Danfoss FC 102 Programming guide [nl]

Programmeerhandleiding
VLT® HVAC Drive FC 102
vlt-drives.danfoss.com
Inhoud Programmeerhandleiding
Inhoud
1 Inleiding
1.1.1 Frequentieregelaar 6
1.1.2 Ingang 6
1.1.3 Motor 6
1.1.4 Referenties 7
1.1.5 Diversen 7
2 Programmeren
2.1 Lokaal bedieningspaneel
2.1.1 Bediening van het grasche LCP (GLCP) 11
2.1.2 Bediening van het numerieke LCP (NLCP) 15
2.1.3 Snel overzetten van parameterinstellingen naar andere frequentieregelaars 17
2.1.4 Parametersetup 17
2.1.5 Snelmenu 17
2.1.6 Functiesetups 19
2.1.7 Modus Hoofdmenu 23
2.1.8 Parameterselectie 23
4
6
11
11
2.1.9 Gegevens wijzigen 23
2.1.10 Een tekstwaarde wijzigen 23
2.1.11 Een groep numerieke datawaarden wijzigen 24
2.1.12 Waarde, stapsgewijs 24
2.1.13 Geïndexeerde parameters uitlezen en programmeren 24
2.1.14 Initialiseren naar standaardinstellingen 24
3 Parameterbeschrijving
3.1 Parameterselectie
3.2 Parameters: 0-** Bediening/display
3.3 Parameters: 1-** Belasting & motor
3.4 Parameters: 2-** Hoofdmenu – Remmen
3.5 Parameters: 3-** Hoofdmenu – Ref./Ramp.
3.6 Parameters: 4-** Hoofdmenu – Begr./waarsch.
3.7 Parameters: 5-** Hoofdmenu – Digitaal In/Uit
3.8 Parameters: 6-** Hoofdmenu – Analoog In/Uit
3.9 Parameters: 8-** Hoofdmenu – Comm. en opties
3.10 Parameters: 9-** Hoofdmenu – PROFIBUS
26
26
27
40
59
63
70
75
89
97
105
3.11 Parameters: 10-** Hoofdmenu – CAN-veldbus
3.12 Parameters: 11-** Hoofdmenu – LonWorks
3.13 Parameters: 13-** Hoofdmenu – Smart Logic
3.14 Parameters: 14-** Hoofdmenu – Speciale functies
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 1
111
114
115
127
Inhoud
VLT® HVAC Drive FC 102
3.15 Parameters: 15-** Hoofdmenu – Geg. omvormer
3.16 Parameters: 16-** Hoofdmenu – Data-uitlezingen
3.17 Parameters: 18-** Hoofdmenu – Info & uitlez.
3.18 Parameters: 20-** Hoofdmenu – Omvormer met terugkoppeling
3.19 Parameters: 21-** Hoofdmenu – Uitgebr. met terugk.
3.20 Parameters: 22-** Toep. functies
3.21 Parameters: 23-** Tijdgebonden functies
3.22 Parameters: 24-** Toep. functies 2
3.23 Parameters: 25-** Cascaderegelaar
3.24 Parameters: 26-** Anal. I/O-optie (MCB 109)
3.25 Parameters: 30-** Speciale functies
4 Problemen verhelpen
4.1 Problemen verhelpen
4.1.1 Alarmwoorden 229
4.1.2 Waarschuwingswoorden 230
4.1.3 Uitgebreide statuswoorden 231
134
140
147
149
162
170
185
197
204
216
224
225
225
5 Parameterlijsten
5.1 Parameteropties
5.1.1 Standaardinstellingen 240
5.1.2 0-** Bediening/display 241
5.1.3 1-** Belasting & motor 242
5.1.4 2-** Remmen 243
5.1.5 3-** Ref./Ramp. 244
5.1.6 4-** Begr./waarsch. 245
5.1.7 5-** Digitaal In/Uit 245
5.1.8 6-** Analoog In/Uit 247
5.1.9 8-** Communicatie en opties 248
5.1.10 9-** PROFIdrive 249
5.1.11 10-** CAN-veldbus 250
5.1.12 11-** LonWorks 251
5.1.13 13-** Smart Logic 251
5.1.14 14-** Speciale functies 252
5.1.15 15-** Geg. omvormer 253
240
240
5.1.16 16-** Data-uitlezingen 254
5.1.17 18-** Info & uitlez. 256
5.1.18 20-** Omvormer met terugkoppeling 257
5.1.19 21-** Uitgebr. met terugk. 258
5.1.20 22-** Toep. functies 259
5.1.21 23-** Tijdgebonden functies 260
2 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Inhoud Programmeerhandleiding
5.1.22 24-** Toep. functies 2 261
5.1.24 26-** Anal. I/O-optie (MCB 109) 263
5.1.25 30-** Speciale functies 264
Trefwoordenregister
265
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 3
Inleiding
VLT® HVAC Drive FC 102
11
1 Inleiding
VLT® HVAC Drive
FC 102-serie
Deze handleiding kan worden
beperkt tot kosten als gevolg van verlies van winst of inkomsten, verlies of beschadiging van apparatuur, verlies van computerprogramma's, verlies van data, de kosten om deze te vervangen, of claims van derden.
Danfoss behoudt zich het recht voor om deze publicatie op elk moment te herzien en de inhoud te wijzigen zonder nadere kennisgeving of enige verplichting om eerdere of huidige gebruikers te informeren over dergelijke aanpas­singen of wijzigingen.
gebruikt voor alle VLT® HVAC
Drive-frequentieregelaars met
softwareversie 4.x.x.
Het actuele softwareversienummer
is uit te lezen via
parameter 15-43 Softwareversie.
Tabel 1.1 Softwareversie
De volgende symbolen worden gebruikt in deze handleiding.
Deze publicatie bevat informatie die eigendom is van Danfoss. Door acceptatie en gebruik van deze handleiding stemt de gebruiker ermee in dat de informatie in dit document enkel zal worden aangewend voor het gebruik van de apparatuur van Danfoss of apparatuur van andere leveranciers op voorwaarde dat deze apparatuur bestemd is voor gebruik in combinatie met Danfoss-apparatuur door middel van seriële communicatie. Deze publicatie is beschermd op basis van de auteurswetten van Denemarken en de meeste andere landen.
Danfoss kan niet garanderen dat een softwareprogramma dat is ontworpen volgens de richtlijnen in deze handleiding, goed zal functioneren in elke fysieke, hardware- of softwareomgeving.
Hoewel Danfoss de informatie in deze handleiding heeft getest en gecontroleerd, houdt dit geen verklaring of waarborg door Danfoss met betrekking tot deze documentatie in, hetzij impliciet of expliciet, ten aanzien van de juistheid, volledigheid, betrouwbaarheid of geschiktheid voor een speciek doel.
In geen enkel geval zal Danfoss aansprakelijkheid aanvaarden voor directe, indirecte, speciale, incidentele of vervolgschade die voortvloeit uit het gebruik, of het niet kunnen gebruiken, van informatie in deze handleiding, zelfs niet als is gewaarschuwd voor de mogelijkheid van dergelijke schade. Danfoss kan niet aansprakelijk worden gesteld voor enige kosten, met inbegrip van, maar niet
WAARSCHUWING
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
VOORZICHTIG
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan leiden tot licht of matig letsel. Kan tevens worden gebruikt om te waarschuwen tegen onveilige werkprak­tijken.
LET OP
Geeft belangrijke informatie aan, waaronder situaties die kunnen leiden tot schade aan apparatuur of eigendommen.
60° AVM 60° asynchrone vectormodulatie A Ampère/AMP AC Wisselstroom AD Luchtontlading AEO Automatische energieoptimalisatie AI Analoge ingang AMA Automatische aanpassing motorgegevens AWG American Wire Gauge °C CD Constante ontlading CM Common mode CT Constant koppel
Graden Celsius
4 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Inleiding Programmeerhandleiding
DC Gelijkstroom DI Digitale ingang DM Dierentiële modus D-TYPE Afhankelijk van de frequentieomvormer EMC Elektromagnetische compatibiliteit EMK Elektromotorische kracht ETR Elektronisch thermisch relais f
JOG
f
M
f
MAX
f
MIN
f
M,N
FC Frequentieomvormer g gram
Hiperface
pk Paardenkracht HTL HTL-encoder (10-30 V) pulsen – hoogspan-
Hz Hertz I
INV
I
LIM
I
M,N
I
VLT,MAX
I
VLT,N
kHz Kilohertz LCP Lokaal bedieningspaneel lsb Minst signicante bit m Meter mA Milliampère MCM Mille Circular Mil MCT Motion Control Tool mH Inductantie in millihenry min Minuut ms Milliseconde msb Meest signicante bit
η
nF Capaciteit in nanofarad NLCP Numeriek lokaal bedieningspaneel Nm Newtonmeter n
Online-/oine-
parameters
P
PCB Printed Circuit Board – printplaat
®
VLT
s
br,cont.
De motorfrequentie wanneer de jogfunctie is geactiveerd Motorfrequentie De maximale uitgangsfrequentie die de frequentieomvormer op de uitgang schakelt De minimale motorfrequentie van de frequen­tieomvormer Nominale motorfrequentie
Hiperface® is een gedeponeerd handelsmerk van Stegmann
ningstransistorlogica
Nominale uitgangsstroom van de omvormer Stroomgrens Nominale motorstroom De maximale uitgangsstroom De nominale uitgangsstroom die door de frequentieomvormer wordt geleverd
Het rendement van de frequentieomvormer gedenieerd als de verhouding tussen uitgangsvermogen en ingangsvermogen
Synchroon motortoerental Wijzigingen van onlineparameters worden onmiddellijk na het wijzigen van de datawaarde geactiveerd Nominaal vermogen van de remweerstand (gemiddeld vermogen tijdens continu remmen)
PCD Procesdata PELV Protective Extra Low Voltage P
m
P
M,N
PM-motor Permanentmagneetmotor Proces-PID De PID-regelaar handhaaft het gewenste
R
br,nom
RCD Reststroomapparaat Regen Regeneratieve klemmen R
min
RMS Root Mean Square tpm Toeren per minuut R
rec
s Seconde SFAVM Stator Flux Asynchrone Vectormodulatie STW Statuswoord SMPS Schakelende voeding THD Totale harmonische vervorming T
LIM
TTL TTL-encoder (5 V) pulsen – transistor-transi-
U
M,N
V Volt VT Variabel koppel VVC+ Voltage Vector Control
Tabel 1.2 Afkortingen
Het nominale uitgangsvermogen van de frequentieomvormer als hoge overbelasting (HO) Nominaal motorvermogen
niveau voor toerental, druk, temperatuur enzovoort De nominale weerstandswaarde die zorgt voor een remvermogen op de motoras van 150/160% gedurende 1 minuut
Door de frequentieomvormer toegestane minimale remweerstand
Aanbevolen weerstand van Danfoss-remweer­standen
Koppelbegrenzing
storlogica Nominale motorspanning
Conventies
Genummerde lijsten geven procedures aan. Lijsten met opsommingstekens geven andere informatie en beschrijvingen van afbeeldingen aan. Cursieve tekst geeft een van de volgende zaken aan:
Kruisverwijzing
Koppeling
Voetnoot
Parameternaam, naam parametergroep, parame-
teroptie
Alle afmetingen zijn in mm (inch). * geeft de standaardinstelling van een parameter aan.
De Bedieningshandleiding VLT® HVAC Drive FC 102
beschrijft de mechanische en elektrische installatie van de frequentieregelaar.
De VLT® HVAC Drive FC 102 Design Guide bevat
alle technische informatie over de frequentiere-
1 1
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 5
Inleiding
VLT® HVAC Drive FC 102
11
gelaar, klantspecieke installaties en
1.1.3 Motor
toepassingen.
De Programmeerhandleiding VLT® HVAC Drive FC
102 geeft informatie over het programmeren en bevat uitgebreide parameterbeschrijvingen.
Toepassingsnotitie voor temperatuurreductie.
De Bedieningshandleiding MCT 10 setupsoftware
stelt de gebruiker in staat om de frequentiere­gelaar te congureren met behulp van een pc­omgeving op basis van Windows™.
Danfoss VLT® Energy Box-software op
www.danfoss.com/BusinessAreas/DrivesSolutions, en selecteer vervolgens PC Software Download.
®
HVAC Drive FC 102 BACnet Operating
VLT
Instructions.
®
HVAC Drive FC 102/ Metasys n2 Operating
VLT
Instructions.
VLT® HVAC Drive FC 102 FLN Operating Instructions.
De technische publicaties van Danfoss zijn in gedrukte vorm te verkrijgen bij een verkoopkantoor van Danfoss in uw regio of online via
www.vlt-drives.danfoss.com/Products/Detail/Technical­Documents---contextless/
Denities
1.1
1.1.1 Frequentieregelaar
I
VLT, MAX
Maximale uitgangsstroom.
I
VLT, N
Nominale uitgangsstroom die door de frequentieregelaar wordt geleverd.
U
VLT, MAX
Maximale uitgangsspanning.
Motor actief
Koppel gegenereerd op de uitgaande as en toerental van 0 tpm tot maximaal toerental op motor.
f
JOG
De motorfrequentie wanneer de jogfunctie is geactiveerd (via digitale klemmen).
f
M
Motorfrequentie.
f
MAX
Maximale motorfrequentie.
f
MIN
Minimale motorfrequentie.
f
M,N
Nominale motorfrequentie (gegevens typeplaatje).
I
M
Motorstroom (actueel).
I
M,N
Nominale motorstroom (gegevens typeplaatje).
n
M,N
Nominaal motortoerental (gegevens typeplaatje).
n
s
Synchroon motortoerental
2 × par . 1 23 × 60s
ns=
par . 1 39
n
slip
Motorslip.
P
M,N
Nominaal motorvermogen (gegevens typeplaatje in kW of pk).
T
M,N
Nominaal koppel (motor).
U
M
Momentele motorspanning.
U
1.1.2 Ingang
M,N
Nominale motorspanning (gegevens typeplaatje).
Stuurcommando
U kunt de aangesloten motor starten of stoppen via het LCP en de digitale ingangen. De functies zijn in 2 groepen verdeeld.
De functies in groep 1 hebben een hogere prioriteit dan de functies in groep 2.
Groep 1 Reset, vrijloop na stop, reset en vrijloop na stop,
snelle stop, DC-rem, stop en de [O]-toets.
Groep 2 Start, pulsstart, omkeren, start omkeren, jog en
uitgang vasthouden.
Tabel 1.3 Functiegroepen
6 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Inleiding Programmeerhandleiding
Losbreekkoppel
Afbeelding 1.1 Losbreekkoppel
η
VLT
Het rendement van de frequentieregelaar wordt gede­nieerd als de verhouding tussen het uitgangsvermogen en
het ingangsvermogen.
Startdeactiveercommando
Een stopcommando behorend tot groep 1 van de stuurcommando's – zie Tabel 1.3.
Stopcommando
Een stopcommando behorend tot groep 1 van de stuurcommando's – zie Tabel 1.3.
1.1.4 Referenties
Analoge referentie
Een signaal dat naar analoge ingang 53 of 54 (spanning of stroom) wordt gestuurd.
Binaire referentie
Een signaal dat naar de seriële-communicatiepoort wordt gestuurd.
Vooraf ingestelde referentie
Een gedenieerde, vooraf ingestelde referentie die kan worden ingesteld van -100% tot +100% van het referentie­bereik. Selectie van 8 vooraf ingestelde referenties via de digitale klemmen.
Pulsreferentie
Een pulsfrequentiesignaal dat naar de digitale ingangen (klem 29 of 33) wordt gestuurd.
Ref
MAX
Bepaalt de relatie tussen de referentie-ingang met een waarde van 100% van de volledige schaal (gewoonlijk 10 V, 20 mA) en de totale referentie. De maximumreferentie­waarde wordt ingesteld in parameter 3-03 Max. referentie.
Ref
MIN
Bepaalt de relatie tussen de referentie-ingang met een waarde van 0% (gewoonlijk 0 V, 0 mA, 4 mA) en de totale referentie. De minimumreferentiewaarde wordt ingesteld in parameter 3-02 Minimumreferentie.
1.1.5 Diversen
Analoge ingangen
De analoge ingangen worden gebruikt om diverse functies van de frequentieregelaar te besturen. Er zijn 2 typen analoge ingangen: Stroomingang, 0-20 mA en 4-20 mA Spanningsingang, -10 tot +10 V DC.
Analoge uitgangen
De analoge uitgangen kunnen een signaal van 0-20 mA, 4-20 mA leveren.
Automatische aanpassing motorgegevens, AMA
Het AMA-algoritme bepaalt de elektrische parameters van de aangesloten motor bij stilstand.
Remweerstand
De remweerstand is een module die het remvermogen kan opnemen dat bij regeneratief remmen wordt gegenereerd. Dit regeneratieve remvermogen verhoogt de DC-tussen­kringspanning en een remchopper zorgt ervoor dat het vermogen wordt overgebracht naar de remweerstand.
CT-karakteristieken
Constant-koppelkarakteristieken, gebruikt voor alle toepas­singen zoals transportbanden, verdringerpompen en kranen.
Digitale ingangen
De digitale ingangen kunnen worden gebruikt voor het besturen van diverse functies van de frequentieregelaar.
Digitale uitgangen
De frequentieregelaar heeft 2 halfgeleideruitgangen die een signaal van 24 V DC (maximaal 40 mA) kunnen leveren.
DSP
Digitale signaalverwerker.
ETR
Elektronisch thermisch relais is een berekening van de thermische belasting op basis van de actuele belasting en de tijd. Het doel hiervan is het schatten van de motortem­peratuur.
Hiperface
Hiperface® is een gedeponeerd handelsmerk van Stegmann.
Initialisatie
Bij initialisatie (parameter 14-22 Bedrijfsmodus) keert de frequentieregelaar terug naar de standaardinstelling.
®
1 1
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 7
Inleiding
VLT® HVAC Drive FC 102
11
Intermitterende belastingscyclus
De nominale intermitterende belasting heeft betrekking op een reeks belastingscycli. Elke cyclus bestaat uit een belaste en een onbelaste periode. Het kan een periodieke cyclus of een niet-periodieke cyclus betreen.
LCP
Het lokale bedieningspaneel biedt een complete interface voor bediening en programmering van de frequentiere­gelaar. Het bedieningspaneel kan worden losgekoppeld en met behulp van de optionele installatieset op maximaal 3 meter afstand van de frequentieregelaar worden geïnstalleerd, dat wil zeggen in een frontpaneel.
NLCP
Numerieke lokale bedieningspaneelinterface voor bediening en programmering van de frequentieregelaar. Het display is numeriek en het paneel wordt gebruikt om proceswaarden weer te geven. Het NLCP beschikt niet over opslag- en kopieerfuncties.
lsb
Minst signicante bit.
msb
Meest signicante bit.
MCM
Staat voor Mille Circular Mil, een Amerikaanse meeteenheid voor de doorsnede van kabels. 1 MCM = 0,5067 mm².
Online-/oineparameters
Wijzigingen van onlineparameters worden meteen na het wijzigen van de gegevenswaarde geactiveerd. Druk op [OK] om wijzigingen van oineparameters te activeren.
Proces-PID
De PID-regeling zorgt ervoor dat de gewenste snelheid, druk, temperatuur en dergelijke worden gehandhaafd door de uitgangsfrequentie aan te passen aan veranderingen in de belasting.
PCD
Proces Control Data.
Uit- en inschakelen
Schakel de netvoeding uit totdat het display (LCP) donker is en schakel de voeding vervolgens weer in.
Pulsingang/incrementele encoder
Een externe, digitale pulstransmitter die wordt gebruikt voor terugkoppeling van informatie over het motortoe­rental. De encoder wordt gebruikt in toepassingen waarvoor een uiterst nauwkeurige snelheidsregeling vereist is.
RCD
Reststroomapparaat.
Setup
U kunt parameterinstellingen opslaan in 4 setups. Het is mogelijk om tussen de 4 parametersetups te schakelen en de ene setup te bewerken terwijl een andere setup actief is.
SFAVM
Schakelpatroon genaamd 'op statorux gerichte asynchrone vectormodulatie' (parameter 14-00 Schakel- patroon).
Slipcompensatie
De frequentieregelaar compenseert voor het slippen van de motor door verhoging van de frequentie op basis van de gemeten motorbelasting, waardoor het motortoerental vrijwel constant wordt gehouden.
SLC
De SLC (Smart Logic Control) is een reeks gebruikersgede­nieerde acties die wordt uitgevoerd als de bijbehorende gebruikersgedenieerde gebeurtenis door de SLC wordt
geëvalueerd als TRUE. (Zie hoofdstuk 3.13 Parameters: 13-** Hoofdmenu – Smart Logic.)
STW
Statuswoord.
Standaard FC-bus
Omvat een RS485-bus met FC-protocol of MC-protocol. Zie parameter 8-30 Protocol.
THD
Total Harmonic Distortion – geeft de totale harmonische vervorming aan.
Thermistor
Een temperatuurafhankelijke weerstand die op de frequen­tieregelaar of motor wordt aangebracht.
Uitschakeling (trip)
Een toestand die zich voordoet in foutsituaties, bijvoorbeeld als de frequentieregelaar te maken heeft met overtemperatuur of wanneer de frequentieregelaar de motor, het proces of het mechanisme beschermt. De frequentieregelaar voorkomt een herstart totdat de oorzaak van de fout is weggenomen. Hef de uitschakeling (trip) op door de frequentieregelaar te herstarten. Gebruik de uitschakeling (trip) niet voor persoonlijke veiligheid.
Uitschakeling met blokkering
De frequentieregelaar gaat in foutsituaties naar deze toestand om zichzelf te beschermen. Er moet fysiek worden ingegrepen in de frequentieregelaar, bijvoorbeeld bij kortsluiting op de uitgang. Een uitschakeling met blokkering kan alleen worden opgeheven door de netvoeding te onderbreken, de oorzaak van de fout weg te nemen en de frequentieregelaar opnieuw aan te sluiten op het net. Een herstart is niet mogelijk totdat de uitschakel­ingstoestand is opgeheven door het activeren van de reset of, in sommige gevallen, doordat een automatische reset is geprogrammeerd. Gebruik de uitschakeling met blokkering niet voor persoonlijke veiligheid.
VT-karakteristieken
Variabel-koppelkarakteristieken die worden gebruikt voor pompen en ventilatoren.
8 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Inleiding Programmeerhandleiding
+
VVC
In vergelijking met een standaardregeling van de spanning-frequentieverhouding zorgt Voltage Vector Control (VVC+) voor betere dynamische prestaties en stabiliteit, zowel bij een wijziging van de snelheidsrefe­rentie als met betrekking tot het belastingskoppel.
60° AVM
60° asynchrone vectormodulatie (parameter 14-00 Schakel­patroon).
Arbeidsfactor
De arbeidsfactor is de verhouding tussen I1 en I
Arbeidsfactor = 
3xUxI1cosϕ
3xUxI
RMS
RMS
.
De arbeidsfactor voor 3-faseregeling:
I1xcosϕ1
= 
I
RMS
I
1
 = 
aangeziencosϕ1 = 1
I
RMS
De arbeidsfactor geeft aan in hoeverre een frequentiere­gelaar de netvoeding belast. Hoe lager de arbeidsfactor, hoe hoger de I
RMS
voor
dezelfde kW-prestatie.
2
2
2
I
=  I
 + I
RMS
 + I
1
5
 + .. + I
7
2
n
Bovendien betekent een hoge arbeidsfactor dat de verschillende harmonische stromen zwak zijn. De ingebouwde DC-spoelen in de frequentieregelaars zorgen voor een hoge arbeidsfactor, waardoor de belasting op de netvoeding tot een minimum wordt beperkt.
WAARSCHUWING
ONTLADINGSTIJD
De frequentieregelaar bevat DC-tussenkringconden­satoren waarop spanning kan blijven staan, ook wanneer de frequentieregelaar niet van spanning wordt voorzien. Er kan hoge spanning aanwezig zijn, ook als de waarschuwingslampjes niet branden. Als u de aangegeven wachttijd na afschakeling niet in acht neemt voordat u onderhouds- of reparatiewerkzaamheden uitvoert, kan dit leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
1. Stop de motor.
2. Schakel de netvoeding, permanentmagneet­motoren en externe DC-tussenkringvoedingen af, inclusief backupvoedingen, UPS-eenheden en DC-tussenkringaansluitingen naar andere frequentieregelaars.
3. Wacht tot de condensatoren volledig zijn ontladen voordat u onderhouds- of reparatie­werkzaamheden uitvoert. De vereiste wachttijd staat vermeld in Tabel 1.4.
Spanning
[V]
4 7 15
200–240 0,25-3,7 kW
380–500 0,25-7,5 kW
525–600 0,75-7,5 kW
525–690 1,5-7,5 kW
Spanning
[V]
380–500 90-250 kW
525–690 55-315 kW (framegrootte D)
Tabel 1.4 Ontladingstijd
Vermogen Minimale wachttijd
(125-350 pk) 315-800 kW (450-1075 pk)
(75-450 pk) 355-1200 kW (475-1600 pk)
Minimale wachttijd (minuten)
(0,34-5 pk)
(0,34-10 pk)
(1-10 pk)
(2-10 pk)
5,5-37 kW
(7,5-50 pk)
11-75 kW
(15-100 pk)
11-75 kW
(15-100 pk)
11-75 kW
(15-100 pk)
(minuten)
20
40
20
30
Veiligheidsvoorschriften
1. Onderbreek de netvoeding naar de frequentiere­gelaar wanneer reparaties moeten worden uitgevoerd. Controleer of de netvoeding is onderbroken en of de voorgeschreven tijd is verstreken voordat u motor- en netvoedings­stekkers verwijdert. Zie Tabel 1.4 voor informatie over de ontladingstijd.
2. [O] onderbreekt de netvoeding niet en mag niet als veiligheidsschakelaar worden gebruikt.
3. Aard de apparatuur op correcte wijze, bescherm de gebruiker tegen voedingsspanning en bescherm de motor tegen overbelasting overeen­komstig de geldende nationale en plaatselijke voorschriften.
4. De aardlekstroom is groter dan 3,5 mA. Zorg dat de apparatuur correct is geaard door een erkende elektrisch installateur.
5. Verwijder in geen geval de stekkers naar de motor en netvoeding terwijl de frequentiere­gelaar is aangesloten op het net. Controleer of de netvoeding is onderbroken en of de voorge­schreven tijd is verstreken voordat u motor- en netstekkers verwijdert.
6. De frequentieregelaar heeft meer spannings­bronnen dan enkel L1, L2 en L3 wanneer loadsharing (koppeling van de DC-tussenkring) of externe 24 V DC is geïnstalleerd. Controleer of alle spanningsbronnen zijn afgeschakeld en de
1 1
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 9
Inleiding
VLT® HVAC Drive FC 102
11
LET OP
Volg bij gebruik van Safe Torque O altijd de instructies
in VLT® Frequency Converters - Safe Torque O Operating Instructions.
voorgeschreven tijd is verstreken voordat u begint met reparatiewerkzaamheden. Zie Tabel 1.4 voor informatie over de ontladingstijd.
onmiddellijk wordt uitgeschakeld als 1 van de hardware­matige begrenzingen wordt overschreden.
LET OP
Het wordt aangeraden om de beveiligingsmodus uit te schakelen bij hijstoepassingen (parameter 14-26 Uitscha-
kelvertraging bij inverterfout = 0).
LET OP
Stuursignalen vanuit of interne signalen in de frequentie­regelaar kunnen in uitzonderlijke gevallen per ongeluk worden geactiveerd of vertraagd, of helemaal uitblijven. Bij gebruik in situaties waarbij veiligheid cruciaal is, bijvoorbeeld bij het besturen van de elektromagnetische remfunctie van een hijstoepassing, mag niet uitsluitend op deze stuursignalen worden vertrouwd.
LET OP
Gevaarlijke situaties moeten worden geïdenticeerd door de machinebouwer/integrator die verantwoordelijk is voor het beoordelen van de noodzakelijke preventie­maatregelen. Mogelijk moet aanvullende bewakings- en beveiligingsapparatuur worden opgenomen in de installatie, altijd overeenkomstig de geldende nationale veiligheidsvoorschriften, zoals wetgeving met betrekking tot mechanische werktuigen en regelgeving ter voorkoming van ongevallen.
Kranen, liften en hijswerktuigen
De besturing van externe remmen moet altijd redundant worden uitgevoerd. De frequentieregelaar mag onder geen beding het primaire veiligheidscircuit zijn. Zorg dat er wordt voldaan aan de relevante normen, bijvoorbeeld: Hef- en hijswerktuigen: IEC 60204-32 Liften: EN 81
Beschermingsmodus
Wanneer een hardwarematige begrenzing van de motorstroom of DC-tussenkringspanning wordt overschreden, schakelt de frequentieregelaar naar de beschermingsmodus. 'Beschermingsmodus' betekent een wijziging van de PWM-modulatiestrategie en een lagere schakelfrequentie om verliezen tot een minimum te beperken. Dit houdt aan tot 10 s na de laatste fout en verbetert de betrouwbaarheid en degelijkheid van de frequentieregelaar tijdens het herstellen van de volledige controle over de motor. Bij hijstoepassingen kan de beschermingsmodus niet worden gebruikt, omdat de frequentieregelaar niet in staat is om deze modus weer te verlaten, waardoor het langer zal duren voordat de rem wordt geactiveerd – wat niet raadzaam is. De beschermingsmodus kan worden uitgeschakeld door parameter 14-26 Uitschakelvertraging bij inverterfout in te stellen op nul, wat inhoudt dat de frequentieregelaar
10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Auto
on
Reset
Hand
on
O
Status
Quick Menu
Main
Menu
Alarm
Log
Back
Cancel
Info
OK
Status
1(0)
1234rpm 10,4A 43,5Hz
Run OK
43,5Hz
On
Alarm
Warn.
130BA018.13
1
2
3
4
b
a
c
Programmeren Programmeerhandleiding
2 Programmeren
2.1 Lokaal bedieningspaneel
2.1.1 Bediening van het grasche LCP (GLCP)
De functies van het GLCP zijn onderverdeeld in 4 groepen:
1.
Grasch display met statusregels.
2. Menutoetsen en indicatielampjes (leds) – modus selecteren, parameters wijzigen en schakelen tussen displayfuncties.
3. Navigatietoetsen en indicatielampjes (leds).
4. Bedieningstoetsen en indicatielampjes (leds).
Grasch display
Het lcd-scherm is voorzien van achtergrondverlichting en heeft in totaal 6 alfanumerieke regels. Alle gegevens worden weergegeven op het LCP, dat in de statusmodus maximaal 5 bedrijfsvariabelen kan weergeven.
Displayregels:
a. Statusregel
Statusmeldingen met pictogrammen en afbeel­dingen.
b. Regel 1-2
Regels met bedieningsinformatie over gegevens die door de gebruiker zijn gedenieerd of geselecteerd. Druk op [Status] om 1 extra regel toe te voegen.
c. Statusregel
Statusmelding met tekst.
2 2
Afbeelding 2.1 LCP
Het display bestaat uit 3 delen: Bovenste gedeelte
(a) toont de status in de statusmodus of maximaal 2 variabelen in andere modi en bij een alarm/waarschuwing.
Het nummer van de actieve setup (geselecteerd als actieve setup in parameter 0-10 Actieve setup) wordt weergegeven. Bij het programmeren van een andere setup dan de actieve setup wordt aan de rechterkant tussen haakjes het nummer weergegeven van de setup die wordt geprogrammeerd.
Middelste gedeelte
(b) toont maximaal 5 variabelen met bijbehorende eenheid, ongeacht de status. In geval van een alarm/
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 11
waarschuwing wordt de waarschuwing weergegeven in plaats van de variabelen.
Onderste gedeelte
(c) toont altijd de toestand van de frequentieregelaar in de statusmodus.
1.1
2
3
1.3
1.2
130BP041.10
799 tpm
Externe (Auto) uitloop
1 (1)
36,4 kW7,83 A
0,000
53,2%
Status
1.1
1.2
2
1.3
130BP062.10
207 tpm
Externe (Auto) bediening
1 (1)
24,4 kW5,25 A
6,9 Hz
Status
130BP063.10
778 tpm
Externe (Auto) bediening
1 (1)
4,0 kW0,86 A
Status: 0 uit 0 (uit) Wanneer: ­Actie: -
Status
Bovenste gedeelte
Middelste gedeelte
Onderste gedeelte
Status
43 tpm
1,4 Hz
Externe (Auto) bediening
! Temp. voed.krt (W29)
2,9%
5,44 A 25,3 kW
1 (1)
130BP074.10
!
Programmeren
VLT® HVAC Drive FC 102
Druk op [Status] om te schakelen tussen 3 statusuitlezings­schermen. In elk statusscherm worden de bedrijfsvariabelen met een
22
andere opmaak weergegeven.
Aan elk van de bedrijfsvariabelen kunnen diverse metingen worden gekoppeld. Denieer de waarden/metingen die moeten worden weergegeven via
Parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein
Parameter 0-21 Displayregel 1.2 klein
Parameter 0-22 Displayregel 1.3 klein
Parameter 0-23 Displayregel 2 groot
Parameter 0-24 Displayregel 3 groot
U hebt toegang tot deze parameters via [Quick Menu], Q3
Afbeelding 2.3 Voorbeeld van statusdisplay II
Statusdisplay III
In deze uitleesstatus worden de gebeurtenis en de actie van de Smart Logic Control weergegeven.
Functiesetups, Q3-1 Alg. instellingen en Q3-13 Displayinstel­lingen.
Elke uitleesparameter voor een waarde/meting die is geselecteerd in parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein tot parameter 0-24 Displayregel 3 groot wordt gekenmerkt door een eigen schaal en een aantal cijfers achter een eventueel decimaalteken. Bij hogere numerieke waarden worden minder cijfers weergegeven achter het decimaalteken.
Afbeelding 2.4 Voorbeeld van statusdisplay III
Voorbeeld: Uitlezing stroom 5,25 A; 15,2 A 105 A.
Statusdisplay I
Deze uitleesstatus is standaard actief na een start of initia­lisatie. Druk op [Info] voor informatie over de waarde/meting die
Aanpassing contrast display
Druk op [Status] en [▲] om het display donkerder te maken. Druk op [Status] en [▼] om het display helderder te maken.
is gekoppeld aan de weergegeven bedrijfsvariabelen (1.1,
1.2, 1.3, 2 en 3). Zie de bedrijfsvariabelen die worden weergegeven in Afbeelding 2.2. 1.1, 1.2 en 1.3 staan klein weergegeven. 2 en 3 zijn groter weergegeven.
Afbeelding 2.5 Displaysecties
Indicatielampjes (leds)
Als bepaalde drempelwaarden worden overschreden, gaan de alarm- en/of waarschuwingsleds branden. Er verschijnen
Afbeelding 2.2 Voorbeeld van statusdisplay I
tevens een statustekst en een alarmtekst op het display. Het On-lampje gaat branden wanneer de frequentiere­gelaar spanning van de netvoeding, een DC-aansluitklem
Statusdisplay II
Zie de bedrijfsvariabelen (1.1, 1.2, 1.3 en 2) die worden weergegeven in Afbeelding 2.3. In het voorbeeld zijn toerental, motorstroom, motorvermogen en frequentie als variabelen geselecteerd in de eerste en tweede regel.
1.1, 1.2 en 1.3 zijn klein weergegeven. 2 is groot weergegeven.
12 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
of een externe 24 V-voeding krijgt. Tegelijkertijd is de achtergrondverlichting aan.
Groene led/On: geeft aan dat de besturingssectie
werkt.
Gele led/Warn.: geeft een waarschuwing aan.
Knipperende rode led/Alarm: geeft een alarm aan.
On
Warn.
Alarm
130BP044.10
130BP045.10
Status
Quick Menu
Main
Menu
Alarm
Log
Programmeren Programmeerhandleiding
Daarnaast bevat het menu parameters om te bepalen welke variabelen op het LCP moeten worden getoond, parameters voor vooraf in te stellen toerentallen, schaling
Afbeelding 2.6 Indicatielampjes
van analoge referenties, 1- of multi-zonetoepassingen met terugkoppeling en specieke functies met betrekking tot ventilatoren, pompen en compressoren.
de meeste toevoer- en retourventilatoren van
VAV- en CAV-systemen;
koeltorenventilatoren;
primaire, secundaire en condensaatpompen;
andere pomp-, ventilator- en compressortoepas-
singen.
2 2
Toetsen op het GLCP Menutoetsen
De menutoetsen zijn ingedeeld naar functie. De toetsen onder het display en de indicatielampjes dienen voor het instellen van de parameters, waaronder de keuze van de displayweergave tijdens normaal bedrijf.
Afbeelding 2.7 Menutoetsen
[Status]
[Status] geeft de status weer van de frequentieregelaar en/of de motor. Via de [Status]-toets zijn 3 verschillende uitlezingen te selecteren:
5-regelige uitlezingen
4-regelige uitlezingen
Smart Logic Control
Druk op [Status] om de displaymodus te selecteren of om naar de displaymodus terug te schakelen vanuit de modi snelmenu, hoofdmenu of alarm. Gebruik [Status] ook om te schakelen tussen de enkele en dubbele uitleesmodi.
[Quick Menu]
[Quick Menu] maakt een snelle setup van de frequentiere­gelaar mogelijk. Hiermee kunnen de meestgebruikte HVAC­functies worden geprogrammeerd.
Via [Quick Menu] hebt u toegang tot de volgende onderdelen:
Persoonlijk menu
Snelle setup
Functiesetups
Gemaakte wijz.
Logdata
Functiesetups biedt snelle en eenvoudige toegang tot alle parameters voor de meeste HVAC-toepassingen, waaronder:
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 13
De parameters van het snelmenu zijn direct toegankelijk, tenzij er een wachtwoord is ingesteld via
Parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu
Parameter 0-61 Toegang hoofdmenu zonder
wachtw.
Parameter 0-65 Wachtw persoonlijk menu
Parameter 0-66 Toegang pers. menu zonder
wachtw.
Het is mogelijk om rechtstreeks te schakelen tussen de modi Snelmenu en Hoofdmenu.
[Main Menu]
Druk op [Main Menu] om alle parameters te programmeren. De parameters van het hoofdmenu zijn direct toegankelijk, tenzij er een wachtwoord is ingesteld via
Parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu
Parameter 0-61 Toegang hoofdmenu zonder
wachtw.
Parameter 0-65 Wachtw persoonlijk menu
Parameter 0-66 Toegang pers. menu zonder
wachtw.
Voor de meeste HVAC-toepassingen is het niet nodig om parameters te wijzigen via het hoofdmenu. Snelmenu, Snelle setup en Functiesetups bieden de snelste en eenvou­digste manier om toegang te krijgen tot alle benodigde specieke parameters. Het is mogelijk om rechtstreeks te schakelen tussen de modi Hoofdmenu en Snelmenu. De parametersnelkoppeling kan worden uitgevoerd door [Main Menu] gedurende 3 seconden in te drukken. De parametersnelkoppeling biedt directe toegang tot elke mogelijke parameter.
[Alarm Log]
[Alarm Log] toont een overzicht van de laatste 10 alarmmeldingen (genummerd A1-A10). U kunt meer informatie over een alarm krijgen door met de navigatie­toetsen naar het alarmnummer te gaan en op [OK] te drukken. Er wordt informatie weergegeven over de
B
a
c
k
C
a
n
c
e
l
I
n
f
o
130BT117.10
OK
Back
Info
Warn
Alarm
On
Cancel
130BP046.10
Hand
on
O
Auto
on
Reset
Programmeren
VLT® HVAC Drive FC 102
toestand van uw frequentieregelaar net voordat de alarmmodus werd ingeschakeld.
22
De [Alarm Log]-toets op het LCP geeft toegang tot zowel de alarmlog als de onderhoudslog.
[Back]
[Back] brengt u een stap of laag terug in de navigatie­structuur.
Afbeelding 2.8 Toets Back
[Cancel]
[Cancel] annuleert uw laatste wijziging of commando, zolang het display niet is gewijzigd.
Afbeelding 2.9 Toets Cancel
[Info]
[Info] geeft informatie over een commando, parameter of functie in elk mogelijk scherm. Met [Info] kunt u zo nodig uitgebreide informatie weergeven. Verlaat de modus Info door op [Info], [Back] of [Cancel] te drukken.
Afbeelding 2.10 Toets Info
Navigatietoetsen
Gebruik de 4 navigatietoetsen om te navigeren tussen de verschillende opties in Snelmenu, Hoofdmenu en Alarm Log. Druk op de toetsen om de cursor te verplaatsen.
[OK]
Druk op [OK] om een door de cursor gemarkeerde parameter te selecteren en om de wijziging van een parameter te bevestigen.
Afbeelding 2.11 Navigatietoetsen
Bedieningstoetsen
De bedieningstoetsen voor de lokale bediening bevinden zich onder aan het bedieningspaneel.
