beperkt tot kosten als gevolg van verlies van winst of
inkomsten, verlies of beschadiging van apparatuur, verlies
van computerprogramma's, verlies van data, de kosten om
deze te vervangen, of claims van derden.
Danfoss behoudt zich het recht voor om deze publicatie
op elk moment te herzien en de inhoud te wijzigen zonder
nadere kennisgeving of enige verplichting om eerdere of
huidige gebruikers te informeren over dergelijke aanpassingen of wijzigingen.
gebruikt voor alle VLT® HVAC
Drive-frequentieregelaars met
softwareversie 4.x.x.
Het actuele softwareversienummer
is uit te lezen via
parameter 15-43 Softwareversie.
Tabel 1.1 Softwareversie
De volgende symbolen worden gebruikt in deze
handleiding.
Deze publicatie bevat informatie die eigendom is van
Danfoss. Door acceptatie en gebruik van deze handleiding
stemt de gebruiker ermee in dat de informatie in dit
document enkel zal worden aangewend voor het gebruik
van de apparatuur van Danfoss of apparatuur van andere
leveranciers op voorwaarde dat deze apparatuur bestemd
is voor gebruik in combinatie met Danfoss-apparatuur door
middel van seriële communicatie. Deze publicatie is
beschermd op basis van de auteurswetten van
Denemarken en de meeste andere landen.
Danfoss kan niet garanderen dat een softwareprogramma
dat is ontworpen volgens de richtlijnen in deze
handleiding, goed zal functioneren in elke fysieke,
hardware- of softwareomgeving.
Hoewel Danfoss de informatie in deze handleiding heeft
getest en gecontroleerd, houdt dit geen verklaring of
waarborg door Danfoss met betrekking tot deze
documentatie in, hetzij impliciet of expliciet, ten aanzien
van de juistheid, volledigheid, betrouwbaarheid of
geschiktheid voor een speciek doel.
In geen enkel geval zal Danfoss aansprakelijkheid
aanvaarden voor directe, indirecte, speciale, incidentele of
vervolgschade die voortvloeit uit het gebruik, of het niet
kunnen gebruiken, van informatie in deze handleiding,
zelfs niet als is gewaarschuwd voor de mogelijkheid van
dergelijke schade. Danfoss kan niet aansprakelijk worden
gesteld voor enige kosten, met inbegrip van, maar niet
WAARSCHUWING
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan
leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
VOORZICHTIG
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan
leiden tot licht of matig letsel. Kan tevens worden
gebruikt om te waarschuwen tegen onveilige werkpraktijken.
LET OP
Geeft belangrijke informatie aan, waaronder situaties die
kunnen leiden tot schade aan apparatuur of
eigendommen.
DCGelijkstroom
DIDigitale ingang
DMDierentiële modus
D-TYPEAfhankelijk van de frequentieomvormer
EMCElektromagnetische compatibiliteit
EMKElektromotorische kracht
ETR Elektronisch thermisch relais
f
kHzKilohertz
LCPLokaal bedieningspaneel
lsbMinst signicante bit
mMeter
mAMilliampère
MCMMille Circular Mil
MCTMotion Control Tool
mHInductantie in millihenry
minMinuut
msMilliseconde
msbMeest signicante bit
η
nFCapaciteit in nanofarad
NLCPNumeriek lokaal bedieningspaneel
NmNewtonmeter
n
Online-/oine-
parameters
P
PCBPrinted Circuit Board – printplaat
®
VLT
s
br,cont.
De motorfrequentie wanneer de jogfunctie is
geactiveerd
Motorfrequentie
De maximale uitgangsfrequentie die de
frequentieomvormer op de uitgang schakelt
De minimale motorfrequentie van de frequentieomvormer
Nominale motorfrequentie
Hiperface® is een gedeponeerd handelsmerk
van Stegmann
ningstransistorlogica
Nominale uitgangsstroom van de omvormer
Stroomgrens
Nominale motorstroom
De maximale uitgangsstroom
De nominale uitgangsstroom die door de
frequentieomvormer wordt geleverd
Het rendement van de frequentieomvormer
gedenieerd als de verhouding tussen
uitgangsvermogen en ingangsvermogen
Synchroon motortoerental
Wijzigingen van onlineparameters worden
onmiddellijk na het wijzigen van de
datawaarde geactiveerd
Nominaal vermogen van de remweerstand
(gemiddeld vermogen tijdens continu
remmen)
PCDProcesdata
PELV Protective Extra Low Voltage
P
m
P
M,N
PM-motorPermanentmagneetmotor
Proces-PIDDe PID-regelaar handhaaft het gewenste
R
br,nom
RCD Reststroomapparaat
RegenRegeneratieve klemmen
R
VVolt
VTVariabel koppel
VVC+ Voltage Vector Control
Tabel 1.2 Afkortingen
Het nominale uitgangsvermogen van de
frequentieomvormer als hoge overbelasting
(HO)
Nominaal motorvermogen
niveau voor toerental, druk, temperatuur
enzovoort
De nominale weerstandswaarde die zorgt voor
een remvermogen op de motoras van
150/160% gedurende 1 minuut
Door de frequentieomvormer toegestane
minimale remweerstand
Aanbevolen weerstand van Danfoss-remweerstanden
Koppelbegrenzing
storlogica
Nominale motorspanning
Conventies
Genummerde lijsten geven procedures aan.
Lijsten met opsommingstekens geven andere informatie en
beschrijvingen van afbeeldingen aan.
Cursieve tekst geeft een van de volgende zaken aan:
Kruisverwijzing
•
Koppeling
•
Voetnoot
•
Parameternaam, naam parametergroep, parame-
•
teroptie
Alle afmetingen zijn in mm (inch).
* geeft de standaardinstelling van een parameter aan.
De Bedieningshandleiding VLT® HVAC Drive FC 102
•
beschrijft de mechanische en elektrische
installatie van de frequentieregelaar.
Het rendement van de frequentieregelaar wordt gedenieerd als de verhouding tussen het uitgangsvermogen en
het ingangsvermogen.
Startdeactiveercommando
Een stopcommando behorend tot groep 1 van de
stuurcommando's – zie Tabel 1.3.
Stopcommando
Een stopcommando behorend tot groep 1 van de
stuurcommando's – zie Tabel 1.3.
1.1.4 Referenties
Analoge referentie
Een signaal dat naar analoge ingang 53 of 54 (spanning of
stroom) wordt gestuurd.
Binaire referentie
Een signaal dat naar de seriële-communicatiepoort wordt
gestuurd.
Vooraf ingestelde referentie
Een gedenieerde, vooraf ingestelde referentie die kan
worden ingesteld van -100% tot +100% van het referentiebereik. Selectie van 8 vooraf ingestelde referenties via de
digitale klemmen.
Pulsreferentie
Een pulsfrequentiesignaal dat naar de digitale ingangen
(klem 29 of 33) wordt gestuurd.
Ref
MAX
Bepaalt de relatie tussen de referentie-ingang met een
waarde van 100% van de volledige schaal (gewoonlijk 10 V,
20 mA) en de totale referentie. De maximumreferentiewaarde wordt ingesteld in parameter 3-03 Max. referentie.
Ref
MIN
Bepaalt de relatie tussen de referentie-ingang met een
waarde van 0% (gewoonlijk 0 V, 0 mA, 4 mA) en de totale
referentie. De minimumreferentiewaarde wordt ingesteld in
parameter 3-02 Minimumreferentie.
1.1.5 Diversen
Analoge ingangen
De analoge ingangen worden gebruikt om diverse functies
van de frequentieregelaar te besturen.
Er zijn 2 typen analoge ingangen:
Stroomingang, 0-20 mA en 4-20 mA
Spanningsingang, -10 tot +10 V DC.
Analoge uitgangen
De analoge uitgangen kunnen een signaal van 0-20 mA,
4-20 mA leveren.
Automatische aanpassing motorgegevens, AMA
Het AMA-algoritme bepaalt de elektrische parameters van
de aangesloten motor bij stilstand.
Remweerstand
De remweerstand is een module die het remvermogen kan
opnemen dat bij regeneratief remmen wordt gegenereerd.
Dit regeneratieve remvermogen verhoogt de DC-tussenkringspanning en een remchopper zorgt ervoor dat het
vermogen wordt overgebracht naar de remweerstand.
CT-karakteristieken
Constant-koppelkarakteristieken, gebruikt voor alle toepassingen zoals transportbanden, verdringerpompen en
kranen.
Digitale ingangen
De digitale ingangen kunnen worden gebruikt voor het
besturen van diverse functies van de frequentieregelaar.
Digitale uitgangen
De frequentieregelaar heeft 2 halfgeleideruitgangen die
een signaal van 24 V DC (maximaal 40 mA) kunnen
leveren.
DSP
Digitale signaalverwerker.
ETR
Elektronisch thermisch relais is een berekening van de
thermische belasting op basis van de actuele belasting en
de tijd. Het doel hiervan is het schatten van de motortemperatuur.
Hiperface
Hiperface® is een gedeponeerd handelsmerk van
Stegmann.
Initialisatie
Bij initialisatie (parameter 14-22 Bedrijfsmodus) keert de
frequentieregelaar terug naar de standaardinstelling.
De nominale intermitterende belasting heeft betrekking op
een reeks belastingscycli. Elke cyclus bestaat uit een
belaste en een onbelaste periode. Het kan een periodieke
cyclus of een niet-periodieke cyclus betreen.
LCP
Het lokale bedieningspaneel biedt een complete interface
voor bediening en programmering van de frequentieregelaar. Het bedieningspaneel kan worden losgekoppeld en
met behulp van de optionele installatieset op maximaal 3
meter afstand van de frequentieregelaar worden
geïnstalleerd, dat wil zeggen in een frontpaneel.
NLCP
Numerieke lokale bedieningspaneelinterface voor
bediening en programmering van de frequentieregelaar.
Het display is numeriek en het paneel wordt gebruikt om
proceswaarden weer te geven. Het NLCP beschikt niet over
opslag- en kopieerfuncties.
lsb
Minst signicante bit.
msb
Meest signicante bit.
MCM
Staat voor Mille Circular Mil, een Amerikaanse meeteenheid
voor de doorsnede van kabels. 1 MCM = 0,5067 mm².
Online-/oineparameters
Wijzigingen van onlineparameters worden meteen na het
wijzigen van de gegevenswaarde geactiveerd. Druk op [OK]
om wijzigingen van oineparameters te activeren.
Proces-PID
De PID-regeling zorgt ervoor dat de gewenste snelheid,
druk, temperatuur en dergelijke worden gehandhaafd door
de uitgangsfrequentie aan te passen aan veranderingen in
de belasting.
PCD
Proces Control Data.
Uit- en inschakelen
Schakel de netvoeding uit totdat het display (LCP) donker
is en schakel de voeding vervolgens weer in.
Pulsingang/incrementele encoder
Een externe, digitale pulstransmitter die wordt gebruikt
voor terugkoppeling van informatie over het motortoerental. De encoder wordt gebruikt in toepassingen
waarvoor een uiterst nauwkeurige snelheidsregeling vereist
is.
RCD
Reststroomapparaat.
Setup
U kunt parameterinstellingen opslaan in 4 setups. Het is
mogelijk om tussen de 4 parametersetups te schakelen en
de ene setup te bewerken terwijl een andere setup actief
is.
De frequentieregelaar compenseert voor het slippen van
de motor door verhoging van de frequentie op basis van
de gemeten motorbelasting, waardoor het motortoerental
vrijwel constant wordt gehouden.
SLC
De SLC (Smart Logic Control) is een reeks gebruikersgedenieerde acties die wordt uitgevoerd als de bijbehorende
gebruikersgedenieerde gebeurtenis door de SLC wordt
Omvat een RS485-bus met FC-protocol of MC-protocol. Zie
parameter 8-30 Protocol.
THD
Total Harmonic Distortion – geeft de totale harmonische
vervorming aan.
Thermistor
Een temperatuurafhankelijke weerstand die op de frequentieregelaar of motor wordt aangebracht.
Uitschakeling (trip)
Een toestand die zich voordoet in foutsituaties,
bijvoorbeeld als de frequentieregelaar te maken heeft met
overtemperatuur of wanneer de frequentieregelaar de
motor, het proces of het mechanisme beschermt. De
frequentieregelaar voorkomt een herstart totdat de
oorzaak van de fout is weggenomen. Hef de uitschakeling
(trip) op door de frequentieregelaar te herstarten. Gebruik
de uitschakeling (trip) niet voor persoonlijke veiligheid.
Uitschakeling met blokkering
De frequentieregelaar gaat in foutsituaties naar deze
toestand om zichzelf te beschermen. Er moet fysiek
worden ingegrepen in de frequentieregelaar, bijvoorbeeld
bij kortsluiting op de uitgang. Een uitschakeling met
blokkering kan alleen worden opgeheven door de
netvoeding te onderbreken, de oorzaak van de fout weg te
nemen en de frequentieregelaar opnieuw aan te sluiten op
het net. Een herstart is niet mogelijk totdat de uitschakelingstoestand is opgeheven door het activeren van de reset
of, in sommige gevallen, doordat een automatische reset is
geprogrammeerd. Gebruik de uitschakeling met blokkering
niet voor persoonlijke veiligheid.
VT-karakteristieken
Variabel-koppelkarakteristieken die worden gebruikt voor
pompen en ventilatoren.
In vergelijking met een standaardregeling van de
spanning-frequentieverhouding zorgt Voltage Vector
Control (VVC+) voor betere dynamische prestaties en
stabiliteit, zowel bij een wijziging van de snelheidsreferentie als met betrekking tot het belastingskoppel.
De arbeidsfactor geeft aan in hoeverre een frequentieregelaar de netvoeding belast.
Hoe lager de arbeidsfactor, hoe hoger de I
RMS
voor
dezelfde kW-prestatie.
2
2
2
I
= I
+ I
RMS
+ I
1
5
+ .. + I
7
2
n
Bovendien betekent een hoge arbeidsfactor dat de
verschillende harmonische stromen zwak zijn.
De ingebouwde DC-spoelen in de frequentieregelaars
zorgen voor een hoge arbeidsfactor, waardoor de belasting
op de netvoeding tot een minimum wordt beperkt.
WAARSCHUWING
ONTLADINGSTIJD
De frequentieregelaar bevat DC-tussenkringcondensatoren waarop spanning kan blijven staan, ook wanneer
de frequentieregelaar niet van spanning wordt voorzien.
Er kan hoge spanning aanwezig zijn, ook als de
waarschuwingslampjes niet branden. Als u de
aangegeven wachttijd na afschakeling niet in acht neemt
voordat u onderhouds- of reparatiewerkzaamheden
uitvoert, kan dit leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
1.Stop de motor.
2.Schakel de netvoeding, permanentmagneetmotoren en externe DC-tussenkringvoedingen
af, inclusief backupvoedingen, UPS-eenheden
en DC-tussenkringaansluitingen naar andere
frequentieregelaars.
3.Wacht tot de condensatoren volledig zijn
ontladen voordat u onderhouds- of reparatiewerkzaamheden uitvoert. De vereiste wachttijd
staat vermeld in Tabel 1.4.
Spanning
[V]
4715
200–2400,25-3,7 kW
380–5000,25-7,5 kW
525–6000,75-7,5 kW
525–690–1,5-7,5 kW
Spanning
[V]
380–50090-250 kW
525–69055-315 kW (framegrootte D)
Tabel 1.4 Ontladingstijd
VermogenMinimale wachttijd
(125-350 pk)
315-800 kW
(450-1075 pk)
(75-450 pk)
355-1200 kW
(475-1600 pk)
Minimale wachttijd (minuten)
(0,34-5 pk)
(0,34-10 pk)
(1-10 pk)
(2-10 pk)
–5,5-37 kW
(7,5-50 pk)
–11-75 kW
(15-100 pk)
–11-75 kW
(15-100 pk)
11-75 kW
(15-100 pk)
(minuten)
20
40
20
30
Veiligheidsvoorschriften
1.Onderbreek de netvoeding naar de frequentieregelaar wanneer reparaties moeten worden
uitgevoerd. Controleer of de netvoeding is
onderbroken en of de voorgeschreven tijd is
verstreken voordat u motor- en netvoedingsstekkers verwijdert. Zie Tabel 1.4 voor informatie
over de ontladingstijd.
2.[O] onderbreekt de netvoeding niet en mag niet
als veiligheidsschakelaar worden gebruikt.
3.Aard de apparatuur op correcte wijze, bescherm
de gebruiker tegen voedingsspanning en
bescherm de motor tegen overbelasting overeenkomstig de geldende nationale en plaatselijke
voorschriften.
4.De aardlekstroom is groter dan 3,5 mA. Zorg dat
de apparatuur correct is geaard door een erkende
elektrisch installateur.
5.Verwijder in geen geval de stekkers naar de
motor en netvoeding terwijl de frequentieregelaar is aangesloten op het net. Controleer of de
netvoeding is onderbroken en of de voorgeschreven tijd is verstreken voordat u motor- en
netstekkers verwijdert.
6.De frequentieregelaar heeft meer spanningsbronnen dan enkel L1, L2 en L3 wanneer
loadsharing (koppeling van de DC-tussenkring) of
externe 24 V DC is geïnstalleerd. Controleer of
alle spanningsbronnen zijn afgeschakeld en de
Volg bij gebruik van Safe Torque O altijd de instructies
in VLT® Frequency Converters - Safe Torque O Operating
Instructions.
voorgeschreven tijd is verstreken voordat u
begint met reparatiewerkzaamheden. Zie Tabel 1.4
voor informatie over de ontladingstijd.
onmiddellijk wordt uitgeschakeld als 1 van de hardwarematige begrenzingen wordt overschreden.
LET OP
Het wordt aangeraden om de beveiligingsmodus uit te
schakelen bij hijstoepassingen (parameter 14-26 Uitscha-
kelvertraging bij inverterfout = 0).
LET OP
Stuursignalen vanuit of interne signalen in de frequentieregelaar kunnen in uitzonderlijke gevallen per ongeluk
worden geactiveerd of vertraagd, of helemaal uitblijven.
Bij gebruik in situaties waarbij veiligheid cruciaal is,
bijvoorbeeld bij het besturen van de elektromagnetische
remfunctie van een hijstoepassing, mag niet uitsluitend
op deze stuursignalen worden vertrouwd.
LET OP
Gevaarlijke situaties moeten worden geïdenticeerd door
de machinebouwer/integrator die verantwoordelijk is
voor het beoordelen van de noodzakelijke preventiemaatregelen. Mogelijk moet aanvullende bewakings- en
beveiligingsapparatuur worden opgenomen in de
installatie, altijd overeenkomstig de geldende nationale
veiligheidsvoorschriften, zoals wetgeving met betrekking
tot mechanische werktuigen en regelgeving ter
voorkoming van ongevallen.
Kranen, liften en hijswerktuigen
De besturing van externe remmen moet altijd redundant
worden uitgevoerd. De frequentieregelaar mag onder geen
beding het primaire veiligheidscircuit zijn. Zorg dat er
wordt voldaan aan de relevante normen, bijvoorbeeld:
Hef- en hijswerktuigen: IEC 60204-32
Liften: EN 81
Beschermingsmodus
Wanneer een hardwarematige begrenzing van de
motorstroom of DC-tussenkringspanning wordt
overschreden, schakelt de frequentieregelaar naar de
beschermingsmodus. 'Beschermingsmodus' betekent een
wijziging van de PWM-modulatiestrategie en een lagere
schakelfrequentie om verliezen tot een minimum te
beperken. Dit houdt aan tot 10 s na de laatste fout en
verbetert de betrouwbaarheid en degelijkheid van de
frequentieregelaar tijdens het herstellen van de volledige
controle over de motor.
Bij hijstoepassingen kan de beschermingsmodus niet
worden gebruikt, omdat de frequentieregelaar niet in staat
is om deze modus weer te verlaten, waardoor het langer
zal duren voordat de rem wordt geactiveerd – wat niet
raadzaam is.
De beschermingsmodus kan worden uitgeschakeld door
parameter 14-26 Uitschakelvertraging bij inverterfout in te
stellen op nul, wat inhoudt dat de frequentieregelaar
De functies van het GLCP zijn onderverdeeld in 4 groepen:
1.
Grasch display met statusregels.
2.Menutoetsen en indicatielampjes (leds) – modus
selecteren, parameters wijzigen en schakelen
tussen displayfuncties.
3.Navigatietoetsen en indicatielampjes (leds).
4.Bedieningstoetsen en indicatielampjes (leds).
Grasch display
Het lcd-scherm is voorzien van achtergrondverlichting en
heeft in totaal 6 alfanumerieke regels. Alle gegevens
worden weergegeven op het LCP, dat in de statusmodus
maximaal 5 bedrijfsvariabelen kan weergeven.
Displayregels:
a.Statusregel
Statusmeldingen met pictogrammen en afbeeldingen.
b.Regel 1-2
Regels met bedieningsinformatie over gegevens
die door de gebruiker zijn gedenieerd of
geselecteerd. Druk op [Status] om 1 extra regel
toe te voegen.
c.Statusregel
Statusmelding met tekst.
22
Afbeelding 2.1 LCP
Het display bestaat uit 3 delen:
Bovenste gedeelte
(a) toont de status in de statusmodus of maximaal 2
variabelen in andere modi en bij een alarm/waarschuwing.
Het nummer van de actieve setup (geselecteerd als actieve
setup in parameter 0-10 Actieve setup) wordt weergegeven.
Bij het programmeren van een andere setup dan de
actieve setup wordt aan de rechterkant tussen haakjes het
nummer weergegeven van de setup die wordt
geprogrammeerd.
Middelste gedeelte
(b) toont maximaal 5 variabelen met bijbehorende
eenheid, ongeacht de status. In geval van een alarm/
waarschuwing wordt de waarschuwing weergegeven in
plaats van de variabelen.
Onderste gedeelte
(c) toont altijd de toestand van de frequentieregelaar in de
statusmodus.
1.1
2
3
1.3
1.2
130BP041.10
799 tpm
Externe (Auto) uitloop
1 (1)
36,4 kW7,83 A
0,000
53,2%
Status
1.1
1.2
2
1.3
130BP062.10
207 tpm
Externe (Auto) bediening
1 (1)
24,4 kW5,25 A
6,9 Hz
Status
130BP063.10
778 tpm
Externe (Auto) bediening
1 (1)
4,0 kW0,86 A
Status: 0 uit 0 (uit)
Wanneer: Actie: -
Status
Bovenste
gedeelte
Middelste
gedeelte
Onderste
gedeelte
Status
43 tpm
1,4 Hz
Externe (Auto) bediening
! Temp. voed.krt (W29)
2,9%
5,44 A25,3 kW
1 (1)
130BP074.10
!
Programmeren
VLT® HVAC Drive FC 102
Druk op [Status] om te schakelen tussen 3 statusuitlezingsschermen.
In elk statusscherm worden de bedrijfsvariabelen met een
22
andere opmaak weergegeven.
Aan elk van de bedrijfsvariabelen kunnen diverse metingen
worden gekoppeld. Denieer de waarden/metingen die
moeten worden weergegeven via
Parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein
•
Parameter 0-21 Displayregel 1.2 klein
•
Parameter 0-22 Displayregel 1.3 klein
•
Parameter 0-23 Displayregel 2 groot
•
Parameter 0-24 Displayregel 3 groot
•
U hebt toegang tot deze parameters via [Quick Menu], Q3
Afbeelding 2.3 Voorbeeld van statusdisplay II
Statusdisplay III
In deze uitleesstatus worden de gebeurtenis en de actie
van de Smart Logic Control weergegeven.
Functiesetups, Q3-1 Alg. instellingen en Q3-13 Displayinstellingen.
Elke uitleesparameter voor een waarde/meting die is
geselecteerd in parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein tot
parameter 0-24 Displayregel 3 groot wordt gekenmerkt door
een eigen schaal en een aantal cijfers achter een eventueel
decimaalteken. Bij hogere numerieke waarden worden
minder cijfers weergegeven achter het decimaalteken.
Afbeelding 2.4 Voorbeeld van statusdisplay III
Voorbeeld: Uitlezing stroom
5,25 A; 15,2 A 105 A.
Statusdisplay I
Deze uitleesstatus is standaard actief na een start of initialisatie.
Druk op [Info] voor informatie over de waarde/meting die
Aanpassing contrast display
Druk op [Status] en [▲] om het display donkerder te
maken.
Druk op [Status] en [▼] om het display helderder te maken.
is gekoppeld aan de weergegeven bedrijfsvariabelen (1.1,
1.2, 1.3, 2 en 3).
Zie de bedrijfsvariabelen die worden weergegeven in
Afbeelding 2.2. 1.1, 1.2 en 1.3 staan klein weergegeven. 2
en 3 zijn groter weergegeven.
Afbeelding 2.5 Displaysecties
Indicatielampjes (leds)
Als bepaalde drempelwaarden worden overschreden, gaan
de alarm- en/of waarschuwingsleds branden. Er verschijnen
Afbeelding 2.2 Voorbeeld van statusdisplay I
tevens een statustekst en een alarmtekst op het display.
Het On-lampje gaat branden wanneer de frequentieregelaar spanning van de netvoeding, een DC-aansluitklem
Statusdisplay II
Zie de bedrijfsvariabelen (1.1, 1.2, 1.3 en 2) die worden
weergegeven in Afbeelding 2.3.
In het voorbeeld zijn toerental, motorstroom,
motorvermogen en frequentie als variabelen geselecteerd
in de eerste en tweede regel.
1.1, 1.2 en 1.3 zijn klein weergegeven. 2 is groot
weergegeven.
of een externe 24 V-voeding krijgt. Tegelijkertijd is de
achtergrondverlichting aan.
Groene led/On: geeft aan dat de besturingssectie
•
werkt.
Gele led/Warn.: geeft een waarschuwing aan.
•
Knipperende rode led/Alarm: geeft een alarm aan.
•
On
Warn.
Alarm
130BP044.10
130BP045.10
Status
Quick
Menu
Main
Menu
Alarm
Log
ProgrammerenProgrammeerhandleiding
Daarnaast bevat het menu parameters om te bepalen
welke variabelen op het LCP moeten worden getoond,
parameters voor vooraf in te stellen toerentallen, schaling
Afbeelding 2.6 Indicatielampjes
van analoge referenties, 1- of multi-zonetoepassingen met
terugkoppeling en specieke functies met betrekking tot
ventilatoren, pompen en compressoren.
de meeste toevoer- en retourventilatoren van
•
VAV- en CAV-systemen;
koeltorenventilatoren;
•
primaire, secundaire en condensaatpompen;
•
andere pomp-, ventilator- en compressortoepas-
•
singen.
22
Toetsen op het GLCP
Menutoetsen
De menutoetsen zijn ingedeeld naar functie. De toetsen
onder het display en de indicatielampjes dienen voor het
instellen van de parameters, waaronder de keuze van de
displayweergave tijdens normaal bedrijf.
Afbeelding 2.7 Menutoetsen
[Status]
[Status] geeft de status weer van de frequentieregelaar
en/of de motor. Via de [Status]-toets zijn 3 verschillende
uitlezingen te selecteren:
5-regelige uitlezingen
•
4-regelige uitlezingen
•
Smart Logic Control
•
Druk op [Status] om de displaymodus te selecteren of om
naar de displaymodus terug te schakelen vanuit de modi
snelmenu, hoofdmenu of alarm. Gebruik [Status] ook om te
schakelen tussen de enkele en dubbele uitleesmodi.
[Quick Menu]
[Quick Menu] maakt een snelle setup van de frequentieregelaar mogelijk. Hiermee kunnen de meestgebruikte HVACfuncties worden geprogrammeerd.
Via [Quick Menu] hebt u toegang tot de volgende
onderdelen:
Persoonlijk menu
•
Snelle setup
•
Functiesetups
•
Gemaakte wijz.
•
Logdata
•
Functiesetups biedt snelle en eenvoudige toegang tot alle
parameters voor de meeste HVAC-toepassingen,
waaronder:
De parameters van het snelmenu zijn direct toegankelijk,
tenzij er een wachtwoord is ingesteld via
Parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu
•
Parameter 0-61 Toegang hoofdmenu zonder
•
wachtw.
Parameter 0-65 Wachtw persoonlijk menu
•
Parameter 0-66 Toegang pers. menu zonder
•
wachtw.
Het is mogelijk om rechtstreeks te schakelen tussen de
modi Snelmenu en Hoofdmenu.
[Main Menu]
Druk op [Main Menu] om alle parameters te
programmeren. De parameters van het hoofdmenu zijn
direct toegankelijk, tenzij er een wachtwoord is ingesteld
via
Parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu
•
Parameter 0-61 Toegang hoofdmenu zonder
•
wachtw.
Parameter 0-65 Wachtw persoonlijk menu
•
Parameter 0-66 Toegang pers. menu zonder
•
wachtw.
Voor de meeste HVAC-toepassingen is het niet nodig om
parameters te wijzigen via het hoofdmenu. Snelmenu,
Snelle setup en Functiesetups bieden de snelste en eenvoudigste manier om toegang te krijgen tot alle benodigde
specieke parameters.
Het is mogelijk om rechtstreeks te schakelen tussen de
modi Hoofdmenu en Snelmenu.
De parametersnelkoppeling kan worden uitgevoerd door
[Main Menu] gedurende 3 seconden in te drukken. De
parametersnelkoppeling biedt directe toegang tot elke
mogelijke parameter.
[Alarm Log]
[Alarm Log] toont een overzicht van de laatste 10
alarmmeldingen (genummerd A1-A10). U kunt meer
informatie over een alarm krijgen door met de navigatietoetsen naar het alarmnummer te gaan en op [OK] te
drukken. Er wordt informatie weergegeven over de
B
a
c
k
C
a
n
c
e
l
I
n
f
o
130BT117.10
OK
Back
Info
Warn
Alarm
On
Cancel
130BP046.10
Hand
on
O
Auto
on
Reset
Programmeren
VLT® HVAC Drive FC 102
toestand van uw frequentieregelaar net voordat de
alarmmodus werd ingeschakeld.
22
De [Alarm Log]-toets op het LCP geeft toegang tot zowel
de alarmlog als de onderhoudslog.
[Back]
[Back] brengt u een stap of laag terug in de navigatiestructuur.
Afbeelding 2.8 Toets Back
[Cancel]
[Cancel] annuleert uw laatste wijziging of commando,
zolang het display niet is gewijzigd.
Afbeelding 2.9 Toets Cancel
[Info]
[Info] geeft informatie over een commando, parameter of
functie in elk mogelijk scherm. Met [Info] kunt u zo nodig
uitgebreide informatie weergeven.
Verlaat de modus Info door op [Info], [Back] of [Cancel] te
drukken.
Afbeelding 2.10 Toets Info
Navigatietoetsen
Gebruik de 4 navigatietoetsen om te navigeren tussen de
verschillende opties in Snelmenu, Hoofdmenu en Alarm
Log. Druk op de toetsen om de cursor te verplaatsen.
[OK]
Druk op [OK] om een door de cursor gemarkeerde
parameter te selecteren en om de wijziging van een
parameter te bevestigen.
Afbeelding 2.11 Navigatietoetsen
Bedieningstoetsen
De bedieningstoetsen voor de lokale bediening bevinden
zich onder aan het bedieningspaneel.
Afbeelding 2.12 Bedieningstoetsen
[Hand On]
[Hand On] maakt het mogelijk om de frequentieregelaar
via het GLCP te besturen. [Hand On] start ook de motor,
waarna de gegevens voor het motortoerental kunnen
worden ingesteld met de navigatietoetsen. De toets kan
worden ingesteld op [1] Ingesch. of [0] Uitgesch. via
parameter 0-40 [Hand on]-toets op LCP.
De volgende stuursignalen blijven actief wanneer [Hand
On] wordt geactiveerd:
Externe stopsignalen die via stuursignalen of een
veldbus worden geactiveerd, onderdrukken een
startcommando via het LCP.
[O]
[O] stopt de aangesloten motor. De toets kan worden
ingesteld op [1] Ingesch. of [0] Uitgesch. via
parameter 0-41 [O]-toets op LCP. Als er geen externe
stopfunctie is geselecteerd en de toets [O] inactief is, kan
de motor worden gestopt door de netvoeding te
onderbreken.
[Auto On]
[Auto On] maakt het mogelijk om de frequentieregelaar te
besturen via stuurklemmen en/of seriële communicatie. Als
een startsignaal naar de stuurklemmen en/of de bus wordt
gestuurd, start de frequentieregelaar. De toets kan worden
ingesteld op [1] Ingesch. of [0] Uitgesch. via
parameter 0-42 [Auto on]-toets op LCP.
