44
12, 13-+24 V DC24 V DC-voedings-
185-10[8] StartDigitale ingangen.
195-11[0] Niet in
325-14[0] Niet in
335-15[0] Niet in
275-12[2] Vrijloop
295-13[14] Jog
20-Common voor digitale
37-Veilige
39-Common voor analoge
426-50Snelheid 0 -
50-+10 V DC10 V DC analoge
536-1ReferentieAnaloge ingang. Voor
546-2Terugkop-
instelling
Digitale ingangen/uitgangen
bedrijf
bedrijf
bedrijf
geïnv.
uitschakeling
van het
koppel (STO)
Analoge ingangen/uitgangen
HgBegr
peling
Beschrijving
spanning voor digitale
ingangen en externe
transductoren. De
maximale uitgangsstroom bedraagt
200 mA voor alle 24 Vbelastingen.
Voor digitale ingang of
uitgang. De standaardinstelling is Ingang.
ingangen en 0 Vpotentiaal voor 24 Vvoeding.
Veilige ingang
(optioneel). Gebruikt
voor veilige uitschakeling van het koppel
(STO).
uitgang.
Programmeerbare
analoge uitgang.
0-20 mA of 4-20 mA bij
maximaal 500 Ω.
voedingsspanning voor
potentiometer of
thermistor. Maximaal
15 mA.
spanning of stroom.
Schakelaar A53 en A54
worden ingesteld op
mA of V.
1.Open het contact door een kleine schroevendraaier in de sleuf boven het contact te steken en
de schroevendraaier iets omhoog te drukken.
Afbeelding 4.12 Stuurkabels aansluiten
2.Steek de gestripte stuurkabel in het contact.
3.Verwijder de schroevendraaier om de stuurkabel
vast te zetten in het contact.
4.Controleer of de kabel stevig in het contact is
geklemd. Loszittende stuurkabels kunnen
storingen in de apparatuur of een niet-optimale
werking tot gevolg hebben.
Zie hoofdstuk 8.5 Kabelspecificaties voor de draaddiktes
voor stuurklemmen en hoofdstuk 6 Voorbeelden toepas-singssetup voor typische stuurbedradingsaansluitingen.
Motorwerking mogelijk maken (klem
4.8.3
27)
LET OP
De frequentieomvormer kan niet werken zonder een
signaal op klem 27, tenzij klem 27 opnieuw is
geprogrammeerd.
De analoge ingangsklemmen 53 en 54 kunnen worden
ingesteld als ingangssignalen voor spanning (0-10 V) of
stroom (0/4-20 mA).
Standaard parameterinstellingen:
Klem 53: snelheidsreferentiesignaal in een
•
regeling zonder terugkoppeling (zie 16-61 Klem 53
schakelinstell.).
Klem 54: terugkoppelingssignaal in een regeling
•
met terugkoppeling (zie 16-63 Klem 54 schakelinstell.).
LET OP
Onderbreek de voeding naar de frequentieomvormer
voordat u een schakelaar omzet.
1.Verwijder het lokale bedieningspaneel (zie
Afbeelding 4.13).
2.Verwijder alle optionele apparatuur die de
schakelaars afdekt.
3.Stel de schakelaars A53 en A54 in voor het
gewenste signaaltype. U = spanning, I = stroom.
44
Er kan een jumperkabel vereist zijn tussen klem 12 (of 13)
en klem 27 om de frequentieomvormer te laten werken op
basis van de in de fabriek ingestelde programmeerwaarden.
Digitale ingangsklem 27 is ontworpen om een
•
extern vergrendelingssignaal van 24 V DC te
ontvangen. In veel toepassingen sluit de
gebruiker een extern vergrendelingsapparaat aan
op klem 27.
Wanneer geen vergrendelingsapparaat wordt
•
gebruikt, moet u een jumper aansluiten tussen
stuurklem 12 (aanbevolen) of 13 en klem 27. Dit
zorgt voor een intern 24 V-signaal op klem 27.
Wanneer de statusregel onder aan het LCP de
•
tekst AUTO EXTERN VRIJLOOP weergeeft,
betekent dit dat de eenheid bedrijfsklaar is, maar
dat er een ingangssignaal op klem 27 ontbreekt.
•
Wanneer in de fabriek geïnstalleerde optionele
apparatuur via bedrading is aangesloten op klem
27, mag u deze bedrading niet verwijderen.
Afbeelding 4.13 Positie van de schakelaars voor klem
53 en 54
De STO-functie is optioneel. Om de STO-functie te kunnen
gebruiken, is aanvullende bedrading voor de frequentieomvormer vereist. Zie de Safe Torque Off OperatingInstructions voor meer informatie.
44
4.8.6 RS-485 seriële communicatie
Op een netwerksegment kunnen in totaal 32 busdeelnemers worden aangesloten als bus of via dropkabels
vanaf een gemeenschappelijke hoofdlijn. De netwerksegmenten kunnen onderling worden gekoppeld door middel
van lijnversterkers. Elke lijnversterker fungeert als een
busdeelnemer binnen het segment waarin deze
geïnstalleerd is. Elke busdeelnemer in een bepaald netwerk
moet een uniek nodeadres hebben binnen alle segmenten.
Sluit de RS-485-kabel voor seriële communicatie
•
aan op klem (+) 68 en (-) 69.
Sluit elk segment aan beide uiteinden af met
•
behulp van de eindschakelaar (BUS TER. OFF-ON;
zie Afbeelding 4.13) op de frequentieomvormers,
of via een asymmetrisch afsluitweerstandsnetwerk.
Verbind een groot oppervlak van de afscherming
•
met aarde, bijvoorbeeld door middel van een
kabelklem of een geleidende kabelwartel.
Maak gebruik van potentiaalvereffeningskabels
•
om in het gehele netwerk dezelfde aardpotentiaal
te handhaven.
Gebruik binnen het gehele netwerk hetzelfde
•
type kabel om problemen met verschillende
impedanties te voorkomen.
Afgeschermd met gedraaide paren (STP)
120 Ω
1200 (inclusief dropkabels)
500 station-tot-station
Elektrische installatieBedieningshandleiding
4.9 Installatiechecklist
Voordat u de installatie van de eenheid voltooit, moet u eerst de volledige installatie inspecteren zoals aangegeven in
Tabel 4.4. Vink de items af wanneer ze voltooid zijn.
InspecterenBeschrijving
Hulpapparatuur
Bekabeling
Stuurkabels
Vrije ruimte voor
koeling
Omgevingscondities•Controleer of aan de omgevingscondities wordt voldaan.
Zekeringen en
circuitbreakers
Aarding
Bedrading voor inen
uitgangsvermogen
Binnenzijde paneel
Schakelaars
Trilling
Kijk of er hulpapparatuur, schakelaars, lastscheiders of ingangszekeringen/circuitbreakers aanwezig zijn aan
•
de voedende zijde van de frequentieomvormer of in de uitgang naar de motor. Zorg dat deze geschikt
zijn om bij volle snelheid te worden gebruikt.
Controleer de functie en installatie van sensoren die worden gebruikt voor terugkoppeling naar de
•
frequentieomvormer.
Verwijder eventuele arbeidsfactorcorrigerende condensatoren van de motor(en).
•
Pas eventuele arbeidsfactorcorrigerende condensatoren aan de voedingszijde aan en zorg dat ze worden
•
gedempt.
Zorg dat de motorkabels en de stuurkabels van elkaar zijn gescheiden of in 3 afzonderlijke metalen
•
kabelgoten zijn geplaatst om hoogfrequente ruis tegen te gaan.
Controleer op gebroken of beschadigde draden en loszittende aansluitingen.
•
Controleer of de stuurkabels zijn gescheiden van voedings- en motorkabels om ruis te voorkomen.
•
Controleer de spanningsbron van de signalen, indien nodig.
•
Het gebruik van afgeschermde kabels of gedraaide paren wordt aanbevolen. Verzeker u ervan dat de
•
afscherming correct is aangesloten.
Controleer of de vrije ruimte boven en onder de eenheid voldoende is om te zorgen voor de benodigde
•
luchtkoeling; zie hoofdstuk 3.3 Montage.
Controleer op het gebruik van de juiste zekeringen en circuitbreakers.
•
Controleer of alle zekeringen stevig zijn bevestigd en bedrijfsklaar zijn en of alle circuitbreakers open
•
staan.
Controleer of er voldoende aardverbindingen zijn en of deze stevig vastzitten en vrij zijn van oxidatie.
•
Het aarden op een kabelgoot of het monteren van de achterwand op een metalen oppervlak is geen
•
geschikte aarding.
Controleer op loszittende aansluitingen.
•
Controleer of de motor- en netvoedingskabels in afzonderlijke kabelgoten zijn geplaatst of afzonderlijk zijn
•
afgeschermd.
Controleer of de binnenzijde van de eenheid vrij is van vuil, metaalsplinters, vocht en corrosie.
•
Controleer of de eenheid is gemonteerd op een ongelakt metalen oppervlak.
•
Verzeker u ervan dat alle schakelaars en lastscheiders in de juiste stand staan.
•
Controleer of de eenheid stevig is gemonteerd of dat er trillingsdempers zijn gebruikt, indien nodig.
•
Controleer op ongebruikelijke trillingsniveaus.
•
☑
44
Tabel 4.4 Installatiechecklist
VOORZICHTIG
POTENTIEEL GEVAAR BIJ INTERNE FOUT
Er bestaat een kans op lichamelijk letsel wanneer de frequentieomvormer niet goed is gesloten.
Controleer voordat u de spanning inschakelt of alle veiligheidsafdekkingen op hun plaats zitten en stevig zijn
Zie hoofdstuk 2 Veiligheid voor algemene veiligheidsvoorschriften.
5.2
Spanning inschakelen
WAARSCHUWING
ONBEDOELDE START
Wanneer de frequentieomvormer op de netvoeding is
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
55
Frequentieomvormers bevatten hoge spanning wanneer
ze zijn aangesloten op de netvoeding. Als de installatie,
het opstarten en het onderhoud niet worden uitgevoerd
door gekwalificeerd personeel, kan dit leiden tot ernstig
of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
•
uitsluitend worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel.
Voordat u de spanning inschakelt:
1.Sluit de afdekking goed.
2.Controleer of alle kabelwartels stevig zijn
vastgezet.
3.Verzeker u ervan dat het ingangsvermogen naar
de eenheid is AFGESCHAKELD en vergrendeld.
Vertrouw niet op de lastscheiders van de frequentieomvormer voor isolatie van het
ingangsvermogen.
4.Verzeker u ervan dat er geen spanning staat op
de ingangsklemmen L1 (91), L2 (92) en L3 (93),
fase naar fase en fase naar aarde.
5.Verzeker u ervan dat er geen spanning staat op
de uitgangsklemmen 96 (U), 97 (V) en 98 (W),
fase naar fase en fase naar aarde.
6.Controleer de elektrische geleiding door de
motor door de ohmwaarden te meten op
U-V (96-97), V-W (97-98) en W-U (98-96).
7.Controleer op een juiste aarding van zowel de
frequentieomvormer als de motor.
8.Inspecteer de frequentieomvormer op losse
klemaansluitingen.
9.Verzeker u ervan dat de voedingsspanning
overeenkomt met de spanning van de frequentieomvormer en de motor.
aangesloten, kan de motor op elk moment starten, wat
kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of tot schade aan
apparatuur of eigendommen. De motor kan worden
gestart door middel van een externe schakelaar, een
seriëlebuscommando, een ingangsreferentiesignaal vanaf
het LCP, of door het opheffen van een foutconditie.
Schakel de frequentieomvormer altijd af van
•
het net wanneer een onbedoelde start vanwege
de persoonlijke veiligheid moet worden
vermeden.
Druk op [Off] op het LCP voordat u parameters
•
gaat programmeren.
De frequentieomvormer, motor en eventuele
•
door de motor aangedreven apparatuur moeten
bedrijfsklaar zijn als de frequentieomvormer op
de netvoeding wordt aangesloten.
Schakel de spanning naar de frequentieomvormer in door
de onderstaande stappen uit te voeren.
1.Verzeker u ervan dat de ingangsspanning is
gebalanceerd binnen een marge van 3%. Als dit
niet het geval is, moet u de onbalans van de
ingangsspanning corrigeren voor u verdergaat.
Herhaal de procedure na de spanningscorrectie.
2.Zorg dat de bedrading van optionele apparatuur,
indien aanwezig, geschikt is voor de installatietoepassing.
3.Zorg dat alle bedieningselementen in de UITstand staan. Paneeldeuren moeten zijn gesloten
of de afdekking moet zijn gemonteerd.
4.Schakel de spanning naar de eenheid in. Start de
frequentieomvormer nog NIET. Wanneer de
eenheid is uitgerust met een hoofdschakelaar
moet u deze in de AAN-stand zetten om de
spanning naar de frequentieomvormer in te
schakelen.
LET OP
Wanneer de statusregel onder aan het LCP de tekst
AUTO EXTERN VRIJLOOP of Alarm 60, Ext. vergrendeling
toont, betekent dit dat de eenheid bedrijfsklaar is, maar
dat er bijvoorbeeld een ingangssignaal op klem 27
ontbreekt. Zie hoofdstuk 4.8.3 Motorwerking mogelijkmaken (klem 27) voor meer informatie.
Het lokale bedieningspaneel (LCP) is het gecombineerde
display en toetsenbord aan de voorzijde van de eenheid.
Het LCP heeft diverse gebruikersfuncties:
Starten, stoppen en het regelen van het toerental
•
tijdens lokale bediening
Uitlezen van bedrijfsgegevens, status, waarschu-
•
wingen en aanmaningen tot voorzichtigheid
Programmeren van functies van de frequentieom-
•
vormer
Voer na een fout een handmatige reset uit
•
wanneer de autoreset niet actief is
Er is ook een optioneel numeriek LCP (NLCP) leverbaar. Het
NLCP werkt op vergelijkbare wijze als het LCP. Zie de
Programmeerhandleiding voor meer informatie over het
gebruik van het NLCP.
55
LET OP
Installeer MCT 10 setupsoftware voor inbedrijfstelling via
een pc. De software kan worden gedownload
(basisversie) of worden besteld (geavanceerde versie,
bestelnummer 130B1000). Ga voor meer informatie en
downloads naar www.danfoss.com/BusinessAreas/Drives-Solutions/Software+MCT10/MCT10+Downloads.htm.
5.3.2 LCP-lay-out
De functies van het LCP zijn onderverdeeld in 4 groepen
(zie Afbeelding 5.1).