Afbeelding 2.12 Bedieningstoetsen
[Hand On]
[Hand On] maakt het mogelijk om de frequentieregelaar via het GLCP te besturen. [Hand On] start ook de motor, waarna de gegevens voor het motortoerental kunnen worden ingesteld met de navigatietoetsen. De toets kan worden ingesteld op [1] Ingesch. of [0] Uitgesch. via parameter 0-40 [Hand on]-toets op LCP. De volgende stuursignalen blijven actief wanneer [Hand On] wordt geactiveerd:
[Hand On] - [O] - [Auto On].
Reset.
Vrijloop geïnverteerd.
Omkeren.
Setupselectie lsb – Setupselectie msb.
Stopcommando via seriële communicatie.
Snelle stop.
DC-rem.
14 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
130BA191.10
1
Auto
on
Reset
Hand
on
O
Menu
Status
Quick Setup
Main Menu
Back
2
3
4
OK
On
Alarm
Warn.
Setup
130BP077.10
22.8
rpm
Setup 1
Programmeren Programmeerhandleiding
LET OP
Externe stopsignalen die via stuursignalen of een veldbus worden geactiveerd, onderdrukken een startcommando via het LCP.
[O]
[O] stopt de aangesloten motor. De toets kan worden ingesteld op [1] Ingesch. of [0] Uitgesch. via parameter 0-41 [O]-toets op LCP. Als er geen externe stopfunctie is geselecteerd en de toets [O] inactief is, kan de motor worden gestopt door de netvoeding te onderbreken.
[Auto On]
[Auto On] maakt het mogelijk om de frequentieregelaar te besturen via stuurklemmen en/of seriële communicatie. Als een startsignaal naar de stuurklemmen en/of de bus wordt gestuurd, start de frequentieregelaar. De toets kan worden ingesteld op [1] Ingesch. of [0] Uitgesch. via parameter 0-42 [Auto on]-toets op LCP.
LET OP
Een actief HAND-OFF-AUTO-signaal via de digitale ingangen heeft een hogere prioriteit dan de bedienings­toetsen [Hand On] en [Auto On].
Selecteer 1 van de volgende modi: Statusmodus: geeft de status weer van de frequentiere-
gelaar of de motor. Als er een alarm optreedt, schakelt het NLCP automatisch naar de modus Status. Er kan een aantal alarmen worden weergegeven.
Modus Snelle setup of Hoofdmenu: geeft parameters en parameterinstellingen weer.
2 2
[Reset]
Druk op [Reset] om de frequentieregelaar na een alarm (trip) te resetten. De toets kan worden ingesteld op [1]
Ingesch. of [0] Uitgesch. via parameter 0-43 [Reset]-toets op LCP.
De parametersnelkoppeling kan worden uitgevoerd door de [Main Menu]-toets gedurende 3 s ingedrukt te houden. De parametersnelkoppeling biedt directe toegang tot elke mogelijke parameter.
2.1.2 Bediening van het numerieke LCP (NLCP)
De functies van het bedieningspaneel zijn onderverdeeld in 4 groepen:
1. Numeriek display.
2. Menutoets en indicatielampjes (leds) –
3. Navigatietoetsen en indicatielampjes (leds).
4. Bedieningstoetsen en indicatielampjes (leds).
LET OP
Het kopiëren van parameters is niet mogelijk bij het NLCP (LCP 101).
parameters wijzigen en schakelen tussen display­functies.
Afbeelding 2.13 Numeriek LCP (NLCP)
Afbeelding 2.14 Voorbeeld van statusdisplay
Indicatielampjes (leds):
Groene led/On: geeft aan of de besturingssectie
is ingeschakeld.
Gele led/Warn.: geeft een waarschuwing aan.
Knipperende rode led/Alarm: geeft een alarm aan.
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 15
Setup 1
130BP078.10
A 17
130BP046.10
Hand
on
O
Auto
on
Reset
Programmeren
VLT® HVAC Drive FC 102
22
Afbeelding 2.15 Voorbeeld van alarmdisplay
Menu-toets [Menu] geeft toegang tot de volgende modi:
Status
Snelle setup
Main Menu
[Main Menu] dient om alle parameters te programmeren. De parameters zijn onmiddellijk toegankelijk, tenzij er een wachtwoord is ingesteld via
Parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu,
Parameter 0-61 Toegang hoofdmenu zonder
wachtw.,
Parameter 0-65 Wachtw persoonlijk menu,
Parameter 0-66 Toegang pers. menu zonder
wachtw..
Snelle setup dient om de frequentieregelaar in te stellen op
basis van de belangrijkste parameters. U kunt de parameterwaarden met de toetsen [▲] [▼] wijzigen wanneer de waarde knippert. Selecteer het Hoofdmenu door een aantal keren op de [Menu]-toets te drukken totdat het indicatielampje boven [Main Menu] brandt. Selecteer de parametergroep [xx-__] en druk op [OK]. Selecteer de parameter [__-xx] en druk op [OK]. Selecteer het arraynummer en druk op [OK] als de parameter een arrayparameter is. Selecteer de gewenste datawaarde en druk op [OK].
Druk op [Back] om een stap terug te gaan. De pijltjestoetsen [▼] [▲] dienen om te wisselen tussen parametergroepen en parameters, en om te bewegen binnen parameters. Druk op [OK] om een door de cursor gemarkeerde parameter te selecteren en om de wijziging van een parameter te bevestigen.
Afbeelding 2.16 Menuscherm
Bedieningstoetsen
De toetsen voor de lokale bediening bevinden zich onder aan het bedieningspaneel.
Afbeelding 2.17 Bedieningstoetsen van het numerieke LCP
(NLCP)
[Hand On] maakt het mogelijk om de frequentieregelaar te besturen via het LCP. [Hand On] start ook de motor. Gebruik de navigatietoetsen []/[]/[]/[] om de gegevens voor het motortoerental in te voeren. De toets kan worden ingesteld op [1] Ingesch. of [0] Uitgesch. via parameter 0-40 [Hand on]-toets op LCP.
Externe stopsignalen die via stuursignalen of een seriële bus worden geactiveerd, onderdrukken een startcommando via het LCP. De volgende stuursignalen blijven actief wanneer [Hand On] wordt geactiveerd:
[Hand On] - [O] - [Auto On]
Reset
Vrijloop geïnverteerd
Omkeren
Setupselectie lsb – Setupselectie msb
Stopcommando via seriële communicatie
Snelle stop
DC-rem
[O] stopt de aangesloten motor. De toets kan worden ingesteld op [1] Ingesch. of [0] Uitgesch. via parameter 0-41 [O]-toets op LCP.
16 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Auto
on
Reset
Hand
on
O
Status
Quick Menu
Main
Menu
Alarm
Log
Back
Cancel
Info
OK
On
Alarm
Warn.
130BA027.10
Programmeren Programmeerhandleiding
Als er geen externe stopfunctie is geselecteerd en de toets [O] inactief is, kan de motor worden gestopt door de netvoeding te onderbreken.
[Auto On] maakt het mogelijk om de frequentieregelaar te besturen via stuurklemmen en/of seriële communicatie. Als een startsignaal naar de stuurklemmen en/of de bus wordt gestuurd, start de frequentieregelaar. De toets kan worden ingesteld op [1] Ingesch. of [0] Uitgesch. via parameter 0-42 [Auto on]-toets op LCP.
LET OP
Een actief HAND-OFF-AUTO-signaal via de digitale ingangen heeft een hogere prioriteit dan de bedienings­toetsen [Hand On] en [Auto On].
[Reset] wordt gebruikt om de frequentieregelaar te resetten na een alarm (trip). De toets kan worden ingesteld op [1] Ingesch. of [0] Uitgesch. via parameter 0-43 [Reset]- toets op LCP.
2.1.3 Snel overzetten van parameterinstellingen naar andere frequentieregelaars
Wanneer de setup van een frequentieregelaar voltooid is, slaat u de gegevens op in het LCP of op een pc met behulp van de MCT 10 setupsoftware.
Gegevens opslaan in het LCP
LET OP
Stop de motor vóór u deze handeling uitvoert.
Gegevens opslaan in het LCP:
1. Ga naar parameter 0-50 LCP kopiëren.
2. Druk op de [OK]-toets.
3. Selecteer [1] Alles naar LCP.
4. Druk op de [OK]-toets.
Alle parameterinstellingen worden nu opgeslagen in het LCP, wat wordt aangegeven via de voortgangsbalk. Druk op [OK] als 100% is bereikt.Sluit het LCP aan op een andere frequentieregelaar en kopieer de parameterinstel­lingen ook naar die frequentieregelaar.
Gegevens overzetten van LCP naar frequentieregelaar
LET OP
Stop de motor vóór u deze handeling uitvoert.
De gegevens overzetten van het LCP naar de frequentiere­gelaar:
1. Ga naar parameter 0-50 LCP kopiëren.
2. Druk op de [OK]-toets.
3. Selecteer [2] Alles vanaf LCP.
4. Druk op de [OK]-toets.
De parameterinstellingen die in het LCP zijn opgeslagen, worden nu gekopieerd naar de frequentieregelaar, wat wordt aangegeven via de voortgangsbalk. Druk op [OK] als 100% is bereikt.
2 2
Afbeelding 2.18 LCP
2.1.4 Parametersetup
De frequentieregelaar kan voor allerlei verschillende toepassingen worden gebruikt en beschikt daarom over een aanzienlijk aantal parameters. De frequentierege­laarserie biedt een keuze tussen 2 programmeermodi: Snelmenu en Hoofdmenu. Het hoofdmenu biedt toegang tot alle parameters. Het eerste menu leidt de gebruiker door een beperkt aantal parameters, waarmee de meeste HVAC-toepassingen geprogrammeerd kunnen worden. Parameters kunnen zowel in de modus Snelmenu als in de modus Hoofdmenu worden gewijzigd, ongeacht de programmeermodus waarin de eenheid zich bevindt.
2.1.5 Snelmenu
Parametergegevens
Het grasche display (GLCP) biedt toegang tot alle parameters die staan vermeld onder het Snelmenu. Het numerieke display (NLCP) biedt enkel toegang tot de parameters van de Snelle setup. Volg onderstaande procedure om parameterinstellingen in te voeren of te wijzigen met behulp van de [Quick Menu]-toets.
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 17
Programmeren
VLT® HVAC Drive FC 102
1. Druk op [Quick Menu].
2.
Gebruik [▲] en [▼] om naar de te wijzigen
22
Voorbeeld van het wijzigen van parametergegevens
Stel dat parameter 22-60 Functie Defecte band is ingesteld op [0] Uit. Volg onderstaande procedure om de bewakings­functie voor de ventilatorband – al of niet defect – in te schakelen:
De frequentieregelaar wordt nu uitgeschakeld (trip) wanneer een defecte ventilatorband wordt gedetecteerd.
Selecteer Q1 Persoonlijk menu om de persoonlijke parameters weer te geven.
De OEM van de luchtbehandelingskast (LBK) of pomp kan deze parameters bijvoorbeeld bij de inbedrijfstelling in de fabriek al hebben geprogrammeerd in het Persoonlijk menu om de inbedrijfstelling/jnafstelling ter plaatse eenvoudiger te maken. Deze parameters worden geselecteerd in parameter 0-25 Persoonlijk menu. Er kunnen maximaal 20 parameters worden geprogrammeerd via dit menu.
Selecteer Gemaakte wijz. voor informatie over:
parameter te navigeren.
3. Druk op [OK].
4.
Gebruik [▲] en [▼] om de juiste parameterin­stelling te selecteren.
5. Druk op [OK].
6.
Gebruik [◀] en [▶] om naar een ander cijfer binnen de parameterinstelling te navigeren.
7. Het gemarkeerde gebied geeft aan welk cijfer is geselecteerd voor wijziging.
8. Druk op [Cancel] om de wijziging ongedaan te maken of druk op [OK] om de wijziging te bevestigen en de nieuwe instelling op te slaan.
1. Druk op [Quick Menu].
2.
Druk op [▼] om Functiesetups te selecteren.
3. Druk op [OK].
4.
Druk op [▼] om Toepassingsinst. te selecteren.
5. Druk op [OK].
6. Druk opnieuw op [OK] om Vent. functies te selecteren.
7. Druk op [OK] om Functie Defecte band te selecteren.
8.
Druk op [▼] om [2] Uitsch. te selecteren.
de laatste 10 wijzigingen; gebruik [▲] en [▼] om
door de laatste 10 gewijzigde parameters te navigeren;
de wijzigingen die sinds de standaardinstelling
zijn gemaakt.
Logdata
Loggen tonen informatie over de uitlezingen in de displayregel. De informatie wordt als graek weergegeven. Alleen de in parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein en parameter 0-24 Displayregel 3 groot ingestelde displaypara­meters kunnen worden bekeken. Er kunnen maximaal 120 voorbeelden in het geheugen worden opgeslagen voor later gebruik.
Snelle setup
Eciënte parametersetup voor HVAC-toepassingen
Via Snelle setup kunnen de parameters voor de meeste HVAC-toepassingen op eenvoudige wijze worden ingesteld. Als u op [Quick Menu] drukt, worden de diverse functies van het Snelmenu weergegeven. Zie ook Afbeelding 2.19 en Tabel 2.2 tot en met Tabel 2.5.
Voorbeeld van het gebruik van Snelle setup
Volg onderstaande procedure om de uitlooptijd in te stellen op 100 s.
1. Selecteer Snelle setup. Parameter 0-01 Taal wordt weergegeven.
2.
Druk herhaaldelijk op [▼] totdat parameter 3-42 Ramp 1 uitlooptijd wordt weergegeven met de standaardinstelling 20 s.
3. Druk op [OK].
4.
Gebruik [◀] om het derde cijfer voor het decimaalteken te markeren.
5.
Wijzig 0 in 1 door te drukken op [▲].
6.
Druk op [▶] om het cijfer 2 te markeren.
7.
Wijzig 2 in 0 door te drukken op [▼].
8. Druk op [OK].
De nieuwe uitlooptijd is nu ingesteld op 100 s.
Afbeelding 2.19 Overzicht Snelmenu
De optie Snelle setup geeft toegang tot de 18 belangrijkste parameters voor het instellen van de frequentieregelaar. Na het programmeren is de frequentieregelaar bedrijfsklaar.
18 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
28,8%
14,4 Hz
Externe (Auto) bediening
5,66 A
2,63 kW
0 kWh
1 (1)
130BT110.11
Status
130BT111.10
Q1 Persoonlijk menu
Q2 Snelle setup
Q3 Functiesetups
Q5 Gemaakte wijz.
13,7% 13,0 A 1 (1)
Snelmenu's
130BT112.10
Q1 Persoonlijk menu
Q2 Snelle setup
Q3 Functiesetups
Q5 Gemaakte wijz.
69,3% 5,20 A 1 (1)
Snelmenu's
Programmeren Programmeerhandleiding
De 18 parameters van de Snelle setup staan vermeld in Tabel 2.1.
Parameter [Eenh]
Parameter 0-01 Taal Parameter 1-20 Motorverm. [kW] [kW] Parameter 1-21 Motorverm. [PK] [pk]
Parameter 1-22 Motorspanning Parameter 1-23 Motorfrequentie [Hz] Parameter 1-24 Motorstroom [A] Parameter 1-25 Nom. motorsnelheid [tpm] Parameter 1-28 Controle draair. motor [Hz] Parameter 3-41 Ramp 1 aanlooptijd [s] Parameter 3-42 Ramp 1 uitlooptijd [s] Parameter 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM] [tpm]
Parameter 4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz] Parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM] [tpm]
Parameter 4-14 Motorsnelh. hoge begr. [Hz] Parameter 3-19 Jog-snelh. [TPM] [tpm]
Parameter 3-11 Jog-snelh. [Hz] Parameter 5-12 Klem 27 digitale ingang
Parameter 5-40 Functierelais
Tabel 2.1 Parameters Snelle setup
1) Welke informatie op het display wordt weergegeven, hangt af van
de in parameter 0-02 Eenh. motortoerental en
parameter 0-03 Regionale instellingen geselecteerde opties. De
standaardinstelling van parameter parameter 0-02 Eenh. motortoe-
rental en parameter 0-03 Regionale instellingen hangt af van de
geograsche regio waarin de frequentieregelaar is geleverd, maar
deze kan zo nodig worden gewijzigd.
2) Parameter 5-40 Functierelais is een array. Selecteer [0] Relais 1 of
[1] Relais 2. De standaardinstelling is [0] Relais 1 met de
standaardoptie [9] Alarm.
1)
1)
1)
2)
[V]
[Hz]
1)
[Hz]
[Hz]
secundaire pompen.
condensaatpompen.
andere pomp-, ventilator- en compressortoepas-
singen.
Toegang tot Functiesetups – voorbeeld
1. Schakel de frequentieregelaar in (gele led gaat branden).
Afbeelding 2.20 Frequentieregelaar ingeschakeld
2. Druk op [Quick Menu].
Afbeelding 2.21 [Quick Menu] geselecteerd
3.
Gebruik [▲] en [▼] om naar Functiesetups te navigeren. Druk op [OK].
2 2
Uitgebreide informatie over instellingen en programmering vindt u in hoofdstuk 3 Parameterbeschrijving.
LET OP
Als parameter 5-12 Klem 27 digitale ingang is ingesteld op [0] Niet in bedrijf, is er voor klem 27 geen aansluiting
naar +24 V nodig om starten mogelijk te maken. Als parameter 5-12 Klem 27 digitale ingang is ingesteld op [2] Vrijloop geïnv. (fabrieksinstelling), is een aansluiting naar +24 V nodig om starten mogelijk te maken.
2.1.6 Functiesetups
Functiesetups biedt snelle en eenvoudige toegang tot alle parameters voor de meeste HVAC-toepassingen, waaronder:
de meeste toevoer- en retourventilatoren van
VAV- en CAV-systemen.
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 19
koeltorenventilatoren.
primaire pompen.
Afbeelding 2.22 Naar Functiesetups navigeren
4. De opties voor Functiesetups worden weergegeven. Selecteer Q3-1 Alg. instellingen. Druk op [OK].
Q3
130BT113.10
Q3-1 Alg. instellingen
Q3-2 Inst. geen terugk.
Q3-3 Inst. Met terugk.
Q3-4 Toepassingsinst.
28,4% 2,05 A 1 (1)
Functiesetups
130BT114.10
26,0%
Q3-10 Geav. Motordata
Q3-11 Anal. uitgang Q3-12 Klokinstellingen Q3-13 Displayinstellingen
7,14 A 1 (1)
Q3-1
Alg. instellingen
130BT115.10
6-50 Klem 42 uitgang
[100] Uitgangsfrequentie
26,3% 5,82 A 1 (1)
Anal. uitgang 03,11
130BT116.10
43,4%
6-50 Klem 42 uitgang
[107]
Snelh.
Analoge uitgang
7,99 A
Q3-11
1 (1)
Programmeren
VLT® HVAC Drive FC 102
6. Selecteer parameter 6-50 Klem 42 uitgang. Druk op [OK].
22
Afbeelding 2.23 Opties voor Functiesetups
5.
Gebruik [▲] en [▼] om naar Q3-11 Analoge uitgang te navigeren. Druk op [OK].
Afbeelding 2.25 Parameter 6-50 Klem 42 uitgang geselecteerd
7.
Gebruik [▲] en [▼] om door de diverse opties te navigeren. Druk op [OK].
Afbeelding 2.26 Een parameter instellen
Afbeelding 2.24 Opties voor Alg. Instellingen
Functiesetupparameters
De parameters voor Functiesetups zijn ingedeeld in de volgende groepen:
Q3-10 Geav. Motorinstellingen Q3-11 Analoge uitgang Q3-12 Klokinstellingen Q3-13 Displayinstellingen
Parameter 1-90 Therm. motorbe-
veiliging
Parameter 1-93 Thermistorbron Parameter 6-51 Klem 42 uitgang
Parameter 1-29 Autom.
aanpassing motorgeg. (AMA)
Parameter 14-01 Schakelfre-
quentie
Parameter 4-53 Waarschuwing
snelheid hoog
Parameter 0-77 DST/zomertijd
Parameter 0-38 Displaytekst 2 Parameter 0-39 Displaytekst 3
Parameter 6-50 Klem 42 uitgang Parameter 0-70 Datum en tijd Parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein
Parameter 0-71 Datumindeling Parameter 0-21 Displayregel 1.2 klein
min. schaal
Parameter 6-52 Klem 42 uitgang
Parameter 0-72 Tijdsindeling Parameter 0-22 Displayregel 1.3 klein
max. schaal
Parameter 0-74 DST/zomertijd Parameter 0-23 Displayregel 2 groot
Parameter 0-76 DST/zomertijd
Parameter 0-24 Displayregel 3 groot
start
Parameter 0-37 Displaytekst 1
einde
Tabel 2.2 Q3-1 Alg. instellingen
Q3-20 Digitale referentie Q3-21 Analoge referentie
Parameter 3-02 Minimumreferentie Parameter 3-02 Minimumreferentie
Parameter 3-03 Max. referentie Parameter 3-03 Max. referentie
Parameter 3-10 Ingestelde ref. Parameter 6-10 Klem 53 lage spanning
Parameter 5-13 Klem 29 digitale ingang Parameter 6-11 Klem 53 hoge spanning
Parameter 5-14 Klem 32 digitale ingangParameter 5-14 Klem 32
Parameter 6-12 Klem 53 lage stroom
digitale ingang
Parameter 5-15 Klem 33 digitale ingang Parameter 6-13 Klem 53 hoge stroom
Parameter 6-14 Klem 53 lage ref./terugkopp. waarde Parameter 6-15 Klem 53 hoge ref./terugkopp. waarde
Tabel 2.3 Q3-2 Inst. geen terugk.
20 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Programmeren Programmeerhandleiding
Q3-30 Eén zone, int. setpoint Q3-31 Eén zone, ext. setpoint Q3-32 Multi-zone/geav.
Parameter 1-00 Conguratiemodus Parameter 1-00 Conguratiemodus Parameter 1-00 Conguratiemodus
Parameter 20-12 Referentie/terugk.eenheid Parameter 20-12 Referentie/terugk.eenheid Parameter 3-15 Referentiebron 1
Parameter 20-13 Minimumreferentie/terugk. Parameter 20-13 Minimumreferentie/terugk. Parameter 3-16 Referentiebron 2
Parameter 20-14 Max. referentie/terugk. Parameter 20-14 Max. referentie/terugk. Parameter 20-00 Bron terugk. 1
Parameter 6-22 Klem 54 lage stroom Parameter 6-10 Klem 53 lage spanning Parameter 20-01 Conversie terugk. 1
Parameter 6-24 Klem 53 lage ref./terugkopp.
waarde
Parameter 6-25 Klem 54 hoge ref./terugkopp.
waarde
Parameter 6-26 Klem 54 lter tijdconstante Parameter 6-13 Klem 53 hoge stroom Parameter 20-04 Conversie terugk. 2
Parameter 6-27 Klem 54 live zero Parameter 6-14 Klem 53 lage ref./terugkopp.
Parameter 6-00 Live zero time-out-tijd Parameter 6-15 Klem 53 hoge ref./terugkopp.
Parameter 6-01 Live zero time-out-functie Parameter 6-22 Klem 54 lage stroom Parameter 20-07 Conversie terugk. 3
Parameter 20-21 Setpoint 1 Parameter 6-24 Klem 53 lage ref./terugkopp.
Parameter 20-81 PID normaal/inv regeling Parameter 6-25 Klem 54 hoge ref./terugkopp.
Parameter 20-82 PID startsnelheid [tpm] Parameter 6-26 Klem 54 lter tijdconstante Parameter 20-13 Minimumreferentie/terugk.
Parameter 20-83 PID startsnelheid [Hz] Parameter 6-27 Klem 54 live zero Parameter 20-14 Max. referentie/terugk.
Parameter 20-93 PID prop. versterking Parameter 6-00 Live zero time-out-tijd Parameter 6-10 Klem 53 lage spanning
Parameter 20-94 PID integratietijd Parameter 6-01 Live zero time-out-functie Parameter 6-11 Klem 53 hoge spanning
Parameter 20-70 Type met terugk. Parameter 20-81 PID normaal/inv regeling Parameter 6-12 Klem 53 lage stroom
Parameter 20-71 PID-prestaties Parameter 20-82 PID startsnelheid [tpm] Parameter 6-13 Klem 53 hoge stroom
Parameter 20-72 PID uitgangswijz. Parameter 20-83 PID startsnelheid [Hz] Parameter 6-14 Klem 53 lage ref./terugkopp.
Parameter 20-73 Min. terugk.niveau Parameter 20-93 PID prop. versterking Parameter 6-15 Klem 53 hoge ref./terugkopp.
Parameter 20-74 Max. terugk.niveau Parameter 20-94 PID integratietijd Parameter 6-16 Klem 53 lter tijdconstante
Parameter 20-79 PID autotuning Parameter 20-70 Type met terugk. Parameter 6-17 Klem 53 live zero
Parameter 20-71 PID-prestaties Parameter 6-20 Klem 54 lage spanning Parameter 20-72 PID uitgangswijz. Parameter 6-21 Klem 54 hoge spanning Parameter 20-73 Min. terugk.niveau Parameter 6-22 Klem 54 lage stroom Parameter 20-74 Max. terugk.niveau Parameter 6-23 Klem 54 hoge stroom Parameter 20-79 PID autotuning Parameter 6-24 Klem 53 lage ref./terugkopp.
Parameter 6-25 Klem 54 hoge ref./terugkopp.
Parameter 6-26 Klem 54 lter tijdconstante Parameter 6-27 Klem 54 live zero Parameter 6-00 Live zero time-out-tijd Parameter 6-01 Live zero time-out-functie Parameter 4-56 Waarsch: terugk. laag Parameter 4-57 Waarsch: terugk. hoog Parameter 20-20 Terugkopp.functie Parameter 20-21 Setpoint 1 Parameter 20-22 Setpoint 2 Parameter 20-81 PID normaal/inv regeling Parameter 20-82 PID startsnelheid [tpm] Parameter 20-83 PID startsnelheid [Hz] Parameter 20-93 PID prop. versterking Parameter 20-94 PID integratietijd
Parameter 6-11 Klem 53 hoge spanning Parameter 20-02 Eenh. bron terugk. 1
Parameter 6-12 Klem 53 lage stroom Parameter 20-03 Bron terugk. 2
Parameter 20-05 Eenh. bron terugk. 2
waarde
Parameter 20-06 Bron terugk. 3
waarde
Parameter 20-08 Eenh. bron terugk. 3
waarde
Parameter 20-12 Referentie/terugk.eenheid
waarde
waarde
waarde
waarde
waarde
2 2
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 21
Programmeren
Q3-30 Eén zone, int. setpoint Q3-31 Eén zone, ext. setpoint Q3-32 Multi-zone/geav.
Parameter 20-70 Type met terugk.
22
Parameter 20-71 PID-prestaties Parameter 20-72 PID uitgangswijz. Parameter 20-73 Min. terugk.niveau Parameter 20-74 Max. terugk.niveau Parameter 20-79 PID autotuning
Tabel 2.4 Q3-3 Inst. Met terugk.
Q3-40 Vent. functies Q3-41 Pompfuncties Q3-42 Compressorfuncties
Parameter 22-60 Functie Defecte band Parameter 22-20 Laag verm. autosetup Parameter 1-03 Koppelkarakteristiek
Parameter 22-61 Koppel Defecte band Parameter 22-21 Detectie laag verm. Parameter 1-71 Startvertraging
Parameter 22-62 Vertr. Defecte band Parameter 22-22 Detectie lage snelh. Parameter 22-75 Beveilig. korte cyclus
Parameter 4-64 Semi-auto bypass setup Parameter 22-23 Functie geen ow Parameter 22-76 Startinterval
Parameter 1-03 Koppelkarakteristiek Parameter 22-24 Vertr. geen ow Parameter 22-77 Min. draaitijd
Parameter 22-22 Detectie lage snelh. Parameter 22-40 Min. draaitijd Parameter 5-01 Klem 27 modus
Parameter 22-23 Functie geen ow Parameter 22-41 Min. slaaptijd Parameter 5-02 Klem 29 modus
Parameter 22-24 Vertr. geen ow Parameter 22-42 Reactiv.snelh [tpm] Parameter 5-12 Klem 27 digitale ingang
Parameter 22-40 Min. draaitijd Parameter 22-43 Reactiv.snelh [Hz] Parameter 5-13 Klem 29 digitale ingang
Parameter 22-41 Min. slaaptijd Parameter 22-44 Reactiv.ref/terugk. verschil Parameter 5-40 Functierelais
Parameter 22-42 Reactiv.snelh [tpm] Parameter 22-45 Boost instelpt Parameter 1-73 Vlieg. start
Parameter 22-43 Reactiv.snelh [Hz] Parameter 22-46 Max. boosttijd Parameter 1-86 Uitsch lg snelh [tpm]
Parameter 22-44 Reactiv.ref/terugk. verschil Parameter 22-26 Drogepompfunctie Parameter 1-87 Uitsch lg snelh [Hz] Parameter 22-45 Boost instelpt Parameter 22-27 Drogepompvertr. – Parameter 22-46 Max. boosttijd Parameter 22-80 Flowcompensatie – Parameter 2-10 Remfunctie Parameter 22-81 Kwadr-lineaire curvebenadering – Parameter 2-16 AC-rem max. stroom Parameter 22-82 Werkpuntberekening – Parameter 2-17 Overspanningsreg. Parameter 22-83 Snelh. bij gn ow [tpm] – Parameter 1-73 Vlieg. start Parameter 22-84 Snelh. bij gn ow [Hz] – Parameter 1-71 Startvertraging Parameter 22-85 Snelh. bij ontwerppunt [tpm] – Parameter 1-80 Functie bij stop Parameter 22-86 Snelh. bij ontwerppunt [Hz] – Parameter 2-00 DC-houd/voorverw.stroom Parameter 22-87 Druk bij geen-owsnelheid Parameter 4-10 Draairichting motor Parameter 22-88 Druk bij nom. snelheid
Parameter 22-89 Flow bij ontwerppunt – – Parameter 22-90 Flow bij nom snelh. – – Parameter 1-03 Koppelkarakteristiek – – Parameter 1-73 Vlieg. start
VLT® HVAC Drive FC 102
Tabel 2.5 Q3-4 Toepassingsinst.
22 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
130BP066.10
1107 tpm
0-** Bediening/display
1-** Belasting & motor
2-** Remmen
3-** Ref./Ramp.
3,84 A 1 (1)
Hoofdmenu
130BP067.10
740 tpm
0-01 Taal
[7] Nederlands
10,64 A 1 [1]
0-0*
Basisinstellingen
130BP068.10
740 tpm
0-01 Taal
[7] Nederlands
10,64 A 1 [1]
0-0*
Basisinstellingen
Programmeren Programmeerhandleiding
2.1.7 Modus Hoofdmenu
Druk op [Main Menu] om naar de modus Hoofdmenu te gaan. Het display toont de volgende uitlezing. Op het middelste en onderste gedeelte van het display wordt een lijst weergegeven met parametergroepen die u
Groepnr. Parametergroep
23 Tijdgebonden functies 25 Cascaderegelaar 26 Anal. I/O-optie MCB 109
met behulp van de toetsen [] en [] kunt selecteren.
Tabel 2.6 Parameterselectie
Nadat u een parametergroep hebt geselecteerd, kunt u een parameter selecteren met de navigatietoetsen. Het middelste gedeelte van het display toont het nummer
Afbeelding 2.27 Modus Hoofdmenu
en de naam van de parameter, evenals de geselecteerde parameterwaarde.
Elke parameter heeft een naam en een getal die altijd hetzelfde zijn, ongeacht de programmeermodus. In de modus Hoofdmenu zijn de parameters ingedeeld in groepen. Het eerste cijfer van het parameternummer (vanaf links) geeft het groepsnummer van de parameter aan.
Alle parameterinstellingen kunnen worden gewijzigd in het Hoofdmenu. Afhankelijk van de geselecteerde conguratie
Afbeelding 2.28 Parameterselectie
(parameter 1-00 Conguratiemodus) kunnen sommige parameters echter onzichtbaar zijn.
2.1.9 Gegevens wijzigen
2.1.8 Parameterselectie
Druk op [OK] om de geselecteerde parameter te wijzigen.
In de modus Hoofdmenu zijn de parameters ingedeeld in groepen. Gebruik de navigatietoetsen om een parame­tergroep te selecteren.
De procedure voor het wijzigen van data is verschillend al naargelang de geselecteerde parameter een numerieke datawaarde of een tekstwaarde vertegenwoordigt.
De volgende parametergroepen zijn beschikbaar:
2.1.10 Een tekstwaarde wijzigen
Groepnr. Parametergroep
0 Bediening/display 1 Belasting & motor 2 Remmen 3 Ref./Ramp. 4 Begr./waarsch. 5 Digitaal In/Uit 6 Analoog In/Uit 8 Comm. en opties 9 Probus 10 CAN-veldbus 11 LonWorks 12 Ethernet IP/Modbus TCP/Pronet 13 Smart Logic 14 Speciale functies 15 Geg. omvormer 16 Data-uitlezingen 18 Info & uitlez. 20 Omvormer met terugkoppeling 21 Uitgebr. met terugk. 22 Toep. functies
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 23
Als de geselecteerde parameter een tekstwaarde heeft, kunt u de tekstwaarde wijzigen via de toetsen [▲] [▼]. Plaats de cursor op de waarde die u wilt opslaan en druk op [OK].
Afbeelding 2.29 Een tekstwaarde wijzigen
2 2
130BP069.10
1-6*
113 tpm 1,78 A 1 (1)
Bel. afhank. inst.
1-60 Belast. comp. bij
lage snelheid
1
0
0%
130BP070.10
1-60 Belast. comp. bij lage snelheid
160%
Bel. afhank. inst. 1-6*
729 tpm 6,21 A 1 (1)
6
Programmeren
VLT® HVAC Drive FC 102
2.1.11 Een groep numerieke datawaarden wijzigen
22
Als de geselecteerde parameter een numerieke datawaarde vertegenwoordigt, kunt u de datawaarde wijzigen met behulp van de navigatietoetsen [◀] [▶] en [▲] [▼]. Gebruik
de toetsen [◀] [▶] om de cursor horizontaal te verplaatsen.
parameter, druk op [OK] en navigeer met de navigatie­toetsen []/[] door de gelogde waarden.
Gebruik parameter 3-10 Ingestelde ref. als een ander voorbeeld: Selecteer de parameter, druk op [OK] en navigeer met de navigatietoetsen []/[] door de geïndexeerde waarden. Wijzig de waarde van de parameter door de geïndexeerde waarde te selecteren en op [OK] te drukken. Wijzig de waarde met behulp van de toetsen []/[]. Druk op [OK] om de nieuwe instelling op te slaan. Druk op [Cancel] om te annuleren. Druk op [Back] om de parameter te verlaten.
2.1.14 Initialiseren naar standaardinstellingen
Afbeelding 2.30 Een groep numerieke datawaarden wijzigen
Gebruik de toetsen [ [▲] verhoogt de waarde en [▼] verlaagt de waarde. Plaats de cursor op de waarde die u wilt opslaan en druk op
[OK].
Afbeelding 2.31 Een groep numerieke datawaarden wijzigen
] [▼] om de datawaarde te wijzigen.
De frequentieregelaar kan op 2 manieren worden geïnitia­liseerd, waarbij de standaardinstellingen worden hersteld.
Aanbevolen initialisatie (via parameter 14-22 Bedrijfsmodus)
1. Selecteer parameter 14-22 Bedrijfsmodus.
2. Druk op [OK].
3. Selecteer [2] Initialisatie.
4. Druk op [OK].
5. Onderbreek de netvoeding en wacht totdat het display is uitgeschakeld.
6. Sluit de netvoeding weer aan – de frequentiere­gelaar is gereset.
7. Stel parameter 14-22 Bedrijfsmodus weer in op [0]
Normaal bedrijf.
2.1.12 Waarde, stapsgewijs
Bepaalde parameters kunnen stapsgewijs worden gewijzigd. Dit geldt voor:
Parameter 1-20 Motorverm. [kW].
Parameter 1-22 Motorspanning.
Parameter 1-23 Motorfrequentie.
Dit betekent dat de parameters niet alleen als een groep van numerieke datawaarden maar ook als oneindig variabele numerieke datawaarden kunnen worden ingesteld.
2.1.13 Geïndexeerde parameters uitlezen en programmeren
Parameters worden geïndexeerd wanneer ze in een roterende stapel worden geplaatst.
Parameter 15-30 Alarmlog: foutcode tot parameter 15-33 Alarmlog: datum & tijd bevatten een
foutlog die kan worden uitgelezen. Selecteer een
24 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
LET OP
Zet de in Persoonlijk menu geselecteerde parameters terug naar de fabrieksinstellingen.
Parameter 14-22 Bedrijfsmodus initialiseert alles, behalve:
Parameter 14-50 RFI-lter
Parameter 8-30 Protocol
Parameter 8-31 Adres
Parameter 8-32 Baudsnelheid
Parameter 8-35 Min. responsvertr.
Parameter 8-36 Max. responsvertr.
Parameter 8-37 Max. tss.-tekenvertr.
Parameter 15-00 Bedrijfsuren tot parameter 15-05 x Overspann.
Parameter 15-20 Hist. log: event tot parameter 15-22 Hist. log: tijd
Parameter 15-30 Alarmlog: foutcode tot parameter 15-32 Alarmlog: tijd
Programmeren Programmeerhandleiding
Handmatige initialisatie
1. Onderbreek de netvoeding en wacht tot het display is uitgeschakeld.
2. 2a Voor het grasche display LCP 102: druk
tegelijkertijd op [Status] – [Main Menu] – [OK] terwijl de frequentieregelaar wordt ingeschakeld.
2b Voor het numerieke display LCP 101:
druk op [Menu] terwijl de frequentiere­gelaar wordt ingeschakeld.
3. Laat de toetsen na 5 seconden los.
4. De frequentieregelaar is nu ingesteld volgens de standaardinstellingen.
Met deze procedure wordt alles geïnitialiseerd, behalve:
Parameter 15-00 Bedrijfsuren;
Parameter 15-03 Inschakelingen;
Parameter 15-04 x Overtemp.;
Parameter 15-05 x Overspann..
2 2
LET OP
Handmatige initialisatie:
reset seriële communicatie.
reset parameter 14-50 RFI-lter en foutloginstel-
lingen.
verwijdert de ingestelde parameters in
parameter 25-00 Cascaderegelaar.
LET OP
Na initialisatie en opnieuw opstarten duurt het enkele minuten voordat het display weer informatie weergeeft.
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 25
Parameterbeschrijving
3 Parameterbeschrijving
3.1 Parameterselectie
VLT® HVAC Drive FC 102
33
3.1.1 Opbouw hoofdmenu
De parameters voor de frequentieomvormer zijn verdeeld in diverse parametergroepen om een eenvoudige selectie van de juiste parameters mogelijk te maken voor een optimale werking van de frequentieomvormer.
De instellingen voor de meeste VLT® HVAC Drive-toepassingen kunnen worden geprogrammeerd door de [Quick Menu]­toets in te drukken en vervolgens via Snelle setup of Functiesetups de benodigde parameters te selecteren. Beschrijvingen en standaardinstellingen van parameters zijn te vinden in de sectie hoofdstuk 5 Parameterlijsten.
0-** Bediening/display
1-** Belasting & motor
2-** Remmen
3-** Ref./Ramp.
4-** Begr./waarsch.
5-** Digitaal In/Uit
6-** Analoog In/Uit
8-** Comm. en opties
Probus
9-**
10-** CAN-veldbus
11-** LonWorks
12-** Ethernet IP/Modbus TCP/Pronet
13-** Smart Logic
14-** Speciale functies
15-** Geg. omvormer
16-** Data-uitlezingen
18-** Info & uitlez.
20-** Omvormer met terugkoppeling
21-** Uitgebr. met terugk.
22-** Toepassingsfuncties
23-** Tijdgebonden functies
24-** Toepassingsfuncties 2
25-** Cascaderegelaar
26-** Analoge I/O-optie MCB 109
26 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
3.2 Parameters: 0-** Bediening/display
Parameters die betrekking hebben op de basisfuncties van de frequentieregelaar, de functie van de LCP-toetsen en de conguratie van het LCP-display.
3.2.1 0-0* Basisinstellingen
0-01 Taal
Option: Functie:
Bepaalt welke taal wordt gebruikt op het display.
De frequentieregelaar wordt geleverd met 2 verschillende taalpakketten. Engels en Duits zijn opgenomen in beide pakketten. Engels kan niet worden gewist of gewijzigd.
[0] * English Opgenomen in taalpakket 1-2.
[1] Deutsch Opgenomen in taalpakket 1-2.
[2] Francais Opgenomen in taalpakket 1.
[3] Dansk Opgenomen in taalpakket 1.
[4] Spanish Opgenomen in taalpakket 1.
[5] Italiano Opgenomen in taalpakket 1.
[6] Svenska Opgenomen in taalpakket 1.
[7] Nederlands Opgenomen in taalpakket 1.