LET OP
Een actief HAND-OFF-AUTO-signaal via de digitale
ingangen heeft een hogere prioriteit dan de bedieningstoetsen [Hand On] en [Auto On].
Selecteer 1 van de volgende modi:
Statusmodus: geeft de status weer van de frequentiere-
gelaar of de motor.
Als er een alarm optreedt, schakelt het NLCP automatisch
naar de modus Status.
Er kan een aantal alarmen worden weergegeven.
Modus Snelle setup of Hoofdmenu: geeft parameters en
parameterinstellingen weer.
22
[Reset]
Druk op [Reset] om de frequentieregelaar na een alarm
(trip) te resetten. De toets kan worden ingesteld op [1]
Ingesch. of [0] Uitgesch. via parameter 0-43 [Reset]-toets op
LCP.
De parametersnelkoppeling kan worden uitgevoerd door
de [Main Menu]-toets gedurende 3 s ingedrukt te houden.
De parametersnelkoppeling biedt directe toegang tot elke
mogelijke parameter.
2.1.2 Bediening van het numerieke LCP
(NLCP)
De functies van het bedieningspaneel zijn onderverdeeld
in 4 groepen:
1.Numeriek display.
2.Menutoets en indicatielampjes (leds) –
3.Navigatietoetsen en indicatielampjes (leds).
4.Bedieningstoetsen en indicatielampjes (leds).
LET OP
Het kopiëren van parameters is niet mogelijk bij het
NLCP (LCP 101).
parameters wijzigen en schakelen tussen displayfuncties.
Menu-toets
[Menu] geeft toegang tot de volgende modi:
Status
•
Snelle setup
•
Main Menu
•
[Main Menu] dient om alle parameters te programmeren.
De parameters zijn onmiddellijk toegankelijk, tenzij er een
wachtwoord is ingesteld via
Parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu,
•
Parameter 0-61 Toegang hoofdmenu zonder
•
wachtw.,
Parameter 0-65 Wachtw persoonlijk menu,
•
Parameter 0-66 Toegang pers. menu zonder
•
wachtw..
Snelle setup dient om de frequentieregelaar in te stellen op
basis van de belangrijkste parameters.
U kunt de parameterwaarden met de toetsen [▲] [▼]
wijzigen wanneer de waarde knippert.
Selecteer het Hoofdmenu door een aantal keren op de
[Menu]-toets te drukken totdat het indicatielampje boven
[Main Menu] brandt.
Selecteer de parametergroep [xx-__] en druk op [OK].
Selecteer de parameter [__-xx] en druk op [OK].
Selecteer het arraynummer en druk op [OK] als de
parameter een arrayparameter is.
Selecteer de gewenste datawaarde en druk op [OK].
Druk op [Back] om een stap terug te gaan.
De pijltjestoetsen [▼] [▲] dienen om te wisselen tussen
parametergroepen en parameters, en om te bewegen
binnen parameters.
Druk op [OK] om een door de cursor gemarkeerde
parameter te selecteren en om de wijziging van een
parameter te bevestigen.
Afbeelding 2.16 Menuscherm
Bedieningstoetsen
De toetsen voor de lokale bediening bevinden zich onder
aan het bedieningspaneel.
Afbeelding 2.17 Bedieningstoetsen van het numerieke LCP
(NLCP)
[Hand On] maakt het mogelijk om de frequentieregelaar te
besturen via het LCP. [Hand On] start ook de motor.
Gebruik de navigatietoetsen [▲]/[▼]/[►]/[◄] om de
gegevens voor het motortoerental in te voeren. De toets
kan worden ingesteld op [1] Ingesch. of [0] Uitgesch. via
parameter 0-40 [Hand on]-toets op LCP.
Externe stopsignalen die via stuursignalen of een seriële
bus worden geactiveerd, onderdrukken een
startcommando via het LCP.
De volgende stuursignalen blijven actief wanneer [Hand
On] wordt geactiveerd:
[Hand On] - [O] - [Auto On]
•
Reset
•
Vrijloop geïnverteerd
•
Omkeren
•
Setupselectie lsb – Setupselectie msb
•
Stopcommando via seriële communicatie
•
Snelle stop
•
DC-rem
•
[O] stopt de aangesloten motor. De toets kan worden
ingesteld op [1] Ingesch. of [0] Uitgesch. via
parameter 0-41 [O]-toets op LCP.
Als er geen externe stopfunctie is geselecteerd en de toets
[O] inactief is, kan de motor worden gestopt door de
netvoeding te onderbreken.
[Auto On] maakt het mogelijk om de frequentieregelaar te
besturen via stuurklemmen en/of seriële communicatie. Als
een startsignaal naar de stuurklemmen en/of de bus wordt
gestuurd, start de frequentieregelaar. De toets kan worden
ingesteld op [1] Ingesch. of [0] Uitgesch. via
parameter 0-42 [Auto on]-toets op LCP.
LET OP
Een actief HAND-OFF-AUTO-signaal via de digitale
ingangen heeft een hogere prioriteit dan de bedieningstoetsen [Hand On] en [Auto On].
[Reset] wordt gebruikt om de frequentieregelaar te
resetten na een alarm (trip). De toets kan worden ingesteld
op [1] Ingesch. of [0] Uitgesch. via parameter 0-43 [Reset]-toets op LCP.
2.1.3 Snel overzetten van
parameterinstellingen naar andere
frequentieregelaars
Wanneer de setup van een frequentieregelaar voltooid is,
slaat u de gegevens op in het LCP of op een pc met
behulp van de MCT 10 setupsoftware.
Gegevens opslaan in het LCP
LET OP
Stop de motor vóór u deze handeling uitvoert.
Gegevens opslaan in het LCP:
1.Ga naar parameter 0-50 LCP kopiëren.
2.Druk op de [OK]-toets.
3.Selecteer [1] Alles naar LCP.
4.Druk op de [OK]-toets.
Alle parameterinstellingen worden nu opgeslagen in het
LCP, wat wordt aangegeven via de voortgangsbalk. Druk
op [OK] als 100% is bereikt.Sluit het LCP aan op een
andere frequentieregelaar en kopieer de parameterinstellingen ook naar die frequentieregelaar.
Gegevens overzetten van LCP naar frequentieregelaar
LET OP
Stop de motor vóór u deze handeling uitvoert.
De gegevens overzetten van het LCP naar de frequentieregelaar:
1.Ga naar parameter 0-50 LCP kopiëren.
2.Druk op de [OK]-toets.
3.Selecteer [2] Alles vanaf LCP.
4.Druk op de [OK]-toets.
De parameterinstellingen die in het LCP zijn opgeslagen,
worden nu gekopieerd naar de frequentieregelaar, wat
wordt aangegeven via de voortgangsbalk. Druk op [OK] als
100% is bereikt.
22
Afbeelding 2.18 LCP
2.1.4 Parametersetup
De frequentieregelaar kan voor allerlei verschillende
toepassingen worden gebruikt en beschikt daarom over
een aanzienlijk aantal parameters. De frequentieregelaarserie biedt een keuze tussen 2 programmeermodi:
Snelmenu en Hoofdmenu.
Het hoofdmenu biedt toegang tot alle parameters. Het
eerste menu leidt de gebruiker door een beperkt aantal
parameters, waarmee de meeste HVAC-toepassingen
geprogrammeerd kunnen worden.
Parameters kunnen zowel in de modus Snelmenu als in de
modus Hoofdmenu worden gewijzigd, ongeacht de
programmeermodus waarin de eenheid zich bevindt.
2.1.5 Snelmenu
Parametergegevens
Het grasche display (GLCP) biedt toegang tot alle
parameters die staan vermeld onder het Snelmenu. Het
numerieke display (NLCP) biedt enkel toegang tot de
parameters van de Snelle setup. Volg onderstaande
procedure om parameterinstellingen in te voeren of te
wijzigen met behulp van de [Quick Menu]-toets.
Stel dat parameter 22-60 Functie Defecte band is ingesteld
op [0] Uit. Volg onderstaande procedure om de bewakingsfunctie voor de ventilatorband – al of niet defect – in te
schakelen:
De frequentieregelaar wordt nu uitgeschakeld (trip)
wanneer een defecte ventilatorband wordt gedetecteerd.
Selecteer Q1 Persoonlijk menu om de persoonlijke
parameters weer te geven.
De OEM van de luchtbehandelingskast (LBK) of pomp kan
deze parameters bijvoorbeeld bij de inbedrijfstelling in de
fabriek al hebben geprogrammeerd in het Persoonlijk menu
om de inbedrijfstelling/jnafstelling ter plaatse
eenvoudiger te maken. Deze parameters worden
geselecteerd in parameter 0-25 Persoonlijk menu. Er kunnen
maximaal 20 parameters worden geprogrammeerd via dit
menu.
Selecteer Gemaakte wijz. voor informatie over:
parameter te navigeren.
3.Druk op [OK].
4.
Gebruik [▲] en [▼] om de juiste parameterinstelling te selecteren.
5.Druk op [OK].
6.
Gebruik [◀] en [▶] om naar een ander cijfer
binnen de parameterinstelling te navigeren.
7.Het gemarkeerde gebied geeft aan welk cijfer is
geselecteerd voor wijziging.
8.Druk op [Cancel] om de wijziging ongedaan te
maken of druk op [OK] om de wijziging te
bevestigen en de nieuwe instelling op te slaan.
1.Druk op [Quick Menu].
2.
Druk op [▼] om Functiesetups te selecteren.
3.Druk op [OK].
4.
Druk op [▼] om Toepassingsinst. te selecteren.
5.Druk op [OK].
6.Druk opnieuw op [OK] om Vent. functies te
selecteren.
7.Druk op [OK] om Functie Defecte band te
selecteren.
8.
Druk op [▼] om [2] Uitsch. te selecteren.
de laatste 10 wijzigingen; gebruik [▲] en [▼] om
•
door de laatste 10 gewijzigde parameters te
navigeren;
de wijzigingen die sinds de standaardinstelling
•
zijn gemaakt.
Logdata
Loggen tonen informatie over de uitlezingen in de
displayregel. De informatie wordt als graek weergegeven.
Alleen de in parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein en
parameter 0-24 Displayregel 3 groot ingestelde displayparameters kunnen worden bekeken. Er kunnen maximaal 120
voorbeelden in het geheugen worden opgeslagen voor
later gebruik.
Snelle setup
Eciënte parametersetup voor HVAC-toepassingen
Via Snelle setup kunnen de parameters voor de meeste
HVAC-toepassingen op eenvoudige wijze worden ingesteld.
Als u op [Quick Menu] drukt, worden de diverse functies
van het Snelmenu weergegeven. Zie ook Afbeelding 2.19 en
Tabel 2.2 tot en met Tabel 2.5.
Voorbeeld van het gebruik van Snelle setup
Volg onderstaande procedure om de uitlooptijd in te
stellen op 100 s.
1.Selecteer Snelle setup. Parameter 0-01 Taal wordt
weergegeven.
2.
Druk herhaaldelijk op [▼] totdat
parameter 3-42 Ramp 1 uitlooptijd wordt
weergegeven met de standaardinstelling 20 s.
3.Druk op [OK].
4.
Gebruik [◀] om het derde cijfer voor het
decimaalteken te markeren.
5.
Wijzig 0 in 1 door te drukken op [▲].
6.
Druk op [▶] om het cijfer 2 te markeren.
7.
Wijzig 2 in 0 door te drukken op [▼].
8.Druk op [OK].
De nieuwe uitlooptijd is nu ingesteld op 100 s.
Afbeelding 2.19 Overzicht Snelmenu
De optie Snelle setup geeft toegang tot de 18 belangrijkste
parameters voor het instellen van de frequentieregelaar. Na
het programmeren is de frequentieregelaar bedrijfsklaar.
1) Welke informatie op het display wordt weergegeven, hangt af van
de in parameter 0-02 Eenh. motortoerental en
parameter 0-03 Regionale instellingen geselecteerde opties. De
standaardinstelling van parameter parameter 0-02 Eenh. motortoe-
rental en parameter 0-03 Regionale instellingen hangt af van de
geograsche regio waarin de frequentieregelaar is geleverd, maar
deze kan zo nodig worden gewijzigd.
2) Parameter 5-40 Functierelais is een array. Selecteer [0] Relais 1 of
[1] Relais 2. De standaardinstelling is [0] Relais 1 met de
standaardoptie [9] Alarm.
1)
1)
1)
2)
[V]
[Hz]
1)
[Hz]
[Hz]
secundaire pompen.
•
condensaatpompen.
•
andere pomp-, ventilator- en compressortoepas-
•
singen.
Toegang tot Functiesetups – voorbeeld
1.Schakel de frequentieregelaar in (gele led gaat
branden).
Afbeelding 2.20 Frequentieregelaar ingeschakeld
2.Druk op [Quick Menu].
Afbeelding 2.21 [Quick Menu] geselecteerd
3.
Gebruik [▲] en [▼] om naar Functiesetups te
navigeren. Druk op [OK].
22
Uitgebreide informatie over instellingen en programmering
vindt u in hoofdstuk 3 Parameterbeschrijving.
LET OP
Als parameter 5-12 Klem 27 digitale ingang is ingesteld op
[0] Niet in bedrijf, is er voor klem 27 geen aansluiting
naar +24 V nodig om starten mogelijk te maken.
Als parameter 5-12 Klem 27 digitale ingang is ingesteld op
[2] Vrijloop geïnv. (fabrieksinstelling), is een aansluiting
naar +24 V nodig om starten mogelijk te maken.
2.1.6 Functiesetups
Functiesetups biedt snelle en eenvoudige toegang tot alle
parameters voor de meeste HVAC-toepassingen,
waaronder:
Druk op [Main Menu] om naar de modus Hoofdmenu te
gaan. Het display toont de volgende uitlezing.
Op het middelste en onderste gedeelte van het display
wordt een lijst weergegeven met parametergroepen die u
met behulp van de toetsen [▲] en [▼] kunt selecteren.
Tabel 2.6 Parameterselectie
Nadat u een parametergroep hebt geselecteerd, kunt u
een parameter selecteren met de navigatietoetsen.
Het middelste gedeelte van het display toont het nummer
Afbeelding 2.27 Modus Hoofdmenu
en de naam van de parameter, evenals de geselecteerde
parameterwaarde.
Elke parameter heeft een naam en een getal die altijd
hetzelfde zijn, ongeacht de programmeermodus. In de
modus Hoofdmenu zijn de parameters ingedeeld in
groepen. Het eerste cijfer van het parameternummer (vanaf
links) geeft het groepsnummer van de parameter aan.
Alle parameterinstellingen kunnen worden gewijzigd in het
Hoofdmenu. Afhankelijk van de geselecteerde conguratie
Afbeelding 2.28 Parameterselectie
(parameter 1-00 Conguratiemodus) kunnen sommige
parameters echter onzichtbaar zijn.
2.1.9 Gegevens wijzigen
2.1.8 Parameterselectie
Druk op [OK] om de geselecteerde parameter te wijzigen.
In de modus Hoofdmenu zijn de parameters ingedeeld in
groepen. Gebruik de navigatietoetsen om een parametergroep te selecteren.
De procedure voor het wijzigen van data is verschillend al
naargelang de geselecteerde parameter een numerieke
datawaarde of een tekstwaarde vertegenwoordigt.
De volgende parametergroepen zijn beschikbaar:
2.1.10 Een tekstwaarde wijzigen
Groepnr.Parametergroep
0Bediening/display
1Belasting & motor
2Remmen
3Ref./Ramp.
4Begr./waarsch.
5Digitaal In/Uit
6Analoog In/Uit
8Comm. en opties
9Probus
10CAN-veldbus
11LonWorks
12Ethernet IP/Modbus TCP/Pronet
13Smart Logic
14Speciale functies
15Geg. omvormer
16Data-uitlezingen
18Info & uitlez.
20Omvormer met terugkoppeling
21Uitgebr. met terugk.
22Toep. functies
Als de geselecteerde parameter een tekstwaarde heeft,
kunt u de tekstwaarde wijzigen via de toetsen [▲] [▼].
Plaats de cursor op de waarde die u wilt opslaan en druk
op [OK].
Afbeelding 2.29 Een tekstwaarde wijzigen
22
130BP069.10
1-6*
113 tpm 1,78 A 1 (1)
Bel. afhank. inst.
1-60 Belast. comp. bij
lage snelheid
1
0
0%
130BP070.10
1-60 Belast. comp. bij
lage snelheid
160%
Bel. afhank. inst.1-6*
729 tpm 6,21 A 1 (1)
6
Programmeren
VLT® HVAC Drive FC 102
2.1.11 Een groep numerieke datawaarden
wijzigen
22
Als de geselecteerde parameter een numerieke datawaarde
vertegenwoordigt, kunt u de datawaarde wijzigen met
behulp van de navigatietoetsen [◀] [▶] en [▲] [▼]. Gebruik
de toetsen [◀] [▶] om de cursor horizontaal te verplaatsen.
parameter, druk op [OK] en navigeer met de navigatietoetsen [▲]/[▼] door de gelogde waarden.
Gebruik parameter 3-10 Ingestelde ref. als een ander
voorbeeld:
Selecteer de parameter, druk op [OK] en navigeer met de
navigatietoetsen [▲]/[▼] door de geïndexeerde waarden.
Wijzig de waarde van de parameter door de geïndexeerde
waarde te selecteren en op [OK] te drukken. Wijzig de
waarde met behulp van de toetsen [▲]/[▼]. Druk op [OK]
om de nieuwe instelling op te slaan. Druk op [Cancel] om
te annuleren. Druk op [Back] om de parameter te verlaten.
2.1.14 Initialiseren naar
standaardinstellingen
Afbeelding 2.30 Een groep numerieke datawaarden wijzigen
Gebruik de toetsen [
[▲] verhoogt de waarde en [▼] verlaagt de waarde. Plaats
de cursor op de waarde die u wilt opslaan en druk op
[OK].
Afbeelding 2.31 Een groep numerieke datawaarden wijzigen
] [▼] om de datawaarde te wijzigen.
▲
De frequentieregelaar kan op 2 manieren worden geïnitialiseerd, waarbij de standaardinstellingen worden hersteld.
5.Onderbreek de netvoeding en wacht totdat het
display is uitgeschakeld.
6.Sluit de netvoeding weer aan – de frequentieregelaar is gereset.
7.Stel parameter 14-22 Bedrijfsmodus weer in op [0]
Normaal bedrijf.
2.1.12 Waarde, stapsgewijs
Bepaalde parameters kunnen stapsgewijs worden
gewijzigd. Dit geldt voor:
Parameter 1-20 Motorverm. [kW].
•
Parameter 1-22 Motorspanning.
•
Parameter 1-23 Motorfrequentie.
•
Dit betekent dat de parameters niet alleen als een groep
van numerieke datawaarden maar ook als oneindig
variabele numerieke datawaarden kunnen worden
ingesteld.
2.1.13 Geïndexeerde parameters uitlezen
en programmeren
Parameters worden geïndexeerd wanneer ze in een
roterende stapel worden geplaatst.
Parameter 15-30 Alarmlog: foutcode tot
parameter 15-33 Alarmlog: datum & tijd bevatten een
De parameters voor de frequentieomvormer zijn verdeeld in diverse parametergroepen om een eenvoudige selectie van de
juiste parameters mogelijk te maken voor een optimale werking van de frequentieomvormer.
De instellingen voor de meeste VLT® HVAC Drive-toepassingen kunnen worden geprogrammeerd door de [Quick Menu]toets in te drukken en vervolgens via Snelle setup of Functiesetups de benodigde parameters te selecteren.
Beschrijvingen en standaardinstellingen van parameters zijn te vinden in de sectie hoofdstuk 5 Parameterlijsten.
Parameters die betrekking hebben op de basisfuncties van
de frequentieregelaar, de functie van de LCP-toetsen en de
conguratie van het LCP-display.
3.2.1 0-0* Basisinstellingen
0-01 Taal
Option:Functie:
Bepaalt welke taal wordt gebruikt op het
display.
De frequentieregelaar wordt geleverd met
2 verschillende taalpakketten. Engels en
Duits zijn opgenomen in beide pakketten.
Engels kan niet worden gewist of
gewijzigd.
[0] * EnglishOpgenomen in taalpakket 1-2.
[1]DeutschOpgenomen in taalpakket 1-2.
[2]FrancaisOpgenomen in taalpakket 1.
[3]DanskOpgenomen in taalpakket 1.
[4]SpanishOpgenomen in taalpakket 1.
[5]ItalianoOpgenomen in taalpakket 1.
[6]SvenskaOpgenomen in taalpakket 1.
[7]NederlandsOpgenomen in taalpakket 1.
[10] ChineseOpgenomen in taalpakket 2.
[20] SuomiOpgenomen in taalpakket 1.
[22] English USOpgenomen in taalpakket 1.
[27] GreekOpgenomen in taalpakket 1.
[28] Bras.portOpgenomen in taalpakket 1.
[36] SlovenianOpgenomen in taalpakket 1.
[39] KoreanOpgenomen in taalpakket 2.
[40] JapaneseOpgenomen in taalpakket 2.
[41] TurkishOpgenomen in taalpakket 1.
[42] Trad.ChineseOpgenomen in taalpakket 2.
[43] BulgarianOpgenomen in taalpakket 1.
[44] SrpskiOpgenomen in taalpakket 1.
[45] RomanianOpgenomen in taalpakket 1.
[46] MagyarOpgenomen in taalpakket 1.
[47] CzechOpgenomen in taalpakket 1.
[48] PolskiOpgenomen in taalpakket 1.
[49] RussianOpgenomen in taalpakket 1.
[50] ThaiOpgenomen in taalpakket 2.
[51] Bahasa
Indonesia
Opgenomen in taalpakket 2.
0-01 Taal
Option:Functie:
[52] HrvatskiOpgenomen in taalpakket 2.
0-02 Eenh. motortoerental
Option:Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd
terwijl de motor loopt.
Welke informatie op het display wordt weergegeven,
hangt af van de instellingen in parameter 0-02 Eenh.
motortoerental en parameter 0-03 Regionale instellingen. De standaardinstelling van parameter 0-02 Eenh.
motortoerental en parameter 0-03 Regionale instellingen
hangt af van de
tieregelaar is geleverd.
geograsche regio waar de frequen-
LET OP
Bij een wijziging van de eenheid voor het
motortoerental worden bepaalde parameters
teruggezet op hun oorspronkelijke waarde.
Selecteer de eenheid voor het motortoerental
voordat u andere parameters wijzigt.
[0]TPM Selecteer deze optie om variabelen en parameters
met betrekking tot het motortoerental weer te geven
op basis van het motortoerental (tpm).
[1]*HzSelecteer deze optie om variabelen en parameters
met betrekking tot het motortoerental weer te geven
op basis van de motorfrequentie (Hz).
0-03 Regionale instellingen
Option:Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd
terwijl de motor loopt.
De weergave op het display hangt af van de
instellingen in parameter 0-02 Eenh. motortoerental
en parameter 0-03 Regionale instellingen. De
standaardinstelling van parameter 0-02 Eenh.motortoerental en parameter 0-03 Regionale instel-
geograsche regio waar de
[0] Interna-
tionaal
[1] Noord-
Amerika
lingen hangt af van de
frequentieregelaar is geleverd. Pas de instellingen
waar nodig aan.
De niet-gebruikte instelling wordt onzichtbaar
gemaakt.
Stelt de eenheid voor parameter 1-20 Motorverm.
[kW] in op kW en stelt parameter 1-23 Motorfrequentie standaard in op 50 Hz.
Stelt de eenheid voor parameter 1-21 Motorverm.
[PK] in op pk en stelt parameter 1-23 Motorfre-
quentie standaard in op 60 Hz.
Selecteer de bedieningsmodus voor het
moment waarop de netspanning weer wordt
ingeschakeld na een spanningsuitval in de
33
[0]*HervattenStart de frequentieregelaar weer op met de
[1]Gedw.
stop,
ref=oud
handmatige (lokale) modus.
lokale referentie en start/stop-instellingen
(gegeven via [Hand On]/[O] op het LCP of
een lokale start via een digitale ingang) die bij
uitschakeling van de frequentieregelaar van
kracht waren.
Stopt de frequentieregelaar, maar slaat tevens
de lokale snelheidsreferentie die voor de
uitschakeling actief was, op in het geheugen.
Nadat de netspanning weer is aangesloten en
een startcommando is gegeven (via de [Hand
On]-toets of een lokaal startcommando via een
digitale ingang) zal de frequentieregelaar weer
starten en werken op basis van de opgeslagen
snelheidsreferentie.
3.2.2 0-1* Setupafhandeling
Denieer en beheer de afzonderlijke parametersetups.
De frequentieregelaar heeft 4 parametersetups die
onafhankelijk van elkaar kunnen worden geprogrammeerd.
Dit maakt de frequentieregelaar bijzonder exibel en
geschikt om te voldoen aan de eisen van veel
verschillende regelschema's voor HVAC-systemen, waardoor
vaak bespaard kan worden op externe regelapparatuur. De
parametersetups kunnen bijvoorbeeld worden gebruikt om
de frequentieregelaar te programmeren voor werking met
1 bepaald type regeling in 1 setup (bijvoorbeeld voor
gebruik overdag) en voor werking met een ander type
regeling in een andere setup (bijvoorbeeld voor de
nachtstand). De diverse setups kunnen echter ook door
een OEM van luchtbehandelingskasten of kant-en-klare
eenheden worden gebruikt om alle in de fabriek geassembleerde frequentieregelaars voor diverse modellen binnen
een productreeks op identieke wijze te programmeren,
zodat tijdens de productie/inbedrijfstelling enkel maar de
juiste setup hoeft te worden geselecteerd op basis van het
model binnen die productreeks waarop de frequentieregelaar wordt geïnstalleerd.
De actieve setup (dat wil zeggen de setup op basis
waarvan de frequentieregelaar op dit moment werkt) kan
worden geselecteerd via parameter 0-10 Actieve setup en
wordt op het LCP weergegeven. Via de optie [9] Multi setup
parameter 0-12 Setup gekoppeld aan in te stellen, ook niet
als een wijziging van setup tijdens bedrijf nodig is, maar
voor zeer complexe toepassingen kan het nodig zijn om
gebruik te maken van de volledige exibiliteit van
meerdere setups. Met behulp van parameter 0-11 Setupwijzigen kunnen parameters binnen elk van de setups
worden gewijzigd terwijl de frequentieregelaar blijft functioneren in de actieve setup. Dit kan een andere setup zijn
dan de setup die wordt gewijzigd. Met behulp van
parameter 0-51 Kopie setup kunnen parameterinstellingen
van de ene setup naar de andere worden gekopieerd,
waardoor de inbedrijfstelling sneller kan verlopen wanneer
vergelijkbare parameterinstellingen nodig zijn in
verschillende setups.
Als een setup via een veldbus wordt gewijzigd, kan het tot
5 s duren voordat de nieuwe waarden via de veldbus
zichtbaar worden.
0-10 Actieve setup
Option:Functie:
Selecteer de setup op basis waarvan de
frequentieregelaar moet werken.
Gebruik parameter 0-51 Kopie setup om een
setup naar 1 of alle andere setups te kopiëren.
Om conicterende instellingen van een
bepaalde parameter binnen 2 verschillende
setups te voorkomen, moet u de setups
koppelen via parameter 0-12 Setup gekoppeldaan. Stop de frequentieregelaar voordat u
schakelt tussen setups waarbij parameters die
zijn gemarkeerd als niet te wijzigen tijdens
bedrijf, verschillende waarden hebben.
Niet tijdens bedrijf te wijzigen parameters zijn inde parameterlijsten in hoofdstuk 5 Parameterlijsten gemarkeerd als FALSE.
[0]Fabrieks-
instell.
[1]*Setup 1[1] Setup 1 tot [4] Setup 4 zijn de 4 afzonderlijke
[2]Setup 2
[3]Setup 3
[4]Setup 4
[9]Multi
setup
Kan niet worden gewijzigd. Deze setup bevat
de dataset van Danfoss en kan worden gebruikt
als gegevensbron wanneer de andere setups in
een bekende staat moeten worden teruggebracht.
parametersetups waarbinnen alle parameters
kunnen worden geprogrammeerd.
Dient voor externe setupselectie via digitale
ingangen en de seriële-communicatiepoort.
Deze setup maakt gebruik van de instellingen
van parameter 0-12 Setup gekoppeld aan.
is het mogelijk om via een digitale ingang of seriële
communicatie te schakelen tussen setups (bijvoorbeeld
voor de nachtstand) terwijl de frequentieregelaar in bedrijf
is of is gestopt. Als het nodig is om tijdens bedrijf van
setup te wisselen, moet parameter 0-12 Setup gekoppeldaan correct zijn geprogrammeerd. Voor de meeste HVACtoepassingen is het niet nodig om parameter
Selecteer de setup die tijdens bedrijf moet
worden bewerkt (dat wil zeggen
geprogrammeerd); dit kan de actieve setup zijn
of 1 van de inactieve setups. Het nummer van
de setup die wordt gewijzigd, wordt tussen
haakjes weergegeven op het LCP.
[0]Fabrieks-
instell.
[1]Setup 1[1] Setup 1 tot [4] Setup 4 kunnen vrij worden
[2]Setup 2
[3]Setup 3
[4]Setup 4
[9]*Actieve
setup
Deze setup kan niet worden gewijzigd maar is
nuttig als gegevensbron wanneer de andere
setups in een bekende staat moeten worden
teruggebracht.
gewijzigd tijdens bedrijf, ongeacht welke setup
actief is.
De setup op basis waarvan de frequentieregelaar werkt, kan worden gewijzigd tijdens
bedrijf. Het wijzigen van parameters in de
geselecteerde setup wordt gewoonlijk gedaan
vanaf het LCP maar is tevens mogelijk vanaf
een seriële-communicatiepoort.
0-12 Setup gekoppeld aan
Option:Functie:
Gebruik deze parameter alleen wanneer
een wisseling van setup met draaiende
motor noodzakelijk is. Deze parameter
zorgt ervoor dat parameters die niet tijdens
bedrijf kunnen worden gewijzigd, dezelfde
waarde hebben in alle relevante setups.
Om probleemloos over te kunnen
schakelen naar een andere setup terwijl de
frequentieregelaar in bedrijf is, moeten
setups met parameters die niet tijdens
bedrijf kunnen worden gewijzigd, aan
elkaar worden gekoppeld. De koppeling
zorgt ervoor dat de niet tijdens bedrijf tewijzigen parameters worden gesynchroniseerd wanneer tijdens bedrijf tussen
setups wordt geschakeld. Niet tijdens bedrijfte wijzigen parameters zijn in de parameterlijsten in hoofdstuk 5 Parameterlijsten
gemarkeerd als FALSE.
De functie parameter 0-12 Setup gekoppeld
aan wordt gebruikt wanneer
parameter 0-10 Actieve setup is ingesteld op
[9] Multi setup. Gebruik [9] Multi setup om
tijdens bedrijf (dat wil zeggen terwijl de
motor draait) van de ene setup naar een
andere te gaan.
Bijvoorbeeld:
0-12 Setup gekoppeld aan
Option:Functie:
Gebruik [9] Multi setup om van setup 1
naar setup 2 te gaan terwijl de motor
draait. Stel eerst de parameters voor setup
1 in en zorg er vervolgens voor dat setup 1
en setup 2 worden gesynchroniseerd (of
'gekoppeld'). De synchronisatie kan op 2
manieren worden uitgevoerd:
•
Afbeelding 3.1 Setupafhandeling
•
Afbeelding 3.2 Setupafhandeling
Nadat het koppelen is voltooid, toont
parameter 0-13 Uitlez.: Gekopp. setups setup
1 en 2 om aan te geven dat alle niet tijdensbedrijf te wijzigen parameters nu identiek
zijn in setup 1 en setup 2. Als er een
wijziging optreedt in een niet tijdens bedrijf
te wijzigen parameter, bijvoorbeeld
parameter 1-30 Statorweerstand (Rs) in setup
2, dan wordt deze ook automatisch
gewijzigd in setup 1. Nu kan er tijdens
bedrijf tussen setup 1 en setup 2 worden
geschakeld.
[0] * Niet
gekoppeld
[1]Setup 1
33
Stel de te wijzigen setup via
parameter 0-11 Setup wijzigen in
op [2] Setup 2 en stel
parameter 0-12 Setup gekoppeld
aan in op [1] Setup 1. Hierdoor
wordt het koppelingsproces (de
synchronisatie) gestart.
