Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
3
Page 4
1 Algemene veiligheidsmaatregelen
1.1.1Betekenis van de waarschuwingen en
symbolen
GEVAAR
Duidt op een situatie die de dood of ernstige verwondingen
als gevolg heeft.
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
Duidt op een situatie die elektrocutie kan veroorzaken.
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
Duidt op een situatie die brandwonden kan veroorzaken
als gevolg van extreem hoge of lage temperaturen.
WAARSCHUWING: ONTVLAMBAAR MATERIAAL
WAARSCHUWING
Duidt op een situatie die de dood of ernstige verwondingen
als gevolg zou kunnen hebben.
VOORZICHTIG
Duidt op een situatie die kleine of matige verwondingen als
gevolg zou kunnen hebben.
OPMERKING
Duidt op een situatie die schade aan apparatuur of
eigendom zou kunnen berokkenen.
INFORMATIE
Duidt op nuttige tips of bijkomende informatie.
systeem en het behandelen van het koelmiddel, van olie en van
andere onderdelen moeten door een erkende installateur conform
met de geldende wetgeving uitgevoerd worden.
De units moeten voor hergebruik, recyclage en terugwinning bij
een gespecialiseerd behandelingsbedrijf worden behandeld. Door
ervoor te zorgen dat dit product op de juiste manier wordt
weggeworpen, draagt u bij tot het voorkomen van mogelijke
negatieve gevolgen voor milieu en menselijke gezondheid. Voor
meer informatie, contacteer uw installateur of de plaatselijke
overheid.
▪ Het volgende symbool staat vermeld op de batterijen:
Dit betekent dat de batterijen niet met ongesorteerd huishoudelijk
afval gemengd mag worden. Indien onder het symbool een
scheikundig symbool afgebeeld staat, betekent dit scheikundig
symbool dat de batterij een zwaar metaal bevat over een
bepaalde concentratie.
Mogelijke scheikundige symbolen: Pb: lood (>0,004%).
Wegwerpbatterijen moeten voor hergebruik door een
gespecialiseerde installatie behandeld worden. Door ervoor te
zorgen dat wegwerpbatterijen op de juiste manier worden
weggeworpen, draagt u bij tot het voorkomen van mogelijke
negatieve gevolgen voor milieu en menselijke gezondheid.
1.3Voor de installateur
1.3.1Algemeenheden
Indien u twijfels heeft over de installatie of de bediening van de unit,
contacteer uw dealer.
1.2Voor de gebruiker
▪ Indien u twijfels heeft over de bediening van de unit, contacteer
uw installateur.
▪ Dit toestel mag worden gebruikt door kinderen vanaf 8 jaar en
personen met beperkte fysieke, zintuiglijke of mentale
mogelijkheden of met een gebrek aan ervaring en kennis indien
ze onder toezicht staan of onderricht zijn in het veilige gebruik van
het toestel en de mogelijke gevaren begrijpen. Kinderen mogen
niet met het toestel spelen. Reiniging en onderhoud door de
gebruiker mogen niet worden uitgevoerd door kinderen zonder
toezicht.
WAARSCHUWING
Om elektrische schokken of brand te vermijden:
▪ Spoel de unit NIET af.
▪ Bedien de unit NIET met natte handen.
▪ Plaats GEEN voorwerpen die water bevatten op de
unit.
OPMERKING
▪ Plaats GEEN voorwerpen, apparatuur of uitrustingen
bovenop de unit.
▪ Zit, klim of sta NIET op de unit.
▪ Het volgende symbool staat vermeld op de units:
Dit betekent dat u geen elektrische en elektronische producten
mag mengen met ongesorteerd huishoudelijk afval. Probeer het
systeem NIET zelf te ontmantelen: het ontmantelen van het
OPMERKING
Een foute installatie of bevestiging van apparatuur,
uitrustingen of accessoires kan elektrische schokken, een
kortsluiting, lekken, brand of schade aan de apparatuur of
uitrustingen als gevolg hebben. Gebruik enkel accessoires,
optionele apparatuur en uitrustingen en reserveonderdelen
die door Daikin gemaakt of goedgekeurd werden.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de materialen die voor de installatie en de
testen gebruikt worden, voldoen aan de geldende
wetgeving (bovenop de instructies beschreven in de
Daikin-documentatie).
VOORZICHTIG
Draag gepaste persoonlijke beschermingsuitrustingen
(beschermende handschoenen, veiligheidsbril, enz.)
wanneer u het systeem installeert of onderhoudt.
WAARSCHUWING
Scheur plastiekverpakkingen aan stukken en gooi deze
weg zodat niemand, kinderen in het bijzonder, ermee kan
spelen. Mogelijk risico: verstikking.
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
▪ Raak tijdens of net na bedrijf GEEN
koelmiddelleidingen, waterleidingen of interne
onderdelen aan. Deze kunnen te warm of te koud zijn.
Geef ze de tijd om terug op een normale temperatuur
te komen. Indien u deze toch moet aanraken, draag
dan beschermende handschoenen.
▪ Raak per ongeluk lekkend koelmiddel NIET aan.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
4
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 5
1 Algemene veiligheidsmaatregelen
WAARSCHUWING
Neem gepaste maatregelen om te beletten dat de unit door
kleine dieren als schuilplaats gebruikt kan worden. Kleine
dieren die in contact komen met elektrische onderdelen
kunnen storingen, rook of brand veroorzaken.
VOORZICHTIG
Raak de luchtinlaat of de aluminiumlamellen van de unit
NIET aan.
OPMERKING
▪ Plaats GEEN voorwerpen, apparatuur of uitrustingen
bovenop de unit.
▪ Zit, klim of sta NIET op de unit.
OPMERKING
Werkzaamheden aan de buitenunit worden best gepland
bij droog weer om waterinsijpeling te voorkomen.
Conform de geldende wetgeving kan een logboek bij het product
vereist worden; in dit logboek dienen dan minstens de volgende
zaken bijgehouden: informatie over het onderhoud, de
reparatiewerkzaamheden, de resultaten van testen, de
stilstandperioden, enz.
Bovendien dienen minstens volgende informaties op een
toegankelijke plaats bij het product voorzien te worden:
▪ Instructies om het systeem uit te schakelen in gevallen van nood
▪ De naam en het adres van de brandweer, de politie en een
ziekenhuis
▪ De naam, het adres en de telefoonnummers overdag en 's nachts
om onderhoud te bekomen
In Europa bevat EN378 de nodige richtlijnen voor dit logboek.
1.3.2Plaats van installatie
▪ Voorzie voldoende ruimte rond de unit voor onderhoud en
luchtcirculatie.
▪ Controleer of de plaats waarop de unit moet komen, bestand is
tegen het gewicht en de trillingen van de unit.
▪ Zorg ervoor dat de zone goed geventileerd wordt. Blokkeer GEEN
ventilatieopeningen.
▪ Controleer of de unit horizontaal staat.
Installeer de unit NIET in een van de volgende plaatsen:
▪ In mogelijke explosieve omgevingen.
▪ In plaatsen met toestellen of machines die elektromagnetische
golven uitzenden. Elektromagnetische golven kunnen het
besturingssysteem storen, waardoor de apparatuur slecht kan
werken.
▪ In plaatsen met brandgevaar omwille van lekkende ontvlambare
gassen (zoals verdunners of benzine), koolstofvezels,
ontvlambaar stof.
▪ In plaatsen waar corroderend gas (zoals zwaveligzuurgas)
geproduceerd wordt. Corrosie aan de koperleidingen of
gesoldeerde onderdelen kan de oorzaak zijn dat koelmiddel gaat
lekken.
1.3.3Koelmiddel
Indien van toepassing. Voor meer informatie, raadpleeg de
installatiehandleiding of de uitgebreide handleiding (voor de
installateur) van uw toepassing.
OPMERKING
Controleer of de installatie van de koelmiddelleidingen
voldoet aan de geldende wetgeving. In Europa geldt
EN378 als de van toepassing zijnde norm.
OPMERKING
Controleer of de lokale leidingen en aansluitingen niet aan
spanningen onderhevig (kunnen) zijn.
WAARSCHUWING
Zet, tijdens testen, het product NOOIT onder een druk
hoger dan de maximaal toegestane druk (vermeld op het
naamplaatje van de unit).