[10] Chinese Opgenomen in taalpakket 2.
[20] Suomi Opgenomen in taalpakket 1.
[22] English US Opgenomen in taalpakket 1.
[27] Greek Opgenomen in taalpakket 1.
[28] Bras.port Opgenomen in taalpakket 1.
[36] Slovenian Opgenomen in taalpakket 1.
[39] Korean Opgenomen in taalpakket 2.
[40] Japanese Opgenomen in taalpakket 2.
[41] Turkish Opgenomen in taalpakket 1.
[42] Trad.Chinese Opgenomen in taalpakket 2.
[43] Bulgarian Opgenomen in taalpakket 1.
[44] Srpski Opgenomen in taalpakket 1.
[45] Romanian Opgenomen in taalpakket 1.
[46] Magyar Opgenomen in taalpakket 1.
[47] Czech Opgenomen in taalpakket 1.
[48] Polski Opgenomen in taalpakket 1.
[49] Russian Opgenomen in taalpakket 1.
[50] Thai Opgenomen in taalpakket 2.
[51] Bahasa
Indonesia
Opgenomen in taalpakket 2.
0-01 Taal
Option: Functie:
[52] Hrvatski Opgenomen in taalpakket 2.
0-02 Eenh. motortoerental
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Welke informatie op het display wordt weergegeven, hangt af van de instellingen in parameter 0-02 Eenh.
motortoerental en parameter 0-03 Regionale instel­lingen. De standaardinstelling van parameter 0-02 Eenh. motortoerental en parameter 0-03 Regionale instellingen
hangt af van de tieregelaar is geleverd.
geograsche regio waar de frequen-
LET OP
Bij een wijziging van de eenheid voor het motortoerental worden bepaalde parameters teruggezet op hun oorspronkelijke waarde. Selecteer de eenheid voor het motortoerental voordat u andere parameters wijzigt.
[0] TPM Selecteer deze optie om variabelen en parameters
met betrekking tot het motortoerental weer te geven op basis van het motortoerental (tpm).
[1]*Hz Selecteer deze optie om variabelen en parameters
met betrekking tot het motortoerental weer te geven op basis van de motorfrequentie (Hz).
0-03 Regionale instellingen
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
De weergave op het display hangt af van de instellingen in parameter 0-02 Eenh. motortoerental en parameter 0-03 Regionale instellingen. De standaardinstelling van parameter 0-02 Eenh. motortoerental en parameter 0-03 Regionale instel-
geograsche regio waar de
[0] Interna-
tionaal
[1] Noord-
Amerika
lingen hangt af van de frequentieregelaar is geleverd. Pas de instellingen waar nodig aan.
De niet-gebruikte instelling wordt onzichtbaar gemaakt.
Stelt de eenheid voor parameter 1-20 Motorverm.
[kW] in op kW en stelt parameter 1-23 Motorfre­quentie standaard in op 50 Hz.
Stelt de eenheid voor parameter 1-21 Motorverm. [PK] in op pk en stelt parameter 1-23 Motorfre- quentie standaard in op 60 Hz.
3 3
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 27
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
0-04 Bedieningsstatus bij insch.
Option: Functie:
Selecteer de bedieningsmodus voor het moment waarop de netspanning weer wordt ingeschakeld na een spanningsuitval in de
33
[0]*Hervatten Start de frequentieregelaar weer op met de
[1] Gedw.
stop, ref=oud
handmatige (lokale) modus.
lokale referentie en start/stop-instellingen (gegeven via [Hand On]/[O] op het LCP of een lokale start via een digitale ingang) die bij uitschakeling van de frequentieregelaar van kracht waren.
Stopt de frequentieregelaar, maar slaat tevens de lokale snelheidsreferentie die voor de uitschakeling actief was, op in het geheugen. Nadat de netspanning weer is aangesloten en een startcommando is gegeven (via de [Hand On]-toets of een lokaal startcommando via een digitale ingang) zal de frequentieregelaar weer starten en werken op basis van de opgeslagen snelheidsreferentie.
3.2.2 0-1* Setupafhandeling
Denieer en beheer de afzonderlijke parametersetups. De frequentieregelaar heeft 4 parametersetups die onafhankelijk van elkaar kunnen worden geprogrammeerd. Dit maakt de frequentieregelaar bijzonder exibel en geschikt om te voldoen aan de eisen van veel verschillende regelschema's voor HVAC-systemen, waardoor vaak bespaard kan worden op externe regelapparatuur. De parametersetups kunnen bijvoorbeeld worden gebruikt om de frequentieregelaar te programmeren voor werking met 1 bepaald type regeling in 1 setup (bijvoorbeeld voor gebruik overdag) en voor werking met een ander type regeling in een andere setup (bijvoorbeeld voor de nachtstand). De diverse setups kunnen echter ook door een OEM van luchtbehandelingskasten of kant-en-klare eenheden worden gebruikt om alle in de fabriek geassem­bleerde frequentieregelaars voor diverse modellen binnen een productreeks op identieke wijze te programmeren, zodat tijdens de productie/inbedrijfstelling enkel maar de juiste setup hoeft te worden geselecteerd op basis van het model binnen die productreeks waarop de frequentiere­gelaar wordt geïnstalleerd. De actieve setup (dat wil zeggen de setup op basis waarvan de frequentieregelaar op dit moment werkt) kan worden geselecteerd via parameter 0-10 Actieve setup en wordt op het LCP weergegeven. Via de optie [9] Multi setup
parameter 0-12 Setup gekoppeld aan in te stellen, ook niet als een wijziging van setup tijdens bedrijf nodig is, maar voor zeer complexe toepassingen kan het nodig zijn om gebruik te maken van de volledige exibiliteit van meerdere setups. Met behulp van parameter 0-11 Setup wijzigen kunnen parameters binnen elk van de setups worden gewijzigd terwijl de frequentieregelaar blijft functi­oneren in de actieve setup. Dit kan een andere setup zijn dan de setup die wordt gewijzigd. Met behulp van parameter 0-51 Kopie setup kunnen parameterinstellingen van de ene setup naar de andere worden gekopieerd, waardoor de inbedrijfstelling sneller kan verlopen wanneer vergelijkbare parameterinstellingen nodig zijn in verschillende setups. Als een setup via een veldbus wordt gewijzigd, kan het tot 5 s duren voordat de nieuwe waarden via de veldbus zichtbaar worden.
0-10 Actieve setup
Option: Functie:
Selecteer de setup op basis waarvan de frequentieregelaar moet werken. Gebruik parameter 0-51 Kopie setup om een setup naar 1 of alle andere setups te kopiëren. Om conicterende instellingen van een bepaalde parameter binnen 2 verschillende setups te voorkomen, moet u de setups koppelen via parameter 0-12 Setup gekoppeld aan. Stop de frequentieregelaar voordat u schakelt tussen setups waarbij parameters die zijn gemarkeerd als niet te wijzigen tijdens
bedrijf, verschillende waarden hebben. Niet tijdens bedrijf te wijzigen parameters zijn in de parameterlijsten in hoofdstuk 5 Parameter­lijsten gemarkeerd als FALSE.
[0] Fabrieks-
instell.
[1]*Setup 1 [1] Setup 1 tot [4] Setup 4 zijn de 4 afzonderlijke
[2] Setup 2 [3] Setup 3 [4] Setup 4 [9] Multi
setup
Kan niet worden gewijzigd. Deze setup bevat de dataset van Danfoss en kan worden gebruikt als gegevensbron wanneer de andere setups in een bekende staat moeten worden terugge­bracht.
parametersetups waarbinnen alle parameters kunnen worden geprogrammeerd.
Dient voor externe setupselectie via digitale ingangen en de seriële-communicatiepoort. Deze setup maakt gebruik van de instellingen van parameter 0-12 Setup gekoppeld aan.
is het mogelijk om via een digitale ingang of seriële communicatie te schakelen tussen setups (bijvoorbeeld voor de nachtstand) terwijl de frequentieregelaar in bedrijf is of is gestopt. Als het nodig is om tijdens bedrijf van setup te wisselen, moet parameter 0-12 Setup gekoppeld aan correct zijn geprogrammeerd. Voor de meeste HVAC­toepassingen is het niet nodig om parameter
28 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
130BP075.10
130BP076.10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
0-11 Setup wijzigen
Option: Functie:
Selecteer de setup die tijdens bedrijf moet worden bewerkt (dat wil zeggen geprogrammeerd); dit kan de actieve setup zijn of 1 van de inactieve setups. Het nummer van de setup die wordt gewijzigd, wordt tussen haakjes weergegeven op het LCP.
[0] Fabrieks-
instell.
[1] Setup 1 [1] Setup 1 tot [4] Setup 4 kunnen vrij worden
[2] Setup 2 [3] Setup 3 [4] Setup 4 [9]*Actieve
setup
Deze setup kan niet worden gewijzigd maar is nuttig als gegevensbron wanneer de andere setups in een bekende staat moeten worden teruggebracht.
gewijzigd tijdens bedrijf, ongeacht welke setup actief is.
De setup op basis waarvan de frequentiere­gelaar werkt, kan worden gewijzigd tijdens bedrijf. Het wijzigen van parameters in de geselecteerde setup wordt gewoonlijk gedaan vanaf het LCP maar is tevens mogelijk vanaf een seriële-communicatiepoort.
0-12 Setup gekoppeld aan
Option: Functie:
Gebruik deze parameter alleen wanneer een wisseling van setup met draaiende motor noodzakelijk is. Deze parameter zorgt ervoor dat parameters die niet tijdens bedrijf kunnen worden gewijzigd, dezelfde waarde hebben in alle relevante setups.
Om probleemloos over te kunnen schakelen naar een andere setup terwijl de frequentieregelaar in bedrijf is, moeten setups met parameters die niet tijdens bedrijf kunnen worden gewijzigd, aan elkaar worden gekoppeld. De koppeling zorgt ervoor dat de niet tijdens bedrijf te wijzigen parameters worden gesynchro­niseerd wanneer tijdens bedrijf tussen setups wordt geschakeld. Niet tijdens bedrijf te wijzigen parameters zijn in de parameter­lijsten in hoofdstuk 5 Parameterlijsten gemarkeerd als FALSE.
De functie parameter 0-12 Setup gekoppeld
aan wordt gebruikt wanneer parameter 0-10 Actieve setup is ingesteld op [9] Multi setup. Gebruik [9] Multi setup om
tijdens bedrijf (dat wil zeggen terwijl de motor draait) van de ene setup naar een andere te gaan. Bijvoorbeeld:
0-12 Setup gekoppeld aan
Option: Functie:
Gebruik [9] Multi setup om van setup 1 naar setup 2 te gaan terwijl de motor draait. Stel eerst de parameters voor setup 1 in en zorg er vervolgens voor dat setup 1 en setup 2 worden gesynchroniseerd (of 'gekoppeld'). De synchronisatie kan op 2 manieren worden uitgevoerd:
Afbeelding 3.1 Setupafhandeling
Afbeelding 3.2 Setupafhandeling
Nadat het koppelen is voltooid, toont parameter 0-13 Uitlez.: Gekopp. setups setup 1 en 2 om aan te geven dat alle niet tijdens bedrijf te wijzigen parameters nu identiek zijn in setup 1 en setup 2. Als er een wijziging optreedt in een niet tijdens bedrijf
te wijzigen parameter, bijvoorbeeld parameter 1-30 Statorweerstand (Rs) in setup
2, dan wordt deze ook automatisch gewijzigd in setup 1. Nu kan er tijdens bedrijf tussen setup 1 en setup 2 worden geschakeld.
[0] * Niet
gekoppeld
[1] Setup 1
3 3
Stel de te wijzigen setup via parameter 0-11 Setup wijzigen in op [2] Setup 2 en stel
parameter 0-12 Setup gekoppeld aan in op [1] Setup 1. Hierdoor
wordt het koppelingsproces (de synchronisatie) gestart.
Gebruik, terwijl setup 1 nog actief is, parameter 0-50 LCP kopiëren om setup 1 te kopiëren naar setup 2. Stel vervolgens
parameter 0-12 Setup gekoppeld aan in op [2] Setup 2. Dit start het
koppelingsproces.
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 29
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
0-12 Setup gekoppeld aan
Option: Functie:
[2] Setup 2 [3] Setup 3 [4] Setup 4
33
0-13 Uitlez.: Gekopp. setups
Array [5]
Range: Functie:
0* [0 -
255 ]
Geeft een overzicht weer van alle setups die gekoppeld zijn via parameter 0-12 Setup gekoppeld aan. De parameter heeft 1 index voor elke parame­tersetup. De waarde die voor elke index wordt weergegeven, geeft aan welke setups zijn gekoppeld aan de betreende parametersetup.
Index LCP-waarde
0 {0} 1 {1,2} 2 {1,2} 3 {3} 4 {4}
Tabel 3.1 Voorbeeld setupkoppeling
0-14 Uitlez.: prog. setups/kanaal
Range: Functie:
0* [-2147483648
- 2147483647 ]
Geef de instelling van parameter 0-11 Setup wijzigen weer voor elk van de 4 communica­tiekanalen. Wanneer het nummer als hex­code wordt weergegeven, zoals op het LCP, geeft elk nummer 1 kanaal weer. De cijfers 1-4 geven het setupnummer aan, 'F' betekent fabrieksinstellingen en 'A' betekent actieve setup. De kanalen zijn, van rechts naar links: LCP, veldbus, USB, HPFB1.5. Voorbeeld: het nummer AAAAAA21h betekent dat het veldbuskanaal is ingesteld op Setup 2 via parameter 0-11 Setup wijzigen, het LCP gebruikmaakt van Setup 1 en dat de overige kanalen allemaal de actieve setup gebruiken.
3.2.3 0-2* LCP-display
Denieer de variabelen die worden weergegeven op het LCP.
LET OP
Informatie over het schrijven van displayteksten vindt u in:
Parameter 0-37 Displaytekst 1.
Parameter 0-38 Displaytekst 2.
Parameter 0-39 Displaytekst 3.
0-20 Displayregel 1.1 klein
Option: Functie:
Selecteer een variabele voor weergave in regel 1, linker positie.
[0] Geen Geen displaywaarde geselecteerd.
[37] Displaytekst 1 Hierin kunt u een aparte tekstreeks
schrijven voor weergave op het LCP of voor uitlezing via seriële communicatie.
[38] Displaytekst 2 Hierin kunt u een aparte tekstreeks
schrijven voor weergave op het LCP of voor uitlezing via seriële communicatie.
[39] Displaytekst 3 Hierin kunt u een aparte tekstreeks
schrijven voor weergave op het LCP of voor uitlezing via seriële communicatie.
[89] Uitlezing datum en
tijd
[953] Probus waarsch.-
wrd
[1005] Uitlez. zend-fouten-
teller
[1006] Uitlez. ontvangst-
foutenteller
[1007] Uitlez. bus-uit-teller Geef het aantal bus-uit-gebeurte-
[1013] Waarschuwingspar. Geeft een DeviceNet-speciek
[1115] LON-waarsch.wrd Geeft LON-specieke waarschu-
[1117] XIF-revisie Deze parameter geeft het versie-
[1118] LonWorks-revisie Geeft de softwareversie van het
Geeft de huidige datum en tijd weer.
Geeft Probus-communicatiewaar- schuwingen weer.
Geef het aantal zendfouten van de CAN-regelaar sinds de laatste inscha­keling weer.
Geef het aantal ontvangstfouten van de CAN-regelaar sinds de laatste inschakeling weer.
nissen sinds de laatste inschakeling weer.
waarschuwingswoord weer. Voor elke waarschuwing wordt 1 afzonderlijke bit toegewezen.
wingen weer.
nummer van het externe interfacebestand van de Neuron C­chip op de LON-optie.
toepassingsprogramma van de Neuron C-chip op de LON-optie.
30 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
0-20 Displayregel 1.1 klein
Option: Functie:
[1230] Waarschuwingspar. [1397] Alert Alarm Word [1398] Alert Warning
Word [1399] Alert Status Word [1501] Aantal draaiuren Geeft het aantal uren weer dat de
motor heeft gedraaid.
[1502] KWh-teller Geeft de vermogensopname vanuit
de netvoeding weer in kWh.
[1580] Draaiuren
ventilator [1600] Stuurwoord Geef het stuurwoord weer dat via
de seriële-communicatiepoort als hex-code naar de frequentieregelaar wordt verzonden.
[1601] Referentie [Eenh.] Totale referentie (som van digitaal/
analoog/vooraf ingesteld/bus/ vasthouden ref./versnellen en vertragen) in de geselecteerde eenheid.
[1602]*Referentie % Totale referentie (som van digitaal/
analoog/vooraf ingesteld/bus/ vasthouden ref./versnellen en vertragen) in procenten.
[1603] Statuswoord Huidige statuswoord.
[1605] Vrnste huid.
waarde [%]
[1609] Standaard uitlez. Geef de door de gebruiker gede-
[1610] Verm. [kW] Huidig motorvermogen in kW.
[1611] Verm. [pk] Huidig motorvermogen in pk.
[1612] Motorspanning De spanning die naar de motor
[1613] Frequentie Motorfrequentie, dat wil zeggen de
[1614] Motorstroom Fasestroom van de motor, gemeten
Geef het woord van 2 bytes weer dat met het statuswoord naar de busmaster wordt verstuurd bij het doorgeven van de voornaamste huidige waarde.
nieerde uitlezingen weer zoals ingesteld in
Parameter 0-30 Eenheid voor
uitlezing gebr.,
Parameter 0-31 Min. waarde
uitlezing klant,
Parameter 0-32 Max. waarde
uitlezing klant.
wordt gevoerd.
uitgangsfrequentie van de frequen­tieregelaar in Hz.
als eectieve waarde.
0-20 Displayregel 1.1 klein
Option: Functie:
[1615] Frequentie [%] Motorfrequentie, dat wil zeggen de
uitgangsfrequentie van de frequen­tieregelaar in procenten.
[1616] Koppel [Nm] Huidige motorbelasting als een
percentage van het nominale motorkoppel.
[1617] Snelh. [RPM] De referentie voor het motortoe-
rental. Het actuele toerental hangt af van de gebruikte slipcompensatie (ingesteld in parameter 1-62 Slipcom- pensatie). Als hier geen gebruik van wordt gemaakt, is het actuele toerental het aangegeven toerental op het display minus de motorslip.
[1618] Motor therm. Thermische belasting van de motor,
berekend via de ETR-functie. Zie ook parametergroep 1-9* Motortempe-
ratuur.
[1620] Motorhoek [1622] Koppel [%] Geeft het geproduceerde actuele
koppel weer als een percentage.
[1623] Motor Shaft Power
[kW]
[1624] Calibrated Stator
Resistance
[1626] Verm. gelterd
[kW] [1627] Verm. gelterd [pk] [1630] DC-aansluitsp. De spanning in de tussenkring van
de frequentieregelaar.
[1632] Remenergie/s Het actuele remvermogen dat naar
een externe remweerstand wordt overgebracht. Weergegeven als momentele waarde.
[1633] Remenergie/2 min. Het remvermogen dat naar een
externe remweerstand wordt overgebracht. Het gemiddelde vermogen wordt voortdurend berekend voor de laatste 120 seconden.
[1634] Temp. koellich. De actuele temperatuur van het
koellichaam van de frequentiere­gelaar. De uitschakellimiet is 95 ± 5 °C; opnieuw inschakelen vindt plaats bij 70 ± 5 °C.
[1635] Inverter therm. Belastingspercentage van de
omvormers.
[1636] Inv. nom. stroom Nominale stroom van de frequentie-
regelaar.
3 3
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 31
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
0-20 Displayregel 1.1 klein
Option: Functie:
[1637] Inv. max. stroom De maximale stroom van de
frequentieregelaar.
[1638] SL-controllerstatus Staat van de gebeurtenis zoals
33
[1639] Temp. stuurkaart Temperatuur van de stuurkaart.
[1643] Status tijdgeb.
acties
[1650] Externe referentie Som van de externe referenties als
[1652] Terugk. [Eenh] Referentiewaarde van de ingestelde
[1653] Digi Pot referentie Geeft de bijdrage van de digitale
[1654] Terugk. 1 [Eenh] Geeft de waarde van terugkoppeling
[1655] Terugk. 2 [Eenh] Geeft de waarde van terugkoppeling
[1656] Terugk. 3 [Eenh] Geeft de waarde van terugkoppeling
[1658] PID-uitgang [%] Geeft de uitgangswaarde van de
[1660] Dig. ingang Geeft de status van de digitale
[1661] Klem 53 schakel-
instell.
[1662] Anal. ingang 53 De huidige waarde van ingang 53
[1663] Klem 54 schakel-
instell.
[1664] Anal. ingang 54 Huidige waarde van ingang 54 als
[1665] Anal. uitgang 42
[mA]
uitgevoerd door de regelaar.
Zie parametergroep 23-0* Tijdgeb. acties.
een percentage, dat wil zeggen de som van analoog/puls/bus.
digitale ingang(en).
potentiometer aan de terugkop­peling van de actuele referentie weer.
1 weer. Zie ook parametergroep 20-0* Terugkoppeling.
2 weer. Zie ook parametergroep 20-0* Terugkoppeling.
3 weer. Zie ook parametergroep 20-0* Terugkoppeling.
interne PID-regelaar weer als een percentage.
ingangen weer. Signaal laag = 0, signaal hoog = 1. Zie parameter 16-60 Dig. ingang voor informatie over de volgorde. Bit 0 is de meest rechtse bit.
De instelling van ingangsklem 53. Stroom = 0; spanning = 1.
als referentie- of beveiligingswaarde.
De instelling van ingangsklem 54. Stroom = 0; spanning = 1.
referentie- of beveiligingswaarde.
De huidige waarde van uitgang 42 in mA. Gebruik parameter 6-50 Klem 42 uitgang om de gewenste variabele voor uitgang 42 te selecteren.
0-20 Displayregel 1.1 klein
Option: Functie:
[1666] Dig. uitgang [bin] De binaire waarde van alle digitale
uitgangen.
[1667] Pulsingang #29
[Hz]
[1668] Pulsingang #33
[Hz]
[1669] Pulsuitg. nr. 27 [Hz] De huidige waarde van de op klem
[1670] Pulsuitg. nr. 29 [Hz] De huidige waarde van de op klem
[1671] Relaisuitgang [bin] Geeft de instelling van alle relais
[1672] Teller A Geeft de huidige waarde van teller A
[1673] Teller B Geeft de huidige waarde van teller B
[1675] Anal. ingang
X30/11
[1676] Anal. ingang
X30/12
[1677] Anal. uitgang
X30/8 [mA]
[1678] Anal. uitgang
X45/1 [mA] [1679] Anal. uitgang
X45/3 [mA] [1680] Veldbus CTW 1 Stuurwoord (CTW) ontvangen vanuit
[1682] Veldbus REF 1 Belangrijkste referentiewaarde die
[1684] Comm. optie STW Uitgebreid statuswoord voor
[1685] FC-poort CTW 1 Stuurwoord (CTW) ontvangen vanuit
[1686] FC-poort REF 1 Statuswoord (STW) verzonden naar
Huidige waarde van de toegepaste frequentie van klem 29 als een pulsingang.
Huidige waarde van de toegepaste frequentie van klem 33 als een pulsingang.
27 toegepaste pulsen in de digitale uitgangsmodus.
29 toegepaste pulsen in de digitale uitgangsmodus.
weer.
weer.
weer.
Huidige waarde van het signaal op ingang X30/11 (Algemene I/O-kaart – optioneel).
Huidige waarde van het signaal op ingang X30/12 (Algemene I/O-kaart – optioneel).
Huidige waarde van uitgang X30/8 (Algemene I/O-kaart – optioneel). Gebruik parameter 6-60 Klem X30/8 uitgang om de gewenste variabele te selecteren.
de busmaster.
met het stuurwoord wordt verzonden vanaf het seriële­communicatienetwerk, bijvoorbeeld door GBS, PLC of een andere masterregelaar.
veldbuscommunicatieoptie.
de busmaster.
de busmaster.
32 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
0-20 Displayregel 1.1 klein
Option: Functie:
[1690] Alarmwoord 1 of meer alarmen in hex-code
(gebruikt voor seriële communicatie).
[1691] Alarmwoord 2 1 of meer alarmen in hex-code
(gebruikt voor seriële communicatie).
[1692] Waarsch.-wrd 1 of meer waarschuwingen in hex-
code (gebruikt voor seriële communicatie).
[1693] Waarsch.woord 2 1 of meer waarschuwingen in hex-
code (gebruikt voor seriële communicatie).
[1694] Uitgebr. statusw. 1 of meer statuscondities in hex-
code (gebruikt voor seriële communicatie).
[1695] Uitgebr. statusw. 2 1 of meer statuscondities in hex-
code (gebruikt voor seriële communicatie).
[1696] Onderhoudswoord De bits geven de status voor de
geprogrammeerde preventief­onderhoudsgebeurtenissen in parametergroep 23-1* Onderhoud weer.
[1830] Anal. ingang X42/1 Geeft de waarde weer van het
signaal dat wordt toegepast op klem X42/1 op de analoge I/O-kaart.
[1831] Anal. ingang X42/3 Geeft de waarde weer van het
signaal dat wordt toegepast op klem X42/3 op de analoge I/O-kaart.
[1832] Anal. ingang X42/5 Geeft de waarde weer van het
signaal dat wordt toegepast op klem X42/5 op de analoge I/O-kaart.
[1833] Anal. Uit X42/7 [V] Geeft de waarde weer van het
signaal dat wordt toegepast op klem X42/7 op de analoge I/O-kaart.
[1834] Anal. Uit X42/9 [V] Geeft de waarde weer van het
signaal dat wordt toegepast op klem X42/9 op de analoge I/O-kaart.
[1835] Anal. Uit X42/11
[V]
[1836] Anal. ingang X48/2
[mA] [1837] Temp. ing. X48/4 [1838] Temp. ing. X48/7 [1839] Temp. ing. X48/10 [1850] Uitlezing sensorless
[eenh] [1860] Digital Input 2
Geeft de waarde weer van het signaal dat wordt toegepast op klem X42/11 op de analoge I/O-kaart.
0-20 Displayregel 1.1 klein
Option: Functie:
[2117] Uitgebr ref 1
[Eenh]
[2118] Uitgebr terugk. 1
[Eenh]
[2119] Uitgebr verm 1 [%] De waarde van de uitgang van
[2137] Uitgebr ref 2
[Eenh]
[2138] Uitgebr terugk. 2
[Eenh]
[2139] Uitgebr verm 2 [%] De waarde van de uitgang van
[2157] Uitgebr ref 3
[Eenh]
[2158] Uitgebr terugk. 3
[Eenh]
[2159] Uitgebr verm 3 [%] De waarde van de uitgang van
[2230] Verm. geen ow Het berekende geen-ow-vermogen
[2316] Onderhoudstekst [2580] Cascadestatus Status voor de werking van de
[2581] Pompstatus Status voor de werking van elke
[3110] Bypass
statuswoord [3111] Bypass draaiuren [9913] Rusttijd [9914] Verzoeken par.db
in wachtrij [9920] HS-temp (PC1) [9921] HS-temp (PC2) [9922] HS-temp (PC3) [9923] HS-temp (PC4) [9924] HS-temp (PC5) [9925] HS-temp (PC6) [9926] HS-temp (PC7) [9927] HS-temp (PC8) [9951] PC Debug 0
De waarde van de referentie voor uitgebreide regelaar met terugkop­peling 1.
De waarde van het terugkoppelings­signaal voor uitgebreide regelaar met terugkoppeling 1.
uitgebreide regelaar met terugkop­peling 1.
De waarde van de referentie voor uitgebreide regelaar met terugkop­peling 2.
De waarde van het terugkoppelings­signaal voor uitgebreide regelaar met terugkoppeling 2.
uitgebreide regelaar met terugkop­peling 2.
De waarde van de referentie voor uitgebreide regelaar met terugkop­peling 3.
De waarde van het terugkoppelings­signaal voor uitgebreide regelaar met terugkoppeling 3.
uitgebreide regelaar met terugkop­peling 3.
voor het actuele bedrijfstoerental.
cascaderegelaar.
pomp die wordt bestuurd door de cascaderegelaar.
3 3
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 33
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
0-20 Displayregel 1.1 klein
3.2.4 0-3* Std uitlezing LCP
Option: Functie:
[9952] PC Debug 1 [9953] PC Debug 2 [9954] PC Debug 3
33
[9955] PC Debug 4 [9956] Fan 1 Feedback [9957] Fan 2 Feedback [9958] PC Auxiliary Temp [9959] Power Card Temp.
0-21 Displayregel 1.2 klein
Selecteer een variabele voor weergave in regel 1, middelste positie.
Option: Functie:
[1614] * Motorstroom De opties zijn dezelfde als beschreven
voor parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein.
0-22 Displayregel 1.3 klein
Selecteer een variabele voor weergave in regel 1, rechter positie.
Option: Functie:
[1610] * Verm. [kW] De opties zijn dezelfde als beschreven voor
parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein.
Het is mogelijk om de displayelementen aan te passen voor diverse doeleinden:
Uitlezing gebruiker. Waarde evenredig aan het
toerental (lineair, kwadratisch of kubiek, afhankelijk van de ingestelde eenheid in parameter 0-30 Eenheid voor uitlezing gebr.).
Displaytekst. Tekstreeks die in een parameter
wordt opgeslagen.
Uitlezing gebruiker
De weer te geven berekende waarde is gebaseerd op de instellingen in:
Parameter 0-30 Eenheid voor uitlezing gebr..
Parameter 0-31 Min. waarde uitlezing klant (alleen
lineair).
Parameter 0-32 Max. waarde uitlezing klant.
Parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM].
Parameter 4-14 Motorsnelh. hoge begr. [Hz].
Huidige toerental.
0-23 Displayregel 2 groot
Selecteer een variabele voor weergave in regel 2.
Option: Functie:
[1613] * Frequentie De opties zijn dezelfde als beschreven voor
parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein.
0-24 Displayregel 3 groot
Selecteer een variabele voor weergave in regel 3.
0-25 Persoonlijk menu
Array [20]
Range: Functie:
Size related*
[0 ­9999 ]
U kunt maximaal 20 parameters programmeren voor weergave in Q1 Persoonlijk menu. Dit menu is toegankelijk via de toets [Quick Menu] op het LCP. De parameters worden in Q1 Persoonlijk menu weergegeven in de volgorde waarin ze zijn geprogrammeerd in deze arrayparameter. Om parameters te wissen, stelt u de waarde in op
0000. Deze functie kan bijvoorbeeld worden gebruikt om op snelle en eenvoudige wijze toegang te krijgen tot maximaal 20 parameters die regelmatig moeten worden gewijzigd (bijvoorbeeld vanwege onderhoud aan de installatie). De functie kan ook door OEM's worden gebruikt om de inbedrijfstelling van hun apparatuur te vereenvoudigen.
Afbeelding 3.3 Uitlezing gebruiker
De relatie is afhankelijk van het type eenheid dat is geselecteerd in parameter 0-30 Eenheid voor uitlezing gebr.:
Type eenheid Relatie met toerental
Dimensieloos Toerental Flow, volume Flow, massa Snelheid Lengte Temperatuur Druk Kwadratisch Vermogen Kubiek
Lineair
Tabel 3.2 Relatie met toerental voor verschillende typen
eenheden
34 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
0-30 Eenheid voor uitlezing gebr.
Option: Functie:
Programmeer een waarde voor weergave op het LCP. De waarde staat in een lineaire, kwadratische of kubieke verhouding tot het toerental. Deze verhouding is afhankelijk van de geselecteerde eenheid (zie Tabel 3.2). De huidige berekende waarde kan worden uitgelezen via parameter 16-09 Standaard uitlez. en/of worden weergegeven op het display door [1609]
Standaard uitlez. te selecteren in parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein tot parameter 0-24 Displayregel 3 groot.
[0] None [1] * % [5] PPM [10] 1/min [11] tpm [12] PULS/s [20] l/s [21] l/min [22] l/u. [23] m³/s [24] m³/min [25] m3/u. [30] kg/s [31] kg/min [32] kg/u. [33] t/min [34] t/u. [40] m/s [41] m/min [45] m [60] °C [70] mbar [71] bar [72] Pa [73] kPa [74] m WG [75] mm Hg [80] kW [120] GPM [121] gal/s [122] gal/min [123] gal/u. [124] CFM [125] ft3/s [126] ft3/min [127] ft3/u. [130] lb/s [131] lb/min [132] lb/u. [140] ft/s [141] ft/min
0-30 Eenheid voor uitlezing gebr.
Option: Functie:
[145] ft [160] °F [170] psi [171] lb/in² [172] in wg [173] ft WG [174] in Hg [180] pk
0-31 Min. waarde uitlezing klant
Range: Functie:
Size related*
[ -999999.99 -
100.00 CustomRea­doutUnit]
Via deze parameter kunt u de minimale waarde van de door de gebruiker gedenieerde uitlezing selecteren (vindt plaats bij nultoe­rental). Het selecteren van een andere waarde dan 0 is alleen mogelijk als
parameter 0-30 Eenheid voor uitlezing gebr. is ingesteld op een lineaire
eenheid. Voor kwadratische en kubieke eenheden is de minimum­waarde 0.
0-32 Max. waarde uitlezing klant
Range: Functie:
100 Custom­ReadoutUnit*
[ par. 0-31 -
999999.99 CustomRea­doutUnit]
Deze parameter bepaalt de maximumwaarde die moet worden weergegeven wanneer het motortoerental de in
parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM] of
parameter 4-14 Motorsnelh. hoge begr. [Hz] ingestelde waarde
heeft bereikt (hangt af van de instelling in parameter 0-02 Eenh. motortoerental).
3 3
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 35
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
0-37 Displaytekst 1
3.2.5 0-4* LCP-toetsenbord
Range: Functie:
0* [0 -
33
In deze parameter kunt u een aparte tekstreeks
25 ]
schrijven voor weergave op het LCP of voor uitlezing via seriële communicatie. Om de tekst permanent weer te geven, selecteert u [37] Displaytekst 1 in 1 van de volgende parameters:
Parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein.
Parameter 0-21 Displayregel 1.2 klein.
Parameter 0-22 Displayregel 1.3 klein.
Parameter 0-23 Displayregel 2 groot.
Parameter 0-24 Displayregel 3 groot.
Parameter 0-37 Displaytekst 1.
Wanneer u parameter 12-08 Hostnaam wijzigt, wordt ook parameter 0-37 Displaytekst 1 gewijzigd, maar niet andersom.
Schakel de afzonderlijke toetsen op het LCP in en uit en beveilig ze met een wachtwoord.
0-40 [Hand on]-toets op LCP
Option: Functie:
[0] Uitgesch. Schakelt de toets uit.
[1] * Ingesch. [Hand On]-toets is ingeschakeld.
[2] Wachtw. Voorkomt een onbevoegde start in de
handmodus. Als parameter 0-40 [Hand on]-toets op LCP is opgenomen in Persoonlijk menu, moet u het wachtwoord deniëren in parameter 0-65 Wachtw persoonlijk menu. Denieer anders een wachtwoord in parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu.
0-41 [O]-toets op LCP
Option: Functie:
0-38 Displaytekst 2
Range: Functie:
0* [0 -
In deze parameter kunt u een aparte tekstreeks
25 ]
schrijven voor weergave op het LCP of voor uitlezing via seriële communicatie. Om de tekst permanent weer te geven, selecteert u [38] Displaytekst 2 in:
Gebruik [▲] en [▼] om een teken te wijzigen. Gebruik
[◀] en [▶] om de cursor te verplaatsen. Als een teken is gemarkeerd door de cursor kan dit teken worden gewijzigd. U kunt een teken tussenvoegen door de cursor tussen 2 tekens te plaatsen en op [▲] of [▼] te drukken.
0-39 Displaytekst 3
Parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein.
Parameter 0-21 Displayregel 1.2 klein.
Parameter 0-22 Displayregel 1.3 klein.
Parameter 0-23 Displayregel 2 groot.
Parameter 0-24 Displayregel 3 groot.
[0] Uitgesch. Schakelt de toets uit.
[1] * Ingesch. [O]-toets is ingeschakeld.
[2] Wachtw. Voorkomt een onbevoegde stop. Als
parameter 0-41 [O]-toets op LCP is opgenomen in Persoonlijk menu, moet u het wachtwoord
deniëren in parameter 0-65 Wachtw persoonlijk menu. Denieer anders een wachtwoord in parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu.
0-42 [Auto on]-toets op LCP
Option: Functie:
[0] Uitgesch. Schakelt de toets uit.
[1] * Ingesch. [Auto On]-toets is ingeschakeld.
[2] Wachtw. Voorkomt een onbevoegde start in de
automodus. Als parameter 0-42 [Auto on]-toets op LCP is opgenomen in Persoonlijk menu, moet u het wachtwoord deniëren in parameter 0-65 Wachtw persoonlijk menu. Denieer anders een wachtwoord in parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu.
Range: Functie:
0* [0 -
In deze parameter kunt u een aparte tekstreeks
25 ]
schrijven voor weergave op het LCP of voor uitlezing via seriële communicatie. Om de tekst permanent weer te geven, selecteert u Displaytekst 3 in
parameter 0-20 Displayregel 1.1 klein, parameter 0-21 Displayregel 1.2 klein, parameter 0-22 Displayregel 1.3 klein, parameter 0-23 Displayregel 2 groot of
parameter 0-24 Displayregel 3 groot. Gebruik [▲] en
[▼] om een teken te wijzigen. Gebruik [◀] en [▶] om de cursor te verplaatsen. Als een teken is gemarkeerd door de cursor kan dit teken worden gewijzigd. U kunt een teken tussenvoegen door de cursor tussen 2 tekens te plaatsen en op [▲] of [▼] te drukken.
36 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
0-43 [Reset]-toets op LCP
Option: Functie:
[0] Uitgesch. Schakelt de toets uit.
[1] * Ingesch. [Reset]-toets is ingeschakeld.
[2] Wachtw. Voorkomt een onbevoegde reset. Als
parameter 0-43 [Reset]-toets op LCP is opgenomen in parameter 0-25 Persoonlijk
menu, moet u het wachtwoord deniëren in parameter 0-65 Wachtw persoonlijk menu.
Denieer anders een wachtwoord in
parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu.
[3] Ingesch.
zonder OFF
[4] Wachtw.
zonder OFF
[5] Ingesch. met
OFF
[6] Wachtw. met
OFF
Door indrukken van de toets wordt de frequentieregelaar gereset, maar niet gestart.
Voorkomt een onbevoegde reset. Na een bevoegde reset start de frequentieregelaar niet. Zie optie [2] Wachtw. voor informatie over het instellen van een wachtwoord.
3.2.6 0-5* Kopiëren/Opsl.
Kopieer parameters van en naar het LCP. Gebruik deze parameters om setups op te slaan en om setups te kopiëren van de ene frequentieregelaar naar een andere.
0-50 LCP kopiëren
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
[0] * Geen kopie [1] Alles naar LCP Hierdoor worden alle parameters in alle
setups vanuit het geheugen van de frequentieregelaar gekopieerd naar het LCP-geheugen. Voor servicedoeleinden moet u na de inbedrijfstelling alle parameters kopiëren naar het LCP.
[2] Alles vanaf LCP Hierdoor worden alle parameters in alle
setups vanuit het LCP-geheugen gekopieerd naar het geheugen van de frequentieregelaar.
[3] Verm.onafh. v.
LCP
[10] Delete LCP
copy data
Kopieert alleen de parameters die niet afhankelijk zijn van het motorvermogen. Gebruik de laatste optie om meerdere frequentieregelaars te programmeren voor dezelfde functie zonder de al ingestelde motorgegevens te verstoren.
0-51 Kopie setup
Option: Functie:
[0] * Geen kopie Geen functie.
[1] Kopie naar
setup 1
[2] Kopie naar
setup 2
[3] Kopie naar
setup 3
[4] Kopie naar
setup 4
[9] Kopie naar
alle
Kopieert alle parameters in de huidige, te bewerken setup (ingesteld in parameter 0-11 Setup wijzigen) naar setup 1.
Kopieert alle parameters in de huidige, te bewerken setup (ingesteld in parameter 0-11 Setup wijzigen) naar setup 2.
Kopieert alle parameters in de huidige, te bewerken setup (ingesteld in parameter 0-11 Setup wijzigen) naar setup 3.
Kopieert alle parameters in de huidige, te bewerken setup (ingesteld in parameter 0-11 Setup wijzigen) naar setup 4.
Kopieert de parameters in de huidige setup naar setup 1 tot en met 4.
3.2.7 0-6* Wachtw.
0-60 Wachtw. hoofdmenu
Range: Functie:
100* [-9999 -
9999 ]
0-61 Toegang hoofdmenu zonder wachtw.