A. Display
B. Menutoetsen
C. Navigatietoetsen en indicatielampjes (leds)
D. Bedieningstoetsen en reset
Afbeelding 5.1 Lokaal bedieningspaneel (LCP)
A. Display
Het display wordt geactiveerd wanneer de frequentieomvormer spanning krijgt van de netvoeding, een DCaansluitklem of een externe 24 V-voeding.
De informatie die op het LCP wordt weergegeven, kan
voor de gebruikerstoepassing worden aangepast. Selecteer
de opties via [Quick Menu], Q3-13 Displayinstellingen.
Menutoetsen dienen om toegang te krijgen tot de parametersetup, te schakelen tussen statusdisplaymodi tijdens
normaal bedrijf en om foutloggegevens weer te geven.
Verwijsnr.
6StatusGeeft bedrijfsgegevens weer.
7Quick Menu Geeft toegang tot de parameters voor
55
8Main MenuBiedt toegang tot alle programmeerbare
9Alarm LogToont een overzicht van de actieve
Tabel 5.2 Legenda bij Afbeelding 5.1, menutoetsen
ToetsFunctie
het programmeren van de basisfuncties
en biedt uitgebreide toepassingsinstructies.
parameters.
waarschuwingen, de laatste 10 alarmen
en de onderhoudslog.
Verwijsnr.
15OnGroenHet On-lampje gaat branden
16Warn.GeelWanneer er een waarschuwings-
17AlarmRoodWanneer er een foutconditie
Tabel 5.4 Legenda bij Afbeelding 5.1, indicatielampjes (leds)
Indicator LampjeFunctie
wanneer de frequentieomvormer spanning van een
netvoeding, DC-aansluitklem of
externe 24 V-voeding krijgt.
conditie optreedt, gaat het gele
Warn.-lampje branden en
verschijnt er een tekst op het
display om het probleem aan te
geven.
optreedt, gaat het rode Alarmlampje knipperen en verschijnt
er een alarmmelding op het
display.
C. Navigatietoetsen en indicatielampjes (leds)
Navigatietoetsen worden gebruikt voor het programmeren
van functies en het verplaatsen van de displaycursor. De
D. Bedieningstoetsen en reset
De bedieningstoetsen bevinden zich onder aan het LCP.
navigatietoetsen dienen tevens om het toerental te
regelen in de lokale (handmatige) bediening. In deze zone
bevinden zich ook 3 statusindicatielampjes voor de
frequentieomvormer.
Verwijsnr.
10BackBrengt u terug naar de vorige stap of lijst
11CancelAnnuleert uw laatste wijziging of
12InfoDruk hierop om een beschrijving van de
13Navigatie-
14OKHiermee kunt u toegang krijgen tot
Tabel 5.3 Legenda bij Afbeelding 5.1, navigatietoetsen
ToetsFunctie
in de menustructuur.
commando, zolang de displaymodus niet
is gewijzigd.
geselecteerde functie weer te geven.
Druk hierop om naar andere opties in het
toetsen
menu te gaan.
parametergroepen of een selectie
bevestigen.
Verwijsnr.
18Hand OnStart de frequentieomvormer in de lokale
19OffStopt de motor maar schakelt de
20Auto OnZet het systeem in de externe
21ResetHiermee kunt u de frequentieomvormer
Tabel 5.5 Legenda bij Afbeelding 5.1, bedieningstoetsen en
reset
ToetsFunctie
bediening.
Een extern stopsignaal via een
•
stuuringang of seriële communicatie
onderdrukt de lokale handmodus.
frequentieomvormer niet af van de
voeding.
bedieningsmodus.
Reageert op een extern
•
startcommando via stuurklemmen of
seriële communicatie.
handmatig resetten nadat u een fout
hebt opgeheven.
LET OP
Het contrast van het display kan worden aangepast door
[Status] en de toets [▲] of [▼] gelijktijdig in te drukken.
Om een toepassing goed te programmeren, moeten er
vaak functies worden ingesteld in diverse gerelateerde
parameters.
De programmeergegevens worden in de frequentieomvormer zelf opgeslagen.
De gegevens kunnen bij wijze van backup in het
•
LCP-geheugen worden geladen.
Om gegevens naar een andere frequentieom-
•
vormer over te zetten, sluit u het LCP aan op die
eenheid en downloadt u de opgeslagen instellingen.
Het herstellen van de fabrieksinstellingen heeft
•
geen gevolgen voor de in het LCP-geheugen
opgeslagen gegevens.
Gegevens uploaden/downloaden
5.3.4
naar/van het LCP
1.Druk op [Off] om de motor te stoppen voordat u
gegevens uploadt of downloadt.
2.
Ga naar [Main Menu] 0-50 LCP kopiëren en druk
op [OK].
3.
Selecteer [1] Alles naar LCP om gegevens naar het
LCP te uploaden of selecteer [2] Alles vanaf LCP
om gegevens vanaf het LCP te downloaden.
4.Druk op [OK]. Een voortgangsbalkje geeft het
verloop van het upload- of downloadproces weer.
5.Druk op [Hand On] of [Auto On] om terug te
keren naar normaal bedrijf.
Parameterinstellingen wijzigen
5.3.5
Parameterinstellingen kunnen worden geopend en
gewijzigd via [Quick Menu] of [Main Menu]. [Quick Menu]
geeft alleen toegang tot een beperkt aantal parameters.
1.Druk op [Quick Menu] of [Main Menu] op het
LCP.
2.
Gebruik [▲] [▼] om door de parametergroepen te
navigeren, druk op [OK] om een parametergroep
te selecteren.
3.
Gebruik [▲] [▼] om door de parameters te
navigeren, druk op [OK] om een parameter te
selecteren.
4.
Gebruik [▲] [▼] om de waarde van de geselecteerde parameter te wijzigen.
5.
Gebruik [◄] [►] om naar het vorige of volgende
cijfer te gaan wanneer u bezig bent om een
decimale parameter te wijzigen.
6.Druk op [OK] om de wijziging op te slaan.
7.
Druk twee keer op [Back] om naar Status te gaan
of druk één keer op [Main Menu] om naar Mainmenu (Hoofdmenu) te gaan.
Wijzigingen weergeven
Via [Quick Menu], Q5 Gemaakte wijz. kunt u alle parameterinstellingen zien die afwijken van de standaardinstellingen.
De lijst toont alleen parameters die zijn gewijzigd
•
in de huidige, te bewerken setup.
Parameters die weer op de standaardwaarde zijn
•
ingesteld, worden niet vermeld.
De melding Leeg geeft aan dat geen van de
•
parameters is gewijzigd.
Standaardinstellingen herstellen
5.3.6
LET OP
Kans op verlies van programmering, motorgegevens,
lokalisatie en bewakingsgegevens bij herstellen van de
standaardinstellingen. Voorafgaand aan initialisatie kunt
u een backup creëren door de gegevens te uploaden
naar het LCP.
Het herstellen van de standaard parameterinstellingen is
mogelijk door de frequentieomvormer te initialiseren. De
initialisatie kan via 14-22 Bedrijfsmodus (aanbevolen) of
handmatig worden uitgevoerd.
Bij initialisatie via 14-22 Bedrijfsmodus worden
•
omvormergegevens zoals bedrijfsuren, instellingen voor seriële communicatie, instellingen
voor het persoonlijk menu, foutlog, alarmlog en
andere bewakingsfuncties niet gewijzigd.
Bij handmatige initialisatie worden alle motor-,
•
programmeer-, lokalisatie- en bewakingsgegevens
gewist en worden de fabrieksinstellingen hersteld.
Aanbevolen initialisatieprocedure, via
14-22 Bedrijfsmodus
1.Druk twee keer op [Main Menu] om toegang te
krijgen tot de parameters.
2.
Ga naar 14-22 Bedrijfsmodus en druk op [OK].
3.
Ga naar Initialisatie en druk op [OK].
4.Schakel de spanning naar de eenheid af en wacht
tot het display is uitgeschakeld.
Selecteer met de navigatietoetsen [0] Interna-tionaal of [1] Noord-Amerika en druk op [OK].
(Hierdoor worden de standaardinstellingen van
een aantal basisparameters gewijzigd.)
6.Druk op [Main Menu] op het LCP.
7.
Ga met de de navigatietoetsen naar 0-01 Taal.
8.Selecteer de gewenste taal en druk op [OK].
9.Als er tussen de stuurklemmen 12 en 27 een
jumperkabel is aangebracht, moet u 5-12 Klem 27digitale ingang op de fabrieksinstelling laten
staan. Stel 5-12 Klem 27 digitale ingang in op Nietin bedrijf als dit niet het geval is.
Voer de motorgegevens in bij parameter 1-20 Motorverm.
[kW] of 1-21 Motorverm. [PK] tot en met 1-25 Nom.
motorsnelheid. Deze informatie is te vinden op het
motortypeplaatje.
1.
1-20 Motorverm. [kW] of 1-21 Motorverm. [PK]
2.
1-22 Motorspanning
3.
1-23 Motorfrequentie
4.
1-24 Motorstroom
5.
1-25 Nom. motorsnelheid
Setup permanentmagneetmotor
5.4.4
Bedieningshandleiding
LET OP
Gebruik een permanentmagneetmotor (PM-motor)
uitsluitend in combinatie met ventilatoren en pompen.
Stappen voor eerste programmering
1.Activeer het gebruik van een PM-motor door
1-10 Motorconstructie in te stellen op [1] PM, nietuitspr. SPM.
2.
Stel 0-02 Eenh. motortoerental in op [0] TPM.
De motorgegevens programmeren
Nadat u in 1-10 Motorconstructie een PM-motor hebt
geselecteerd, zijn de PM-motorgerelateerde parameters in
parametergroep 1-2* Motordata, 1-3* Geav. Motordata en
1-4* actief.
De benodigde gegevens zijn te vinden op het motortypeplaatje en in het motordatablad.
Programmeer de volgende parameters in de aangegeven
volgorde:
1.
1-24 Motorstroom
2.
1-26 Cont. nom. motorkoppel
3.
1-25 Nom. motorsnelheid
4.
1-39 Motorpolen
5.
1-30 Statorweerstand (Rs)
Voer de weerstand van de statorwikkeling in voor
fase naar common (Rs). Wanneer enkel fase-naarfasegegevens beschikbaar zijn, moet u de waarde
delen door 2 om de waarde voor fase-common
(sterpunt) te verkrijgen.
De waarde kan ook worden gemeten met behulp
van een ohmmeter; hierbij wordt ook rekening
gehouden met de weerstand van de kabel. Deel
de gemeten waarde door 2 en voer het resultaat
in.
6.
1-37 Inductantie d-as (Ld)
Voer de directe asinductantie van de PM-motor in
voor fase naar common.
Wanneer enkel fase-naar-fasegegevens
beschikbaar zijn, moet u de waarde delen door 2
om de waarde voor fase-common (sterpunt) te
verkrijgen.
De waarde kan ook worden gemeten met behulp
van een inductiemeter; hierbij wordt ook
rekening gehouden met de inductantie van de
kabel. Deel de gemeten waarde door 2 en voer
het resultaat in.
7.
1-40 Tegen-EMK bij 1000 TPM
Voer de tegen-EMK (fase-fase, rms-waarde) in van
de PM-motor bij een mechanisch toerental van
1000 tpm. Tegen-EMK is de spanning die door
een PM-motor wordt gegenereerd wanneer er
geen omvormer is aangesloten en de as extern
wordt gedraaid. De tegen-EMK wordt in specificaties meestal vermeld voor het nominale
motortoerental of voor een motortoerental van
1000 tpm, gemeten tussen 2 fasen. Als de waarde
voor een motortoerental van 1000 tpm niet
beschikbaar is, kunt u de juiste waarde als volgt
berekenen: Stel, de tegen-EMK is 320 V bij
1800 tpm. De waarde bij 1000 tpm kan dan als
volgt worden berekend: Tegen-EMK = (spanning/
tpm)*1000 = (320/1800)*1000 = 178. Dit is de
waarde die moet worden ingevoerd bij
1-40 Tegen-EMK bij 1000 TPM.
1.Start de motor bij een laag toerental (100 tot
200 tpm). Als de motor niet draait, moet u de
installatie, algemene programmering en de
motorgegevens controleren.
2.
Controleer of de startfunctie in 1-70 PM StartMode geschikt is voor de vereisten van de
toepassing.
Rotordetectie
Deze functie is de aanbevolen optie voor toepassingen
waarbij de motor start vanuit stilstand, zoals bij pompen of
55
transportbanden. Bij sommige motoren is een geluid
hoorbaar wanneer de meetpuls wordt verzonden. Dit is
niet schadelijk voor de motor.
Parkeren
Deze functie is de aanbevolen optie voor toepassingen
waarbij de motor met laag toerental draait, zoals bij
windmilling in ventilatortoepassingen. 2-06 Parking Current
en 2-07 Parking Time kunnen worden gewijzigd. Verhoog
de fabrieksinstelling van deze parameters voor toepassingen met hoge massatraagheid.
Start de motor op het nominale toerental. Controleer de
VVC+ PM-instellingen als de toepassing niet goed werkt.
Zie Tabel 5.6 voor aanbevelingen voor diverse toepassingen.
Verhoog
bepaald toerental gaat oscilleren. Verhoog de waarde in
kleine stappen. Een goede waarde voor deze parameter
kan 10% of 100% hoger liggen dan de standaardwaarde;
dit hangt af van de motor.
Het startkoppel kan worden gewijzigd in 1-66 Min. stroombij lage snelh.. 100% geeft het nominale koppel als
startkoppel.
5.4.5 Automatische energieoptimalisatie
LET OP
AEO is niet relevant voor permanentmagneetmotoren.
Automatische energieoptimalisatie (AEO) is een procedure
die de spanning naar de motor minimaliseert, waardoor
energieverbruik, warmte en geluid worden verminderd.
Om AEO te activeren, stelt u parameter 1-03 Koppelkarakte-
ristiek in op [2] Auto Energie Optim. CT of [3] Auto Energie
Optim. VT.
5.4.6
1-14 Verst. demping wanneer de motor bij een
(AEO)
Automatische aanpassing
motorgegevens (AMA)
ToepassingInstellingen
Toepassing met lage
massatraagheid
I
Load/IMotor
Toepassing met lage
massatraagheid
50 > I
Toepassingen met hoge
massatraagheid
I
Load/IMotor
Hoge belasting bij laag
toerental
<30% (nominaal toerental)
<5
Load/IMotor
Tabel 5.6 Aanbevelingen voor diverse toepassingen
>5
>50
1-17 Filtertijdconstante spanning
moet worden verhoogd met een
factor 5 tot 10
1-14 Verst. demping moet worden
gereduceerd
1-66 Min. stroom bij lage snelh. moet
worden gereduceerd (<100%)
Handhaaf de berekende waarden
1-14 Verst. demping, 1-15 Low Speed
Filter Time Const. en 1-16 High Speed
Filter Time Const. moeten worden
verhoogd
1-17 Filtertijdconstante spanning
moet worden verhoogd
1-66 Min. stroom bij lage snelh. moet
worden verhoogd (>100%
gedurende langere tijd kan leiden
tot oververhitting van de motor)
LET OP
AMA is niet relevant voor PM-motoren.