Gebruik, terwijl setup 1 nog actief
is, parameter 0-50 LCP kopiëren om
setup 1 te kopiëren naar setup 2.
Stel vervolgens
parameter 0-12 Setup gekoppeld
aan in op [2] Setup 2. Dit start het
Geeft een overzicht weer van alle setups die
gekoppeld zijn via parameter 0-12 Setup gekoppeldaan. De parameter heeft 1 index voor elke parametersetup. De waarde die voor elke index wordt
weergegeven, geeft aan welke setups zijn
gekoppeld aan de betreende parametersetup.
IndexLCP-waarde
0{0}
1{1,2}
2{1,2}
3{3}
4{4}
Tabel 3.1 Voorbeeld setupkoppeling
0-14 Uitlez.: prog. setups/kanaal
Range:Functie:
0* [-2147483648
- 2147483647 ]
Geef de instelling van parameter 0-11 Setupwijzigen weer voor elk van de 4 communicatiekanalen. Wanneer het nummer als hexcode wordt weergegeven, zoals op het LCP,
geeft elk nummer 1 kanaal weer.
De cijfers 1-4 geven het setupnummer aan,
'F' betekent fabrieksinstellingen en 'A'
betekent actieve setup. De kanalen zijn, van
rechts naar links: LCP, veldbus, USB, HPFB1.5.
Voorbeeld: het nummer AAAAAA21h
betekent dat het veldbuskanaal is ingesteld
op Setup 2 via parameter 0-11 Setup wijzigen,
het LCP gebruikmaakt van Setup 1 en dat de
overige kanalen allemaal de actieve setup
gebruiken.
3.2.3 0-2* LCP-display
Denieer de variabelen die worden weergegeven op het
LCP.
LET OP
Informatie over het schrijven van displayteksten vindt u
in:
Parameter 0-37 Displaytekst 1.
•
Parameter 0-38 Displaytekst 2.
•
Parameter 0-39 Displaytekst 3.
•
0-20 Displayregel 1.1 klein
Option:Functie:
Selecteer een variabele voor
weergave in regel 1, linker positie.
[0]GeenGeen displaywaarde geselecteerd.
[37]Displaytekst 1Hierin kunt u een aparte tekstreeks
schrijven voor weergave op het LCP
of voor uitlezing via seriële
communicatie.
[38]Displaytekst 2Hierin kunt u een aparte tekstreeks
schrijven voor weergave op het LCP
of voor uitlezing via seriële
communicatie.
[39]Displaytekst 3Hierin kunt u een aparte tekstreeks
schrijven voor weergave op het LCP
of voor uitlezing via seriële
communicatie.
[89]Uitlezing datum en
tijd
[953]Probus waarsch.-
wrd
[1005] Uitlez. zend-fouten-
teller
[1006] Uitlez. ontvangst-
foutenteller
[1007] Uitlez. bus-uit-teller Geef het aantal bus-uit-gebeurte-
[1013] Waarschuwingspar. Geeft een DeviceNet-speciek
[1230] Waarschuwingspar.
[1397] Alert Alarm Word
[1398] Alert Warning
Word
[1399] Alert Status Word
[1501] Aantal draaiurenGeeft het aantal uren weer dat de
motor heeft gedraaid.
[1502] KWh-tellerGeeft de vermogensopname vanuit
de netvoeding weer in kWh.
[1580] Draaiuren
ventilator
[1600] StuurwoordGeef het stuurwoord weer dat via
de seriële-communicatiepoort als
hex-code naar de frequentieregelaar
wordt verzonden.
[1601] Referentie [Eenh.]Totale referentie (som van digitaal/
analoog/vooraf ingesteld/bus/
vasthouden ref./versnellen en
vertragen) in de geselecteerde
eenheid.
[1602]*Referentie %Totale referentie (som van digitaal/
analoog/vooraf ingesteld/bus/
vasthouden ref./versnellen en
vertragen) in procenten.
[1603] StatuswoordHuidige statuswoord.
[1605] Vrnste huid.
waarde [%]
[1609] Standaard uitlez.Geef de door de gebruiker gede-
[1610] Verm. [kW]Huidig motorvermogen in kW.
[1611] Verm. [pk]Huidig motorvermogen in pk.
[1612] MotorspanningDe spanning die naar de motor
[1613] FrequentieMotorfrequentie, dat wil zeggen de
[1614] MotorstroomFasestroom van de motor, gemeten
Geef het woord van 2 bytes weer
dat met het statuswoord naar de
busmaster wordt verstuurd bij het
doorgeven van de voornaamste
huidige waarde.
nieerde uitlezingen weer zoals
ingesteld in
Parameter 0-30 Eenheid voor
•
uitlezing gebr.,
Parameter 0-31 Min. waarde
•
uitlezing klant,
Parameter 0-32 Max. waarde
•
uitlezing klant.
wordt gevoerd.
uitgangsfrequentie van de frequentieregelaar in Hz.
als eectieve waarde.
0-20 Displayregel 1.1 klein
Option:Functie:
[1615] Frequentie [%]Motorfrequentie, dat wil zeggen de
uitgangsfrequentie van de frequentieregelaar in procenten.
[1616] Koppel [Nm]Huidige motorbelasting als een
percentage van het nominale
motorkoppel.
[1617] Snelh. [RPM]De referentie voor het motortoe-
rental. Het actuele toerental hangt af
van de gebruikte slipcompensatie
(ingesteld in parameter 1-62 Slipcom-pensatie). Als hier geen gebruik van
wordt gemaakt, is het actuele
toerental het aangegeven toerental
op het display minus de motorslip.
[1618] Motor therm.Thermische belasting van de motor,
berekend via de ETR-functie. Zie ook
parametergroep 1-9* Motortempe-
ratuur.
[1620] Motorhoek
[1622] Koppel [%]Geeft het geproduceerde actuele
koppel weer als een percentage.
[1623] Motor Shaft Power
[kW]
[1624] Calibrated Stator
Resistance
[1626] Verm. gelterd
[kW]
[1627] Verm. gelterd [pk]
[1630] DC-aansluitsp.De spanning in de tussenkring van
de frequentieregelaar.
[1632] Remenergie/sHet actuele remvermogen dat naar
een externe remweerstand wordt
overgebracht.
Weergegeven als momentele
waarde.
[1633] Remenergie/2 min. Het remvermogen dat naar een
externe remweerstand wordt
overgebracht. Het gemiddelde
vermogen wordt voortdurend
berekend voor de laatste 120
seconden.
[1634] Temp. koellich.De actuele temperatuur van het
koellichaam van de frequentieregelaar. De uitschakellimiet is 95
± 5 °C; opnieuw inschakelen vindt
plaats bij 70 ± 5 °C.
[1635] Inverter therm.Belastingspercentage van de
omvormers.
[1636] Inv. nom. stroomNominale stroom van de frequentie-
[9952] PC Debug 1
[9953] PC Debug 2
[9954] PC Debug 3
33
[9955] PC Debug 4
[9956] Fan 1 Feedback
[9957] Fan 2 Feedback
[9958] PC Auxiliary Temp
[9959] Power Card Temp.
0-21 Displayregel 1.2 klein
Selecteer een variabele voor weergave in regel 1, middelste
positie.
Option:Functie:
[1614] * Motorstroom De opties zijn dezelfde als beschreven
voor parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein.
0-22 Displayregel 1.3 klein
Selecteer een variabele voor weergave in regel 1, rechter positie.
Option:Functie:
[1610] * Verm. [kW] De opties zijn dezelfde als beschreven voor
parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein.
Het is mogelijk om de displayelementen aan te passen
voor diverse doeleinden:
Uitlezing gebruiker. Waarde evenredig aan het
•
toerental (lineair, kwadratisch of kubiek,
afhankelijk van de ingestelde eenheid in
parameter 0-30 Eenheid voor uitlezing gebr.).
Displaytekst. Tekstreeks die in een parameter
•
wordt opgeslagen.
Uitlezing gebruiker
De weer te geven berekende waarde is gebaseerd op de
instellingen in:
Parameter 0-30 Eenheid voor uitlezing gebr..
•
Parameter 0-31 Min. waarde uitlezing klant (alleen
•
lineair).
Parameter 0-32 Max. waarde uitlezing klant.
•
Parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM].
•
Parameter 4-14 Motorsnelh. hoge begr. [Hz].
•
Huidige toerental.
•
0-23 Displayregel 2 groot
Selecteer een variabele voor weergave in regel 2.
Option:Functie:
[1613] * Frequentie De opties zijn dezelfde als beschreven voor
parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein.
0-24 Displayregel 3 groot
Selecteer een variabele voor weergave in regel 3.
0-25 Persoonlijk menu
Array [20]
Range:Functie:
Size
related*
[0 9999 ]
U kunt maximaal 20 parameters
programmeren voor weergave in Q1Persoonlijk menu. Dit menu is toegankelijk via
de toets [Quick Menu] op het LCP. De
parameters worden in Q1 Persoonlijk menu
weergegeven in de volgorde waarin ze zijn
geprogrammeerd in deze arrayparameter. Om
parameters te wissen, stelt u de waarde in op
0000.
Deze functie kan bijvoorbeeld worden
gebruikt om op snelle en eenvoudige wijze
toegang te krijgen tot maximaal 20
parameters die regelmatig moeten worden
gewijzigd (bijvoorbeeld vanwege onderhoud
aan de installatie). De functie kan ook door
OEM's worden gebruikt om de inbedrijfstelling
van hun apparatuur te vereenvoudigen.
Afbeelding 3.3 Uitlezing gebruiker
De relatie is afhankelijk van het type eenheid dat is
geselecteerd in parameter 0-30 Eenheid voor uitlezing gebr.:
Type eenheidRelatie met toerental
Dimensieloos
Toerental
Flow, volume
Flow, massa
Snelheid
Lengte
Temperatuur
DrukKwadratisch
VermogenKubiek
Lineair
Tabel 3.2 Relatie met toerental voor verschillende typen
Programmeer een waarde voor weergave op het
LCP. De waarde staat in een lineaire, kwadratische
of kubieke verhouding tot het toerental. Deze
verhouding is afhankelijk van de geselecteerde
eenheid (zie Tabel 3.2). De huidige berekende
waarde kan worden uitgelezen via
parameter 16-09 Standaard uitlez. en/of worden
weergegeven op het display door [1609]
Standaard uitlez. te selecteren in
parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein tot
parameter 0-24 Displayregel 3 groot.
[145] ft
[160] °F
[170] psi
[171] lb/in²
[172] in wg
[173] ft WG
[174] in Hg
[180] pk
0-31 Min. waarde uitlezing klant
Range:Functie:
Size
related*
[ -999999.99 -
100.00
CustomReadoutUnit]
Via deze parameter kunt u de
minimale waarde van de door de
gebruiker gedenieerde uitlezing
selecteren (vindt plaats bij nultoerental). Het selecteren van een andere
waarde dan 0 is alleen mogelijk als
parameter 0-30 Eenheid voor uitlezing
gebr. is ingesteld op een lineaire
eenheid. Voor kwadratische en
kubieke eenheden is de minimumwaarde 0.
0-32 Max. waarde uitlezing klant
Range:Functie:
100 CustomReadoutUnit*
[ par. 0-31 -
999999.99
CustomReadoutUnit]
Deze parameter bepaalt de
maximumwaarde die moet
worden weergegeven wanneer
het motortoerental de in
schrijven voor weergave op het LCP of voor uitlezing
via seriële communicatie. Om de tekst permanent
weer te geven, selecteert u [37] Displaytekst 1 in 1 van
de volgende parameters:
Parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein.
•
Parameter 0-21 Displayregel 1.2 klein.
•
Parameter 0-22 Displayregel 1.3 klein.
•
Parameter 0-23 Displayregel 2 groot.
•
Parameter 0-24 Displayregel 3 groot.
•
Parameter 0-37 Displaytekst 1.
•
Wanneer u parameter 12-08 Hostnaam wijzigt, wordt
ook parameter 0-37 Displaytekst 1 gewijzigd, maar niet
andersom.
Schakel de afzonderlijke toetsen op het LCP in en uit en
beveilig ze met een wachtwoord.
0-40 [Hand on]-toets op LCP
Option:Functie:
[0]Uitgesch. Schakelt de toets uit.
[1] * Ingesch.[Hand On]-toets is ingeschakeld.
[2]Wachtw. Voorkomt een onbevoegde start in de
handmodus. Als parameter 0-40 [Hand on]-toetsop LCP is opgenomen in Persoonlijk menu, moet
u het wachtwoord deniëren in
parameter 0-65 Wachtw persoonlijk menu.
Denieer anders een wachtwoord in
parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu.
0-41 [O]-toets op LCP
Option:Functie:
0-38 Displaytekst 2
Range:Functie:
0* [0 -
In deze parameter kunt u een aparte tekstreeks
25 ]
schrijven voor weergave op het LCP of voor uitlezing
via seriële communicatie. Om de tekst permanent
weer te geven, selecteert u [38] Displaytekst 2 in:
•
•
•
•
•
Gebruik [▲] en [▼] om een teken te wijzigen. Gebruik
[◀] en [▶] om de cursor te verplaatsen. Als een teken
is gemarkeerd door de cursor kan dit teken worden
gewijzigd. U kunt een teken tussenvoegen door de
cursor tussen 2 tekens te plaatsen en op [▲] of [▼] te
drukken.
0-39 Displaytekst 3
Parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein.
Parameter 0-21 Displayregel 1.2 klein.
Parameter 0-22 Displayregel 1.3 klein.
Parameter 0-23 Displayregel 2 groot.
Parameter 0-24 Displayregel 3 groot.
[0]Uitgesch. Schakelt de toets uit.
[1] * Ingesch.[O]-toets is ingeschakeld.
[2]Wachtw. Voorkomt een onbevoegde stop. Als
parameter 0-41 [O]-toets op LCP is opgenomen
in Persoonlijk menu, moet u het wachtwoord
deniëren in parameter 0-65 Wachtw persoonlijk
menu. Denieer anders een wachtwoord in
parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu.
0-42 [Auto on]-toets op LCP
Option:Functie:
[0]Uitgesch. Schakelt de toets uit.
[1] * Ingesch.[Auto On]-toets is ingeschakeld.
[2]Wachtw. Voorkomt een onbevoegde start in de
automodus. Als parameter 0-42 [Auto on]-toets opLCP is opgenomen in Persoonlijk menu, moet u
het wachtwoord deniëren in
parameter 0-65 Wachtw persoonlijk menu.
Denieer anders een wachtwoord in
parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu.
Range:Functie:
0* [0 -
In deze parameter kunt u een aparte tekstreeks
25 ]
schrijven voor weergave op het LCP of voor uitlezing
via seriële communicatie. Om de tekst permanent
weer te geven, selecteert u Displaytekst 3 in
parameter 0-24 Displayregel 3 groot. Gebruik [▲] en
[▼] om een teken te wijzigen. Gebruik [◀] en [▶] om
de cursor te verplaatsen. Als een teken is gemarkeerd
door de cursor kan dit teken worden gewijzigd. U
kunt een teken tussenvoegen door de cursor tussen 2
tekens te plaatsen en op [▲] of [▼] te drukken.
parameter 0-43 [Reset]-toets op LCP is
opgenomen in parameter 0-25 Persoonlijk
menu, moet u het wachtwoord deniëren in
parameter 0-65 Wachtw persoonlijk menu.
Denieer anders een wachtwoord in
parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu.
[3]Ingesch.
zonder OFF
[4]Wachtw.
zonder OFF
[5]Ingesch. met
OFF
[6]Wachtw. met
OFF
Door indrukken van de toets wordt de
frequentieregelaar gereset, maar niet gestart.
Voorkomt een onbevoegde reset. Na een
bevoegde reset start de frequentieregelaar
niet. Zie optie [2] Wachtw. voor informatie
over het instellen van een wachtwoord.
3.2.6 0-5* Kopiëren/Opsl.
Kopieer parameters van en naar het LCP. Gebruik deze
parameters om setups op te slaan en om setups te
kopiëren van de ene frequentieregelaar naar een andere.
0-50 LCP kopiëren
Option:Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
[0] * Geen kopie
[1]Alles naar LCPHierdoor worden alle parameters in alle
setups vanuit het geheugen van de
frequentieregelaar gekopieerd naar het
LCP-geheugen. Voor servicedoeleinden
moet u na de inbedrijfstelling alle
parameters kopiëren naar het LCP.
[2]Alles vanaf LCPHierdoor worden alle parameters in alle
setups vanuit het LCP-geheugen
gekopieerd naar het geheugen van de
frequentieregelaar.
[3]Verm.onafh. v.
LCP
[10] Delete LCP
copy data
Kopieert alleen de parameters die niet
afhankelijk zijn van het motorvermogen.
Gebruik de laatste optie om meerdere
frequentieregelaars te programmeren voor
dezelfde functie zonder de al ingestelde
motorgegevens te verstoren.
0-51 Kopie setup
Option:Functie:
[0] * Geen kopie Geen functie.
[1]Kopie naar
setup 1
[2]Kopie naar
setup 2
[3]Kopie naar
setup 3
[4]Kopie naar
setup 4
[9]Kopie naar
alle
Kopieert alle parameters in de huidige, te
bewerken setup (ingesteld in
parameter 0-11 Setup wijzigen) naar setup 1.
Kopieert alle parameters in de huidige, te
bewerken setup (ingesteld in
parameter 0-11 Setup wijzigen) naar setup 2.
Kopieert alle parameters in de huidige, te
bewerken setup (ingesteld in
parameter 0-11 Setup wijzigen) naar setup 3.
Kopieert alle parameters in de huidige, te
bewerken setup (ingesteld in
parameter 0-11 Setup wijzigen) naar setup 4.
Kopieert de parameters in de huidige setup
naar setup 1 tot en met 4.
3.2.7 0-6* Wachtw.
0-60 Wachtw. hoofdmenu
Range:Functie:
100* [-9999 -
9999 ]
0-61 Toegang hoofdmenu zonder wachtw.
Option:Functie:
[0] * Voll. toeg.Schakelt het ingestelde wachtwoord in
[1]LCP: alleen lezenVoorkomt het onbevoegd bewerken
[2]LCP: geen
toegang
[3]Bus: alleen lezen
[4]Bus: geen
toegang
[5]Alle: alleen lezen
[6]Alle: geen
toegang
Als [0] Voll. toeg. is geselecteerd, worden
parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu, parameter 0-65 Wachtw
persoonlijk menu en parameter 0-66 Toegang pers. menu
zonder wachtw. genegeerd.
Stel het wachtwoord in voor toegang tot het
Hoofdmenu via de [Main Menu]-toets. Deze
parameter wordt genegeerd als
parameter 0-61 Toegang hoofdmenu zonder
wachtw. is ingesteld op [0] Voll. toeg.
parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu uit.
van de parameters in het Hoofdmenu.
Voorkomt het onbevoegd weergeven
en bewerken van de parameters in het
Hoofdmenu.
Stel het wachtwoord in voor toegang tot
Persoonlijk menu via de [Quick Menu]-toets.
Deze parameter wordt genegeerd als
parameter 0-66 Toegang pers. menu zonder
wachtw. is ingesteld op [0] Voll. toeg.
LET OP
De frequentieregelaar beschikt niet over een backup van
de klokfunctie. Dit betekent dat de ingestelde datum/tijd
na een uitschakeling wordt teruggezet naar de
standaardinstelling (2000-01-01 00:00), tenzij een realtimeklokmodule met backup is geïnstalleerd. Als er geen
module met backup is geïnstalleerd, mag u de
klokfunctie alleen gebruiken als de frequentieregelaar
0-66 Toegang pers. menu zonder wachtw.
Option:Functie:
[0] * Voll. toeg.Schakelt het ingestelde wachtwoord in
parameter 0-65 Wachtw persoonlijk
menu uit.
[1]LCP: alleen lezenVoorkomt het onbevoegd bewerken
van de parameters in Persoonlijk menu.
[2]LCP: geen
toegang
[3]Bus: alleen lezen
[4]Bus: geen toegang
[5]Alle: alleen lezen
[6]Alle: geen
toegang
Voorkomt het onbevoegd weergeven
en bewerken van de parameters in
Persoonlijk menu.
Deze parameter wordt genegeerd als
parameter 0-61 Toegang hoofdmenu zonder wachtw. is
ingesteld op [0] Voll. toeg.
door middel van seriële communicatie is geïntegreerd in
een gebouwbeheersysteem (GBS), waarbij het GBS zorgt
voor de synchronisatie van de kloktijden van de regelapparatuur. Via parameter 0-79 Klokfout kunt u instellen dat
er een waarschuwing moet worden gegenereerd als de
klok niet correct is ingesteld, bijvoorbeeld na een
uitschakeling.
LET OP
Als er een Analoge I/O-optiekaart MCB 109 is
geïnstalleerd, wordt tevens voorzien in een backup van
datum en tijd.
0-70 Datum en tijd
Range:Functie:
Size
related*
[ 0 0 ]
Stelt de datum en tijd van de interne klok
in. De te gebruiken indeling kunt u
instellen in parameter 0-71 Datumindeling
en parameter 0-72 Tijdsindeling.
0-67 Wachtwoord bus
Range:Functie:
0* [0 - 9999 ] Gebruik deze parameter om de frequentiere-
gelaar te ontgrendelen via veldbus of MCT 10
setupsoftware.
3.2.8 0-7* Klokinstellingen
Stel de tijd en datum voor de interne klok in. De interne
klok kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor tijdgebonden
acties, energielog, trendanalyse, datum-/tijdstempels op
alarmen, gelogde gegevens en preventief onderhoud.
Het is mogelijk om de klok in te stellen op Daylight Saving
Time/zomertijd, wekelijkse werkdagen/niet-werkdagen
inclusief 20 uitzonderingen (feestdagen en dergelijke).
Hoewel de klokinstellingen via het LCP kunnen worden
ingesteld, is het ook mogelijk om zowel de klokinstellingen
als de tijdgebonden acties en preventief-onderhoudsfuncties in te stellen met behulp van de MCT 10
setupsoftware.
0-71 Datumindeling
Option:Functie:
Stelt de datumindeling in die in het LCP wordt
gebruikt.
[0] JJJJ-MM-DD
[1] DD-MM-JJJJ
[2] MM/DD/JJJJ
0-72 Tijdsindeling
Option: Functie:
Stelt de tijdsindeling in die in het LCP wordt gebruikt.
[0] 24 u
[1] 12 u
0-74 DST/zomertijd
Option:Functie:
Selecteer hoe er moet worden omgegaan met
Daylight Saving Time/zomertijd. Voor een
handmatige zomertijd programmeert u de
begindatum en einddatum in parameter 0-76 DST/
zomertijd start en parameter 0-77 DST/zomertijd
einde.
Stelt de datum en tijd in waarop de
zomertijd ingaat. De datum wordt ingesteld
in de indeling die is geselecteerd in
parameter 0-71 Datumindeling.
0-77 DST/zomertijd einde
Range:Functie:
Size
related*
[ 0 0 ]
Stelt de datum en tijd in waarop de
zomertijd eindigt. De datum wordt
ingesteld in de indeling die is geselecteerd
in parameter 0-71 Datumindeling.
0-79 Klokfout
Option:Functie:
Schakelt de klokwaarschuwing in of uit. Een
klokwaarschuwing kan worden gegeven wanneer
de klok niet juist is ingesteld of de instellingen zijn
gereset tijdens een uitschakeling en er geen
backup is geïnstalleerd. Als de VLT® Analog I/O
MCB 109 is geïnstalleerd, is [1] Ingesch. de
standaardwaarde.
[0] Uitgesch.
[1] Ingesch.
0-83 Andere niet-werkdagen
Array [15]
Array met 15 elementen [0]-[14] onder het parameternummer op
het display. Druk op [OK] en schakel tussen de elementen met
behulp van [▲] en [▼].
Range:Functie:
Size related* [ 0 - 0 ]Denieert data voor andere
werkdagen die normaliter nietwerkdagen zouden zijn op basis van
parameter 0-81 Werkdagen.
0-89 Uitlezing datum en tijd
Range:Functie:
0* [0 - 25 ] Geeft de huidige datum en tijd weer. De datum
en tijd worden continu bijgewerkt.
De klok begint pas met tellen na het wijzigen van
de standaardinstelling in parameter 0-70 Datum entijd.
33
0-81 Werkdagen
Array [7]
Array met 7 elementen [0]-[6] onder het parameternummer op
het display. Druk op [OK] en schakel tussen de elementen met
behulp van [▲] en [▼].
Option: Functie:
Stel voor elke dag van de week in of het een werkdag
of een niet-werkdag is. Het eerste element van de array
is maandag. De werkdagen worden gebruikt voor
tijdgebonden acties.
[0] Nee
[1] Ja
0-82 Andere werkdagen
Array [5]
Array met 5 elementen [0]-[4] onder het parameternummer op
het display. Druk op [OK] en schakel tussen de elementen met
behulp van [▲] en [▼].
Range:Functie:
Size related* [ 0 - 0 ] Denieert data voor andere werkdagen
die normaliter niet-werkdagen zouden
zijn op basis van
parameter 0-81 Werkdagen.
Stel in of de frequentieregelaar met of zonder terugkoppeling moet werken.
33
1-00 Conguratiemodus
Option:Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd
terwijl de motor loopt.
LET OP
Wanneer de parameter op [3] Met terugk. is
ingesteld, wijzigen de commando's Omkeren
en Start omgekeerd de draairichting van de
motor niet.
[0] Geen
terugk.
[3] Met
terugk.
1-03 Koppelkarakteristiek
Option:Functie:
[0] Compres-
sorkoppel
[1] Variabel
koppel
[2] Auto
Energie
Optim. CT
Het motortoerental wordt bepaald door toepassing
van een toerentalreferentie of door het gewenste
motortoerental in te stellen in de handmodus.
Geen terugk. wordt ook gebruikt als de frequentieregelaar deel uitmaakt van een systeem met
terugkoppeling op basis van een externe PIDregelaar die een toerentalreferentiesignaal als
uitgang geeft.
Het motortoerental wordt bepaald door een
referentie van de ingebouwde PID-regelaar,
waardoor het motortoerental variabel is zoals in
een regelproces met terugkoppeling (bijvoorbeeld
constante druk of ow).Congureer de PIDregelaar via parametergroep 20-** Omvormer metterugkoppeling of via de menuoptie Functiesetups na
het indrukken van [Quick Menu].
Voor een snelheidsregeling voor schroef- en
scrollcompressoren. Levert een spanning die is
geoptimaliseerd voor een motorbelasting met
een constant-koppelkarakteristiek voor het
gehele bereik vanaf 10 Hz.
Voor een snelheidsregeling voor centrifugaalpompen en ventilatoren. Moet ook worden
gebruikt voor het regelen van meerdere
motoren vanaf dezelfde frequentieregelaar
(bijvoorbeeld bij meerdere condensorventilatoren of koeltorenventilatoren). Levert een
spanning die is geoptimaliseerd voor motorbelastingen met een kwadratisch verlopende
koppelkarakteristiek.
Voor een optimale, energiezuinige snelheidsregeling voor schroef- en scrollcompressoren.
Levert een spanning die is geoptimaliseerd voor
1-03 Koppelkarakteristiek
Option:Functie:
een motorbelasting met een constant-koppelkarakteristiek voor het gehele bereik vanaf 15 Hz.
Bovendien past de AEO-functie de spanning
nauwkeurig aan de huidige belastingscondities
aan, waardoor het energieverbruik en het
hoorbare geluid van de motor afnemen. Voor
een optimale werking moet de arbeidsfactor
(cos phi) van de motor correct worden
ingesteld. Deze waarde is in te stellen in
parameter 14-43 Cosphi motor. De parameter
heeft een standaardinstelling die automatisch
wordt aangepast wanneer de motorgegevens
worden geprogrammeerd. Deze instellingen
zorgen voor een optimale motorspanning. Als
de arbeidsfactor (cos phi) nauwkeuriger moet
worden afgesteld, kunt u een AMA uitvoeren
via parameter 1-29 Autom. aanpassing motorgeg.(AMA). Het is zelden nodig om de parameter
voor de arbeidsfactor voor de motor handmatig
in te stellen.
[3]*Auto
Energie
Optim. VT
Voor een optimale, energiezuinige snelheidsregeling voor centrifugaalpompen en ventilatoren.
Levert een spanning die is geoptimaliseerd voor
motorbelastingen met een kwadratische koppelkarakteristiek. Bovendien past de AEO-functie
de spanning nauwkeurig aan de huidige
belastingscondities aan, waardoor het energieverbruik en het hoorbare geluid van de motor
afnemen. Voor een optimale werking moet de
arbeidsfactor (cos phi) van de motor correct
worden ingesteld. Deze waarde is in te stellen
in parameter 14-43 Cosphi motor. De parameter
heeft een standaardinstelling die automatisch
wordt aangepast wanneer de motorgegevens
worden geprogrammeerd. Deze instellingen
zorgen voor een optimale motorspanning. Als
de arbeidsfactor (cos phi) nauwkeuriger moet
worden afgesteld, kunt u een AMA uitvoeren
via parameter 1-29 Autom. aanpassing motorgeg.(AMA). Het is zelden nodig om de parameter
voor de arbeidsfactor voor de motor handmatig
in te stellen.
1-06 Richting rechtsom
Option:Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
Deze parameter denieert de term rechtsom
die overeenkomt met de richtingpijl op het
LCP. Is te gebruiken om de draairichting van
Deze sectie beschrijft het congureren van een SynRMmotor op basis van VVC+.
+
LET OP
De SmartStart-wizard beslaat de basisconguratie van
SynRM-motoren.
Stappen voor eerste programmering
Activeer het gebruik van een SynRM-motor door [5] Sync.
Reluctance te selecteren in parameter 1-10 Motorconstructie.
De motorgegevens programmeren
Na het uitvoeren van de stappen voor eerste programmering zijn de SynRM-motorgerelateerde parameters in
VLT® HVAC Drive FC 102
[0]
[1] PM, niet-
uitspr. SPM
xx
xx
xx
xx
xx
xx
xx
xx
xx
x
x
x
op het motortypeplaatje en het motordatablad om de
volgende parameters te programmeren in de aangegeven
volgorde:
Parameter 1-23 Motorfrequentie.
•
Parameter 1-24 Motorstroom.
•
Parameter 1-25 Nom. motorsnelheid.
•
Parameter 1-26 Cont. nom. motorkoppel.
•
Voer een volledige AMA uit via parameter 1-29 Autom.
aanpassing motorgeg. (AMA) [1] Volledige AMA insch. of stel
de volgende parameters handmatig in:
Parameter 1-30 Statorweerstand (Rs).
•
Parameter 1-37 Inductantie d-as (Ld).
•
Parameter 1-44 d-axis Inductance Sat. (LdSat).
•
Parameter 1-45 q-axis Inductance Sat. (LqSat).
•
Parameter 1-48 Inductance Sat. Point.
•
Toepassingsspecieke aanpassingen
Start de motor op het nominale toerental. Controleer de
VVC+ SynRM-instellingen als de toepassing niet goed
werkt. Tabel 3.4 bevat toepassingsspecieke aanbevelingen:
ToepassingInstellingen
Toepassingen met lage
massatraagheid
I
Load/IMotor
Toepassingen met lage
massatraagheid
50 > I
Toepassingen met hoge
massatraagheid
I
Load/IMotor
Hoge belasting bij laag
toerental
< 30% (nominaal
toerental)
< 5
Load/IMotor
> 50
> 5
Verhoog parameter 1-17 Filtertijdcon-stante spanning met een factor 5 tot
10.
Verlaag parameter 1-14 Verst.demping.
Verlaag parameter 1-66 Min. stroombij lage snelh. (< 100%).
Handhaaf de standaardwaarden.
Verhoog parameter 1-14 Verst.
demping, parameter 1-15 Low Speed
Filter Time Const. en
parameter 1-16 High Speed Filter Time
Const..
Verhoog parameter 1-17 Filtertijdconstante spanning.
Verhoog parameter 1-66 Min. stroom
bij lage snelh. om het startkoppel
aan te passen. Een stroom van 100%
geeft het nominale koppel als
startkoppel. Deze parameter werkt
onafhankelijk van
parameter 30-20 High Starting Torque
Time [s] en parameter 30-21 High
Starting Torque Current [%].
Gedurende langere tijd werken bij
een stroomniveau hoger dan 100%
kan leiden tot oververhitting van de
motor.
parametergroep 1-2* Motordata, 1-3* Geav. Motordata en
1-4* Geav. Motordata II beschikbaar. Gebruik de gegevens
Dynamische toepassingen Verhoog parameter 14-41 Min.
magnetisering AEO bij zeer
dynamische toepassingen. Het
aanpassen van parameter 14-41 Min.magnetisering AEO garandeert een
goede balans tussen energierendement en dynamiek. Wijzig
parameter 14-42 Min. AEO-frequentie
om de minimumfrequentie te
speciceren waarbij de frequentieregelaar minimale magnetisering moet
gebruiken.