Option: Functie:
[0] * Voll. toeg. Schakelt het ingestelde wachtwoord in
[1] LCP: alleen lezen Voorkomt het onbevoegd bewerken
[2] LCP: geen
toegang
[3] Bus: alleen lezen [4] Bus: geen
toegang [5] Alle: alleen lezen [6] Alle: geen
toegang
Als [0] Voll. toeg. is geselecteerd, worden
parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu, parameter 0-65 Wachtw persoonlijk menu en parameter 0-66 Toegang pers. menu zonder wachtw. genegeerd.
Stel het wachtwoord in voor toegang tot het Hoofdmenu via de [Main Menu]-toets. Deze parameter wordt genegeerd als
parameter 0-61 Toegang hoofdmenu zonder wachtw. is ingesteld op [0] Voll. toeg.
parameter 0-60 Wachtw. hoofdmenu uit.
van de parameters in het Hoofdmenu.
Voorkomt het onbevoegd weergeven en bewerken van de parameters in het Hoofdmenu.
3 3
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 37
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
0-65 Wachtw persoonlijk menu
Range: Functie:
200* [-9999 -
9999 ]
33
Stel het wachtwoord in voor toegang tot Persoonlijk menu via de [Quick Menu]-toets. Deze parameter wordt genegeerd als
parameter 0-66 Toegang pers. menu zonder wachtw. is ingesteld op [0] Voll. toeg.
LET OP
De frequentieregelaar beschikt niet over een backup van de klokfunctie. Dit betekent dat de ingestelde datum/tijd na een uitschakeling wordt teruggezet naar de standaardinstelling (2000-01-01 00:00), tenzij een realti­meklokmodule met backup is geïnstalleerd. Als er geen module met backup is geïnstalleerd, mag u de klokfunctie alleen gebruiken als de frequentieregelaar
0-66 Toegang pers. menu zonder wachtw.
Option: Functie:
[0] * Voll. toeg. Schakelt het ingestelde wachtwoord in
parameter 0-65 Wachtw persoonlijk menu uit.
[1] LCP: alleen lezen Voorkomt het onbevoegd bewerken
van de parameters in Persoonlijk menu.
[2] LCP: geen
toegang
[3] Bus: alleen lezen [4] Bus: geen toegang [5] Alle: alleen lezen [6] Alle: geen
toegang
Voorkomt het onbevoegd weergeven en bewerken van de parameters in Persoonlijk menu.
Deze parameter wordt genegeerd als parameter 0-61 Toegang hoofdmenu zonder wachtw. is ingesteld op [0] Voll. toeg.
door middel van seriële communicatie is geïntegreerd in een gebouwbeheersysteem (GBS), waarbij het GBS zorgt voor de synchronisatie van de kloktijden van de regelap­paratuur. Via parameter 0-79 Klokfout kunt u instellen dat er een waarschuwing moet worden gegenereerd als de klok niet correct is ingesteld, bijvoorbeeld na een uitschakeling.
LET OP
Als er een Analoge I/O-optiekaart MCB 109 is geïnstalleerd, wordt tevens voorzien in een backup van datum en tijd.
0-70 Datum en tijd
Range: Functie:
Size related*
[ 0 ­0 ]
Stelt de datum en tijd van de interne klok in. De te gebruiken indeling kunt u instellen in parameter 0-71 Datumindeling en parameter 0-72 Tijdsindeling.
0-67 Wachtwoord bus
Range: Functie:
0* [0 - 9999 ] Gebruik deze parameter om de frequentiere-
gelaar te ontgrendelen via veldbus of MCT 10 setupsoftware.
3.2.8 0-7* Klokinstellingen
Stel de tijd en datum voor de interne klok in. De interne klok kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor tijdgebonden acties, energielog, trendanalyse, datum-/tijdstempels op alarmen, gelogde gegevens en preventief onderhoud. Het is mogelijk om de klok in te stellen op Daylight Saving Time/zomertijd, wekelijkse werkdagen/niet-werkdagen inclusief 20 uitzonderingen (feestdagen en dergelijke). Hoewel de klokinstellingen via het LCP kunnen worden ingesteld, is het ook mogelijk om zowel de klokinstellingen als de tijdgebonden acties en preventief-onderhouds­functies in te stellen met behulp van de MCT 10 setupsoftware.
0-71 Datumindeling
Option: Functie:
Stelt de datumindeling in die in het LCP wordt gebruikt.
[0] JJJJ-MM-DD [1] DD-MM-JJJJ [2] MM/DD/JJJJ
0-72 Tijdsindeling
Option: Functie:
Stelt de tijdsindeling in die in het LCP wordt gebruikt.
[0] 24 u [1] 12 u
0-74 DST/zomertijd
Option: Functie:
Selecteer hoe er moet worden omgegaan met Daylight Saving Time/zomertijd. Voor een handmatige zomertijd programmeert u de begindatum en einddatum in parameter 0-76 DST/
zomertijd start en parameter 0-77 DST/zomertijd einde.
[0] * Uit [2] Handm
38 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
0-76 DST/zomertijd start
Range: Functie:
Size related*
[ 0 ­0 ]
Stelt de datum en tijd in waarop de zomertijd ingaat. De datum wordt ingesteld in de indeling die is geselecteerd in parameter 0-71 Datumindeling.
0-77 DST/zomertijd einde
Range: Functie:
Size related*
[ 0 ­0 ]
Stelt de datum en tijd in waarop de zomertijd eindigt. De datum wordt ingesteld in de indeling die is geselecteerd in parameter 0-71 Datumindeling.
0-79 Klokfout
Option: Functie:
Schakelt de klokwaarschuwing in of uit. Een klokwaarschuwing kan worden gegeven wanneer de klok niet juist is ingesteld of de instellingen zijn gereset tijdens een uitschakeling en er geen backup is geïnstalleerd. Als de VLT® Analog I/O MCB 109 is geïnstalleerd, is [1] Ingesch. de standaardwaarde.
[0] Uitgesch. [1] Ingesch.
0-83 Andere niet-werkdagen
Array [15] Array met 15 elementen [0]-[14] onder het parameternummer op het display. Druk op [OK] en schakel tussen de elementen met
behulp van [▲] en [▼].
Range: Functie:
Size related* [ 0 - 0 ] Denieert data voor andere
werkdagen die normaliter niet­werkdagen zouden zijn op basis van parameter 0-81 Werkdagen.
0-89 Uitlezing datum en tijd
Range: Functie:
0* [0 - 25 ] Geeft de huidige datum en tijd weer. De datum
en tijd worden continu bijgewerkt. De klok begint pas met tellen na het wijzigen van de standaardinstelling in parameter 0-70 Datum en tijd.
3 3
0-81 Werkdagen
Array [7] Array met 7 elementen [0]-[6] onder het parameternummer op het display. Druk op [OK] en schakel tussen de elementen met
behulp van [▲] en [▼].
Option: Functie:
Stel voor elke dag van de week in of het een werkdag of een niet-werkdag is. Het eerste element van de array is maandag. De werkdagen worden gebruikt voor tijdgebonden acties.
[0] Nee [1] Ja
0-82 Andere werkdagen
Array [5] Array met 5 elementen [0]-[4] onder het parameternummer op het display. Druk op [OK] en schakel tussen de elementen met
behulp van [▲] en [▼].
Range: Functie:
Size related* [ 0 - 0 ] Denieert data voor andere werkdagen
die normaliter niet-werkdagen zouden zijn op basis van parameter 0-81 Werkdagen.
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 39
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
3.3 Parameters: 1-** Belasting & motor
3.3.1 1-0* Alg. instellingen
Stel in of de frequentieregelaar met of zonder terugkop­peling moet werken.
33
1-00 Conguratiemodus
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
LET OP
Wanneer de parameter op [3] Met terugk. is ingesteld, wijzigen de commando's Omkeren en Start omgekeerd de draairichting van de motor niet.
[0] Geen
terugk.
[3] Met
terugk.
1-03 Koppelkarakteristiek
Option: Functie:
[0] Compres-
sorkoppel
[1] Variabel
koppel
[2] Auto
Energie Optim. CT
Het motortoerental wordt bepaald door toepassing van een toerentalreferentie of door het gewenste motortoerental in te stellen in de handmodus. Geen terugk. wordt ook gebruikt als de frequentie­regelaar deel uitmaakt van een systeem met terugkoppeling op basis van een externe PID­regelaar die een toerentalreferentiesignaal als uitgang geeft.
Het motortoerental wordt bepaald door een referentie van de ingebouwde PID-regelaar, waardoor het motortoerental variabel is zoals in een regelproces met terugkoppeling (bijvoorbeeld constante druk of ow). Congureer de PID­regelaar via parametergroep 20-** Omvormer met terugkoppeling of via de menuoptie Functiesetups na het indrukken van [Quick Menu].
Voor een snelheidsregeling voor schroef- en scrollcompressoren. Levert een spanning die is geoptimaliseerd voor een motorbelasting met een constant-koppelkarakteristiek voor het gehele bereik vanaf 10 Hz.
Voor een snelheidsregeling voor centrifugaal­pompen en ventilatoren. Moet ook worden gebruikt voor het regelen van meerdere motoren vanaf dezelfde frequentieregelaar (bijvoorbeeld bij meerdere condensorventi­latoren of koeltorenventilatoren). Levert een spanning die is geoptimaliseerd voor motorbe­lastingen met een kwadratisch verlopende koppelkarakteristiek.
Voor een optimale, energiezuinige snelheidsre­geling voor schroef- en scrollcompressoren. Levert een spanning die is geoptimaliseerd voor
1-03 Koppelkarakteristiek
Option: Functie:
een motorbelasting met een constant-koppelka­rakteristiek voor het gehele bereik vanaf 15 Hz. Bovendien past de AEO-functie de spanning nauwkeurig aan de huidige belastingscondities aan, waardoor het energieverbruik en het hoorbare geluid van de motor afnemen. Voor een optimale werking moet de arbeidsfactor (cos phi) van de motor correct worden ingesteld. Deze waarde is in te stellen in parameter 14-43 Cosphi motor. De parameter heeft een standaardinstelling die automatisch wordt aangepast wanneer de motorgegevens worden geprogrammeerd. Deze instellingen zorgen voor een optimale motorspanning. Als de arbeidsfactor (cos phi) nauwkeuriger moet worden afgesteld, kunt u een AMA uitvoeren via parameter 1-29 Autom. aanpassing motorgeg. (AMA). Het is zelden nodig om de parameter voor de arbeidsfactor voor de motor handmatig in te stellen.
[3]*Auto
Energie Optim. VT
Voor een optimale, energiezuinige snelheidsre­geling voor centrifugaalpompen en ventilatoren. Levert een spanning die is geoptimaliseerd voor motorbelastingen met een kwadratische koppel­karakteristiek. Bovendien past de AEO-functie de spanning nauwkeurig aan de huidige belastingscondities aan, waardoor het energie­verbruik en het hoorbare geluid van de motor afnemen. Voor een optimale werking moet de arbeidsfactor (cos phi) van de motor correct worden ingesteld. Deze waarde is in te stellen in parameter 14-43 Cosphi motor. De parameter heeft een standaardinstelling die automatisch wordt aangepast wanneer de motorgegevens worden geprogrammeerd. Deze instellingen zorgen voor een optimale motorspanning. Als de arbeidsfactor (cos phi) nauwkeuriger moet worden afgesteld, kunt u een AMA uitvoeren via parameter 1-29 Autom. aanpassing motorgeg. (AMA). Het is zelden nodig om de parameter voor de arbeidsfactor voor de motor handmatig in te stellen.
1-06 Richting rechtsom
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Deze parameter denieert de term rechtsom die overeenkomt met de richtingpijl op het LCP. Is te gebruiken om de draairichting van
40 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
1-06 Richting rechtsom
Option: Functie:
de as eenvoudig te wijzigen zonder motordraden te verwisselen.
[0] * Normaal De motoras draait rechtsom wanneer de
frequentieregelaar als volgt is aangesloten: UU, VV en WW op de motor.
[1] Geïnverteerd De motoras draait linksom wanneer de
frequentieregelaar als volgt is aangesloten: UU, VV en WW op de motor.
3.3.2 1-10 tot 1-13 Motorselectie
LET OP
Deze parametergroep kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
De volgende parameters zijn actief ('x'), afhankelijk van de instelling in parameter 1-10 Motorconstructie.
[0]
Parameter 1-10 Motorconstructie
Parameter 1-00 Conguratiemodus x x Parameter 1-03 Koppelkarakteristiek x Parameter 1-06 Richting rechtsom x x Parameter 1-14 Verst. demping x
Parameter 1-15 Filtertijdconstante
lage snelh.
Parameter 1-16 Filtertijdconstante
hoge snelh.
Parameter 1-17 Filtertijdconstante
spanning Parameter 1-20 Motorverm. [kW] x Parameter 1-21 Motorverm. [PK] x Parameter 1-22 Motorspanning x Parameter 1-23 Motorfrequentie x Parameter 1-24 Motorstroom x x Parameter 1-25 Nom. motorsnelheid x x
Parameter 1-26 Cont. nom.
motorkoppel
Parameter 1-28 Controle draair.
motor
Parameter 1-29 Autom. aanpassing
motorgeg. (AMA) Parameter 1-30 Statorweerstand (Rs) x x Parameter 1-31 Rotorweerstand (Rr) x Parameter 1-35 Hoofdreactantie (Xh) x Parameter 1-37 Inductantie d-as (Ld) x Parameter 1-39 Motorpolen x x
Parameter 1-40 Tegen-EMK bij 1000
TPM
Parameter 1-50 Motormagnetisering
bij nulsnelheid
Asynchroon
[1] PM, niet-
uitspr. SPM
x
x
x
x
x x
x
x
x
Parameter 1-10 Motorconstructie
Parameter 1-51 Min. snelh. norm.
magnetisering [TPM]
Parameter 1-52 Min. snelh. norm.
magnetisering [Hz]
Parameter 1-58 Stroom testpulsen
vlieg.start
Parameter 1-59 Freq. testpulsen
vlieg.start
Parameter 1-60 Belast. comp. bij
lage snelheid
Parameter 1-61 Belastingcomp. bij
hoge snelheid Parameter 1-62 Slipcompensatie x
Parameter 1-63 Slipcompensatie
tijdconstante Parameter 1-64 Resonantiedemping x
Parameter 1-65 Resonantiedemping
tijdconstante
Parameter 1-66 Min. stroom bij lage
snelh. Parameter 1-70 Startmodus PM x Parameter 1-71 Startvertraging x x Parameter 1-72 Startfunctie x x Parameter 1-73 Vlieg. start x x
Parameter 1-77 Max startsnelh
compressor [tpm]
Parameter 1-78 Max startsnelh
compressor [Hz]
Parameter 1-79 Max starttijd
compressor tot uitsch Parameter 1-80 Functie bij stop x x
Parameter 1-81 Min. snelh. functie
bij stop [RPM]
Parameter 1-82 Min. snelh. voor
functie bij stop [Hz] Parameter 1-86 Uitsch lg snelh [tpm] x x Parameter 1-87 Uitsch lg snelh [Hz] x x
Parameter 1-90 Therm. motorbevei-
liging Parameter 1-91 Ext. motor-ventilator x x Parameter 1-93 Thermistorbron x x
Parameter 2-00 DC-houd/
voorverw.stroom Parameter 2-01 DC-remstroom x x Parameter 2-02 DC-remtijd x
Parameter 2-03 Inschakelsnelh. DC-
rem [tpm]
Parameter 2-04 Inschakelsnelh. DC-
rem [Hz] Parameter 2-06 Parkeerstroom x Parameter 2-07 Parkeertijd x Parameter 2-10 Remfunctie x x
[0]
Asynchroon
[1] PM, niet-
uitspr. SPM
x
x
x x
x x
x
x
x
x
x
x
x
x
x x
x x
x x
x
x
x
3 3
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 41
Parameterbeschrijving
Parameter 1-10 Motorconstructie
Parameter 2-11 Remweerstand
(ohm)
Parameter 2-12 Begrenzing
remvermogen (kW)
33
Parameter 2-13 Bewaking
remvermogen Parameter 2-15 Remtest x x Parameter 2-16 AC-rem max. stroom x Parameter 2-17 Overspanningsreg. x Parameter 4-10 Draairichting motor x x
Parameter 4-11 Motorsnelh. lage
begr. [RPM]
Parameter 4-12 Motorsnelh. lage
begr. [Hz]
Parameter 4-13 Motorsnelh. hoge
begr. [RPM]
Parameter 4-14 Motorsnelh. hoge
begr. [Hz]
Parameter 4-16 Koppelbegrenzing
motormodus
Parameter 4-17 Koppelbegrenzing
generatormodus Parameter 4-18 Stroombegr. x x Parameter 4-19 Max. uitgangsfreq. x x
Parameter 4-58 Motorfasefunctie
ontbreekt Parameter 14-40 VT-niveau x
Parameter 14-41 Min. magnetisering
AEO
Parameter 14-42 Min. AEO-
frequentie Parameter 14-43 Cosphi motor x
Tabel 3.3 Motorselectieparameter
Asynchroon
3.3.3 SynRM-motor congureren op basis van VVC
Deze sectie beschrijft het congureren van een SynRM­motor op basis van VVC+.
+
LET OP
De SmartStart-wizard beslaat de basisconguratie van SynRM-motoren.
Stappen voor eerste programmering
Activeer het gebruik van een SynRM-motor door [5] Sync. Reluctance te selecteren in parameter 1-10 Motorconstructie.
De motorgegevens programmeren
Na het uitvoeren van de stappen voor eerste program­mering zijn de SynRM-motorgerelateerde parameters in
VLT® HVAC Drive FC 102
[0]
[1] PM, niet-
uitspr. SPM
x x
x x
x x
x x
x x
x x
x x
x x
x x
x
x
x
op het motortypeplaatje en het motordatablad om de volgende parameters te programmeren in de aangegeven volgorde:
Parameter 1-23 Motorfrequentie.
Parameter 1-24 Motorstroom.
Parameter 1-25 Nom. motorsnelheid.
Parameter 1-26 Cont. nom. motorkoppel.
Voer een volledige AMA uit via parameter 1-29 Autom. aanpassing motorgeg. (AMA) [1] Volledige AMA insch. of stel
de volgende parameters handmatig in:
Parameter 1-30 Statorweerstand (Rs).
Parameter 1-37 Inductantie d-as (Ld).
Parameter 1-44 d-axis Inductance Sat. (LdSat).
Parameter 1-45 q-axis Inductance Sat. (LqSat).
Parameter 1-48 Inductance Sat. Point.
Toepassingsspecieke aanpassingen
Start de motor op het nominale toerental. Controleer de VVC+ SynRM-instellingen als de toepassing niet goed werkt. Tabel 3.4 bevat toepassingsspecieke aanbevelingen:
Toepassing Instellingen
Toepassingen met lage massatraagheid I
Load/IMotor
Toepassingen met lage massatraagheid 50 > I Toepassingen met hoge massatraagheid I
Load/IMotor
Hoge belasting bij laag toerental < 30% (nominaal toerental)
< 5
Load/IMotor
> 50
> 5
Verhoog parameter 1-17 Filtertijdcon- stante spanning met een factor 5 tot
10. Verlaag parameter 1-14 Verst. demping. Verlaag parameter 1-66 Min. stroom bij lage snelh. (< 100%). Handhaaf de standaardwaarden.
Verhoog parameter 1-14 Verst.
demping, parameter 1-15 Low Speed Filter Time Const. en
parameter 1-16 High Speed Filter Time Const.. Verhoog parameter 1-17 Filtertijdcon­stante spanning. Verhoog parameter 1-66 Min. stroom bij lage snelh. om het startkoppel
aan te passen. Een stroom van 100% geeft het nominale koppel als startkoppel. Deze parameter werkt onafhankelijk van
parameter 30-20 High Starting Torque Time [s] en parameter 30-21 High Starting Torque Current [%].
Gedurende langere tijd werken bij een stroomniveau hoger dan 100% kan leiden tot oververhitting van de motor.
parametergroep 1-2* Motordata, 1-3* Geav. Motordata en 1-4* Geav. Motordata II beschikbaar. Gebruik de gegevens
42 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
Toepassing Instellingen
Dynamische toepassingen Verhoog parameter 14-41 Min.
magnetisering AEO bij zeer
dynamische toepassingen. Het aanpassen van parameter 14-41 Min. magnetisering AEO garandeert een goede balans tussen energieren­dement en dynamiek. Wijzig
parameter 14-42 Min. AEO-frequentie
om de minimumfrequentie te speciceren waarbij de frequentiere­gelaar minimale magnetisering moet
gebruiken. Motorvermogens lager dan 18 kW
Tabel 3.4 Aanbevelingen voor diverse toepassingen
Vermijd korte uitlooptijden.
Verhoog parameter 1-14 Damping Gain wanneer de motor bij een bepaald toerental gaat oscilleren. Verhoog de waarde van de dempingsversterking in kleine stappen. De instelling voor deze parameter kan 10-100% hoger liggen dan de standaardwaarde; dit hangt af van de motor.
1-10 Motorconstructie
Stel het type motorconstructie in.
Option: Functie:
[0] * Asynchroon Voor asynchrone motoren.
[1] PM, niet-uitspr.
SPM
[5] Sync.
Reluctance
Te gebruiken voor PM-motoren met niet­uitspringende magneten.
Te gebruiken voor synchrone reluctantie­motoren.
LET OP
Voor deze optie gelden de volgende beperkingen op basis van de rmwa-
reversie:
Versie 4.2x en ouder –
gebruik deze optie niet. Er bestaat een risico op schade aan de frequentieregelaar.
Versie 4.3x – gebruik deze
optie alleen wanneer een vliegende start is ingeschakeld in parameter 1-73 Vlieg. start.
3.3.4
1-14 tot 1-17 VVC+ PM
De standaardparameters voor een VVC+ PM-regeling zijn geoptimaliseerd voor HVAC-toepassingen en traagheidsbe­lastingen in het bereik van 50 > Jl/Jm > 5, waarbij Jl de belastingstraagheid van de toepassing is en Jm de massatraagheid van de machine.
Voor toepassingen met een lage massatraagheid (Jl/Jm <
5) wordt aangeraden om parameter 1-17 Voltage lter time const. te verhogen met een factor 5-10. In bepaalde gevallen moet bovendien parameter 14-08 Damping Gain Factor worden verlaagd om de prestaties en stabiliteit te verbeteren. Voor toepassingen met een hoge massatraagheid (JI/Jm >
50) wordt aangeraden om parameter 1-15 Low Speed Filter
Time Const., parameter 1-16 High Speed Filter Time Const. en parameter 14-08 Damping Gain Factor te verhogen om de
prestaties en stabiliteit te verbeteren. Voor hoge belastingen bij lage toerentallen (< 30% van het nominale toerental) wordt aangeraden om parameter 1-17 Voltage lter time const. te verhogen in verband met de niet-lineariteit van de omvormer bij lage toerentallen.
1-14 Verst. demping
Range: Functie:
120%* [0 -
250 %]
De dempingsversterking stabiliseert de PM­machine, waardoor de PM-machine soepel en stabiel zal werken. De waarde van de dempings­versterking regelt de dynamische prestaties van de PM-machine. Een hoge dempingsversterking zorgt voor lage dynamische prestaties, terwijl een lage dempingsversterking voor hoge dynamische prestaties zorgt. De dynamische prestaties zijn gerelateerd aan de machinegegevens en het type belasting. Als de dempingsversterking te hoog of te laag is, wordt de regeling instabiel.
1-15 Filtertijdconstante lage snelh.
Range: Functie:
Size related*
[0.01 ­20 s]
De dempingstijdconstante voor hoogdoorlaatlters bepaalt de responstijd bij belastingsstappen. Een korte dempingstijdconstante zorgt voor een snelle regeling. Wanneer deze waarde echter te laag is, wordt de regeling instabiel. Deze tijdconstante wordt gebruikt bij toerentallen lager dan 10% van het nominale toerental.
1-16 Filtertijdconstante hoge snelh.
Range: Functie:
Size related*
[0.01 ­20 s]
De dempingstijdconstante voor hoogdoorlaatlters bepaalt de responstijd bij belastingsstappen. Een korte dempingstijdconstante zorgt voor een snelle regeling. Wanneer deze waarde echter te laag is, wordt de regeling instabiel. Deze tijdconstante wordt gebruikt bij toerentallen hoger dan 10% van het nominale toerental.
3 3
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 43
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
1-17 Filtertijdconstante spanning
Range: Functie:
Size related*
33
[0.001 ­1 s]
De ltertijdconstante voor de voedings­spanning van de machine wordt gebruikt om de invloed van hoogfrequente rimpels en resonantie in het systeem te beperken bij de berekening van de voedings­spanning van de machine. Zonder dit lter kunnen de rimpels in de stroom de berekende spanning verstoren en de stabiliteit van het systeem aantasten.
3.3.5 1-2* Motordata
Deze parametergroep bevat invoergegevens voor de gegevens van het motortypeplaatje voor de aangesloten
1-21 Motorverm. [PK]
Range: Functie:
Size related*
[ 0.09 -
3000.00 hp]
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel het nominale motorvermogen in pk in overeenkomstig de gegevens van het motortypeplaatje. De standaardwaarde komt overeen met het nominale vermogen van de eenheid. Afhankelijk van de selecties in
parameter 0-03 Regionale instellingen wordt parameter 1-20 Motorverm. [kW] of parameter 1-21 Motorverm. [PK] onzichtbaar
gemaakt.
motor.
1-22 Motorspanning
LET OP
Het wijzigen van de waarde van deze parameters beïnvloedt de instelling van andere parameters.
LET OP
Parameter 1-20 Motorverm. [kW]
Parameter 1-21 Motorverm. [PK]
Parameter 1-22 Motorspanning
Parameter 1-23 Motorfrequentie
hebben geen eect als parameter 1-10 Motorconstructie is
Range: Functie:
Size related*
[ 10 ­1000 V]
Stel de nominale motorspanning in overeenkomstig de gegevens van het motortypeplaatje. De standaardwaarde komt overeen met het nominale vermogen van de frequentieregelaar.
1-23 Motorfrequentie
Range: Functie:
Size related*
[20 ­1000 Hz]
LET OP
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt. ingesteld op [1] PM, niet-uitspr. SPM, [2] PM, salient IPM, [5] Sync. Reluctance.
1-20 Motorverm. [kW]
Range: Functie:
Size related*
[ 0.09 -
3000.00 kW]
Stel het nominale motorvermogen in kW in overeenkomstig de gegevens van het motortypeplaatje. De standaardwaarde komt overeen met het nominale vermogen van de eenheid. Afhankelijk van de selecties in
parameter 0-03 Regionale instellingen wordt parameter 1-20 Motorverm. [kW] of parameter 1-21 Motorverm. [PK] onzichtbaar
gemaakt.
1-24 Motorstroom
Range: Functie:
Size related*
Stel de motorfrequentie in overeenkomstig de
gegevens van het motortypeplaatje. Voor 87
Hz-bedrijf met 230/400 V-motoren stelt u de
gegevens van het typeplaatje in voor 230
V/50 Hz. Stel parameter 4-13 Motorsnelh. hoge
begr. [RPM] en parameter 3-03 Max. referentie
in voor de 87 Hz-toepassing.
[ 0.10 -
10000.00 A]
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel de nominale motorstroom in overeenkomstig de gegevens van het motortypeplaatje. Deze gegevens worden gebruikt voor het berekenen van het motorkoppel, de thermische motorbeveiliging en dergelijke.
44 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
1-25 Nom. motorsnelheid
Range: Functie:
Size related*
[100 ­60000 RPM]
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Voer het nominale motortoerental in overeenkomstig de gegevens van het motortypeplaatje. Deze gegevens worden gebruikt voor de berekening van automatische motorcompensaties.
1-26 Cont. nom. motorkoppel
Range: Functie:
Size related*
[0.1 ­10000 Nm]
Voer de waarde in overeenkomstig de gegevens van het motortypeplaatje. De standaardwaarde komt overeen met het nominale vermogen. Deze parameter is beschikbaar als parameter 1-10 Motorcon-
structie is ingesteld op [1] PM, niet-uitspr. SPM, wat wil zeggen dat de parameter
alleen geldig is voor PM-motoren en SPM­motoren met niet-uitspringende magneten.
1-28 Controle draair. motor
Option: Functie:
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze zijn aangesloten op netvoeding, DC-voeding of loadsharing.
Onderbreek de netvoeding voordat
u motorfasekabels loskoppelt.
1-28 Controle draair. motor
Option: Functie:
LET OP
Zodra de controlefunctie voor de draairichting van de motor is ingeschakeld, toont het display: NB! Motor draait mogelijk in verkeerde richting. Wanneer u op [OK], [Back] of [Cancel] drukt, verdwijnt deze melding en verschijnt er een nieuwe melding: Druk op [Hand On] om de
motor te starten. Druk op [Cancel] om te annuleren. Wanneer u op [Hand On] drukt,
wordt de motor bij 5 Hz in voorwaartse richting gestart en toont het display: Motor is actief. Controleer de draairichting van de motor.' Druk op [O] om de motor te stoppen. Wanneer u op [O] drukt, wordt de motor gestopt en wordt
parameter 1-28 Controle draair. motor
gereset. Als de draairichting van de motor verkeerd is, moet u 2 motorfasekabels verwisselen.
Na installatie en aansluiting van de motor kan met behulp van deze functie de draairichting van de motor worden gecontroleerd. Wanneer deze functie wordt ingeschakeld, worden alle commando's via een bus of de digitale ingangen genegeerd, met uitzondering van externe vergrendeling en Safe Torque O (STO) (indien aanwezig).
[0]*Uit Controle draair. motor is niet actief.
[1] Ingesch. De draairichting van de motor wordt gecontroleerd.
1-29 Autom. aanpassing motorgeg. (AMA)
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
3 3
De AMA-functie optimaliseert de dynamische motorprestaties door een automatische optimalisatie van de geavanceerde motorpara­meters (parameter 1-30 Statorweerstand (Rs) tot parameter 1-35 Hoofdreactantie (Xh)) terwijl de motor stilstaat.
[0] * Uit Geen functie.
[1] Volledige
AMA insch.
[2] Beperkte
AMA insch.
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 45
Hiermee wordt een AMA uitgevoerd voor de statorweerstand Rs, de rotorweerstand Rr, de statorlekreactantie X1, de rotorlekreactantie X en de hoofdreactantie Xh.
Hiermee wordt een beperkte AMA uitgevoerd waarbij alleen de statorweerstand Rs in het systeem wordt bepaald. Selecteer deze optie
2
130BA375.11
R
S
P 1-30
R
1s
X
h
P1-35
R
1
X
2
X
1
U
1
I
1
I
R
s
Par. 1-30
L
d
Par. 1-37
ω
sLqIq
U
d
I
R
s
Par. 1-30
L
q=Ld
Par. 1-37
ω
sLdId
+
-
+ -
+ -
Par. 1-40
ω
sλPM
U
q
q
q
d-axis equivalent circuit
q-axis equivalent circuit
130BC056.11
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
1-29 Autom. aanpassing motorgeg. (AMA)
Option: Functie:
van het traagheidsmoment van de rotor en de ijzerverlies­weerstand (parameter 1-36 Ijzerverliesweerstand (Rfe)).
als een LC-lter wordt gebruikt tussen de frequentieregelaar en de motor.
33
Activeer de AMA-functie door de [Hand On]-toets in te drukken nadat u [1] Volledige AMA insch. of [2] Beperkte
AMA insch. hebt geselecteerd. Zie ook de sectie Automa­tische aanpassing motorgegevens in de design guide. Na een normale procedure toont het display: Druk op [OK] om AMA te voltooien. Nadat u op [OK] hebt gedrukt, is de frequen-
tieregelaar gereed voor bedrijf.
LET OP
Voor een optimale aanpassing van de frequen-
Afbeelding 3.4 Motorequivalentiediagram voor een
asynchrone motor
tieregelaar wordt aanbevolen om een AMA uit te voeren op een koude motor.
Een AMA kan niet worden uitgevoerd terwijl de
motor loopt.
LET OP
Voorkom dat er tijdens de AMA een extern koppel wordt gegenereerd.
LET OP
Als een van de instellingen in parametergroep 1-2* Motordata wordt gewijzigd, worden parameter 1-30 Statorweerstand (Rs) tot parameter 1-39 Motorpolen teruggezet op de standaard-
instelling.
LET OP
Voer een volledige AMA alleen uit zonder lters; voer een beperkte AMA uit als er een lter is geïnstalleerd.
Zie de sectie Toepassingsvoorbeelden > Automatische aanpassing motorgegevens in de design guide.
3.3.6 1-3* Geav. Motordata
Parameters voor geavanceerde motorgegevens. De motorgegevens in parameter 1-30 Statorweerstand (Rs) tot en met parameter 1-39 Motorpolen moeten zijn afgestemd op de betreende motor om de motor optimaal te laten werken. De standaardinstellingen zijn gebaseerd op gangbare motorparameterwaarden van standaardmotoren. Als de motorparameters niet juist zijn ingesteld, kan dit een storing van het frequentieregelaarsysteem tot gevolg hebben. Als de motorgegevens niet bekend zijn, adviseren we om een AMA (Automatische aanpassing motorge­gevens) uit te voeren. Zie ook de sectie Automatische aanpassing motorgegevens. Tijdens de AMA-procedure worden alle motorparameters aangepast, met uitzondering
46 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Afbeelding 3.5 Motorequivalentiediagram voor een PM-motor
met niet-uitspringende magneten
1-30 Statorweerstand (Rs)
Range: Functie:
Size related*
[ 0.0140 -
140.0000 Ohm]
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Zie de beschrijving onder parameter 1-37 Inductantie d-as (Ld) voor PM-motoren.
Stel de statorweerstandswaarde in. Voer de waarde in overeenkomstig het motordatablad of voer een AMA uit op een koude motor.
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
1-31 Rotorweerstand (Rr)
Range: Functie:
Size related*
[ 0.0100 -
100.0000 Ohm]
Een jnafstelling van Rr zal de asprestaties verbeteren. Stel de rotorweerstandswaarde in op een van de volgende manieren:
1. Voer een AMA uit op een koude
2. Voer de Rr-waarde handmatig in.
3. Gebruik de standaardinstelling
1-35 Hoofdreactantie (Xh)
Range: Functie:
Size related*
[ 1.0000 -
10000.0000 Ohm]
LET OP
Parameter 1-35 Hoofdreactantie (Xh)
heeft geen eect als
parameter 1-10 Motorconstructie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
motor. De frequentieregelaar meet de waarde dan via de motor. Alle compensaties worden gereset op 100%.
Vraag de waarde op bij de leverancier van de motor.
voor Rr. De frequentieregelaar bepaalt de instelling op basis van de gegevens van het motortypeplaatje.
1-36 Ijzerverliesweerstand (Rfe)
Range: Functie:
De RFe-waarde is vooral belangrijk in koppelregelingstoepassingen. Laat
parameter 1-36 Ijzerverliesweerstand (Rfe)
op de standaardinstelling staan als R onbekend is.
1-37 Inductantie d-as (Ld)
Range: Functie:
Size related*
[0.000 -
1000.000 mH]
LET OP
Deze parameter is alleen actief als parameter 1-10 Motorconstructie is ingesteld op [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Stel de waarde voor de inductantie van de d-as in. Raadpleeg het datablad voor de PM-motor voor de juiste waarde.
In technische specicaties hebben de vermelde waarden voor de statorweerstand en de inductantie van de d-as voor asynchrone motoren gewoonlijk betrekking op de gemeten waarde tussen fase en gemeenschappelijke nul (sterpunt). Voor PM-motoren worden deze waarden meestal gegeven voor fase naar fase. PM-motoren zijn typisch bedoeld voor een steraansluiting.
Fe
3 3
Stel de hoofdreactantie van de motor op een van de volgende manieren in op 1:
1-36 Ijzerverliesweerstand (Rfe)
Range: Functie:
Size related*
[ 0 -
10000.000 Ohm]
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Voer de ijzerverliesweerstandswaarde (RFe) in die nodig is om ijzerverliezen in de motor te compenseren. De RFe-waarde kan niet worden gevonden via een AMA.
Voer een AMA uit op een koude motor. De frequentieregelaar meet de waarde van de motor.
Voer de Xh-waarde handmatig in. Vraag de waarde op bij de leverancier van de motor.
Gebruik de standaard Xh­instelling. De frequentieregelaar bepaalt de instelling op basis van de gegevens van het motortypeplaatje.
Parameter 1-30 Stator-
weerstand (Rs)
(fase naar gemeenschap­pelijke nul).
Parameter 1-37 Inductanti
e d-as (Ld)
(fase naar gemeenschap­pelijke nul).
Deze parameter geeft de weerstand van de statorwikkeling (Rs) aan, vergelijkbaar met de statorweerstand van een asynchrone motor. De stator­weerstand is gedenieerd voor een meting tussen fase en gemeenschap­pelijke nul. In geval van fase­fasegegevens, waarbij de statorweerstand wordt gemeten tussen 2 willekeurige fasen, moet u de waarde delen door 2. Deze parameter geeft de directe asinductantie van de PM-motor. De inductantie van de d-as is gede- nieerd voor een meting tussen fase en gemeenschappelijke nul. In geval van fase-fasegegevens, waarbij de statorweerstand wordt gemeten tussen 2 willekeurige fasen, moet u de waarde delen door 2.
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 47
Line to common (starpoint)
Line to line values
Rs and Ld
Rs and Ld
130BC008.11
Permanent magnet motors
130BC009.10
Line to Line Back Emf in RMS Value at 1000 rpm Speed (mech)
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
Parameter 1-40 Tegen-
EMK bij 1000 TPM
RMS (fase-fasewaarde).
33
Tabel 3.5 Parameters die betrekking hebben op PM-motoren
LET OP
De waarden voor de statorweerstand (parameter 1-30 Statorweerstand (Rs)) en de inductantie van de d-as (parameter 1-37 Inductantie d-as (Ld)) die door motorfabrikanten in de technische specicaties worden vermeld, hebben betrekking op de gemeten waarde tussen fase en gemeenschappelijke nul (sterpunt) of tussen twee fasen. Er geldt geen algemene standaard. De verschillende conguraties voor de weerstand van de statorwikkeling en inductantie zijn weergegeven in Afbeelding 3.6. Voor de frequentieregelaars van Danfoss hebt u altijd de waarde voor fase naar gemeenschap­pelijk nulpunt nodig. De tegen-EMK voor een PM-motor is gedenieerd als de geïnduceerde EMK ontwikkeld over 2 willekeurige fasen van de statorwikkeling van een vrijlopende motor. Voor frequentieregelaars van Danfoss hebt u altijd de rms-waarde tussen twee fasen nodig, gemeten bij een mechanisch toerental van 1000 tpm. Deze is weergegeven in Afbeelding 3.7.
Deze parameter geeft de specieke tegen-EMK over de statorklemmen van een PM-motor bij een mechanisch toerental van 1000 tpm. Deze waarde wordt bepaald tussen twee fasen en wordt uitgedrukt in een RMS-waarde.
1-39 Motorpolen
Range: Functie:
Size related*
[2 -
LET OP
100 ]
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel het aantal motorpolen in.
Polen ~nn bij 50 Hz ~nn bij 60 Hz
2 2700–2880 3250–3460 4 1350–1450 1625–1730 6 700–960 840–1153
Tabel 3.6 Aantal polen en bijbehorende
frequenties
Tabel 3.6 geeft het aantal polen weer voor normale toerentalbereiken voor verschillende typen motoren. Motoren die voor andere frequenties zijn ontworpen, moeten afzonderlijk worden gedenieerd. De waarde voor de motorpolen is altijd een even getal, omdat het verwijst naar het totale aantal polen en niet naar het aantal paren. De frequentieregelaar stelt parameter 1-39 Motorpolen in eerste instantie in op basis van
parameter 1-23 Motorfrequentie en parameter 1-25 Nom. motorsnelheid.
Afbeelding 3.6 Statorwikkelingconguraties
Afbeelding 3.7 Machineparameterdenities voor de tegen-EMK
van PM-motoren
1-40 Tegen-EMK bij 1000 TPM
Range: Functie:
Size related*
[ 10 ­9000 V]
Stel de nominale tegen-EMK in voor een motor die draait op 1000 tpm. Deze parameter is alleen actief als parameter 1-10 Motorconstructie is ingesteld op [1] PM, niet-uitspr. SPM.
1-46 Position Detection Gain
Range: Functie:
100 %* [20 -
200 %]
Past de amplitude van de testpuls tijdens positiedetectie bij het starten aan. Pas de parameterwaarde aan om de positie­meting te verbeteren.
48 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
3.3.7 1-5* Bel. onafh. inst.
1-50 Motormagnetisering bij nulsnelheid
Deze parameter is niet zichtbaar op het LCP.
Range: Functie:
100 %* [0 -
300 %]
1-51 Min. snelh. norm. magnetisering [TPM]
Deze parameter is niet zichtbaar op het LCP.