WAARSCHUWING
Neem voldoende maatregelen wanneer koelmiddel zou
lekken. Ventileer onmiddellijk de zone wanneer koelgas
lekt. Mogelijke risico's:
▪ Te hoge koelmiddelconcentraties in een gesloten
ruimte kunnen leiden tot een gebrek aan zuurstof.
▪ Als koelgas in contact komt met vuur, kan giftig gas
ontstaan.
WAARSCHUWING
Vang steeds het koelmiddel op. Laat ze NIET rechtstreeks
vrij in de omgeving. Gebruik een vacuümpomp om de
installatie leeg te pompen.
OPMERKING
Controleer of er geen gaslekken zijn als u alle leidingen
heeft aangesloten. Gebruik stikstof om een gaslektest uit
te voeren.
OPMERKING
▪ Om te voorkomen dat de compressor defect raakt, mag
u NIET meer bijvullen dan de gespecificeerde
hoeveelheid koelmiddel.
▪ Als het koelmiddelsysteem moet worden geopend, dan
dient het koelmiddel te worden behandeld volgens de
geldende wetgeving.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat er geen zuurstof in het systeem zit.
Bovendien mag er pas koelmiddel worden bijgevuld nadat
er een lekkagetest en een vacuümdroogprocedure is
uitgevoerd.
▪ Zie het typeplaatje op de unit wanneer koelmiddel in het systeem
moet worden aangevuld. Daarop staan het type koelmiddel en de
vereiste hoeveelheid.
▪ De unit werd in de fabriek met koelmiddel gevuld en sommige
systemen moeten, afhankelijk van de maat en lengte van de
leidingen, bijkomend met koelmiddel worden gevuld.
▪ Gebruik uitsluitend gereedschap dat enkel en alleen voor het soort
koelmiddel bedoeld is om de vereiste drukweerstand te kunnen
garanderen en om te beletten dat vreemde stoffen in het systeem
terechtkomen.
▪ Vul als volgt met vloeibaar koelmiddel:
AlsDan
Er is een sifonbuis
(d.w.z. er zou iets zoals “Met
vloeistofvulsifon” op de fles
moeten staan)
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
5
Page 6
1 Algemene veiligheidsmaatregelen
AlsDan
Er is GEEN sifonbuisVul bij met de ondersteboven
staande fles.
▪ Open koelmiddelflessen steeds traag.
▪ Vul bij met koelmiddel in vloeibare vorm. Het koelmiddel in
gasvormige fase toevoegen kan de normale werking verstoren.
VOORZICHTIG
Wanneer het bijvullen van koelmiddel is voltooid of tijdens
een pauze, moet u de klep van de koelmiddeltank
onmiddellijk sluiten. Als de klep niet onmiddellijk gesloten
wordt, kan door de resterende druk extra koelmiddel
worden bijgevuld. Mogelijk gevolg: Onjuiste hoeveelheid
koelmiddel.
1.3.4Pekel
Indien van toepassing. Voor meer informatie, raadpleeg de
installatiehandleiding of de uitgebreide handleiding (voor de
installateur) van uw toepassing.
WAARSCHUWING
De gekozen pekel MOET voldoen aan de geldende
wetgeving.
WAARSCHUWING
Neem voldoende maatregelen voor het geval pekel zou
lekken. Indien pekel lekt, ventileer onmiddellijk de zone en
neem contact op met uw plaatselijke verdeler.
WAARSCHUWING
De omgevingstemperatuur in de unit kan veel hoger
oplopen dan die van de kamer, bv. 70°C. In geval van een
pekellek kunnen hete onderdelen in de unit een gevaarlijke
situatie creëren.
WAARSCHUWING
Het gebruik en de installatie van de toepassing MOETEN
voldoen aan de veiligheids- en milieumaatregelen
gespecificeerd in de relevante reglementering.
1.3.5Water
Indien van toepassing. Voor meer informatie, raadpleeg de
installatiehandleiding of de uitgebreide handleiding (voor de
installateur) van uw toepassing.
OPMERKING
Controleer of de kwaliteit van het water voldoet aan de EUrichtlijn 98/83EC.
1.3.6Elektrisch
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
▪ Schakel alle elektrische voedingen UIT vooraleer u het
deksel van de schakelkast verwijdert, elektrische
bedrading aansluit of elektrische onderdelen aanraakt.
▪ Schakel de elektrische voeding langer dan 1minuut uit
en meet de spanning op de aansluitklemmen van de
condensatoren of elektrische onderdelen van de
hoofdkring vooraleer u een onderhoud uitvoert. De
spanning MOET onder de 50 V DC gevallen zijn
vooraleer u elektrische onderdelen mag aanraken.
Raadpleeg het bedradingsschema voor de plaats van
de aansluitklemmen.
▪ Raak elektrische onderdelen NIET aan met natte
handen.
▪ Laat de unit NIET onbewaakt achter wanneer het
servicedeksel verwijderd is.
WAARSCHUWING
Indien deze NIET standaard werd geplaatst, moet een
hoofdschakelaar (of een ander middel om uit te schakelen)
tussen de vaste bedrading geplaatst worden; deze
schakelaar dient het contact van alle polen volledig te
verbreken en te voldoen aan de vereisten van de
overspanning-categorie-III-specificatie wanneer hij open
staat.
WAARSCHUWING
▪ Gebruik ALLEEN koperdraden.
▪ Controleer of de lokale bedrading voldoet aan de
geldende wetgeving.
▪ Alle lokale bedradingen dienen conform het met het
product meegeleverd bedradingsschema uitgevoerd te
worden.
▪ Knijp NOOIT gebundelde kabels samen en controleer
of ze niet met leidingen of scherpe randen in contact
(kunnen) komen. Controleer of geen externe druk op
de klemaansluitingen wordt uitgeoefend.
▪ Vergeet niet aarddraden te leggen. Aard de unit NIET
via een nutsleiding, een piekspanningsbeveiliging of de
aarding van de telefoon. Een onvolledige aarding kan
elektrische schokken veroorzaken.
▪ Gebruik hiervoor een aparte voedingskring. Gebruik
NOOIT een elektrische voeding die met een ander
toestel gedeeld wordt.
▪ Installeer zeker de vereiste zekeringen of
stroomonderbrekers.
▪ Plaats zeker een aardlekschakelaar. Als u dit niet doet,
kan dit een elektrische schok of brand veroorzaken.
▪ Wanneer u de aardlekbeveiliging plaatst, controleer of
deze met de inverter compatibel is (bestand tegen
hoogfrequente elektrische ruis), zodat de
aardlekbeveiliging zich niet onnodig opent.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
6
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 7
2 Over de documentatie
OPMERKING
Voorzorgsmaatregelen bij het installeren van
voedingskabels:
▪ Sluit geen kabels met een verschillende dikte aan op
de voedingsklemmenstrook (loshangende
voedingskabels kunnen abnormaal warm worden).
▪ Ga bij het aansluiten van draden met eenzelfde dikte te
werk zoals hieronder afgebeeld.
▪ Gebruik voor de bedrading de aangegeven
stroomdraad en sluit hem stevig aan; maak dan vast
om druk van buitenuit op de klemmenstrook te
voorkomen.
▪ Draai de klemschroeven vast met een geschikte
schroevendraaier. Een schroevendraaier met een
kleine kop beschadigt de schroefkop en maakt degelijk
vastzetten onmogelijk.
▪ Als klemschroeven te vast worden aangespannen,
dreigen ze te breken.
Leg de stroomtoevoerkabels op minstens 1 meter afstand van
televisietoestellen en radio's om geen interferenties te hebben.
Afhankelijk van de radiogolven volstaat een afstand van 1 meter
soms niet.
WAARSCHUWING
▪ Controleer na het beëindigen van de elektriciteit of alle
elektrische onderdelen en aansluitklemmen in de
elektriciteitskast veilig zijn aangesloten.
▪ Controleer of alle deksels dicht zijn vooraleer de unit
aan te zetten.
OPMERKING
Alleen van toepassing als de elektrische voeding driefasig
is en de compressor een AAN/UIT-startmethode heeft.
Als een fase zich na een tijdelijke black-out kan omkeren
en de stroomtoevoer gaat aan en uit terwijl het systeem in
bedrijf is, installeer dan plaatselijk een beveiligingscircuit
tegen faseomkering. Door het systeem in omgekeerde
fase te laten draaien, kunnen de compressor en andere
onderdelen stuk gaan.