Motorvermogens lager
dan 18 kW
Tabel 3.4 Aanbevelingen voor diverse toepassingen
Vermijd korte uitlooptijden.
Verhoog parameter 1-14 Damping Gain wanneer de motor
bij een bepaald toerental gaat oscilleren. Verhoog de
waarde van de dempingsversterking in kleine stappen. De
instelling voor deze parameter kan 10-100% hoger liggen
dan de standaardwaarde; dit hangt af van de motor.
1-10 Motorconstructie
Stel het type motorconstructie in.
Option:Functie:
[0] * AsynchroonVoor asynchrone motoren.
[1]PM, niet-uitspr.
SPM
[5]Sync.
Reluctance
Te gebruiken voor PM-motoren met nietuitspringende magneten.
Te gebruiken voor synchrone reluctantiemotoren.
LET OP
Voor deze optie gelden de volgende
beperkingen op basis van de rmwa-
reversie:
Versie 4.2x en ouder –
•
gebruik deze optie niet. Er
bestaat een risico op schade
aan de frequentieregelaar.
Versie 4.3x – gebruik deze
•
optie alleen wanneer een
vliegende start is
ingeschakeld in
parameter 1-73 Vlieg. start.
3.3.4
1-14 tot 1-17 VVC+ PM
De standaardparameters voor een VVC+ PM-regeling zijn
geoptimaliseerd voor HVAC-toepassingen en traagheidsbelastingen in het bereik van 50 > Jl/Jm > 5, waarbij Jl de
belastingstraagheid van de toepassing is en Jm de
massatraagheid van de machine.
Voor toepassingen met een lage massatraagheid (Jl/Jm <
5) wordt aangeraden om parameter 1-17 Voltage lter timeconst. te verhogen met een factor 5-10. In bepaalde
gevallen moet bovendien parameter 14-08 Damping GainFactor worden verlaagd om de prestaties en stabiliteit te
verbeteren.
Voor toepassingen met een hoge massatraagheid (JI/Jm >
50) wordt aangeraden om parameter 1-15 Low Speed Filter
Time Const., parameter 1-16 High Speed Filter Time Const. en
parameter 14-08 Damping Gain Factor te verhogen om de
prestaties en stabiliteit te verbeteren.
Voor hoge belastingen bij lage toerentallen (< 30% van het
nominale toerental) wordt aangeraden om
parameter 1-17 Voltage lter time const. te verhogen in
verband met de niet-lineariteit van de omvormer bij lage
toerentallen.
1-14 Verst. demping
Range:Functie:
120%* [0 -
250 %]
De dempingsversterking stabiliseert de PMmachine, waardoor de PM-machine soepel en
stabiel zal werken. De waarde van de dempingsversterking regelt de dynamische prestaties van
de PM-machine. Een hoge dempingsversterking
zorgt voor lage dynamische prestaties, terwijl een
lage dempingsversterking voor hoge dynamische
prestaties zorgt. De dynamische prestaties zijn
gerelateerd aan de machinegegevens en het type
belasting. Als de dempingsversterking te hoog of
te laag is, wordt de regeling instabiel.
1-15 Filtertijdconstante lage snelh.
Range:Functie:
Size
related*
[0.01 20 s]
De dempingstijdconstante voor
hoogdoorlaatlters bepaalt de responstijd
bij belastingsstappen. Een korte
dempingstijdconstante zorgt voor een
snelle regeling. Wanneer deze waarde
echter te laag is, wordt de regeling
instabiel. Deze tijdconstante wordt
gebruikt bij toerentallen lager dan 10%
van het nominale toerental.
1-16 Filtertijdconstante hoge snelh.
Range:Functie:
Size
related*
[0.01 20 s]
De dempingstijdconstante voor
hoogdoorlaatlters bepaalt de responstijd
bij belastingsstappen. Een korte
dempingstijdconstante zorgt voor een
snelle regeling. Wanneer deze waarde
echter te laag is, wordt de regeling
instabiel. Deze tijdconstante wordt
gebruikt bij toerentallen hoger dan 10%
van het nominale toerental.
De ltertijdconstante voor de voedingsspanning van de machine wordt gebruikt
om de invloed van hoogfrequente rimpels
en resonantie in het systeem te beperken
bij de berekening van de voedingsspanning van de machine. Zonder dit lter
kunnen de rimpels in de stroom de
berekende spanning verstoren en de
stabiliteit van het systeem aantasten.
3.3.5 1-2* Motordata
Deze parametergroep bevat invoergegevens voor de
gegevens van het motortypeplaatje voor de aangesloten
1-21 Motorverm. [PK]
Range:Functie:
Size
related*
[ 0.09 -
3000.00
hp]
LET OP
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel het nominale motorvermogen in pk in
overeenkomstig de gegevens van het
motortypeplaatje. De standaardwaarde
komt overeen met het nominale vermogen
van de eenheid.
Afhankelijk van de selecties in
parameter 0-03 Regionale instellingen wordt
parameter 1-20 Motorverm. [kW] of
parameter 1-21 Motorverm. [PK] onzichtbaar
gemaakt.
motor.
1-22 Motorspanning
LET OP
Het wijzigen van de waarde van deze parameters
beïnvloedt de instelling van andere parameters.
LET OP
Parameter 1-20 Motorverm. [kW]
•
Parameter 1-21 Motorverm. [PK]
•
Parameter 1-22 Motorspanning
•
Parameter 1-23 Motorfrequentie
•
hebben geen eect als parameter 1-10 Motorconstructie is
Range:Functie:
Size
related*
[ 10 1000 V]
Stel de nominale motorspanning in
overeenkomstig de gegevens van het
motortypeplaatje. De standaardwaarde
komt overeen met het nominale
vermogen van de frequentieregelaar.
1-23 Motorfrequentie
Range:Functie:
Size
related*
[20 1000
Hz]
LET OP
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
ingesteld op [1] PM, niet-uitspr. SPM, [2] PM, salient IPM,
[5] Sync. Reluctance.
1-20 Motorverm. [kW]
Range:Functie:
Size
related*
[ 0.09 -
3000.00
kW]
Stel het nominale motorvermogen in kW
in overeenkomstig de gegevens van het
motortypeplaatje. De standaardwaarde
komt overeen met het nominale vermogen
van de eenheid.
Afhankelijk van de selecties in
parameter 0-03 Regionale instellingen wordt
parameter 1-20 Motorverm. [kW] of
parameter 1-21 Motorverm. [PK] onzichtbaar
gemaakt.
1-24 Motorstroom
Range:Functie:
Size
related*
Stel de motorfrequentie in overeenkomstig de
gegevens van het motortypeplaatje. Voor 87
Hz-bedrijf met 230/400 V-motoren stelt u de
gegevens van het typeplaatje in voor 230
V/50 Hz. Stel parameter 4-13 Motorsnelh. hoge
begr. [RPM] en parameter 3-03 Max. referentie
in voor de 87 Hz-toepassing.
[ 0.10 -
10000.00 A]
LET OP
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel de nominale motorstroom in
overeenkomstig de gegevens van het
motortypeplaatje. Deze gegevens
worden gebruikt voor het berekenen
van het motorkoppel, de thermische
motorbeveiliging en dergelijke.
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
Voer het nominale motortoerental in
overeenkomstig de gegevens van het
motortypeplaatje. Deze gegevens
worden gebruikt voor de berekening
van automatische motorcompensaties.
1-26 Cont. nom. motorkoppel
Range:Functie:
Size
related*
[0.1 10000
Nm]
Voer de waarde in overeenkomstig de
gegevens van het motortypeplaatje. De
standaardwaarde komt overeen met het
nominale vermogen. Deze parameter is
beschikbaar als parameter 1-10 Motorcon-
structie is ingesteld op [1] PM, niet-uitspr.
SPM, wat wil zeggen dat de parameter
alleen geldig is voor PM-motoren en SPMmotoren met niet-uitspringende magneten.
1-28 Controle draair. motor
Option:Functie:
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning
wanneer ze zijn aangesloten op netvoeding,
DC-voeding of loadsharing.
Onderbreek de netvoeding voordat
•
u motorfasekabels loskoppelt.
1-28 Controle draair. motor
Option:Functie:
LET OP
Zodra de controlefunctie voor de
draairichting van de motor is ingeschakeld,
toont het display: NB! Motor draait mogelijkin verkeerde richting.
Wanneer u op [OK], [Back] of [Cancel] drukt,
verdwijnt deze melding en verschijnt er een
nieuwe melding: Druk op [Hand On] om de
motor te starten. Druk op [Cancel] om te
annuleren. Wanneer u op [Hand On] drukt,
wordt de motor bij 5 Hz in voorwaartse
richting gestart en toont het display: Motoris actief. Controleer de draairichting van de
motor.' Druk op [O] om de motor te
stoppen. Wanneer u op [O] drukt, wordt de
motor gestopt en wordt
parameter 1-28 Controle draair. motor
gereset. Als de draairichting van de motor
verkeerd is, moet u 2 motorfasekabels
verwisselen.
Na installatie en aansluiting van de motor kan met
behulp van deze functie de draairichting van de
motor worden gecontroleerd. Wanneer deze functie
wordt ingeschakeld, worden alle commando's via
een bus of de digitale ingangen genegeerd, met
uitzondering van externe vergrendeling en Safe
Torque O (STO) (indien aanwezig).
[0]*UitControle draair. motor is niet actief.
[1] Ingesch. De draairichting van de motor wordt gecontroleerd.
1-29 Autom. aanpassing motorgeg. (AMA)
Option:Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
33
De AMA-functie optimaliseert de dynamische
motorprestaties door een automatische
optimalisatie van de geavanceerde motorparameters (parameter 1-30 Statorweerstand (Rs) tot
parameter 1-35 Hoofdreactantie (Xh)) terwijl de
motor stilstaat.
Hiermee wordt een AMA uitgevoerd voor de
statorweerstand Rs, de rotorweerstand Rr, de
statorlekreactantie X1, de rotorlekreactantie X
en de hoofdreactantie Xh.
Hiermee wordt een beperkte AMA uitgevoerd
waarbij alleen de statorweerstand Rs in het
systeem wordt bepaald. Selecteer deze optie
2
130BA375.11
R
S
P 1-30
R
1s
X
h
P1-35
R
1
X
2
X
1
U
1
I
1
I
R
s
Par. 1-30
L
d
Par. 1-37
ω
sLqIq
U
d
I
R
s
Par. 1-30
L
q=Ld
Par. 1-37
ω
sLdId
+
-
+-
+-
Par. 1-40
ω
sλPM
U
q
q
q
d-axis equivalent circuit
q-axis equivalent circuit
130BC056.11
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
1-29 Autom. aanpassing motorgeg. (AMA)
Option:Functie:
van het traagheidsmoment van de rotor en de ijzerverliesweerstand (parameter 1-36 Ijzerverliesweerstand (Rfe)).
als een LC-lter wordt gebruikt tussen de
frequentieregelaar en de motor.
33
Activeer de AMA-functie door de [Hand On]-toets in te
drukken nadat u [1] Volledige AMA insch. of [2] Beperkte
AMA insch. hebt geselecteerd. Zie ook de sectie Automatische aanpassing motorgegevens in de design guide. Na eennormale procedure toont het display: Druk op [OK] om AMA
te voltooien. Nadat u op [OK] hebt gedrukt, is de frequen-
tieregelaar gereed voor bedrijf.
LET OP
•
Voor een optimale aanpassing van de frequen-
Afbeelding 3.4 Motorequivalentiediagram voor een
asynchrone motor
tieregelaar wordt aanbevolen om een AMA uit
te voeren op een koude motor.
Een AMA kan niet worden uitgevoerd terwijl de
•
motor loopt.
LET OP
Voorkom dat er tijdens de AMA een extern koppel wordt
gegenereerd.
LET OP
Als een van de instellingen in parametergroep 1-2*
Motordata wordt gewijzigd, worden
parameter 1-30 Statorweerstand (Rs) tot
parameter 1-39 Motorpolen teruggezet op de standaard-
instelling.
LET OP
Voer een volledige AMA alleen uit zonder lters; voer
een beperkte AMA uit als er een lter is geïnstalleerd.
Zie de sectie Toepassingsvoorbeelden > Automatische
aanpassing motorgegevens in de design guide.
3.3.6 1-3* Geav. Motordata
Parameters voor geavanceerde motorgegevens. De
motorgegevens in parameter 1-30 Statorweerstand (Rs) tot
en met parameter 1-39 Motorpolen moeten zijn afgestemd
op de betreende motor om de motor optimaal te laten
werken. De standaardinstellingen zijn gebaseerd op
gangbare motorparameterwaarden van standaardmotoren.
Als de motorparameters niet juist zijn ingesteld, kan dit
een storing van het frequentieregelaarsysteem tot gevolg
hebben. Als de motorgegevens niet bekend zijn, adviseren
we om een AMA (Automatische aanpassing motorgegevens) uit te voeren. Zie ook de sectie Automatischeaanpassing motorgegevens. Tijdens de AMA-procedure
worden alle motorparameters aangepast, met uitzondering
motor. De frequentieregelaar
meet de waarde dan via de
motor. Alle compensaties worden
gereset op 100%.
Vraag de waarde op bij de
leverancier van de motor.
voor Rr. De frequentieregelaar
bepaalt de instelling op basis
van de gegevens van het
motortypeplaatje.
1-36 Ijzerverliesweerstand (Rfe)
Range:Functie:
De RFe-waarde is vooral belangrijk in
koppelregelingstoepassingen. Laat
parameter 1-36 Ijzerverliesweerstand (Rfe)
op de standaardinstelling staan als R
onbekend is.
1-37 Inductantie d-as (Ld)
Range:Functie:
Size
related*
[0.000 -
1000.000
mH]
LET OP
Deze parameter is alleen actief als
parameter 1-10 Motorconstructie is
ingesteld op [1] PM, niet-uitspr.SPM.
Stel de waarde voor de inductantie van
de d-as in. Raadpleeg het datablad voor
de PM-motor voor de juiste waarde.
In technische specicaties hebben de vermelde waarden
voor de statorweerstand en de inductantie van de d-as
voor asynchrone motoren gewoonlijk betrekking op de
gemeten waarde tussen fase en gemeenschappelijke nul
(sterpunt). Voor PM-motoren worden deze waarden
meestal gegeven voor fase naar fase. PM-motoren zijn
typisch bedoeld voor een steraansluiting.
Fe
33
Stel de hoofdreactantie van de motor op
een van de volgende manieren in op 1:
•
•
•
1-36 Ijzerverliesweerstand (Rfe)
Range:Functie:
Size
related*
[ 0 -
10000.000
Ohm]
LET OP
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
Voer de ijzerverliesweerstandswaarde
(RFe) in die nodig is om ijzerverliezen in
de motor te compenseren.
De RFe-waarde kan niet worden
gevonden via een AMA.
Voer een AMA uit op een koude
motor. De frequentieregelaar
meet de waarde van de motor.
Voer de Xh-waarde handmatig
in. Vraag de waarde op bij de
leverancier van de motor.
Gebruik de standaard Xhinstelling. De frequentieregelaar
bepaalt de instelling op basis
van de gegevens van het
motortypeplaatje.
Parameter 1-30 Stator-
weerstand (Rs)
(fase naar gemeenschappelijke nul).
Parameter 1-37 Inductanti
e d-as (Ld)
(fase naar gemeenschappelijke nul).
Deze parameter geeft de weerstand
van de statorwikkeling (Rs) aan,
vergelijkbaar met de statorweerstand
van een asynchrone motor. De statorweerstand is gedenieerd voor een
meting tussen fase en gemeenschappelijke nul. In geval van fasefasegegevens, waarbij de
statorweerstand wordt gemeten
tussen 2 willekeurige fasen, moet u
de waarde delen door 2.
Deze parameter geeft de directe
asinductantie van de PM-motor. De
inductantie van de d-as is gede-nieerd voor een meting tussen fase
en gemeenschappelijke nul. In geval
van fase-fasegegevens, waarbij de
statorweerstand wordt gemeten
tussen 2 willekeurige fasen, moet u
de waarde delen door 2.
Line to Line Back
Emf in RMS Value
at 1000 rpm
Speed (mech)
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
Parameter 1-40 Tegen-
EMK bij 1000 TPM
RMS (fase-fasewaarde).
33
Tabel 3.5 Parameters die betrekking hebben op PM-motoren
LET OP
De waarden voor de statorweerstand
(parameter 1-30 Statorweerstand (Rs)) en de inductantie
van de d-as (parameter 1-37 Inductantie d-as (Ld)) die
door motorfabrikanten in de technische specicaties
worden vermeld, hebben betrekking op de gemeten
waarde tussen fase en gemeenschappelijke nul (sterpunt)
of tussen twee fasen. Er geldt geen algemene standaard.
De verschillende conguraties voor de weerstand van de
statorwikkeling en inductantie zijn weergegeven in
Afbeelding 3.6. Voor de frequentieregelaars van Danfoss
hebt u altijd de waarde voor fase naar gemeenschappelijk nulpunt nodig. De tegen-EMK voor een PM-motor
is gedenieerd als de geïnduceerde EMK ontwikkeld over
2 willekeurige fasen van de statorwikkeling van een
vrijlopende motor. Voor frequentieregelaars van Danfoss
hebt u altijd de rms-waarde tussen twee fasen nodig,
gemeten bij een mechanisch toerental van 1000 tpm.
Deze is weergegeven in Afbeelding 3.7.
Deze parameter geeft de specieke
tegen-EMK over de statorklemmen
van een PM-motor bij een
mechanisch toerental van 1000 tpm.
Deze waarde wordt bepaald tussen
twee fasen en wordt uitgedrukt in
een RMS-waarde.
1-39 Motorpolen
Range:Functie:
Size
related*
[2 -
LET OP
100 ]
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
Tabel 3.6 geeft het aantal polen weer voor
normale toerentalbereiken voor verschillende
typen motoren. Motoren die voor andere
frequenties zijn ontworpen, moeten afzonderlijk
worden gedenieerd. De waarde voor de
motorpolen is altijd een even getal, omdat het
verwijst naar het totale aantal polen en niet
naar het aantal paren. De frequentieregelaar
stelt parameter 1-39 Motorpolen in eerste
instantie in op basis van
parameter 1-23 Motorfrequentie en
parameter 1-25 Nom. motorsnelheid.
Afbeelding 3.6 Statorwikkelingconguraties
Afbeelding 3.7 Machineparameterdenities voor de tegen-EMK
van PM-motoren
1-40 Tegen-EMK bij 1000 TPM
Range:Functie:
Size
related*
[ 10 9000 V]
Stel de nominale tegen-EMK in voor een
motor die draait op 1000 tpm. Deze
parameter is alleen actief als
parameter 1-10 Motorconstructie is
ingesteld op [1] PM, niet-uitspr. SPM.
1-46 Position Detection Gain
Range:Functie:
100 %* [20 -
200 %]
Past de amplitude van de testpuls tijdens
positiedetectie bij het starten aan. Pas de
parameterwaarde aan om de positiemeting te verbeteren.
Parameter 1-50 Motormagnetisering bij
nulsnelheid heeft geen eect als
parameter 1-10 Motorconstructie = [1] PM,
niet-uitspr. SPM.
Gebruik deze parameter in combinatie met
parameter 1-51 Min. snelh. norm. magnetisering
[TPM] om een andere thermische belasting op
de motor te verkrijgen bij lage toerentallen.
Stel de waarde in als een percentage van de
nominale magnetiseringsstroom. Als de instelling
te laag is, wordt het koppel op de motoras
mogelijk beperkt.
Afbeelding 3.8 Motormagnetisering
[10 300
RPM]
LET OP
Parameter 1-51 Min. snelh. norm.
magnetisering [TPM] heeft geeneect als parameter 1-10 Motorcon-
structie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Stel het vereiste toerental voor normale
magnetiseringsstroom in. Als het toerental
lager wordt ingesteld dan het motorsliptoerental, hebben
parameter 1-50 Motormagnetisering bij
nulsnelheid en parameter 1-51 Min. snelh.
norm. magnetisering [ TPM] geen betekenis.
Gebruik deze parameter in combinatie
met parameter 1-50 Motormagnetisering bijnulsnelheid. Zie Tabel 3.6.
1-52 Min. snelh. norm. magnetisering [Hz]
Deze parameter is niet zichtbaar op het LCP.
Range:Functie:
Size
related*
[ 0.3 -
10.0 Hz]
LET OP
Parameter 1-52 Min. snelh. norm.
magnetisering [Hz] heeft geen eectals parameter 1-10 Motorconstructie =
[1] PM, niet-uitspr. SPM.
Stel de gewenste frequentie voor normale
magnetiseringsstroom in. Als de frequentie
lager wordt ingesteld dan de motorslipfrequentie, hebben
parameter 1-50 Motormagnetisering bij
nulsnelheid en parameter 1-51 Min. snelh.
norm. magnetisering [ TPM] geen betekenis.
Gebruik deze parameter in combinatie met
parameter 1-50 Motormagnetisering bij
nulsnelheid. Zie Tabel 3.6.
1-58 Stroom testpulsen vlieg.start
Range:Functie:
Size
related*
[ 0 -
Stel de hoogte in van de magnetiseringsstroom
200
voor de pulsen die worden gebruikt om de
%]
draairichting van de motor te detecteren.
Hogere waarden leiden tot nauwkeurigere
resultaten wanneer de frequentieregelaar
overgedimensioneerd is ten opzichte van de
motor. Het instelbereik en de functie zijn
afhankelijk van parameter 1-10 Motorconstructie:
[0] Asynchroon: [0-200%]
Een lagere waarde verlaagt het geproduceerde
koppel. 100% komt overeen met de volledige
nominale motorstroom. In dit geval is de
standaardwaarde 30%.
[1] PM, niet-uitspr. SPM [0-40%]
Voor PM-motoren wordt een algemene
instelling van 20% aangeraden. Hogere
waarden kunnen voor betere prestaties zorgen.
Voor motoren met een tegen-EMK hoger dan
300 VLL (rms) bij nominaal toerental en een
hoge spoelinductie (meer dan 10 mH) wordt
echter een lagere waarde aangeraden om een
foutieve schatting van het toerental te
voorkomen. Deze parameter is actief wanneer
parameter 1-73 Vlieg. start is ingeschakeld.
parameter 1-70 Startmodus PM voor een
overzicht van de relatie tussen de
parameters voor een vliegende start bij
PM-motoren.
De parameter is actief wanneer
parameter 1-73 Vlieg. start in ingeschakeld. Het
instelbereik en de functie zijn afhankelijk van
parameter parameter 1-10 Motorconstructie:
[0] Asynchroon: [0-500]
Denieer het percentage van de frequentie voor
de pulsen die worden gebruikt om de
draairichting van de motor te detecteren. Een
hogere waarde verlaagt het geproduceerde
koppel. In deze modus komt 100% overeen met
2 keer de slipfrequentie.
[1] PM, niet-uitspr. SPM: [0-10%]
Deze parameter bepaalt het motortoerental (in
% van het nominale toerental) waaronder de
parkeerfunctie (zie parameter 2-06 Parkeerstroom
en parameter 2-07 Parkeertijd) actief wordt. Deze
parameter is alleen actief wanneer
parameter 1-70 Startmodus PM is ingesteld op
[1] Parkeren en uitsluitend na het starten van de
motor.
3.3.8 1-6* Bel. afhank. Instelling
Afbeelding 3.9 Belast. comp. bij lage snelheid
1-61 Belastingcomp. bij hoge snelheid
Deze parameter is niet zichtbaar op het LCP.
Range:Functie:
100 %* [0 -
300 %]
LET OP
Parameter 1-61 Belastingcomp. bij hoge
snelheid heeft geen eect als
parameter 1-10 Motorconstructie = [1] PM,
niet-uitspr. SPM.
Voer de %-waarde in voor compensatie van de
spanning in verhouding tot de belasting bij een
op hoge toeren draaiende motor en verkrijg zo
de optimale U/f-karakteristiek. Het vermogen
van de motor bepaalt het frequentiebereik
waarbinnen deze parameter actief is.
1-60 Belast. comp. bij lage snelheid
Deze parameter is niet zichtbaar op het LCP.
Range:Functie:
100 %* [0 -
300 %]
LET OP
Parameter 1-60 Belast. comp. bij lage
snelheid heeft geen eect als
parameter 1-10 Motorconstructie = [1]
PM, niet-uitspr. SPM.
Voer de %-waarde in voor compensatie van de
spanning in verhouding tot de belasting bij
een op lage toeren draaiende motor en
verkrijg zo de optimale U/f-karakteristiek. Het
vermogen van de motor bepaalt het frequentiebereik waarbinnen deze parameter actief is.
Motorvermogen [kW]Omschakeling [Hz]
0,25-7,5<10
11–45<5
55–550<3–4
Tabel 3.7 Belast. comp. bij lage snelheid
MotorvermogenOmschakeling
1,1-7,5 kW> 10 Hz
1-62 Slipcompensatie
Range:Functie:
0 %* [-500 -
500 %]
LET OP
Parameter 1-62 Slipcompensatie heeft geen
eect als parameter 1-10 Motorconstructie
= [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Voer de %-waarde voor slipcompensatie in ter
compensatie van toleranties in de waarde van
n
. De slipcompensatie wordt automatisch
M,N
berekend op basis van het nominale motortoerental n
Parameter 1-63 Slipcompensatie tijdconstante heeft geen eect als
parameter 1-10 Motorconstructie = [1]
PM, niet-uitspr. SPM.
Voer de reactiesnelheid van de slipcompensatie in. Een hoge waarde resulteert in
een trage reactie en een lage waarde
resulteert in een snelle reactie. Stel een
langere tijd in als bij lage frequenties
resonantieproblemen optreden.
parameter 1-64 Resonantiedemping en
parameter 1-65 Resonantiedemping tijdconstante in
om problemen met hoogfrequentresonantie te
helpen elimineren. Verhoog de waarde van
parameter 1-64 Resonantiedemping om resonantietrilling te verminderen.
1-65 Resonantiedemping tijdconstante
Range:Functie:
5 ms* [5 - 50
ms]
LET OP
Parameter 1-65 Resonantiedemping
tijdconstante heeft geen eect als
parameter 1-10 Motorconstructie = [1] PM,
niet-uitspr. SPM.
Stel parameter 1-64 Resonantiedemping en
parameter 1-65 Resonantiedemping tijdconstante
in om problemen met hoogfrequentresonantie
te helpen elimineren. Voer de tijdconstante in
die de beste demping oplevert.
1-66 Min. stroom bij lage snelh.
Range:Functie:
Size
related*
[ 1 -
LET OP
200 %
Parameter 1-66 Min. stroom bij lage
]
snelh. heeft geen eect als
parameter 1-10 Motorconstructie = [0]
Asynchroon.
Stel de minimale motorstroom bij lage
toerentallen in.
1-66 Min. stroom bij lage snelh.
Range:Functie:
Het verhogen van deze stroom verbetert het
ontwikkelde motorkoppel bij lage toerentallen. Laag toerental heeft hier betrekking op
toerentallen lager dan 6% van het nominale
motortoerental (parameter 1-25 Nom.motorsnelheid) in een VVC+ PM-regeling.
3.3.9 1-7* Startaanpassingen
1-70 Startmodus PM
Option:Functie:
[0]Rotorde-
tectie
[1] * ParkerenAls de motor met een laag toerental draait
1-71 Startvertraging
Range:Functie:
00s* [0 -
120 s]
1-72 Startfunctie
Option:Functie:
[0] DC-
houd/
voorw.
motor
[2] VrijloopHierdoor wordt de asvrijloop van de regelaar
Geschikt voor alle toepassingen waarbij de
motor in principe stilstaat bij het starten (zoals
transportbanden, pompen, en ventilatoren
zonder windmilling).
(d.w.z. minder dan 2-5% van het nominale
toerental), bijvoorbeeld als gevolg van
ventilatoren met windmilling, selecteert u [1]Parkeren en past u parameter 2-06 Parkeerstroom
en parameter 2-07 Parkeertijd overeenkomstig
aan.
Voer de tijdsvertraging in tussen het
startcommando en het moment waarop de
frequentieregelaar vermogen gaat leveren aan de
motor.
Deze parameter verwijst naar de in
parameter 1-72 Startfunctie ingestelde
startfunctie.
Selecteer de startfunctie die actief is tijdens de
startvertraging.. Deze parameter is gekoppeld aan
parameter 1-71 Startvertraging..
Hierdoor wordt de motor gedurende de startvertraging voorzien van een DC-houdstroom
(parameter 2-00 DC-houd/voorverw.stroom).
vrijgegeven tijdens de startvertragingstijd
(omvormer uit).
De beschikbare opties zijn afhankelijk van de
instelling in parameter 1-10 Motorconstructie:
Deze functie maakt het mogelijk een motor op te
vangen wanneer deze vrij draait als gevolg van
een netstoring.
Wanneer parameter 1-73 Vlieg. start is ingesteld
op Ingesch., heeft parameter 1-71 Startvertraging
geen functie.
De te zoeken draairichting voor een inschakeling
bij draaiende motor is gekoppeld aan de
instelling in parameter 4-10 Draairichting motor.[0] Rechtsom: rechtsom zoeken bij een inschakeling bij draaiende motor. Als het zoeken niets
oplevert, wordt de DC-rem geactiveerd.
[2] Bidirectioneel: bij een inschakeling bij
draaiende motor wordt eerst gezocht in de
richting zoals bepaald door de laatste referentie
(richting). Als het toerental niet wordt gevonden,
wordt er in de andere richting gezocht. Als dit
ook zonder succes is, zal een DC-rem worden
geactiveerd gedurende de ingestelde tijd in
parameter 2-02 DC-remtijd. De start vindt dan
plaats vanaf 0 Hz.
[0] Uitgesch.Selecteer [0] Uitgesch. als deze functie niet vereist
is.
[1] Ingesch.Selecteer [1] Ingesch. als de frequentieregelaar in
staat moet zijn een draaiende motor op te
vangen en te besturen.
Deze parameter wordt altijd ingesteld op [1]Ingesch. wanneer parameter 1-10 Motorconstructie
is ingesteld op [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Belangrijke gerelateerde parameters:
Parameter 1-58 Stroom testpulsen
•
vlieg.start
Parameter 1-59 Freq. testpulsen vlieg.start
•
Parameter 1-70 Startmodus PM
•
Parameter 2-06 Parkeerstroom
•
Parameter 2-07 Parkeertijd
•
Parameter 2-03 Inschakelsnelh. DC-rem
•
[tpm]
Parameter 2-04 Inschakelsnelh. DC-rem
•
[Hz]
Parameter 2-06 Parkeerstroom
•
Parameter 2-07 Parkeertijd
•
[2] Altijd
ingesch.
1-73 Vlieg. start
Option:Functie:
[3] Enabled
Ref. Dir.
[4] Enab.
Always
Ref. Dir.
De vliegendestartfunctie die voor PM-motoren wordt
gebruikt, is gebaseerd op een schatting van het initiële
toerental. Het toerental wordt in eerste instantie altijd
geschat nadat een actief startsignaal is gegeven. Op basis
van de instelling in parameter 1-70 Startmodus PM gebeurt
er het volgende:
Parameter 1-70 Startmodus PM= [0] Rotordetectie:
Als het geschatte toerental hoger is dan 0 Hz, vangt de
frequentieregelaar de motor bij dat toerental op en wordt
het normale bedrijf hervat. In andere gevallen schat de
frequentieregelaar de rotorpositie en wordt het normale
bedrijf vanaf dat punt hervat.
Parameter 1-70 Startmodus PM = [1] Parkeren:
Als het geschatte toerental lager is dan de instelling in
parameter 1-59 Freq. testpulsen vlieg.start, wordt de parkeerfunctie ingeschakeld (zie parameter 2-06 Parkeerstroom en
parameter 2-07 Parkeertijd). In andere gevallen vangt de
frequentieregelaar de motor bij dat toerental op en wordt
het normale bedrijf hervat. Zie de beschrijving bij
parameter 1-70 Startmodus PM voor de aanbevolen instellingen.
Stroomgrenzen bij gebruik van het vliegendestartprincipe
voor PM-motoren:
Het toerentalbereik loopt tot 100% van het
•
nominale toerental of het veldverzwakkingstoerental (de laagste van deze twee).
