In deze installatiehandleiding verwijst het woord
"element" zowel naar verwarmingskabels als naar
verwarmingsmatten.
• Als het woord "verwarmingskabel" of
"verwarmingsmat" wordt gebruikt, dan is
de betreende instructie alleen op dit type
element van toepassing.
De in deze installatiehandleiding beschreven
verwarmingselementen zijn bedoeld voor gebruik
als volgt.
Neem voor andere toepassingen contact op met
een verkoopkantoor bij u in de buurt.
1.1 Veiligheidsinstructies
U mag het verwarmingselement nooit doorsnijden of inkorten.
• Als het verwarmingselement wordt
doorgesneden, vervalt de garantie.
• Uitlopers mogen op basis van de vereisten
worden verkort.
De elementen moeten altijd worden geïnstalleerd conform de lokale bouwvoorschriften en
bedradingsvoorschriften, en de richtlijnen in
deze installatiehandleiding.
• Installatie op enige andere wijze kan de
werking van het element belemmeren of
2
Danfoss VIEXD410
een veiligheidsrisico vormen, waardoor de
garantie vervalt.
Een element moet altijd met een vaste aansluiting worden aangesloten door een erkend
elektricien.
• Onderbreek alle stroomkringen voordat u
start met installatie en onderhoud.
• De afscherming van elk verwarmingselement
moet worden geaard conform de plaatselijke
elektriciteitsrichtlijnen en worden aangesloten op een aardlekschakelaar (RCD).
• Verwarmingselementen moeten worden
aangesloten via een schakelaar die alle polen
loskoppelt.
De aanwezigheid van een verwarmingselement moet
• duidelijk worden aangegeven door het
bevestigen van waarschuwingstekens of
-markeringen op de aansluitttingen en/of
op regelmatige afstand langs de stroomleiding, waar ze duidelijk zichtbaar zijn
• Het element moet zijn voorzien van de
juiste maat zekering of stroomonderbreker
volgens de lokale voorschriften.
1. Verwarmingskabel
2. Thermostaat
3. Sensor
4. Afscherming
5. RCD
6. Meerpolige
schakelaar
7. Zekering
Aansluitingen
• Fase – Bruin
• Nul – blauw
• Aarde – afscherming
• en na installatie worden vermeld in alle
documenten met elektrische gegevens.
Overschrijd nooit de maximale warmtedichtheid (W/m of W/m) voor de betreende
toepassing.
1.2 Installatierichtlijnen
Bereid de installatielocatie goed voor door
scherpe voorwerpen, vuil enz. te verwijderen.
Meet vóór, tijdens en na de installatie regelmatig
de ohmse weerstand en de isolatieweerstand.
Plaats geen verwarmingselementen onder muren
en vaste obstakels. Er is minstens 6 cm ruimte
nodig.
Houd elementen uit de buurt van isolatiemateriaal, andere verwarmingsbronnen en uitzetvoegen.
Danfoss VIEXD410
Elementen mogen zichzelf of andere elementen
niet raken of kruisen; ze moeten gelijkmatig
verdeeld worden over de zones.
De elementen, en met name de aansluiting
hiervan, moeten worden beschermd tegen
mechanische belastingen en spanningen.
Het element moet worden geregeld op basis van
temperatuur en mag niet werken bij een omgevingstemperatuur hoger dan 10 °C bij toepassingen buitenshuis.
• Bewaren op een droge, warme plaats bij
temperaturen tussen +5 °C en +30 °C.
• Wanneer de exacte locatie van de onderdelen bekend is, is het een stuk eenvoudiger
om problemen te verhelpen en defecte
elementen te herstellen.
1.6 Het installatieoppervlak voorbereiden
• Verwijder alle resten van oude installaties,
indien van toepassing.
• Zorg ervoor dat het installatieoppervlak
waterpas, stabiel, glad, droog en schoon is.
2 Elementen installeren
Houd u aan het volgende:
• Neem alle richtlijnen in acht – zie hoofdstuk 1.2.
• Houd een correcte HoH-afstand in acht (alleen verwarmingskabels) – zie hoofdstuk 1.4.
• Neem de vereiste installatiediepte en mogelijke mechanische bescherming van uitlopers volgens lokale voorschriften in acht.
• Wanneer u meer dan één element installeert,
mag u de elementen nooit in serie bekabelen. Alle uitlopers moeten parallel op de
aansluitdoos worden aangesloten.
• Voor enkele stroomkabels moeten beide
uitlopers op de aansluitdoos worden aangesloten.
• Vul waar nodig tussenruimten rondom
buizen, afvoerpijpen of muren op.
• Er mogen geen scherpe randen, vuil of
vreemde voorwerpen aanwezig zijn.