Automatische aanpassing motorgegevens (AMA) is een
procedure die de compatibiliteit tussen de frequentieomvormer en de motor optimaliseert.
De frequentieomvormer stelt een wiskundig
•
model van de motor op voor het regelen van de
uitgangsstroom van de motor. De procedure test
tevens de ingangsfasebalans van het elektrisch
vermogen. Hierbij worden de motorgegevens
vergeleken met de ingevoerde gegevens in
parameter 1-20 tot 1-25.
Tijdens het uitvoeren van de AMA draait de
•
motoras niet en wordt geen schade toegebracht
aan de motor.
Bij sommige motoren kan geen volledige versie
•
van de test worden uitgevoerd. In dat geval
selecteert u [2] Beperkte AMA insch.
aangesloten, selecteert u Beperkte AMA insch.
Raadpleeg hoofdstuk 7.4 Lijst met waarschuwingen
•
en alarmen als er waarschuwingen of alarmen
worden gegenereerd.
Voor het beste resultaat moet de procedure
•
worden uitgevoerd met een koude motor.
Om een AMA uit te voeren
1.Druk op [Main Menu] om toegang te krijgen tot
de parameters.
2.
Ga naar parametergroep 1-** Belasting & motor en
druk op [OK].
3.
Ga naar parametergroep 1-2* Motordata en druk
op [OK].
4.
Ga naar 1-29 Autom. aanpassing motorgeg. (AMA)
en druk op [OK].
5.
Selecteer [1] Volledige AMA insch. en druk op [OK].
6.Volg de instructies op het scherm.
7.De test wordt automatisch uitgevoerd en bij
voltooiing wordt een melding gegeven.
5.5
Draairichting van de motor controleren
5.6 Test lokale bediening
Raadpleeg hoofdstuk 7.5 Probleem verhelpen in geval van
acceleratie- of deceleratieproblemen. Zie hoofdstuk 7.4 Lijstmet waarschuwingen en alarmen voor informatie over het
resetten van de frequentieomvormer na een uitschakeling
(trip).
5.7 Systeem opstarten
Voor de procedure in deze sectie is het noodzakelijk dat
de bedrading en de toepassingsspecifieke programmering
door de gebruiker zijn voltooid. Het wordt aanbevolen om
de volgende procedure uit te voeren nadat de toepassingssetup is voltooid.
1.Druk op [Hand On] om de frequentieomvormer te
voorzien van een lokaal startcommando.
2.Laat de frequentieomvormer accelereren door via
[▲] naar vol toerental te gaan. Door de cursor
links van het decimaalteken te plaatsen, kunt u
wijzigingen sneller invoeren.
3.Let op eventuele acceleratieproblemen.
4.Druk op [Off]. Let op eventuele deceleratieproblemen.
55
LET OP
Risico op schade aan pompen/compressoren wanneer de
motor in de verkeerde richting draait. Controleer de
draairichting van de motor voordat u de frequentieomvormer opstart.
De motor draait kortstondig met 5 Hz of met de in
4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz] ingestelde minimumfrequentie.
1.Druk op [Main Menu].
2.
Ga naar 1-28 Controle draair. motor en druk op
[OK].
3.
Ga naar [1] Ingesch.
De volgende tekst verschijnt: NB! Motor draait mogelijk inverkeerde richting.
4.Druk op [OK].
5.Volg de instructies op het scherm.
LET OP
Om de draairichting van de motor te wijzigen, schakelt u
de voeding naar de frequentieomvormer af en wacht u
tot de eenheid is ontladen. Verwissel de aansluiting van
2 van de 3 motorkabels aan de motor- of omvormerzijde
van de aansluiting.
1.Druk op [Auto On].
2.Schakel een extern startcommando in.
3.Pas de snelheidsreferentie aan voor het volledige
toerentalbereik.
4.Schakel het externe startcommando uit.
5.Controleer het geluids- en trillingsniveau van de
motor om u ervan te verzekeren dat het systeem
naar behoren werkt.
Raadpleeg of hoofdstuk 7.4 Lijst met waarschuwingen enalarmen als er waarschuwingen of alarmen worden
gegenereerd.
De voorbeelden in deze sectie zijn bedoeld als een snelle
referentie voor veelgebruikte toepassingen.
De parameterinstellingen zijn gebaseerd op de
•
standaard regionale instelling (geselecteerd in
0-03 Regionale instellingen).
De parameters die betrekking hebben op de
•
klemmen en bijbehorende instellingen, worden
naast de tekeningen weergegeven.
Parameters
FunctieInstelling
6-12 Klem 53
4 mA*
lage stroom
6-13 Klem 53
20 mA*
hoge stroom
6-14 Klem 53
0 Hz
lage ref./
terugkopp.
waarde
Wanneer schakelinstellingen nodig zijn voor de
•
66
analoge klemmen A53 of A54, wordt dit ook
aangegeven.
LET OP
Bij gebruik van de optionele STO-functie kan een
jumperkabel vereist zijn tussen klem 12 (of 13) en klem
37 om de frequentieomvormer te laten werken wanneer
Diagnostiek en problemen ve...Bedieningshandleiding
7 Diagnostiek en problemen verhelpen
In dit hoofdstuk bevat onder meer richtlijnen voor
onderhoud en reparatie, statusmeldingen, waarschuwingen
Tabel 7.1 tot Tabel 7.3 beschrijven de statusmeldingen op
het display.
en alarmen en elementaire foutopsporing.
7.1 Onderhoud en service
Bij normale bedrijfscondities en belastingprofielen is de
frequentieomvormer onderhoudsvrij gedurende zijn
volledige levensduur. Om uitval, gevaar en schade te
voorkomen, moet u de frequentieomvormer regelmatig
inspecteren; de frequentie hiervan is afhankelijk van de
bedrijfscondities. Vervang versleten of beschadigde
onderdelen door originele reserveonderdelen of standaard
onderdelen. Ga voor service en ondersteuning naar
www.danfoss.com/contact/sales_and_services/.
77
7.2 Statusmeldingen
Wanneer de frequentieomvormer in de statusmodus staat,
worden automatisch statusmeldingen gegenereerd en op
de onderste regel van het display weergegeven (zie
Afbeelding 7.1).
OffDe frequentieomvormer reageert niet op
stuursignalen totdat op [Auto On] of [Hand
On] wordt gedrukt.
Auto OnDe frequentieomvormer wordt bestuurd via
stuurklemmen en/of seriële communicatie.
De frequentieomvormer wordt bestuurd met
behulp van de navigatietoetsen op het LCP.
De lokale modus wordt onderdrukt door
stopcommando's, reset, omkering, DC-rem en
andere signalen die op de stuurklemmen
worden toegepast.
Tabel 7.1 Bedrijfsmodus
ExternDe snelheidsreferentie wordt gegeven via
externe signalen, seriële communicatie of
interne digitale referenties.
LokaalDe frequentieomvormer wordt bestuurd via
[Hand On] of referentiewaarden uit het LCP.
Tabel 7.2 Referentieplaats
1
Bedieningsmodus (zie Tabel 7.1)
2
Referentieplaats (zie Tabel 7.2)
3
Bedrijfsstatus (zie Tabel 7.3)
Afbeelding 7.1 Statusdisplay
AC-rem
AMA klaar OKDe automatische aanpassing van de motorge-
AMA gereedAMA is klaar om te starten. Druk op
AMA actiefHet AMA-proces is bezig.
RemmenDe remchopper is actief. Gegenereerde
Max. remmen
Vrijloop
AC-rem werd geselecteerd in 2-10 Remfunctie.
De AC-rem zorgt voor overmagnetisering van
de motor om zo een gecontroleerde
vertraging te realiseren.
gevens (AMA) werd met succes voltooid.
[Hand On] om te starten.
energie wordt geabsorbeerd door de
remweerstand.
De remchopper is actief. De in 2-12 Begrenzingremvermogen (kW) ingestelde vermogensbegrenzing voor de remweerstand is bereikt.
Vrijloop geïnv. werd geselecteerd als
•
functie voor een digitale ingang (parametergroep 5-1* Digitale ingangen). De
bijbehorende klem is niet aangesloten.
Diagnostiek en problemen ve...Bedieningshandleiding
Gecontr. uitloop
Stroom hoogDe uitgangsstroom van de frequentieom-
Stroom laagDe uitgangsstroom van de frequentieom-
DC-houd
DC-stopDe motor wordt gehouden door een DC-
Terugk. hoog De som van alle actieve terugkoppelingen is
Terugk. laagDe som van alle actieve terugkoppelingen is
Uitgang vasth.De externe referentie voor het vasthouden
Verzoek vasth.Er is een commando gegeven om de uitgang
Gecontr. uitloop werd geselecteerd in
14-10 Netstoring.
De netspanning is lager dan de waarde die
•
voor een netfout is ingesteld in
14-11 Netspanning bij netfout.
De frequentieomvormer laat de motor
•
uitlopen met behulp van een gecontroleerde uitloop.
vormer is hoger dan de in 4-51 Waarschuwingstroom hoog ingestelde begrenzing.
vormer is lager dan de in 4-52 Waarschuwing
snelheid laag ingestelde begrenzing.
DC-houd werd geselecteerd in 1-80 Functie bij
stop en er is een stopcommando actief. De
motor wordt gehouden door een DC-stroom
zoals gedefinieerd in 2-00 DC-houd/voorverw.stroom.
stroom (2-01 DC-remstroom) gedurende een
bepaalde tijd (2-02 DC-remtijd).
DC-rem werd geactiveerd in 2-03 Inscha-
•
kelsnelh. DC-rem [tpm] en er is een
stopcommando actief.
DC-rem geïnv. werd geselecteerd als functie
•
voor een digitale ingang (parametergroep
5-1* Digitale ingangen). De bijbehorende
klem is niet actief.
De DC-rem werd geactiveerd via seriële
•
communicatie.
hoger dan de ingestelde terugkoppelingsbegrenzing in 4-57 Waarsch: terugk. hoog.
lager dan de ingestelde terugkoppelingsbegrenzing in 4-56 Waarsch: terugk. laag.
van het huidige toerental is actief.
Uitgang vasth. werd geselecteerd als
•
functie voor een digitale ingang (parametergroep 5-1* Digitale ingangen). De
bijbehorende klem is actief. Het regelen
van de snelheid is enkel mogelijk via de
klemfuncties Snelh. omh. en Snelh. omlaag.
Het vasthouden van de uitgang werd
•
geactiveerd via seriële communicatie.
vast te houden, maar de motor zal niet
starten voordat er een startvoorwaardesignaal
is ontvangen.
Ref. vasthouden
Jog-verzoekEr is een jog-commando gegeven, maar de
Jogging
Motorcontrole
OVC-besturing
Vermog. Uit(Geldt enkel voor frequentieomvormers met
Besch.modusBeschermingsmodus is actief. De eenheid
Ref. vasthouden werd geselecteerd als functie
voor een digitale ingang (parametergroep 5-1*Digitale ingangen). De bijbehorende klem is
actief. De frequentieomvormer slaat de actuele
referentie op. Het wijzigen van de referentie is
nu uitsluitend mogelijk via de klemfuncties
Snelh. omh. en Snelh. omlaag.
motor blijft stopgezet totdat er via een
digitale ingang een startvoorwaardesignaal
wordt ontvangen.
De motor loopt zoals is ingesteld in 3-19 Jog-
snelh. [TPM].
Jog werd geselecteerd als functie voor een
•
digitale ingang (parametergroep 5-1*
Digitale ingangen). De bijbehorende klem
(bijv. klem 29) is actief.
De jogfunctie werd geactiveerd via seriële
•
communicatie.
De jogfunctie werd geselecteerd als een
•
reactie voor een bewakingsfunctie (bijv.
Geen signaal). De bewakingsfunctie is
actief.
Motorcontrole werd geselecteerd in
1-80 Functie bij stop. Er is een stopcommando
actief. Om te controleren of er altijd een
motor op de frequentieomvormer is
aangesloten, wordt de motor voorzien van
een permanente teststroom.
Overspanningsreg. werd geactiveerd via
2-17 Overspanningsreg., [2] Ingesch. De
aangesloten motor voorziet de frequentieomvormer van generatieve energie. De
overspanningsregeling past de V-Hzverhouding aan om de motor gecontroleerd
te laten lopen en om uitschakeling (trip) van
de frequentieomvormer te voorkomen.
een externe 24 V-voeding.)
De netvoeding naar de frequentieomvormer is
afgeschakeld en de stuurkaart wordt gevoed
via de externe 24 V.
heeft een kritieke situatie gedetecteerd
(overstroom of overspanning).
Om een uitschakeling (trip) te voorkomen,
•
is de schakelfrequentie verlaagd naar
4 kHz.
Indien mogelijk wordt de bescher-
•
mingsmodus na circa 10 seconden
beëindigd.
De beschermingsmodus kan worden
•
beperkt via 14-26 Uitschakelvertraging bij
inverterfout.
Aan-/uitlopenDe motor accelereert/decelereert op basis van
Ref. hoogDe som van alle actieve referenties is hoger
Ref. laagDe som van alle actieve referenties is lager
77
Op referentieDe frequentieomvormer werkt binnen het
StartverzoekEr is een startcommando gegeven, maar de
ActiefDe motor wordt aangedreven door de
SlaapstandDe energiebesparingsfunctie is ingeschakeld.
Snelh. hoogDe motorsnelheid is hoger dan de ingestelde
Snelh. laagDe motorsnelheid is lager dan de ingestelde
Stand-byIn de automodus start de frequentieomvormer
Startvertrag.
Strt vr/acht.
StopDe frequentieomvormer heeft een
De motor decelereert op basis van 3-81 Snelle
stop ramp-tijd.
Snelle stop geïnv. werd geselecteerd als
•
functie voor een digitale ingang (parametergroep 5-1* Digitale ingangen). De
bijbehorende klem is niet actief.
De snellestopfunctie werd geactiveerd via
•
seriële communicatie.
de actieve aan-/uitloop. De referentie, begrenzingswaarde of stilstand is nog niet bereikt.
dan de ingestelde referentiebegrenzing in
4-55 Waarsch: referentie hoog.
dan de ingestelde referentiebegrenzing in
4-54 Waarsch: referentie laag.
ingestelde referentiebereik. De terugkoppelingswaarde komt overeen met de
setpointwaarde.
motor zal niet starten totdat er via een
digitale ingang een startvoorwaardesignaal
wordt ontvangen.
frequentieomvormer.