Een PMSM met een hoge tegen-EMK (> 300 VLL
•
(rms)) en een hoge spoelinductie (> 10 mH) heeft
meer tijd nodig om de kortsluitstroom te
verlagen tot 0 en kan gevoelig zijn voor een
foutieve schatting.
Stroomtests zijn enkel mogelijk tot een toerental
•
van 300 Hz. Voor bepaalde eenheden ligt deze
grens bij 250 Hz; dit geldt voor alle eenheden
van 200-240 V met een vermogen tot en met 2,2
kW en alle eenheden van 380-480 V met een
vermogen tot en met 4 kW.
Gebruik een remweerstand voor toepassingen
•
met een hoge massatraagheid, d.w.z. wanneer de
massatraagheid van de belasting meer dan 30
keer hoger is dan de massatraagheid van de
motor. Dit voorkomt uitschakeling (trip) door
overspanning in het geval van inschakeling bij
hoog toerental van de vliegendestartfunctie.
De parameter maakt een hoog startkoppel
mogelijk. Dit is een functie waarbij de
stroomgrens en de koppelbegrenzing bij het
starten van de motor worden genegeerd. De
tijd vanaf het moment dat het startsignaal
wordt gegeven tot aan het moment dat het
toerental de in deze parameter ingestelde
waarde overschrijdt, wordt een startzone waar
de stroomgrens en de motorkoppelingsbegrenzing zijn ingesteld op de maximaal
haalbare waarden voor de combinatie van
frequentieregelaar en motor. Deze parameter is
gewoonlijk ingesteld op dezelfde waarde als
parameter 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM]. Als
de waarde is ingesteld op nul is de functie
niet actief.
In deze startzone is parameter 3-82 Aanlooptijd
bij start actief in plaats van
parameter 3-40 Ramp 1 type om tijdens de
start extra te versnellen en om de tijd te
beperken waarbij de motor onder het
minimale toerental voor de toepassing werkt.
De tijd zonder bescherming van de
stroomgrens en de koppelbegrenzing mag de
in parameter 1-79 Max starttijd compressor totuitsch ingestelde waarde niet overschrijden. Als
de waarde in parameter 1-79 Max starttijdcompressor tot uitsch wordt overschreden,
wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld en
wordt Alarm 18, Start mislukt gegenereerd.
Wanneer deze functie wordt geactiveerd om
een snelle start te realiseren, wordt ook
parameter 1-86 Uitsch lg snelh [tpm]
geactiveerd om de toepassing te beschermen
tegen een werking onder het minimale
motortoerental, bijvoorbeeld bij de
stroomgrens.
Deze functie maakt een hoog startkoppel en
het gebruik van een snelle aanlooptijd bij het
starten mogelijk. Om te zorgen voor een
goede opbouw van een hoog koppel tijdens
de start kunnen diverse aanpassingen worden
gerealiseerd door goed gebruik te maken van
startvertraging, startsnelheid en startstroom.
De parameter maakt een hoog startkoppel
mogelijk. Dit is een functie waarbij de
stroomgrens en de koppelbegrenzing bij het
starten van de motor worden genegeerd. De
tijd vanaf het moment dat het startsignaal
wordt gegeven tot aan het moment dat het
toerental de in deze parameter ingestelde
waarde overschrijdt, wordt een startzone waar
de stroomgrens en de motorkoppelingsbegrenzing zijn ingesteld op de maximaal
haalbare waarden voor de combinatie van
frequentieregelaar en motor. Deze parameter is
gewoonlijk ingesteld op dezelfde waarde als
parameter 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM]. Als
de waarde is ingesteld op nul is de functie niet
actief.
In deze startzone is parameter 3-82 Aanlooptijd
bij start actief in plaats van
parameter 3-41 Ramp 1 aanlooptijd om tijdens
de start extra te versnellen en om de tijd te
beperken waarbij de motor onder het minimale
toerental voor de toepassing werkt. De tijd
zonder bescherming van de stroomgrens en de
koppelbegrenzing mag de in
parameter 1-79 Max starttijd compressor tot
uitsch ingestelde waarde niet overschrijden. Alsde waarde in parameter 1-79 Max starttijd
compressor tot uitsch wordt overschreden,
wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld en
wordt Alarm 18, Start mislukt gegenereerd.
Wanneer deze functie wordt geactiveerd om
een snelle start te realiseren, wordt ook
parameter 1-86 Uitsch lg snelh [tpm] geactiveerd
om de toepassing te beschermen tegen een
werking onder het minimale motortoerental,
bijvoorbeeld bij de stroomgrens.
Deze functie maakt een hoog startkoppel en
het gebruik van een snelle aanlooptijd bij het
starten mogelijk. Om te zorgen voor een goede
opbouw van een hoog koppel tijdens de start
kunnen diverse aanpassingen worden
gerealiseerd door goed gebruik te maken van
startvertraging, startsnelheid en startstroom.
Stel het toerental in waarbij
parameter 1-80 Functie bij stop moet
worden geactiveerd.
1-82 Min. snelh. voor functie bij stop [Hz]
Range:Functie:
De tijd vanaf het moment dat het startsignaal
wordt gegeven tot aan het moment dat het
toerental de in parameter 1-77 Max startsnelhcompressor [tpm] ingestelde waarde overschrijdt,
mag de in de parameter ingestelde waarde niet
overschrijden. Als de ingestelde tijd wordt
overschreden, wordt de frequentieregelaar
uitgeschakeld en wordt Alarm 18, Star t mislukt
gegenereerd.
Elke tijd die in parameter 1-71 Startvertraging wordt
ingesteld om een startfunctie te kunnen gebruiken,
moet binnen de tijdslimiet worden uitgevoerd.
Size related* [ 0 - 20.0
Hz]
3.3.11 Uitschakeling (trip) bij minimaal
motortoerental.
Via parameter 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM] en parameter 4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz] kan een
minimaal motortoerental worden ingesteld om te zorgen
voor een goede oliedistributie.
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij het werken op de
Stel de uitgangsfrequentie in waarbij
parameter 1-80 Functie bij stop moet
worden geactiveerd.
stroomgrens vanwege een defect in de compressor, kan
3.3.10 1-8* Stopaanpassingen
het motortoerental tot onder het minimale motortoerental
worden onderdrukt. Het is mogelijk om een uitschakel-
1-80 Functie bij stop
Option:Functie:
Selecteer de functie van de frequentieregelaar na een stopcommando of wanneer
de frequentie is uitgelopen naar de instellingen in parameter 1-81 Min. snelh. functiebij stop [RPM].
De beschikbare opties zijn afhankelijk van
de instelling in parameter 1-10 Motorcon-structie:
[0] Asynchroon:
[0] Vrijloop
[1] DC-houd/motorvoorverw
[2] Motorcontr, waarsch.
[6] Motorcontr, alarm
[1] PM, niet-uitspr. SPM:
[0] Vrijloop
[0]*VrijloopLaat de motor vrijlopen.
limiet in te stellen om beschadiging van de compressor te
voorkomen. Als het motortoerental lager wordt dan deze
limiet, wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld en wordt
er een een alarm (A49) gegenereerd.
Een reset vindt plaats op basis van de in
parameter 14-20 Resetmodus geselecteerde instelling.
Als de uitschakeling (trip) plaats moet vinden bij een
tamelijk speciek toerental (tpm), moet u
parameter 0-02 Eenh. motortoerental instellen op TPM en
gebruikmaken van slipcompensatie, in te stellen in
parameter 1-62 Slipcompensatie.
LET OP
Om de grootste nauwkeurigheid te verkrijgen met de
slipcompensatie, kunt u het beste een Automatische
aanpassing van de motorgegevens (AMA) uitvoeren.
Deze functie kan worden ingeschakeld via
parameter 1-29 Autom. aanpassing motorgeg. (AMA).
LET OP
[1]DC-houd/
motorvoorverw
[2]Motorcontr,
waarsch
[6]Motorcontr,
alarm
Voorziet de motor van een DChoudstroom (zie parameter 2-00 DC-houd/voorverw.stroom).
De frequentieregelaar genereert een
waarschuwing als 1 of meer fasen
ontbreken.
De frequentieregelaar genereert een
alarm als 1 of meer fasen ontbreken.
Een uitschakeling (trip) is niet actief bij gebruik van een
normaal stop- of vrijloopcommando.
Deze parameter is alleen beschikbaar
als parameter 0-02 Eenh. motortoe-rental is ingesteld op [11] tpm.
Stel de onderlimiet voor het motortoerental
in waarbij de frequentieregelaar wordt
uitgeschakeld (trip). Als de waarde 0 is, is de
functie niet actief. Als het toerental op enig
moment na de start (of tijdens een stop)
lager wordt dan de ingestelde waarde,
wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld
en wordt het Alarm 49 Snelheidslimiet
gegenereerd.
1-87 Uitsch lg snelh [Hz]
Range:Functie:
Size
related*
[ 0 par.
4-14
Hz]
LET OP
Deze parameter is alleen beschikbaar
als parameter 0-02 Eenh. motortoe-rental is ingesteld op [1] Hz.
1-90 Therm. motorbeveiliging
Option:Functie:
hoofdstuk 3.3.13.1 Aansluiting PTCthermistor.
Via een berekening (ETR =
•
elektronisch thermisch relais) van de
thermische belasting op basis van
de actuele belasting en tijd. De
berekende thermische belasting
wordt vergeleken met de nominale
motorstroom I
motorfrequentie f
van de berekening wordt bepaald of
een lagere belasting nodig is bij
lagere toerentallen vanwege minder
koeling door de in de motor
ingebouwde ventilator. Zie
hoofdstuk 3.3.13.2 ETR.
Via een thermo-mechanische
•
schakelaar (type Klixon). Zie
hoofdstuk 3.3.13.3 Klixon. De ETRfuncties bieden bescherming tegen
overbelasting van de motor, klasse
20, conform NEC.
en de nominale
M,N
. Aan de hand
M,N
33
Stel de onderlimiet voor het motortoerental
in waarbij de frequentieregelaar wordt
uitgeschakeld (trip). Als de waarde 0 is, is de
functie niet actief. Als het toerental op enig
moment na de start (of tijdens een stop)
lager wordt dan de ingestelde waarde, wordt
de frequentieregelaar uitgeschakeld en wordt
het Alarm 49 Snelheidslimiet gegenereerd.
3.3.12 1-9* Motortemperatuur
LET OP
Bij gebruik van meerdere motoren kan het elektronische
thermische relais van de VLT® HVAC Drive FC 102 niet
worden gebruikt als beveiliging voor de afzonderlijke
motoren. Voorzie elke motor van een eigen motoroverbelastingsbeveiliging.
1-90 Therm. motorbeveiliging
Option:Functie:
De frequentieregelaar bepaalt de motortemperatuur voor de bescherming tegen
motoroverbelasting op 2 manieren:
Via een thermistorsensor die is
•
verbonden met 1 van de analoge of
digitale ingangen
(parameter 1-93 Thermistorbron). Zie
[0]Geen
bescherm.
[1]Thermistor-
waarsch.
[2]Thermisto-
ruitsch.
[3]ETR-waarsch.
1
[4]ETR-uitsch. 1
[5]ETR-waarsch.
2
[6]ETR-uitsch. 2
[7]ETR-waarsch.
3
[8]ETR-uitsch. 3
[9]ETR-waarsch.
4
[10] ETR-uitsch. 4
Als er bij overbelasting van de motor geen
waarschuwing of uitschakeling van de
frequentieregelaar vereist is.
Genereert een waarschuwing als de
aangesloten thermistor in de motor reageert
vanwege een overtemperatuur van de motor.
Schakelt de frequentieregelaar uit (trip) als de
aangesloten thermistor in de motor reageert
vanwege een overtemperatuur van de motor.
De ETR-functies 1-4 berekenen de belasting wanneer de
setup waarin ze zijn geselecteerd, actief is. ETR 3 zal
bijvoorbeeld een berekening starten wanneer setup 3 is
geselecteerd. Voor de Noord-Amerikaanse markt: de ETRfuncties bieden bescherming tegen overbelasting van de
motor, klasse 20, conform NEC.
Als de temperatuur van de motor via een thermistor of
een KTY-sensor wordt bewaakt, wordt in geval van
kortsluiting tussen motorwikkelingen en sensor niet
voldaan aan PELV. Om aan PELV te voldoen, moet de
sensor op de juiste wijze zijn geïsoleerd.
LET OP
Danfoss adviseert een voedingsspanning van 24 V DC
voor de thermistor.
LET OP
De ETR-timerfunctie werkt niet als
parameter 1-10 Motorconstructie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Afbeelding 3.11 PTC-proel
Bij gebruik van een digitale ingang en 10 V als voeding:
Voorbeeld: de frequentieregelaar wordt uitgeschakeld (trip)
wanneer de motortemperatuur te hoog is.
Parametersetup:
Stel parameter 1-90 Therm. motorbeveiliging in op
•
[2] Thermistoruitsch.
Stel parameter 1-93 Thermistorbron in op [6] Dig.
•
ingang 33.
LET OP
Voor een juiste werking van de ETR-functie moet de
instelling in parameter 1-03 Koppelkarakteristiek geschikt
zijn voor de toepassing (zie de beschrijving bij
parameter 1-03 Koppelkarakteristiek).
Bij gebruik van een analoge ingang en 10 V als voeding:
Voorbeeld: de frequentieregelaar wordt uitgeschakeld (trip)
wanneer de motortemperatuur te hoog is.
Parametersetup:
Stel parameter 1-90 Therm. motorbeveiliging in op
•
[2] Thermistoruitsch.
Stel parameter 1-93 Thermistorbron in op [2] Anal.
•
ingang 54.
1,21,01,4
30
10
20
100
60
40
50
1,81,62,0
2000
500
200
400
300
1000
600
t [s]
175ZA052.11
fOUT = 0,2 x f M,N
fOUT = 2 x f M,N
fOUT = 1 x f M,N
IMN
IM
ParameterbeschrijvingProgrammeerhandleiding
3.3.13.3 Klixon
De thermische circuitbreaker van het type Klixon maakt
gebruik van een KLIXON® metalen schijf. Bij een vooraf
bepaalde overbelasting kan de warmte die wordt
gegenereerd door de stroom die door de schijf loopt, een
uitschakeling (trip) veroorzaken.
Bij gebruik van een digitale ingang en 24 V als voeding:
Voorbeeld: de frequentieregelaar wordt uitgeschakeld (trip)
wanneer de motortemperatuur te hoog is.
Parametersetup:
Ingang
digitaal/
analoog
Digitaal10 V
Analoog10 V
Tabel 3.8 Drempelwaarden voor uitschakeling
Voedings-
spanning
Drempelwaarden
voor uitschakeling
< 800 Ω –> 2,7 kΩ
< 3,0 kΩ –> 3,0 kΩ
LET OP
Controleer of de geselecteerde voedingsspanning
overeenkomt met de specicatie van het gebruikte
thermistorelement.
Stel parameter 1-90 Therm. motorbeveiliging in op
•
[2] Thermistoruitsch.
Stel parameter 1-93 Thermistorbron in op [6] Dig.
•
ingang 33.
33
3.3.13.2 ETR
Afbeelding 3.15 Aansluiting thermistor
Aan de hand van de berekening wordt bepaald of een
lagere belasting nodig is bij lagere toerentallen vanwege
minder koeling door de in de motor ingebouwde
ventilator.
1-91 Ext. motor-ventilator
Option:Functie:
[0]*Nee Er is geen externe ventilator nodig, dat wil zeggen dat
de motor lager wordt belast bij lage toerentallen.
[1]JaMaakt gebruik van een externe motorventilator
(externe ventilatie), zodat bij lage toerentallen geen
reductie van de motor nodig is. De bovenste curve in
Afbeelding 3.14 (f
motorstroom lager is dan de nominale motorstroom
(zie parameter 1-24 Motorstroom). Als de motorstroom
hoger is dan de nominale stroom, loopt de bedrijfstijd
toch terug, alsof er geen ventilator geïnstalleerd is.
De maximumwaarde is afhankelijk van de
nominale motorstroom.
Vermijd 100% stroom gedurende een langere
periode, omdat dit de motor kan
beschadigen.
Stel de houdstroom in als een percentage van de in
parameter 1-24 Motorstroom ingestelde nominale
motorstroom I
overeen met I
Deze parameter dient om de motor tegen te
houden (houdkoppel) of om de motor voor te
verwarmen.
Deze parameter is actief wanneer [1] DC-houd/
motorvoorverw is geselecteerd in
parameter 1-80 Functie bij stop.
2-01 DC-remstroom
Range:Functie:
50%* [ 0 -
1000
%]
LET OP
De maximumwaarde is afhankelijk van de
nominale motorstroom. Vermijd 100%
stroom gedurende een langere periode,
omdat dit de motor kan beschadigen.
Stel de stroomwaarde in als een percentage van de
nominale motorstroom I
parameter 1-24 Motorstroom. 100% DC-houdstroom
komt overeen met I
DC-remstroom wordt toegepast na een
stopcommando, wanneer het toerental lager is dan
de ingestelde begrenzing in:
•
•
. 100% DC-houdstroom komt
M,N
.
M,N
, zie
M,N
.
M,N
Parameter 2-03 Inschakelsnelh. DC-rem
[tpm].
Parameter 2-04 Inschakelsnelh. DC-rem [Hz],
wanneer de functie DC-rem geïnv. actief is;
of via de seriële-communicatiepoort.
2-01 DC-remstroom
Range:Functie:
De remstroom is actief gedurende de periode die is
ingesteld in parameter 2-02 DC-remtijd.
2-02 DC-remtijd
Range:Functie:
10 s* [0 - 60 s] Bepaal hoelang de ingestelde DC-remstroom in
parameter 2-01 DC-remstroom na activering
moet worden toegepast.
2-03 Inschakelsnelh. DC-rem [tpm]
Range:Functie:
Size
related*
[ 0 - 0
RPM]
Bepaal het inschakeltoerental van de DCrem bij activering van de in
parameter 2-01 DC-remstroom ingestelde
DC-remstroom na een stopcommando.
Wanneer parameter 1-10 Motorconstructie is
ingesteld op [1] PM, niet-uitspr. SPM, is deze
waarde altijd 0 tpm (uit).
2-04 Inschakelsnelh. DC-rem [Hz]
Range:Functie:
Size
related*
[ 0 - 0.0
Hz]
Deze parameter dient om in te stellen
bij welk inschakeltoerental van de DCrem de DC-remstroom
(parameter 2-01 DC-remstroom) actief
moet zijn na een stopcommando.
2-06 Parkeerstroom
Range:Functie:
50%* [ 0 -
1000 %
]
LET OP
Parameter 2-06 Parkeerstroom en
parameter 2-07 Parkeertijd: alleenbeschikbaar wanneer [1] PM, niet-uitspr.
SPM is geselecteerd in
parameter 1-10 Motorconstructie.
Stel de stroom in als een percentage van de
nominale motorstroom,
parameter 1-24 Motorstroom. Actief in combinatie
met parameter 1-73 Vlieg. start. De parkeerstroom
is actief gedurende de tijd die is ingesteld in
parameter 2-07 Parkeertijd.
2-07 Parkeertijd
Range:Functie:
3 s* [0.1 -
60 s]
Bepaal hoelang de in parameter 2-06 Parkeer-stroom ingestelde parkeerstroom moet worden
toegepast. Actief in combinatie met
parameter 1-73 Vlieg. start.
Parametergroep voor het selecteren van de parameters
voor dynamisch remmen. Geldt alleen voor frequentieregelaars met remchopper.
2-10 Remfunctie
Option:Functie:
[0] UitEr is geen remweerstand geïnstalleerd.
[1] Weerstand
rem
[2] AC-remAC-rem is alleen van toepassing wanneer
2-11 Remweerstand (ohm)
Range:Functie:
Size
related*
SPM is geselecteerd in
parameter 1-10 Motor Construction.
De beschikbare opties zijn afhankelijk van de
instelling in parameter 1-10 Motorconstructie:
[0] Asynchroon:
[0] Uit
[1] Weerstand rem
[2] AC-rem
[1] PM, niet-uitspr. SPM:
[0] Uit
[1] Weerstand rem
Er is een remweerstand opgenomen in het
systeem om overtollige remenergie als warmte
af te voeren. Het aansluiten van een
remweerstand laat een hogere DC-tussenkringspanning tijdens het remmen
(generatorwerking) toe. De functie Weerstand
rem is alleen actief bij frequentieregelaars met
een ingebouwde dynamische rem.
parameter 1-03 Koppelkarakteristiek is ingesteld
op Compressorkoppel.
[ 5.00 -
65535.00
Ohm]
Stel de weerstandswaarde in Ω in. Deze
waarde wordt gebruikt voor het bewaken
van het vermogen naar de remweerstand
in parameter 2-13 Bewaking remvermogen.
Deze parameter is alleen actief bij frequentieregelaars met een ingebouwde
dynamische rem.
Gebruik deze parameter voor waarden
zonder decimalen. Gebruik
parameter 30-81 Remweerstand (ohm) voor
waarden met 2 decimalen.
2-12 Begrenzing remvermogen (kW)
Range:Functie:
Size
related*
[ 0.001 -
2000.000
kW]
Parameter 2-12 Begrenzing remvermogen
(kW) geeft het verwachte gemiddelde
vermogen dat in de remweerstand wordt
afgevoerd in een periode van 120 s. De
waarde wordt gebruikt als bewakingslimiet
voor parameter 16-33 Remenergie/2 min. en
bepaalt zo wanneer er een waarschuwing/
alarm moet worden gegenereerd.
De waarde voor parameter 2-12 Begrenzingremvermogen (kW) kan worden berekend
met behulp van de volgende formule.
P
br, avg
P
br,avg
wordt afgevoerd in de remweerstand. Rbr is
de weerstand van de remweerstand. tbr is
de actieve remtijd binnen de periode van
120 s, Tbr.
Ubr is de DC-spanning wanneer de
remweerstand actief is. Deze is afhankelijk
van het type eenheid, zoals hieronder
aangegeven.
T2-eenheden: 390 V
T4-eenheden: 778 V
T5-eenheden: 810 V
T6-eenheden: 943 V/1099 V voor frame D-F
T7-eenheden: 1099 V
2
U
V × tbrs
br
W =
RbrΩ × Tbrs
is het gemiddelde vermogen dat
LET OP
Wanneer Rbr onbekend is of wanneer
Tbr geen 120 s is, is een praktische
benadering nodig: voer de remtoepassing uit, lees
parameter 16-33 Remenergie/2 min.
uit en programmeer deze
+ 20% in parameter 2-12 Begrenzingremvermogen (kW).
2-13 Bewaking remvermogen
Option:Functie:
LET OP
Deze parameter is alleen actief bij
frequentieregelaars met een
ingebouwde dynamische rem.
Deze parameter zorgt voor bewaking van het
vermogen naar de remweerstand. Het
vermogen wordt berekend op basis van de
waarde van de weerstand
(parameter 2-11 Remweerstand (ohm)), de DCtussenkringspanning en de cyclustijd van de
weerstand.
Als vermogensbewaking is ingesteld op [0] Uit
of [1] Waarsch. blijft de remfunctie actief, ook
als de bewakingslimiet wordt overschreden.
Dit kan leiden tot thermische overbelasting
van de weerstand. Het is ook mogelijk om een
waarschuwing te genereren via een relais-/
digitale uitgang. De meetnauwkeurigheid van
de vermogensbewaking is afhankelijk van de
nauwkeurigheid van de weerstand (beter dan
± 20%).
[1]Waarsch.Hiermee wordt een waarschuwing op het
display weergegeven wanneer het vermogen
dat gedurende 120 seconden wordt
afgegeven, hoger is dan 100% van de
bewakingslimiet (parameter 2-12 Begrenzingremvermogen (kW)).
De waarschuwing verdwijnt wanneer het
afgegeven vermogen daalt tot minder dan
80% van de bewakingslimiet.
[2]Uitsch.Schakelt de frequentieregelaar uit en geeft
een alarm weer wanneer het berekende
vermogen hoger is dan 100% van de
bewakingslimiet.
[3]Waarsch.
en uitsch.
[4]Warning
30s
[5]Trip 30s
[6]Warning &
trip 30s
[7]Warning
60s
[8]Trip 60s
[9]Warning &
trip 60s
[10] Warning
300s
[11] Trip 300s
[12] Warning &
trip 300s
[13] Warning
600s
[14] Trip 600s
[15] Warning &
trip 600s
Beide bovengenoemde functies worden
geactiveerd, inclusief waarschuwing, uitschakeling (trip) en alarm.
2-15 Remtest
Option:Functie:
LET OP
Om een waarschuwing in verband met [0]
Uit of [1] Waarsch. op te heen, moet de
netvoeding worden afgeschakeld en
opnieuw worden aangesloten. Hef eerst de
fout op. Bij [0] Uit of [1] Waarsch. blijft de
frequentieregelaar werken, ook als er een
fout is gedetecteerd.
Selecteer een test-/bewakingsfunctie om de
aansluiting naar de remweerstand te controleren,
of om te controleren of een remweerstand
aanwezig is, en vervolgens een waarschuwing of
alarm weer te geven in geval van een fout. De
remtest wordt uitgevoerd bij inschakeling van de
frequentieregelaar. De rem-IGBT-test wordt echter
uitgevoerd als er niet wordt geremd. Een
waarschuwing of uitschakeling (trip) deactiveert
de remfunctie.
De testvolgorde is als volgt:
1.Meet de rimpelamplitude van de DCtussenkring gedurende 300 ms zonder
remmen.
2.Meet de rimpelamplitude van de DCtussenkring gedurende 300 ms met
geactiveerde rem.
3.Als de rimpelamplitude van de DCtussenkring tijdens het remmen lager is
dan de rimpelamplitude van de DCtussenkring vóór het remmen + 1%, is
de remtest mislukt. Als de remtest
mislukt, wordt een waarschuwing of
alarm gegenereerd.
4.Als de rimpelamplitude van de DCtussenkring tijdens het remmen hoger is
dan de rimpelamplitude van de DCtussenkring vóór het remmen + 1%, is
de remtest OK.
[0]*UitDe remweerstand en rem-IGBT worden tijdens
bedrijf bewaakt op kortsluiting. Als er kortsluiting
optreedt, wordt een waarschuwing weergegeven.
[1] Waarsch. De remweerstand en rem-IGBT worden bewaakt
op kortsluiting en bij inschakeling van de
frequentieregelaar wordt getest of de
remweerstand niet is ontkoppeld.
[2] Uitsch.De remweerstand wordt op kortsluiting of
ontkoppeling bewaakt, en de rem-IGBT wordt op
kortsluiting bewaakt. Als er een fout optreedt,
wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld en
wordt er een alarm weergegeven (uitschakeling
met blokkering).
[4] AC-remDe remweerstand wordt op kortsluiting of
De remweerstand wordt op kortsluiting of
ontkoppeling bewaakt, en de rem-IGBT wordt op
kortsluiting bewaakt. Als er een fout optreedt, zal
de frequentieregelaar uitlopen tot vrijloop en
vervolgens uitschakelen (trip). Er wordt een alarm
wegens uitschakeling met blokkering
weergegeven.
ontkoppeling bewaakt, en de rem-IGBT wordt op
kortsluiting bewaakt. Als er een fout optreedt,
voert de frequentieregelaar een gecontroleerde
uitloop uit.
Voer de maximaal toegestane stroom bij
gebruik van een AC-rem in om oververhitting van de motorwikkelingen te
voorkomen.
2-17 Overspanningsreg.
De overspanningsregeling (OVC – Over Voltage Control) beperkt
de kans op een uitschakeling (trip) van de frequentieregelaar als
gevolg van een overspanning op de DC-tussenkring die wordt
veroorzaakt door generatorwerking van de belasting.
Option:Functie:
LET OP
De ramp-tijd wordt automatisch
aangepast om uitschakeling (trip) van de
frequentieregelaar te voorkomen.
Parameters voor het instellen van de referentie-eenheid,
limieten en bereiken.
Zie ook parametergroep 20-0* Terugkoppeling voor
informatie over de instellingen voor een regeling met
terugkoppeling.
3-02 Minimumreferentie
Range:Functie:
Size
related*
[ -999999.999 par. 3-03
ReferenceFeedbackUnit]
Stel de minimumreferentie in. De
minimumreferentie is de laagste
waarde die wordt bepaald door de
som van alle referenties. De waarde
en eenheid voor de minimumreferentie komen overeen met de
conguratie die is geselecteerd in
parameter 1-00 Conguratiemodus en
parameter 20-12 Referentie/
terugk.eenheid.
LET OP
Deze parameter wordt alleen
gebruikt bij een regeling
zonder terugkoppeling.
3-03 Max. referentie
Range:Functie:
Size
related*
[ par. 3-02 -
999999.999
ReferenceFeedbackUnit]
Stel de maximumreferentie in. De
maximumreferentie is de hoogste
waarde die wordt bepaald door de
som van alle referenties.
De eenheid van de maximumreferentie komt overeen met:
De in
•
parameter 1-00 Conguratiemodus geselecteerde
conguratie: voor [1] Snelh.
zndr terugk., tpm; voor [2]
Koppel, Nm.
De eenheid die is
•
geselecteerd in
parameter 3-00 Referentiebereik.
3-04 Referentiefunctie
Option:Functie:
[0] SomTelt de externe en digitale referentiebronnen bij
elkaar op.
[1] Extern/
digitaal
Gebruikt enkel de digitale of de externe referentiebron.
Schakelen tussen extern en digitaal is mogelijk
met behulp van een commando via een digitale
ingang.
3.5.2 3-1* Referenties
Selecteer de vooraf ingestelde referentie(s). Selecteer
Ingest. ref. bit 0/1/2 [16], [17] of [18] voor de corresponderende digitale ingangen in parametergroep 5-1* Digitaleingangen.
3-10 Ingestelde ref.
Array [8]
Range:Functie:
0 %* [-100 -
100 %]
Afbeelding 3.16 Overzicht digitale referenties
Voer maximaal 8 verschillende digitale referenties
(0-7) in deze parameter in, door middel van
arrayprogrammering. De digitale referentie wordt
gegeven als een percentage van de waarde
Ref
(parameter 3-03 Max. referentie; zie
MAX
parameter 20-14 Max. referentie/terugk. voor een
regeling met terugkoppeling). Bij gebruik van
digitale referenties moet Ingest. ref. bit 0/1/2 [16],
[17] of [18] worden geselecteerd voor de
betreende digitale ingangen in parametergroep
5-1* Digitale ingangen.
Afbeelding 3.17 Voorbeeld van een regeling met of zonder terugkoppeling
3-11 Jog-snelh. [Hz]
Range:Functie:
Size
related*
[ 0 - par.
4-14 Hz]
De jogsnelheid is de vaste uitgangssnelheid waarbij de frequentieregelaar
functioneert wanneer de jogfunctie is
geactiveerd.
Zie ook parameter 3-19 Jog-snelh. [TPM]
en parameter 3-80 Jog ramp-tijd.
3-13 Referentieplaats
3-13 Referentieplaats
Option:Functie:
[3]Linked to
Option:Functie:
Stel de gewenste referentieplaats in.
[0]*Gekoppeld
Hand/Auto
[1]ExternGebruik de externe referentie in zowel de
[2]LokaalGebruik de lokale referentie in zowel de
Gebruik de lokale referentie in de handmodus
en de externe referentie in de automodus.
handmodus als de automodus.
handmodus als de automodus.
H/A MCO
LET OP
Wanneer [2] Lokaal is geselecteerd,
gebruikt de frequentieregelaar deze
instelling ook bij het opstarten na een
uitschakeling.
Selecteer deze optie om de FFACC-factor in
parameter 32-66 Versn. voorwaartse koppeling
te schakelen. Het inschakelen van FFACC
beperkt de jitter en maakt de transmissie van
de bewegingsregelaar naar de stuurkaart van
de frequentieregelaar sneller. Dit leidt tot
snellere responstijden voor dynamische
toepassingen en positieregeling. Zie de VLT
frequentieregelaar loopt op dit toerental
wanneer de jogfunctie is ingeschakeld. De
maximale begrenzing is ingesteld in
parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM].
Zie ook parameter 3-11 Jog-snelh. [Hz] en parameter 3-80 Jog ramp-tijd.
Als [1] S-ramp const. schok is geselecteerd
en de referentie tijdens het aan-/uitlopen
wordt gewijzigd, kan de aan-/uitlooptijd
worden verlengd om te zorgen voor een
schokvrije beweging, wat kan resulteren
in een langere start- of stoptijd.