2Over de documentatie
2.1Over dit document
Bedoeld publiek
Erkende installateurs + eindgebruikers
INFORMATIE
Dit apparaat is bedoeld voor gebruik door expert of
opgeleide gebruikers in winkels, lichte industrie en op
boerderijen, of voor commercieel gebruik door nietdeskundigen.
Documentatieset
Dit document is een onderdeel van een documentatieset. De
volledige set omvat:
▪ Algemene voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de
veiligheid:
▪ Veiligheidsinstructies te lezen vóór de installatie
▪ Formaat: Papier (in de doos van de buitenunit)
▪ Montagehandleiding en gebruiksaanwijzing buitenunit:
▪ Instructies voor installatie en gebruik
▪ Formaat: Papier (in de doos van de buitenunit)
▪ Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker:
▪ De installatie voorbereiden, technische kenmerken,
referentiegegevens,…
▪ Gedetailleerde stap per stap instructies en
achtergrondinformatie voor basis- en gevorderd gebruik
▪ Formaat: Digitale bestanden op http://www.daikineurope.com/
support-and-manuals/product-information/
Laatste herzieningen van de meegeleverde documentatie kunnen op
de regionale Daikin-website of via uw dealer beschikbaar zijn.
De documentatie is oorspronkelijk in het Engels geschreven. Alle
andere talen zijn vertalingen.
Voor de installateur
3Over de doos
3.1Overzicht: Over de doos
In dit hoofdstuk worden de stappen beschreven die u moet uitvoeren
nadat de doos met de buitenunit ter plaatse is geleverd.
Total indoor unit capacity
when piping length <30m
Total indoor unit capacity
when piping length >30m
kg
1.3
1.1
0.9
RYYQ18-20
RYYQ14-16
RYYQ8~12
kg
ONLY FOR RYYQ8~20 MODELS
DATE
AMOUNT
CALCULATE THE ADDITIONAL REFRIGERANT CHARGING AMOUNT BASED ON THE FORMULA BELOW BEFORE CHARGING.
SHIPMENT (INDICATED ON THE MACHINE NAMEPLATE) AND THE ADDITIONAL AMOUNT SHOWN AS FOLLOWS :
WHEN RE-CHARGING TOTAL AMOUNT OF REFRIGERANT , CHARGE THE TOTAL OF THE AMOUNT CHARGED AT
RESULT LEAK CHECK
DATE
AMOUNT
RESULT LEAK CHECK
DATE
AMOUNT
RESULT LEAK CHECK
DATE
AMOUNT
RESULT LEAK CHECK
c
1×
b
1×
fg
1×1×
ID Øa
ID Øb
ID Øa
OD Øb
ID Øb
ID Øa
ID Øb
ID Øa
▪ Hijs de unit bij voorkeur op met een kraan en 2 draagbanden van
minstens 8 m lang zoals hieronder afgebeeld. Gebruik altijd
beschermstukken om te voorkomen dat de draagbanden de unit
beschadigen. Houd ook rekening met het zwaartepunt van de unit.
a Verpakkingsmateriaal
b Draagband
c Opening
d Beveiliging
OPMERKING
Gebruik een draagband van ≤20mm breed die het gewicht
van de unit goed kan dragen.
▪ Een vorkheftruck mag alleen worden gebruikt wanneer de unit op
de pallet blijft zoals hiervoor afgebeeld.
3.3Accessoires van de buitenunit
verwijderen
Controleer of alle accessoires in de unit zitten.
3.2De buitenunit uitpakken
Verwijder het verpakkingsmateriaal van de unit:
▪ Beschadig de unit niet wanneer u de krimpfolie met een cutter
verwijdert.
▪ Verwijder de 4 bouten waarmee de unit op de pallet bevestigd zit.
WAARSCHUWING
Scheur plastiekverpakkingen aan stukken en gooi deze
weg zodat niemand, kinderen in het bijzonder, ermee kan
spelen. Mogelijk risico: verstikking.
a Algemene voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de
veiligheid
b Montagehandleiding en gebruiksaanwijzing
c Label hoeveelheid extra koelmiddel
d Informatiesticker installatie
e Label gefluoreerde broeikasgassen
f Meertalig label gefluoreerde broeikasgassen
g Zak met leidingaccessoires
3.4Accessoireleidingen: Diameters
Accessoireleidingen (mm)HPØaØb
Gasleiding
▪ Aansluiting aan de voorkant
▪ Aansluiting aan de
onderkant
Vloeistofleiding
▪ Aansluiting aan de voorkant
▪ Aansluiting aan de
onderkant
819,1
1025,422,2
1225,428,6
14
16
18
20
89,5
10
129,512,7
1412,7
16
1812,715,9
20
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
8
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 9
4 Over de units en opties
ID Øa
ID Øb
ID Øa
OD Øb
1
3 (12.3 N·m)
2
1
3 (12.3 N·m)
2
a
b
14~20 HP8~12 HP
Accessoireleidingen (mm)HPØaØb
Vereffeningsleiding
▪ Aansluiting aan de voorkant
▪ Aansluiting aan de
onderkant
(a) Alleen voor RYMQ-modellen.
(a)
819,1
10
1219,122,2
14
16
1825,428,6
20
3.5Transportbeveiliging verwijderen
Alleen voor 14~20 HP
OPMERKING
Als de unit wordt gebruikt zonder eerst de
transportbeveiliging te verwijderen, kunnen er abnormale
trillingen of geluiden worden geproduceerd.
De transportbeveiliging over de poot van de compressor die de unit
beschermt tijdens het transport moet worden verwijderd. Ga te werk
zoals afgebeeld en hierna beschreven.
1 Draai de bevestigingsmoer (a) een beetje los.
2 Verwijder de transportbeveiliging (b) zoals hierna afgebeeld.
3 Draai de bevestigingsmoer (a) opnieuw vast.
4.2Identificatielabel: Buitenunit
Plaats
Modelidentificatie
Voorbeeld: R Y Y Q 18 T7 Y1 B [*]
CodeVerklaring
RBuiten luchtgekoeld
YY=Warmtepomp (continu verwarmen)
X=Warmtepomp (niet-continu verwarmen)
YY=Alleen paarmodule
M=Alleen multi-module
QKoelmiddel R410A
18Capaciteitklasse
T7Modelreeks
Y1Voeding
BEuropese markt
[*]Aanduiding kleine modelwijziging
(a) Voor de RXYQ geldt er geen beperking op het gebruik als
multi-module.
(a)
4Over de units en opties
4.1Overzicht: Over de units en opties
Dit hoofdstuk bevat informatie over:
▪ Identificatie van de buitenunit.
▪ De plaats van de buitenunit in de lay-out van het systeem.
▪ Met welke binnenunits en opties de buitenunits kunnen worden
gecombineerd.
▪ Welke buitenunits als autonome units moeten worden gebruikt, en
welke buitenunits kunnen worden gecombineerd.
4.3Over de buitenunit
Deze montagehandleiding betreft het VRV IV, volledig door inverter
aangedreven warmtepompsysteem.
Verkrijgbare modellen:
ModelBeschrijving
RYYQ8~20
RYYQ22~54
RXYQ8~20Enkel model niet-continu verwarmen.
RXYQ22~54Multi model niet-continu verwarmen
Welke functies beschikbaar zijn, hangt af van het type van de
geselecteerde buitenunit. Dit wordt in deze montagehandleiding
aangegeven. Sommige functies zijn exclusief voor bepaalde
modellen.
Deze units zijn bedoeld voor installatie buitenshuis en zijn bedoeld
voor warmtepomptoepassingen, waaronder lucht/lucht- en lucht/
watertoepassingen.
De verwarmingscapaciteit van deze units (bij gebruik als
enkelvoudige unit) gaat van 25 tot 63 kW en de koelcapaciteit van
22,4 tot 56 kW. Bij combinatie van meerdere units kan de
verwarmingscapaciteit gaan tot 168kW en tot 150kW voor koelen.
(a)
(a)
(a) De RYYQ-modellen bieden een ononderbroken comfort
Enkel model continu verwarmen.