Range: Functie:
Size related*
LET OP
Parameter 1-50 Motormagnetisering bij nulsnelheid heeft geen eect als parameter 1-10 Motorconstructie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Gebruik deze parameter in combinatie met
parameter 1-51 Min. snelh. norm. magnetisering [TPM] om een andere thermische belasting op
de motor te verkrijgen bij lage toerentallen. Stel de waarde in als een percentage van de nominale magnetiseringsstroom. Als de instelling te laag is, wordt het koppel op de motoras mogelijk beperkt.
Afbeelding 3.8 Motormagnetisering
[10 ­300 RPM]
LET OP
Parameter 1-51 Min. snelh. norm. magnetisering [TPM] heeft geen eect als parameter 1-10 Motorcon- structie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Stel het vereiste toerental voor normale magnetiseringsstroom in. Als het toerental lager wordt ingesteld dan het motorslip­toerental, hebben
parameter 1-50 Motormagnetisering bij nulsnelheid en parameter 1-51 Min. snelh. norm. magnetisering [ TPM] geen betekenis.
Gebruik deze parameter in combinatie met parameter 1-50 Motormagnetisering bij nulsnelheid. Zie Tabel 3.6.
1-52 Min. snelh. norm. magnetisering [Hz]
Deze parameter is niet zichtbaar op het LCP.
Range: Functie:
Size related*
[ 0.3 -
10.0 Hz]
LET OP
Parameter 1-52 Min. snelh. norm. magnetisering [Hz] heeft geen eect als parameter 1-10 Motorconstructie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Stel de gewenste frequentie voor normale magnetiseringsstroom in. Als de frequentie lager wordt ingesteld dan de motorslipfre­quentie, hebben
parameter 1-50 Motormagnetisering bij nulsnelheid en parameter 1-51 Min. snelh. norm. magnetisering [ TPM] geen betekenis.
Gebruik deze parameter in combinatie met
parameter 1-50 Motormagnetisering bij nulsnelheid. Zie Tabel 3.6.
1-58 Stroom testpulsen vlieg.start
Range: Functie:
Size related*
[ 0 -
Stel de hoogte in van de magnetiseringsstroom
200
voor de pulsen die worden gebruikt om de
%]
draairichting van de motor te detecteren. Hogere waarden leiden tot nauwkeurigere resultaten wanneer de frequentieregelaar overgedimensioneerd is ten opzichte van de motor. Het instelbereik en de functie zijn afhankelijk van parameter 1-10 Motorconstructie: [0] Asynchroon: [0-200%] Een lagere waarde verlaagt het geproduceerde koppel. 100% komt overeen met de volledige nominale motorstroom. In dit geval is de standaardwaarde 30%. [1] PM, niet-uitspr. SPM [0-40%] Voor PM-motoren wordt een algemene instelling van 20% aangeraden. Hogere waarden kunnen voor betere prestaties zorgen. Voor motoren met een tegen-EMK hoger dan 300 VLL (rms) bij nominaal toerental en een hoge spoelinductie (meer dan 10 mH) wordt echter een lagere waarde aangeraden om een foutieve schatting van het toerental te voorkomen. Deze parameter is actief wanneer parameter 1-73 Vlieg. start is ingeschakeld.
3 3
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 49
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
1-59 Freq. testpulsen vlieg.start
Range: Functie:
Size related*
33
[ 0 -
LET OP
500
Zie de beschrijving van
%]
parameter 1-70 Startmodus PM voor een overzicht van de relatie tussen de parameters voor een vliegende start bij PM-motoren.
De parameter is actief wanneer parameter 1-73 Vlieg. start in ingeschakeld. Het instelbereik en de functie zijn afhankelijk van parameter parameter 1-10 Motorconstructie: [0] Asynchroon: [0-500] Denieer het percentage van de frequentie voor de pulsen die worden gebruikt om de draairichting van de motor te detecteren. Een hogere waarde verlaagt het geproduceerde koppel. In deze modus komt 100% overeen met 2 keer de slipfrequentie. [1] PM, niet-uitspr. SPM: [0-10%] Deze parameter bepaalt het motortoerental (in % van het nominale toerental) waaronder de parkeerfunctie (zie parameter 2-06 Parkeerstroom en parameter 2-07 Parkeertijd) actief wordt. Deze parameter is alleen actief wanneer
parameter 1-70 Startmodus PM is ingesteld op [1] Parkeren en uitsluitend na het starten van de
motor.
3.3.8 1-6* Bel. afhank. Instelling
Afbeelding 3.9 Belast. comp. bij lage snelheid
1-61 Belastingcomp. bij hoge snelheid
Deze parameter is niet zichtbaar op het LCP.
Range: Functie:
100 %* [0 -
300 %]
LET OP
Parameter 1-61 Belastingcomp. bij hoge snelheid heeft geen eect als parameter 1-10 Motorconstructie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Voer de %-waarde in voor compensatie van de spanning in verhouding tot de belasting bij een op hoge toeren draaiende motor en verkrijg zo de optimale U/f-karakteristiek. Het vermogen van de motor bepaalt het frequentiebereik waarbinnen deze parameter actief is.
1-60 Belast. comp. bij lage snelheid
Deze parameter is niet zichtbaar op het LCP.
Range: Functie:
100 %* [0 -
300 %]
LET OP
Parameter 1-60 Belast. comp. bij lage snelheid heeft geen eect als parameter 1-10 Motorconstructie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Voer de %-waarde in voor compensatie van de spanning in verhouding tot de belasting bij een op lage toeren draaiende motor en verkrijg zo de optimale U/f-karakteristiek. Het vermogen van de motor bepaalt het frequen­tiebereik waarbinnen deze parameter actief is.
Motorvermogen [kW] Omschakeling [Hz]
0,25-7,5 <10 11–45 <5 55–550 <3–4
Tabel 3.7 Belast. comp. bij lage snelheid
Motorvermogen Omschakeling
1,1-7,5 kW > 10 Hz
1-62 Slipcompensatie
Range: Functie:
0 %* [-500 -
500 %]
LET OP
Parameter 1-62 Slipcompensatie heeft geen
eect als parameter 1-10 Motorconstructie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Voer de %-waarde voor slipcompensatie in ter compensatie van toleranties in de waarde van n
. De slipcompensatie wordt automatisch
M,N
berekend op basis van het nominale motortoe­rental n
M,N
.
50 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
1-63 Slipcompensatie tijdconstante
Range: Functie:
Size related*
[0.05
- 5 s]
LET OP
Parameter 1-63 Slipcompensatie tijdcon­stante heeft geen eect als parameter 1-10 Motorconstructie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Voer de reactiesnelheid van de slipcom­pensatie in. Een hoge waarde resulteert in een trage reactie en een lage waarde resulteert in een snelle reactie. Stel een langere tijd in als bij lage frequenties resonantieproblemen optreden.
1-64 Resonantiedemping
Range: Functie:
100%* [0 -
500 %]
LET OP
Parameter 1-64 Resonantiedemping heeft geen eect als parameter 1-10 Motorcon­structie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Stel de resonantiedempingswaarde in. Stel
parameter 1-64 Resonantiedemping en parameter 1-65 Resonantiedemping tijdconstante in
om problemen met hoogfrequentresonantie te helpen elimineren. Verhoog de waarde van parameter 1-64 Resonantiedemping om resonantie­trilling te verminderen.
1-65 Resonantiedemping tijdconstante
Range: Functie:
5 ms* [5 - 50
ms]
LET OP
Parameter 1-65 Resonantiedemping tijdconstante heeft geen eect als parameter 1-10 Motorconstructie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Stel parameter 1-64 Resonantiedemping en
parameter 1-65 Resonantiedemping tijdconstante
in om problemen met hoogfrequentresonantie te helpen elimineren. Voer de tijdconstante in die de beste demping oplevert.
1-66 Min. stroom bij lage snelh.
Range: Functie:
Size related*
[ 1 -
LET OP
200 %
Parameter 1-66 Min. stroom bij lage
]
snelh. heeft geen eect als parameter 1-10 Motorconstructie = [0] Asynchroon.
Stel de minimale motorstroom bij lage toerentallen in.
1-66 Min. stroom bij lage snelh.
Range: Functie:
Het verhogen van deze stroom verbetert het ontwikkelde motorkoppel bij lage toeren­tallen. Laag toerental heeft hier betrekking op toerentallen lager dan 6% van het nominale motortoerental (parameter 1-25 Nom. motorsnelheid) in een VVC+ PM-regeling.
3.3.9 1-7* Startaanpassingen
1-70 Startmodus PM
Option: Functie:
[0] Rotorde-
tectie
[1] * Parkeren Als de motor met een laag toerental draait
1-71 Startvertraging
Range: Functie:
00s* [0 -
120 s]
1-72 Startfunctie
Option: Functie:
[0] DC-
houd/ voorw. motor
[2] Vrijloop Hierdoor wordt de asvrijloop van de regelaar
Geschikt voor alle toepassingen waarbij de motor in principe stilstaat bij het starten (zoals transportbanden, pompen, en ventilatoren zonder windmilling).
(d.w.z. minder dan 2-5% van het nominale toerental), bijvoorbeeld als gevolg van ventilatoren met windmilling, selecteert u [1] Parkeren en past u parameter 2-06 Parkeerstroom en parameter 2-07 Parkeertijd overeenkomstig aan.
Voer de tijdsvertraging in tussen het startcommando en het moment waarop de frequentieregelaar vermogen gaat leveren aan de motor. Deze parameter verwijst naar de in parameter 1-72 Startfunctie ingestelde startfunctie.
Selecteer de startfunctie die actief is tijdens de startvertraging.. Deze parameter is gekoppeld aan parameter 1-71 Startvertraging..
Hierdoor wordt de motor gedurende de startver­traging voorzien van een DC-houdstroom (parameter 2-00 DC-houd/voorverw.stroom).
vrijgegeven tijdens de startvertragingstijd (omvormer uit).
De beschikbare opties zijn afhankelijk van de instelling in parameter 1-10 Motorconstructie:
[0] Asynchroon:
[2] Vrijloop
[0] DC-houd/voorw. motor
3 3
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 51
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
1-72 Startfunctie
Option: Functie:
[1] PM, niet-uitspr. SPM:
[2] Vrijloop
33
1-73 Vlieg. start
Option: Functie:
Deze functie maakt het mogelijk een motor op te vangen wanneer deze vrij draait als gevolg van een netstoring.
Wanneer parameter 1-73 Vlieg. start is ingesteld op Ingesch., heeft parameter 1-71 Startvertraging geen functie. De te zoeken draairichting voor een inschakeling bij draaiende motor is gekoppeld aan de instelling in parameter 4-10 Draairichting motor. [0] Rechtsom: rechtsom zoeken bij een inscha­keling bij draaiende motor. Als het zoeken niets oplevert, wordt de DC-rem geactiveerd. [2] Bidirectioneel: bij een inschakeling bij draaiende motor wordt eerst gezocht in de richting zoals bepaald door de laatste referentie (richting). Als het toerental niet wordt gevonden, wordt er in de andere richting gezocht. Als dit ook zonder succes is, zal een DC-rem worden geactiveerd gedurende de ingestelde tijd in parameter 2-02 DC-remtijd. De start vindt dan plaats vanaf 0 Hz.
[0] Uitgesch. Selecteer [0] Uitgesch. als deze functie niet vereist
is.
[1] Ingesch. Selecteer [1] Ingesch. als de frequentieregelaar in
staat moet zijn een draaiende motor op te vangen en te besturen.
Deze parameter wordt altijd ingesteld op [1] Ingesch. wanneer parameter 1-10 Motorconstructie is ingesteld op [1] PM, niet-uitspr. SPM. Belangrijke gerelateerde parameters:
Parameter 1-58 Stroom testpulsen
vlieg.start
Parameter 1-59 Freq. testpulsen vlieg.start
Parameter 1-70 Startmodus PM
Parameter 2-06 Parkeerstroom
Parameter 2-07 Parkeertijd
Parameter 2-03 Inschakelsnelh. DC-rem
[tpm]
Parameter 2-04 Inschakelsnelh. DC-rem
[Hz]
Parameter 2-06 Parkeerstroom
Parameter 2-07 Parkeertijd
[2] Altijd
ingesch.
1-73 Vlieg. start
Option: Functie:
[3] Enabled
Ref. Dir.
[4] Enab.
Always Ref. Dir.
De vliegendestartfunctie die voor PM-motoren wordt gebruikt, is gebaseerd op een schatting van het initiële toerental. Het toerental wordt in eerste instantie altijd geschat nadat een actief startsignaal is gegeven. Op basis van de instelling in parameter 1-70 Startmodus PM gebeurt er het volgende: Parameter 1-70 Startmodus PM= [0] Rotordetectie: Als het geschatte toerental hoger is dan 0 Hz, vangt de frequentieregelaar de motor bij dat toerental op en wordt het normale bedrijf hervat. In andere gevallen schat de frequentieregelaar de rotorpositie en wordt het normale bedrijf vanaf dat punt hervat.
Parameter 1-70 Startmodus PM = [1] Parkeren: Als het geschatte toerental lager is dan de instelling in parameter 1-59 Freq. testpulsen vlieg.start, wordt de parkeer­functie ingeschakeld (zie parameter 2-06 Parkeerstroom en parameter 2-07 Parkeertijd). In andere gevallen vangt de frequentieregelaar de motor bij dat toerental op en wordt het normale bedrijf hervat. Zie de beschrijving bij parameter 1-70 Startmodus PM voor de aanbevolen instel­lingen.
Stroomgrenzen bij gebruik van het vliegendestartprincipe voor PM-motoren:
Het toerentalbereik loopt tot 100% van het
nominale toerental of het veldverzwakkingstoe­rental (de laagste van deze twee).
Een PMSM met een hoge tegen-EMK (> 300 VLL
(rms)) en een hoge spoelinductie (> 10 mH) heeft meer tijd nodig om de kortsluitstroom te verlagen tot 0 en kan gevoelig zijn voor een foutieve schatting.
Stroomtests zijn enkel mogelijk tot een toerental
van 300 Hz. Voor bepaalde eenheden ligt deze grens bij 250 Hz; dit geldt voor alle eenheden van 200-240 V met een vermogen tot en met 2,2 kW en alle eenheden van 380-480 V met een vermogen tot en met 4 kW.
Gebruik een remweerstand voor toepassingen
met een hoge massatraagheid, d.w.z. wanneer de massatraagheid van de belasting meer dan 30 keer hoger is dan de massatraagheid van de motor. Dit voorkomt uitschakeling (trip) door overspanning in het geval van inschakeling bij hoog toerental van de vliegendestartfunctie.
52 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
1-77 Max startsnelh compressor [tpm]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 -
LET OP
par.
Parameter 1-77 Max startsnelh
4-13
compressor [tpm] heeft geen eect als
RPM]
parameter 1-10 Motorconstructie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
De parameter maakt een hoog startkoppel mogelijk. Dit is een functie waarbij de stroomgrens en de koppelbegrenzing bij het starten van de motor worden genegeerd. De tijd vanaf het moment dat het startsignaal wordt gegeven tot aan het moment dat het toerental de in deze parameter ingestelde waarde overschrijdt, wordt een startzone waar de stroomgrens en de motorkoppelingsbe­grenzing zijn ingesteld op de maximaal haalbare waarden voor de combinatie van frequentieregelaar en motor. Deze parameter is gewoonlijk ingesteld op dezelfde waarde als parameter 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM]. Als de waarde is ingesteld op nul is de functie niet actief. In deze startzone is parameter 3-82 Aanlooptijd
bij start actief in plaats van parameter 3-40 Ramp 1 type om tijdens de
start extra te versnellen en om de tijd te beperken waarbij de motor onder het minimale toerental voor de toepassing werkt. De tijd zonder bescherming van de stroomgrens en de koppelbegrenzing mag de in parameter 1-79 Max starttijd compressor tot uitsch ingestelde waarde niet overschrijden. Als de waarde in parameter 1-79 Max starttijd compressor tot uitsch wordt overschreden, wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld en wordt Alarm 18, Start mislukt gegenereerd. Wanneer deze functie wordt geactiveerd om een snelle start te realiseren, wordt ook
parameter 1-86 Uitsch lg snelh [tpm]
geactiveerd om de toepassing te beschermen tegen een werking onder het minimale motortoerental, bijvoorbeeld bij de stroomgrens. Deze functie maakt een hoog startkoppel en het gebruik van een snelle aanlooptijd bij het starten mogelijk. Om te zorgen voor een goede opbouw van een hoog koppel tijdens de start kunnen diverse aanpassingen worden gerealiseerd door goed gebruik te maken van startvertraging, startsnelheid en startstroom.
1-78 Max startsnelh compressor [Hz]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 -
LET OP
par.
Parameter 1-78 Max startsnelh
4-14
compressor [Hz] heeft geen eect als
Hz]
parameter 1-10 Motorconstructie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
De parameter maakt een hoog startkoppel mogelijk. Dit is een functie waarbij de stroomgrens en de koppelbegrenzing bij het starten van de motor worden genegeerd. De tijd vanaf het moment dat het startsignaal wordt gegeven tot aan het moment dat het toerental de in deze parameter ingestelde waarde overschrijdt, wordt een startzone waar de stroomgrens en de motorkoppelingsbe­grenzing zijn ingesteld op de maximaal haalbare waarden voor de combinatie van frequentieregelaar en motor. Deze parameter is gewoonlijk ingesteld op dezelfde waarde als parameter 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM]. Als de waarde is ingesteld op nul is de functie niet actief. In deze startzone is parameter 3-82 Aanlooptijd
bij start actief in plaats van parameter 3-41 Ramp 1 aanlooptijd om tijdens
de start extra te versnellen en om de tijd te beperken waarbij de motor onder het minimale toerental voor de toepassing werkt. De tijd zonder bescherming van de stroomgrens en de koppelbegrenzing mag de in
parameter 1-79 Max starttijd compressor tot uitsch ingestelde waarde niet overschrijden. Als de waarde in parameter 1-79 Max starttijd compressor tot uitsch wordt overschreden,
wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld en wordt Alarm 18, Start mislukt gegenereerd. Wanneer deze functie wordt geactiveerd om een snelle start te realiseren, wordt ook parameter 1-86 Uitsch lg snelh [tpm] geactiveerd om de toepassing te beschermen tegen een werking onder het minimale motortoerental, bijvoorbeeld bij de stroomgrens. Deze functie maakt een hoog startkoppel en het gebruik van een snelle aanlooptijd bij het starten mogelijk. Om te zorgen voor een goede opbouw van een hoog koppel tijdens de start kunnen diverse aanpassingen worden gerealiseerd door goed gebruik te maken van startvertraging, startsnelheid en startstroom.
3 3
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 53
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
1-79 Max starttijd compressor tot uitsch
Range: Functie:
5 s* [0 -
LET OP
10 s]
Parameter 1-79 Max starttijd compressor tot uitsch heeft geen eect als
33
parameter 1-10 Motorconstructie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
1-81 Min. snelh. functie bij stop [RPM]
Range: Functie:
Size related* [0 - 600
RPM]
Stel het toerental in waarbij parameter 1-80 Functie bij stop moet worden geactiveerd.
1-82 Min. snelh. voor functie bij stop [Hz]
Range: Functie:
De tijd vanaf het moment dat het startsignaal wordt gegeven tot aan het moment dat het toerental de in parameter 1-77 Max startsnelh compressor [tpm] ingestelde waarde overschrijdt, mag de in de parameter ingestelde waarde niet overschrijden. Als de ingestelde tijd wordt overschreden, wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld en wordt Alarm 18, Star t mislukt gegenereerd. Elke tijd die in parameter 1-71 Startvertraging wordt ingesteld om een startfunctie te kunnen gebruiken, moet binnen de tijdslimiet worden uitgevoerd.
Size related* [ 0 - 20.0
Hz]
3.3.11 Uitschakeling (trip) bij minimaal motortoerental.
Via parameter 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM] en parameter 4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz] kan een minimaal motortoerental worden ingesteld om te zorgen voor een goede oliedistributie. In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij het werken op de
Stel de uitgangsfrequentie in waarbij parameter 1-80 Functie bij stop moet worden geactiveerd.
stroomgrens vanwege een defect in de compressor, kan
3.3.10 1-8* Stopaanpassingen
het motortoerental tot onder het minimale motortoerental worden onderdrukt. Het is mogelijk om een uitschakel-
1-80 Functie bij stop
Option: Functie:
Selecteer de functie van de frequentiere­gelaar na een stopcommando of wanneer de frequentie is uitgelopen naar de instel­lingen in parameter 1-81 Min. snelh. functie bij stop [RPM].
De beschikbare opties zijn afhankelijk van de instelling in parameter 1-10 Motorcon- structie: [0] Asynchroon:
[0] Vrijloop
[1] DC-houd/motorvoorverw
[2] Motorcontr, waarsch.
[6] Motorcontr, alarm
[1] PM, niet-uitspr. SPM:
[0] Vrijloop
[0]*Vrijloop Laat de motor vrijlopen.
limiet in te stellen om beschadiging van de compressor te voorkomen. Als het motortoerental lager wordt dan deze limiet, wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld en wordt er een een alarm (A49) gegenereerd. Een reset vindt plaats op basis van de in parameter 14-20 Resetmodus geselecteerde instelling.
Als de uitschakeling (trip) plaats moet vinden bij een tamelijk speciek toerental (tpm), moet u parameter 0-02 Eenh. motortoerental instellen op TPM en gebruikmaken van slipcompensatie, in te stellen in parameter 1-62 Slipcompensatie.
LET OP
Om de grootste nauwkeurigheid te verkrijgen met de slipcompensatie, kunt u het beste een Automatische aanpassing van de motorgegevens (AMA) uitvoeren. Deze functie kan worden ingeschakeld via
parameter 1-29 Autom. aanpassing motorgeg. (AMA).
LET OP
[1] DC-houd/
motorvoorverw
[2] Motorcontr,
waarsch
[6] Motorcontr,
alarm
Voorziet de motor van een DC­houdstroom (zie parameter 2-00 DC-houd/ voorverw.stroom).
De frequentieregelaar genereert een waarschuwing als 1 of meer fasen ontbreken.
De frequentieregelaar genereert een alarm als 1 of meer fasen ontbreken.
Een uitschakeling (trip) is niet actief bij gebruik van een normaal stop- of vrijloopcommando.
54 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
1-86 Uitsch lg snelh [tpm]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 ­par. 4-13 RPM]
LET OP
Deze parameter is alleen beschikbaar als parameter 0-02 Eenh. motortoe- rental is ingesteld op [11] tpm.
Stel de onderlimiet voor het motortoerental in waarbij de frequentieregelaar wordt uitgeschakeld (trip). Als de waarde 0 is, is de functie niet actief. Als het toerental op enig moment na de start (of tijdens een stop) lager wordt dan de ingestelde waarde, wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld en wordt het Alarm 49 Snelheidslimiet gegenereerd.
1-87 Uitsch lg snelh [Hz]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 ­par. 4-14 Hz]
LET OP
Deze parameter is alleen beschikbaar als parameter 0-02 Eenh. motortoe- rental is ingesteld op [1] Hz.
1-90 Therm. motorbeveiliging
Option: Functie:
hoofdstuk 3.3.13.1 Aansluiting PTC­thermistor.
Via een berekening (ETR =
elektronisch thermisch relais) van de thermische belasting op basis van de actuele belasting en tijd. De berekende thermische belasting wordt vergeleken met de nominale motorstroom I motorfrequentie f van de berekening wordt bepaald of een lagere belasting nodig is bij lagere toerentallen vanwege minder koeling door de in de motor ingebouwde ventilator. Zie hoofdstuk 3.3.13.2 ETR.
Via een thermo-mechanische
schakelaar (type Klixon). Zie hoofdstuk 3.3.13.3 Klixon. De ETR­functies bieden bescherming tegen overbelasting van de motor, klasse 20, conform NEC.
en de nominale
M,N
. Aan de hand
M,N
3 3
Stel de onderlimiet voor het motortoerental in waarbij de frequentieregelaar wordt uitgeschakeld (trip). Als de waarde 0 is, is de functie niet actief. Als het toerental op enig moment na de start (of tijdens een stop) lager wordt dan de ingestelde waarde, wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld en wordt het Alarm 49 Snelheidslimiet gegenereerd.
3.3.12 1-9* Motortemperatuur
LET OP
Bij gebruik van meerdere motoren kan het elektronische
thermische relais van de VLT® HVAC Drive FC 102 niet worden gebruikt als beveiliging voor de afzonderlijke motoren. Voorzie elke motor van een eigen motorover­belastingsbeveiliging.
1-90 Therm. motorbeveiliging
Option: Functie:
De frequentieregelaar bepaalt de motortem­peratuur voor de bescherming tegen motoroverbelasting op 2 manieren:
Via een thermistorsensor die is
verbonden met 1 van de analoge of digitale ingangen (parameter 1-93 Thermistorbron). Zie
[0] Geen
bescherm.
[1] Thermistor-
waarsch.
[2] Thermisto-
ruitsch.
[3] ETR-waarsch.
1 [4] ETR-uitsch. 1 [5] ETR-waarsch.
2 [6] ETR-uitsch. 2 [7] ETR-waarsch.
3 [8] ETR-uitsch. 3 [9] ETR-waarsch.
4 [10] ETR-uitsch. 4
Als er bij overbelasting van de motor geen waarschuwing of uitschakeling van de frequentieregelaar vereist is.
Genereert een waarschuwing als de aangesloten thermistor in de motor reageert vanwege een overtemperatuur van de motor.
Schakelt de frequentieregelaar uit (trip) als de aangesloten thermistor in de motor reageert vanwege een overtemperatuur van de motor.
De ETR-functies 1-4 berekenen de belasting wanneer de setup waarin ze zijn geselecteerd, actief is. ETR 3 zal bijvoorbeeld een berekening starten wanneer setup 3 is geselecteerd. Voor de Noord-Amerikaanse markt: de ETR­functies bieden bescherming tegen overbelasting van de motor, klasse 20, conform NEC.
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 55
1,21,0 1,4
30
10
20
100
60
40
50
1,81,6 2,0
2000
500
200
400 300
1000
600
t [s]
175ZA052.11
fOUT = 0,2 x f M,N
fOUT = 2 x f M,N
fOUT = 1 x f M,N
IMN
IM
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
3.3.13.1 Aansluiting PTC-thermistor
33
Afbeelding 3.10 Thermische motorbeveiliging
LET OP
Als de temperatuur van de motor via een thermistor of een KTY-sensor wordt bewaakt, wordt in geval van kortsluiting tussen motorwikkelingen en sensor niet voldaan aan PELV. Om aan PELV te voldoen, moet de sensor op de juiste wijze zijn geïsoleerd.
LET OP
Danfoss adviseert een voedingsspanning van 24 V DC voor de thermistor.
LET OP
De ETR-timerfunctie werkt niet als parameter 1-10 Motorconstructie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Afbeelding 3.11 PTC-proel
Bij gebruik van een digitale ingang en 10 V als voeding: Voorbeeld: de frequentieregelaar wordt uitgeschakeld (trip) wanneer de motortemperatuur te hoog is. Parametersetup:
Stel parameter 1-90 Therm. motorbeveiliging in op
[2] Thermistoruitsch.
Stel parameter 1-93 Thermistorbron in op [6] Dig.
ingang 33.
LET OP
Voor een juiste werking van de ETR-functie moet de instelling in parameter 1-03 Koppelkarakteristiek geschikt zijn voor de toepassing (zie de beschrijving bij parameter 1-03 Koppelkarakteristiek).
Afbeelding 3.12 Aansluiting PTC-thermistor – digitale ingang
56 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Bij gebruik van een analoge ingang en 10 V als voeding: Voorbeeld: de frequentieregelaar wordt uitgeschakeld (trip) wanneer de motortemperatuur te hoog is. Parametersetup:
Stel parameter 1-90 Therm. motorbeveiliging in op
[2] Thermistoruitsch.
Stel parameter 1-93 Thermistorbron in op [2] Anal.
ingang 54.
1,21,0 1,4
30
10
20
100
60
40
50
1,81,6 2,0
2000
500
200
400 300
1000
600
t [s]
175ZA052.11
fOUT = 0,2 x f M,N
fOUT = 2 x f M,N
fOUT = 1 x f M,N
IMN
IM
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
3.3.13.3 Klixon
De thermische circuitbreaker van het type Klixon maakt gebruik van een KLIXON® metalen schijf. Bij een vooraf
bepaalde overbelasting kan de warmte die wordt gegenereerd door de stroom die door de schijf loopt, een uitschakeling (trip) veroorzaken.
Bij gebruik van een digitale ingang en 24 V als voeding:
Afbeelding 3.13 Aansluiting PTC-thermistor – analoge ingang
Voorbeeld: de frequentieregelaar wordt uitgeschakeld (trip) wanneer de motortemperatuur te hoog is. Parametersetup:
Ingang
digitaal/
analoog
Digitaal 10 V Analoog 10 V
Tabel 3.8 Drempelwaarden voor uitschakeling
Voedings-
spanning
Drempelwaarden
voor uitschakeling
< 800 Ω –> 2,7 kΩ < 3,0 kΩ –> 3,0 kΩ
LET OP
Controleer of de geselecteerde voedingsspanning overeenkomt met de specicatie van het gebruikte thermistorelement.
Stel parameter 1-90 Therm. motorbeveiliging in op
[2] Thermistoruitsch.
Stel parameter 1-93 Thermistorbron in op [6] Dig.
ingang 33.
3 3
3.3.13.2 ETR
Afbeelding 3.15 Aansluiting thermistor
Aan de hand van de berekening wordt bepaald of een lagere belasting nodig is bij lagere toerentallen vanwege minder koeling door de in de motor ingebouwde ventilator.
1-91 Ext. motor-ventilator
Option: Functie:
[0]*Nee Er is geen externe ventilator nodig, dat wil zeggen dat
de motor lager wordt belast bij lage toerentallen.
[1] Ja Maakt gebruik van een externe motorventilator
(externe ventilatie), zodat bij lage toerentallen geen reductie van de motor nodig is. De bovenste curve in Afbeelding 3.14 (f motorstroom lager is dan de nominale motorstroom (zie parameter 1-24 Motorstroom). Als de motorstroom hoger is dan de nominale stroom, loopt de bedrijfstijd toch terug, alsof er geen ventilator geïnstalleerd is.
= 1 x f
out
) wordt gevolgd als de
M,N
1-93 Thermistorbron
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden
Afbeelding 3.14 ETR-proel
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 57
gewijzigd terwijl de motor loopt.
LET OP
Stel de digitale ingang in op [0] PNP ­actief bij 24V via parameter 5-00 Dig. I/O-modus.
Selecteer de ingang waarop de thermistor (PTC-sensor) moet worden aangesloten. Het
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
1-93 Thermistorbron
Option: Functie:
is niet mogelijk om een analoge ingang ([1] Anal. ingang 53 of [2] Anal. ingang 54 te
selecteren wanneer de analoge ingang al
33
[0] * Geen [1] Anal. ingang
53
[2] Anal. ingang
54
[3] Dig. ingang
18
[4] Dig. ingang
19
[5] Dig. ingang
32
[6] Dig. ingang
33
wordt gebruikt als referentiebron (ingesteld in parameter 3-15 Referentiebron 1,
parameter 3-16 Referentiebron 2 of parameter 3-17 Referentiebron 3).
Bij gebruik van de VLT® PTC Thermistor Card MCB 112 moet u altijd [0] Geen selecteren.
58 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
3.4 Parameters: 2-** Hoofdmenu – Remmen
3.4.1 2-0* DC-rem
Parametergroep voor het congureren van de DC-rem en de DC-houdfuncties.
2-00 DC-houd/voorverw.stroom
Range: Functie:
50%* [ 0 -
LET OP
160
Parameter 2-00 DC-houd/voorverw.stroom
%]
heeft geen eect als
parameter 1-10 Motorconstructie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
LET OP
De maximumwaarde is afhankelijk van de nominale motorstroom. Vermijd 100% stroom gedurende een langere periode, omdat dit de motor kan beschadigen.
Stel de houdstroom in als een percentage van de in parameter 1-24 Motorstroom ingestelde nominale motorstroom I overeen met I Deze parameter dient om de motor tegen te houden (houdkoppel) of om de motor voor te verwarmen. Deze parameter is actief wanneer [1] DC-houd/
motorvoorverw is geselecteerd in parameter 1-80 Functie bij stop.
2-01 DC-remstroom
Range: Functie:
50%* [ 0 -
1000 %]
LET OP
De maximumwaarde is afhankelijk van de nominale motorstroom. Vermijd 100% stroom gedurende een langere periode, omdat dit de motor kan beschadigen.
Stel de stroomwaarde in als een percentage van de nominale motorstroom I parameter 1-24 Motorstroom. 100% DC-houdstroom komt overeen met I DC-remstroom wordt toegepast na een stopcommando, wanneer het toerental lager is dan de ingestelde begrenzing in:
. 100% DC-houdstroom komt
M,N
.
M,N
, zie
M,N
.
M,N
Parameter 2-03 Inschakelsnelh. DC-rem [tpm].
Parameter 2-04 Inschakelsnelh. DC-rem [Hz],
wanneer de functie DC-rem geïnv. actief is; of via de seriële-communicatiepoort.
2-01 DC-remstroom
Range: Functie:
De remstroom is actief gedurende de periode die is ingesteld in parameter 2-02 DC-remtijd.
2-02 DC-remtijd
Range: Functie:
10 s* [0 - 60 s] Bepaal hoelang de ingestelde DC-remstroom in
parameter 2-01 DC-remstroom na activering moet worden toegepast.
2-03 Inschakelsnelh. DC-rem [tpm]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - 0 RPM]
Bepaal het inschakeltoerental van de DC­rem bij activering van de in parameter 2-01 DC-remstroom ingestelde DC-remstroom na een stopcommando.
Wanneer parameter 1-10 Motorconstructie is ingesteld op [1] PM, niet-uitspr. SPM, is deze waarde altijd 0 tpm (uit).
2-04 Inschakelsnelh. DC-rem [Hz]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - 0.0 Hz]
Deze parameter dient om in te stellen bij welk inschakeltoerental van de DC­rem de DC-remstroom (parameter 2-01 DC-remstroom) actief moet zijn na een stopcommando.
2-06 Parkeerstroom
Range: Functie:
50%* [ 0 -
1000 % ]
LET OP
Parameter 2-06 Parkeerstroom en parameter 2-07 Parkeertijd: alleen beschikbaar wanneer [1] PM, niet-uitspr. SPM is geselecteerd in parameter 1-10 Motorconstructie.
Stel de stroom in als een percentage van de nominale motorstroom, parameter 1-24 Motorstroom. Actief in combinatie met parameter 1-73 Vlieg. start. De parkeerstroom is actief gedurende de tijd die is ingesteld in parameter 2-07 Parkeertijd.
2-07 Parkeertijd
Range: Functie:
3 s* [0.1 -
60 s]
Bepaal hoelang de in parameter 2-06 Parkeer- stroom ingestelde parkeerstroom moet worden toegepast. Actief in combinatie met parameter 1-73 Vlieg. start.
3 3
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 59
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
2-07 Parkeertijd
Range: Functie:
LET OP
Parameter 2-07 Parkeertijd is alleen
beschikbaar wanneer [1] PM, niet-uitspr.
33
3.4.2 2-1* Remenergie-functie
Parametergroep voor het selecteren van de parameters voor dynamisch remmen. Geldt alleen voor frequentiere­gelaars met remchopper.
2-10 Remfunctie
Option: Functie:
[0] Uit Er is geen remweerstand geïnstalleerd.
[1] Weerstand
rem
[2] AC-rem AC-rem is alleen van toepassing wanneer
2-11 Remweerstand (ohm)
Range: Functie:
Size related*
SPM is geselecteerd in parameter 1-10 Motor Construction.
De beschikbare opties zijn afhankelijk van de instelling in parameter 1-10 Motorconstructie: [0] Asynchroon:
[0] Uit
[1] Weerstand rem
[2] AC-rem
[1] PM, niet-uitspr. SPM:
[0] Uit
[1] Weerstand rem
Er is een remweerstand opgenomen in het systeem om overtollige remenergie als warmte af te voeren. Het aansluiten van een remweerstand laat een hogere DC-tussenkring­spanning tijdens het remmen (generatorwerking) toe. De functie Weerstand rem is alleen actief bij frequentieregelaars met een ingebouwde dynamische rem.
parameter 1-03 Koppelkarakteristiek is ingesteld op Compressorkoppel.
[ 5.00 -
65535.00 Ohm]
Stel de weerstandswaarde in Ω in. Deze waarde wordt gebruikt voor het bewaken van het vermogen naar de remweerstand in parameter 2-13 Bewaking remvermogen. Deze parameter is alleen actief bij frequen­tieregelaars met een ingebouwde dynamische rem. Gebruik deze parameter voor waarden zonder decimalen. Gebruik parameter 30-81 Remweerstand (ohm) voor waarden met 2 decimalen.
2-12 Begrenzing remvermogen (kW)
Range: Functie:
Size related*
[ 0.001 -
2000.000 kW]
Parameter 2-12 Begrenzing remvermogen (kW) geeft het verwachte gemiddelde
vermogen dat in de remweerstand wordt afgevoerd in een periode van 120 s. De waarde wordt gebruikt als bewakingslimiet voor parameter 16-33 Remenergie/2 min. en bepaalt zo wanneer er een waarschuwing/ alarm moet worden gegenereerd. De waarde voor parameter 2-12 Begrenzing remvermogen (kW) kan worden berekend met behulp van de volgende formule.
P
br, avg
P
br,avg
wordt afgevoerd in de remweerstand. Rbr is de weerstand van de remweerstand. tbr is de actieve remtijd binnen de periode van 120 s, Tbr. Ubr is de DC-spanning wanneer de remweerstand actief is. Deze is afhankelijk van het type eenheid, zoals hieronder aangegeven. T2-eenheden: 390 V T4-eenheden: 778 V T5-eenheden: 810 V T6-eenheden: 943 V/1099 V voor frame D-F T7-eenheden: 1099 V
2
U
V × tbrs
br
W =
RbrΩ × Tbrs
is het gemiddelde vermogen dat
LET OP
Wanneer Rbr onbekend is of wanneer Tbr geen 120 s is, is een praktische benadering nodig: voer de remtoe­passing uit, lees
parameter 16-33 Remenergie/2 min.
uit en programmeer deze + 20% in parameter 2-12 Begrenzing remvermogen (kW).
2-13 Bewaking remvermogen
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter is alleen actief bij frequentieregelaars met een ingebouwde dynamische rem.
Deze parameter zorgt voor bewaking van het vermogen naar de remweerstand. Het vermogen wordt berekend op basis van de waarde van de weerstand (parameter 2-11 Remweerstand (ohm)), de DC­tussenkringspanning en de cyclustijd van de weerstand.
60 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
2-13 Bewaking remvermogen
Option: Functie:
[0] * Uit Er is geen bewaking van het remvermogen
nodig.
Als vermogensbewaking is ingesteld op [0] Uit of [1] Waarsch. blijft de remfunctie actief, ook als de bewakingslimiet wordt overschreden. Dit kan leiden tot thermische overbelasting van de weerstand. Het is ook mogelijk om een waarschuwing te genereren via een relais-/ digitale uitgang. De meetnauwkeurigheid van de vermogensbewaking is afhankelijk van de nauwkeurigheid van de weerstand (beter dan ± 20%).
[1] Waarsch. Hiermee wordt een waarschuwing op het
display weergegeven wanneer het vermogen dat gedurende 120 seconden wordt afgegeven, hoger is dan 100% van de bewakingslimiet (parameter 2-12 Begrenzing remvermogen (kW)). De waarschuwing verdwijnt wanneer het afgegeven vermogen daalt tot minder dan 80% van de bewakingslimiet.
[2] Uitsch. Schakelt de frequentieregelaar uit en geeft
een alarm weer wanneer het berekende vermogen hoger is dan 100% van de bewakingslimiet.
[3] Waarsch.
en uitsch.
[4] Warning
30s [5] Trip 30s [6] Warning &
trip 30s [7] Warning
60s [8] Trip 60s [9] Warning &
trip 60s [10] Warning
300s [11] Trip 300s [12] Warning &
trip 300s [13] Warning
600s [14] Trip 600s [15] Warning &
trip 600s
Beide bovengenoemde functies worden geactiveerd, inclusief waarschuwing, uitscha­keling (trip) en alarm.
2-15 Remtest
Option: Functie:
LET OP
Om een waarschuwing in verband met [0] Uit of [1] Waarsch. op te heen, moet de
netvoeding worden afgeschakeld en opnieuw worden aangesloten. Hef eerst de fout op. Bij [0] Uit of [1] Waarsch. blijft de frequentieregelaar werken, ook als er een fout is gedetecteerd.