Extra aanpassingen van de S-rampverhoudingen of starters voor
omschakelingen kunnen noodzakelijk
zijn.
Selecteer het type ramp, afhankelijk van de
vereisten voor versnellen/vertragen.
Een lineaire ramp zorgt voor een constante
versnelling tijdens het aan-/uitlopen. Een S-ramp
zorgt voor een niet-lineaire versnelling en biedt
zo compensatie voor schokbewegingen in de
toepassing.
[0] * Lineair
[1]S-ramp
const.
schok
[2]S-ramp
const. tijd
3-41 Ramp 1 aanlooptijd
Range:Functie:
Size
related*
3-42 Ramp 1 uitlooptijd
Range:Functie:
Size
related*
Versnelling met zo weinig mogelijk schokbewegingen.
S-ramp op basis van de in parameter 3-41 Ramp
1 aanlooptijd en parameter 3-42 Ramp 1
uitlooptijd ingestelde waarden.
[ 1.00
- 3600
s]
Voer de aanlooptijd in, d.w.z. de tijd voor het
versnellen van 0 tpm tot parameter 1-25 Nom.motorsnelheid. Stel de aanlooptijd zodanig in
dat de uitgangsstroom tijdens het aanlopen
de ingestelde stroomgrens in
parameter 4-18 Stroombegr. niet overschrijdt.
Zie uitlooptijd in parameter 3-42 Ramp 1uitlooptijd.
par . 3 − 41 =
[ 1.00
- 3600
s]
Voer de uitlooptijd in, d.w.z. de tijd die nodig
is om te vertragen van parameter 1-25 Nom.motorsnelheid tot 0 tpm. Stel de uitlooptijd zo
in dat er in de omvormer geen overspanning
ontstaat als gevolg van de generatorwerking
van de motor. De uitlooptijd moet ook lang
genoeg zijn om te voorkomen dat de
opgewekte stroom de ingestelde stroomgrens
in parameter 4-18 Stroombegr. overschrijdt. Zie
aanlooptijd in parameter 3-41 Ramp 1aanlooptijd.
tacc × nnom par . 1 − 25
ref tpm
par . 3 − 42 =
tdec × nnom par . 1 − 25
ref tpm
s
3.5.4 3-5* Ramp 2
Zie parametergroep 3-4* Ramp 1 voor informatie over het
selecteren van rampparameters.
33
3-51 Ramp 2 aanlooptijd
Range:Functie:
Size
related*
[ 1.00 3600 s]
Voer de aanlooptijd in, d.w.z. de tijd voor
het versnellen van 0 tpm tot
parameter 1-25 Nom. motorsnelheid. Stel de
aanlooptijd zodanig in dat de uitgangsstroom tijdens het aanlopen de ingestelde
stroomgrens in parameter 4-18 Stroombegr.
niet overschrijdt. Zie uitlooptijd in
parameter 3-52 Ramp 2 uitlooptijd.
par . 3 − 51 =
tacc × nnom par . 1 − 25
ref tpm
s
3-52 Ramp 2 uitlooptijd
Range:Functie:
Size
related*
[ 1.00
- 3600
s]
Voer de uitlooptijd in, d.w.z. de tijd die nodig
is om te vertragen van parameter 1-25 Nom.motorsnelheid tot 0 tpm. Stel de uitlooptijd zo
in dat er in de omvormer geen overspanning
ontstaat als gevolg van de generatorwerking
van de motor en de opgewekte stroom de
ingestelde stroomgrens in
parameter 4-18 Stroombegr. niet overschrijdt.
Zie aanlooptijd in parameter 3-51 Ramp 2aanlooptijd.
tdec × nnom par . 1 − 25
par . 3 − 52 =
ref tpm
s
3.5.5 3-8* Andere Ramps
3-80 Jog ramp-tijd
Range:Functie:
Size
s
related*
[1 3600
s]
Stel de jog-ramptijd in voor het versnellen/
vertragen tussen 0 tpm en het nominale
toerental (n
) (ingesteld in
M,N
parameter 1-25 Nom. motorsnelheid). Zorg
ervoor dat de totale uitgangsstroom die nodig
is voor de betreende jog-ramptijd, de
ingestelde stroomgrens in
parameter 4-18 Stroombegr. niet overschrijdt.
De jog-ramptijd start wanneer er via het
bedieningspaneel, een geselecteerde digitale
ingang of de seriële-communicatiepoort een
jog-signaal wordt gegeven.
uitlooptijd. De ramp-tijd is gedenieerd als de tijd
die nodig is om de referentie aan te passen op basis
van de stapgrootte die is ingesteld in
33
parameter 3-90 Stapgrootte.
3-92 Spann.herstel
Option:Functie:
[0] * UitZet de digitale-potentiometerreferentie na inscha-
keling van de regelaar terug naar 0%.
[1]Aan Stelt de meest recente digitale-potentiometerrefe-
rentie opnieuw in na inschakeling van de regelaar.
Afbeelding 3.21 Jog ramp-tijd
3-82 Aanlooptijd bij start
Range:Functie:
Size
related*
[0.01 3600 s]
De aanlooptijd is de tijd die nodig is om te
versnellen van 0 tpm tot het nominale
motortoerental in
parameter 3-82 Aanlooptijd bij start wanneer
parameter 1-03 Koppelkarakteristiek is
ingesteld op [0] Compressorkoppel.
3.5.6 3-9* Dig. pot.meter
Gebruik de digitale-potentiometerfunctie om de actuele
referentie te verhogen of te verlagen door de setup voor
de digitale ingangen aan te passen via de functies
Verhogen, Verlagen of Wissen. Om de functie te activeren,
moet minstens 1 digitale ingang worden ingesteld op
Verhogen of Verlagen.
3-90 Stapgrootte
Range:Functie:
0.10%* [0.01 200 %]
Stel de stapgrootte voor verhogen/verlagen in
als een percentage van het synchrone
motortoerental, ns. Als verhogen/verlagen is
geactiveerd, wordt de totale referentie
verhoogd of verlaagd met de waarde die in
deze parameter is ingesteld.
3-93 Max. begrenzing
Range:Functie:
100 %* [-200 -
200 %]
Stel de maximaal toegestane waarde voor
de totale referentie in. Dit wordt
aanbevolen als de digitale potentiometer
wordt gebruikt voor een jnafstelling van
de totale referentie.
3-94 Min. begrenzing
Range:Functie:
0 %* [-200 -
200 %]
Stel de minimaal toegestane waarde voor de
totale referentie in. Dit wordt aanbevolen als
de digitale potentiometer wordt gebruikt
voor een jnafstelling van de totale
referentie.
3-95 Aan/uitloopvertr.
Range:Functie:
Size
related*
[ 0.000
- 0.000 ]
Voer de vertraging in die nodig is vanaf
activering van de digitale-potentiometerfunctie tot aan het moment dat de
frequentieregelaar begint met het aan-/
uitlopen van de referentie. Met een
vertraging van 0 ms begint de referentie
aan/uit te lopen zodra verhogen/verlagen
wordt geactiveerd. Zie ook
parameter 3-91 Ramp-tijd.
Stel de ramp-tijd in, dat wil zeggen de tijd die nodig
is om de referentie aan te passen naar een waarde
tussen 0 en 100% van de ingestelde digitale-potentiometerfunctie (verhogen, verlagen of wissen).
Als verhogen/verlagen wordt geactiveerd gedurende
een tijd die langer is dan de ingestelde aan-/uitloopvertraging in parameter 3-95 Aan/uitloopvertr., loopt
de actuele referentie aan/uit op basis van deze aan-/
Denieer de koppel-, stroom- en snelheidsbegrenzingen
voor de motor en de reactie van de frequentieregelaar
33
wanneer de begrenzingen worden overschreden.
Een begrenzing kan een melding op het display genereren.
Een waarschuwing genereert altijd een melding op het
display of op de veldbus. Een bewakingsfunctie kan zorgen
voor een waarschuwing of een uitschakeling (trip), waarna
de frequentieregelaar stopt en een alarmmelding
genereert.
Size
related*
[ par.
4-11 60000
RPM]
LET OP
Bij wijzigingen in de instelling van
parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr.
[RPM] wordt
parameter 4-53 Waarschuwing snelheid
hoog ingesteld op dezelfde waarde als
is ingesteld in
parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr.
[RPM].
4-10 Draairichting motor
Option:Functie:
LET OP
De instelling van
parameter 4-10 Draairichting motor is
van invloed op parameter 1-73 Vlieg.
LET OP
De maximale uitgangsfrequentie mag
niet hoger zijn dan 10% van de
schakelfrequentie van de omvormer
(parameter 14-01 Schakelfrequentie).
start.
Voer de hoge begrenzing voor het motortoeStelt de gewenste draairichting van de motor
in.
Gebruik deze parameter om ongewenste
omkering te voorkomen.
[0]RechtsomAlleen rechtsom draaien is toegestaan.
[2] * Bidirec-
tioneel
Zowel rechtsom als linksom draaien is
toegestaan.
4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM]
Range:Functie:
Size
related*
[ 0 par. 4-13
RPM]
Stel de lage begrenzing voor het motortoerental in tpm in. De lage begrenzing voor
het motortoerental kan worden ingesteld
op het door de fabrikant aanbevolen
minimale motortoerental. De lage
begrenzing voor het motortoerental mag de
instelling in parameter 4-13 Motorsnelh. hogebegr. [RPM] niet overschrijden.
4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz]
Range:Functie:
Size
related*
[ 0 par.
4-14
Hz]
Stel de lage begrenzing voor het motortoerental in Hz in. De lage begrenzing voor het
motortoerental kan worden ingesteld op een
waarde die overeenkomt met de minimale
uitgangsfrequentie van de motoras. De lage
begrenzing voor het motortoerental mag de
instelling in parameter 4-14 Motorsnelh. hogebegr. [Hz] niet overschrijden.
4-14 Motorsnelh. hoge begr. [Hz]
Range:Functie:
Size
related*
[ par.
4-12 par.
4-19
Hz]
rental in tpm in. De hoge begrenzing voor
het motortoerental kan worden ingesteld
overeenkomstig de door de fabrikant
aanbevolen maximale motorklasse. De hoge
begrenzing voor het motortoerental moet
hoger zijn dan de instelling in
parameter 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM].
De parameternaam wordt weergegeven als
parameter 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM] of
parameter 4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz],
afhankelijk van:
de instellingen van andere
•
parameters in het Hoofdmenu;
de standaardinstellingen op basis
•
van de
geograsche locatie.
Voer de hoge begrenzing voor het
motortoerental in Hz in.
Parameter 4-14 Motorsnelh. hoge begr. [Hz]
kan worden ingesteld op het door de
fabrikant aanbevolen maximale motortoerental. De hoge begrenzing voor het
motortoerental moet hoger zijn dan de
instelling in parameter 4-12 Motorsnelh. lagebegr. [Hz]. De uitgangsfrequentie mag nooit
hoger zijn dan 10% van de schakelfrequentie
(parameter 14-01 Schakelfrequentie).
Stel de maximale koppelbegrenzing voor
motorwerking in. De koppelbegrenzing is
actief in het toerentalbereik tot en met het
ingestelde nominale motortoerental in
parameter 1-25 Nom. motorsnelheid. Om de
motor te beschermen tegen het bereiken
van het blokkeerkoppel is de standaardinstelling 1,1 x het nominale motorkoppel
(berekende waarde). Zie ook
parameter 14-25 Uitsch.vertr. bij Koppelbegr.
voor meer informatie.
Wanneer een instelling in
parameter 1-00 Conguratiemodus tot
parameter 1-28 Controle draair. motor wordtgewijzigd, wordt parameter 4-16 Koppelbegrenzing motormodus niet automatisch
teruggezet naar de standaardinstelling.
4-17 Koppelbegrenzing generatormodus
Range:Functie:
100%* [ 0 -
1000.0 %
]
Stel de maximale koppelbegrenzing voor
generatorwerking in. De koppelbegrenzing is
actief in het toerentalbereik tot en met het
ingestelde nominale motortoerental in
parameter 1-25 Nom. motorsnelheid. Zie
parameter 14-25 Uitsch.vertr. bij Koppelbegr. voor
meer informatie.
Wanneer een instelling in
parameter 1-00 Conguratiemodus tot
parameter 1-28 Controle draair. motor wordtgewijzigd, wordt parameter 4-17 Koppelbegrenzing generatormodus niet automatisch
teruggezet naar de standaardinstelling.
4-19 Max. uitgangsfreq.
Range:Functie:
Size
related*
[ 1 -
Stel de maximale uitgangsfrequentie in.
590
Parameter 4-19 Max. uitgangsfreq.speciceert
Hz]
de absolute begrenzing van de uitgangsfrequentie van de frequentieregelaar voor een
verbeterde veiligheid voor toepassingen
waarbij onbedoelde te hoge toerentallen
moeten worden vermeden. Deze absolute
begrenzing geldt voor alle conguraties,
ongeacht de instelling in
parameter 1-00 Conguratiemodus. Deze
parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de
motor loopt.
De maximumwaarde wordt begrensd op 300
Hz als parameter 1-10 Motorconstructie is
ingesteld op [1] PM, niet-uitspr. SPM.
3.6.2 4-5* Aanp. waarsch.
Denieer instelbare waarschuwingsbegrenzingen voor
stroom, toerental, referentie en terugkoppeling.
LET OP
Niet zichtbaar op het display; alleen in MCT 10
setupsoftware.
Voer de stroomgrens voor motor- en generatorwerking in. Om de motor te beschermen
tegen het bereiken van het blokkeerkoppel is
de standaardinstelling 1,1 x de nominale
motorstroom (ingesteld in
parameter 1-24 Motorstroom). Wanneer een
instelling in parameter 1-00 Conguratiemodus
tot parameter 1-28 Controle draair. motor
wordt gewijzigd, worden
parameter 4-16 Koppelbegrenzing motormodus
tot parameter 4-18 Stroombegr. niet
automatisch teruggezet naar de standaardinstelling.
Afbeelding 3.24 Begrenzing lage stroom
Voer de waarde voor I
motorstroom lager wordt dan deze begrenzing
(I
), verschijnt op het display de melding Stroom
LOW
laag. De signaaluitgangen kunnen worden
geprogrammeerd voor het genereren van een
statussignaal via klem 27 of 29 en via relaisuitgang
01 of 02. Zie Afbeelding 3.24.
in. Wanneer de
LOW
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
4-51 Waarschuwing stroom hoog
Range:Functie:
Size
related*
33
[ par.
4-50 - par.
16-37 A]
Voer de waarde voor I
motorstroom hoger wordt dan deze
begrenzing (I
display de melding Stroom hoog. De
signaaluitgangen kunnen worden
geprogrammeerd voor het genereren van
een statussignaal via klem 27 of 29 en via
relaisuitgang 01 of 02. Zie Afbeelding 3.24.
), verschijnt op het
HIGH
in. Wanneer de
HIGH
4-52 Waarschuwing snelheid laag
Range:Functie:
0 RPM* [ 0 - par. 4-53 RPM]
4-53 Waarschuwing snelheid hoog
Range:Functie:
Size
related*
[ par.
4-52 60000
RPM]
LET OP
Bij wijzigingen in de instelling van
parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr.
[RPM] wordt
parameter 4-53 Waarschuwing snelheid
hoog ingesteld op dezelfde waarde als
is ingesteld in
parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr.
[RPM].
Als voor parameter 4-53 Waarschuwing
snelheid hoog een andere waarde nodig
is, moet deze worden ingesteld nadat
parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr.
[RPM] is geprogrammeerd!
Voer de waarde voor n
motortoerental hoger wordt dan deze
begrenzing (n
de melding Snelh. hoog. De signaaluitgangen
kunnen worden geprogrammeerd voor het
genereren van een statussignaal via klem 27
of 29 en via relaisuitgang 01 of 02.
Programmeer het signaal voor de hoge
begrenzing van het motortoerental, n
binnen het normale werkbereik van de
frequentieregelaar. Zie Afbeelding 3.24.
), verschijnt op het display
HIGH
in. Wanneer het
HIGH
HIGH
,
4-54 Waarsch: referentie laag
Range:Functie:
-999999.999* [ -999999.999 par. 4-55 ]
Stel de lage referentiebegrenzing
in. Wanneer de actuele referentie
lager wordt dan deze begrenzing,
verschijnt op het display de
melding Ref.
gangen kunnen worden
geprogrammeerd voor het
genereren van een statussignaal
. De signaaluit-
laag
4-54 Waarsch: referentie laag
Range:Functie:
via klem 27 of 29 en via relaisuitgang 01 of 02.
4-55 Waarsch: referentie hoog
Range:Functie:
999999.999* [ par. 4-54 -
999999.999 ]
Stel de hoge referentiebegrenzing
in. Wanneer de actuele referentie
hoger wordt dan deze begrenzing,
verschijnt op het display de
melding Ref.
gangen kunnen worden
geprogrammeerd voor het
genereren van een statussignaal via
klem 27 of 29 en via relaisuitgang
01 of 02.
hoog
4-56 Waarsch: terugk. laag
Range:Functie:
-999999.999
ProcessCtrlUnit*
[ -999999.999 par. 4-57
ProcessCtrlUnit]
Stel de lage terugkoppelingsbegrenzing in. Wanneer
de terugkoppeling lager
wordt dan deze begrenzing,
verschijnt op het display de
melding Terugk
signaaluitgangen kunnen
worden geprogrammeerd
voor het genereren van een
statussignaal via klem 27 of
29 en via relaisuitgang 01 of
02.
4-57 Waarsch: terugk. hoog
Range:Functie:
999999.999
ProcessCtrlUnit*
[ par. 4-56 -
999999.999
ProcessCtrlUnit]
Stel de hoge terugkoppelingsbegrenzing in. Wanneer
de terugkoppeling hoger
wordt dan deze begrenzing,
verschijnt op het display de
melding Terugk.
signaaluitgangen kunnen
worden geprogrammeerd
voor het genereren van een
statussignaal via klem 27 of
29 en via relaisuitgang 01 of
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
Toont een alarm als de motorfase
ontbreekt.
[0] Uitgesch.Er wordt geen alarm weergegeven in
geval van een ontbrekende motorfase.
[1] Uitsch. 100 msEr wordt een alarm weergegeven in
geval van een ontbrekende motorfase.
[2] Uitsch. 1000 ms
[3] Trip 100ms 3ph
detec.
[5] Motor Check
3.6.3 4-6* Snelh.-bypass
Bij sommige systemen moeten bepaalde uitgangsfrequenties of -toerentallen worden vermeden om problemen
met resonantie in het systeem te voorkomen. Er kunnen
maximaal 4 frequentie- of toerentalbereiken worden
vermeden.
4-60 Bypass-snelh. vanaf [RPM]
Array [4]
Range:Functie:
Size related* [ 0 - par.
4-13 RPM]
4-61 Bypass-snelh. vanaf [Hz]
Array [4]
Range:Functie:
Size related* [ 0 - par.
4-14 Hz]
Bij sommige systemen moeten
bepaalde uitgangsfrequenties of toerentallen worden vermeden om
problemen met resonantie in het
systeem te voorkomen. Stel de lage
begrenzing van de te vermijden
toerentallen in.
Bij sommige systemen moeten
bepaalde uitgangsfrequenties of toerentallen worden vermeden om
problemen met resonantie in het
systeem te voorkomen. Stel de lage
begrenzing van de te vermijden
toerentallen in.
4-62 Bypass-snelh. naar [RPM]
Array [4]
Range:Functie:
Size related* [ 0 - par.
4-13 RPM]
Bij sommige systemen moeten
bepaalde uitgangsfrequenties of toerentallen worden vermeden om
problemen met resonantie in het
systeem te voorkomen. Voer de hoge
begrenzingen van de te vermijden
toerentallen in.
4-63 Bypass-snelh. tot [Hz]
Array [4]
Range:Functie:
Size related* [ 0 - par.
4-14 Hz]
Bij sommige systemen moeten
bepaalde uitgangsfrequenties of toerentallen worden vermeden om
problemen met resonantie in het
systeem te voorkomen. Voer de hoge
begrenzingen van de te vermijden
toerentallen in.
3.6.4 Semi-auto bypass setup
Gebruik Semi-auto bypass set-up om te programmeren
welke frequenties moeten worden overgeslagen in verband
met resonantie in het systeem.
Voer de volgende procedure uit:
1.Stop de motor.
2.Selecteer [1] Ingesch. in parameter 4-64 Semi-autobypass setup.
3.Druk op [Hand On] op het LCP om te beginnen
met zoeken naar frequentiebanden die resonantie
veroorzaken. De motor loopt aan op basis van de
ingestelde aanloop.
4.Bij het doorlopen van een resonantieband drukt
u op [OK] op het LCP bij het verlaten van de
band. De actuele frequentie wordt opgeslagen als
het eerste element in parameter 4-62 Bypass-snelh.naar [RPM] of parameter 4-63 Bypass-snelh. tot [Hz]
(array). Herhaal deze stappen voor elke resonantieband die wordt gevonden tijdens het aanlopen
(u kunt er maximaal 4 aanpassen).
5.Wanneer het maximale toerental is bereikt, begint
de motor automatisch terug te regelen. Herhaal
de bovenstaande procedure wanneer het
toerental tijdens het vertragen buiten de resonantiebanden komt. De actuele frequenties die
worden geregistreerd wanneer op [OK] wordt
gedrukt, worden opgeslagen in
parameter 4-60 Bypass-snelh. vanaf [RPM] of
parameter 4-61 Bypass-snelh. vanaf [Hz].
6.Druk op [OK] wanneer de motor is uitgelopen tot
stop. Parameter 4-64 Semi-auto bypass setup wordt
automatisch teruggezet naar Uit. De frequentiere-
33
Als de frequenties voor een bepaalde resonantieband niet
in de juiste volgorde zijn geregistreerd (frequentiewaarden
die in Bypass-snelh. tot zijn opgeslagen moeten hoger zijn
dan die in Bypass-snelh. vanaf) of als voor Bypass-snelh.vanaf en Bypass-snelh. tot niet hetzelfde aantal registraties
is opgeslagen, worden alle registraties geannuleerd en
verschijnt de volgende melding: Bypasszones overlappen of
sets met start-eindpunten zijn onvolledig. Druk op [Cancel]
om te annuleren.
4-64 Semi-auto bypass setup
Option:Functie:
[0] * UitGeen functie.
[1]Ingesch. Start Semi-auto bypass setup waarna de procedure
gelaar blijft in de handmodus staan totdat [O] of
[Auto On] op het LCP wordt ingedrukt.
in hoofdstuk 3.6.4 Semi-auto bypass setup moet
worden gevolgd.
Parameters voor het congureren van in- of uitgang, en
voor NPN of PNP.
5-00 Dig. I/O-modus
Option:Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
Digitale ingangen en geprogrammeerde
digitale uitgangen zijn vooraf te
programmeren voor gebruik in PNP- of NPNsystemen.
[0] * PNP - actief
bij 24V
[1]NPN - actief
bij 0V
Actie na positieve directionele pulsen (0).
PNP-systemen worden naar aarde getrokken.
Actie na negatieve directionele pulsen (1).
NPN-systemen worden verhoogd tot +24 V,
intern in de frequentieregelaar.
5-01 Klem 27 modus
Option:Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd
terwijl de motor loopt.
[0] * IngangStelt klem 27 in als digitale ingang.
[1]Uitgang Stelt klem 27 in als digitale uitgang.
5-02 Klem 29 modus
Option:Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd
terwijl de motor loopt.
[0] * IngangStelt klem 29 in als digitale ingang.
[1]Uitgang Stelt klem 29 in als digitale uitgang.
3.7.2 5-1* Digitale ingangen
Parameters voor het congureren van de ingangsfuncties
voor de ingangsklemmen.
De digitale ingangen worden gebruikt om diverse functies
van de frequentieregelaar in te stellen. Alle digitale
ingangen kunnen worden ingesteld op de volgende
functies:
Functie digitale ingangSelecteerKlem
Niet in bedrijf[0]Klem 19, 32, 33
Reset[1]Alle
Vrijloop geïnv.[2]27
Vrijloop & reset inv[3]Alle
DC-rem geïnv.[5]Alle
Stop geïnverteerd[6]Alle
Ext. vergrendeling[7]Alle
Start[8]Klem 18
Pulsstart[9]Alle
Omkeren[10]Alle
Start omgekeerd[11]Alle
Jog[14]Klem 29
Digitale ref. aan[15]Alle
Ingest. ref. bit 0[16]Alle
Ingest. ref. bit 1[17]Alle
Ingest. ref. bit 2[18]Alle
Ref. vasthouden[19]Alle
Uitgang vasth.[20]Alle
Snelh. omh.[21]Alle
Snelh. omlaag[22]Alle
Setupselectie bit 0[23]Alle
Setupselectie bit 1[24]Alle
Pulsingang[32]Klem 29, 33
Ramp bit 0[34]Alle
Netstoring geïnv.[36]Alle
Brandmodus[37]Alle
Startvoorwaarde[52]Alle
Handmatige start[53]Alle
Autostart[54]Alle
DigiPot verhogen[55]Alle
DigiPot verlagen[56]Alle
DigiPot wissen[57]Alle
Teller A (omhoog)[60]29, 33
Teller A (omlaag)[61]29, 33
Reset Teller A[62]Alle
Teller B (omhoog)[63]29, 33
Teller B (omlaag)[64]29, 33
Reset Teller B[65]Alle
Slaapstand[66]Alle
Reset onderh.woord[78]Alle
PTC-kaart 1[80]Alle
Start hoofdpomp[120]Alle
Wisseling hoofdpomp[121]Alle
Vergr. pomp 1[130]Alle
Vergr. pomp 2[131]Alle
Vergr. pomp 3[132]Alle
Alle = klem 18, 19, 27, 29, 32, 33, X30/2, X30/3, X30/4. X30/
geeft de klemmen op MCB 101 aan.
Functies die speciek zijn voor één digitale ingang, worden
in de betreende parameter vermeld.
Laat de motor vrijlopen. Logische 0 ⇒
vrijloop na stop.
(Standaard voor digitale ingang 27)
Vrijloop, ingang geïnverteerd (NC).
Reset en vrijloop na stop, ingang
geïnverteerd (NC).
Laat de motor vrijlopen en voert
vervolgens een reset van de frequentieregelaar uit. Logische 0 ⇒ vrijloop na
stop en reset.
Stopt de motor door gedurende een
bepaalde tijd een DC-stroom toe te
passen. Zie parameter 2-01 DC-
remstroom tot
parameter 2-03 Inschakelsnelh. DC-rem
[tpm]. Deze functie is alleen actief als
de waarde in parameter 2-02 DC-remtijd
niet 0 is. Logische 0 ⇒ DC-remmen.
Deze optie is niet beschikbaar als
parameter 1-10 Motorconstructie is
ingesteld op [1] PM, niet-uitspr. SPM.
een stopfunctie wanneer de geselecteerde klem van logisch niveau 1 naar 0
gaat. De stop wordt uitgevoerd op basis
van de geselecteerde uitlooptijd:
Parameter 3-42 Ramp 1
•
uitlooptijd
Parameter 3-52 Ramp 2
•
uitlooptijd
LET OP
[8]StartSelecteer Start voor een start-/
[9]PulsstartDe motor start als gedurende minstens
[10] OmkerenWijzigt de draairichting van de motoras.
[11] Start omgekeerdGebruikt voor start/stop en voor
[14] JogGebruikt om de jogsnelheid in te
[15] Digitale ref. aanGebruikt om te schakelen tussen
Wanneer de frequentieregelaar de
koppelbegrenzing heeft bereikt en
een stopcommando heeft
ontvangen, zal hij mogelijk niet
vanzelf stoppen. Om ervoor te
zorgen dat de frequentieregelaar
stopt, moet een digitale uitgang
worden ingesteld op [27]
[16] Ingest. ref. bit 0Maakt het mogelijk om 1 van de 8
Koppelbegr. & stop en moet deze
digitale uitgang worden
aangesloten op een digitale
[17] Ingest. ref. bit 1Maakt het mogelijk om 1 van de 8
ingang die als vrijloop is gecongureerd.
[7]Ext. vergrendeling Dezelfde functie als Vrijloop geïnv. en
Stop geïnverteerd, maar deze optie
[18] Ingest. ref. bit 2Maakt het mogelijk om 1 van de 8
genereert de alarmmelding Externestoring op het display wanneer het
signaal op de voor Vrijloop geïnv.
geprogrammeerde klem 0 is. De
alarmmelding is ook actief via digitale
uitgangen en relaisuitgangen als deze
voor een externe vergrendeling zijn
geprogrammeerd. Als de oorzaak voor
de externe vergrendeling is
weggenomen, kan het alarm worden
gereset via een digitale ingang of de
[Reset]-toets. In parameter 22-00 Ext.vergrendel.vertr. kan een tijdsvertraging
worden geprogrammeerd. Nadat een
signaal op de ingang wordt geschakeld,
wordt bovenstaande actie vertraagd
met de tijd die is ingesteld in
parameter 22-00 Ext. vergrendel.vertr..
2 ms een puls wordt gegeven. De
motor stopt als Stop geïnverteerd wordt
geactiveerd.
Logische 1 leidt tot omkeren. Het
omkeersignaal wijzigt alleen de
draairichting. Het activeert de
startfunctie niet. Selecteer Bidirectioneel
in parameter 4-10 Draairichting motor.
(Standaard: digitale ingang 19.)
omkeren via dezelfde draad. Gelijktijdige startsignalen zijn niet toegestaan.
externe referentie en digitale referentie.
Hiervoor moet [1] Extern/digitaal echter
zijn geselecteerd in
parameter 3-04 Referentiefunctie.
Logische 0 = externe referentie actief,
logische 1 = 1 van de 8 vooraf
ingestelde referenties is actief.
digitale referenties te selecteren
overeenkomstig Tabel 3.9.
digitale referenties te selecteren
overeenkomstig Tabel 3.9.
digitale referenties te selecteren
overeenkomstig Tabel 3.9.
[19] Ref. vasthoudenHoudt de huidige referentie vast. De
vastgehouden referentie is nu het
inschakelpunt/de voorwaarde voor het
gebruik van versnellen en vertragen. Als
Snelh. omh./Snelh. omlaag wordt
gebruikt, volgt de toerentalverandering
altijd ramp 2 (parameter 3-51 Ramp 2
aanlooptijd en parameter 3-52 Ramp 2
uitlooptijd) in het bereik 0 -
parameter 3-03 Max. referentie. (Zie
parameter 20-14 Max. referentie/terugk.
voor een regeling met terugkoppeling).
[20] Uitgang vasth.Houdt de huidige motorfrequentie (in
Hz) vast. De vastgehouden motorfrequentie is nu het inschakelpunt/de
voorwaarde voor het gebruik van Snelh.
omh. en Snelh. omlaag. Als Snelh. omh./Snelh. omlaag wordt gebruikt, volgt de
toerentalverandering altijd ramp 2
(parameter 3-51 Ramp 2 aanlooptijd en
parameter 3-52 Ramp 2 uitlooptijd) in het
bereik 0 - parameter 1-23 Motorfre-quentie.
LET OP
Als Uitgang vasth. actief is, kan de
frequentieregelaar niet worden
gestopt via een laag [8] Startsignaal. De frequentieregelaar
wordt gestopt via een klem die is
geprogrammeerd voor [2] Vrijloopgeïnv. of [3] Vrijloop & reset inv.
[21] Snelh. omh.Selecteer [21] Snelh. omh. of [22] Snelh.
omlaag als digitale besturing voor het
verhogen/verlagen van het toerental
gewenst is (motorpotentiometer).
Selecteer [19] Ref. vasthouden of [20]Uitgang vasth. om deze functie te
activeren. Als Snelh. omh./omlaag korter
dan 400 ms wordt geactiveerd, wordt
de totale referentie verhoogd/verlaagd
met 0,1%. Als Snelh. omh./omlaag
langer dan 400 ms wordt geactiveerd,
volgt de totale referentie de instelling in
aan-/uitloopparameter 3-x1/3-x2.
[22] Snelh. omlaagZie [21] Snelh. omh.
[23] Setupselectie bit 0 Selecteert een van de 4 setups. Stel par.
0-10 in op [9] Multi setup.
[24] Setupselectie bit 1 Zie [23] Setupselectie bit 0.
[32] PulsingangSelecteer [32] Pulsingang wanneer een
pulsreeks wordt gebruikt als referentie
of terugkoppeling. Schaling is mogelijk
via parametergroep 5-5*.
[34] Ramp bit 0Selecteer welke ingang moet worden
gebruikt. Logische 0 selecteert ramp 1,
terwijl logische 1 ramp 2 selecteert.