Multi model continu verwarmen (bestaande
uit 2 of 3 RYMQ modules).
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
9
Page 10
4 Over de units en opties
g
c
gg
h
gg
cccd
f
eb
i
a
De buitenunit is ontworpen om te verwarmen bij een
omgevingstemperatuur van –20°CWB tot 15,5°C WB en te koelen
bij een omgevingstemperatuur van –5°CDB tot 43°CDB.
4.4Systeemlay-out
INFORMATIE
Bij gebruik van FXTQ-binnenunits gelden andere
vereisten. Zie "5.3.8 Vereisten in het geval van FXTQ-
binnenunits"op pagina19.
OPMERKING
Het systeem mag niet worden ontworpen bij een
temperatuur van minder dan –15°C.
INFORMATIE
Niet elke combinatie van binnenunits is toegelaten. Zie
"4.5.2 Mogelijke combinaties van binnenunits" op
pagina10 voor meer informatie.
In het algemeen kunnen de volgende types binnenunit worden
aangesloten op een VRV IV-warmtepompsysteem. Deze lijst is niet
beperkend en hangt af van zowel de combinaties van de
buitenunitmodellen als de binnenunitmodellen.
a VRV IV-warmtepomp buitenunit
b Koelmiddelleiding
c VRV directe-expansiebinnenunit (DX)
d VRV LT Hydrobox (HXY080/125)
e BP-box (vereist voor aansluiting van Residential Air (RA) of
Sky Air (SA) directe-expansiebinnenunits (DX))
f Residential Air (RA) directe-expansiebinnenunits (DX))
g Gebruikersinterface (specifiek afhankelijk van het type
binnenunit)
h Gebruikersinterface (draadloos, specifiek afhankelijk van
het type binnenunit)
i Keuzeschakelaar koelen/verwarmen op afstandsbediening
4.5Units en opties combineren
4.5.1Over combinaties van units en opties
OPMERKING
To be sure your system setup (outdoor unit+indoor unit(s))
will work, you have to consult the latest technical
engineering data for VRV IV heat pump.
Het VRV IV-warmtepompsysteem kan worden gecombineerd met
verschillende types binnenunit en is uitsluitend bedoeld voor gebruik
met R410A.
Een overzicht van de beschikbare units vindt u in de
productcatalogus voor VRV IV.
Hierna vindt u een overzicht van de toegelaten combinaties van
binnen- en buitenunits. Niet alle combinaties zijn toegelaten. De
combinaties zijn onderworpen aan regels (combinatie tussen buitenbinnen, gebruik van één buitenunit, gebruik van meerdere
buitenunits, combinaties tussen binnenunits, enz.) vermeld in de
technische data.
4.5.2Mogelijke combinaties van binnenunits
INFORMATIE
Bij gebruik van FXTQ-binnenunits gelden andere
vereisten. Zie "5.3.8 Vereisten in het geval van FXTQ-
binnenunits"op pagina19.
Mogelijke standaardcombinaties van buitenunits
▪ RXYQ22~54 bestaat uit 2 of 3 RXYQ8~20-units.
▪ RYYQ22~54 bestaat uit 2 of 3 RYMQ8~20-units.
▪ RYYQ8~20-units kunnen niet worden gecombineerd.
▪ RYMQ8~20-units kunnen niet als autonome buitenunit worden
Zie de technische data voor de recentste optienamen.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
10
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 11
5 Voorbereiding
Koelmiddelaftakset
BeschrijvingModelnaam
Refnet-verdelerKHRQ22M29H
KHRQ22M64H
KHRQ22M75H
Refnet-verbindingKHRQ22M20T
KHRQ22M29T9
KHRQ22M64T
KHRQ22M75T
Zie "5.3.3 Koelmiddelaftaksets selecteren" op pagina 15 voor de
selectie van de optimale aftakset.
Leidingset voor meerdere aansluitingen van buitenunits
Aantal buitenunitsModelnaam
2BHFQ22P1007
3BHFQ22P1517
Keuzeschakelaar koelen/verwarmen
Om de koel- of verwarmfunctie van op een centrale plaats te
regelen, kan de volgende optie worden aangesloten:
BeschrijvingModelnaam
Keuzeschakelaar koelen/
verwarmen
Printplaat omschakelen koelen/
verwarmen
Met optionele montagekast voor
de schakelaar
KRC19-26A
BRP2A81
KJB111A
5Voorbereiding
5.1Overzicht: Voorbereiding
In dit hoofdstuk wordt beschreven wat u moet doen en wat u moet
weten alvorens u ter plaatse gaat.
Het bevat informatie over:
▪ Installatieplaats voorbereiden
▪ Koelmiddelleiding voorbereiden
▪ Elektrische bedrading voorbereiden
5.2De installatieplaats voorbereiden
5.2.1Vereisten inzake de plaats waar de
buitenunit geïnstalleerd wordt
▪ Voorzie voldoende ruimte rond de unit voor onderhoud en
luchtcirculatie.
▪ Controleer of de plaats waarop de unit moet komen, bestand is
tegen het gewicht en de trillingen van de unit.
▪ Zorg ervoor dat de zone goed geventileerd wordt. Blokkeer GEEN
ventilatieopeningen.
▪ Controleer of de unit horizontaal staat.
▪ Kies een plaats waar de unit zoveel mogelijk uit de regen staat.
▪ Kies de plaats voor de unit zodanig dat het door de unit
geproduceerde geluid niemand stoort en houd rekening met de
wetgeving ter zake.
Adapter voor externe besturing (DTA104A61/62)
Voor specifieke werking met een externe input van een centrale
besturing kan de externe besturingsadapter worden gebruikt.
Instructies (groep of individueel) kunnen worden gegeven voor
geluidsarme werking en werking met beperkt stroomverbruik.
Kabel PC-configurator (EKPCCAB)
Bij de inbedrijfstelling kunnen verschillende lokale instellingen
worden ingesteld met behulp van een pc-interface. Voor deze optie
is de EKPCCAB vereist; dit is een specifieke kabel voor
communicatie met de buitenunit. De software van de
gebruikersinterface is beschikbaar op http://www.daikineurope.com/
support-and-manuals/software-downloads/.
Verwarmingstapekit
Om de afvoeropeningen in een koud klimaat met een hoge
vochtigheid vrij te houden, kunt u een set met een verwarmingslint
installeren. In dat geval moet u ook de printplaatset voor de
verwarmingstape installeren.
BeschrijvingModelnaam
Verwarmingstapeset voor
8~12HP
Verwarmingstapeset voor
14~20HP
Printplaatset verwarmingstapeEKBPHPCBT
Zie ook: "5.2.2Bijkomende vereisten inzake de installatieplaats van
de buitenunit in koude klimaten"op pagina12.
EKBPH012T
EKBPH020T
Installeer de unit NIET in een van de volgende plaatsen:
▪ In mogelijke explosieve omgevingen.
▪ In plaatsen met toestellen of machines die elektromagnetische
golven uitzenden. Elektromagnetische golven kunnen het
besturingssysteem storen, waardoor de apparatuur slecht kan
werken.
▪ In plaatsen met brandgevaar omwille van lekkende ontvlambare
gassen (zoals verdunners of benzine), koolstofvezels,
ontvlambaar stof.
▪ In plaatsen waar corroderend gas (zoals zwaveligzuurgas)
geproduceerd wordt. Corrosie aan de koperleidingen of
gesoldeerde onderdelen kan de oorzaak zijn dat koelmiddel gaat
lekken.
▪ Plaatsen met nevels van mineraalolie, oliespray of dampen in de
lucht. Plastic onderdelen kunnen worden aangetast en van het
toestel vallen of waterlekken veroorzaken.
OPMERKING
Dit is een klasse A-product. In een residentiële omgeving
kan dit product radiostoringen veroorzaken, en dan moet
de gebruiker de gepaste maatregelen treffen.
OPMERKING
De in deze handleiding beschreven apparatuur kan
elektronische ruis veroorzaken afkomstig van
radiofrequentie-energie. De apparatuur voldoet aan
specificaties die een redelijke bescherming moeten bieden
tegen dergelijke interferentie. De garantie dat in een
specifieke installatie geen interferentie zal optreden, kan
echter niet worden gegeven.