Selecteer een test-/bewakingsfunctie om de aansluiting naar de remweerstand te controleren, of om te controleren of een remweerstand aanwezig is, en vervolgens een waarschuwing of alarm weer te geven in geval van een fout. De remtest wordt uitgevoerd bij inschakeling van de frequentieregelaar. De rem-IGBT-test wordt echter uitgevoerd als er niet wordt geremd. Een waarschuwing of uitschakeling (trip) deactiveert de remfunctie. De testvolgorde is als volgt:
1. Meet de rimpelamplitude van de DC­tussenkring gedurende 300 ms zonder remmen.
2. Meet de rimpelamplitude van de DC­tussenkring gedurende 300 ms met geactiveerde rem.
3. Als de rimpelamplitude van de DC­tussenkring tijdens het remmen lager is dan de rimpelamplitude van de DC­tussenkring vóór het remmen + 1%, is de remtest mislukt. Als de remtest mislukt, wordt een waarschuwing of alarm gegenereerd.
4. Als de rimpelamplitude van de DC­tussenkring tijdens het remmen hoger is dan de rimpelamplitude van de DC­tussenkring vóór het remmen + 1%, is de remtest OK.
[0]*Uit De remweerstand en rem-IGBT worden tijdens
bedrijf bewaakt op kortsluiting. Als er kortsluiting optreedt, wordt een waarschuwing weergegeven.
[1] Waarsch. De remweerstand en rem-IGBT worden bewaakt
op kortsluiting en bij inschakeling van de frequentieregelaar wordt getest of de remweerstand niet is ontkoppeld.
[2] Uitsch. De remweerstand wordt op kortsluiting of
ontkoppeling bewaakt, en de rem-IGBT wordt op kortsluiting bewaakt. Als er een fout optreedt, wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld en wordt er een alarm weergegeven (uitschakeling met blokkering).
3 3
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 61
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
2-15 Remtest
Option: Functie:
[3] Stop en
uitsch.
33
[4] AC-rem De remweerstand wordt op kortsluiting of
De remweerstand wordt op kortsluiting of ontkoppeling bewaakt, en de rem-IGBT wordt op kortsluiting bewaakt. Als er een fout optreedt, zal de frequentieregelaar uitlopen tot vrijloop en vervolgens uitschakelen (trip). Er wordt een alarm wegens uitschakeling met blokkering weergegeven.
ontkoppeling bewaakt, en de rem-IGBT wordt op kortsluiting bewaakt. Als er een fout optreedt, voert de frequentieregelaar een gecontroleerde uitloop uit.
2-16 AC-rem max. stroom
Range: Functie:
100 %* [ 0 -
1000.0 %]
LET OP
Parameter 2-16 AC-rem max. stroom
heeft geen eect als
parameter 1-10 Motorconstructie = [1] PM, niet-uitspr. SPM.
Voer de maximaal toegestane stroom bij gebruik van een AC-rem in om overver­hitting van de motorwikkelingen te voorkomen.
2-17 Overspanningsreg.
De overspanningsregeling (OVC – Over Voltage Control) beperkt de kans op een uitschakeling (trip) van de frequentieregelaar als gevolg van een overspanning op de DC-tussenkring die wordt veroorzaakt door generatorwerking van de belasting.
Option: Functie:
LET OP
De ramp-tijd wordt automatisch aangepast om uitschakeling (trip) van de frequentieregelaar te voorkomen.
[0] Uitgesch. Geen OVC vereist.
[2] * Ingesch. Schakelt OVC in.
62 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
3.5 Parameters: 3-** Hoofdmenu – Ref./Ramp.
3.5.1 3-0* Ref. begrenz.
Parameters voor het instellen van de referentie-eenheid, limieten en bereiken.
Zie ook parametergroep 20-0* Terugkoppeling voor informatie over de instellingen voor een regeling met terugkoppeling.
3-02 Minimumreferentie
Range: Functie:
Size related*
[ -999999.999 ­par. 3-03 ReferenceFeed­backUnit]
Stel de minimumreferentie in. De minimumreferentie is de laagste waarde die wordt bepaald door de som van alle referenties. De waarde en eenheid voor de minimumrefe­rentie komen overeen met de conguratie die is geselecteerd in
parameter 1-00 Conguratiemodus en
parameter 20-12 Referentie/ terugk.eenheid.
LET OP
Deze parameter wordt alleen gebruikt bij een regeling zonder terugkoppeling.
3-03 Max. referentie
Range: Functie:
Size related*
[ par. 3-02 -
999999.999 ReferenceFeed­backUnit]
Stel de maximumreferentie in. De maximumreferentie is de hoogste waarde die wordt bepaald door de som van alle referenties. De eenheid van de maximumrefe­rentie komt overeen met:
De in
parameter 1-00 Congura­tiemodus geselecteerde
conguratie: voor [1] Snelh. zndr terugk., tpm; voor [2] Koppel, Nm.
De eenheid die is
geselecteerd in
parameter 3-00 Referentie­bereik.
3-04 Referentiefunctie
Option: Functie:
[0] Som Telt de externe en digitale referentiebronnen bij
elkaar op.
[1] Extern/
digitaal
Gebruikt enkel de digitale of de externe referen­tiebron. Schakelen tussen extern en digitaal is mogelijk met behulp van een commando via een digitale ingang.
3.5.2 3-1* Referenties
Selecteer de vooraf ingestelde referentie(s). Selecteer Ingest. ref. bit 0/1/2 [16], [17] of [18] voor de correspon­derende digitale ingangen in parametergroep 5-1* Digitale ingangen.
3-10 Ingestelde ref.
Array [8]
Range: Functie:
0 %* [-100 -
100 %]
Afbeelding 3.16 Overzicht digitale referenties
Voer maximaal 8 verschillende digitale referenties (0-7) in deze parameter in, door middel van arrayprogrammering. De digitale referentie wordt gegeven als een percentage van de waarde Ref
(parameter 3-03 Max. referentie; zie
MAX
parameter 20-14 Max. referentie/terugk. voor een regeling met terugkoppeling). Bij gebruik van digitale referenties moet Ingest. ref. bit 0/1/2 [16], [17] of [18] worden geselecteerd voor de betreende digitale ingangen in parametergroep 5-1* Digitale ingangen.
3 3
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 63
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
33
Afbeelding 3.17 Voorbeeld van een regeling met of zonder terugkoppeling
3-11 Jog-snelh. [Hz]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 - par. 4-14 Hz]
De jogsnelheid is de vaste uitgangs­snelheid waarbij de frequentieregelaar functioneert wanneer de jogfunctie is geactiveerd. Zie ook parameter 3-19 Jog-snelh. [TPM] en parameter 3-80 Jog ramp-tijd.
3-13 Referentieplaats
3-13 Referentieplaats
Option: Functie:
[3] Linked to
Option: Functie:
Stel de gewenste referentieplaats in.
[0]*Gekoppeld
Hand/Auto
[1] Extern Gebruik de externe referentie in zowel de
[2] Lokaal Gebruik de lokale referentie in zowel de
Gebruik de lokale referentie in de handmodus en de externe referentie in de automodus.
handmodus als de automodus.
handmodus als de automodus.
H/A MCO
LET OP
Wanneer [2] Lokaal is geselecteerd, gebruikt de frequentieregelaar deze instelling ook bij het opstarten na een uitschakeling.
Selecteer deze optie om de FFACC-factor in
parameter 32-66 Versn. voorwaartse koppeling
te schakelen. Het inschakelen van FFACC beperkt de jitter en maakt de transmissie van de bewegingsregelaar naar de stuurkaart van de frequentieregelaar sneller. Dit leidt tot snellere responstijden voor dynamische toepassingen en positieregeling. Zie de VLT
Motion Control MCO 305 Operating Instructions
voor meer informatie over FFACC.
®
64 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
X
100
%
0-100
Z
Y
X+X*Y/100
P 3-14
130BA278.10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
3-14 Ingestelde relatieve ref.
Range: Functie:
0%* [-100
Afbeelding 3.18 Ingestelde relatieve ref.
De actuele referentie X wordt verhoogd of verlaagd
-
met percentage Y, dat is ingesteld in
100 %
parameter 3-14 Ingestelde relatieve ref.. Dit levert de
]
actuele referentie Z op. Actuele referentie (X) is de som van de ingangen die zijn geselecteerd in:
Parameter 3-15 Referentiebron 1.
Parameter 3-16 Referentiebron 2.
Parameter 3-17 Referentiebron 3.
Parameter 8-02 Stuurwoordbron.
3-15 Referentiebron 1
Option: Functie:
[1] * Anal. ingang 53 [2] Anal. ingang 54 [7] Pulsingang 29 [8] Pulsingang 33 [20] Dig. potmeter [21] Anal. ingang
X30/11
[22] Anal. ingang
X30/12
[23] Anal. ingang
X42/1
[24] Anal. ingang
X42/3
[25] Anal. ingang
X42/5
[29] Anal. ingang
X48/2
[30] Uitgebr. met
terugk. 1
[31] Uitgebr. met
terugk. 2
[32] Uitgebr. met
terugk. 3
3 3
Afbeelding 3.19 Actuele referentie
3-15 Referentiebron 1
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel in welke referentie-ingang moet worden gebruikt voor het eerste referentiesignaal:
[0] Geen functie
Denieer maximaal 3 verschillende referentiesignalen. De som van deze referentiesignalen bepaalt de actuele referentie.
Parameter 3-15 Referentiebron
1.
Parameter 3-16 Referentiebron
2.
Parameter 3-17 Referentiebron
3.
3-16 Referentiebron 2
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel in welke referentie-ingang moet worden gebruikt voor het tweede referentiesignaal:
Denieer maximaal 3 verschillende referentiesignalen. De som van deze referentiesignalen bepaalt de actuele referentie.
[0] Geen functie [1] Anal. ingang 53 [2] Anal. ingang 54 [7] Pulsingang 29 [8] Pulsingang 33 [20] * Dig. potmeter [21] Anal. ingang
X30/11
Parameter 3-15 Referentiebron
1.
Parameter 3-16 Referentiebron
2.
Parameter 3-17 Referentiebron
3.
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 65
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
3-16 Referentiebron 2
Option: Functie:
[22] Anal. ingang
X30/12
[23] Anal. ingang
33
X42/1
[24] Anal. ingang
X42/3
[25] Anal. ingang
X42/5
[29] Anal. ingang
X48/2
[30] Uitgebr. met
terugk. 1
[31] Uitgebr. met
terugk. 2
[32] Uitgebr. met
terugk. 3
3-17 Referentiebron 3
Option: Functie:
3-17 Referentiebron 3
Option: Functie:
[29] Anal. ingang
X48/2
[30] Uitgebr. met
terugk. 1
[31] Uitgebr. met
terugk. 2
[32] Uitgebr. met
terugk. 3
3-19 Jog-snelh. [TPM]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 ­par. 4-13 RPM]
Voer een waarde in voor de jogsnelheid n
, wat een vaste uitgangssnelheid is. De
JOG
frequentieregelaar loopt op dit toerental wanneer de jogfunctie is ingeschakeld. De maximale begrenzing is ingesteld in parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM]. Zie ook parameter 3-11 Jog-snelh. [Hz] en parameter 3-80 Jog ramp-tijd.
LET OP
[0] * Geen functie [1] Anal. ingang 53 [2] Anal. ingang 54 [7] Pulsingang 29 [8] Pulsingang 33 [20] Dig. potmeter [21] Anal. ingang
X30/11
[22] Anal. ingang
X30/12
[23] Anal. ingang
X42/1
[24] Anal. ingang
X42/3
[25] Anal. ingang
X42/5
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel in welke referentie-ingang moet worden gebruikt voor het derde referentiesignaal:
Parameter 3-15 Referentiebron
1.
Parameter 3-16 Referentiebron
2.
Parameter 3-17 Referentiebron
3.
Denieer maximaal 3 verschillende referentiesignalen. De som van deze referentiesignalen bepaalt de actuele referentie.
3.5.3 3-4* Ramp 1
Congureer de ramp-tijden voor elk van 2 twee ramps (parametergroep 3-4* Ramp 1 en 3-5* Ramp 2).
Afbeelding 3.20 Ramp 1
66 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
3-40 Ramp 1 type
Option: Functie:
LET OP
Als [1] S-ramp const. schok is geselecteerd en de referentie tijdens het aan-/uitlopen wordt gewijzigd, kan de aan-/uitlooptijd worden verlengd om te zorgen voor een schokvrije beweging, wat kan resulteren in een langere start- of stoptijd. Extra aanpassingen van de S-rampver­houdingen of starters voor omschakelingen kunnen noodzakelijk zijn.
Selecteer het type ramp, afhankelijk van de vereisten voor versnellen/vertragen. Een lineaire ramp zorgt voor een constante versnelling tijdens het aan-/uitlopen. Een S-ramp zorgt voor een niet-lineaire versnelling en biedt zo compensatie voor schokbewegingen in de toepassing.
[0] * Lineair [1] S-ramp
const. schok
[2] S-ramp
const. tijd
3-41 Ramp 1 aanlooptijd
Range: Functie:
Size related*
3-42 Ramp 1 uitlooptijd
Range: Functie:
Size related*
Versnelling met zo weinig mogelijk schokbewe­gingen.
S-ramp op basis van de in parameter 3-41 Ramp
1 aanlooptijd en parameter 3-42 Ramp 1 uitlooptijd ingestelde waarden.
[ 1.00
- 3600 s]
Voer de aanlooptijd in, d.w.z. de tijd voor het versnellen van 0 tpm tot parameter 1-25 Nom. motorsnelheid. Stel de aanlooptijd zodanig in dat de uitgangsstroom tijdens het aanlopen de ingestelde stroomgrens in parameter 4-18 Stroombegr. niet overschrijdt. Zie uitlooptijd in parameter 3-42 Ramp 1 uitlooptijd.
par . 3 41 =
[ 1.00
- 3600 s]
Voer de uitlooptijd in, d.w.z. de tijd die nodig is om te vertragen van parameter 1-25 Nom. motorsnelheid tot 0 tpm. Stel de uitlooptijd zo in dat er in de omvormer geen overspanning ontstaat als gevolg van de generatorwerking van de motor. De uitlooptijd moet ook lang genoeg zijn om te voorkomen dat de opgewekte stroom de ingestelde stroomgrens in parameter 4-18 Stroombegr. overschrijdt. Zie aanlooptijd in parameter 3-41 Ramp 1 aanlooptijd.
tacc × nnompar . 1 25
ref tpm
par . 3 42 =
tdec × nnompar . 1 25
ref tpm
s
3.5.4 3-5* Ramp 2
Zie parametergroep 3-4* Ramp 1 voor informatie over het selecteren van rampparameters.
3 3
3-51 Ramp 2 aanlooptijd
Range: Functie:
Size related*
[ 1.00 ­3600 s]
Voer de aanlooptijd in, d.w.z. de tijd voor het versnellen van 0 tpm tot parameter 1-25 Nom. motorsnelheid. Stel de aanlooptijd zodanig in dat de uitgangs­stroom tijdens het aanlopen de ingestelde stroomgrens in parameter 4-18 Stroombegr. niet overschrijdt. Zie uitlooptijd in parameter 3-52 Ramp 2 uitlooptijd.
par . 3 51 =
tacc × nnompar . 1 25
ref tpm
s
3-52 Ramp 2 uitlooptijd
Range: Functie:
Size related*
[ 1.00
- 3600 s]
Voer de uitlooptijd in, d.w.z. de tijd die nodig is om te vertragen van parameter 1-25 Nom. motorsnelheid tot 0 tpm. Stel de uitlooptijd zo in dat er in de omvormer geen overspanning ontstaat als gevolg van de generatorwerking van de motor en de opgewekte stroom de ingestelde stroomgrens in parameter 4-18 Stroombegr. niet overschrijdt. Zie aanlooptijd in parameter 3-51 Ramp 2 aanlooptijd.
tdec × nnompar . 1 25
par . 3 52 =
ref tpm
s
3.5.5 3-8* Andere Ramps
3-80 Jog ramp-tijd
Range: Functie:
Size
s
related*
[1 ­3600 s]
Stel de jog-ramptijd in voor het versnellen/ vertragen tussen 0 tpm en het nominale toerental (n
) (ingesteld in
M,N
parameter 1-25 Nom. motorsnelheid). Zorg ervoor dat de totale uitgangsstroom die nodig is voor de betreende jog-ramptijd, de ingestelde stroomgrens in parameter 4-18 Stroombegr. niet overschrijdt. De jog-ramptijd start wanneer er via het bedieningspaneel, een geselecteerde digitale ingang of de seriële-communicatiepoort een jog-signaal wordt gegeven.
par . 3 80 =
t jog × nnompar . 1 25
jogsnelheidpar . 3 19
s
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 67
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
3-91 Ramp-tijd
Range: Functie:
uitlooptijd. De ramp-tijd is gedenieerd als de tijd die nodig is om de referentie aan te passen op basis van de stapgrootte die is ingesteld in
33
parameter 3-90 Stapgrootte.
3-92 Spann.herstel
Option: Functie:
[0] * Uit Zet de digitale-potentiometerreferentie na inscha-
keling van de regelaar terug naar 0%.
[1] Aan Stelt de meest recente digitale-potentiometerrefe-
rentie opnieuw in na inschakeling van de regelaar.
Afbeelding 3.21 Jog ramp-tijd
3-82 Aanlooptijd bij start
Range: Functie:
Size related*
[0.01 ­3600 s]
De aanlooptijd is de tijd die nodig is om te versnellen van 0 tpm tot het nominale motortoerental in
parameter 3-82 Aanlooptijd bij start wanneer parameter 1-03 Koppelkarakteristiek is
ingesteld op [0] Compressorkoppel.
3.5.6 3-9* Dig. pot.meter
Gebruik de digitale-potentiometerfunctie om de actuele referentie te verhogen of te verlagen door de setup voor de digitale ingangen aan te passen via de functies Verhogen, Verlagen of Wissen. Om de functie te activeren, moet minstens 1 digitale ingang worden ingesteld op Verhogen of Verlagen.
3-90 Stapgrootte
Range: Functie:
0.10%* [0.01 ­200 %]
Stel de stapgrootte voor verhogen/verlagen in als een percentage van het synchrone motortoerental, ns. Als verhogen/verlagen is geactiveerd, wordt de totale referentie verhoogd of verlaagd met de waarde die in deze parameter is ingesteld.
3-93 Max. begrenzing
Range: Functie:
100 %* [-200 -
200 %]
Stel de maximaal toegestane waarde voor de totale referentie in. Dit wordt aanbevolen als de digitale potentiometer wordt gebruikt voor een jnafstelling van de totale referentie.
3-94 Min. begrenzing
Range: Functie:
0 %* [-200 -
200 %]
Stel de minimaal toegestane waarde voor de totale referentie in. Dit wordt aanbevolen als de digitale potentiometer wordt gebruikt voor een jnafstelling van de totale referentie.
3-95 Aan/uitloopvertr.
Range: Functie:
Size related*
[ 0.000
- 0.000 ]
Voer de vertraging in die nodig is vanaf activering van de digitale-potentiometer­functie tot aan het moment dat de frequentieregelaar begint met het aan-/ uitlopen van de referentie. Met een vertraging van 0 ms begint de referentie aan/uit te lopen zodra verhogen/verlagen wordt geactiveerd. Zie ook parameter 3-91 Ramp-tijd.
3-91 Ramp-tijd
Range: Functie:
1s [0 -
3600 s]
68 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Stel de ramp-tijd in, dat wil zeggen de tijd die nodig is om de referentie aan te passen naar een waarde tussen 0 en 100% van de ingestelde digitale-potenti­ometerfunctie (verhogen, verlagen of wissen). Als verhogen/verlagen wordt geactiveerd gedurende een tijd die langer is dan de ingestelde aan-/uitloop­vertraging in parameter 3-95 Aan/uitloopvertr., loopt de actuele referentie aan/uit op basis van deze aan-/
Afbeelding 3.22 Voorbeeld 1 aan-/uitloopvertraging
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
Afbeelding 3.23 Voorbeeld 2 aan-/uitloopvertraging
3 3
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 69
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
3.6 Parameters: 4-** Hoofdmenu – Begr./waarsch.
3.6.1 4-1* Motorbegr.
4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM]
Range: Functie:
Denieer de koppel-, stroom- en snelheidsbegrenzingen voor de motor en de reactie van de frequentieregelaar
33
wanneer de begrenzingen worden overschreden. Een begrenzing kan een melding op het display genereren. Een waarschuwing genereert altijd een melding op het display of op de veldbus. Een bewakingsfunctie kan zorgen voor een waarschuwing of een uitschakeling (trip), waarna de frequentieregelaar stopt en een alarmmelding genereert.
Size related*
[ par. 4-11 ­60000 RPM]
LET OP
Bij wijzigingen in de instelling van
parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM] wordt parameter 4-53 Waarschuwing snelheid hoog ingesteld op dezelfde waarde als
is ingesteld in
parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM].
4-10 Draairichting motor
Option: Functie:
LET OP
De instelling van parameter 4-10 Draairichting motor is van invloed op parameter 1-73 Vlieg.
LET OP
De maximale uitgangsfrequentie mag niet hoger zijn dan 10% van de schakelfrequentie van de omvormer (parameter 14-01 Schakelfrequentie).
start.
Voer de hoge begrenzing voor het motortoe­Stelt de gewenste draairichting van de motor in. Gebruik deze parameter om ongewenste omkering te voorkomen.
[0] Rechtsom Alleen rechtsom draaien is toegestaan.
[2] * Bidirec-
tioneel
Zowel rechtsom als linksom draaien is toegestaan.
4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 ­par. 4-13 RPM]
Stel de lage begrenzing voor het motortoe­rental in tpm in. De lage begrenzing voor het motortoerental kan worden ingesteld op het door de fabrikant aanbevolen minimale motortoerental. De lage begrenzing voor het motortoerental mag de instelling in parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM] niet overschrijden.
4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz]
Range: Functie:
Size related*
[ 0 ­par. 4-14 Hz]
Stel de lage begrenzing voor het motortoe­rental in Hz in. De lage begrenzing voor het motortoerental kan worden ingesteld op een waarde die overeenkomt met de minimale uitgangsfrequentie van de motoras. De lage begrenzing voor het motortoerental mag de instelling in parameter 4-14 Motorsnelh. hoge begr. [Hz] niet overschrijden.
4-14 Motorsnelh. hoge begr. [Hz]
Range: Functie:
Size related*
[ par. 4-12 ­par. 4-19 Hz]
rental in tpm in. De hoge begrenzing voor
het motortoerental kan worden ingesteld
overeenkomstig de door de fabrikant
aanbevolen maximale motorklasse. De hoge
begrenzing voor het motortoerental moet
hoger zijn dan de instelling in
parameter 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM].
De parameternaam wordt weergegeven als
parameter 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM] of
parameter 4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz],
afhankelijk van:
de instellingen van andere
parameters in het Hoofdmenu;
de standaardinstellingen op basis
van de
geograsche locatie.
Voer de hoge begrenzing voor het motortoerental in Hz in.
Parameter 4-14 Motorsnelh. hoge begr. [Hz]
kan worden ingesteld op het door de fabrikant aanbevolen maximale motortoe­rental. De hoge begrenzing voor het motortoerental moet hoger zijn dan de instelling in parameter 4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz]. De uitgangsfrequentie mag nooit hoger zijn dan 10% van de schakelfrequentie (parameter 14-01 Schakelfrequentie).
70 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
4-16 Koppelbegrenzing motormodus
Range: Functie:
Size related*
[ 0 -
1000.0 %]
Stel de maximale koppelbegrenzing voor motorwerking in. De koppelbegrenzing is actief in het toerentalbereik tot en met het ingestelde nominale motortoerental in parameter 1-25 Nom. motorsnelheid. Om de motor te beschermen tegen het bereiken van het blokkeerkoppel is de standaardin­stelling 1,1 x het nominale motorkoppel (berekende waarde). Zie ook
parameter 14-25 Uitsch.vertr. bij Koppelbegr.
voor meer informatie. Wanneer een instelling in
parameter 1-00 Conguratiemodus tot parameter 1-28 Controle draair. motor wordt gewijzigd, wordt parameter 4-16 Koppelbe­grenzing motormodus niet automatisch
teruggezet naar de standaardinstelling.
4-17 Koppelbegrenzing generatormodus
Range: Functie:
100%* [ 0 -
1000.0 % ]
Stel de maximale koppelbegrenzing voor generatorwerking in. De koppelbegrenzing is actief in het toerentalbereik tot en met het ingestelde nominale motortoerental in
parameter 1-25 Nom. motorsnelheid. Zie parameter 14-25 Uitsch.vertr. bij Koppelbegr. voor
meer informatie. Wanneer een instelling in
parameter 1-00 Conguratiemodus tot parameter 1-28 Controle draair. motor wordt gewijzigd, wordt parameter 4-17 Koppelbe­grenzing generatormodus niet automatisch
teruggezet naar de standaardinstelling.
4-19 Max. uitgangsfreq.
Range: Functie:
Size related*
[ 1 -
Stel de maximale uitgangsfrequentie in.
590
Parameter 4-19 Max. uitgangsfreq. speciceert
Hz]
de absolute begrenzing van de uitgangsfre­quentie van de frequentieregelaar voor een verbeterde veiligheid voor toepassingen waarbij onbedoelde te hoge toerentallen moeten worden vermeden. Deze absolute begrenzing geldt voor alle conguraties, ongeacht de instelling in parameter 1-00 Conguratiemodus. Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
De maximumwaarde wordt begrensd op 300 Hz als parameter 1-10 Motorconstructie is ingesteld op [1] PM, niet-uitspr. SPM.
3.6.2 4-5* Aanp. waarsch.
Denieer instelbare waarschuwingsbegrenzingen voor stroom, toerental, referentie en terugkoppeling.
LET OP
Niet zichtbaar op het display; alleen in MCT 10 setupsoftware.
4-50 Waarschuwing stroom laag
Range: Functie:
0A* [ 0 -
Waarschuwingen worden weergegeven op het
par.
display, een geprogrammeerde uitgang of een
4-51
veldbus.
A]
3 3
4-18 Stroombegr.
Range: Functie:
Size related*
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 71
[ 1.0 -
1000.0 %]
Voer de stroomgrens voor motor- en genera­torwerking in. Om de motor te beschermen tegen het bereiken van het blokkeerkoppel is de standaardinstelling 1,1 x de nominale motorstroom (ingesteld in parameter 1-24 Motorstroom). Wanneer een instelling in parameter 1-00 Conguratiemodus tot parameter 1-28 Controle draair. motor wordt gewijzigd, worden
parameter 4-16 Koppelbegrenzing motormodus
tot parameter 4-18 Stroombegr. niet automatisch teruggezet naar de standaardin­stelling.
Afbeelding 3.24 Begrenzing lage stroom
Voer de waarde voor I motorstroom lager wordt dan deze begrenzing (I
), verschijnt op het display de melding Stroom
LOW
laag. De signaaluitgangen kunnen worden geprogrammeerd voor het genereren van een statussignaal via klem 27 of 29 en via relaisuitgang 01 of 02. Zie Afbeelding 3.24.
in. Wanneer de
LOW
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
4-51 Waarschuwing stroom hoog
Range: Functie:
Size related*
33
[ par. 4-50 - par. 16-37 A]
Voer de waarde voor I motorstroom hoger wordt dan deze begrenzing (I display de melding Stroom hoog. De signaaluitgangen kunnen worden geprogrammeerd voor het genereren van een statussignaal via klem 27 of 29 en via relaisuitgang 01 of 02. Zie Afbeelding 3.24.
), verschijnt op het
HIGH
in. Wanneer de
HIGH
4-52 Waarschuwing snelheid laag
Range: Functie:
0 RPM* [ 0 - par. 4-53 RPM]
4-53 Waarschuwing snelheid hoog
Range: Functie:
Size related*
[ par. 4-52 ­60000 RPM]
LET OP
Bij wijzigingen in de instelling van
parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM] wordt parameter 4-53 Waarschuwing snelheid hoog ingesteld op dezelfde waarde als
is ingesteld in
parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM]. Als voor parameter 4-53 Waarschuwing snelheid hoog een andere waarde nodig
is, moet deze worden ingesteld nadat
parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM] is geprogrammeerd!
Voer de waarde voor n motortoerental hoger wordt dan deze begrenzing (n de melding Snelh. hoog. De signaaluitgangen kunnen worden geprogrammeerd voor het genereren van een statussignaal via klem 27 of 29 en via relaisuitgang 01 of 02. Programmeer het signaal voor de hoge begrenzing van het motortoerental, n binnen het normale werkbereik van de frequentieregelaar. Zie Afbeelding 3.24.
), verschijnt op het display
HIGH
in. Wanneer het
HIGH
HIGH
,
4-54 Waarsch: referentie laag
Range: Functie:
-999999.999* [ -999999.999 ­par. 4-55 ]
Stel de lage referentiebegrenzing in. Wanneer de actuele referentie lager wordt dan deze begrenzing, verschijnt op het display de melding Ref. gangen kunnen worden geprogrammeerd voor het genereren van een statussignaal
. De signaaluit-
laag
4-54 Waarsch: referentie laag
Range: Functie:
via klem 27 of 29 en via relais­uitgang 01 of 02.
4-55 Waarsch: referentie hoog
Range: Functie:
999999.999* [ par. 4-54 -
999999.999 ]
Stel de hoge referentiebegrenzing in. Wanneer de actuele referentie hoger wordt dan deze begrenzing, verschijnt op het display de melding Ref. gangen kunnen worden geprogrammeerd voor het genereren van een statussignaal via klem 27 of 29 en via relaisuitgang 01 of 02.
hoog
4-56 Waarsch: terugk. laag
Range: Functie:
-999999.999 ProcessCtrlUnit*
[ -999999.999 ­par. 4-57 ProcessCtrlUnit]
Stel de lage terugkoppe­lingsbegrenzing in. Wanneer de terugkoppeling lager wordt dan deze begrenzing, verschijnt op het display de melding Terugk signaaluitgangen kunnen worden geprogrammeerd voor het genereren van een statussignaal via klem 27 of 29 en via relaisuitgang 01 of
02.
4-57 Waarsch: terugk. hoog
Range: Functie:
999999.999 ProcessCtrlUnit*
[ par. 4-56 -
999999.999 ProcessCtrlUnit]
Stel de hoge terugkoppe­lingsbegrenzing in. Wanneer de terugkoppeling hoger wordt dan deze begrenzing, verschijnt op het display de melding Terugk. signaaluitgangen kunnen worden geprogrammeerd voor het genereren van een statussignaal via klem 27 of 29 en via relaisuitgang 01 of
02.
. De signaaluit-
. De
laag
. De
hoog
72 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
4-58 Motorfasefunctie ontbreekt
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Toont een alarm als de motorfase ontbreekt.
[0] Uitgesch. Er wordt geen alarm weergegeven in
geval van een ontbrekende motorfase.
[1] Uitsch. 100 ms Er wordt een alarm weergegeven in
geval van een ontbrekende motorfase.
[2] Uitsch. 1000 ms [3] Trip 100ms 3ph
detec.
[5] Motor Check
3.6.3 4-6* Snelh.-bypass
Bij sommige systemen moeten bepaalde uitgangsfre­quenties of -toerentallen worden vermeden om problemen met resonantie in het systeem te voorkomen. Er kunnen maximaal 4 frequentie- of toerentalbereiken worden vermeden.
4-60 Bypass-snelh. vanaf [RPM]
Array [4]
Range: Functie:
Size related* [ 0 - par.
4-13 RPM]
4-61 Bypass-snelh. vanaf [Hz]
Array [4]
Range: Functie:
Size related* [ 0 - par.
4-14 Hz]
Bij sommige systemen moeten bepaalde uitgangsfrequenties of ­toerentallen worden vermeden om problemen met resonantie in het systeem te voorkomen. Stel de lage begrenzing van de te vermijden toerentallen in.
Bij sommige systemen moeten bepaalde uitgangsfrequenties of ­toerentallen worden vermeden om problemen met resonantie in het systeem te voorkomen. Stel de lage begrenzing van de te vermijden toerentallen in.
4-62 Bypass-snelh. naar [RPM]
Array [4]
Range: Functie:
Size related* [ 0 - par.
4-13 RPM]
Bij sommige systemen moeten bepaalde uitgangsfrequenties of ­toerentallen worden vermeden om problemen met resonantie in het systeem te voorkomen. Voer de hoge begrenzingen van de te vermijden toerentallen in.
4-63 Bypass-snelh. tot [Hz]
Array [4]
Range: Functie:
Size related* [ 0 - par.
4-14 Hz]
Bij sommige systemen moeten bepaalde uitgangsfrequenties of ­toerentallen worden vermeden om problemen met resonantie in het systeem te voorkomen. Voer de hoge begrenzingen van de te vermijden toerentallen in.
3.6.4 Semi-auto bypass setup
Gebruik Semi-auto bypass set-up om te programmeren welke frequenties moeten worden overgeslagen in verband met resonantie in het systeem.
Voer de volgende procedure uit:
1. Stop de motor.
2. Selecteer [1] Ingesch. in parameter 4-64 Semi-auto bypass setup.
3. Druk op [Hand On] op het LCP om te beginnen met zoeken naar frequentiebanden die resonantie veroorzaken. De motor loopt aan op basis van de ingestelde aanloop.
4. Bij het doorlopen van een resonantieband drukt u op [OK] op het LCP bij het verlaten van de band. De actuele frequentie wordt opgeslagen als het eerste element in parameter 4-62 Bypass-snelh. naar [RPM] of parameter 4-63 Bypass-snelh. tot [Hz] (array). Herhaal deze stappen voor elke resonan­tieband die wordt gevonden tijdens het aanlopen (u kunt er maximaal 4 aanpassen).
5. Wanneer het maximale toerental is bereikt, begint de motor automatisch terug te regelen. Herhaal de bovenstaande procedure wanneer het toerental tijdens het vertragen buiten de resonan­tiebanden komt. De actuele frequenties die worden geregistreerd wanneer op [OK] wordt gedrukt, worden opgeslagen in
3 3
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 73
Parameterbeschrijving
parameter 4-60 Bypass-snelh. vanaf [RPM] of parameter 4-61 Bypass-snelh. vanaf [Hz].
6. Druk op [OK] wanneer de motor is uitgelopen tot stop. Parameter 4-64 Semi-auto bypass setup wordt automatisch teruggezet naar Uit. De frequentiere-
33
Als de frequenties voor een bepaalde resonantieband niet in de juiste volgorde zijn geregistreerd (frequentiewaarden die in Bypass-snelh. tot zijn opgeslagen moeten hoger zijn dan die in Bypass-snelh. vanaf) of als voor Bypass-snelh. vanaf en Bypass-snelh. tot niet hetzelfde aantal registraties is opgeslagen, worden alle registraties geannuleerd en verschijnt de volgende melding: Bypasszones overlappen of
sets met start-eindpunten zijn onvolledig. Druk op [Cancel] om te annuleren.
4-64 Semi-auto bypass setup
Option: Functie:
[0] * Uit Geen functie.
[1] Ingesch. Start Semi-auto bypass setup waarna de procedure
gelaar blijft in de handmodus staan totdat [O] of [Auto On] op het LCP wordt ingedrukt.
in hoofdstuk 3.6.4 Semi-auto bypass setup moet worden gevolgd.
VLT® HVAC Drive FC 102
74 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
3.7 Parameters: 5-** Hoofdmenu – Digitaal In/Uit
3.7.1 5-0* Dig. I/O-modus
Parameters voor het congureren van in- of uitgang, en voor NPN of PNP.
5-00 Dig. I/O-modus
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Digitale ingangen en geprogrammeerde digitale uitgangen zijn vooraf te programmeren voor gebruik in PNP- of NPN­systemen.
[0] * PNP - actief
bij 24V
[1] NPN - actief
bij 0V
Actie na positieve directionele pulsen (0). PNP-systemen worden naar aarde getrokken.
Actie na negatieve directionele pulsen (1). NPN-systemen worden verhoogd tot +24 V, intern in de frequentieregelaar.
5-01 Klem 27 modus
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
[0] * Ingang Stelt klem 27 in als digitale ingang.
[1] Uitgang Stelt klem 27 in als digitale uitgang.
5-02 Klem 29 modus
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
[0] * Ingang Stelt klem 29 in als digitale ingang.
[1] Uitgang Stelt klem 29 in als digitale uitgang.
3.7.2 5-1* Digitale ingangen
Parameters voor het congureren van de ingangsfuncties voor de ingangsklemmen. De digitale ingangen worden gebruikt om diverse functies van de frequentieregelaar in te stellen. Alle digitale ingangen kunnen worden ingesteld op de volgende functies:
Functie digitale ingang Selecteer Klem
Niet in bedrijf [0] Klem 19, 32, 33 Reset [1] Alle Vrijloop geïnv. [2] 27 Vrijloop & reset inv [3] Alle DC-rem geïnv. [5] Alle Stop geïnverteerd [6] Alle Ext. vergrendeling [7] Alle Start [8] Klem 18 Pulsstart [9] Alle Omkeren [10] Alle Start omgekeerd [11] Alle Jog [14] Klem 29 Digitale ref. aan [15] Alle Ingest. ref. bit 0 [16] Alle Ingest. ref. bit 1 [17] Alle Ingest. ref. bit 2 [18] Alle Ref. vasthouden [19] Alle Uitgang vasth. [20] Alle Snelh. omh. [21] Alle Snelh. omlaag [22] Alle Setupselectie bit 0 [23] Alle Setupselectie bit 1 [24] Alle Pulsingang [32] Klem 29, 33 Ramp bit 0 [34] Alle Netstoring geïnv. [36] Alle Brandmodus [37] Alle Startvoorwaarde [52] Alle Handmatige start [53] Alle Autostart [54] Alle DigiPot verhogen [55] Alle DigiPot verlagen [56] Alle DigiPot wissen [57] Alle Teller A (omhoog) [60] 29, 33 Teller A (omlaag) [61] 29, 33 Reset Teller A [62] Alle Teller B (omhoog) [63] 29, 33 Teller B (omlaag) [64] 29, 33 Reset Teller B [65] Alle Slaapstand [66] Alle Reset onderh.woord [78] Alle PTC-kaart 1 [80] Alle Start hoofdpomp [120] Alle Wisseling hoofdpomp [121] Alle Vergr. pomp 1 [130] Alle Vergr. pomp 2 [131] Alle Vergr. pomp 3 [132] Alle
Alle = klem 18, 19, 27, 29, 32, 33, X30/2, X30/3, X30/4. X30/ geeft de klemmen op MCB 101 aan. Functies die speciek zijn voor één digitale ingang, worden in de betreende parameter vermeld.
3 3
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 75
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
Alle digitale ingangen kunnen worden ingesteld op de volgende functies:
[0] Niet in bedrijf Geen reactie op signalen die naar de
klem worden gestuurd.
33
[1] Reset Reset de frequentieregelaar na een
uitschakeling (trip)/alarm. Niet elk alarm kan worden gereset.
[2] Vrijloop geïnv.
[3] Vrijloop & reset
inv
[5] DC-rem geïnv. Ingang geïnverteerd voor DC-rem (NC).
[6] Stop geïnverteerd Geïnverteerde stopfunctie. Genereert
Laat de motor vrijlopen. Logische 0 vrijloop na stop. (Standaard voor digitale ingang 27) Vrijloop, ingang geïnverteerd (NC). Reset en vrijloop na stop, ingang geïnverteerd (NC). Laat de motor vrijlopen en voert vervolgens een reset van de frequentie­regelaar uit. Logische 0 vrijloop na stop en reset.
Stopt de motor door gedurende een bepaalde tijd een DC-stroom toe te passen. Zie parameter 2-01 DC-
remstroom tot
parameter 2-03 Inschakelsnelh. DC-rem [tpm]. Deze functie is alleen actief als
de waarde in parameter 2-02 DC-remtijd niet 0 is. Logische 0 DC-remmen. Deze optie is niet beschikbaar als parameter 1-10 Motorconstructie is ingesteld op [1] PM, niet-uitspr. SPM.
een stopfunctie wanneer de geselec­teerde klem van logisch niveau 1 naar 0 gaat. De stop wordt uitgevoerd op basis van de geselecteerde uitlooptijd:
Parameter 3-42 Ramp 1
uitlooptijd
Parameter 3-52 Ramp 2
uitlooptijd
LET OP
[8] Start Selecteer Start voor een start-/
[9] Pulsstart De motor start als gedurende minstens
[10] Omkeren Wijzigt de draairichting van de motoras.
[11] Start omgekeerd Gebruikt voor start/stop en voor
[14] Jog Gebruikt om de jogsnelheid in te
[15] Digitale ref. aan Gebruikt om te schakelen tussen
Wanneer de frequentieregelaar de koppelbegrenzing heeft bereikt en een stopcommando heeft ontvangen, zal hij mogelijk niet vanzelf stoppen. Om ervoor te zorgen dat de frequentieregelaar stopt, moet een digitale uitgang worden ingesteld op [27]
[16] Ingest. ref. bit 0 Maakt het mogelijk om 1 van de 8
Koppelbegr. & stop en moet deze digitale uitgang worden aangesloten op een digitale
[17] Ingest. ref. bit 1 Maakt het mogelijk om 1 van de 8
ingang die als vrijloop is gecon­gureerd.