[36] Netstoring geïnv.Activeert de in
parameter 14-10 Netstoring ingestelde
functie. Netstoring is actief in een
logische-0-situatie.
[37] BrandmodusAls dit signaal wordt geschakeld, wordt
signaal wordt weggenomen, stopt de
motor. Om een ander startcommando
geldig te maken, moet een andere
digitale ingang worden toegewezen aan
[54] Autostart en moet hierop een
signaal worden toegepast. De toetsen
33
[54] AutostartAls dit signaal wordt toegepast, wordt
[55] DigiPot verhogenGebruikt de ingang als een verhoog-
[56] DigiPot verlagenGebruikt de ingang als een verlaag-
[57] DigiPot wissenGebruikt de ingang voor het wissen van
[60] Teller A (omhoog) (Alleen klem 29 of 33.) Ingang om de
[61] Teller A (omlaag)(Alleen klem 29 of 33.) Ingang om de
[62] Reset Teller AIngang om teller A te resetten.
[63] Teller B (omhoog)(Alleen klem 29 en 33.) Ingang om de
[64] Teller B (omlaag)(Alleen klem 29 en 33.) Ingang om de
[65] Reset Teller BIngang om teller B te resetten.
[66] SlaapstandDwingt de frequentieregelaar om naar
[Hand On] en [Auto On] op het LCP
hebben geen invloed. Met de [O]-toets
op het LCP worden [53] Handmatigestart en [54] Autostart onderdrukt. Druk
op [Hand On] of [Auto On] om [53]Handmatige start en [54] Autostart weer
te activeren. Als noch op [53]Handmatige start noch op [54] Autostart
een signaal wordt toegepast, stopt de
motor, ongeacht eventuele normale
startcommando's die worden gegeven.
Als op zowel als [53] Handmatige start
als [54] Autostart een signaal wordt
toegepast, is de functie Autostart. Als
op de [O]-toets op het LCP wordt
gedrukt, stop de motor, ongeacht
eventuele signalen op [53] Handmatigestart en [54] Autostart.
de frequentieregelaar in de automodus
gezet alsof er op [Auto On] op het LCP
is gedrukt. Zie ook [53] Handmatige
start.
signaal naar de digitalepotentiometerfunctie die wordt
beschreven in parametergroep 3-9*.
signaal naar de digitalepotentiometerfunctie die wordt
beschreven in parametergroep 3-9*.
de digitale-potentiometerreferentie die
wordt beschreven in parametergroep
3-9*.
SLC-teller stapsgewijs te verhogen.
SLC-teller stapsgewijs te verlagen.
SLC-teller stapsgewijs te verhogen.
SLC-teller stapsgewijs te verlagen.
de slaapmodus te gaan (zie parametergroep 22-4*). Reageert op de
stijgende ank van het toegepaste
signaal.
[68] Tijdgeb. acties uitTijdgebonden acties zijn uitgeschakeld.
Deze parameter is actief wanneer de VLT
General Purpose I/O MCB 101 in de frequentieregelaar is geïnstalleerd. De parameter
bevat alle opties en functies die staan vermeld
bij parametergroep 5-1 Digitale ingangen, met
uitzondering van optie [32] Pulsingang.
®
5-17 Klem X30/3 digitale ingang
Option:Functie:
[0] * Niet in
bedrijf
Deze parameter is actief wanneer de VLT
General Purpose I/O MCB 101 in de frequentieregelaar is geïnstalleerd. De parameter
bevat alle opties en functies die staan vermeld
bij parametergroep 5-1 Digitale ingangen, met
uitzondering van optie [32] Pulsingang.
®
5-18 Klem X30/4 digitale ingang
Option:Functie:
[0] * Niet in
bedrijf
Deze parameter is actief wanneer de VLT
General Purpose I/O MCB 101 in de frequentieregelaar is geïnstalleerd. De parameter
bevat alle opties en functies die staan vermeld
bij parametergroep 5-1 Digitale ingangen, met
uitzondering van optie [32] Pulsingang.
®
5-19 Klem 37 Veilige stop
Gebruik deze parameter voor het congureren van de Safe
Torque O-functionaliteit. In geval van een waarschuwingsmelding laat de frequentieregelaar de motor vrijlopen en is een
automatische herstart mogelijk. In geval van een alarmmelding
laat de frequentieregelaar de motor vrijlopen en is een
handmatige herstart vereist (via een veldbus, digitale I/O, of door
te drukken op [Reset] op het LCP). Wanneer VLT® PTC Thermistor
Card MCB 112 is geïnstalleerd, moet u de PTC-opties
congureren om de alarmafhandelingsfunctie optimaal te
benutten.
Option:Functie:
[1]Alarm Veilige
stop
[3]Waarsch. Veilige
stop
[4]PTC 1-alarmLaat de frequentieregelaar vrijlopen
[5]PTC 1 waarsch.Laat de frequentieregelaar vrijlopen
Laat de frequentieregelaar vrijlopen
wanneer Safe Torque O wordt
geactiveerd. Handmatige reset via LCP,
digitale ingang of veldbus.
Laat de frequentieregelaar vrijlopen
als Safe Torque O wordt geactiveerd
(klem 37 uit). Als het veiligestopcircuit weer hersteld is, wordt de
werking van de frequentieregelaar
hervat zonder een handmatige reset.
wanneer Safe Torque O wordt
geactiveerd. Handmatige reset via LCP,
digitale ingang of veldbus.
wanneer Safe Torque O wordt
5-19 Klem 37 Veilige stop
Gebruik deze parameter voor het congureren van de Safe
Torque O-functionaliteit. In geval van een waarschuwingsmelding laat de frequentieregelaar de motor vrijlopen en is een
automatische herstart mogelijk. In geval van een alarmmelding
laat de frequentieregelaar de motor vrijlopen en is een
handmatige herstart vereist (via een veldbus, digitale I/O, of door
te drukken op [Reset] op het LCP). Wanneer VLT® PTC Thermistor
Card MCB 112 is geïnstalleerd, moet u de PTC-opties
congureren om de alarmafhandelingsfunctie optimaal te
benutten.
Option:Functie:
geactiveerd (klem 37 uit). Als het Safe
Torque O-circuit weer hersteld is,
wordt de werking van de frequentieregelaar zonder een handmatige reset
hervat, tenzij er nog een digitale
ingang actief is die is ingesteld op
[80] PTC-kaart 1.
[6]PTC 1 & relais A Deze optie wordt gebruikt wanneer
de VLT® PTC Thermistor Card MCB 112
is gekoppeld aan een stoptoets via
een veiligheidsrelais naar klem 37.
Laat de frequentieregelaar vrijlopen
wanneer Safe Torque O wordt
geactiveerd. Handmatige reset via LCP,
digitale ingang of veldbus.
[7]PTC 1 & relaisWDeze optie wordt gebruikt wanneer
de VLT® PTC Thermistor Card MCB 112
is gekoppeld aan een stoptoets via
een veiligheidsrelais naar klem 37.
Laat de frequentieregelaar vrijlopen
wanneer Safe Torque O wordt
geactiveerd (klem 37 uit). Als het
veiligestopcircuit weer hersteld is,
wordt de werking van de frequentieregelaar zonder een handmatige reset
hervat, tenzij er nog een digitale
ingang actief is die is ingesteld op
[80] PTC-kaart 1.
[8]PTC 1 & relais
A/W
[9]PTC 1 & relais
W/A
Deze optie maakt een combinatie van
Alarm en Waarschuwing mogelijk.
Deze optie maakt een combinatie van
Alarm en Waarschuwing mogelijk.
Parameters voor het congureren van de uitgangsfuncties
voor de uitgangsklemmen. De 2 digitale halfgeleideruitgangen zijn gemeenschappelijk voor klem 27 en 29.
Programmeer de I/O-functie voor klem 27 in
parameter 5-01 Klem 27 modus en programmeer de I/Ofunctie voor klem 29 in parameter 5-02 Klem 29 modus.
Deze parameters kunnen niet worden gewijzigd terwijl de
motor loopt.
De digitale uitgangen kunnen worden
ingesteld op de volgende functies:
[0]Niet in
bedrijf
[1]Besturing
gereed
Standaard voor alle digitale uitgangen en
relaisuitgangen.
De stuurkaart krijgt voedingsspanning.
[2]Omv. gereedDe frequentieregelaar is gereed voor bedrijf
en geeft een voedingssignaal aan de
stuurkaart.
[3]Omv. gereed/
extern
[4]Standby/gn
waarsch.
[5]ActiefDe motor loopt.
[6]Draaien/gn
wsch.
[8]Op ref/geen
waarsch.
[9]AlarmEen alarm activeert de uitgang. Er zijn geen
[10]Alarm of
waarsch.
[11]Op
koppelbegr.
[12]Buiten
stroombereik
[13]Onder
stroom, laag
[14]Boven
stroom, hoog
[16]Onder snelh.,
laag
[17]Boven snelh.,
hoog
[18]Buiten
terugk.bereik
[19]Onder
terugk., laag
[20]Boven
terugk., hoog
[21]Therm.
waarsch.
[25]OmkerenDe motor draait rechtsom (of is gereed om
De frequentieregelaar is gereed voor bedrijf
en staat in de automodus.
De frequentieregelaar is gereed voor bedrijf.
Er is geen start- of stopcommando gegeven
(start/uitsch.). Er zijn geen waarschuwingen.
De uitgangssnelheid is hoger dan de
ingestelde snelheid in parameter 1-81 Min.snelh. functie bij stop [RPM]. De motor loopt
en er zijn geen waarschuwingen.
De motor loopt op de referentiesnelheid.
waarschuwingen.
Een alarm of een waarschuwing activeert
de uitgang.
De in parameter 4-16 Koppelbegrenzing
motormodus of parameter 4-13 Motorsnelh.
hoge begr. [RPM] ingestelde koppelbe-
grenzing is overschreden.
De motorstroom ligt buiten het ingestelde
bereik in parameter 4-18 Stroombegr..
De motorstroom is lager dan is ingesteld in
parameter 4-50 Waarschuwing stroom laag.
De motorstroom is hoger dan is ingesteld
in parameter 4-51 Waarschuwing stroomhoog.
De uitgangssnelheid is lager dan is
ingesteld in parameter 4-52 Waarschuwingsnelheid laag.
De uitgangssnelheid is hoger dan is
ingesteld in parameter 4-53 Waarschuwingsnelheid hoog.
De terugkoppeling is buiten het bereik dat
is ingesteld via parameter 4-56 Waarsch:
terugk. laag en parameter 4-57 Waarsch:
terugk. hoog.
De terugkoppeling is lager dan de
begrenzing die is ingesteld in
parameter 4-56 Waarsch: terugk. laag.
De terugkoppeling is hoger dan de
begrenzing die is ingesteld in
parameter 4-57 Waarsch: terugk. hoog.
Een thermische waarschuwing wordt
gegeven als de temperatuurbegrenzing in
de motor, frequentieregelaar, remweerstand
of thermistor is overschreden.
rechtsom te draaien) bij een logische-0signaal en linksom bij een logische-1signaal. De uitgang verandert zodra het
omkeersignaal wordt toegepast.
[26]Bus okActieve communicatie (geen time-out) via
de seriële-communicatiepoort.
[27]Koppelbegr.
& stop
[28]Rem, geen
waarsch.
[29]Rem klaar,
geen fout
[30]Remfout
(IGBT)
[35]Ext. vergren-
deling
[40]Buiten
ref.bereik
[41]Onder ref,
laag
[42]Boven ref,
hoog
[45]Busbest.
[46]Busbest, 1 bij
t-o
[47]Busbest, 0 bij
t-o
[60]Comparator 0 Zie parametergroep 13-1* Comparatoren. De
[61]Comparator 1 Zie parametergroep 13-1* Comparatoren. De
[62]Comparator 2 Zie parametergroep 13-1* Comparatoren. De
[63]Comparator 3 Zie parametergroep 13-1* Comparatoren. De
[64]Comparator 4 Zie parametergroep 13-1* Comparatoren. De
[65]Comparator 5 Zie parametergroep 13-1* Comparatoren. De
Gebruik deze opties om een vrijloopstop uit
te voeren en in koppelbegrenzingssituaties.
Het signaal is logische 0 wanneer de
frequentieregelaar een stopsignaal heeft
ontvangen en de koppelbegrenzing heeft
bereikt.
De rem is actief en er zijn geen waarschuwingen.
De rem is gereed voor bedrijf en er zijn
geen fouten.
De uitgang is logische 1 wanneer de remIGBT is kortgesloten. Gebruik deze functie
om de frequentieregelaar te beschermen
wanneer er een fout optreedt in de
remmodules. Gebruik de uitgang/het relais
om de netvoeding van de frequentieregelaar uit te schakelen.
De externevergrendelingsfunctie is
geactiveerd via een van de digitale
ingangen.
uitgang wordt hoog als comparator 0 als
TRUE wordt geëvalueerd. In andere gevallen
is hij laag.
uitgang wordt hoog als comparator 2 als
TRUE wordt geëvalueerd. In andere gevallen
is hij laag.
uitgang wordt hoog als comparator 2 als
TRUE wordt geëvalueerd. In andere gevallen
is hij laag.
uitgang wordt hoog als comparator 3 als
TRUE wordt geëvalueerd. In andere gevallen
is hij laag.
uitgang wordt hoog als comparator 4 als
TRUE wordt geëvalueerd. In andere gevallen
is hij laag.
uitgang wordt hoog als comparator 5 als
TRUE wordt geëvalueerd. In andere gevallen
is hij laag.
[70]Log. regel 0Zie parametergroep 13-4* Log. regels. De
uitgang wordt hoog als logische regel 0 als
TRUE wordt geëvalueerd. In andere gevallen
is hij laag.
[71]Log. regel 1Zie parametergroep 13-4* Log. regels. De
uitgang wordt hoog als logische regel 1 als
TRUE wordt geëvalueerd. In andere gevallen
is hij laag.
[72]Log. regel 2Zie parametergroep 13-4* Log. regels. De
uitgang wordt hoog als logische regel 2 als
TRUE wordt geëvalueerd. In andere gevallen
is hij laag.
[73]Log. regel 3Zie parametergroep 13-4* Log. regels. De
uitgang wordt hoog als logische regel 3 als
TRUE wordt geëvalueerd. In andere gevallen
is hij laag.
[74]Log. regel 4Zie parametergroep 13-4* Log. regels. De
uitgang wordt hoog als logische regel 4 als
TRUE wordt geëvalueerd. In andere gevallen
is hij laag.
[75]Log. regel 5Zie parametergroep 13-4* Log. regels. De
uitgang wordt hoog als logische regel 5 als
TRUE wordt geëvalueerd. In andere gevallen
is hij laag.
[80]SL dig.
uitgang A
[81]SL dig.
uitgang B
[82]SL dig.
uitgang C
[83]SL dig.
uitgang D
[84]SL dig.
uitgang E
[85]SL dig.
uitgang F
Zie parameter 13-52 SL-controlleractie. De
uitgang wordt hoog wanneer SL-controlleractie [38] Dig. uitgang A hoog wordt
uitgevoerd. De uitgang wordt laag wanneer
SL-controlleractie [32] Dig. uitgang A laag
wordt uitgevoerd.
Zie parameter 13-52 SL-controlleractie. De
uitgang wordt hoog wanneer SL-controlleractie [39] Dig. uitgang B hoog wordt
uitgevoerd. De uitgang wordt laag wanneer
SL-controlleractie [33] Dig. uitgang B laag
wordt uitgevoerd.
Zie parameter 13-52 SL-controlleractie. De
uitgang wordt hoog wanneer SL-controlleractie [40] Dig. uitgang C hoog wordt
uitgevoerd. De uitgang wordt laag wanneer
SL-controlleractie [34] Dig. uitgang C laag
wordt uitgevoerd.
Zie parameter 13-52 SL-controlleractie. De
uitgang wordt hoog wanneer SL-controlleractie [41] Dig. uitgang D hoog wordt
uitgevoerd. De uitgang wordt laag wanneer
SL-controlleractie [35] Dig. uitgang D laag
wordt uitgevoerd.
Zie parameter 13-52 SL-controlleractie. De
uitgang wordt hoog wanneer SL-controlleractie [42] Dig. uitgang E hoog wordt
uitgevoerd. De uitgang wordt laag wanneer
SL-controlleractie [36] Dig. uitgang E laag
wordt uitgevoerd.
Zie parameter 13-52 SL-controlleractie. De
uitgang wordt hoog wanneer SL-controlleractie [43] Dig. uitgang F hoog wordt
uitgevoerd. De uitgang wordt laag wanneer
SL-controlleractie [37] Dig. uitgang F laag
wordt uitgevoerd.
[160] Geen alarmDe uitgang is hoog als er geen alarm
aanwezig is.
[161] Omgekeerd
33
draaien
[165] Lokale ref.
actief
[166] Externe ref.
actief
[167] Startcomm
actief
[168] HandmodusDe uitgang is hoog als de frequentiere-
[169] AutomodusDe uitgang is hoog wanneer de frequentie-
[180] KlokfoutDe klokfunctie is teruggezet naar de
[181] Prev.
onderhoud
[193] SlaapstandDe frequentieregelaar/het systeem is naar
[194] Band defectEr is een situatie met een defecte band
[196] BrandmodusDe frequentieregelaar werkt in de
[198] Omv.bypassTe gebruiken als een signaal voor het
De uitgang is hoog als de frequentieregelaar linksom draait (het logische product
van de statusbits 'actief' EN 'omkeren').
De uitgang is hoog als
parameter 3-13 Referentieplaats is ingesteld
op [2] Lokaal of als parameter 3-13 Referen-
tieplaats is ingesteld op [0] Gekoppeld Hand/
Auto terwijl het LCP in de handmodus staat.
De uitgang is hoog als
parameter 3-13 Referentieplaats is ingesteld
op [1] Extern of [0] Gekoppeld Hand/Auto
terwijl het LCP in de automodus staat.
De uitgang is hoog als er een actief
startcommando is (d.w.z. via een digitale
ingang, busaansluiting, [Hand On] of [Auto
On]), en er geen stopcommando actief is.
gelaar in de handmodus staat (zoals
aangegeven door de led boven [Hand On]).
regelaar in de automodus staat (zoals
aangegeven door de led boven [Auto On]).
standaardinstelling (2000-01-01) vanwege
een stroomstoring.
Voor 1 of meer van de preventiefonderhoudsgebeurtenissen die in
parameter 23-10 Onderhoudspunt zijn
geprogrammeerd, is de voor die actie in
parameter 23-11 Onderhoudsactie ingestelde
tijd overschreden.
de slaapmodus gegaan. Zie parametergroep
22-4* Slaapstand.
gedetecteerd. Deze functie moet zijn
ingeschakeld in parameter 22-60 FunctieDefecte band.
brandmodus. Zie parametergroep 24-0*Brandmodus.
activeren van een externe elektromechanische bypass waarmee de motor
rechtstreeks op het net wordt geschakeld.
Zie 24-1* Omv.bypass.
Onderstaande instelmogelijkheden hebben allemaal
betrekking op de cascaderegelaar.
Zie parametergroep 25-** Cascaderegelaar voor meer
informatie over bedradingsschema's en parameterinstellingen.
[200] Volle
capac.
[201] Pomp 1
draait
[202] Pomp 2
draait
[203] Pomp 3
draait
Instelling in
parametergroep
5-3* Digitale
uitgangen
[201] Pomp 1 draaitBestuurd door
[202] Pomp 2 draaitBestuurd door
[203] Pomp 3 draaitBestuurd door
Tabel 3.11 Instellingen
Alle pompen draaien op volle toeren.
Een of meer pompen die door de cascaderegelaar worden bestuurd, draaien. De functie
hangt ook af van parameter 25-06 Aantal
pompen. Als deze parameter is ingesteld op [0]
Nee, heeft pomp 1 betrekking op de pomp die
wordt bestuurd door RELAIS 1 enz. Als deze
parameter is ingesteld op [1] Ja, heeft pomp 1
betrekking op de pomp die enkel door de
frequentieregelaar wordt bestuurd (waarbij geen
enkel ingebouwd relais betrokken is) en pomp 2
op de pomp die wordt bestuurd door RELAIS 1.
Zie Tabel 3.11.
Zie [201] Pomp 1 draait
Zie [201] Pomp 1 draait
[0] Nee[1] Ja
5-30 Klem 27 dig. uitgang
Deze parameter heeft de opties die staan beschreven in
Als de omvormerbypassfunctie wordt
ingeschakeld, voldoet de frequentieregelaar niet meer aan de
veiligheidseisen (m.b.t. het gebruik
van de functie Safe Torque O in
relevante frequentieregelaars).
Deze parameter is actief wanneer VLT
General Purpose I/O MCB 101 in de
frequentieregelaar is geïnstalleerd.
®
5-33 Klem X30/7 dig. uitgang (MCB 101)
Option:Functie:
[0] * Niet in
bedrijf
Deze parameter is actief wanneer VLT® General
Purpose I/O MCB 101 in de frequentieregelaar
is geïnstalleerd. Dezelfde opties en functies als
parametergroep hoofdstuk 3.7.3 5-3* Digitale
uitgangenhoofdstuk 3.7.4 5-3* Digitale
uitgangen.
3.7.4 5-4* Relais
Parameters voor het congureren van de tijdslimieten en
de uitgangsfuncties voor de relais.
5-40 Functierelais
Array [8]
(Relais 1 [0], Relais 2 [1]
Optie MCB 105: Relais 7 [6], Relais 8 [7] en Relais 9 [8]).
Selecteer de opties om de functie van de relais in te stellen.
De selectie van elk mechanisch relais vindt plaats in een arrayparameter.
Option:Functie:
[0]Niet in bedrijf
[1]Besturing gereed
[2]Omv. gereed
[3]Omv gereed/rembest.
[4]Standby/gn waarsch.
[5]ActiefStandaardinstelling voor
relais 2.
[6]Draaien/gn wsch.
[8]Op ref/geen waarsch.
[9]AlarmStandaardinstelling voor
Array [8]
(Relais 1 [0], Relais 2 [1]
Optie MCB 105: Relais 7 [6], Relais 8 [7] en Relais 9 [8]).
Selecteer de opties om de functie van de relais in te stellen.
De selectie van elk mechanisch relais vindt plaats in een arrayparameter.
Option:Functie:
[16]Ondersnelh., laag
[17]Boven snelh., hoog
[18]Buiten terugk.bereik
[19]Onder terugk., laag
[20]Boven terugk., hoog
[21]Therm. waarsch.
[25]Omkeren
[26]Bus ok
[27]Koppelbegr. & stop
[28]Rem, geen waarsch.
[29]Rem klaar, geen fout
[30]Remfout (IGBT)
[31]Relais 123
[33]Veilige stop actief
[35]Ext. vergrendeling
[36]Stuurwoord bit 11
[37]Stuurwoord bit 12
[40]Buiten ref.bereik
[41]Onder ref, laag
[42]Boven ref, hoog
[45]Busbest.
[46]Busbest, 1 bij t-o
[47]Busbest, 0 bij t-o
[60]Comparator 0
[61]Comparator 1
[62]Comparator 2
[63]Comparator 3
[64]Comparator 4
[65]Comparator 5
[70]Log. regel 0
[71]Log. regel 1
[72]Log. regel 2
[73]Log. regel 3
[74]Log. regel 4
[75]Log. regel 5
[80]SL dig. uitgang A
[81]SL dig. uitgang B
[82]SL dig. uitgang C
[83]SL dig. uitgang D
[84]SL dig. uitgang E
[85]SL dig. uitgang F
[160]Geen alarm
[161]Omgekeerd draaien
[165]Lokale ref. actief
[166]Externe ref. actief
[167]Startcommando actief
Array [8]
(Relais 1 [0], Relais 2 [1]
Optie MCB 105: Relais 7 [6], Relais 8 [7] en Relais 9 [8]).
Selecteer de opties om de functie van de relais in te stellen.
33
De selectie van elk mechanisch relais vindt plaats in een arrayparameter.
Stel de vertraging voor de inschakeltijd van
het relais in. Selecteer 1 van de 2 interne
mechanische relais in een arrayfunctie. Zie
parameter 5-40 Function Relay voor meer
informatie.
5-42 Uit-vertr., relais
Array [20]
Range:Functie:
0.01 s* [0.01 600 s]
Afbeelding 3.26 Uit-vertr., relais
Stel de vertragingstijd voor uitschakeling van
het relais in. Selecteer 1 van de 2 interne
mechanische relais in een arrayfunctie. Zie
parameter 5-40 Function Relay voor meer
informatie. Als de conditie voor de geselecteerde gebeurtenis verandert voordat de timer
voor de in- of uitschakelvertraging is
verstreken, blijft de relaisuitgang ongewijzigd.
Als de conditie voor de geselecteerde gebeurtenis
verandert voordat de timer voor de in- of uitschakelvertraging is verstreken, blijft de relaisuitgang ongewijzigd.
3.7.5 5-5* Pulsingang
De pulsingangparameters worden gebruikt om een
geschikt raamwerk te deniëren voor de pulsreferenties
door de schaling en lterinstellingen voor de pulsingangen
in te stellen. Ingangsklem 29 of 33 werkt als frequentiereferentie-ingang. Stel klem 29 (parameter 5-13 Klem 29
digitale ingang) of klem 33 (parameter 5-15 Klem 33 digitale
ingang) in op [32] Pulsingang. Als klem 29 wordt gebruikt
als ingang, moet u parameter 5-02 Klem 29 modus instellen
op [0] Ingang.
Stel in parameter 5-52 Klem 29 lage ref./terugk. waarde de lage begrenzing in voor
de frequentie die overeenkomt met het
lage toerental van de motoras (dat wil
zeggen de lage referentiewaarde). Zie
Afbeelding 3.27 in deze sectie.
5-51 Klem 29 hoge freq.
Range:Functie:
100
Hz*
[0 - 110000
Hz]
Stel in parameter 5-53 Klem 29 hoge ref./terugk. waarde de hoge begrenzing in
voor de frequentie die overeenkomt met
het hoge toerental van de motoras (dat
wil zeggen de hoge referentiewaarde).
5-52 Klem 29 lage ref./terugk. waarde
Range:Functie:
100
Hz*
5-56 Klem 33 hoge freq.
Range:Functie:
100
Hz*
5-57 Klem 33 lage ref./terugk. waarde
Range:Functie:
0* [-999999.999 -
Range:Functie:
0* [-999999.999 -
999999.999 ]
Voer de lage begrenzing voor de referentiewaarde in voor het toerental van de
motoras [tpm]. Dit is tevens de laagste
terugkoppelingswaarde; zie ook
parameter 5-57 Klem 33 lage ref./terugk.
waarde.
5-58 Klem 33 hoge ref./terugk. waarde
Range:Functie:
100* [-999999.999 -
5-53 Klem 29 hoge ref./terugk. waarde
Range:Functie:
100* [-999999.999 -
999999.999 ]
Voer de hoge referentiewaarde [tpm]
voor het toerental van de motoras en
de hoge terugkoppelingswaarde in; zie
ook parameter 5-58 Klem 33 hoge ref./terugk. waarde.
[1 1000 ms]
[0 - 110000
Hz]
[0 - 110000
Hz]
999999.999 ]
999999.999 ]
LET OP
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel de tijdconstante voor het pulslter in.
pulslter dempt oscillaties van het
Het
terugkoppelingssignaal, wat een voordeel is
als er veel ruis in het systeem optreedt. Een
hoge waarde voor de tijdconstante zorgt voor
een betere demping maar verhoogt ook de
vertragingstijd door het lter.
Stel in parameter 5-57 Klem 33 lage ref./terugk. waarde de lage frequentie in die
overeenkomt met het lage toerental van
de motoras (dat wil zeggen de lage
referentiewaarde).
Stel in parameter 5-58 Klem 33 hoge ref./terugk. waarde de hoge frequentie in die
overeenkomt met het hoge toerental van
de motoras (dat wil zeggen de hoge
referentiewaarde).
Voer de lage referentiewaarde [tpm] voor
het toerental van de motoras in. Dit is
tevens de lage terugkoppelingswaarde;
zie ook parameter 5-52 Klem 29 lage ref./terugk. waarde.
Voer de hoge referentiewaarde [tpm]
voor het toerental van de motoras in.
Zie ook parameter 5-53 Klem 29 hogeref./terugk. waarde.
Parameters voor het congureren van de schalings- en
uitgangsfuncties of pulsuitgangen. De pulsuitgangen zijn
toegewezen aan klem 27 of 29. Stel klem 27 in als uitgang
in parameter 5-01 Klem 27 modus en klem 29 als uitgang in
parameter 5-02 Klem 29 modus.
[1 - 1000
ms]
LET OP
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel de tijdconstante voor het pulslter in.
laagdoorlaatlter vermindert de invloed
Het
van, en dempt oscillaties op het terugkoppelingssignaal vanaf de besturing.
Dit is gunstig wanneer er veel ruis in het
systeem optreedt.
Selecteer de bedrijfsvariabele die is toegekend voor
uitlezing van klem 27.
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de
motor loopt. Dezelfde opties en functies als parametergroep 5-6* Pulsuitgang.
[0] *Niet in bedrijf
5-60 Klem 27 pulsuitgangsvariabele
Option:Functie:
[0] *Niet in bedrijf
[45]Busbest.
[48]Bustbest, time-out
[100]Uitg.freq. 0-100
[101]Referentie min-max
[102]Terugkoppeling +-200%
[103]Motorstr. 0-Imax
[104]Kopp 0-Tlim
[105]Koppel 0-Tnom
[106]Vermogen 0-Pnom
[107]Snelh 0-HgBegr
[113]Uitgebr. met terugk. 1
[114]Uitgebr. met terugk. 2
[115]Uitgebr. met terugk. 3
[114] Uitgebr. met terugk.
[115] Uitgebr. met terugk.
Afbeelding 3.28 Pulsuitgangen
Opties voor het uitlezen van uitgangsvariabelen
[0] Niet in bedrijf
[45] Busbest.
[48] Busbest, time-out
[100] Uitgangsfrequentie
[101] Referentie
[102] Terugkoppeling
[103] Motorstroom
[104] Koppel tov begr.
[105] Koppel tov nom.
[106] Vermogen
[107] Snelh.
[113] Uitgebr. met terugk.
5-62 Max. freq. pulsuitgang 27
Range:Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
5000 Hz* [0 - 32000
Hz]
Stel de maximumfrequentie voor klem
27 in overeenkomstig de uitgangsvariabele die is geselecteerd in
parameter 5-60 Klem 27 pulsuitgangsvariabele.
5-63 Klem 29 pulsuitgangsvariabele
Option:Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet
worden gewijzigd terwijl de
motor loopt.
Selecteer de variabele voor
uitlezing van klem 29. Dezelfde
opties en functies als parametergroep hoofdstuk 3.7.6 5-6*Pulsuitgang.
[0] * Niet in bedrijf
[45]Busbest.
[48]Bustbest, time-out
[100] Uitg.freq. 0-100
[101] Referentie min-max
[102] Terugkoppeling +-200%
[103] Motorstr. 0-Imax
[104] Kopp 0-Tlim
[105] Koppel 0-Tnom
[106] Vermogen 0-Pnom
[107] Snelh 0-HgBegr
[113] Uitgebr. met terugk. 1
[114] Uitgebr. met terugk. 2
[115] Uitgebr. met terugk. 3
5-65 Max. freq. pulsuitgang 29
Range:Functie:
5000 Hz* [0 - 32000
Hz]
Stel de maximumfrequentie voor klem
29 in overeenkomstig de uitgangsvariabele die is geselecteerd in
parameter 5-63 Klem 29 pulsuitgangsvariabele.
5-66 Klem X30/6 pulsuitgangsvariabele
Selecteert de variabele voor uitlezing van klem X30/6.
Deze parameter is actief wanneer de VLT® General Purpose I/O
MCB 101 in de frequentieregelaar is geïnstalleerd.
Dezelfde opties en functies als parametergroep 5-6* Pulsuitgang.
Option:Functie:
[0] *Niet in bedrijf
[45]Busbest.
[48]Bustbest, time-out
[100]Uitg.freq. 0-100
[101]Referentie min-max
[102]Terugkoppeling +-200%
[103]Motorstr. 0-Imax
[104]Kopp 0-Tlim
[105]Koppel 0-Tnom
[106]Vermogen 0-Pnom
[107]Snelh 0-HgBegr
[113]Uitgebr. met terugk. 1
[114]Uitgebr. met terugk. 2
[115]Uitgebr. met terugk. 3
5-68 Max. freq. pulsuitgang X30/6
Range:Functie:
Size
related*
[0 32000 Hz]
LET OP
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel de maximumfrequentie voor klem
X30/6 in overeenkomstig de uitgangsvariabele die is geselecteerd in
parameter 5-66 Klem X30/6 pulsuitgangsva-
riabele
5-68 Max. freq. pulsuitgang X30/6
Range:Functie:
Deze parameter is actief wanneer de VLT
General Purpose I/O MCB 101 in de
frequentieregelaar is geïnstalleerd.