Het is dan ook aan te raden de apparatuur en elektrische
draden op een gepaste afstand van stereotoestellen, pc's,
enz. te installeren.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
11
Page 12
5 Voorbereiding
b
c
f
d
d
a
c
be
(mm)
b
c
a
a
b
c
d
c
d
a Pc of radio
b Zekering
c Aardlekbeveiliging
d Gebruikersinterface
e Binnenunit
f Buitenunit
In plaatsen met een slechte ontvangst, moet de afstand 3m of meer
bedragen om elektromagnetische storingen van andere apparatuur
te voorkomen en moeten de voedings- en transmissieleidingen in
kabelbuizen liggen.
VOORZICHTIG
Toestel niet toegankelijk voor iedereen; installeer het op
een beveiligde plaats die niet voor iedereen toegankelijk is.
Deze units, binnen- en buitenunit, zijn zowel geschikt voor
commerciële als kleinindustriële toepassingen.
▪ Houd bij de installatie rekening met sterke wind, orkanen of
aardbevingen; bij een slechte installatie kan de unit omver vallen.
▪ Zorg ervoor dat ingeval van een waterlek, het water geen schade
kan veroorzaken aan de installatieruimte en de omgeving.
▪ Wanneer u de unit in een kleine ruimte installeert, moet u
maatregelen nemen om de concentratie aan koelmiddel onder de
toegestane veiligheidslimiet te houden wanneer zich een
koelmiddellek zou voordoen. Zie "Over voorzorgsmaatregelen
voor koelmiddellekken"op pagina13.
VOORZICHTIG
Een te hoge concentratie aan koelmiddel in een afgesloten
ruimte kan een zuurstofgebrek veroorzaken.
▪ De luchtinlaat van de unit mag niet tegen de windrichting in gericht
zijn. Frontale wind belemmert de werking van de unit. Breng
indien nodig een windscherm aan om de wind te blokkeren.
▪ Zorg dat de montageplaats geen waterschade kan oplopen door
een waterafvoer in de fundering te voorzien en te voorkomen dat
in de constructie water komt te staan.
Installatie aan de kust. Zorg ervoor dat de buitenunit NIET
rechtstreeks aan zeewind wordt blootgesteld. Dit om corrosie door
het hoge zoutgehalte van de lucht te voorkomen (kan de levensduur
van de unit verkorten).
Installeer een afscherming tegen de wind als de buitenunit aan
rechtstreekse zeewind wordt blootgesteld.
▪ Hoogte van afscherming tegen wind≥1,5×hoogte van buitenunit
▪ Let bij de installatie van de afscherming tegen de wind op de
vereisten inzake de serviceruimte.
a Zeewind
b Gebouw
c Buitenunit
d Afscherming tegen wind
5.2.2Bijkomende vereisten inzake de
installatieplaats van de buitenunit in
koude klimaten
OPMERKING
Wanneer de unit wordt gebruikt bij lage
buitentemperaturen, moet u op de volgende punten letten.
In streken met heftige sneeuwval is het belangrijk om een
installatieplaats te selecteren waar de sneeuw GEEN invloed heeft
op de unit. Wanneer de sneeuw zijwaarts kan vallen, zorg ervoor dat
de spoel van de warmtewisselaar NIET door de sneeuw gehinderd
kan worden. Indien nodig, monteer een afdakje tegen de sneeuw en
een voetstukje.
Installeer de buitenunit uit rechtstreekse zeewind.
Voorbeeld: Achter het gebouw.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
12
INFORMATIE
Raadpleeg uw dealer voor instructies voor de installatie
van de sneeuwbeschutting.
OPMERKING
Blokkeer de luchtstroom van de unit NIET wanneer u een
sneeuwbeschutting installeert.
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 13
OPMERKING
T
AO
(°C WB)
ab
20
15.5
15
10
5
0
–5
–10
–15
–20
10152025
27
30
T
AI
(°C DB)
b
a
Wanneer de unit bij een lage buitentemperatuur en een
hoge vochtigheidsgraad wordt gebruikt, neem dan
voorzorgsmaatregelen om de afvoeropeningen van de unit
vrij te houden.
Verwarmen:
a Werkingsbereik verwarmen
b Werkingsbereik
TAI Binnentemperatuur
TAO Buitentemperatuur
Als de unit 5 dagen in deze omgeving met een hoge
vochtigheidsgraad (>90%) moet werken, beveelt Daikin de
installatie van de optionele kit met een verwarmingslint
(EKBPH012T of EKBPH020T) aan om de afvoeropeningen
vrij te houden. In dat geval moet u ook de printplaatset
voor de verwarmingstape installeren (EKBPHPCBT).
5.2.3Voorzorgsmaatregelen voor
koelmiddellekken
Over voorzorgsmaatregelen voor
koelmiddellekken
De installateur en systeemdeskundige moeten de veiligheid
garanderen in geval van lekken in overeenstemming met de lokale
reglementeringen en normen. Bij gebrek aan lokale
reglementeringen, kunnen de volgende normen gelden.
Dit systeem werkt met R410A als koelmiddel. R410A is op zich een
volledig veilig, niet-toxisch en niet-brandbaar koelmiddel. Niettemin
moet de ruimte waarin het airconditioningsysteem wordt
geïnstalleerd, groot genoeg zijn. Dit verzekert dat het maximale
concentratiepeil van koelgas niet wordt overschreden, ingeval dat er
een groot lek in het systeem zou ontstaan, overeenkomstig de lokale
reglementeringen en normen ter zake.
5 Voorbereiding
a Richting van de koelmiddelstroom
b Ruimte waarin zich een koelmiddellek heeft voorgedaan
(uitstromen van alle koelmiddel uit het systeem)
Let vooral op met plaatsen waar het koelgas kan blijven hangen,
zoals kelderverdiepingen enz., omdat koelgas zwaarder is dan lucht.
Controle van het maximum concentratieniveau
Controleer het maximale concentratiepeil zoals beschreven in de
onderstaande stappen 1 tot 4 en neem de nodige maatregelen om
eraan te voldoen.
1 Bereken de hoeveelheid koelmiddel (kg) in elk systeem
afzonderlijk.
FormuleA+B=C
AHoeveelheid koelmiddel in een systeem met
één unit (hoeveelheid koelmiddel waarmee
het systeem is gevuld voordat het de fabriek
verlaat)
BBijgevulde hoeveelheid (hoeveelheid
koelmiddel die ter plaatse is bijgevuld
overeenkomstig de lengte of de diameter
van de koelmiddelleidingen)
CTotale hoeveelheid koelmiddel (kg) in het
systeem
OPMERKING
Als één enkel koelmiddelsysteem in 2 volledig
onafhankelijke koelsystemen is opgedeeld, dient u de
hoeveelheid koelmiddel te gebruiken waarmee elk
afzonderlijk systeem is gevuld.
2 Bereken het volume van de ruimte (m3) waar de binnenunit is
geïnstalleerd. Bereken in de volgende gevallen het volume van
(D), (E) als één ruimte of als de kleinste ruimte.
DAls er geen kleinere opdelingen zijn van de ruimte:
Over het maximum concentratieniveau
De maximale hoeveelheid koelmiddel en de berekening van de
maximale koelmiddelconcentratie zijn rechtstreeks gerelateerd aan
de ruimte waarin personen verblijven en waarin het koelmiddel dus
zou kunnen lekken.
De meeteenheid van de concentratie is kg/m3 (het gewicht in kg van
het koelgas in een volume van 1m3 van de gebruikte ruimte).
De lokale reglementeringen en normen betreffende de maximaal
toelaatbare concentratie moeten worden nageleefd.
Volgens de Europese Norm terzake is de maximaal toelaatbare
concentratie van koelmiddel in een ruimte met mensen voor R410A
beperkt tot 0,44 kg/m3.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
13
Page 14
5 Voorbereiding
a
b
A
BBB
C
DF
G
E
x
y
b
a
3
1245
EAls de ruimte opgedeeld is, maar een opening
aanwezig is tussen de ruimten die voldoende groot is
om een vrije luchtcirculatie toe te laten.
a Opening tussen ruimten
b Scheiding (Als er een opening is zonder deur of als
er boven of onder de deur openingen zijn die elk in
grootte equivalent zijn aan 0,15% of meer van het
vloeroppervlak.)