Het wordt afgeraden elementen te installeren bij
temperaturen onder de -5 °C.
Bij lage temperaturen kunnen de verwarmingskabels stijf worden. Nadat u het element uitgerold
hebt, sluit u het kort aan op de netvoeding om de
kabel zachter te maken alvorens hem vast te zetten.
De weerstand meten
Meet, controleer en noteer de weerstand van het
element tijdens de installatie.
2.1 Verwarmingselementen installeren
Volg alle instructies en richtlijnen, zie hoofdstuk
1.1 en zie hoofdstuk 1.2.
Verwarmingselementen
• Plaats het verwarmingselement zodanig dat
de afstand tot obstakels minstens de helft
van de HoH-afstand bedraagt.
Danfoss VIEXD410
• Na het uitpakken
• Na het vastzetten van de elementen
• Na afronding van de installatie
Als de ohmse weerstand en de isolatieweerstand
niet overeenstemmen met de informatie op het
label, moet het element worden vervangen.
• De ohmse weerstand moet liggen tussen -5
en +10% van de waarde op het label.
• De isolatieweerstand moet gedurende 1
minuut >20 M bedragen bij min. 500 V DC.
• De elementen moeten altijd goed contact
maken met de warmteverspreider (bijvoorbeeld beton), zie hoofdstuk 3 voor meer
informatie.
• Rol de verwarmingsmatten altijd uit met de
verwarmingskabels aan de bovenkant.
• Wanneer de verwarmingsmat de rand van
de zone bereikt, snijdt u de voering/het
net af en keert u de mat om voordat u hem
terugrolt.
2.2 De sensor installeren
• De sensor moet worden gemonteerd in
een isolatiedoorvoerbuis, afgedicht aan
3 Toepassingen
3.1 Vorstbescherming voor daken en goten
Zie afb.
1. Dakrand/-overstek
2. Goot
3. Afvoerpijp naar vorstvrije put
4. Kilgoot
5. Plat dak met afvoer
6. Dak met isolatieplaten
7. Afvoerpijp met open uiteinde
De warmtedichtheid en het aantal kabellijnen [n]
zijn voor voldoende warmte in goten en afvoerpijpen afhankelijk van:
Verlenging van uitlopers
• Vermijd indien mogelijk het verlengen van
uitlopers. Sluit uitlopers aan op bijvoorbeeld
aftakdozen of kabelputten.
• Let op vermogensverliezen in de kabel en
volg daarbij de lokale voorschriften.
het uiteinde, zodat de sensor waar nodig
eenvoudig kan worden vervangen.
• De sensor moet worden behandeld als een
onderdeel dat onder spanning staat; een
eventuele verlenging van de sensorbedrading moet daarom worden behandeld als een
normale netspanningskabel.
• De sensor kan worden verlengd tot in totaal
50 m met behulp van installatiekabel van
1,5 mm.
• De minimale buigradius voor de buis is 50
mm (1).
• De sensorkabel moet tussen de twee lussen
van de verwarmingskabel (2) worden gelegd.
• Leid de buis naar de aansluitdoos.
• de ontwerptemperatuur;
• de diameter van de goot/afvoerpijp.
Diameter goot/afvo-
erpijp
75 - 120 mm1
120 - 150 mm2*
150 - 200 mm3
* Voor twee lijnen van 30 W/m (60 W/m) hebt u een
afvoerpijp van minstens Ø 120 mm nodig en een
vochtgevoelige regelaar, zoals de DEVIreg™ 850.
• Verdeel en prioritiseer het gebied in 2 zones
met DEVIreg™ 850.
• Installeer minder W/m² dan aanbevolen.
De prestaties voor het sneeuwvrij houden
nemen af. Installeer niet minder W/m dan
aanbevolen in waterafvoergebieden, bijvoorbeeld vóór verwarmde trappen.
Installeer geen kabels in alleen zand
• De verwarmingskabels moeten met een
harde bovenlaag worden beschermd.
Inbedden in beton, mortel of dekvloer.
• De bedding mag geen scherpe stenen
bevatten.
• Moet voldoende vochtig, homogeen en vrij
van luchtbellen zijn:
• Giet met een matige snelheid om te
voorkomen dat het element verschuift.
• Vermijd overmatig gebruik van harken,
spaden, trilstampers en walsen.
• Laat beton ongeveer 30 dagen drogen,
gietmortel 7 dagen.
Inbedden in mastiek of asfaltbeton (wegenasfalt)
• Gebruik alleen DEVIasphalt™ (DTIK), volledig
ingebed.
• Gebruik gietasfalt dat is afgekoeld tot max.