De motor is gestopt, maar start automatisch
opnieuw wanneer dat nodig is.
waarde in 4-53 Waarschuwing snelheid hoog.
waarde in 4-52 Waarschuwing snelheid laag.
de motor door middel van een startsignaal uit
een digitale ingang of seriële communicatie.
In 1-71 Startvertraging werd een startvertragingstijd ingesteld. Er is een startcommando
gegeven en de motor start nadat de startvertragingstijd is verstreken.
Start en Start omgekeerd werden geselecteerd
als functies voor 2 verschillende digitale
ingangen (parametergroep 5-1* Digitaleingangen). De motor start in voorwaartse of
achterwaartse richting, afhankelijk van de
klem die is geactiveerd.
stopcommando ontvangen vanaf het LCP, een
digitale ingang of via seriële communicatie.
Uitschakeling
(trip)
Uit en blokk.Er is een alarm opgetreden en de motor is
Tabel 7.3 Bedrijfsstatus
Er is een alarm opgetreden en de motor is
gestopt. Zodra de oorzaak van het alarm is
weggenomen, kan de frequentieomvormer
handmatig worden gereset via [Reset] of
extern worden gereset via stuurklemmen of
seriële communicatie.
gestopt. Zodra de oorzaak van het alarm is
weggenomen, moet de spanning naar de
frequentieomvormer af- en weer ingeschakeld
worden. Hierna kan de frequentieomvormer
handmatig worden gereset via [Reset] of
extern worden gereset via stuurklemmen of
seriële communicatie.
LET OP
In de auto-/externe modus heeft de frequentieomvormer
externe commando's nodig om functies te kunnen
uitvoeren.
7.3 Waarschuwings- en alarmtypen
Waarschuwingen
Een waarschuwing wordt gegenereerd wanneer een
alarmconditie dreigt of wanneer er sprake is van
abnormale bedrijfscondities. De frequentieomvormer zal in
sommige gevallen een alarm genereren. Een waarschuwing
verdwijnt automatisch wanneer de abnormale conditie is
opgeheven.
Alarmen
Uitschakeling (trip)
Een alarm wordt gegenereerd wanneer de frequentieomvormer wordt uitgeschakeld (trip), wat betekent dat de
frequentieomvormer de werking opschort om schade aan
de frequentieomvormer of het systeem te voorkomen. De
motor loopt vrij uit tot stop. De logica van de frequentieomvormer blijft werken en de status van de
frequentieomvormer bewaken. Nadat de foutconditie is
opgeheven, kan de frequentieomvormer worden gereset.
Daarna is de hij weer bedrijfsklaar.
De frequentieomvormer resetten na een uitschakeling
(trip)/uitschakeling met blokkering
Een uitschakeling (trip) kan op 4 manieren worden gereset:
De ingangsspanning wordt af- en weer ingeschakeld. De
motor loopt vrij uit tot stop. De frequentieomvormer blijft
de status van de frequentieomvormer bewaken. Schakel de
ingangsspanning naar de frequentieomvormer af, neem de
oorzaak van de fout weg en reset de frequentieomvormer.
Waarschuwings- en alarmdisplays
Op het LCP wordt een waarschuwing
•
weergegeven, samen met het waarschuwingsnummer.
Er knippert een alarm, samen met het
•
alarmnummer.
Afbeelding 7.2 Voorbeeld van alarmdisplay
Naast de tekst en de alarmcode op het LCP zijn er 3
statusindicatielampjes.
WaarschuwingAanUit
AlarmUitAan (knippert)
Uitschakeling met
blokkering
Afbeelding 7.3 Statusindicatielampjes
WaarschuwingsledAlarmled
AanAan (knippert)
7.4 Lijst met waarschuwingen en alarmen
Onderstaande informatie over waarschuwingen/alarmen
beschrijft alle waarschuwings- en alarmcondities, geeft de
mogelijke oorzaak aan en biedt een oplossing of foutopsporingsprocedure.
WAARSCHUWING 1, 10 V laag
De spanning van de stuurkaart is lager dan 10 V vanaf
klem 50.
Verminder de belasting van klem 50, aangezien de 10 Vvoeding overbelast is. Maximaal 15 mA of minimaal 590 Ω.
Deze conditie kan worden veroorzaakt door een
kortsluiting in een aangesloten potentiometer of een
onjuiste bedrading van de potentiometer.
Probleem verhelpen
Verwijder de bedrading vanaf klem 50. Wanneer
•
de waarschuwing verdwijnt, zit het probleem in
de bedrading. Vervang de stuurkaart als de
waarschuwing niet verdwijnt.
WAARSCHUWING/ALARM 2, Live-zerofout
Deze waarschuwing of dit alarm verschijnt alleen als dit is
ingesteld in 6-01 Live zero time-out-functie. Het signaal op
een van de analoge ingangen is minder dan 50% van de
minimumwaarde die voor die ingang is geprogrammeerd.
Deze conditie kan worden veroorzaakt door draadbreuk of
door een signaal van een defect apparaat.
Probleem verhelpen
Controleer de aansluitingen op alle analoge
•
ingangsklemmen. Stuurklem 53 en 54 voor
signalen, klem 55 gemeenschappelijk. MCB 101klemmen 11 en 12 voor signalen, klem 10
gemeenschappelijk. MCB 109-klemmen 1, 3, 5
voor signalen, klem 2, 4, 6 gemeenschappelijk.
Controleer of de programmering van de frequen-
•
tieomvormer en de schakelinstellingen
overeenkomen met het type analoge signaal.
Voer een ingangsklemsignaaltest uit.
•
WAARSCHUWING/ALARM 4, Faseverlies netvoeding
Aan de voedingszijde ontbreekt een fase of de onbalans
van de netspanning is te hoog. Deze melding verschijnt
ook als er een fout optreedt in de ingangsgelijkrichter op
de frequentieomvormer. De opties worden
geprogrammeerd via 14-12 Functie bij onbalans netsp..
Probleem verhelpen
Controleer de voedingsspanning en voedings-
•
stromen naar de frequentieomvormer.
WAARSCHUWING 5, DC-tussenkringspanning hoog
De tussenkringspanning (DC) is hoger dan de waarschuwingslimiet voor hoge spanning. De limiet hangt af van de
nominale spanning van de frequentieomvormer. De
eenheid is nog steeds actief.
De tussenkringspanning (DC) is lager dan de waarschuwingslimiet voor lage spanning. De limiet hangt af van de
nominale spanning van de frequentieomvormer. De
eenheid is nog steeds actief.
WAARSCHUWING/ALARM 7, DC-overspanning
Als de tussenkringspanning hoger is dan de overspanningsbegrenzing, schakelt de frequentieomvormer na een
bepaalde tijd uit (trip).
Probleem verhelpen
Sluit een remweerstand aan.
•
Verleng de ramp-tijd.
•
Wijzig het type ramp.
•
Activeer de functies in 2-10 Remfunctie.
•
Verhoog 14-26 Uitschakelvertraging bij inverterfout.
•
Als het alarm/de waarschuwing tijdens een
77
•
spanningsdip optreedt, moet u gebruikmaken van
kinetische backup (14-10 Netstoring).
WAARSCHUWING/ALARM 8, DC-onderspanning
Als de DC-tussenkringspanning lager wordt dan de limiet
voor lage spanning, controleert de frequentieomvormer of
de 24 V DC-backupvoeding is aangesloten. Als geen
24 V DC-backupvoeding is aangesloten, schakelt de
frequentieomvormer uit na een vaste tijdsvertraging. Deze
tijdsvertraging hangt af van de eenheidgrootte.
Probleem verhelpen
Controleer of de voedingsspanning overeenkomt
•
met de spanning van de frequentieomvormer.
Voer een ingangsspanningstest uit.
•
Voer een soft-chargecircuittest uit.
•
WAARSCHUWING/ALARM 9, Omvormer overbelast
De frequentieomvormer staat op het punt van uitschakeling wegens overbelasting (te hoge stroom gedurende
een te lange tijd). De teller voor de thermo-elektronische
omvormerbeveiliging genereert een waarschuwing bij 98%
en schakelt uit bij 100%, waarbij een alarm wordt
gegenereerd. De frequentieomvormer kan niet worden
gereset totdat de teller onder de 90% is gezakt.
De fout is dat de frequentieomvormer gedurende een te
lange tijd voor meer dan 100% werd overbelast.
Probleem verhelpen
Vergelijk de aangegeven uitgangsstroom op het
•
LCP met de nominale stroom van de frequentieomvormer.
Vergelijk de aangegeven uitgangsstroom op het
•
LCP met de gemeten motorstroom.
WAARSCHUWING/ALARM 10, Overtemperatuur motorETR
De elektronische thermische beveiliging (ETR) geeft aan
dat de motor te warm is. Stel in 1-90 Therm. motorbevei-liging in of de frequentieomvormer een waarschuwing of
een alarm moet genereren wanneer de teller 100% bereikt.
De fout treedt op wanneer de motor gedurende een te
lange tijd voor meer dan 100% wordt overbelast.
Controleer of de thermistor is losgekoppeld. In 1-90 Therm.
motorbeveiliging kan worden ingesteld of de frequentieom-
vormer een waarschuwing of een alarm moet genereren.
Probleem verhelpen
Laat de thermische belasting weergeven op het
•
LCP en houd de waarde in de gaten. Wanneer de
stroom hoger is dan de nominale continustroom
van de frequentieomvormer, gaat de teller
omhoog. Wanneer de stroom lager is dan de
nominale continustroom van de frequentieomvormer, gaat de teller omlaag.
Controleer op oververhitting van de motor.
•
Controleer of de motor mechanisch overbelast is.
•
Controleer of de ingestelde motorstroom in 1-24
•
Motorstroom correct is.
Controleer of de motorparameters 1-20 tot 1-25
•
correct zijn ingesteld.
Controleer bij gebruik van een externe ventilator
•
of deze ook is geselecteerd in 1-91 Ext. motorventilator.
Door het uitvoeren van een AMA via 1-29 Autom.
•
aanpassing motorgeg. (AMA) wordt de frequentieomvormer nauwkeuriger afgestemd op de motor
en wordt de thermische belasting beperkt.
Controleer op oververhitting van de motor.
•
Controleer of de motor mechanisch overbelast is.
•
Controleer bij gebruik van klem 53 of 54 of de
•
thermistor correct is aangesloten tussen klem 53
of 54 (analoge spanningsingang) en klem 50
(+10 V-voeding). Controleer ook of de klemschakelaar voor 53 of 54 is ingesteld voor spanning.
Controleer of 1-93 Thermistorbron is ingesteld op
klem 53 of 54.
Controleer bij gebruik van digitale ingang 18 of
•
19 of de thermistor correct is aangesloten tussen
klem 18 of 19 (digitale ingang, alleen PNP) en
klem 50. Controleer of 1-93 Thermistorbron in
ingesteld op klem 18 of 19.
4-16 Koppelbegrenzing motormodus of 4-17 Koppelbegrenzing generatormodus. 14-25 Uitsch.vertr. bij Koppelbegr.
kan worden gebruikt om voor deze conditie een
waarschuwing gevolgd door een alarm in te stellen in
plaats van enkel een waarschuwing.
Probleem verhelpen
Wanneer de koppelbegrenzing tijdens het
•
aanlopen wordt overschreden, moet u de
aanlooptijd verlengen.
Wanneer de koppelbegrenzing tijdens het
•
uitlopen wordt overschreden, moet u de
uitlooptijd verlengen.
Wanneer de koppelbegrenzing tijdens bedrijf
•
wordt overschreden, kunt u de koppelbegrenzing
mogelijk verhogen. Verzeker u ervan dat het
systeem veilig kan werken bij een hoger koppel.
Controleer de toepassing om te bepalen of de
•
motor overmatig veel stroom trekt.
WAARSCHUWING/ALARM 13, Overstroom
De piekstroombegrenzing van de omvormer (ongeveer
200% van de nominale stroom) is overschreden. De
waarschuwing zal ongeveer 1,5 s aanhouden, waarna de
frequentieomvormer uitschakelt en een alarm genereert.
Deze fout kan worden veroorzaakt door een schokbelasting of een snelle acceleratie bij belastingen met een
hoge massatraagheid. In geval van een snelle acceleratie
bij het aanlopen kan de fout ook optreden na een
kinetische backup.
Als uitgebreide mechanische rembesturing is geselecteerd,
kan de uitschakeling (trip) extern worden gereset.
Probleem verhelpen
Schakel de voeding af en controleer of de
•
motoras kan worden gedraaid.
Controleer of het vermogen van de motor
•
overeenkomt met dat van de frequentieomvormer.
Controleer of de motorparameters 1-20 tot 1-25
•
correct zijn ingesteld.
Alarm 14, Aardfout
Er loopt een stroom van de uitgangsfasen naar aarde, door
de kabel tussen de frequentieomvormer en de motor dan
wel in de motor zelf.
Probleem verhelpen
Schakel de frequentieomvormer af en hef de
•
aardfout op.
Controleer op aardfouten in de motor door de
•
weerstand van de motorkabels en de motor naar
aarde te meten met behulp van een
isolatiemeter.
Alarm 15, Incompatibele hardware
Een gemonteerde optie kan niet werken met de huidige
stuurkaarthardware of -software.
Noteer de waarde van onderstaande parameters en neem
contact op met Danfoss:
15-40 FC-type
•
15-41 Vermogensectie
•
15-42 Spanning
•
15-43 Softwareversie
•
15-45 Huidige typecodereeks
•
15-49 SW-id stuurkaart
•
15-50 SW-id voedingskaart
•
15-60 Optie gemonteerd
•
15-61 SW-versie optie (voor elke optiesleuf)
•
Alarm 16, Kortsluiting
Er is kortsluiting in de motor of de motorkabels.
Probleem verhelpen
Schakel de voeding naar de frequentieomvormer
•
af en hef de kortsluiting op.
WAARSCHUWING/ALARM 17, Stuurwoordtime-out
Er is geen communicatie met de frequentieomvormer.
Deze waarschuwing is alleen actief wanneer 8-04 Time-out-functie stuurwoord NIET is ingesteld op [0] Uit.
Als 8-04 Time-out-functie stuurwoord is ingesteld op [5] Stopen uitsch. zal er een waarschuwing worden gegeven. De
frequentieomvormer stopt na de uitloop, waarna een alarm
wordt gegenereerd.
ratuur.
Controleer of de installatie is uitgevoerd overeen-
•
komstig de EMC-vereisten.