3 Bereken de koelmiddeldichtheid aan de hand van de resultaten
van de berekeningen in stap 1 en 2 hiervoor. Als het resultaat
van de voorgaande berekening groter is dan de maximaal
toelaatbare concentratie, moet een ventilatieopening naar de
ruimte ernaast worden voorzien.
FormuleF/G≤H
FTotaal volume koelmiddel in het
koelmiddelsysteem
GVolume (in m3) van de kleinste ruimte met
een binnenunit
HMaximale concentratie (kg/m3)
Leidingdiameter (mm)Hardingsgraad van het
leidingmateriaal
≤15,9O (gegloeid)
≥19,11/2H (halfhard)
▪ Alle leidinglengten en afstanden zijn nageleefd (zie "5.3.4Over de
leidinglengte"op pagina16).
5.3.2Leidingmaat selecteren
INFORMATIE
Bij gebruik van FXTQ-binnenunits gelden andere
vereisten. Zie "5.3.8 Vereisten in het geval van FXTQ-
binnenunits"op pagina19.
Bepaal de geschikte maat aan de hand van de volgende tabellen en
de afbeelding (alleen als referentie).
4 Bereken de koelmiddeldichtheid met het volume van de ruimte
waar de binnenunit is geïnstalleerd en de ruimte ernaast.
Voorzie ventilatieopeningen in de deur van de ruimtes ernaast
tot de koelmiddeldichtheid kleiner is dan de maximaal
toelaatbare concentratie.
5.3De koelmiddelleidingen
voorbereiden
5.3.1Vereisten voor de koelmiddelleidingen
OPMERKING
Voor R410A-koelmiddel moeten strikte
voorzorgsmaatregelen worden genomen om het systeem
schoon, droog en afgedicht te houden.
▪ Schoon en droog: voorkom dat vreemd materiaal (zoals
minerale olie of vocht) in het systeem terechtkomt.
▪ Afgedicht: R410A bevat geen chloor en is niet
schadelijk voor de ozonlaag die de aarde tegen
schadelijke ultraviolette straling beschermt. Wanneer
R410A vrijkomt, kan dit wel in kleine mate bijdragen
aan het broeikaseffect. Om deze reden verdient de
afdichting van de installatie bijzondere aandacht.
OPMERKING
De leidingen en andere drukvoerende delen moeten
geschikt zijn voor koelmiddel. Gebruik met fosforzuur
gedeoxideerde, naadloze koperen leidingen voor
koelmiddel.
▪ Vreemde stoffen in de leidingen, waaronder oliën die tijdens de
fabricage worden gebruikt, mogen niet meer dan 30 mg/10 m
bedragen.
▪ Hardingsgraad: gebruik leidingen van gehard staal in functie van
de leidingdiameter zoals aangegeven in de onderstaande tabel.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
14
1,2 VRVDX-binnenunit
3 BP-box
4,5 RADX-binnenunit
a,b Binnenaftakset
x,y Set voor aansluiting van meerdere buitenunits
A, B, C: Leiding tussen buitenunit en (eerste)
koelmiddelaftakset
Kies uit de volgende tabel volgens het type van de totale capaciteit
van de stroomafwaarts aangesloten buitenunits.
Type capaciteit
buitenunit (HP)
819,19,5
1022,29,5
12~1628,612,7
18~2228,615,9
2434,915,9
26~3434,919,1
36~5441,319,1
Leidingmaat (buitendiameter) (mm)
GasleidingVloeistofleiding
D: Leiding tussen koelmiddelaftaksets
Kies uit de volgende tabel volgens het type van de totale capaciteit
van de stroomafwaarts aangesloten binnenunits. De diameter van
de aansluitleiding mag niet groter zijn dan die van de
koelmiddelleiding die is bepaald door de algemene modelnaam van
het systeem.
Capaciteitsindex
binnenunit
<15015,99,5
150≤x<20019,1
200≤x<29022,2
290≤x<42028,612,7
420≤x<64015,9
Leidingmaat (buitendiameter) (mm)
GasleidingVloeistofleiding
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 15
5 Voorbereiding
a
e
bc
d
Capaciteitsindex
binnenunit
Leidingmaat (buitendiameter) (mm)
GasleidingVloeistofleiding
640≤x<92034,919,1
≥92041,3
Voorbeeld:
▪ Stroomafwaartse capaciteit voor E=capaciteitsindex van unit 1
▪ Stroomafwaartse capaciteit voor D=capaciteitsindex van unit
1+capaciteitsindex van unit 2
E: Leidingen tussen koelmiddelaftakset en
binnenunit
De leidingdiameter voor rechtstreekse aansluiting op de binnenunit
moet dezelfde zijn als de diameter voor de aansluitleiding van de
binnenunit (wanneer de binnenunit een VRV DX-binnenunit of
Hydrobox is).
Capaciteitsindex
binnenunit
15~5012,76,4
63~14015,99,5
20019,1
25022,2
▪ Wanneer de equivalente leidinglengte tussen de buiten- en de
binnenunits 90 m of meer bedraagt, moeten dikkere
hoofdleidingen (zowel gaszijdig als vloeistofzijdig) worden
gebruikt. Afhankelijk van de lengte van de leiding kan de
capaciteit afnemen. Maar zelfs in een dergelijk geval moet de
maat van de hoofdleidingen worden vergroot. Meer specificaties
vindt u in de technische data.
Leidingmaat (buitendiameter) (mm)
GasleidingVloeistofleiding
Leidingdiameter (mm)Minimale dikte t (mm)
6,4/9,5/12,70,80
15,90,99
19,1/22,20,80
28,60,99
34,91,21
41,31,43
▪ Wanneer de vereiste leidingdiameters (inch-maten) niet
verkrijgbaar zijn, mag u ook andere diameters (mm-maten)
gebruiken; houd hierbij rekening met de volgende punten:
▪ Neem de leidingdiameter die het dichtst bij de gevraagde
diameter ligt.
▪ Gebruik de gepaste adapterstukken voor de overgang van
leidingen met inch-maten naar leidingen met mm-maten (lokaal
te voorzien).
▪ Wijzig de berekening voor extra koelmiddel zoals beschreven in
"6.7.3 Bepalen hoeveel koelmiddel bijgevuld moet worden" op
pagina29.
F: Leiding tussen koelmiddelaftakset en BP-unit
De leidingdiameter voor rechtstreekse aansluiting op de BP-unit
moet gebaseerd zijn op de totale capaciteit van de aangesloten
binnenunits (alleen wanneer RADX-binnenunits zijn aangesloten).
Totale
capaciteitsindex
van aangesloten
binnenunits
20~6212,76,4
63~14915,99,5
150~20819,1
Leidingmaat (buitendiameter) (mm)
GasleidingVloeistofleiding
a Buitenunit
b Hoofdleidingen
c Vergroot bij een equivalente leidinglengte van ≥90m
d Eerste koelmiddelaftakkit
e Binnenunit
Vergroot
HP-klasseLeidingmaat (buitendiameter) (mm)
GasleidingVloeistofleiding
819,1 → 22,29,5 → 12,7
1022,2 → 25,4
12+1428,6
1628,6 → 31,8
(a)
(b)
(a)
12,7 → 15,9
18~2215,9 → 19,1
2434,9
26~3434,9 → 38,1
36~5441,3
(a) Als de maat van de vergroting NIET beschikbaar is, dan
moet u de standaardmaat gebruiken. Andere combinaties
dan hiervoor aangegeven zijn verboden. Maar zelfs bij
gebruik van de standaardmaat mag de equivalente
leidinglengte meer dan 90m bedragen.
(b) Een grotere leidingmaat is niet toegelaten.
(b)
(a)
(b)
19,1 → 22,2
▪ De wanddikte van de koelmiddelleidingen moet voldoen aan de
geldende wetgeving. De minimale wanddikte voor leidingen voor
R410A moet overeenstemmen met de waarden in de
onderstaande tabel.
Voorbeeld:
Stroomafwaartse capaciteit voor F=capaciteitsindex van unit
4+capaciteitsindex van unit 5
G: Leiding tussen BP-unit en RA DX-binnenunit
Alleen wanneer RADX-binnenunits zijn aangesloten.