[7] Ext. vergrendeling Dezelfde functie als Vrijloop geïnv. en
Stop geïnverteerd, maar deze optie
[18] Ingest. ref. bit 2 Maakt het mogelijk om 1 van de 8
genereert de alarmmelding Externe storing op het display wanneer het signaal op de voor Vrijloop geïnv. geprogrammeerde klem 0 is. De alarmmelding is ook actief via digitale uitgangen en relaisuitgangen als deze voor een externe vergrendeling zijn geprogrammeerd. Als de oorzaak voor de externe vergrendeling is weggenomen, kan het alarm worden gereset via een digitale ingang of de [Reset]-toets. In parameter 22-00 Ext. vergrendel.vertr. kan een tijdsvertraging worden geprogrammeerd. Nadat een signaal op de ingang wordt geschakeld, wordt bovenstaande actie vertraagd met de tijd die is ingesteld in parameter 22-00 Ext. vergrendel.vertr..
stopcommando. Logische 1 = start, logische 0 = stop. (Standaard: digitale ingang 18.)
2 ms een puls wordt gegeven. De motor stopt als Stop geïnverteerd wordt geactiveerd.
Logische 1 leidt tot omkeren. Het omkeersignaal wijzigt alleen de draairichting. Het activeert de startfunctie niet. Selecteer Bidirectioneel in parameter 4-10 Draairichting motor. (Standaard: digitale ingang 19.)
omkeren via dezelfde draad. Gelijk­tijdige startsignalen zijn niet toegestaan.
schakelen. Zie parameter 3-11 Jog-snelh. [Hz]. (Standaard: digitale ingang 29.)
externe referentie en digitale referentie. Hiervoor moet [1] Extern/digitaal echter zijn geselecteerd in parameter 3-04 Referentiefunctie. Logische 0 = externe referentie actief, logische 1 = 1 van de 8 vooraf ingestelde referenties is actief.
digitale referenties te selecteren overeenkomstig Tabel 3.9.
digitale referenties te selecteren overeenkomstig Tabel 3.9.
digitale referenties te selecteren overeenkomstig Tabel 3.9.
76 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
Ingest. ref. bit 2 1 0
Ingest. ref. 0 0 0 0 Ingest. ref. 1 0 0 1 Ingest. ref. 2 0 1 0
Ingest. ref. 3 0 1 1 Ingest. ref. 4 1 0 0 Ingest. ref. 5 1 0 1 Ingest. ref. 6 1 1 0 Ingest. ref. 7 1 1 1
Tabel 3.9 Digitale ingangen – vooraf
ingestelde referentiebits
[19] Ref. vasthouden Houdt de huidige referentie vast. De
vastgehouden referentie is nu het inschakelpunt/de voorwaarde voor het gebruik van versnellen en vertragen. Als Snelh. omh./Snelh. omlaag wordt gebruikt, volgt de toerentalverandering altijd ramp 2 (parameter 3-51 Ramp 2
aanlooptijd en parameter 3-52 Ramp 2 uitlooptijd) in het bereik 0 - parameter 3-03 Max. referentie. (Zie
parameter 20-14 Max. referentie/terugk.
voor een regeling met terugkoppeling).
[20] Uitgang vasth. Houdt de huidige motorfrequentie (in
Hz) vast. De vastgehouden motorfre­quentie is nu het inschakelpunt/de voorwaarde voor het gebruik van Snelh. omh. en Snelh. omlaag. Als Snelh. omh./ Snelh. omlaag wordt gebruikt, volgt de toerentalverandering altijd ramp 2 (parameter 3-51 Ramp 2 aanlooptijd en parameter 3-52 Ramp 2 uitlooptijd) in het bereik 0 - parameter 1-23 Motorfre- quentie.
LET OP
Als Uitgang vasth. actief is, kan de frequentieregelaar niet worden gestopt via een laag [8] Start­signaal. De frequentieregelaar wordt gestopt via een klem die is geprogrammeerd voor [2] Vrijloop geïnv. of [3] Vrijloop & reset inv.
[21] Snelh. omh. Selecteer [21] Snelh. omh. of [22] Snelh.
omlaag als digitale besturing voor het
verhogen/verlagen van het toerental gewenst is (motorpotentiometer). Selecteer [19] Ref. vasthouden of [20] Uitgang vasth. om deze functie te activeren. Als Snelh. omh./omlaag korter dan 400 ms wordt geactiveerd, wordt de totale referentie verhoogd/verlaagd met 0,1%. Als Snelh. omh./omlaag langer dan 400 ms wordt geactiveerd,
volgt de totale referentie de instelling in
aan-/uitloopparameter 3-x1/3-x2. [22] Snelh. omlaag Zie [21] Snelh. omh. [23] Setupselectie bit 0 Selecteert een van de 4 setups. Stel par.
0-10 in op [9] Multi setup. [24] Setupselectie bit 1 Zie [23] Setupselectie bit 0. [32] Pulsingang Selecteer [32] Pulsingang wanneer een
pulsreeks wordt gebruikt als referentie
of terugkoppeling. Schaling is mogelijk
via parametergroep 5-5*. [34] Ramp bit 0 Selecteer welke ingang moet worden
gebruikt. Logische 0 selecteert ramp 1,
terwijl logische 1 ramp 2 selecteert. [36] Netstoring geïnv. Activeert de in
parameter 14-10 Netstoring ingestelde
functie. Netstoring is actief in een
logische-0-situatie. [37] Brandmodus Als dit signaal wordt geschakeld, wordt
de frequentieregelaar in de brandmodus
gezet en worden alle andere
commando's genegeerd. Zie 24-0*
Brandmodus. [52] Startvoorwaarde De ingangsklem waarvoor Startvoor-
waarde is geprogrammeerd, moet
logische 1 zijn om een startcommando
te kunnen accepteren. Startvoorwaarde
heeft een logische AND-functie die
gerelateerd is aan de klem die is
geprogrammeerd voor [8] Start, [14] Jog
of [20] Uitgang vasth. Er moet aan beide
voorwaarden zijn voldaan voordat de
motor kan worden gestart. Als
Startvoorwaarde is geprogrammeerd
voor meerdere klemmen, hoeft [52]
Startvoorwaarde slechts op 1 van de
klemmen logische 1 te zijn om de
functie uit te voeren. Het digitale
uitgangssignaal voor Startverzoek ([8]
Start, [14] Jog of [20] Uitgang vasth.) dat
is geprogrammeerd in parametergroep
5-3* Digitale uitgangen of parame-
tergroep 5-4* Relais, wordt niet
beïnvloed door Startvoorwaarde.
LET OP
Als er geen startvoorwaarde-
signaal wordt toegepast, maar wel
het commando Start, Jog of
Uitgang vasth. wordt gegeven,
geeft de statusregel op het
display respectievelijk
Startverzoek, Jog-verzoek of
Verzoek vasth. weer.
[53] Handmatige start Als dit signaal wordt toegepast, wordt
de frequentieregelaar in de handmodus
gezet alsof er op [Hand On] op het LCP
is gedrukt en wordt een normaal
stopcommando genegeerd. Als het
3 3
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 77
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
signaal wordt weggenomen, stopt de motor. Om een ander startcommando geldig te maken, moet een andere digitale ingang worden toegewezen aan [54] Autostart en moet hierop een signaal worden toegepast. De toetsen
33
[54] Autostart Als dit signaal wordt toegepast, wordt
[55] DigiPot verhogen Gebruikt de ingang als een verhoog-
[56] DigiPot verlagen Gebruikt de ingang als een verlaag-
[57] DigiPot wissen Gebruikt de ingang voor het wissen van
[60] Teller A (omhoog) (Alleen klem 29 of 33.) Ingang om de
[61] Teller A (omlaag) (Alleen klem 29 of 33.) Ingang om de
[62] Reset Teller A Ingang om teller A te resetten. [63] Teller B (omhoog) (Alleen klem 29 en 33.) Ingang om de
[64] Teller B (omlaag) (Alleen klem 29 en 33.) Ingang om de
[65] Reset Teller B Ingang om teller B te resetten. [66] Slaapstand Dwingt de frequentieregelaar om naar
[Hand On] en [Auto On] op het LCP hebben geen invloed. Met de [O]-toets op het LCP worden [53] Handmatige start en [54] Autostart onderdrukt. Druk op [Hand On] of [Auto On] om [53] Handmatige start en [54] Autostart weer te activeren. Als noch op [53] Handmatige start noch op [54] Autostart een signaal wordt toegepast, stopt de motor, ongeacht eventuele normale startcommando's die worden gegeven. Als op zowel als [53] Handmatige start als [54] Autostart een signaal wordt toegepast, is de functie Autostart. Als op de [O]-toets op het LCP wordt gedrukt, stop de motor, ongeacht eventuele signalen op [53] Handmatige start en [54] Autostart.
de frequentieregelaar in de automodus gezet alsof er op [Auto On] op het LCP is gedrukt. Zie ook [53] Handmatige
start.
signaal naar de digitale­potentiometerfunctie die wordt beschreven in parametergroep 3-9*.
signaal naar de digitale­potentiometerfunctie die wordt beschreven in parametergroep 3-9*.
de digitale-potentiometerreferentie die wordt beschreven in parametergroep
3-9*.
SLC-teller stapsgewijs te verhogen.
SLC-teller stapsgewijs te verlagen.
SLC-teller stapsgewijs te verhogen.
SLC-teller stapsgewijs te verlagen.
de slaapmodus te gaan (zie parame­tergroep 22-4*). Reageert op de stijgende ank van het toegepaste signaal.
[68] Tijdgeb. acties uit Tijdgebonden acties zijn uitgeschakeld.
Zie parametergroep 23-0* Tijdgeb. acties. [69] Constant UIT-
acties
[70] Constant AAN-
acties
[78] Reset prev.
onderhoudswoord
[80] PTC-kaart 1 Alle digitale ingangen kunnen worden
Tijdgeb. acties is ingesteld op Constant
UIT-acties. Zie parametergroep 23-0*
Tijdgeb. acties.
Tijdgeb. acties is ingesteld op Constant
AAN-acties. Zie parametergroep 23-0*
Tijdgeb. acties.
Zet alle elementen in de tellers voor
parameter 16-96 Onderhoudswoord terug
op 0.
ingesteld op [80] PTC-kaart 1. Er mag
echter slechts 1 digitale ingang worden
ingesteld op deze optie.
5-10 Klem 18 digitale ingang
De parameter bevat alle opties en functies die staan vermeld bij parametergroep 5-1 Digitale ingangen, met uitzondering van optie [32] Pulsingang.
5-11 Klem 19 digitale ingang
De parameter bevat alle opties en functies die staan vermeld bij parametergroep 5-1 Digitale ingangen, met uitzondering van optie [32] Pulsingang.
5–12 Klem 27 digitale ingang
Option: Functie:
[2] * Vrijloop geïnv. De functies worden beschreven onder
parametergroep 5-1* Digitale ingangen.
5-13 Klem 29 digitale ingang
Option: Functie:
Selecteer een functie uit de lijst voor de digitale ingang en de extra opties [60] Teller A (omhoog), [61]
Teller A (omlaag), [63] Teller B (omhoog) en [64] Teller B (omlaag). Tellers worden gebruikt bij Smart Logic
Control-functies.
[14] * Jog De functies worden beschreven onder parame-
tergroep 5-1* Digitale ingangen.
5-14 Klem 32 digitale ingang
De parameter bevat alle opties en functies die staan vermeld bij parametergroep 5-1 Digitale ingangen, met uitzondering van optie [32] Pulsingang.
5-15 Klem 33 digitale ingang
De parameter bevat alle opties en functies die staan vermeld bij parametergroep 5-1 Digitale ingangen.
78 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
5-16 Klem X30/2 digitale ingang
Option: Functie:
[0] * Niet in
bedrijf
Deze parameter is actief wanneer de VLT General Purpose I/O MCB 101 in de frequen­tieregelaar is geïnstalleerd. De parameter bevat alle opties en functies die staan vermeld bij parametergroep 5-1 Digitale ingangen, met uitzondering van optie [32] Pulsingang.
®
5-17 Klem X30/3 digitale ingang
Option: Functie:
[0] * Niet in
bedrijf
Deze parameter is actief wanneer de VLT General Purpose I/O MCB 101 in de frequen­tieregelaar is geïnstalleerd. De parameter bevat alle opties en functies die staan vermeld bij parametergroep 5-1 Digitale ingangen, met uitzondering van optie [32] Pulsingang.
®
5-18 Klem X30/4 digitale ingang
Option: Functie:
[0] * Niet in
bedrijf
Deze parameter is actief wanneer de VLT General Purpose I/O MCB 101 in de frequen­tieregelaar is geïnstalleerd. De parameter bevat alle opties en functies die staan vermeld bij parametergroep 5-1 Digitale ingangen, met uitzondering van optie [32] Pulsingang.
®
5-19 Klem 37 Veilige stop
Gebruik deze parameter voor het congureren van de Safe Torque O-functionaliteit. In geval van een waarschuwings­melding laat de frequentieregelaar de motor vrijlopen en is een automatische herstart mogelijk. In geval van een alarmmelding laat de frequentieregelaar de motor vrijlopen en is een handmatige herstart vereist (via een veldbus, digitale I/O, of door te drukken op [Reset] op het LCP). Wanneer VLT® PTC Thermistor Card MCB 112 is geïnstalleerd, moet u de PTC-opties congureren om de alarmafhandelingsfunctie optimaal te benutten.
Option: Functie:
[1] Alarm Veilige
stop
[3] Waarsch. Veilige
stop
[4] PTC 1-alarm Laat de frequentieregelaar vrijlopen
[5] PTC 1 waarsch. Laat de frequentieregelaar vrijlopen
Laat de frequentieregelaar vrijlopen wanneer Safe Torque O wordt geactiveerd. Handmatige reset via LCP, digitale ingang of veldbus.
Laat de frequentieregelaar vrijlopen als Safe Torque O wordt geactiveerd (klem 37 uit). Als het veilige­stopcircuit weer hersteld is, wordt de werking van de frequentieregelaar hervat zonder een handmatige reset.
wanneer Safe Torque O wordt geactiveerd. Handmatige reset via LCP, digitale ingang of veldbus.
wanneer Safe Torque O wordt
5-19 Klem 37 Veilige stop
Gebruik deze parameter voor het congureren van de Safe Torque O-functionaliteit. In geval van een waarschuwings­melding laat de frequentieregelaar de motor vrijlopen en is een automatische herstart mogelijk. In geval van een alarmmelding laat de frequentieregelaar de motor vrijlopen en is een handmatige herstart vereist (via een veldbus, digitale I/O, of door te drukken op [Reset] op het LCP). Wanneer VLT® PTC Thermistor Card MCB 112 is geïnstalleerd, moet u de PTC-opties congureren om de alarmafhandelingsfunctie optimaal te benutten.
Option: Functie:
geactiveerd (klem 37 uit). Als het Safe Torque O-circuit weer hersteld is, wordt de werking van de frequentie­regelaar zonder een handmatige reset hervat, tenzij er nog een digitale ingang actief is die is ingesteld op [80] PTC-kaart 1.
[6] PTC 1 & relais A Deze optie wordt gebruikt wanneer
de VLT® PTC Thermistor Card MCB 112 is gekoppeld aan een stoptoets via een veiligheidsrelais naar klem 37. Laat de frequentieregelaar vrijlopen wanneer Safe Torque O wordt geactiveerd. Handmatige reset via LCP, digitale ingang of veldbus.
[7] PTC 1 & relaisWDeze optie wordt gebruikt wanneer
de VLT® PTC Thermistor Card MCB 112 is gekoppeld aan een stoptoets via een veiligheidsrelais naar klem 37. Laat de frequentieregelaar vrijlopen wanneer Safe Torque O wordt geactiveerd (klem 37 uit). Als het veiligestopcircuit weer hersteld is, wordt de werking van de frequentie­regelaar zonder een handmatige reset hervat, tenzij er nog een digitale ingang actief is die is ingesteld op [80] PTC-kaart 1.
[8] PTC 1 & relais
A/W
[9] PTC 1 & relais
W/A
Deze optie maakt een combinatie van Alarm en Waarschuwing mogelijk.
Deze optie maakt een combinatie van Alarm en Waarschuwing mogelijk.
3 3
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 79
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
LET OP
De opties [4] PTC 1-alarm tot [9] PTC 1 & relais W/A zijn alleen beschikbaar als de MCB 112 is aangesloten.
LET OP
33
Selectie van automatische reset/waarschuwing maakt automatisch herstarten van de frequentieregelaar mogelijk.
Functie Num
Geen functie [0] - ­Alarm Safe TorqueO[1]* - Safe Torque O
Waarschuwing Safe Torque O PTC 1-alarm [4] PTC 1 Safe Torque
PTC 1 waarsch. [5] PTC 1 Safe Torque
PTC 1 & relais A [6] PTC 1 Safe Torque
PTC 1 & relais W [7] PTC 1 Safe Torque
PTC 1 & relais A/W [8] PTC 1 Safe Torque
PTC 1 & relais W/A [9] PTC 1 Safe Torque
Tabel 3.10 Overzicht van functies, alarmen en waarschuwingen
W betekent waarschuwing en A betekent alarm. Zie Alarmen en
waarschuwingen in de sectie Problemen verhelpen in de design guide
of de bedieningshandleiding.
Een gevaarlijke storing in verband met Safe Torque
PTC Relais
mer
[A68]
[3] - Safe Torque O
[W68]
-
O [A71]
-
O [W71]
Safe Torque O
O [A71]
O [W71]
O [A71]
O [W71]
[A68] Safe Torque O [W68] Safe Torque O [W68] Safe Torque O [A68]
O
genereert Alarm 72 Gev. storing.
Zie Tabel 4.3.
3.7.3 5-3* Digitale uitgangen
Parameters voor het congureren van de uitgangsfuncties voor de uitgangsklemmen. De 2 digitale halfgeleideruit­gangen zijn gemeenschappelijk voor klem 27 en 29. Programmeer de I/O-functie voor klem 27 in parameter 5-01 Klem 27 modus en programmeer de I/O­functie voor klem 29 in parameter 5-02 Klem 29 modus. Deze parameters kunnen niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
De digitale uitgangen kunnen worden ingesteld op de volgende functies:
[0] Niet in
bedrijf
[1] Besturing
gereed
Standaard voor alle digitale uitgangen en relaisuitgangen. De stuurkaart krijgt voedingsspanning.
[2] Omv. gereed De frequentieregelaar is gereed voor bedrijf
en geeft een voedingssignaal aan de stuurkaart.
[3] Omv. gereed/
extern
[4] Standby/gn
waarsch.
[5] Actief De motor loopt. [6] Draaien/gn
wsch.
[8] Op ref/geen
waarsch.
[9] Alarm Een alarm activeert de uitgang. Er zijn geen
[10] Alarm of
waarsch.
[11] Op
koppelbegr.
[12] Buiten
stroombereik
[13] Onder
stroom, laag
[14] Boven
stroom, hoog
[16] Onder snelh.,
laag
[17] Boven snelh.,
hoog
[18] Buiten
terugk.bereik
[19] Onder
terugk., laag
[20] Boven
terugk., hoog
[21] Therm.
waarsch.
[25] Omkeren De motor draait rechtsom (of is gereed om
De frequentieregelaar is gereed voor bedrijf en staat in de automodus. De frequentieregelaar is gereed voor bedrijf. Er is geen start- of stopcommando gegeven (start/uitsch.). Er zijn geen waarschuwingen.
De uitgangssnelheid is hoger dan de ingestelde snelheid in parameter 1-81 Min. snelh. functie bij stop [RPM]. De motor loopt en er zijn geen waarschuwingen. De motor loopt op de referentiesnelheid.
waarschuwingen. Een alarm of een waarschuwing activeert de uitgang. De in parameter 4-16 Koppelbegrenzing
motormodus of parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM] ingestelde koppelbe-
grenzing is overschreden. De motorstroom ligt buiten het ingestelde bereik in parameter 4-18 Stroombegr.. De motorstroom is lager dan is ingesteld in parameter 4-50 Waarschuwing stroom laag. De motorstroom is hoger dan is ingesteld in parameter 4-51 Waarschuwing stroom hoog. De uitgangssnelheid is lager dan is ingesteld in parameter 4-52 Waarschuwing snelheid laag. De uitgangssnelheid is hoger dan is ingesteld in parameter 4-53 Waarschuwing snelheid hoog. De terugkoppeling is buiten het bereik dat is ingesteld via parameter 4-56 Waarsch:
terugk. laag en parameter 4-57 Waarsch: terugk. hoog.
De terugkoppeling is lager dan de begrenzing die is ingesteld in parameter 4-56 Waarsch: terugk. laag. De terugkoppeling is hoger dan de begrenzing die is ingesteld in parameter 4-57 Waarsch: terugk. hoog. Een thermische waarschuwing wordt gegeven als de temperatuurbegrenzing in de motor, frequentieregelaar, remweerstand of thermistor is overschreden.
rechtsom te draaien) bij een logische-0­signaal en linksom bij een logische-1­signaal. De uitgang verandert zodra het omkeersignaal wordt toegepast.
80 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
[26] Bus ok Actieve communicatie (geen time-out) via
de seriële-communicatiepoort.
[27] Koppelbegr.
& stop
[28] Rem, geen
waarsch.
[29] Rem klaar,
geen fout
[30] Remfout
(IGBT)
[35] Ext. vergren-
deling
[40] Buiten
ref.bereik
[41] Onder ref,
laag
[42] Boven ref,
hoog [45] Busbest. [46] Busbest, 1 bij
t-o [47] Busbest, 0 bij
t-o [60] Comparator 0 Zie parametergroep 13-1* Comparatoren. De
[61] Comparator 1 Zie parametergroep 13-1* Comparatoren. De
[62] Comparator 2 Zie parametergroep 13-1* Comparatoren. De
[63] Comparator 3 Zie parametergroep 13-1* Comparatoren. De
[64] Comparator 4 Zie parametergroep 13-1* Comparatoren. De
[65] Comparator 5 Zie parametergroep 13-1* Comparatoren. De
Gebruik deze opties om een vrijloopstop uit te voeren en in koppelbegrenzingssituaties. Het signaal is logische 0 wanneer de frequentieregelaar een stopsignaal heeft ontvangen en de koppelbegrenzing heeft bereikt. De rem is actief en er zijn geen waarschu­wingen. De rem is gereed voor bedrijf en er zijn geen fouten. De uitgang is logische 1 wanneer de rem­IGBT is kortgesloten. Gebruik deze functie om de frequentieregelaar te beschermen wanneer er een fout optreedt in de remmodules. Gebruik de uitgang/het relais om de netvoeding van de frequentiere­gelaar uit te schakelen. De externevergrendelingsfunctie is geactiveerd via een van de digitale ingangen.
uitgang wordt hoog als comparator 0 als TRUE wordt geëvalueerd. In andere gevallen is hij laag.
uitgang wordt hoog als comparator 2 als TRUE wordt geëvalueerd. In andere gevallen is hij laag.
uitgang wordt hoog als comparator 2 als TRUE wordt geëvalueerd. In andere gevallen is hij laag.
uitgang wordt hoog als comparator 3 als TRUE wordt geëvalueerd. In andere gevallen is hij laag.
uitgang wordt hoog als comparator 4 als TRUE wordt geëvalueerd. In andere gevallen is hij laag.
uitgang wordt hoog als comparator 5 als TRUE wordt geëvalueerd. In andere gevallen is hij laag.
[70] Log. regel 0 Zie parametergroep 13-4* Log. regels. De
uitgang wordt hoog als logische regel 0 als TRUE wordt geëvalueerd. In andere gevallen is hij laag.
[71] Log. regel 1 Zie parametergroep 13-4* Log. regels. De
uitgang wordt hoog als logische regel 1 als TRUE wordt geëvalueerd. In andere gevallen is hij laag.
[72] Log. regel 2 Zie parametergroep 13-4* Log. regels. De
uitgang wordt hoog als logische regel 2 als TRUE wordt geëvalueerd. In andere gevallen is hij laag.
[73] Log. regel 3 Zie parametergroep 13-4* Log. regels. De
uitgang wordt hoog als logische regel 3 als TRUE wordt geëvalueerd. In andere gevallen is hij laag.
[74] Log. regel 4 Zie parametergroep 13-4* Log. regels. De
uitgang wordt hoog als logische regel 4 als TRUE wordt geëvalueerd. In andere gevallen is hij laag.
[75] Log. regel 5 Zie parametergroep 13-4* Log. regels. De
uitgang wordt hoog als logische regel 5 als TRUE wordt geëvalueerd. In andere gevallen is hij laag.
[80] SL dig.
uitgang A
[81] SL dig.
uitgang B
[82] SL dig.
uitgang C
[83] SL dig.
uitgang D
[84] SL dig.
uitgang E
[85] SL dig.
uitgang F
Zie parameter 13-52 SL-controlleractie. De uitgang wordt hoog wanneer SL-control­leractie [38] Dig. uitgang A hoog wordt uitgevoerd. De uitgang wordt laag wanneer SL-controlleractie [32] Dig. uitgang A laag wordt uitgevoerd. Zie parameter 13-52 SL-controlleractie. De uitgang wordt hoog wanneer SL-control­leractie [39] Dig. uitgang B hoog wordt uitgevoerd. De uitgang wordt laag wanneer SL-controlleractie [33] Dig. uitgang B laag wordt uitgevoerd. Zie parameter 13-52 SL-controlleractie. De uitgang wordt hoog wanneer SL-control­leractie [40] Dig. uitgang C hoog wordt uitgevoerd. De uitgang wordt laag wanneer SL-controlleractie [34] Dig. uitgang C laag wordt uitgevoerd. Zie parameter 13-52 SL-controlleractie. De uitgang wordt hoog wanneer SL-control­leractie [41] Dig. uitgang D hoog wordt uitgevoerd. De uitgang wordt laag wanneer SL-controlleractie [35] Dig. uitgang D laag wordt uitgevoerd. Zie parameter 13-52 SL-controlleractie. De uitgang wordt hoog wanneer SL-control­leractie [42] Dig. uitgang E hoog wordt uitgevoerd. De uitgang wordt laag wanneer SL-controlleractie [36] Dig. uitgang E laag wordt uitgevoerd. Zie parameter 13-52 SL-controlleractie. De uitgang wordt hoog wanneer SL-control­leractie [43] Dig. uitgang F hoog wordt
3 3
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 81
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
uitgevoerd. De uitgang wordt laag wanneer SL-controlleractie [37] Dig. uitgang F laag wordt uitgevoerd.
[160] Geen alarm De uitgang is hoog als er geen alarm
aanwezig is.
[161] Omgekeerd
33
draaien
[165] Lokale ref.
actief
[166] Externe ref.
actief
[167] Startcomm
actief
[168] Handmodus De uitgang is hoog als de frequentiere-
[169] Automodus De uitgang is hoog wanneer de frequentie-
[180] Klokfout De klokfunctie is teruggezet naar de
[181] Prev.
onderhoud
[193] Slaapstand De frequentieregelaar/het systeem is naar
[194] Band defect Er is een situatie met een defecte band
[196] Brandmodus De frequentieregelaar werkt in de
[198] Omv.bypass Te gebruiken als een signaal voor het
De uitgang is hoog als de frequentiere­gelaar linksom draait (het logische product van de statusbits 'actief' EN 'omkeren'). De uitgang is hoog als parameter 3-13 Referentieplaats is ingesteld op [2] Lokaal of als parameter 3-13 Referen-
tieplaats is ingesteld op [0] Gekoppeld Hand/ Auto terwijl het LCP in de handmodus staat.
De uitgang is hoog als parameter 3-13 Referentieplaats is ingesteld op [1] Extern of [0] Gekoppeld Hand/Auto terwijl het LCP in de automodus staat. De uitgang is hoog als er een actief startcommando is (d.w.z. via een digitale ingang, busaansluiting, [Hand On] of [Auto On]), en er geen stopcommando actief is.
gelaar in de handmodus staat (zoals aangegeven door de led boven [Hand On]).
regelaar in de automodus staat (zoals aangegeven door de led boven [Auto On]).
standaardinstelling (2000-01-01) vanwege een stroomstoring. Voor 1 of meer van de preventief­onderhoudsgebeurtenissen die in parameter 23-10 Onderhoudspunt zijn geprogrammeerd, is de voor die actie in parameter 23-11 Onderhoudsactie ingestelde tijd overschreden.
de slaapmodus gegaan. Zie parametergroep 22-4* Slaapstand.
gedetecteerd. Deze functie moet zijn ingeschakeld in parameter 22-60 Functie Defecte band.
brandmodus. Zie parametergroep 24-0* Brandmodus.
activeren van een externe elektromecha­nische bypass waarmee de motor rechtstreeks op het net wordt geschakeld. Zie 24-1* Omv.bypass.
Onderstaande instelmogelijkheden hebben allemaal betrekking op de cascaderegelaar. Zie parametergroep 25-** Cascaderegelaar voor meer informatie over bedradingsschema's en parameterinstel­lingen.
[200] Volle
capac.
[201] Pomp 1
draait
[202] Pomp 2
draait
[203] Pomp 3
draait
Instelling in
parametergroep
5-3* Digitale
uitgangen
[201] Pomp 1 draait Bestuurd door
[202] Pomp 2 draait Bestuurd door
[203] Pomp 3 draait Bestuurd door
Tabel 3.11 Instellingen
Alle pompen draaien op volle toeren.
Een of meer pompen die door de cascadere­gelaar worden bestuurd, draaien. De functie hangt ook af van parameter 25-06 Aantal
pompen. Als deze parameter is ingesteld op [0] Nee, heeft pomp 1 betrekking op de pomp die
wordt bestuurd door RELAIS 1 enz. Als deze parameter is ingesteld op [1] Ja, heeft pomp 1 betrekking op de pomp die enkel door de frequentieregelaar wordt bestuurd (waarbij geen enkel ingebouwd relais betrokken is) en pomp 2 op de pomp die wordt bestuurd door RELAIS 1. Zie Tabel 3.11. Zie [201] Pomp 1 draait
Zie [201] Pomp 1 draait
[0] Nee [1] Ja
5-30 Klem 27 dig. uitgang
Deze parameter heeft de opties die staan beschreven in
hoofdstuk 3.7.3 5-3* Digitale uitgangenhoofdstuk 3.7.4 5-3* Digitale uitgangen.
VOORZICHTIG
Als de omvormerbypassfunctie wordt ingeschakeld, voldoet de frequentie­regelaar niet meer aan de veiligheidseisen (m.b.t. het gebruik van de functie Safe Torque O in relevante frequentieregelaars).
Instelling in parameter 25-06 Aantal
pompen
Bestuurd door
RELAIS 1
RELAIS 2
RELAIS 3
frequentieregelaar
Bestuurd door
RELAIS 1
Bestuurd door
RELAIS 2
Option: Functie:
[0] * Niet in bedrijf
82 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
5-31 Klem 29 dig. uitgang
Deze parameter heeft de opties die staan beschreven in
hoofdstuk 3.7.3 5-3* Digitale uitgangenhoofdstuk 3.7.4 5-3* Digitale uitgangen.
Option: Functie:
[0] * Niet in bedrijf
5-32 Klem X30/6 dig. uitgang (MCB 101)
Deze parameter heeft de opties die staan beschreven in
hoofdstuk 3.7.3 5-3* Digitale uitgangenhoofdstuk 3.7.4 5-3* Digitale uitgangen.
Option: Functie:
[0] * Niet in bedrijf
Deze parameter is actief wanneer VLT General Purpose I/O MCB 101 in de frequentieregelaar is geïnstalleerd.
®
5-33 Klem X30/7 dig. uitgang (MCB 101)
Option: Functie:
[0] * Niet in
bedrijf
Deze parameter is actief wanneer VLT® General Purpose I/O MCB 101 in de frequentieregelaar is geïnstalleerd. Dezelfde opties en functies als parametergroep hoofdstuk 3.7.3 5-3* Digitale
uitgangenhoofdstuk 3.7.4 5-3* Digitale uitgangen.
3.7.4 5-4* Relais
Parameters voor het congureren van de tijdslimieten en de uitgangsfuncties voor de relais.
5-40 Functierelais
Array [8] (Relais 1 [0], Relais 2 [1] Optie MCB 105: Relais 7 [6], Relais 8 [7] en Relais 9 [8]). Selecteer de opties om de functie van de relais in te stellen. De selectie van elk mechanisch relais vindt plaats in een arraypa­rameter.
Option: Functie:
[0] Niet in bedrijf [1] Besturing gereed [2] Omv. gereed [3] Omv gereed/rembest. [4] Standby/gn waarsch. [5] Actief Standaardinstelling voor
relais 2.
[6] Draaien/gn wsch. [8] Op ref/geen waarsch. [9] Alarm Standaardinstelling voor
relais 1.
[10] Alarm of waarsch. [11] Op koppelbegr. [12] Buiten stroombereik [13] Onder stroom, laag [14] Boven stroom, hoog [15] Buiten snelh.-bereik
5-40 Functierelais
Array [8] (Relais 1 [0], Relais 2 [1] Optie MCB 105: Relais 7 [6], Relais 8 [7] en Relais 9 [8]). Selecteer de opties om de functie van de relais in te stellen. De selectie van elk mechanisch relais vindt plaats in een arraypa­rameter.
Option: Functie:
[16] Ondersnelh., laag [17] Boven snelh., hoog [18] Buiten terugk.bereik [19] Onder terugk., laag [20] Boven terugk., hoog [21] Therm. waarsch. [25] Omkeren [26] Bus ok [27] Koppelbegr. & stop [28] Rem, geen waarsch. [29] Rem klaar, geen fout [30] Remfout (IGBT) [31] Relais 123 [33] Veilige stop actief [35] Ext. vergrendeling [36] Stuurwoord bit 11 [37] Stuurwoord bit 12 [40] Buiten ref.bereik [41] Onder ref, laag [42] Boven ref, hoog [45] Busbest. [46] Busbest, 1 bij t-o [47] Busbest, 0 bij t-o [60] Comparator 0 [61] Comparator 1 [62] Comparator 2 [63] Comparator 3 [64] Comparator 4 [65] Comparator 5 [70] Log. regel 0 [71] Log. regel 1 [72] Log. regel 2 [73] Log. regel 3 [74] Log. regel 4 [75] Log. regel 5 [80] SL dig. uitgang A [81] SL dig. uitgang B [82] SL dig. uitgang C [83] SL dig. uitgang D [84] SL dig. uitgang E [85] SL dig. uitgang F [160] Geen alarm [161] Omgekeerd draaien [165] Lokale ref. actief [166] Externe ref. actief [167] Startcommando actief
3 3
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 83
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
5-40 Functierelais
Array [8] (Relais 1 [0], Relais 2 [1] Optie MCB 105: Relais 7 [6], Relais 8 [7] en Relais 9 [8]). Selecteer de opties om de functie van de relais in te stellen.
33
De selectie van elk mechanisch relais vindt plaats in een arraypa­rameter.
Option: Functie:
[168] Hand/O [169] Automodus [180] Klokfout [181] Prev. onderhoud [188] AHF-condensator insch. [189] Ext. ventilatorreg. [190] Geen ow [191] Droge pomp [192] Einde curve [193] Slaapstand [194] Band defect [195] Bypassklepregeling [196] Brandmodus [197] Brandmodus was actief [198] Omv.bypass [211] Cascadepomp 1 [212] Cascadepomp 2 [213] Cascadepomp 3
5-41 Aan-vertr., relais
Array [20]
Range: Functie:
0.01 s* [0.01 -
600 s]
Stel de vertraging voor de inschakeltijd van het relais in. Selecteer 1 van de 2 interne mechanische relais in een arrayfunctie. Zie parameter 5-40 Function Relay voor meer informatie.
5-42 Uit-vertr., relais
Array [20]
Range: Functie:
0.01 s* [0.01 ­600 s]
Afbeelding 3.26 Uit-vertr., relais
Stel de vertragingstijd voor uitschakeling van het relais in. Selecteer 1 van de 2 interne mechanische relais in een arrayfunctie. Zie parameter 5-40 Function Relay voor meer informatie. Als de conditie voor de geselec­teerde gebeurtenis verandert voordat de timer voor de in- of uitschakelvertraging is verstreken, blijft de relaisuitgang ongewijzigd.
Als de conditie voor de geselecteerde gebeurtenis verandert voordat de timer voor de in- of uitschakelver­traging is verstreken, blijft de relaisuitgang ongewijzigd.
3.7.5 5-5* Pulsingang
De pulsingangparameters worden gebruikt om een geschikt raamwerk te deniëren voor de pulsreferenties door de schaling en lterinstellingen voor de pulsingangen in te stellen. Ingangsklem 29 of 33 werkt als frequentiere­ferentie-ingang. Stel klem 29 (parameter 5-13 Klem 29
digitale ingang) of klem 33 (parameter 5-15 Klem 33 digitale ingang) in op [32] Pulsingang. Als klem 29 wordt gebruikt
als ingang, moet u parameter 5-02 Klem 29 modus instellen op [0] Ingang.
Afbeelding 3.25 Aan-vertr., relais
84 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
5-54 Pulslter tijdconstante nr. 29
Range: Functie:
100 ms*
Afbeelding 3.27 Pulsingang
5-55 Klem 33 lage freq.
5-50 Klem 29 lage freq.
Range: Functie:
100 Hz*
[0 ­110000 Hz]
Stel in parameter 5-52 Klem 29 lage ref./ terugk. waarde de lage begrenzing in voor de frequentie die overeenkomt met het lage toerental van de motoras (dat wil zeggen de lage referentiewaarde). Zie Afbeelding 3.27 in deze sectie.
5-51 Klem 29 hoge freq.
Range: Functie:
100 Hz*
[0 - 110000 Hz]
Stel in parameter 5-53 Klem 29 hoge ref./ terugk. waarde de hoge begrenzing in voor de frequentie die overeenkomt met het hoge toerental van de motoras (dat wil zeggen de hoge referentiewaarde).
5-52 Klem 29 lage ref./terugk. waarde
Range: Functie:
100 Hz*
5-56 Klem 33 hoge freq.
Range: Functie:
100 Hz*
5-57 Klem 33 lage ref./terugk. waarde
Range: Functie:
0* [-999999.999 -
Range: Functie:
0* [-999999.999 -
999999.999 ]
Voer de lage begrenzing voor de referen­tiewaarde in voor het toerental van de motoras [tpm]. Dit is tevens de laagste terugkoppelingswaarde; zie ook
parameter 5-57 Klem 33 lage ref./terugk. waarde.
5-58 Klem 33 hoge ref./terugk. waarde
Range: Functie:
100* [-999999.999 -
5-53 Klem 29 hoge ref./terugk. waarde
Range: Functie:
100* [-999999.999 -
999999.999 ]
Voer de hoge referentiewaarde [tpm] voor het toerental van de motoras en de hoge terugkoppelingswaarde in; zie ook parameter 5-58 Klem 33 hoge ref./ terugk. waarde.
[1 ­1000 ms]
[0 - 110000 Hz]
[0 - 110000 Hz]
999999.999 ]
999999.999 ]
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel de tijdconstante voor het pulslter in.
pulslter dempt oscillaties van het
Het terugkoppelingssignaal, wat een voordeel is als er veel ruis in het systeem optreedt. Een hoge waarde voor de tijdconstante zorgt voor een betere demping maar verhoogt ook de vertragingstijd door het lter.
Stel in parameter 5-57 Klem 33 lage ref./ terugk. waarde de lage frequentie in die overeenkomt met het lage toerental van de motoras (dat wil zeggen de lage referentiewaarde).
Stel in parameter 5-58 Klem 33 hoge ref./ terugk. waarde de hoge frequentie in die overeenkomt met het hoge toerental van de motoras (dat wil zeggen de hoge referentiewaarde).
Voer de lage referentiewaarde [tpm] voor het toerental van de motoras in. Dit is tevens de lage terugkoppelingswaarde; zie ook parameter 5-52 Klem 29 lage ref./ terugk. waarde.
Voer de hoge referentiewaarde [tpm] voor het toerental van de motoras in. Zie ook parameter 5-53 Klem 29 hoge ref./terugk. waarde.
3 3
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 85
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
5-59 Pulslter tijdconstante nr. 33
Range: Functie:
100 ms*
33
3.7.6 5-6* Pulsuitgang
Parameters voor het congureren van de schalings- en uitgangsfuncties of pulsuitgangen. De pulsuitgangen zijn toegewezen aan klem 27 of 29. Stel klem 27 in als uitgang in parameter 5-01 Klem 27 modus en klem 29 als uitgang in parameter 5-02 Klem 29 modus.
[1 - 1000 ms]
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel de tijdconstante voor het pulslter in.
laagdoorlaatlter vermindert de invloed
Het van, en dempt oscillaties op het terugkop­pelingssignaal vanaf de besturing. Dit is gunstig wanneer er veel ruis in het systeem optreedt.
Selecteer de bedrijfsvariabele die is toegekend voor uitlezing van klem 27. Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt. Dezelfde opties en functies als parame­tergroep 5-6* Pulsuitgang.