ALARM 18, Start mislukt
Het toerental heeft de in 1-77 Max startsnelh compressor
[tpm] ingestelde waarde bij het starten niet kunnen
overschrijden binnen de voorgeschreven tijd (ingesteld in
1-79 Max starttijd compressor tot uitsch). Dit kan zijn
veroorzaakt door een geblokkeerde motor.
WAARSCHUWING 23, Fout interne ventilator
De ventilatorwaarschuwingsfunctie is een extra beveiliging
die controleert of de ventilator actief/gemonteerd is. De
ventilatorwaarschuwing kan worden uitgeschakeld via
14-53 Ventilatorbew. ([0] Uitgesch).
Voor frequentieomvormers met frame D, E en F wordt de
geregelde spanning naar de ventilatoren bewaakt.
uit en weer in en controleer of de ventilator heel
even actief is tijdens het opstarten.
Controleer de sensoren op het koellichaam en de
•
stuurkaart.
WAARSCHUWING 24, Fout externe ventilator
De ventilatorwaarschuwingsfunctie is een extra beveiliging
die controleert of de ventilator actief/gemonteerd is. De
ventilatorwaarschuwing kan worden uitgeschakeld via
14-53 Ventilatorbew. ([0] Uitgesch.).
Probleem verhelpen
Controleer of de ventilator correct werkt.
•
Schakel de voeding naar de frequentieomvormer
•
uit en weer in en controleer of de ventilator heel
77
WAARSCHUWING 25, Kortsluiting remweerstand
De remweerstand wordt bewaakt tijdens bedrijf. Als er
kortsluiting optreedt, wordt de remfunctie uitgeschakeld
en wordt de waarschuwing gegenereerd. De frequentieomvormer functioneert nog steeds, maar zonder de
remfunctie.
Het vermogen dat naar de remweerstand wordt overgebracht, wordt berekend als een gemiddelde waarde over
de laatste 120 s van de bedrijfstijd. De berekening is
gebaseerd op de tussenkringspanning en de ingestelde
waarde van de remweerstand in 2-16 AC-rem max. stroom.
De waarschuwing wordt gegenereerd wanneer het
afgegeven remvermogen hoger is dan 90% van het
vermogen van de remweerstand. Als [2] Uitsch. is
geselecteerd in 2-13 Bewaking remvermogen, schakelt de
frequentieomvormer uit en wordt een alarm gegenereerd
wanneer het afgegeven remvermogen 100% bereikt.
WAARSCHUWING/ALARM 27, Remchopperfout
De remtransistor wordt bewaakt tijdens bedrijf; in geval
van kortsluiting wordt de remfunctie uitgeschakeld en
wordt een waarschuwing gegenereerd. De frequentieomvormer blijft nog wel actief, maar door de kortsluiting van
de remtransistor gaat er veel vermogen naar de
remweerstand, ook als deze niet actief is.
Probleem verhelpen
even actief is tijdens het opstarten.
Controleer de sensoren op het koellichaam en de
•
stuurkaart.
Schakel de frequentieomvormer af en vervang de
•
remweerstand (zie 2-15 Remtest).
Schakel de frequentieomvormer af en verwijder
•
de remweerstand.
WAARSCHUWING/ALARM 28, Remtest mislukt
De remweerstand is niet aangesloten of werkt niet.
Controleer 2-15 Remtest.
Alarm 29, Temp. koellich.
De maximumtemperatuur van het koellichaam is
overschreden. De temperatuurfout kan niet worden
gereset totdat de temperatuur van het koellichaam is
gezakt tot onder een vooraf ingestelde temperatuur voor
het koellichaam. De punten van uitschakelen (trip) en
resetten zijn afhankelijk van het vermogen van de frequentieomvormer.
Probleem verhelpen
Controleer op de volgende condities.
Te hoge omgevingstemperatuur.
•
Te lange motorkabel.
•
Onvoldoende vrije ruimte voor luchtcirculatie
•
boven en onder de frequentieomvormer.
Geblokkeerde luchtstroming rondom de frequen-
•
tieomvormer.
Beschadigde ventilator koellichaam.
•
Vuil koellichaam.
•
Alarm 30, Motorfase U ontbreekt
Motorfase U tussen frequentieomvormer en motor
ontbreekt.
Schakel de frequentieomvormer af en controleer
motorfase U.
Alarm 31, Motorfase V ontbreekt
Motorfase V tussen frequentieomvormer en motor
ontbreekt.
Schakel de voeding naar de frequentieomvormer af en
controleer motorfase V.
Alarm 32, Motorfase W ontbreekt
Motorfase W tussen frequentieomvormer en motor
ontbreekt.
Schakel de frequentieomvormer af en controleer
motorfase W.
Alarm 33, Inrush-fout
Er zijn te veel inschakelingen geweest gedurende een
korte tijd. Laat de eenheid afkoelen tot de bedrijfstemperatuur.
WAARSCHUWING/ALARM 34, Communicatiefout veldbus
De veldbus op de communicatieoptiekaart werkt niet.
WAARSCHUWING/ALARM 36, Netstoring
Deze waarschuwing/dit alarm is alleen actief als de
voedingsspanning naar de frequentieomvormer ontbreekt
en 14-10 Netstoring niet is ingesteld op [0] Geen functie.
Controleer de zekeringen naar de frequentieomvormer en
de netvoeding naar de eenheid.
Wanneer er een interne fout optreedt, wordt de foutcode
uit Tabel 7.4 weergegeven.
Probleem verhelpen
Schakel de spanning uit en weer in.
•
Controleer of de optie correct is geïnstalleerd.
•
Controleer op loszittende of ontbrekende
•
bedrading.
Het kan nodig zijn om contact op te nemen met uw
Danfoss-leverancier of de serviceafdeling. Noteer de
foutcode in verband met verdere aanwijzingen voor
foutopsporing.
Nr.Tekst
0Seriële poort kan niet worden geïnitialiseerd.
Neem contact op met uw Danfoss-leverancier of
de serviceafdeling van Danfoss
256-258EEPROM-gegevens van de voedingskaart zijn
beschadigd of te oud. Vervang de voedingskaart
512-519Interne fout. Neem contact op met uw Danfoss-
leverancier of de serviceafdeling van Danfoss
783Parameterinstelling buiten min./max. begrenzingen
1024-1284Interne fout. Neem contact op met uw Danfoss-
leverancier of de serviceafdeling van Danfoss
1299Optiesoftware in sleuf A is te oud
1300Optiesoftware in sleuf B is te oud
1315Optiesoftware in sleuf A wordt niet ondersteund
(niet toegestaan)
1316Optiesoftware in sleuf B wordt niet ondersteund
(niet toegestaan)
1379-2819Interne fout. Neem contact op met uw Danfoss-
leverancier of de serviceafdeling van Danfoss
2561Vervang de stuurkaart
2820Stack-overloop LCP
2821Overloop seriële poort
2822Overloop USB-poort
3072-5122Parameterwaarde valt buiten de begrenzingen
5123Optie in sleuf A: hardware incompatibel met
stuurkaarthardware
5124Optie in sleuf B: hardware incompatibel met
stuurkaarthardware
5376-6231Interne fout. Neem contact op met uw Danfoss-
leverancier of de serviceafdeling van Danfoss
Tabel 7.4 Foutcodes interne fouten
Alarm 39, Sensor koellichaam
Geen terugkoppeling van de temperatuursensor van het
koellichaam.
Het signaal van de thermische sensor van de IGBT is niet
beschikbaar op de voedingskaart. Het probleem kan zich
bevinden op de voedingskaart, op de gate-driverkaart of
de lintkabel tussen de voedingskaart en de gatedriverkaart.
Controleer de belasting die is aangesloten op klem 27 of
verwijder de aansluiting die kortsluiting veroorzaakt.
Controleer 5-00 Dig. I/O-modus en 5-01 Klem 27 modus.
Controleer de belasting die is aangesloten op klem 29 of
verwijder de aansluiting die kortsluiting veroorzaakt.
Controleer 5-00 Dig. I/O-modus en 5-02 Klem 29 modus.
WAARSCHUWING 42, Overbelasting digitale uitgang op
X30/6 of X30/7
Controleer voor X30/6 de belasting die is aangesloten op
X30/6 of verwijder de aansluiting die kortsluiting
veroorzaakt.
Controleer 5-32 Klem X30/6 dig. uitgang (MCB 101).
Controleer voor X30/7 de belasting die is aangesloten op
X30/7 of verwijder de aansluiting die kortsluiting
veroorzaakt.
Controleer 5-33 Klem X30/7 dig. uitgang (MCB 101).
Alarm 45, Aardfout 2
Aardfout.
Probleem verhelpen
Controleer op een juiste aarding en loszittende
•
aansluitingen.
Controleer op de juiste draaddiktes.
•
Controleer de motorkabels op kortsluiting of
•
lekstromen.
Alarm 46, Voeding voedingskaart
De voeding van de voedingskaart valt niet binnen het
bereik.
Er zijn 3 voedingen die worden gegenereerd door de
schakelende voeding (SMPS – switched mode power
supply) op de voedingskaart: 24 V, 5 V, ±18 V. Bij gebruik
van een 24 V DC-voeding met de MCB 107-optie worden
enkel de 24 V- en 5 V-voedingen bewaakt. Bij gebruik van
3-fasenetspanning worden alle 3 de fasen bewaakt.
Probleem verhelpen
Controleer of de voedingskaart defect is.
•
Controleer of de stuurkaart defect is.
•
Controleer of de optiekaart defect is.
•
Controleer bij gebruik van een 24 V DC-voeding
•
op een juist voedingsvermogen.
WAARSCHUWING 47, 24 V-voeding laag
De 24 V DC wordt gemeten op de stuurkaart. Dit alarm
wordt gegenereerd wanneer de gedetecteerde spanning
van klem 12 lager is dan 18 V.
De 1,8 V DC-voeding die op de stuurkaart wordt gebruikt,
valt buiten de toegestane begrenzingen. De voeding wordt
gemeten op de stuurkaart. Controleer of de stuurkaart
defect is. Controleer op een overspanningsconditie
wanneer er een optiekaart aanwezig is.
WAARSCHUWING 49, Snelheidsbegrenzing
Als de snelheid niet binnen het ingestelde bereik in
4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM] en 4-13 Motorsnelh. hoge
begr. [RPM] valt, geeft de frequentieomvormer een
waarschuwing weer. Als de snelheid lager is dan de
ingestelde begrenzing in 1-86 Uitsch lg snelh [tpm] (behalve
tijdens starten en stoppen), schakelt de frequentieomvormer uit (trip).
Alarm 50, AMA-kalibratie
Neem contact op met uw Danfoss-leverancier of de
serviceafdeling van Danfoss.
77
Alarm 51, AMA controleer U
De instellingen van de motorspanning, de motorstroom en
het motorvermogen zijn verkeerd. Controleer de instellingen van parameter 1-20 tot en met 1-25.
ALARM 52, AMA lage I
De motorstroom is te laag. Controleer de instellingen.
Alarm 53, AMA motor te groot
De motor is te groot om een AMA te kunnen uitvoeren.
Alarm 54, AMA motor te klein
De motor is te klein om een AMA te kunnen uitvoeren.
Alarm 55, AMA parameter buiten bereik
De parameterinstellingen voor de motor vallen buiten het
toegestane bereik. De AMA kan niet worden uitgevoerd.
Alarm 56, AMA onderbroken door gebruiker
AMA is onderbroken door de gebruiker.
Alarm 57, AMA interne fout
Probeer AMA opnieuw te starten. Bij herhaaldelijk
herstarten kan de motor oververhit raken.
Alarm 58, AMA interne fout
Neem contact op met de Danfoss-leverancier.
WAARSCHUWING 59, Stroomgrens
De stroom is hoger dan de waarde in 4-18 Stroombegr..
Controleer of de motorparameters 1-20 tot 1-25 correct
zijn ingesteld. De stroomgrens kan mogelijk worden
verhoogd. Verzeker u ervan dat het systeem veilig kan
werken bij een hogere limiet.
WAARSCHUWING 60, Ext. vergrendeling
Een digitaal ingangssignaal geeft een foutconditie buiten
de frequentieomvormer aan. De frequentieomvormer is
uitgeschakeld door een externe vergrendeling. Hef de
externefoutconditie op. Om terug te keren naar normaal
bedrijf moet 24 V DC worden geschakeld op de klem die is
geprogrammeerd voor Externe vergrendeling. Reset de
frequentieomvormer.
nom
nom
en I
nom
WAARSCHUWING 62, Uitgangsfrequentie op max.
begrenzing
De uitgangsfrequentie heeft de ingestelde waarde in
4-19 Max. uitgangsfreq. bereikt. Controleer de toepassing
om de oorzaak te bepalen. De begrenzing van de
uitgangsfrequentie kan mogelijk worden verhoogd.
Verzeker u ervan dat het systeem veilig kan werken bij een
hogere uitgangsfrequentie. De waarschuwing verdwijnt
wanneer de uitgangsfrequentie tot onder de maximale
waarde zakt.
WAARSCHUWING/ALARM 65, Overtemperatuur stuurkaart
De uitschakeltemperatuur voor de stuurkaart is 80 °C.
Probleem verhelpen
Controleer of de omgevingstemperatuur binnen
•
de limieten valt.
Controleer op verstopte filters.
•
Controleer de werking van de ventilator.
•
Controleer de stuurkaart.
•
WAARSCHUWING 66, Temp. koellichaam laag
De frequentieomvormer is te koud om te werken. Deze
waarschuwing is gebaseerd op de temperatuursensor in de
IGBT-module.
Verhoog de omgevingstemperatuur van de eenheid. Het is
ook mogelijk om telkens wanneer de motor wordt gestopt
een minieme hoeveelheid stroom naar de frequentieomvormer toe te voeren door 2-00 DC-houd/voorverw.stroom
in te stellen op 5% en 1-80 Functie bij stop.
Alarm 67, Configuratie optiemodule is gewijzigd
Een of meer opties zijn toegevoegd of verwijderd sinds de
laatste uitschakeling. Controleer of de configuratiewijziging
bewust is aangebracht en reset de eenheid.
Alarm 68, Veilige stop actief
De STO-functie is geactiveerd. Om terug te keren naar
normaal bedrijf moet 24 V DC op klem 37 worden
geschakeld en moet vervolgens een resetsignaal worden
verstuurd (via bus of digitale I/O, of door op [Reset] te
drukken).
Alarm 69, Temp. voed.krt
De temperatuursensor op de voedingskaart is te warm of
te koud.
Probleem verhelpen
Controleer of de omgevingstemperatuur binnen
•
de limieten valt.
Controleer op verstopte filters.