Capaciteitsindex
binnenunit
Leidingmaat (buitendiameter) (mm)
GasleidingVloeistofleiding
20, 25, 309,56,4
5012,7
609,5
7115,9
5.3.3Koelmiddelaftaksets selecteren
INFORMATIE
Bij gebruik van FXTQ-binnenunits gelden andere
vereisten. Zie "5.3.8 Vereisten in het geval van FXTQ-
binnenunits"op pagina19.
Koelmiddel-refnets
Voor een voorbeeld met leidingen, zie "5.3.2 Leidingmaat
selecteren"op pagina14.
▪ Wanneer als eerste aftakking vanaf de kant van de buitenunit een
refnet-verbinding wordt gebruikt, kunt u deze kiezen uit de
volgende tabel volgens de capaciteit van de buitenunit (voorbeeld:
refnet-verbinding a).
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
15
Page 16
5 Voorbereiding
Ø22.2 mm
Ø28.6 mm
Ø19.1 mm
a
A
hijklmn
BCDEFG
p
bcdef
1234567
8
g
H1
H2
Type capaciteit buitenunit (HP)2 leidingen
12~22KHRQ22M64T
24~54KHRQ22M75T
▪ Kies voor andere refnet-verbindingen dan de eerste aftakking
(bijvoorbeeld refnet-verbinding b) het juiste model aftakset op
basis van de totale capaciteitsindex van alle binnenunits die na de
eerste koelmiddelaftakking zijn aangesloten.
Capaciteitsindex binnenunit2 leidingen
<200KHRQ22M20T
200≤x<290KHRQ22M29T9
290≤x<640KHRQ22M64T
≥640KHRQ22M75T
▪ Kies uit de volgende tabel volgens de totale capaciteit van alle
onder de refnet-verdeler aangesloten binnenunits.
Capaciteitsindex binnenunit2 leidingen
<200KHRQ22M29H
200≤x<290
290≤x<640KHRQ22M64H
≥640KHRQ22M75H
(a) Als de leidingmaat boven de refnet-verdeler Ø34,9 of
groter is, is KHRQ22M75H vereist.
INFORMATIE
Op een verdeler kunnen maximum 8 aftakkingen worden
aangesloten.
▪ Keuze van een leidingset voor aansluiting van meerdere
buitenunits. Kies uit de volgende tabel volgens het aantal
buitenunits.
Aantal buitenunitsNaam aftakset
2BHFQ22P1007
3BHFQ22P1517
Voor de RYYQ22~54-modellen, die bestaan uit twee of drie RYMQmodules, is een systeem met 3 leidingen vereist. Voor dergelijke
modules is er een bijkomende vereffeningsleiding (naast de
conventionele gas- en vloeistofleidingen). Voor units van het type
RYYQ8~20 of RXYQ8~54 is er geen dergelijke vereffeningsleiding.
De aansluitingen van de vereffeningsleiding voor de verschillende
RYMQ-modules vindt u in de tabel hierna.
RYMQDiameter vereffeningsleiding (mm)
819,1
10~1622,2
18~2028,6
Bepalen van de diameter van de vereffeningsleiding:
▪ 3 multi-units: neem de aansluitdiameter van de buitenunit op het
T-stuk.
▪ 2 multi-units: de aansluitleiding moet de grootste diameter
hebben.
De vereffeningsleiding wordt nooit aangesloten op de binnenunits.
Voorbeeld: (vrije multi-combinatie)
RYMQ8+RYMQ12+RYMQ18. Grootste aansluiting is Ø28,6
(RYMQ18); Ø22,2 (RYMQ12) en Ø19,1 (RYMQ8). In de afbeelding
hierna wordt alleen de vereffeningsleiding afgebeeld.
(a)
INFORMATIE
Verloopstukken of T-stukken zijn lokaal te voorzien.
OPMERKING
Koelmiddelaftaksets kunnen alleen worden gebruikt met
R410A.
5.3.4Over de leidinglengte
INFORMATIE
Bij gebruik van FXTQ-binnenunits gelden andere
vereisten. Zie "5.3.8 Vereisten in het geval van FXTQ-
binnenunits"op pagina19.
Zorg ervoor dat u bij de installatie van de leidingen binnen de
maximaal toegestane leidinglengte blijft. Dit geldt ook voor het
hoogteverschil en de leidinglengte na de aftakking zoals hierna
aangegeven. We bespreken drie mogelijkheden, waaronder een
combinatie van VRVDX-binnenunits met Hydrobox-units of RADXbinnenunits.
Definities
TermDefinitie
Reële leidinglengteLeidinglengte tussen buitenunit
(a)
en
binnenunits.
Equivalente
leidinglengte
(b)
Leidinglengte tussen buitenunit
binnenunits.
Totale leidinglengte Totale leidinglengte van de buitenunit
(a)
en
(a)
naar alle binnenunits.
H1Hoogteverschil tussen buiten- en
binnenunits.
H2Hoogteverschil tussen binnen- en
binnenunits.
H3Hoogteverschil tussen buiten- en
buitenunits.
H4Hoogteverschil tussen buitenunit en BP-
unit.
H5Hoogteverschil tussen BP-unit en BP-unit.
H6Hoogteverschil tussen BP-unit en RADX-
binnenunit.
(a) Als de systeemcapaciteit >20HP is, meet dan opnieuw "de
eerste buitenaftakking gezien vanuit de binnenunit".
(b) Neem een equivalente leidinglengte van refnet-
verbinding=0,5m en refnet-verdeler=1m (voor
berekeningsdoeleinden van equivalente leidinglengte, niet
voor berekeningen van de koelmiddelvulling).
5.3.5Leidinglengte: Alleen VRV DX
Voor systeem met alleen VRVDX-binnenunits:
Systeemsetup
VoorbeeldBeschrijving
Voorbeeld 1,1
Eén buitenunit
Aftakking met refnetverbinding
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
16
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 17
5 Voorbereiding
a
b
cdef
i
k
j
g h
AB
123456
7 8
H1
H2
a
c
bdefig h
1234567
8
H1
H2
a
A
hijklmn
BCDEFG
p
bcdef
1234567
8
g
t
u
r
s
H1
H3
a
jk
b
123456
7 8
cdefg h
t
u
r
s
BA
H1
H3
H2
a
b
1234567
8
cdefg hi
t
u
r
s
H1
H3
rs
u
t
VoorbeeldBeschrijving
Voorbeeld 1,2
Eén buitenunit
Aftakking met refnetverbinding en refnetverdeler
Voorbeeld 1,3
Eén buitenunit
Aftakking met refnetverdeler
Voorbeeld 2,1
Meerdere buitenunits
Aftakking met refnetverbinding
Voorbeeld 2,2
Meerdere buitenunits
Aftakking met refnetverbinding en refnetverdeler
Voorbeeld 2,3
Meerdere buitenunits
Aftakking met refnetverdeler
Reële
leidinglengte
165m/135m
Voorbeeld 1,1
▪ unit8: a+b+c+d+e+f+g+p≤165m
Voorbeeld 1,2
▪ unit6: a+b+h≤165m
▪ unit8: a+i+k≤165m
Voorbeeld 1,3
▪ unit8: a+i≤165m
Voorbeeld 2,1
▪ unit8: a+b+c+d+e+f+g+p≤135m
Equivalente
190m/160m
lengte
Totale
leidinglengte
1000m/500m
Voorbeeld 1,1
▪ a+b+c+d+e+f+g+h+i+j+k+l+m+n+p≤1000m
Voorbeeld 2,1
▪ a+b+c+d+e+f+g+h+i+j+k+l+m+n+p≤500m
▪ Tussen buitenaftakking en buitenunit (alleen wanneer >20HP)
Reële
leidinglengte
10m
Voorbeeld 3
▪ r, s, t≤10m; u≤5m
Equivalente
13m
lengte
Maximaal toegestaan hoogteverschil
H1≤50m (40m) (als buitenunit lager staat dan binnenunits)
Voorbeeld 3
Met standaard multilayout
Binnenunit
Refnet-verbinding
Refnet-verdeler
Leidingkit voor meerdere aansluitingen van buitenunits
Maximaal toegestane lengte
▪ Tussen buiten- en binnenunits (enkelvoudige/multi-combinaties)
Voorwaardelijke verlenging tot 90m is mogelijk zonder
bijkomende optieset:
▪ Wanneer de buitenlocatie hoger is dan de binnenlocatie:
verlenging mogelijk tot 90 m en volgende 2voorwaarden
moeten zijn vervuld:
▪ Vergroting vloeistofleiding (zie tabel "Vergroting" in "E:
Leidingen tussen koelmiddelaftakset en binnenunit" op
pagina15).