[0] * Niet in bedrijf
5-60 Klem 27 pulsuitgangsvariabele
Option: Functie:
[0] * Niet in bedrijf [45] Busbest. [48] Bustbest, time-out [100] Uitg.freq. 0-100 [101] Referentie min-max [102] Terugkoppeling +-200% [103] Motorstr. 0-Imax [104] Kopp 0-Tlim [105] Koppel 0-Tnom [106] Vermogen 0-Pnom [107] Snelh 0-HgBegr [113] Uitgebr. met terugk. 1 [114] Uitgebr. met terugk. 2 [115] Uitgebr. met terugk. 3
[114] Uitgebr. met terugk.
[115] Uitgebr. met terugk.
Afbeelding 3.28 Pulsuitgangen
Opties voor het uitlezen van uitgangsvariabelen
[0] Niet in bedrijf
[45] Busbest.
[48] Busbest, time-out
[100] Uitgangsfrequentie
[101] Referentie
[102] Terugkoppeling
[103] Motorstroom
[104] Koppel tov begr.
[105] Koppel tov nom.
[106] Vermogen
[107] Snelh.
[113] Uitgebr. met terugk.
5-62 Max. freq. pulsuitgang 27
Range: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
5000 Hz* [0 - 32000
Hz]
Stel de maximumfrequentie voor klem 27 in overeenkomstig de uitgangsva­riabele die is geselecteerd in
parameter 5-60 Klem 27 pulsuitgangsva­riabele.
5-63 Klem 29 pulsuitgangsvariabele
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Selecteer de variabele voor uitlezing van klem 29. Dezelfde opties en functies als parame­tergroep hoofdstuk 3.7.6 5-6* Pulsuitgang.
[0] * Niet in bedrijf [45] Busbest. [48] Bustbest, time-out
86 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
5-63 Klem 29 pulsuitgangsvariabele
Option: Functie:
[100] Uitg.freq. 0-100 [101] Referentie min-max [102] Terugkoppeling +-200% [103] Motorstr. 0-Imax [104] Kopp 0-Tlim [105] Koppel 0-Tnom [106] Vermogen 0-Pnom [107] Snelh 0-HgBegr [113] Uitgebr. met terugk. 1 [114] Uitgebr. met terugk. 2 [115] Uitgebr. met terugk. 3
5-65 Max. freq. pulsuitgang 29
Range: Functie:
5000 Hz* [0 - 32000
Hz]
Stel de maximumfrequentie voor klem 29 in overeenkomstig de uitgangsva­riabele die is geselecteerd in
parameter 5-63 Klem 29 pulsuitgangsva­riabele.
5-66 Klem X30/6 pulsuitgangsvariabele
Selecteert de variabele voor uitlezing van klem X30/6. Deze parameter is actief wanneer de VLT® General Purpose I/O MCB 101 in de frequentieregelaar is geïnstalleerd. Dezelfde opties en functies als parametergroep 5-6* Pulsuitgang.
Option: Functie:
[0] * Niet in bedrijf [45] Busbest. [48] Bustbest, time-out [100] Uitg.freq. 0-100 [101] Referentie min-max [102] Terugkoppeling +-200% [103] Motorstr. 0-Imax [104] Kopp 0-Tlim [105] Koppel 0-Tnom [106] Vermogen 0-Pnom [107] Snelh 0-HgBegr [113] Uitgebr. met terugk. 1 [114] Uitgebr. met terugk. 2 [115] Uitgebr. met terugk. 3
5-68 Max. freq. pulsuitgang X30/6
Range: Functie:
Size related*
[0 ­32000 Hz]
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel de maximumfrequentie voor klem X30/6 in overeenkomstig de uitgangsva­riabele die is geselecteerd in
parameter 5-66 Klem X30/6 pulsuitgangsva-
riabele
5-68 Max. freq. pulsuitgang X30/6
Range: Functie:
Deze parameter is actief wanneer de VLT General Purpose I/O MCB 101 in de frequentieregelaar is geïnstalleerd.
3.7.7 5-8* I/O-opties
5-80 AHF Cap Reconnect Delay
Range: Functie:
25 s* [1 - 120s]Garandeert een minimale uit-tijd voor de
condensatoren. De timer start zodra de AHF­condensator wordt losgekoppeld en moet zijn verstreken voordat de uitgang weer mag worden geactiveerd. Opnieuw starten gebeurt pas als het vermogen van de frequentiere­gelaar 20-30% is.
3.7.8 5-9* Via busbesturing
Deze parametergroep selecteert digitale en relaisuitgangen via een veldbusinstelling.
5-90 Digitale & relaisbesturing bus
Range: Functie:
0* [0 -
2147483647 ]
Deze parameter geeft de staat weer van de busgestuurde digitale uitgangen en relais. Een logische 1 geeft aan dat de uitgang hoog of actief is. Een logische 0 geeft aan dat de uitgang laag of inactief is.
Bit 0 CC digitale uitgangsklem 27 Bit 1 CC digitale uitgangsklem 29 Bit 2 GPIO digitale uitgangsklem X30/6 Bit 3 GPIO digitale uitgangsklem X30/7 Bit 4 CC relais 1 uitgangsklem Bit 5 CC relais 2 uitgangsklem Bit 6 Optie B relais 1 uitgangsklem Bit 7 Optie B relais 2 uitgangsklem Bit 8 Optie B relais 3 uitgangsklem Bit 9-15 Gereserveerd voor toekomstige
klemmen Bit 16 Optie C relais 1 uitgangsklem Bit 17 Optie C relais 2 uitgangsklem Bit 18 Optie C relais 3 uitgangsklem Bit 19 Optie C relais 4 uitgangsklem Bit 20 Optie C relais 5 uitgangsklem Bit 21 Optie C relais 6 uitgangsklem Bit 22 Optie C relais 7 uitgangsklem Bit 23 Optie C relais 8 uitgangsklem
®
3 3
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 87
Parameterbeschrijving
5-90 Digitale & relaisbesturing bus
Range: Functie:
Bit 24-31
Gereserveerd voor toekomstige klemmen
VLT® HVAC Drive FC 102
33
Tabel 3.12 Bits digitale uitgang
5-93 Pulsuitgang 27 busbesturing
Range: Functie:
0 %* [0 - 100 %] Bevat de frequentie die moet worden
toegepast op digitale uitgangsklem 27 wanneer deze is geprogrammeerd voor Busbest.
5-94 Pulsuitgang 27 time-outinstelling
Range: Functie:
0 %* [0 -
100 %]
5-95 Pulsuitgang 29 busbesturing
Range: Functie:
0 %* [0 - 100 %] Bevat de frequentie die moet worden
Bevat de frequentie die moet worden toegepast op digitale uitgangsklem 27 wanneer deze is geprogrammeerd voor Busbest, time-out en een time-out wordt gedetecteerd.
toegepast op digitale uitgangsklem 29 wanneer deze is geprogrammeerd voor Busbest.
5-96 Pulsuitgang 29 time-outinstelling
Range: Functie:
0 %* [0 -
100 %]
Bevat de frequentie die moet worden toegepast op digitale uitgangsklem 29 wanneer deze is geprogrammeerd voor Busbest, time-out en er een time-out wordt gedetecteerd.
5-97 Pulsuitgang X30/6 busbest.
Range: Functie:
0 %* [0 - 100 %] Bevat de frequentie die moet worden
toegepast op digitale uitgangsklem 27 wanneer deze is geprogrammeerd voor Busbest.
5-98 Pulsuitgang X30/6 time-outinst.
Range: Functie:
0 %* [0 -
100 %]
Bevat de frequentie die moet worden toegepast op digitale uitgangsklem X30/6 wanneer deze is geprogrammeerd voor Busbest, time-out en er een time-out wordt gedetecteerd.
88 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Ref./Terugk.
[tpm]
Analoge ingang
Hoge ref./
terugk. waarde
Lage ref./
terugk. waarde
'Lage spanning' of
'Lage stroom'
'Hoge spanning' of
'Hoge stroom'
130BA038.13
1 V 5 V 10 V
300
600
900
1200
1500
[V]
150
Par 6-xx
Par 6-xx
Par 6-xx
Par 6-xx
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
3.8 Parameters: 6-** Hoofdmenu – Analoog In/Uit
3.8.1 6-0* Anal. I/O-modus
Parametergroep voor het instellen van de analoge I/O-
conguratie.
De frequentieregelaar is voorzien van 2 analoge ingangen:
Klem 53
Klem 54
De analoge ingangen kunnen naar keuze worden gebruikt als spanningsingang (0-10 V) of als stroomingang (0/4-20 mA).
LET OP
De thermistoren kunnen worden aangesloten op een analoge of digitale ingang.
6-00 Live zero time-out-tijd
Range: Functie:
10s* [1 -
Stel de live zero time-out in seconden in. Live zero
99 s]
time-out-tijd is actief voor analoge ingangen, d.w.z. klem 53 of klem 54, die worden gebruikt als referentie- of terugkoppelingsbron. Als de voor de stroomingang ingestelde waarde van het geselec­teerde referentiesignaal lager wordt dan 50% van de ingestelde waarde:
Parameter 6-10 Klem 53 lage spanning.
Parameter 6-12 Klem 53 lage stroom.
Parameter 6-20 Klem 54 lage spanning.
Parameter 6-22 Klem 54 lage stroom.
gedurende een langere periode dan de ingestelde tijd in parameter 6-00 Live zero time-out-tijd, wordt de geselecteerde functie in parameter 6-01 Live zero time-out-functie geactiveerd.
6-01 Live zero time-out-functie
Option: Functie:
outfuncties in onderstaande volgorde van prioriteit af:
1. Parameter 6-01 Live zero time-out- functie.
2. Parameter 8-04 Time-out-functie stuurwoord.
[0] * Uit [1] Uitgang
vasth.
[2] Stop Geforceerd naar stop.
[3] Jogging Geforceerd naar de jogsnelheid.
[4] Max.
snelheid
[5] Stop en
uitsch.
Vastgehouden op de huidige waarde.
Geforceerd naar het maximale toerental.
Geforceerd naar stop, gevolgd door uitscha­keling (trip).
3 3
6-01 Live zero time-out-functie
Option: Functie:
Selecteer de time-outfunctie. De ingestelde functie in parameter 6-01 Live zero time-out- functie wordt geactiveerd als het ingangssignaal
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 89
op klem 53 of 54 minder dan 50% bedraagt van de ingestelde waarde in:
Parameter 6-10 Klem 53 lage spanning.
Parameter 6-12 Klem 53 lage stroom.
Parameter 6-20 Klem 54 lage spanning.
Parameter 6-22 Klem 54 lage stroom.
De functie kan ook worden geactiveerd gedurende de tijd die is ingesteld in parameter 6-00 Live zero time-out-tijd. Als meerdere time-outs gelijktijdig verstrijken, handelt de frequentieregelaar de time-
Afbeelding 3.29 Condities voor live zero
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
6-02 Live zero time-outfunctie brandmodus
Option: Functie:
Selecteer de time-outfunctie die geldt wanneer de brandmodus actief is. De functie die in deze parameter is ingesteld, wordt
33
[0] * Uit [1] Uitgang
vasth.
[2] Stop Geforceerd naar stop.
[3] Jogging Geforceerd naar de jogsnelheid.
[4] Max.
snelheid
ingeschakeld als het ingangssignaal op de analoge ingangen gedurende de in
parameter 6-00 Live zero time-out-tijd
ingestelde tijd lager is dan 50% van de lage waarde.
Vastgehouden op de huidige waarde.
Geforceerd naar het maximale toerental.
3.8.2 6-1* Anal. ingang 1
6-12 Klem 53 lage stroom
Range: Functie:
4 mA* [ 0 - par.
6-13 mA]
Stel de waarde voor lage stroom in. Dit referentiesignaal moet overeenkomen met de lage referentie-/terugkoppelingswaarde die is ingesteld in parameter 6-14 Klem 53 lage ref./ terugkopp. waarde. Programmeer een waarde > 2 mA om de live zero time-out-functie in parameter 6-01 Live zero time-out-functie te activeren.
6-13 Klem 53 hoge stroom
Range: Functie:
20 mA* [ par. 6-12 -
20 mA]
Voer de hoge stroomwaarde in die overeenkomt met de hoge referentie-/ terugkoppelingswaarde die is ingesteld in
parameter 6-15 Klem 53 hoge ref./ terugkopp. waarde.
6-14 Klem 53 lage ref./terugkopp. waarde
Range: Functie:
Parameters voor het congureren van de schaling en begrenzingen voor analoge ingang 1 (klem 53).
6-10 Klem 53 lage spanning
Range: Functie:
0.07 V* [ 0 - par. 6-11 V]
LET OP
De live-zeroalarmen werken alleen als
parameter 6-10 Klem 53 lage spanning
een waarde van 1 V of hoger heeft.
Stel de waarde voor lage spanning in. De schaalwaarde van deze analoge ingang moet overeenkomen met de lage referentie-/ terugkoppelingswaarde die is ingesteld in
parameter 6-14 Klem 53 lage ref./terugkopp. waarde.
0* [-999999.999 -
999999.999 ]
Voer de schaalwaarde van de analoge ingang in die overeenkomt met de waarde voor lage spanning/lage stroom die is ingesteld in parameter 6-10 Klem 53
lage spanning en parameter 6-12 Klem 53 lage stroom.
6-15 Klem 53 hoge ref./terugkopp. waarde
Range: Functie:
Size related*
[-999999.999 -
999999.999 ]
Voer de schaalwaarde van de analoge ingang in die overeenkomt met de waarde voor hoge spanning/hoge stroom die is ingesteld in parameter 6-11 Klem
53 hoge spanning en
parameter 6-13 Klem 53 hoge stroom.
6-11 Klem 53 hoge spanning
Range: Functie:
10 V* [ par. 6-10
- 10 V]
90 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Stel de waarde voor hoge spanning in. De schaalwaarde voor deze analoge ingang moet overeenkomen met de hoge referentie-/terugkoppelingswaarde die is ingesteld in parameter 6-15 Klem 53 hoge ref./ terugkopp. waarde.
6-16 Klem 53 lter tijdconstante
Range: Functie:
0.001 s* [0.001 ­10 s]
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel de ltertijdconstante in. Dit betreft de tijdconstante voor een digitaal laagdoor­laatlter van de eerste orde voor het onderdrukken van elektrische ruis op klem
53. Een hoge waarde zorgt voor een betere demping maar verhoogt ook de vertraging door het lter.
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
6-17 Klem 53 live zero
Option: Functie:
Schakelt live-zerobewaking uit, bijvoorbeeld in situaties waarbij de analoge uitgangen worden gebruikt voor een decentraal I/O-systeem (d.w.z. wanneer de analoge uitgangen niet behoren tot de regelfuncties van een frequentieregelaar maar worden gebruikt om een gebouwbeheersysteem te voorzien van gegevens).
[0] Uitgesch. [1] * Ingesch.
3.8.3 6-2* Anal. ingang 54
Parameters voor het congureren van de schaling en begrenzingen voor analoge ingang 2 (klem 54).
6-20 Klem 54 lage spanning
Range: Functie:
0.07 V* [ 0 - par. 6-21 V]
6-21 Klem 54 hoge spanning
Range: Functie:
10 V* [ par. 6-20
- 10 V]
6-22 Klem 54 lage stroom
Range: Functie:
4 mA* [ 0 - par.
6-23 mA]
Stel de waarde voor lage spanning in. De schaalwaarde van deze analoge ingang moet overeenkomen met de lage referentie-/terugkoppelingswaarde die is ingesteld in parameter 6-24 Klem 53 lage ref./ terugkopp. waarde.
Stel de waarde voor hoge spanning in. De schaalwaarde voor deze analoge ingang moet overeenkomen met de hoge referentie-/terugkoppelingswaarde die is ingesteld in parameter 6-25 Klem 54 hoge ref./ terugkopp. waarde.
Stel de waarde voor lage stroom in. Dit referentiesignaal moet overeenkomen met de lage referentie-/terugkoppelingswaarde die is ingesteld in parameter 6-24 Klem 53 lage ref./ terugkopp. waarde. Programmeer een waarde > 2 mA om de live zero time-out-functie in parameter 6-01 Live zero time-out-functie te activeren.
6-24 Klem 53 lage ref./terugkopp. waarde
Range: Functie:
0* [-999999.999 -
999999.999 ]
Voer de schaalwaarde van de analoge ingang in die overeenkomt met de waarde voor laag vermogen/lage stroom die is ingesteld in parameter 6-20 Klem 54
lage spanning en parameter 6-22 Klem 54 lage stroom.
6-25 Klem 54 hoge ref./terugkopp. waarde
Range: Functie:
100* [-999999.999 -
999999.999 ]
Voer de schaalwaarde van de analoge ingang in die overeenkomt met de waarde voor hoge spanning/hoge stroom die is ingesteld in
parameter 6-21 Klem 54 hoge spanning en parameter 6-23 Klem 54 hoge stroom.
6-26 Klem 54 lter tijdconstante
Range: Functie:
0.001 s* [0.001 ­10 s]
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel de ltertijdconstante in. Dit betreft de tijdconstante voor een digitaal laagdoor­laatlter van de eerste orde voor het onderdrukken van elektrische ruis op klem
54. Verhoging van de waarde zorgt voor een betere demping maar verhoogt ook de vertraging door het lter.
6-27 Klem 54 live zero
Option: Functie:
Schakelt live-zerobewaking uit, bijvoorbeeld in situaties waarbij de analoge uitgangen worden gebruikt voor een decentraal I/O-systeem (d.w.z. wanneer de analoge uitgangen niet behoren tot de regelfuncties van een frequentieregelaar maar worden gebruikt om een gebouwbeheersysteem te voorzien van gegevens).
[0] Uitgesch. [1] * Ingesch.
3 3
6-23 Klem 54 hoge stroom
Range: Functie:
20 mA* [ par. 6-22 -
20 mA]
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 91
Voer de hoge stroomwaarde in die overeenkomt met de hoge referentie-/ terugkoppelingswaarde die is ingesteld in
parameter 6-25 Klem 54 hoge ref./ terugkopp. waarde.
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
3.8.4 6-3* Anal. ingang X30/11 (MCB 101)
6-37 Klem X30/11 live zero
Option: Functie:
Parametergroep voor het congureren van de schaling en begrenzingen voor analoge ingang 3 (X30/11) in VLT
®
General Purpose I/O MCB 101.
33
6-30 Klem X30/11 lage spanning
Range: Functie:
0.07 V* [ 0 - par. 6-31 V]
Stelt de schaalwaarde voor de analoge ingang in overeenkomstig de lage referentie-/terugkoppelingswaarde die is ingesteld in parameter 6-34 Klem X30/11 lage ref./terugk. waarde.
[0] Uitgesch. [1] * Ingesch.
Deze parameter maakt het mogelijk om de live­zerobewaking uit te schakelen. Dit kan bijvoorbeeld nuttig zijn in situaties waarbij de analoge uitgangen worden gebruikt voor een decentraal I/O-systeem (bijvoorbeeld wanneer de analoge uitgangen niet behoren tot de regelfuncties van een frequentieregelaar maar worden gebruikt om een gebouwbeheersysteem te voorzien van gegevens).
6-31 Klem X30/11 hoge spanning
Range: Functie:
10 V* [ par. 6-30 -
10 V]
Stelt de schaalwaarde voor de analoge ingang in overeenkomstig de hoge referentie-/terugkoppelingswaarde (ingesteld in parameter 6-35 Klem X30/11 hoge ref./terugk. waarde).
6-34 Klem X30/11 lage ref./terugk. waarde
Range: Functie:
0* [-999999.999 -
999999.999 ]
Stelt de schaalwaarde van de analoge ingang in overeenkomstig de lage spanningswaarde die is ingesteld in
parameter 6-30 Klem X30/11 lage spanning.
6-35 Klem X30/11 hoge ref./terugk. waarde
Range: Functie:
100* [-999999.999 -
999999.999 ]
Stelt de schaalwaarde voor de analoge ingang in overeenkomstig de hoge spanningswaarde die is ingesteld in parameter 6-31 Klem X30/11 hoge spanning.
6-36 Klem X30/11 ltertijdconstante
Range: Functie:
0.001 s* [0.001 -
10 s]
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
3.8.5 6-4* Anal. ingang X30/12
Parametergroep voor het congureren van de schaling en begrenzingen voor analoge ingang 4 (X30/12) die op de
VLT® General Purpose I/O MCB 101 wordt geplaatst.
6-40 Klem X30/12 lage spanning
Range: Functie:
0.07 V* [ 0 - par. 6-41 V]
6-41 Klem X30/12 hoge spanning
Range: Functie:
10 V* [ par. 6-40 -
10 V]
6-44 Klem X30/12 lage ref./terugk. waarde
Range: Functie:
0* [-999999.999 -
999999.999 ]
Stelt de schaalwaarde voor de analoge ingang in overeenkomstig de lage referentie/-terugkoppelingswaarde die is ingesteld in parameter 6-44 Klem X30/12 lage ref./terugk. waarde.
Stelt de schaalwaarde voor de analoge ingang in overeenkomstig de hoge referentie-/terugkoppelingswaarde die is ingesteld in parameter 6-45 Klem X30/12 hoge ref./terugk. waarde.
Stelt de schaalwaarde van de analoge ingang in overeenkomstig de lage spanningswaarde die is ingesteld in
parameter 6-40 Klem X30/12 lage spanning.
Stel de ltertijdconstante in. Dit betreft de tijdconstante voor een digitaal laagdoorlaat­lter van de eerste orde voor het onderdrukken van elektrische ruis op klem X30/11. Een hoge waarde zorgt voor een betere demping maar verhoogt ook de vertraging door het lter.
92 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
6-45 Klem X30/12 hoge ref./terugk. waarde
Range: Functie:
100* [-999999.999 -
999999.999 ]
Stelt de schaalwaarde van de analoge ingang in overeenkomstig de hoge spanningswaarde die is ingesteld in
parameter 6-41 Klem X30/12 hoge spanning.
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
6-46 Klem X30/12 ltertijdconstante
Range: Functie:
0.001 s* [0.001 ­10 s]
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel de ltertijdconstante in. Dit betreft de tijdconstante voor een digitaal laagdoorlaat­lter van de eerste orde voor het onderdrukken van elektrische ruis op klem X30/12. Een hoge waarde zorgt voor een betere demping maar verhoogt ook de vertraging door het lter.
6-47 Klem X30/12 live zero
Option: Functie:
Deze parameter maakt het mogelijk om de live­zerobewaking uit te schakelen. Dit kan bijvoorbeeld nuttig zijn in situaties waarbij de analoge uitgangen worden gebruikt voor een decentraal I/O-systeem (bijvoorbeeld wanneer de analoge uitgangen niet behoren tot de regelfuncties van een frequentieregelaar maar worden gebruikt om een gebouwbeheersysteem te voorzien van gegevens).
[0] Uitgesch. [1] * Ingesch.
3.8.6 6-5* Anal. uitgang 42
Parameters voor het congureren van de schaling en begrenzingen voor analoge uitgang 1, dat wil zeggen klem
42. Analoge uitgangen zijn stroomuitgangen: 0/4-20 mA. De gemeenschappelijke klem (klem 39) wordt voor zowel de gemeenschappelijke analoge als de gemeenschap­pelijke digitale aansluiting gebruikt en heeft dezelfde elektrische potentiaal. De resolutie op de analoge uitgang is 12 bit.
6-50 Klem 42 uitgang
Option: Functie:
LET OP
De minimumreferentie wordt ingesteld via
parameter 3-02 Minimumreferentie
(voor een regeling zonder terugkop­peling) en
parameter 20-13 Minimumreferentie/ terugk. (voor een regeling met
terugkoppeling). De maximumrefe­rentie wordt ingesteld via
parameter 3-03 Max. referentie
(zonder terugkoppeling) en
parameter 20-14 Max. referentie/ terugk. (met terugkoppeling).
Deze parameter maakt het mogelijk om de functie voor klem 42 in te stellen als een analoge stroomuitgang. Afhankelijk van de geselecteerde optie is de uitgang een 0-20 mA- of 4-20 mA-uitgang. De stroomwaarde kan worden uitgelezen via parameter 16-65 Anal. uitgang 42 [mA] op het LCP.
[0] Niet in bedrijf [100] Uitg.freq.
0-100
[101] Referentie
min-max
[102] Terugkop-
peling +-200%
[103] Motorstr. 0-
Imax
[104] Kopp 0-Tlim 0 - Koppelbegrenzing
[105] Koppel 0-
Tnom
[106] Vermogen 0-
Pnom
[107] Snelh 0-
HgBegr
[113] Uitgebr. met
terugk. 1
[114] Uitgebr. met
terugk. 2
[115] Uitgebr. met
terugk. 3
[130] Uitg.fr 0-100
4-20mA
0-100 Hz, (0-20 mA)
Minimumreferentie - Maximumreferentie, (0-20 mA).
-200% tot +200% van parameter 20-14 Max. referentie/terugk., (0-20 mA)
0 - Inv. max. stroom. (parameter 16-37 Inv. max. stroom), (0-20 mA)
(parameter 4-16 Koppelbegrenzing motormodus), (0-20 mA).
0 - Nom. motorkoppel, (0-20 mA).
0 - Nom. motorvermogen, (0-20 mA).
0 - Motorsnelh. hoge begr. (parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr.
[RPM] en parameter 4-14 Motorsnelh. hoge begr. [Hz]), (0-20 mA).
0-100%, (0-20 mA)
0-100%, (0-20 mA)
0-100%, (0-20 mA)
0-100 Hz.
3 3
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 93
130BA075.12
(mA)
0%
20
0/4
100%
Stroom
Analoge uitgang min. schaling par. 6-93
Variabele voor uitgang bijv. snelheid (tpm)
Analoge uitgang max. schaling par. 6-94
0/4 mA
20 mA
50% 100%0%
50Hz 100Hz0Hz
130BA858.10
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
6-50 Klem 42 uitgang
Option: Functie:
[131] Referentie
Minimumreferentie – Max. referentie.
6-52 Klem 42 uitgang max. schaal
Range: Functie:
4-20 mA
[132] Terugk. 4-20mA-200% tot +200% van
33
[133] Motorstr.
4-20mA
[134] Kopp 0-lim
4-20 mA
parameter 20-14 Max. referentie/terugk..
0 - Inv. max. stroom (parameter 16-37 Inv. max. stroom).
0 - Koppelbegrenzing (parameter 4-16 Koppelbegrenzing
Afbeelding 3.30 Uitgangsstroom vs. referentie-
variabele
motormodus).
[135] Kopp. 0-nom
4-20mA
[136] Vermogen
4-20 mA
[137] Snelh. 4-20mA0 - Motorsnelh. hoge begr.
[139] Busbest. 0-100%, (0-20 mA)
[140] Busbest. 4-20mA0–100%.
0 - Nom. motorkoppel.
0 - Nom. motorvermogen.
(parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr.
[RPM] en parameter 4-14 Motorsnelh. hoge begr. [Hz]).
Via onderstaande formule is het mogelijk om een waarde lager dan 20 mA bij volledige schaling te krijgen bij programmeerwaarden > 100%:
20mA/ gewenstemaximalestroom × 100 %
d.w.z. . .10mA :
20mA
× 100 % = 200 %
10mA
Voorbeeld 1:
Datawaarde = uitgangsfrequentie, bereik = 0-100 Hz. Vereiste bereik voor uitgang = 0-50 Hz. Een uitgangssignaal van 0 of 4 mA is vereist bij 0 Hz (0% van bereik). Stel parameter 6-51 Klem 42 uitgang min. schaal
[141] Busbest. t-o 0-100%, (0-20 mA)
[142] Busbest.
0–100%.
4-20mA t-o
[143] Uitgebr CL1
0–100%.
4-20mA
[144] Uitgebr CL2
0–100%.
4-20mA
[145] Uitgebr CL3
0–100%.
4-20mA
[184] Mirror AI53
mA
[185] Mirror AI54
mA
in op 0%. Een uitgangssignaal van 20 mA is vereist bij 50 Hz (50% van bereik). Stel parameter 6-52 Klem 42 uitgang max. schaal in op 50%.
6-51 Klem 42 uitgang min. schaal
Range: Functie:
0 %* [0 -
200 %]
Schaling voor de minimale uitgangswaarde (0 of 4 mA) van het analoge signaal op klem 42. Stel de waarde in als een percentage van het volledige bereik van de variabele die is ingesteld in parameter 6-50 Klem 42 uitgang.
6-52 Klem 42 uitgang max. schaal
Range: Functie:
100%* [0 -
94 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Schaal de maximale uitgangswaarde (20 mA) van
200
het analoge signaal op klem 42.
%]
Stel de waarde in als een percentage van het volledige bereik van de variabele die is ingesteld in parameter 6-50 Klem 42 uitgang.
Afbeelding 3.31 Voorbeeld 1
Voorbeeld 2:
Datawaarde = terugkoppeling, bereik = -200% tot +200%. Vereiste bereik voor uitgang = 0-100%. Een uitgangssignaal van 0 of 4 mA is vereist bij 0% (50% van bereik). Stel parameter 6-51 Klem 42 uitgang min. schaal in op 50%. Een uitgangssignaal van 20 mA is vereist bij 100% (75% van bereik). Stel parameter 6-52 Klem 42 uitgang max. schaal in op 75%.
0/4 mA
20 mA
50% 75% 100%0%
0% +100% +200%-200%
130BA856.10
20 mA
10 mA
0/4 mA
100% 200%
0%
Max ref Max ref X 20/10Min ref
130BA857.10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
6-54 Klem 42 uitgang time-outinstelling
Range: Functie:
0 %* [0 -
6-55 Klem 42 uitgangslter
Option: Functie:
Afbeelding 3.32 Voorbeeld 2
Voorbeeld 3:
Datawaarde = referentie, bereik = minimumreferentie ­maximumreferentie. Vereiste bereik voor uitgang = minimumreferentie (0%) ­maximumreferentie (100%), 0-10 mA. Een uitgangssignaal van 0 of 4 mA is vereist bij minimum­referentie. Stel parameter 6-51 Klem 42 uitgang min. schaal in op 0%. Een uitgangssignaal van 10 mA is vereist bij maximumrefe­rentie (100% van bereik). Stel parameter 6-52 Klem 42 uitgang max. schaal in op 200%. (20 mA/10 mA x 100% = 200%).
[0] * Uit Filter uit.
[1] Aan Filter aan.
Houdt het vooraf ingestelde niveau van
100 %]
uitgang 42 vast. Als een time-outfunctie is geselecteerd in parameter 6-50 Klem 42 uitgang, wordt de uitgang ingesteld op dit niveau als er een time­out van de veldbus optreedt.
Op de volgende uitleesparameters voor de opties in parameter 6-50 Klem 42 uitgang is een lter van toepassing wanneer parameter 6-55 Klem 42 uitgangs- lter is ingeschakeld:
Selectie 0-20 mA 4-20 mA
Motorstroom (0-I Koppelbegrenzing (0-T Nominaal koppel (0-T Vermogen (0-P Toerental (0-Toeren
Tabel 3.13 Uitleesparameters
) [103] [133]
max
) [104] [134]
lim
) [105] [135]
nom
) [106] [136]
nom
) [107] [137]
max
3 3
Afbeelding 3.33 Voorbeeld 3
6-53 Klem 42 uitgang busbesturing
Range: Functie:
0 %* [0 - 100 %] Houdt het niveau van uitgang 42 vast als de
uitgang wordt bestuurd door een bus.
3.8.7 6-6* Anal. uitgang X30/8 (MCB 101)
Analoge uitgangen zijn stroomuitgangen: 0/4-20 mA. De gemeenschappelijke klem (klem X30/8) wordt voor de gemeenschappelijke analoge aansluiting gebruikt en heeft dezelfde elektrische potentiaal. De resolutie op de analoge uitgang is 12 bit.
6-60 Klem X30/8 uitgang
Dezelfde opties en functies als parameter 6-50 Klem 42 uitgang.
6-61 Klem X30/8 min. schaling
Range: Functie:
0 %* [0 -
200 %]
Schaalt de minimale uitgang van het geselec­teerde analoge signaal op klem X30/8. Schaal de minimumwaarde als percentage van de maximale signaalwaarde. Dus als 0 mA (of 0 Hz) vereist is bij 25% van de maximale uitgangswaarde, programmeert u 25%. Als deze waarde lager is dan 100%, kan deze nooit hoger zijn dan de overeenkomstige instelling in parameter 6-62 Klem X30/8 max. schaling. Deze parameter is actief wanneer VLT® General Purpose I/O MCB 101 in de frequentieregelaar is geïnstalleerd.
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 95
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
6-62 Klem X30/8 max. schaling
Range: Functie:
100%* [0 -
33
Schaalt de maximale uitgang van het geselec-
200 %
teerde analoge signaal op klem X30/8. Schaal de
]
waarde op de maximumwaarde van de stroomsig­naaluitgang. De uitgang kan worden geschaald om een stroom van minder dan 20 mA te geven bij volledige schaling of 20 mA bij een uitgang met een maximale signaalwaarde van minder dan 100%. Als 20 mA de vereiste uitgangsstroom is bij een waarde van 0-100% van de uitgang met volledige schaling, moet u de procentuele waarde in de parameter programmeren, dat wil zeggen 50% = 20 mA. Als een stroom van 4-20 mA vereist is bij een maximale uitgang (100%), berekent u de procentuele waarde als volgt:
20mA/ gewenstemaximalestroom × 100 %
d.w.z. . .10mA :
20mA
 × 100 % = 200 %
10mA
6-63 Klem X30/8 uitgang busbesturing
Range: Functie:
0 %* [0 - 100 %] Bevat de waarde die moet worden toegepast
op de uitgangsklem wanneer deze is geprogrammeerd voor Busbest.
6-64 Klem X30/8 uitgang time-outinstelling
Range: Functie:
0 %* [0 - 100 %] Bevat de waarde die moet worden toegepast
op de uitgangsklem wanneer deze is geprogrammeerd voor Busbest, time-out en een time-out wordt gedetecteerd.
96 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Parameterbeschrijving Programmeerhandleiding
3.9 Parameters: 8-** Hoofdmenu – Comm. en opties
3.9.1 8-0* Alg. instellingen
8-01 Stuurplaats
Option: Functie:
De instelling van deze parameter heeft een hogere prioriteit dan de instellingen in
parameter 8-50 Vrijloopselectie tot parameter 8-56 Select. ingestelde ref..
[0] Dig. en
stuurwoord
[1] Alleen dig. Voor een regeling die enkel gebruikmaakt
[2] Alleen
stuurwoord
Voor een regeling die gebruikmaakt van zowel digitale ingangen als een stuurwoord.
van digitale ingangen.
Voor een regeling die enkel gebruikmaakt van een stuurwoord.
8-02 Stuurwoordbron
Option: Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden gewijzigd terwijl de motor loopt.
Selecteer de bron voor het stuurwoord: 1 van 2 seriële interfaces, of 4 geïnstalleerde opties. Tijdens de eerste inschakeling stelt de frequentieregelaar deze parameter automatisch in op [3] Optie A als de frequen­tieregelaar detecteert dat er een geldige veldbusoptie is geïnstalleerd in sleuf A. Als de optie wordt verwijderd, detecteert de frequen­tieregelaar een wijziging in de wordt parameter 8-02 Stuurwoordbron weer ingesteld op de standaardinstelling [1] FC Port, waarna de frequentieregelaar wordt uitgeschakeld. Als een optie na de eerste inschakeling wordt geïnstalleerd, wordt de instelling van parameter 8-02 Stuurwoordbron niet gewijzigd, maar wordt de frequentiere­gelaar uitgeschakeld (trip) en toont het display: Alarm 67, Optie gewijzigd..
[0] Geen [1] FC Port [2] USB Port [3] Optie A [4] Optie B [5] Optie C0 [6] Optie C1 [30] Externe CAN
conguratie en
8-03 Time-out-tijd stuurwoord
Range: Functie:
Size related*
[0.5 ­18000 s]
Stel de maximumtijd in die mag verstrijken tussen de ontvangst van 2 opeenvolgende telegrammen. Overschrijding van deze tijd betekent dat de seriële communicatie is gestopt. In dat geval wordt de in
parameter 8-04 Time-out-functie stuurwoord
geselecteerde functie uitgevoerd.
De objectenlijst bevat gegevens over de objecten die de besturingstime-out activeren:
Analoge uitgangen
Binaire uitgangen
AV0
AV1
AV2
AV4
BV1
BV2
BV3
BV4
BV5
Multistatusuitgangen
8-04 Time-out-functie stuurwoord
Option: Functie:
Selecteer de time-outfunctie. De time­outfunctie wordt geactiveerd als het stuurwoord niet is bijgewerkt binnen de gespeciceerde tijd in
parameter 8-03 Time-out-tijd stuurwoord. [20] N2-vrijgave negeren
verschijnt alleen als het protocol Metasys N2 is ingesteld.
[0] * Uit [1] Uitgang vasth. [2] Stop [3] Jogging [4] Max. snelheid [5] Stop en uitsch. [7] Kies setup 1 [8] Kies setup 2 [9] Kies setup 3 [10] Kies setup 4 [20] N2-vrijgave negeren [27] Forced stop and trip
3 3
MG11CE10 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. 97
Parameterbeschrijving
VLT® HVAC Drive FC 102
8-05 Einde-time-out-functie
Option: Functie:
Selecteer de uit te voeren actie na ontvangst van een geldig stuurwoord na een time-out. Deze parameter is alleen actief wanneer
33
[0] Setup
vasth.
[1]*Setup
hervatt.
parameter 8-04 Time-out-functie stuurwoord is ingesteld op:
[7] Kies setup 1.
[8] Kies setup 2.
[9] Kies setup 3.
[10] Kies setup 4.
Houdt de setup vast die is geselecteerd in parameter 8-04 Time-out-functie stuurwoord en geeft een waarschuwing totdat parameter 8-06 Stuurwoordtime-out reset wordt omgeschakeld. Daarna gaat de frequentieregelaar verder in de oorspronkelijke setup.
Gaat verder in de setup die voor de time-out actief was.
8-06 Stuurwoordtime-out reset
Option: Functie:
Deze parameter is alleen actief wanneer [0] Setup vasth. is geselecteerd in parameter 8-05 Einde-time-out-functie.
[0] * Niet
resetten
[1] Resetten Zet de frequentieregelaar na een
Houdt de setup vast die is ingesteld in
parameter 8-04 Time-out-functie stuurwoord:
[7] Setup 1.
[8] Setup 2.
[9] Setup 3.
[10] Setup 4.
stuurwoordtime-out terug naar de oorspron­kelijke setup. Wanneer de parameter wordt ingesteld op [1] Resetten, voert de frequentiere­gelaar de reset uit en keert hij vervolgens onmiddellijk terug naar de instelling [0] Niet resetten.
8-07 Diagnose-trigger
Option: Functie:
Selecteer [0] Uitsch. als u geen uitgebreide diagnosegegevens (EDD) wilt verzenden. Selecteer [1] Trigger bij alarm om EDD te verzenden na alarmen of [2] Trigg. alarm/ wrsch. om EDD te verzenden na alarmen of waarschuwingen. Niet alle veldbussen ondersteunen de diagnosefuncties.
[0] * Uitsch. [1] Trigger bij
alarm
8-07 Diagnose-trigger
Option: Functie:
[2] Trigg.
alarm/ wrsch.
8-08 Uitlezing lteren
Gebruik deze functie als de uitlezingen van de snelheidsterug­koppeling op de veldbus uctueren. Schakel de ltering in als deze functie vereist is. Een wijziging wordt pas actief nadat de regelaar uit- en weer ingeschakeld is.
Option: Functie:
[0] Motordata
std.lt.
[1] Motordata
LP-lter
Normale veldbusuitlezingen.
Gelterde veldbusuitlezingen van de volgende parameters:
Parameter 16-10 Verm. [kW].
Parameter 16-11 Verm. [pk].
Parameter 16-12 Motorspanning.
Parameter 16-14 Motorstroom.
Parameter 16-16 Koppel [Nm].
Parameter 16-17 Snelh. [RPM].
Parameter 16-22 Koppel [%].
Parameter 16-25 Koppel [Nm] hoog.
3.9.2 8-1* Stuurwoordinst.
8-10 Stuurwoordproel
Option: Functie:
Stel in op basis van welke geïnstalleerde veldbus de stuur- en statuswoorden moeten worden geïnterpreteerd. Op het LCP worden alleen de opties weergegeven die relevant zijn voor de geïnstalleerde veldbus in sleuf A.
[0] * FC-proel [1] PROFIdrive-
proel
[5] ODVA
[7] CANopen DSP
402
8-13 Instelbaar statuswoord STW
Option: Functie:
[0] Geen functie [1] * Std. proel Functie komt overeen met het standaard-
Alleen beschikbaar voor VLT® DeviceNet MCA 104, VLT® EtherNet/IP MCA 121.
Deze parameter maakt de conguratie van bit 12-15 in het statuswoord mogelijk.
proel dat is geselecteerd in parameter 8-10 Stuurwoordproel.
98 Danfoss A/S © 10/2015 Alle rechten voorbehouden. MG11CE10
Loading...