Diagnostiek en problemen ve...Bedieningshandleiding
Alarm 70, Ongeldige FC-configuratie
De stuurkaart en de voedingskaart zijn incompatibel met
elkaar. Neem contact op met uw Danfoss-leverancier.
Vermeld hierbij de typecode van de eenheid die op het
typeplaatje staat en de onderdeelnummers van de kaarten
om de compatibiliteit te controleren.
Alarm 80, Omvormer ingesteld op standaardwaarde
De parameterinstellingen worden na een handmatige reset
ingesteld op de standaardwaarden. Reset de eenheid om
het alarm op te heffen.
Alarm 92, Geen flow
Er is een situatie zonder flow gedetecteerd in het systeem.
22-23 Functie geen flow is ingesteld op alarm. Spoor fouten
in het systeem op en reset de frequentieomvormer nadat
de fout is opgeheven.
Alarm 93, Droge pomp
Een situatie zonder flow in het systeem waarbij de
frequentieomvormer bij een hoog toerental werkt, kan
duiden op een droge pomp. 22-26 Drogepompfunctie is
ingesteld op alarm. Spoor fouten in het systeem op en
reset de frequentieomvormer nadat de fout is opgeheven.
Alarm 94, Einde curve
De terugkoppeling is lager dan het setpoint. Dit kan wijzen
op lekkage in het systeem. 22-50 Einde-curvefunctie is
ingesteld op alarm. Spoor fouten in het systeem op en
reset de frequentieomvormer nadat de fout is opgeheven.
Alarm 95, Defecte band
Het koppel is lager dan de ingestelde waarde voor het
koppel bij geen belasting, wat wijst op een defecte band.
22-60 Functie Defecte band is ingesteld op alarm. Spoor
fouten in het systeem op en reset de frequentieomvormer
nadat de fout is opgeheven.
Alarm 96, Start vertraagd
Het starten van de motor is vertraagd omdat de
beveiliging tegen een korte cyclus actief is. 22-76 Startin-terval is ingeschakeld. Spoor fouten in het systeem op en
reset de frequentieomvormer nadat de fout is opgeheven.
WAARSCHUWING 97, Stop vertraagd
Het stoppen van de motor is vertraagd omdat de
beveiliging tegen een korte cyclus actief is. 22-76 Startin-terval is ingeschakeld. Spoor fouten in het systeem op en
reset de frequentieomvormer nadat de fout is opgeheven.
WAARSCHUWING 98, Klokfout
De tijd is niet ingesteld of de realtimeklok werkt niet. Reset
de klok via 0-70 Datum en tijd.
WAARSCHUWING 200, Brandmodus
Deze waarschuwing geeft aan dat de frequentieomvormer
in de brandmodus werkt. De waarschuwing verdwijnt
wanneer de brandmodus wordt uitgeschakeld. Zie de
brandmodusgegevens in de alarmlog.
WAARSCHUWING 201, Brandmodus was actief
Dit geeft aan dat de frequentieomvormer in de
brandmodus staat. Schakel de spanning naar de eenheid af
en weer in om de waarschuwing op te heffen. Zie de
brandmodusgegevens in de alarmlog.
Tijdens brandmodusbedrijf zijn een of meer alarmcondities
onderdrukt waarbij de eenheid onder normale omstandigheden zou zijn uitgeschakeld. Wanneer de eenheid
onder deze omstandigheden wordt gebruikt, vervalt de
garantie. Schakel de spanning naar de eenheid af en weer
in om de waarschuwing op te heffen. Zie de brandmodusgegevens in de alarmlog.
WAARSCHUWING 203, Motor ontbreekt
Er is een onderbelastingsconditie gedetecteerd bij een
frequentieomvormer die meerdere motoren bestuurt. Dit
kan wijzen op een ontbrekende motor. Controleer het
systeem op een juiste werking.
WAARSCHUWING 204, Rotor geblokk
Er is een overbelastingsconditie gedetecteerd bij een
frequentieomvormer die meerdere motoren bestuurt. Dit
kan wijzen op een geblokkeerde rotor. Controleer de
motor op een juiste werking.
WAARSCHUWING 250, Nieuw reserveonderdeel
Er is een onderdeel in de frequentieomvormer vervangen.
Reset de frequentieomvormer om terug te keren naar
normaal bedrijf.
WAARSCHUWING 251, Nieuwe typecode
De voedingskaart of andere componenten is/zijn
vervangen en de typecode is gewijzigd. Reset de eenheid
om de waarschuwing te verwijderen en normaal bedrijf te
hervatten.
Diagnostiek en problemen ve...Bedieningshandleiding
7.5 Probleem verhelpen
SymptoomMogelijke oorzaakTestOplossing
Display
donker/Geen
functie
77
Intermitterend
display
Motor loopt
niet
Geen ingangsvermogen
aanwezig
Ontbrekende of open
zekeringen of circuitbreaker
geactiveerd
Geen spanning naar het LCPControleer de LCP-kabel op een juiste
Kortsluiting stuurspanning
(klem 12 of 50) of op
stuurklemmen
Incompatibel LCP (LCP van
VLT® 2800 of
5000/6000/8000/FCD of FCM)
Verkeerde contrastinstelling
Display (LCP) is defectTest met behulp van een ander LCP.Vervang het defecte LCP of de defecte
Interne voedingsfout of SMPS is
defect
Overbelaste voeding (SMPS)
vanwege verkeerd aangesloten
stuurkabels of een fout in de
frequentieomvormer
Serviceschakelaar open of
ontbrekende motoraansluiting
Geen netvoeding met 24 V DCoptiekaart
Stop via LCPControleer of [Off] werd ingedrukt.Druk op [Auto On] of [Hand On]
Ontbrekend startsignaal
(stand-by)
Motorvrijloopsignaal actief
(motor loopt vrij)
Verkeerde bron voor referentiesignaal
Zie Tabel 4.4.
Zie open zekeringen en geactiveerde
circuitbreaker in deze tabel voor mogelijke
oorzaken.
aansluiting of beschadiging.
Controleer de 24 V-voeding voor de
stuurspanning naar klem 12/13 tot 20-39 of
de 10 V-voeding voor klem 50 tot 55.
Gebruik uitsluitend LCP 101 (onderdeelnr.
Neem contact op met de leverancier.
Om te controleren of het probleem wordt
veroorzaakt door de stuurkabels, moet u
deze allemaal loskoppelen door de
klemmenblokken te verwijderen.
Controleer of de motor is aangesloten en
de aansluiting niet wordt onderbroken
(door een serviceschakelaar of andere
voorziening).
Wanneer het display werkt maar geen
gegevens toont, moet u controleren of de
netvoeding naar de frequentieomvormer is
ingeschakeld.
Controleer of 5-10 Klem 18 digitale ingang
voor klem 18 correct is ingesteld (gebruik
standaardinstelling).
Controleer of 5-12 Klem 27 digitale ingang
correct is ingesteld op Vrijloop geïnv.
(standaardinstelling).
Controleer het referentiesignaal: Lokale,
externe of busreferentie? Digitale referentie
actief? Klemaansluiting correct? Schaling
van klemmen correct? Referentiesignaal
beschikbaar?
Controleer de bron voor het ingangsvermogen.
Volg de vermelde aanbevelingen op.
Vervang het defecte LCP of de defecte
aansluitkabel.
Zorg voor een juiste bedrading van de
klemmen.
130B1124) of LCP 102 (onderdeelnr.
130B1107).
Druk op [Status] + [▲]/[▼] om het contrast
aan te passen.
aansluitkabel.
Wanneer het display verlicht blijft, ligt het
probleem bij de stuurkabels. Controleer de
bedrading op kortsluiting of onjuiste
aansluitingen. Wanneer het display nog
steeds uitschakelt, moet u de procedure
voor 'Display donker' uitvoeren.
Sluit de motor aan en controleer de
serviceschakelaar.
Schakel de spanning naar de eenheid in
om deze te activeren.
(afhankelijk van de bedieningsmodus) om
de motor te activeren.
Geef een geldig startsignaal om de motor
te starten.
Schakel 24 V op klem 27 of stel de klem in
op Niet in bedrijf.
Programmeer de juiste instellingen.
Controleer 3-13 Referentieplaats.
Programmeer de actieve digitale referentie
in parametergroep 3-1* Referenties.
Controleer op juiste bedrading. Controleer
de schaling van de klemmen. Controleer
het referentiesignaal.
Controleer de schaling van het referentiesignaal in 6-0* Analoog In/Uit en
parametergroep 3-1* Referenties. Controleer
de referentielimieten in parametergroep
3-0* Ref. begrenz.
Controleer de instellingen van alle
motorparameters, inclusief alle motorcompensatie-instellingen. Bij een regeling met
terugkoppeling: controleer de PID-instellingen.
motorparameters.
Controleer de remparameters. Controleer de
aan-/uitlooptijdinstellingen.
sloten fase naar fase. Controleer de motor
en het paneel op kortsluiting tussen twee
fasen.
aansluitingen op te sporen.
Schuif de ingaande voedingskabels naar de
frequentieomvormer 1 positie op: A naar B,
B naar C, C naar A.
Schuif de ingaande voedingskabels naar de
frequentieomvormer 1 positie op: A naar B,
B naar C, C naar A.
Spoor fouten in de AIC (Active InConverter) op.<<Meer info>>
Programmeer de juiste instellingen.
Schakel het omkeersignaal uit.
Zie hoofdstuk 5.5 Draairichting van demotor controleren.
Programmeer de juiste limieten.
Programmeer de juiste instellingen.
Controleer de instellingen in parametergroep 1-6* Bel. afhank. inst. Bij een
regeling met terugkoppeling: controleer de
instellingen in parametergroep 20-0*Terugkoppeling.
Controleer de motorinstellingen in parametergroep 1-2* Motordata, 1-3* Geav.Motordata en 1-5* Bel. onafh. inst.
Controleer parametergroep 2-0* DC-rem en
3-0* Ref. begrenz.
Hef eventueel geconstateerde kortsluitingen op.
de motorstroom voldoet aan de specificaties. Als de motorstroom hoger is dan de
op het motortypeplaatje vermelde vollaststroom, moet de belasting op de motor
worden verlaagd. Raadpleeg de specificaties voor de toepassing.
Zet losse aansluitingen vast.
Als de niet-gebalanceerde zijde met de
kabel meeschuift, is er sprake van een
voedingsprobleem. Controleer de
netvoeding.
Als de niet-gebalanceerde zijde zich nog
steeds op dezelfde ingangsklem bevindt, is
er een probleem met de eenheid. Neem
contact op met de leverancier.
Diagnostiek en problemen ve...Bedieningshandleiding
SymptoomMogelijke oorzaakTestOplossing
Onbalans van
de
motorstroom
groter dan 3%
Acceleratieproblemen
frequentieomvormer
Deceleratieproblemen
frequentieomvormer
77
Akoestisch
geluid of
trillingen (bijv.
een ventilatorblad dat
geluid maakt
of trillingen
bij bepaalde
frequenties)
Probleem met de motor of de
motorkabels
Probleem met de frequentieomvormers
De motorgegevens zijn niet
correct ingevoerd
De motorgegevens zijn niet
correct ingevoerd
Resonantie, bijv. in het motor-/
ventilatorsysteem
Schuif de uitgaande motorkabels 1 positie
op: U naar V, V naar W, W naar U.
Schuif de uitgaande motorkabels 1 positie
op: U naar V, V naar W, W naar U.
Raadpleeg hoofdstuk 7.4 Lijst met waarschu-wingen en alarmen als er waarschuwingen
of alarmen worden gegenereerd.
Controleer of de motorgegevens correct
zijn ingevoerd.
Raadpleeg hoofdstuk 7.4 Lijst met waarschu-wingen en alarmen als er waarschuwingen
of alarmen worden gegenereerd.
Controleer of de motorgegevens correct
zijn ingevoerd.
Omzeil kritische frequenties met behulp van
de parameters in parametergroep 4-6*
Snelh.-bypass.
Schakel overmodulatie uit in 14-03 Overmodulatie.
Wijzig schakelpatroon en -frequentie in
parametergroep 14-0* Inverterschakeling.
Verhoog de resonantiedemping in
1-64 Resonantiedemping.
Als de uit balans zijnde zijde de kabel
volgt, is er een probleem met de motor of
de motorkabels. Controleer de motor en
de motorkabels.
Als de niet-gebalanceerde zijde zich nog
steeds op dezelfde uitgangsklem bevindt,
is er een probleem met de eenheid. Neem
contact op met de leverancier.
Verhoog de aanlooptijd in 3-41 Ramp 1
aanlooptijd. Verhoog de stroomgrens in
4-18 Stroombegr.. Verhoog de koppelbe-grenzing in 4-16 Koppelbegrenzing
motormodus.
Verhoog de uitlooptijd in 3-42 Ramp 1
uitlooptijd. Schakel de overspanningsbevei-
liging in via 2-17 Overspanningsreg..
Controleer of de ruis en/of trillingen zijn
verlaagd tot een acceptabel niveau.