3.7.7 5-8* I/O-opties
5-80 AHF Cap Reconnect Delay
Range:Functie:
25 s* [1 - 120s]Garandeert een minimale uit-tijd voor de
condensatoren. De timer start zodra de AHFcondensator wordt losgekoppeld en moet zijn
verstreken voordat de uitgang weer mag
worden geactiveerd. Opnieuw starten gebeurt
pas als het vermogen van de frequentieregelaar 20-30% is.
3.7.8 5-9* Via busbesturing
Deze parametergroep selecteert digitale en relaisuitgangen
via een veldbusinstelling.
5-90 Digitale & relaisbesturing bus
Range:Functie:
0* [0 -
2147483647 ]
Deze parameter geeft de staat weer van de
busgestuurde digitale uitgangen en relais.
Een logische 1 geeft aan dat de uitgang
hoog of actief is.
Een logische 0 geeft aan dat de uitgang
laag of inactief is.
Bit 0CC digitale uitgangsklem 27
Bit 1CC digitale uitgangsklem 29
Bit 2GPIO digitale uitgangsklem X30/6
Bit 3GPIO digitale uitgangsklem X30/7
Bit 4CC relais 1 uitgangsklem
Bit 5CC relais 2 uitgangsklem
Bit 6Optie B relais 1 uitgangsklem
Bit 7Optie B relais 2 uitgangsklem
Bit 8Optie B relais 3 uitgangsklem
Bit 9-15 Gereserveerd voor toekomstige
klemmen
Bit 16Optie C relais 1 uitgangsklem
Bit 17Optie C relais 2 uitgangsklem
Bit 18Optie C relais 3 uitgangsklem
Bit 19Optie C relais 4 uitgangsklem
Bit 20Optie C relais 5 uitgangsklem
Bit 21Optie C relais 6 uitgangsklem
Bit 22Optie C relais 7 uitgangsklem
Bit 23Optie C relais 8 uitgangsklem
0 %* [0 - 100 %] Bevat de frequentie die moet worden
toegepast op digitale uitgangsklem 27
wanneer deze is geprogrammeerd voor
Busbest.
5-94 Pulsuitgang 27 time-outinstelling
Range:Functie:
0 %* [0 -
100 %]
5-95 Pulsuitgang 29 busbesturing
Range:Functie:
0 %* [0 - 100 %] Bevat de frequentie die moet worden
Bevat de frequentie die moet worden
toegepast op digitale uitgangsklem 27
wanneer deze is geprogrammeerd voor
Busbest, time-out en een time-out wordt
gedetecteerd.
toegepast op digitale uitgangsklem 29
wanneer deze is geprogrammeerd voor
Busbest.
5-96 Pulsuitgang 29 time-outinstelling
Range:Functie:
0 %* [0 -
100 %]
Bevat de frequentie die moet worden
toegepast op digitale uitgangsklem 29
wanneer deze is geprogrammeerd voor
Busbest, time-out en er een time-out wordt
gedetecteerd.
5-97 Pulsuitgang X30/6 busbest.
Range:Functie:
0 %* [0 - 100 %] Bevat de frequentie die moet worden
toegepast op digitale uitgangsklem 27
wanneer deze is geprogrammeerd voor
Busbest.
5-98 Pulsuitgang X30/6 time-outinst.
Range:Functie:
0 %* [0 -
100 %]
Bevat de frequentie die moet worden
toegepast op digitale uitgangsklem X30/6
wanneer deze is geprogrammeerd voor
Busbest, time-out en er een time-out wordt
gedetecteerd.
Parametergroep voor het instellen van de analoge I/O-
conguratie.
De frequentieregelaar is voorzien van 2 analoge ingangen:
Klem 53
•
Klem 54
•
De analoge ingangen kunnen naar keuze worden gebruikt
als spanningsingang (0-10 V) of als stroomingang (0/4-20
mA).
LET OP
De thermistoren kunnen worden aangesloten op een
analoge of digitale ingang.
6-00 Live zero time-out-tijd
Range:Functie:
10s* [1 -
Stel de live zero time-out in seconden in. Live zero
99 s]
time-out-tijd is actief voor analoge ingangen, d.w.z.
klem 53 of klem 54, die worden gebruikt als
referentie- of terugkoppelingsbron. Als de voor de
stroomingang ingestelde waarde van het geselecteerde referentiesignaal lager wordt dan 50% van
de ingestelde waarde:
Parameter 6-10 Klem 53 lage spanning.
•
Parameter 6-12 Klem 53 lage stroom.
•
Parameter 6-20 Klem 54 lage spanning.
•
Parameter 6-22 Klem 54 lage stroom.
•
gedurende een langere periode dan de ingestelde
tijd in parameter 6-00 Live zero time-out-tijd, wordt
de geselecteerde functie in parameter 6-01 Live zerotime-out-functie geactiveerd.
6-01 Live zero time-out-functie
Option:Functie:
outfuncties in onderstaande volgorde van
prioriteit af:
1.Parameter 6-01 Live zero time-out-functie.
2.Parameter 8-04 Time-out-functiestuurwoord.
[0] * Uit
[1]Uitgang
vasth.
[2]StopGeforceerd naar stop.
[3]JoggingGeforceerd naar de jogsnelheid.
[4]Max.
snelheid
[5]Stop en
uitsch.
Vastgehouden op de huidige waarde.
Geforceerd naar het maximale toerental.
Geforceerd naar stop, gevolgd door uitschakeling (trip).
33
6-01 Live zero time-out-functie
Option:Functie:
Selecteer de time-outfunctie. De ingestelde
functie in parameter 6-01 Live zero time-out-functie wordt geactiveerd als het ingangssignaal
op klem 53 of 54 minder dan 50% bedraagt
van de ingestelde waarde in:
Parameter 6-10 Klem 53 lage spanning.
•
Parameter 6-12 Klem 53 lage stroom.
•
Parameter 6-20 Klem 54 lage spanning.
•
Parameter 6-22 Klem 54 lage stroom.
•
De functie kan ook worden geactiveerd
gedurende de tijd die is ingesteld in
parameter 6-00 Live zero time-out-tijd. Als
meerdere time-outs gelijktijdig verstrijken,
handelt de frequentieregelaar de time-
Afbeelding 3.29 Condities voor live zero
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
6-02 Live zero time-outfunctie brandmodus
Option:Functie:
Selecteer de time-outfunctie die geldt
wanneer de brandmodus actief is. De functie
die in deze parameter is ingesteld, wordt
33
[0] * Uit
[1]Uitgang
vasth.
[2]StopGeforceerd naar stop.
[3]JoggingGeforceerd naar de jogsnelheid.
[4]Max.
snelheid
ingeschakeld als het ingangssignaal op de
analoge ingangen gedurende de in
parameter 6-00 Live zero time-out-tijd
ingestelde tijd lager is dan 50% van de lage
waarde.
Vastgehouden op de huidige waarde.
Geforceerd naar het maximale toerental.
3.8.2 6-1* Anal. ingang 1
6-12 Klem 53 lage stroom
Range:Functie:
4 mA* [ 0 - par.
6-13 mA]
Stel de waarde voor lage stroom in. Dit
referentiesignaal moet overeenkomen met de
lage referentie-/terugkoppelingswaarde die is
ingesteld in parameter 6-14 Klem 53 lage ref./terugkopp. waarde. Programmeer een waarde >
2 mA om de live zero time-out-functie in
parameter 6-01 Live zero time-out-functie te
activeren.
6-13 Klem 53 hoge stroom
Range:Functie:
20 mA* [ par. 6-12 -
20 mA]
Voer de hoge stroomwaarde in die
overeenkomt met de hoge referentie-/
terugkoppelingswaarde die is ingesteld in
Parameters voor het congureren van de schaling en
begrenzingen voor analoge ingang 1 (klem 53).
6-10 Klem 53 lage spanning
Range:Functie:
0.07 V* [ 0 - par.
6-11 V]
LET OP
De live-zeroalarmen werken alleen als
parameter 6-10 Klem 53 lage spanning
een waarde van 1 V of hoger heeft.
Stel de waarde voor lage spanning in. De
schaalwaarde van deze analoge ingang moet
overeenkomen met de lage referentie-/
terugkoppelingswaarde die is ingesteld in
parameter 6-14 Klem 53 lage ref./terugkopp.
waarde.
0* [-999999.999 -
999999.999 ]
Voer de schaalwaarde van de analoge
ingang in die overeenkomt met de
waarde voor lage spanning/lage stroom
die is ingesteld in parameter 6-10 Klem 53
lage spanning en parameter 6-12 Klem 53
lage stroom.
6-15 Klem 53 hoge ref./terugkopp. waarde
Range:Functie:
Size
related*
[-999999.999 -
999999.999 ]
Voer de schaalwaarde van de
analoge ingang in die
overeenkomt met de waarde voor
hoge spanning/hoge stroom die is
ingesteld in parameter 6-11 Klem
Stel de waarde voor hoge spanning in. De
schaalwaarde voor deze analoge ingang
moet overeenkomen met de hoge
referentie-/terugkoppelingswaarde die is
ingesteld in parameter 6-15 Klem 53 hoge ref./terugkopp. waarde.
6-16 Klem 53 lter tijdconstante
Range:Functie:
0.001 s* [0.001 10 s]
LET OP
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel de ltertijdconstante in. Dit betreft de
tijdconstante voor een digitaal laagdoorlaatlter van de eerste orde voor het
onderdrukken van elektrische ruis op klem
53. Een hoge waarde zorgt voor een betere
demping maar verhoogt ook de vertraging
door het lter.
ParameterbeschrijvingProgrammeerhandleiding
6-17 Klem 53 live zero
Option:Functie:
Schakelt live-zerobewaking uit, bijvoorbeeld in
situaties waarbij de analoge uitgangen worden
gebruikt voor een decentraal I/O-systeem (d.w.z.
wanneer de analoge uitgangen niet behoren tot
de regelfuncties van een frequentieregelaar maar
worden gebruikt om een gebouwbeheersysteem
te voorzien van gegevens).
[0]Uitgesch.
[1] * Ingesch.
3.8.3 6-2* Anal. ingang 54
Parameters voor het congureren van de schaling en
begrenzingen voor analoge ingang 2 (klem 54).
6-20 Klem 54 lage spanning
Range:Functie:
0.07 V* [ 0 - par.
6-21 V]
6-21 Klem 54 hoge spanning
Range:Functie:
10 V* [ par. 6-20
- 10 V]
6-22 Klem 54 lage stroom
Range:Functie:
4 mA* [ 0 - par.
6-23 mA]
Stel de waarde voor lage spanning in. De
schaalwaarde van deze analoge ingang
moet overeenkomen met de lage
referentie-/terugkoppelingswaarde die is
ingesteld in parameter 6-24 Klem 53 lage ref./terugkopp. waarde.
Stel de waarde voor hoge spanning in. De
schaalwaarde voor deze analoge ingang
moet overeenkomen met de hoge
referentie-/terugkoppelingswaarde die is
ingesteld in parameter 6-25 Klem 54 hoge ref./terugkopp. waarde.
Stel de waarde voor lage stroom in. Dit
referentiesignaal moet overeenkomen met de
lage referentie-/terugkoppelingswaarde die is
ingesteld in parameter 6-24 Klem 53 lage ref./terugkopp. waarde. Programmeer een waarde >
2 mA om de live zero time-out-functie in
parameter 6-01 Live zero time-out-functie te
activeren.
6-24 Klem 53 lage ref./terugkopp. waarde
Range:Functie:
0* [-999999.999 -
999999.999 ]
Voer de schaalwaarde van de analoge
ingang in die overeenkomt met de
waarde voor laag vermogen/lage stroom
die is ingesteld in parameter 6-20 Klem 54
lage spanning en parameter 6-22 Klem 54
lage stroom.
6-25 Klem 54 hoge ref./terugkopp. waarde
Range:Functie:
100* [-999999.999 -
999999.999 ]
Voer de schaalwaarde van de analoge
ingang in die overeenkomt met de
waarde voor hoge spanning/hoge
stroom die is ingesteld in
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel de ltertijdconstante in. Dit betreft de
tijdconstante voor een digitaal laagdoorlaatlter van de eerste orde voor het
onderdrukken van elektrische ruis op klem
54. Verhoging van de waarde zorgt voor
een betere demping maar verhoogt ook de
vertraging door het lter.
6-27 Klem 54 live zero
Option:Functie:
Schakelt live-zerobewaking uit, bijvoorbeeld in
situaties waarbij de analoge uitgangen worden
gebruikt voor een decentraal I/O-systeem (d.w.z.
wanneer de analoge uitgangen niet behoren tot
de regelfuncties van een frequentieregelaar maar
worden gebruikt om een gebouwbeheersysteem
te voorzien van gegevens).
Parametergroep voor het congureren van de schaling en
begrenzingen voor analoge ingang 3 (X30/11) in VLT
®
General Purpose I/O MCB 101.
33
6-30 Klem X30/11 lage spanning
Range:Functie:
0.07 V* [ 0 - par.
6-31 V]
Stelt de schaalwaarde voor de analoge
ingang in overeenkomstig de lage
referentie-/terugkoppelingswaarde die is
ingesteld in parameter 6-34 Klem X30/11lage ref./terugk. waarde.
[0]Uitgesch.
[1] * Ingesch.
Deze parameter maakt het mogelijk om de livezerobewaking uit te schakelen. Dit kan
bijvoorbeeld nuttig zijn in situaties waarbij de
analoge uitgangen worden gebruikt voor een
decentraal I/O-systeem (bijvoorbeeld wanneer de
analoge uitgangen niet behoren tot de
regelfuncties van een frequentieregelaar maar
worden gebruikt om een gebouwbeheersysteem
te voorzien van gegevens).
6-31 Klem X30/11 hoge spanning
Range:Functie:
10 V* [ par. 6-30 -
10 V]
Stelt de schaalwaarde voor de analoge
ingang in overeenkomstig de hoge
referentie-/terugkoppelingswaarde
(ingesteld in parameter 6-35 Klem X30/11hoge ref./terugk. waarde).
6-34 Klem X30/11 lage ref./terugk. waarde
Range:Functie:
0* [-999999.999 -
999999.999 ]
Stelt de schaalwaarde van de analoge
ingang in overeenkomstig de lage
spanningswaarde die is ingesteld in
parameter 6-30 Klem X30/11 lage
spanning.
6-35 Klem X30/11 hoge ref./terugk. waarde
Range:Functie:
100* [-999999.999 -
999999.999 ]
Stelt de schaalwaarde voor de
analoge ingang in overeenkomstig de
hoge spanningswaarde die is
ingesteld in parameter 6-31 KlemX30/11 hoge spanning.
6-36 Klem X30/11 ltertijdconstante
Range:Functie:
0.001 s* [0.001 -
10 s]
LET OP
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
3.8.5 6-4* Anal. ingang X30/12
Parametergroep voor het congureren van de schaling en
begrenzingen voor analoge ingang 4 (X30/12) die op de
VLT® General Purpose I/O MCB 101 wordt geplaatst.
6-40 Klem X30/12 lage spanning
Range:Functie:
0.07 V* [ 0 - par.
6-41 V]
6-41 Klem X30/12 hoge spanning
Range:Functie:
10 V* [ par. 6-40 -
10 V]
6-44 Klem X30/12 lage ref./terugk. waarde
Range:Functie:
0* [-999999.999 -
999999.999 ]
Stelt de schaalwaarde voor de analoge
ingang in overeenkomstig de lage
referentie/-terugkoppelingswaarde die is
ingesteld in parameter 6-44 Klem X30/12lage ref./terugk. waarde.
Stelt de schaalwaarde voor de analoge
ingang in overeenkomstig de hoge
referentie-/terugkoppelingswaarde die is
ingesteld in parameter 6-45 Klem X30/12hoge ref./terugk. waarde.
Stelt de schaalwaarde van de analoge
ingang in overeenkomstig de lage
spanningswaarde die is ingesteld in
parameter 6-40 Klem X30/12 lage
spanning.
Stel de ltertijdconstante in. Dit betreft de
tijdconstante voor een digitaal laagdoorlaatlter van de eerste orde voor het
onderdrukken van elektrische ruis op klem
X30/11. Een hoge waarde zorgt voor een
betere demping maar verhoogt ook de
vertraging door het lter.
Stelt de schaalwaarde van de analoge
ingang in overeenkomstig de hoge
spanningswaarde die is ingesteld in
parameter 6-41 Klem X30/12 hoge
spanning.
ParameterbeschrijvingProgrammeerhandleiding
6-46 Klem X30/12 ltertijdconstante
Range:Functie:
0.001 s* [0.001 10 s]
LET OP
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel de ltertijdconstante in. Dit betreft de
tijdconstante voor een digitaal laagdoorlaatlter van de eerste orde voor het
onderdrukken van elektrische ruis op klem
X30/12. Een hoge waarde zorgt voor een
betere demping maar verhoogt ook de
vertraging door het lter.
6-47 Klem X30/12 live zero
Option:Functie:
Deze parameter maakt het mogelijk om de livezerobewaking uit te schakelen. Dit kan
bijvoorbeeld nuttig zijn in situaties waarbij de
analoge uitgangen worden gebruikt voor een
decentraal I/O-systeem (bijvoorbeeld wanneer de
analoge uitgangen niet behoren tot de
regelfuncties van een frequentieregelaar maar
worden gebruikt om een gebouwbeheersysteem
te voorzien van gegevens).
[0]Uitgesch.
[1] * Ingesch.
3.8.6 6-5* Anal. uitgang 42
Parameters voor het congureren van de schaling en
begrenzingen voor analoge uitgang 1, dat wil zeggen klem
42. Analoge uitgangen zijn stroomuitgangen: 0/4-20 mA.
De gemeenschappelijke klem (klem 39) wordt voor zowel
de gemeenschappelijke analoge als de gemeenschappelijke digitale aansluiting gebruikt en heeft dezelfde
elektrische potentiaal. De resolutie op de analoge uitgang
is 12 bit.
6-50 Klem 42 uitgang
Option:Functie:
LET OP
De minimumreferentie wordt
ingesteld via
parameter 3-02 Minimumreferentie
(voor een regeling zonder terugkoppeling) en
parameter 20-13 Minimumreferentie/
terugk. (voor een regeling met
terugkoppeling). De maximumreferentie wordt ingesteld via
Deze parameter maakt het mogelijk om
de functie voor klem 42 in te stellen als
een analoge stroomuitgang. Afhankelijk
van de geselecteerde optie is de uitgang
een 0-20 mA- of 4-20 mA-uitgang. De
stroomwaarde kan worden uitgelezen via
parameter 16-65 Anal. uitgang 42 [mA] op
het LCP.
[0]Niet in bedrijf
[100] Uitg.freq.
0-100
[101] Referentie
min-max
[102] Terugkop-
peling +-200%
[103] Motorstr. 0-
Imax
[104] Kopp 0-Tlim0 - Koppelbegrenzing
[105] Koppel 0-
Tnom
[106] Vermogen 0-
Pnom
[107] Snelh 0-
HgBegr
[113] Uitgebr. met
terugk. 1
[114] Uitgebr. met
terugk. 2
[115] Uitgebr. met
terugk. 3
[130] Uitg.fr 0-100
4-20mA
0-100 Hz, (0-20 mA)
Minimumreferentie - Maximumreferentie,
(0-20 mA).
-200% tot +200% van
parameter 20-14 Max. referentie/terugk.,
(0-20 mA)
[RPM] en parameter 4-14 Motorsnelh. hoge
begr. [Hz]).
Via onderstaande formule is het mogelijk om een
waarde lager dan 20 mA bij volledige schaling te
krijgen bij programmeerwaarden > 100%:
20mA/ gewenstemaximalestroom × 100 %
d.w.z. . .10mA :
20mA
× 100 % = 200 %
10mA
Voorbeeld 1:
Datawaarde = uitgangsfrequentie, bereik = 0-100 Hz.
Vereiste bereik voor uitgang = 0-50 Hz.
Een uitgangssignaal van 0 of 4 mA is vereist bij 0 Hz (0%
van bereik). Stel parameter 6-51 Klem 42 uitgang min. schaal
[141] Busbest. t-o0-100%, (0-20 mA)
[142] Busbest.
0–100%.
4-20mA t-o
[143] Uitgebr CL1
0–100%.
4-20mA
[144] Uitgebr CL2
0–100%.
4-20mA
[145] Uitgebr CL3
0–100%.
4-20mA
[184] Mirror AI53
mA
[185] Mirror AI54
mA
in op 0%.
Een uitgangssignaal van 20 mA is vereist bij 50 Hz (50%
van bereik). Stel parameter 6-52 Klem 42 uitgang max.schaal in op 50%.
6-51 Klem 42 uitgang min. schaal
Range:Functie:
0 %* [0 -
200 %]
Schaling voor de minimale uitgangswaarde (0
of 4 mA) van het analoge signaal op klem 42.
Stel de waarde in als een percentage van het
volledige bereik van de variabele die is
ingesteld in parameter 6-50 Klem 42 uitgang.
Stel de waarde in als een percentage van het
volledige bereik van de variabele die is ingesteld in
parameter 6-50 Klem 42 uitgang.
Afbeelding 3.31 Voorbeeld 1
Voorbeeld 2:
Datawaarde = terugkoppeling, bereik = -200% tot +200%.
Vereiste bereik voor uitgang = 0-100%.
Een uitgangssignaal van 0 of 4 mA is vereist bij 0% (50%
van bereik). Stel parameter 6-51 Klem 42 uitgang min. schaal
in op 50%.
Een uitgangssignaal van 20 mA is vereist bij 100% (75%
van bereik). Stel parameter 6-52 Klem 42 uitgang max.schaal in op 75%.
0/4 mA
20 mA
50%75%100%0%
0%+100%+200%-200%
130BA856.10
20 mA
10 mA
0/4 mA
100%200%
0%
Max refMax ref X 20/10Min ref
130BA857.10
ParameterbeschrijvingProgrammeerhandleiding
6-54 Klem 42 uitgang time-outinstelling
Range:Functie:
0 %* [0 -
6-55 Klem 42 uitgangslter
Option:Functie:
Afbeelding 3.32 Voorbeeld 2
Voorbeeld 3:
Datawaarde = referentie, bereik = minimumreferentie maximumreferentie.
Vereiste bereik voor uitgang = minimumreferentie (0%) maximumreferentie (100%), 0-10 mA.
Een uitgangssignaal van 0 of 4 mA is vereist bij minimumreferentie. Stel parameter 6-51 Klem 42 uitgang min. schaal
in op 0%.
Een uitgangssignaal van 10 mA is vereist bij maximumreferentie (100% van bereik). Stel parameter 6-52 Klem 42uitgang max. schaal in op 200%.
(20 mA/10 mA x 100% = 200%).
[0] * UitFilter uit.
[1]Aan Filter aan.
Houdt het vooraf ingestelde niveau van
100 %]
uitgang 42 vast.
Als een time-outfunctie is geselecteerd in
parameter 6-50 Klem 42 uitgang, wordt de
uitgang ingesteld op dit niveau als er een timeout van de veldbus optreedt.
Op de volgende uitleesparameters voor de opties in
parameter 6-50 Klem 42 uitgang is een lter van
toepassing wanneer parameter 6-55 Klem 42 uitgangs-lter is ingeschakeld:
0 %* [0 - 100 %] Houdt het niveau van uitgang 42 vast als de
uitgang wordt bestuurd door een bus.
3.8.7 6-6* Anal. uitgang X30/8 (MCB 101)
Analoge uitgangen zijn stroomuitgangen: 0/4-20 mA. De
gemeenschappelijke klem (klem X30/8) wordt voor de
gemeenschappelijke analoge aansluiting gebruikt en heeft
dezelfde elektrische potentiaal. De resolutie op de analoge
uitgang is 12 bit.
6-60 Klem X30/8 uitgang
Dezelfde opties en functies als parameter 6-50 Klem 42 uitgang.
6-61 Klem X30/8 min. schaling
Range:Functie:
0 %* [0 -
200 %]
Schaalt de minimale uitgang van het geselecteerde analoge signaal op klem X30/8. Schaal de
minimumwaarde als percentage van de maximale
signaalwaarde. Dus als 0 mA (of 0 Hz) vereist is bij
25% van de maximale uitgangswaarde,
programmeert u 25%. Als deze waarde lager is
dan 100%, kan deze nooit hoger zijn dan de
overeenkomstige instelling in parameter 6-62 KlemX30/8 max. schaling.
Deze parameter is actief wanneer VLT® General
Purpose I/O MCB 101 in de frequentieregelaar is
geïnstalleerd.
waarde op de maximumwaarde van de stroomsignaaluitgang. De uitgang kan worden geschaald
om een stroom van minder dan 20 mA te geven
bij volledige schaling of 20 mA bij een uitgang
met een maximale signaalwaarde van minder dan
100%. Als 20 mA de vereiste uitgangsstroom is bij
een waarde van 0-100% van de uitgang met
volledige schaling, moet u de procentuele waarde
in de parameter programmeren, dat wil zeggen
50% = 20 mA. Als een stroom van 4-20 mA vereist
is bij een maximale uitgang (100%), berekent u de
procentuele waarde als volgt:
20mA/ gewenstemaximalestroom × 100 %
d.w.z. . .10mA :
20mA
× 100 % = 200 %
10mA
6-63 Klem X30/8 uitgang busbesturing
Range:Functie:
0 %* [0 - 100 %] Bevat de waarde die moet worden toegepast
op de uitgangsklem wanneer deze is
geprogrammeerd voor Busbest.
6-64 Klem X30/8 uitgang time-outinstelling
Range:Functie:
0 %* [0 - 100 %] Bevat de waarde die moet worden toegepast
op de uitgangsklem wanneer deze is
geprogrammeerd voor Busbest, time-out en
een time-out wordt gedetecteerd.
De instelling van deze parameter heeft een
hogere prioriteit dan de instellingen in
parameter 8-50 Vrijloopselectie tot
parameter 8-56 Select. ingestelde ref..
[0] Dig. en
stuurwoord
[1] Alleen dig.Voor een regeling die enkel gebruikmaakt
[2] Alleen
stuurwoord
Voor een regeling die gebruikmaakt van
zowel digitale ingangen als een stuurwoord.
van digitale ingangen.
Voor een regeling die enkel gebruikmaakt
van een stuurwoord.
8-02 Stuurwoordbron
Option:Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
Selecteer de bron voor het stuurwoord: 1 van
2 seriële interfaces, of 4 geïnstalleerde opties.
Tijdens de eerste inschakeling stelt de
frequentieregelaar deze parameter
automatisch in op [3] Optie A als de frequentieregelaar detecteert dat er een geldige
veldbusoptie is geïnstalleerd in sleuf A. Als de
optie wordt verwijderd, detecteert de frequentieregelaar een wijziging in de
wordt parameter 8-02 Stuurwoordbron weer
ingesteld op de standaardinstelling [1] FC Port,
waarna de frequentieregelaar wordt
uitgeschakeld. Als een optie na de eerste
inschakeling wordt geïnstalleerd, wordt de
instelling van parameter 8-02 Stuurwoordbron
niet gewijzigd, maar wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld (trip) en toont het
display: Alarm 67, Optie gewijzigd..
[0]Geen
[1]FC Port
[2]USB Port
[3]Optie A
[4]Optie B
[5]Optie C0
[6]Optie C1
[30] Externe CAN
conguratie en
8-03 Time-out-tijd stuurwoord
Range:Functie:
Size
related*
[0.5 18000 s]
Stel de maximumtijd in die mag verstrijken
tussen de ontvangst van 2 opeenvolgende
telegrammen. Overschrijding van deze tijd
betekent dat de seriële communicatie is
gestopt. In dat geval wordt de in
parameter 8-04 Time-out-functie stuurwoord
geselecteerde functie uitgevoerd.
De objectenlijst bevat gegevens over de
objecten die de besturingstime-out
activeren:
Analoge uitgangen
•
Binaire uitgangen
•
AV0
•
AV1
•
AV2
•
AV4
•
BV1
•
BV2
•
BV3
•
BV4
•
BV5
•
Multistatusuitgangen
•
8-04 Time-out-functie stuurwoord
Option:Functie:
Selecteer de time-outfunctie. De timeoutfunctie wordt geactiveerd als het
stuurwoord niet is bijgewerkt binnen
de gespeciceerde tijd in
Selecteer de uit te voeren actie na ontvangst van
een geldig stuurwoord na een time-out. Deze
parameter is alleen actief wanneer
33
[0]Setup
vasth.
[1]*Setup
hervatt.
parameter 8-04 Time-out-functie stuurwoord is
ingesteld op:
[7] Kies setup 1.
•
[8] Kies setup 2.
•
[9] Kies setup 3.
•
[10] Kies setup 4.
•
Houdt de setup vast die is geselecteerd in
parameter 8-04 Time-out-functie stuurwoord en
geeft een waarschuwing totdat
parameter 8-06 Stuurwoordtime-out reset wordt
omgeschakeld. Daarna gaat de frequentieregelaar
verder in de oorspronkelijke setup.
Gaat verder in de setup die voor de time-out
actief was.
8-06 Stuurwoordtime-out reset
Option:Functie:
Deze parameter is alleen actief wanneer [0]
Setup vasth. is geselecteerd in
parameter 8-05 Einde-time-out-functie.
[0] * Niet
resetten
[1]ResettenZet de frequentieregelaar na een
Houdt de setup vast die is ingesteld in
parameter 8-04 Time-out-functie stuurwoord:
[7] Setup 1.
•
[8] Setup 2.
•
[9] Setup 3.
•
[10] Setup 4.
•
stuurwoordtime-out terug naar de oorspronkelijke setup. Wanneer de parameter wordt
ingesteld op [1] Resetten, voert de frequentieregelaar de reset uit en keert hij vervolgens
onmiddellijk terug naar de instelling [0] Nietresetten.
8-07 Diagnose-trigger
Option:Functie:
Selecteer [0] Uitsch. als u geen uitgebreide
diagnosegegevens (EDD) wilt verzenden.
Selecteer [1] Trigger bij alarm om EDD te
verzenden na alarmen of [2] Trigg. alarm/wrsch. om EDD te verzenden na alarmen of
waarschuwingen. Niet alle veldbussen
ondersteunen de diagnosefuncties.
[0] * Uitsch.
[1]Trigger bij
alarm
8-07 Diagnose-trigger
Option:Functie:
[2]Trigg.
alarm/
wrsch.
8-08 Uitlezing lteren
Gebruik deze functie als de uitlezingen van de snelheidsterugkoppeling op de veldbus uctueren. Schakel de ltering in als
deze functie vereist is. Een wijziging wordt pas actief nadat de
regelaar uit- en weer ingeschakeld is.
Option:Functie:
[0]Motordata
std.lt.
[1]Motordata
LP-lter
Normale veldbusuitlezingen.
Gelterde veldbusuitlezingen van de
volgende parameters:
Parameter 16-10 Verm. [kW].
•
Parameter 16-11 Verm. [pk].
•
Parameter 16-12 Motorspanning.
•
Parameter 16-14 Motorstroom.
•
Parameter 16-16 Koppel [Nm].
•
Parameter 16-17 Snelh. [RPM].
•
Parameter 16-22 Koppel [%].
•
Parameter 16-25 Koppel [Nm] hoog.
•
3.9.2 8-1* Stuurwoordinst.
8-10 Stuurwoordproel
Option:Functie:
Stel in op basis van welke geïnstalleerde
veldbus de stuur- en statuswoorden
moeten worden geïnterpreteerd. Op het
LCP worden alleen de opties weergegeven
die relevant zijn voor de geïnstalleerde
veldbus in sleuf A.
[0] * FC-proel
[1]PROFIdrive-
proel
[5]ODVA
[7]CANopen DSP
402
8-13 Instelbaar statuswoord STW
Option:Functie:
[0]Geen functie
[1] * Std. proelFunctie komt overeen met het standaard-
Alleen beschikbaar voor VLT® DeviceNet
MCA 104, VLT® EtherNet/IP MCA 121.
Deze parameter maakt de conguratie van
bit 12-15 in het statuswoord mogelijk.
proel dat is geselecteerd in
parameter 8-10 Stuurwoordproel.