240 °C of
• 3 cm met de hand gerold asfaltbeton (steengrootte van max. 8 mm), dat tot max 80 °C
is afgekoeld voordat u een tweede laag met
een trommelgrootte van max. 500 kg (geen
trilstamper) aanbrengt.
• Breng een bodemsensordummy Ø 100 x H
100 mm aan, gemaakt van hittebestendig
materiaal, zoals cellulaire glasisolatie.
• Breng een sensorbuis van 5/8"-3/4" aan,
gemaakt van hittebestendig materiaal, zoals
metaal.
Installatieoverzicht
Bereid het installatieoppervlak voor met DEVIclip™ bevestigingsaccessoires en/of netwapening. Bevestig de buis voor de sensorkabel en de
sensorbuis/-dummy voor de DEVIreg™ 850-sensor,
waar van toepassing.
Verleng de uitlopers met aansluitsets en leg de
aansluitingen op een droge plaats. Dicht alle
doorvoeringen door muren of vergelijkbare constructies af. Breng waarschuwingslint aan boven
uitlopers.
Installeer de externe sensor(s) na het leggen van
de stenen of het gieten van het beton/asfalt,
installeer de externe sensor(en) en verleng de
sensorkabel(s) volgens de instructies in de sensorhandleiding.
3.3 Veld-/zaaibedverwarming
Een verwarmd veld wordt beschouwd als een
werklocatie, bijvoorbeeld
• voetbalvelden
• golfterreinen
• serres
Veiligheidsinstructies, zie hoofdstuk 1.1.
De installatiediepte moet altijd zorgvuldig
worden bepaald
• Vraag toestemming aan de lokale elektriciteits- en veiligheidsinstanties voordat u de
kabels legt.
8
Danfoss VIEXD410
• Houd u aan de lokale vereisten voor de
installatiediepte en mogelijke mechanische
bescherming van uitlopers en markeringen.
• Houd rekening met de insteekdiepte van
voorwerpen zoals gazonbeluchters, verticuteermachines, spaden, spiesen, paaltjes en
ankerbouten.
• Voor voldoende verwarming moet de installatiediepte max. 25-30 cm zijn.
• Werkzaamheden in de grond na de installatie
mogen uitsluitend door opgeleid personeel
worden uitgevoerd.
Veld-/zaaibedverwarming moet met meerdere
zones worden aangelegd, afhankelijk van de
grootte van en de hoeveelheid zon en schaduw
op het veld. Elke zone moet worden voorzien van
• 2 sensoren of 1 sensorsonde voor het meten
van de gemiddelde temperatuur van de
bovenlaag van de grond.
• Afgedichte aftakdoos of kabelput voor het
aansluiten van uitlopers op de voeding.
• Max. afstand tot de aftakdoos of kabelput
20 m vanaf elke zone.
Vrije constructies, zoals platforms, trappen,
bruggen en terrassen
Zie afb.
1. Gras.
2. Teellaag.
3. Sensor in stalen buis.
4 Optionele instellingen
Als het element aangesloten is op een thermostaat zoals een DEVIreg™, congureert u de
basisinstellingen volgens de tabel hieronder en
zoals beschreven in de installatiehandleiding van
de thermostaat.
4. Zand/aarde.
5. Verwarmingskabel.
6. Bevestigingsstrip (voor installatie op nieuwe
constructies).
7. Bodem met afwateringssysteem.
Installatieoverzicht
Rol de elementen uit en bevestig ze op de basisconstructie. Bij installatie achteraf moeten de
kabels in de grond worden gefreesd.
Bevestig de buis zo hoog mogelijk voor de sensorkabels of sensorsonde in elke zone.
Leg uitlopers in een kabelgeul uitsluitend in
1 laag (geen bundels, geen leidingen). Breng
waarschuwingslint aan boven uitlopers en bedek
ze met zand. Sluit uitlopers en sensoren aan op
afgedichte aftakdozen of kabelputten, max. 20 m
vanaf elke zone.
Pas de temperatuurlimiet waar nodig aan volgens
de aanbevelingen van de fabrikant om schade te
voorkomen.
Danfoss aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten in catalogi, brochures en overige gedrukte of elektronisch uitgegeven materialen. Danfoss behoudt zich het recht voor om producten
zonder voorafgaande kennisgeving te wijzigen. Dit is ook van toepassing op in bestelling zijnde producten, met dien verstande dat dergelijke wijzigingen worden aangebracht indien ze zouden resulteren
in wijzigingen van overeengekomen specicaties. Alle handelsmerken in deze tekst zijn eigendom van hun respectievelijke houders. Danfoss en het Danfoss-logo zijn handelsmerken van Danfoss A/S. Alle
rechten voorbehouden.