Typisch asvermogen [kW]1,11,52,23,03,7
Typisch asvermogen [pk] bij 208 V1,52,02,94,04,9
IP 20/Chassis
IP 55/Type 12A4/A5A4/A5A4/A5A5A5
IP 66/NEMA 4XA4/A5A4/A5A4/A5A5A5
Uitgangsstroom
Continu (3 x 200-240 V) [A]6,67,510,612,516,7
Intermitterend (3 x 200-240 V) [A]7,38,311,713,818,4
Continu kVA (208 V AC) [kVA]2,382,703,824,506,00
Max. ingangsstroom
Continu (3 x 200-240 V) [A]5,96,89,511,315,0
Intermitterend (3 x 200-240 V) [A]6,57,510,512,416,5
Aanvullende specificaties
Geschat vermogensverlies bij nominale max. belasting [W]
IP 20, IP 21 max. kabeldoorsnede (net, motor, rem en loadsharing)
[mm²/(AWG)]
IP 55, IP 66 max. kabeldoorsnede (net, motor, rem en loadsharing)
[mm²/(AWG)]
Max. kabeldoorsnede met hoofdschakelaar6, 4, 4 (10, 12, 12)
Rendement
6)
4)
3)
A2A2A2A3A3
6382116155185
4, 4, 4 (12, 12, 12)
(min. 0,2 (24))
4, 4, 4 (12, 12, 12)
0,960,960,960,960,96
88
Tabel 8.1 Netvoeding 3 x 200-240 V AC – normale overbelasting 110% gedurende 1 minuut, P1K1-P3K7
Intermitterend (3 x 200-240 V) [A]26,633,950,865,382,396,8127157187
Continu kVA (208 V AC) [kVA]8,711,116,621,426,931,741,451,561,2
Max. ingangsstroom
Continu (3 x 200-240 V) [A]22,028,042,054,068,080,0104,0130,0154,0
Intermitterend (3 x 200-240 V) [A]24,230,846,259,474,888,0114,0143,0169,0
4)
Aanvullende specificaties
Geschat vermogensverlies bij nominale max.
belasting [W]
IP 20 max. kabeldoorsnede (net, rem, motor
en loadsharing) [mm²/(AWG)]
IP 21, IP 55, IP 66 max. kabeldoorsnede
(net, motor) [mm²/(AWG)]
IP 21, IP 55, IP 66 max. kabeldoorsnede
(rem, loadsharing) [mm²/(AWG)]
3)
Tabel 8.2 Netvoeding 3 x 200-240 V AC – normale overbelasting 110% gedurende 1 minuut, P5K5-P45K
Rendement
SpecificatiesBedieningshandleiding
8.1.2 Netvoeding 3 x 380-480 V AC
TypeaanduidingP1K1P1K5P2K2P3K0P4K0P5K5P7K5
Typisch asvermogen [kW]1,11,52,23,04,05,57,5
Typisch asvermogen [pk] bij 460 V1,52,02,94,05,07,510
IP 20/Chassis
IP 55/Type 12A4/A5A4/A5A4/A5A4/A5A4/A5A5A5
IP 66/NEMA 4XA4/A5A4/A5A4/A5A4/A5A4/A5A5A5
Uitgangsstroom
Continu (3 x 380-440 V) [A]34,15,67,2101316
Intermitterend (3 x 380-440 V) [A]3,34,56,27,91114,317,6
Continu (3 x 441-480 V) [A]2,73,44,86,38,21114,5
Intermitterend (3 x 441-480 V) [A]3,03,75,36,99,012,115,4
Continu kVA (400 V AC) [kVA]2,12,83,95,06,99,011,0
Continu kVA (460 V AC) [kVA]2,42,73,85,06,58,811,6
Max. ingangsstroom
Continu (3 x 380-440 V) [A]2,73,75,06,59,011,714,4
Intermitterend (3 x 380-440 V) [A]3,04,15,57,29,912,915,8
Continu (3 x 441-480 V) [A]2,73,14,35,77,49,913,0
Intermitterend (3 x 441-480 V) [A]3,03,44,76,38,110,914,3
Aanvullende specificaties
Geschat vermogensverlies
bij nominale max. belasting [W]
IP 20, IP 21 max. kabeldoorsnede
(net, motor, rem en loadsharing)
[mm²/(AWG)]
IP 55, IP 66 max. kabeldoorsnede
(net, motor, rem en loadsharing)
[mm²/(AWG)]
Max. kabeldoorsnede met hoofdschakelaar
Rendement
6)
4)
2)
2)
3)
A2A2A2A2A2A3A3
586288116124187255
4, 4, 4 (12, 12, 12)
(min. 0,2 (24))
4, 4, 4 (12, 12, 12)
6, 4, 4 (10, 12, 12)
0,960,970,970,970,970,970,97
88
Tabel 8.3 Netvoeding 3 x 380-480 V AC – normale overbelasting 110% gedurende 1 minuut, P1K1-P7K5
Tabel 8.4 Netvoeding 3 x 380-480 V AC – normale overbelasting 110% gedurende 1 minuut, P11K-P90K
SpecificatiesBedieningshandleiding
8.1.3 Netvoeding 3 x 525-600 V AC
TypeaanduidingP1K1P1K5P2K2P3K0P3K7P4K0P5K5P7K5
Typisch asvermogen [kW]1,11,52,23,03,74,05,57,5
IP 20/ChassisA3A3A3A3A2A3A3A3
IP 21/NEMA 1A3A3A3A3A2A3A3A3
IP 55/Type 12A5A5A5A5A5A5A5A5
IP 66/NEMA 4XA5A5A5A5A5A5A5A5
Uitgangsstroom
Continu (3 x 525-550 V) [A]2,62,94,15,2-6,49,511,5
Intermitterend (3 x 525-550 V) [A]2,93,24,55,7-7,010,512,7
Continu (3 x 525-600 V) [A]2,42,73,94,9-6,19,011,0
Intermitterend (3 x 525-600 V) [A]2,63,04,35,4-6,79,912,1
Continu kVA (525 V AC) [kVA]2,52,83,95,0-6,19,011,0
Continu kVA (575 V AC) [kVA]2,42,73,94,9-6,19,011,0
Max. ingangsstroom
Continu (3 x 525-600 V) [A]2,42,74,15,2-5,88,610,4
Intermitterend (3 x 525-600 V) [A]2,73,04,55,7-6,49,511,5
Aanvullende specificaties
Geschat vermogensverlies
bij nominale max. belasting [W]
IP 20 max. kabeldoorsnede
(net, motor, rem en loadsharing)
[mm²/(AWG)]
IP 55, IP 66 max. kabeldoorsnede
(net, motor, rem en loadsharing)
[mm²/(AWG)]
Max. kabeldoorsnede met
hoofdschakelaar
Inclusief hoofdschakelaar4/12
Rendement
3)
4)
5)
5)
506592122-145195261
4, 4, 4 (12, 12, 12)
(min. 0,2 (24))
4, 4, 4 (12, 12, 12)
(min. 0,2 (24))
6, 4, 4 (12, 12, 12)
0,970,970,970,97-0,970,970,97
88
Tabel 8.5 Netvoeding 3 x 525-600 V AC – normale overbelasting 110% gedurende 1 minuut, P1K1-P7K5
Tabel 8.6 Netvoeding 3 x 525-600 V AC – normale overbelasting 110% gedurende 1 minuut, P11K-P90K
Rendement
Specificaties
Bedieningshandleiding
8.1.4 Netvoeding 3 x 525-690 V AC
TypeaanduidingP1K1P1K5P2K2P3K0P4K0P5K5P7K5
Typisch asvermogen [kW]1,11,52,23,04,05,57,5
Behuizing IP 20A3A3A3A3A3A3A3
Uitgangsstroom
Continu (3 x 525-550 V) [A]2,12,73,94,96,19,011
Intermitterend (3 x 525-550 V) [A]3,44,36,27,89,814,417,6
Continu kVA (3 x 551-690 V) [A]1,62,23,24,55,57,510
Intermitterend kVA (3 x 551-690 V) [A]2,63,55,17,28,81216
Continu kVA (525 V AC)1,92,53,54,55,58,210
Continu kVA (690 V AC)1,92,63,85,46,69,012
Max. ingangsstroom
Continu (3 x 525-550 V) [A]1,92,43,54,45,58,010
Intermitterend (3 x 525-550 V) [A]3,03,95,67,18,81316
Continu kVA (3 x 551-690 V) [A]1,42,02,94,04,96,79,0
Intermitterend kVA (3 x 551-690 V) [A]2,33,24,66,57,910,814,4
Aanvullende specificaties
Geschat vermogensverlies bij nominale max.
belasting [W]
Max. kabeldoorsnede5) (net, motor, rem en
loadsharing) [mm²]/(AWG)
Max. kabeldoorsnede met hoofdschakelaar6, 4, 4 (10, 12, 12)
Rendement
4)
3)
446088120160220300
6, 4, 4 (10, 12, 12)
(min. 0,2 (24))
0,960,960,960,960,960,960,96
88
Tabel 8.7 Netvoeding 3 x 525-690 V AC – normale overbelasting 110% gedurende 1 minuut, P1K1-P7K5
TypeaanduidingP11KP15KP18KP22KP30K
Hoge/normale belastingNONONONONO
Typisch asvermogen bij 550 V [kW]7,5111518,522
Typisch asvermogen bij 690 V [kW]111518,52230
IP 20/ChassisB4B4B4B4B4
IP 21/NEMA 1B2B2B2B2B2
IP 55/NEMA 12B2B2B2B2B2
Uitgangsstroom
Continu (3 x 525-550 V) [A]1419232836
Intermitterend (60 s overbelasting) (3 x 525-550 V) [A]22,420,925,330,839,6
Continu (3 x 551-690 V) [A]1318222734
Intermitterend (60 s overbelasting) (3 x 551-690 V) [A]20,819,824,229,737,4
Continu kVA (550 V AC) [kVA]13,318,121,926,734,3
Continu kVA (690 V AC) [kVA]15,521,526,332,340,6
Geschat vermogensverlies bij nominale max. belasting [W]
Max. kabeldoorsnede (net/motor, rem en loadsharing)
[mm²]/(AWG)
Max. kabelgrootte met hoofdschakelaar [mm²]/(AWG)
Rendement
2)
2)
3)
4)
63636380100
150220300370440
35, 25, 25 (2, 4, 4)
16, 10, 10 (6, 8, 8)
0,980,980,980,980,98
Tabel 8.8 Netvoeding 3 x 525-690 V AC – normale overbelasting 110% gedurende 1 minuut, P11K-P30K
Hoge/normale belastingNONONONONO
Typisch asvermogen bij 550 V [kW]3037455575
Typisch asvermogen bij 690 V [kW]3745557590
IP 20/ChassisB4C3C3D3hD3h
IP 21/NEMA 1C2C2C2C2C2
IP 55/NEMA 12C2C2C2C2C2
Uitgangsstroom
Continu (3 x 525-550 V) [A]43546587105
Intermitterend (60 s overbelasting) (3 x 525-550 V) [A]47,359,471,595,7115,5
Continu (3 x 551-690 V) [A]41526283100
Intermitterend (60 s overbelasting) (3 x 551-690 V) [A]45,157,268,291,3110
Continu kVA (550 V AC) [kVA]4151,461,982,9100
Continu kVA (690 V AC) [kVA]4962,174,199,2119,5
Geschat vermogensverlies bij nominale max. belasting [W]740900110015001800
Max. kabeldoorsnede (net en motor) [mm²]/(AWG)
Max. kabeldoorsnede (loadsharing en rem) [mm²]/(AWG)
Max. kabelgrootte met netschakelaar [mm²]/(AWG)
Rendement
3)
Bedieningshandleiding
2)
2)
2)
125160160160-
150 (300 MCM)
95 (3/0)
95, 70, 70
(3/0, 2/0, 2/0)
0,980,980,980,980,98
185, 150, 120
(350 MCM, 300 MCM, 4/0)
Tabel 8.9 Netvoeding 3 x 525-690 V – normale overbelasting 110% gedurende 1 minuut, P37K-P90K
1) Zie hoofdstuk 8.8 Zekeringen en circuitbreakers voor het type zekering.
2) American Wire Gauge (Amerikaanse kabeldiktemaat).
3) Gemeten met een afgeschermde motorkabel van 5 m bij een nominale belasting en een nominale frequentie.
4) Het typische vermogensverlies treedt op bij nominale belastingscondities en ligt normaal tussen ± 15% (tolerantie hangt af van variaties in
spanning en kabelcondities).
De waarden zijn gebaseerd op een typisch motorrendement. Motoren met lager rendement zullen ook bijdragen aan het vermogensverlies in de
frequentieomvormer en omgekeerd.
Als de schakelfrequentie wordt verhoogd vanaf nominaal kunnen de vermogensverliezen aanzienlijk toenemen.
Hierbij is rekening gehouden met het typische energieverbruik van de stuurkaart en het LCP. Extra opties en belasting van de installatie kunnen
de verliezen met nog eens 30 W verhogen. (Typisch geldt echter slechts 4 W extra voor een volledig belaste stuurkaart of voor elk van de opties
voor sleuf A of B).
Hoewel de metingen zijn uitgevoerd met moderne apparatuur, moet rekening worden gehouden met enige onnauwkeurigheid in de meting
±
5%).
(
5) De drie waarden voor de maximale kabeldoorsnede gelden respectievelijk voor eenaderige draad, buigzame draad en buigzame draad met
kabelmof. Motor- en netkabel: 300 MCM/150 mm².
6) A2+A3 kunnen met behulp van een conversieset worden geconverteerd naar IP 21. Zie ook Mechanische installatie en IP 21/Type 1behuizingsset in de Design Guide.
7) B3+B4 en C3+C4 kunnen met behulp van een conversieset worden geconverteerd naar IP 21. Zie ook Mechanische installatie en IP 21/Type 1behuizingsset in de Design Guide.
Netvoeding
VoedingsklemmenL1, L2, L3
Voedingsspanning200-240 V ± 10%
Voedingsspanning380-480 V/525-600 V ± 10%
Voedingsspanning525-690 V ± 10%
Lage netspanning/uitval van de netvoeding:
Bij een lage netspanning of uitval van de netvoeding blijft de frequentieomvormer in bedrijf totdat de tussenkringspanning daalt
tot onder het minimale stopniveau. Dit ligt gewoonlijk 15% onder de minimale nominale netspanning van de frequentieomvormer. Bij een netspanning van meer dan 10% onder de minimale nominale netspanning van de frequentieomvormer zijn
inschakeling en een volledig koppel waarschijnlijk niet mogelijk.
Netfrequentie50/60 Hz ± 5%
Max. tijdelijke onbalans tussen netfasen3,0% van de nominale netspanning
Werkelijke arbeidsfactor (λ)≥ 0,9 nominaal bij nominale belasting
Verschuivingsfactor (cos ϕ)dicht bij 1 (> 0,98)
Schakelen aan netingang L1, L2, L3 (inschakelingen) ≤ 7,5 kWmaximaal 2 keer/min
Schakelen aan netingang L1, L2, L3 (inschakelingen) 11-90 kWmaximaal 1 keer/min
Omgeving volgens EN 60664-1overspanningscategorie III/verontreinigingsgraad 2
De eenheid is geschikt voor gebruik in een circuit dat maximaal 100.000 A
symmetrisch en 240/500/600/690 V kan leveren.
rms
8.3 Uitgangsvermogen van de motor en motorgegevens
88
Uitgangsvermogen van de motor (U, V, W)
Uitgangsspanning0-100% van de voedingsspanning
Uitgangsfrequentie (1,1-90 kW)0-5901) Hz
Schakelen aan de uitgangOnbeperkt
Aan- en uitlooptijden1-3600 s
1) Vanaf softwareversie 3.92 is de uitgangsfrequentie van de frequentieomvormer begrensd op 590 Hz. Neem contact op met uw
lokale Danfoss-partner voor meer informatie.
Koppelkarakteristiek
Startkoppel (constant koppel)maximaal 110% gedurende 60 s
Startkoppelmaximaal 135% gedurende max. 0,5 s
Overbelastingskoppel (constant koppel)maximaal 110% gedurende 60 s
Startkoppel (variabel koppel)maximaal 110% gedurende 60 s
Overbelastingskoppel (variabel koppel)maximaal 110% gedurende 60 s
Stijgtijd van het koppel in VVC+ (onafhankelijk van fsw)10 ms
1) Het percentage heeft betrekking op het nominale koppel.
2) De responstijd van het koppel is afhankelijk van de toepassing en de belasting, maar gewoonlijk is de koppelstap van 0 naar
de referentiewaarde 4-5 keer de koppelstijgtijd.
Omgeving
IP-klasseIP 00/Chassis, IP 201)/Chassis, IP 212)/Type 1, IP 54/Type 12, IP 55/Type 12, IP 66/Type 4X
Triltest1,0 g
Max. relatieve vochtigheid5-93% (IEC 721-3-3; klasse 3K3 (niet-condenserend) tijdens bedrijf)
Agressieve omgeving (IEC 60068-2-43) H2S-test
Omgevingstemperatuur
Minimale omgevingstemperatuur bij volledig bedrijf0 °C
Minimale omgevingstemperatuur bij gereduceerd bedrijf- 10 °C
Temperatuur tijdens opslag/transport-25 tot +65/70 °C
Maximumhoogte boven zeeniveau zonder reductie1000 m
Reductie wegens grote hoogte; zie Speciale omstandigheden in de Design Guide.
EMC-normen, emissieEN 61800-3, EN 61000-6-3/4, EN 55011
EMC-normen, immuniteit
Zie Speciale omstandigheden in de Design Guide
1) Alleen voor ≤ 3,7 kW (200-240 V), ≤ 7,5 kW (400-480 V)
2) Als behuizingsset voor ≤ 3,7 kW (200-240 V), ≤ 7,5 kW (400-480 V)
3) Reductie wegens hoge omgevingstemperatuur; zie Speciale omstandigheden in de Design Guide
3)
EN 61000-4-2, EN 61000-4-3, EN 61000-4-4, EN 61000-4-5, EN 61000-4-6
Max. 50 °C (gemiddelde over 24 uur max. 45 °C)
EN 61800-3, EN 61000-6-1/2,
klasse Kd
88
8.5 Kabelspecificaties
Kabellengte en -dwarsdoorsnede van stuurkabels
Max. lengte motorkabel, afgeschermd150 m
Max. lengte motorkabel, niet-afgeschermd300 m
Maximale kabeldoorsnede voor stuurklemmen, buigzame kabel/kabel met massieve kern zonder
kabelmoffen1,5 mm²/16 AWG
Maximale kabeldoorsnede voor stuurklemmen, buigzame kabel met kabelmoffen1 mm²/18 AWG
Maximale kabeldoorsnede voor stuurklemmen, buigzame draad met kabelmoffen met kraag0,5 mm²/20 AWG
Minimale kabeldoorsnede naar stuurklemmen0,25 mm²/24 AWG
1) Zie de tabellen met elektrische gegevens in hoofdstuk 8.1 Elektrische gegevens voor informatie over voedingskabels.
1)
8.6 Stuuringang/uitgang en stuurgegevens
Digitale ingangen
Programmeerbare digitale ingangen4 (6)
Klemnummer18, 19, 271), 291), 32, 33,
LogicaPNP of NPN
Spanningsniveau0-24 V DC
Spanningsniveau, logische '0' PNP< 5 V DC
Spanningsniveau, logische '1' PNP> 10 V DC
Spanningsniveau, logische '0' NPN
Spanningsniveau, logische '1' NPN
Maximale spanning op ingang28 V DC
Pulsfrequentiebereik0-110 kHz
Min. pulsbreedte (werkcyclus)4,5 ms
Ingangsweerstand, R
Veilige uitschakeling van het koppel, klem 37
Spanningsniveau0-24 V DC
Spanningsniveau, logische '0' PNP< 4 V DC
Spanningsniveau, logische '1' PNP> 20 V DC
Maximale spanning op ingang28 V DC
Typische ingangsstroom bij 24 V50 mA rms
Typische ingangsstroom bij 20 V60 mA rms
Ingangscapaciteit400 nF
Alle digitale ingangen zijn galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
1) Klem 27 en 29 kunnen ook worden geprogrammeerd als uitgang.
2) Met uitzondering van de ingang voor de STO-functie, klem 37.
3) Zie hoofdstuk 4.8 Stuurkabels voor meer informatie over klem 37 en veilige uitschakeling van het koppel (STO).
4) Bij gebruik van een contactor met een interne DC-spoel in combinatie met de STO-functie is het belangrijk om te zorgen voor
een retourpad voor de stroom vanaf de spoel bij het uitschakelen. Dit kan worden gedaan door gebruik te maken van een
vrijloopdiode (of eventueel een 30 of 50 V MOV voor een snellere responstijd) over de spoel. Er zijn contactors te koop met een
dergelijke diode.
Analoge ingangen
Aantal analoge ingangen2
Klemnummer53, 54
ModiSpanning of stroom
ModusselectieSchakelaar S201 en schakelaar S202
SpanningSchakelaar S201/schakelaar S202 = UIT (U)
Spanningsniveau-10 tot +10 V (schaalbaar)
Ingangsweerstand, R
Max. spanning± 20 V
StroommodusSchakelaar S201/schakelaar S202 = AAN (I)
Stroomniveau0/4-20 mA (schaalbaar)
Ingangsweerstand, R
Max. stroom30 mA
Resolutie voor analoge ingangen10 bit (+ teken)
Nauwkeurigheid van analoge ingangenMax. fout 0,5% van volledige schaal
Bandbreedte20 Hz/100 Hz
De analoge ingangen zijn galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
Puls
Programmeerbare puls2/1
Klemnummer puls291), 332)/33
Max. frequentie op klem 29, 33110 kHz (push-pull)
Max. frequentie op klem 29, 335 kHz (open collector)
Min. frequentie op klem 29, 334 Hz
Spanningsniveauzie hoofdstuk 8.6.1 Digitale ingangen
Maximale spanning op ingang28 V DC
Ingangsweerstand, R
Nauwkeurigheid van pulsingang (0,1-1 kHz)Max. fout: 0,1% van volledige schaal
Nauwkeurigheid van encoderingang (1-11 kHz)Max. fout: 0,05% van volledige schaal
De puls- en encoderingangen (klem 29, 32, 33) zijn galvanisch gescheiden van de voedingspanning (PELV) en andere klemmen
met hoge spanning.
1) Alleen FC 302
2) Pulsingangen zijn 29 en 33
Analoge uitgang
Aantal programmeerbare analoge uitgangen1
Klemnummer42
Stroombereik bij analoge uitgang0/4-20 mA
Max. belasting GND – analoge uitgang500 Ω
88
Nauwkeurigheid bij analoge uitgangMax. fout: 0,5% van volledige schaal
Resolutie op analoge uitgang12 bit
De analoge ingang is galvanisch gescheiden van de netspanning (PELV) en andere hoogspanningsklemmen.
i
Bedieningshandleiding
3)
ongeveer 4 kΩ
Stuurkaart, RS-485 seriële communicatie
Klemnummer68 (P,TX+, RX+), 69 (N,TX-, RX-)
Klemnummer 61Gemeenschappelijk voor klem 68 en 69
Het RS-485 seriële-communicatiecircuit is functioneel gescheiden van andere centrale circuits en galvanisch gescheiden van de
netspanning (PELV).
Digitale uitgang
Programmeerbare digitale/pulsuitgangen2
Klemnummer27, 29
Spanningsniveau bij digitale/frequentie-uitgang0-24 V
Max. uitgangsstroom (sink of source)40 mA
Max. belasting bij frequentie-uitgang1 kΩ
Max. capacitieve belasting bij frequentie-uitgang10 nF
Min. uitgangsfrequentie bij frequentie-uitgang0 Hz
Max. uitgangsfrequentie bij frequentie-uitgang32 kHz
Nauwkeurigheid van frequentie-uitgangMax. fout: 0,1% van volledige schaal
Resolutie van frequentie-uitgangen12 bit
1) Klem 27 en 29 kunnen ook worden geprogrammeerd als ingang.
De digitale uitgang is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
Stuurkaart, 24 V DC-uitgang
Klemnummer12, 13
Uitgangsspanning24 V +1, -3 V
Max. belasting200 mA
De 24 V DC-voeding is galvanisch gescheiden van de netspanning (PELV), maar heeft dezelfde potentiaal als de analoge en
digitale in- en uitgangen.
Relaisuitgangen
Programmeerbare relaisuitgangen2
Relais 01 klemnummer1-3 (verbreek), 1-2 (maak)
Max. klembelasting (AC-1)1) op 1-3 (NC), 1-2 (NO) (resistieve belasting)240 V AC, 2 A
Max. klembelasting (AC-15)1) (inductieve belasting bij cos φ 0,4)240 V AC, 0,2 A
Max. klembelasting (DC-1)1) op 1-2 (NO), 1-3 (NC) (resistieve belasting)60 V DC, 1 A
Max. klembelasting (DC-13)1) (inductieve belasting)24 V DC, 0,1 A
Relay 02 (alleen FC 302) klemnummer4-6 (verbreek), 4-5 (maak)
Max. klembelasting (AC-1)1) op 4-5 (NO) (resistieve belasting)
Max. klembelasting (AC-15)1) op 4-5 (NO) (inductieve belasting bij cosφ 0,4)240 V AC, 0,2 A
Max. klembelasting (DC-1)1) op 4-5 (NO) (resistieve belasting)80 V DC, 2 A
Max. klembelasting (DC-13)1) op 4-5 (NO) (inductieve belasting)24 V DC, 0,1 A
Max. klembelasting (AC-1)1) op 4-6 (NC) (resistieve belasting)240 V AC, 2 A
Max. klembelasting (AC-15)1) op 4-6 (NC) (inductieve belasting bij cosφ 0,4)240 V AC, 0,2 A
Max. klembelasting (DC-1)1) op 4-6 (NC) (resistieve belasting)50 V DC, 2 A
Max. klembelasting (DC-13)1) op 4-6 (NC) (inductieve belasting)24 V DC, 0,1 A
Min. klembelasting op 1-3 (NC), 1-2 (NO), 4-6 (NC), 4-5 (NO)24 V DC 10 mA, 24 V AC 20 mA
Omgeving volgens EN 60664-1overspanningscategorie III/verontreinigingsgraad 2
1) IEC 60947 deel 4 en 5
De relaiscontacten zijn galvanisch gescheiden van de rest van het circuit door middel van versterkte isolatie (PELV).
2) Overspanningscategorie II
3) UL-toepassingen 300 V AC 2 A
Bedieningshandleiding
2,3)
overspanningscategorie II400 V AC, 2 A
88
Stuurkaart, 10 V DC-uitgang
Klemnummer50
Uitgangsspanning10,5 V ± 0,5 V
Max. belasting15 mA
De 10 V DC-voeding is galvanisch gescheiden van de netspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
Stuurkarakteristieken
Resolutie van uitgangsfrequentie bij 0-590 Hz± 0,003 Hz
Herhalingsnauwkeurigheid van Precisiestart/stop (klem 18, 19)≤± 0,1 ms
Systeemresponstijd (klem 18, 19, 27, 29, 32, 33)≤ 2 ms
Bereik snelheidsregeling (zonder terugkoppeling)1:100 van synchroon toerental
Bereik snelheidsregeling (met terugkoppeling)1:1000 van synchrone snelheid
Nauwkeurigheid van toerental (zonder terugkoppeling)30-4000 tpm: fout ± 8 tpm
Nauwkeurigheid van toerental (met terugkoppeling), afhankelijk van de resolutie van de
terugkoppelingsbron0-6000 tpm: fout ± 0,15 tpm
Alle stuurkarakteristieken zijn gebaseerd op een 4-polige asynchrone motor.
Stuurkaartprestaties
Scaninterval1 ms
Stuurkaart, seriële communicatie via USB
USB-standaard1.1 (volle snelheid)
USB-stekkerUSB type B 'apparaat'-stekker
Aansluiting op de pc vindt plaats via een standaard USB-host/apparaatkabel.
De USB-aansluiting is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
De USB-aardverbinding is niet galvanisch gescheiden van de veiligheidsaarde. Sluit alleen geïsoleerde laptops aan op de USBconnector van de frequentieomvormer.
1) Voor andere kabelmaten x/y, waarbij x ≤ 95 mm² en y ≥ 95 mm².
88
8.8 Zekeringen en circuitbreakers
Gebruik de aanbevolen zekeringen en/of circuitbreakers aan de voedingszijde. Deze bieden bescherming wanneer er een
component in de frequentieomvormer defect raakt (eerste storing).
LET OP
Het gebruik van zekeringen aan de voedingszijde is verplicht voor installaties die moeten voldoen aan IEC 60364 (CE)
en NEC 2009 (UL).
Aanbevelingen
Zekeringen van het type gG.
•
Circuitbreakers van het type Moeller. Zorg er bij gebruik van andere typen circuitbreakers voor dat de energie die
•
naar de frequentieomvormer gaat, gelijk is aan of lager dan de energie die wordt geleverd door de Moeller-typen.
Het gebruik van de aanbevolen zekeringen en circuitbreakers zorgt ervoor dat eventuele schade aan de frequentieomvormer beperkt blijft tot schade in de eenheid. Zie de toepassingsnotitie Fuses and Circuit Breakers, MN90T, voor meer
informatie.
Onderstaande zekeringen zijn geschikt voor gebruik in een circuit dat 100.000 A
van de nominale spanning van de frequentieomvormer. Met de juiste zekeringen bedraagt de nominale kortsluitstroom
(SCCR – Short Circuit Current Rating) van de frequentieomvormer 100.000 A
Stroomgrens
Nominale uitgangsstroom van de omvormer
Synchroonmotortoerental
Koppelbegrenzing
De maximale uitgangsstroom
De nominale uitgangsstroom die door de frequentieomvormer wordt geleverd
99
Tabel 9.1 Symbolen en afkortingen
Conventies
Genummerde lijsten geven procedures aan.
Lijsten met opsommingstekens geven andere informatie en beschrijvingen van afbeeldingen aan.
Cursieve tekst geeft een van de volgende zaken aan:
Danfoss kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor mogelijke fouten in catalogi, handboeken en andere documentatie. Danfoss behoudt zich het recht voor zijn producten zonder
voorafgaande kennisgeving te wijzigen. Dit geldt eveneens voor reeds bestelde producten, mits zulke wijzigingen aangebracht kunnen worden zonder dat veranderingen in reeds
overeengekomen specificaties noodzakelijk zijn. Alle in deze publicatie genoemde handelsmerken zijn eigendom van de respectievelijke bedrijven. Danfoss en het Danfoss-logo zijn handelsmerken
van Danfoss A/S. Alle rechten voorbehouden.