▪ Specifieke instelling op buitenunit is vereist (zie [2‑49] in
"7.2.8Stand 2: Lokale instellingen"op pagina43).
▪ Wanneer de buitenlocatie lager is dan de binnenlocatie:
verlenging mogelijk tot 90 m en volgende 6voorwaarden
moeten zijn vervuld:
(a) Als de maat van de vergroting NIET beschikbaar is, dan
moet u de standaardmaat gebruiken. Andere combinaties dan
hiervoor aangegeven zijn verboden. Maar zelfs bij gebruik van
de standaardmaat mag de maximaal toegestane lengte na de
eerste aftakking worden vergroot als aan alle andere
voorwaarden is voldaan.
Voorbeeld: unit8: b+c+d+e+f+g+p≤90m en b+c+d+e+f+g
>40m; vergroot de leidingmaat van b, c, d, e, f, g.
c Wanneer de diameter is vergroot (stapb), moet de leidinglengte
als dubbel worden geteld (behalve voor de hoofdleiding en de
leidingen die niet vergroot zijn).
De totale leidinglengte moet binnen de beperkingen blijven (zie
tabel hiervoor).
H1≤50m (40m) (als buitenunit lager staat dan binnenunits)
H2≤15m
5.3.6Leidinglengte: VRV DX en Hydrobox
Voor systeem met VRVDX-binnenunits en Hydrobox:
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
18
Maximaal toegestane lengte na aftakking
Leidinglengte vanaf de eerste koelmiddelaftakset tot de binnenunit
≤40 m.
Voorbeeld 1: unit 8: b+c+d+e+f+g+p≤40m
Voorbeeld 2: unit 6: b+h≤40m, unit 8: i+k≤40m
Voorbeeld 3: unit 8: i≤40m, unit 2: c≤40m
5.3.7Leidinglengte: VRV DX en RA DX
Voor systeem met VRVDX-binnenunits en RADX-binnenunits:
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 19
5 Voorbereiding
H5
H4
a
c
fe
h
H1
BP16
i
j
g
bd
AB
7
k
l
BP2
5
4
321
H2
H6
4
23
4
1
1234
3
2
1
1.2.
C
C
A
A
B
b
a1
a2
a2
12 HP FXTQ80 FXTQ80 FXTQ80 FXTQ80
14 HP FXTQ100 FXTQ80 FXTQ100 FXTQ80
16 HP FXTQ100 FXTQ100 FXTQ100 FXTQ100
10 HP FXTQ63 FXTQ63 FXTQ63 FXTQ63
8 HP FXTQ50 FXTQ50 FXTQ50 FXTQ50
Systeemsetup
Verdeler
BP-box
1~5 RADX-binnenunits
6,7 VRVDX-binnenunits
Maximaal toegestane lengte
▪ Tussen buitenunit en binnenunit.
Reële leidinglengte 100m
Voorbeeld:
a+b+g+l≤100m
Equivalente
(a)
lengte
120m
Totale leidinglengte 250m
Voorbeeld:
a+b+d+g+l+k+c+e+f+h+i+j≤250m
(a) Neem een equivalente leidinglengte van refnet-
verbinding=0,5m en refnet-verdeler=1m (voor
berekeningsdoeleinden).
▪ Tussen BP-unit en binnenunit.
Capaciteitsindex binnenunitLeidinglengte
<602~15m
602~12m
712~8m
Opmerking: Minimaal toegestane lengte tussen buitenunit en
eerste koelmiddelaftakset>5 m (geluid van koelmiddel van de
buitenunit kan worden overgedragen).
Voorbeeld: a>5m
Maximaal toegestaan hoogteverschil
H1≤50m (40m) (als buitenunit lager staat dan binnenunits)
H2≤15m
H4≤40m
H5≤15m
H6≤5m
Maximaal toegestane lengte na aftakking
Leidinglengte vanaf de eerste koelmiddelaftakset tot de binnenunit
≤50m.
Voorbeeld: b+g+l≤50m
Als de leidinglengte tussen de eerste aftakking en de BP-unit of
VRV DX-binnenunit meer dan 20 m is, moet de diameter van de
gas- en vloeistofleidingen tussen de eerste aftakking en de BP-unit
of VRVDX-binnenunit worden vergroot. Als de leidingdiameter van
de vergrootte leiding groter is dan de diameter van de leiding voor
de eerste aftakset, dan is voor deze laatste ook een grotere
vloeistof- en gasleiding vereist.
Bij gebruik van FXTQ-binnenunits gelden de volgende vereisten.
Mogelijke combinaties
FXTQ-binnenunits kunnen niet worden gecombineerd met andere
types binnenunit die compatibel zijn met de buitenunit. Alleen de
volgende combinaties van buitenunit-binnenunit zijn toegelaten:
BuitenunitFXTQ50 FXTQ63FXTQ80 FXTQ100
RYYQ8/RXYQ84× O———
RYYQ10/RXYQ10—4× O——
RYYQ12/RXYQ12——4× O—
RYYQ14/RXYQ14——2× O2× O
RYYQ16/RXYQ16———4× O
Systeemlay-out (2 mogelijkheden)
A Leiding tussen buitenunit en eerste koelmiddelaftakset
B Leiding tussen koelmiddelaftaksets
C Leiding tussen koelmiddelaftakset en binnenunits
a1, a2 Refnet-verbindingen
b Refnet-verdeler
Lengte koelmiddelleiding en hoogteverschil
De leidinglengten en hoogteverschillen moeten voldoen aan de
volgende vereisten.
Maximum leidinglengten
1 Langste leiding (reëel)≤120m
2 Na eerste aftakking≤40m
3 Totale leidinglengte≤300m
Maximum hoogteverschil
1 Binnenunit-buitenunit (buitenunit laagste)≤40m
2 Buitenunit-binnenunit (buitenunit hoogste)≤50m
3 Binnenunit-binnenunit≤15m
A: Leiding tussen buitenunit en eerste koelmiddelaftakset
Gebruik de volgende diameters:
Type capaciteit
buitenunit (HP)
819,19,5
1022,29,5
12~1628,612,7
B: Leiding tussen koelmiddelaftaksets
Gebruik de volgende diameters:
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
Leidingmaat (buitendiameter) (mm)
GasleidingVloeistofleiding
19
Page 20
5 Voorbereiding
a
b
b
a
b
a
a
b
a
b
b
a
a
bbb
a
bbb
a
b
a
b
a
b
a
a
a
≥200 mm
a
b
≤2 m
a
≤2 m≤2 m
≥200 mm
≥200 mm
b
>2 m>2 m
Type capaciteit
buitenunit (HP)
Leidingmaat (buitendiameter) (mm)
GasleidingVloeistofleiding
8+1022,29,5
1228,612,7
14+1628,615,9
C: Leidingen tussen koelmiddelaftakset en binnenunit
Gebruik dezelfde diameters als die van de aansluitingen (vloeistof,
gas) op de binnenunits. De diameters van binnenunits zijn als volgt:
BinnenunitLeidingmaat (buitendiameter) (mm)
GasleidingVloeistofleiding
FXTQ5015,99,5
FXTQ6315,99,5
FXTQ8019,19,5
FXTQ10022,29,5
a1, a2: Refnet-verbindingen
Type capaciteit buitenunit (HP)Refnet-verbinding
8+10KHRQ22M29T9
12~16KHRQ22M64T
b: Refnet-verdeler
Type capaciteit buitenunit (HP)Refnet-verdeler
8+10KHRQ22M64H
12~16KHRQ22M75H
a Naar binnenunit
b Leiding tussen buitenunits
X Niet toegelaten
O Toegelaten
▪ Sluit de afsluiter en de leiding tussen buitenunits altijd aan zoals in
de 4 juiste mogelijkheden van de onderstaande afbeelding om te
voorkomen dat olie bij de verstgelegen buitenunit blijft staan.
Hoeveelheid extra koelmiddel
Bij gebruik van FXTQ-binnenunits moet extra koelmiddel aan het
systeem worden toegevoegd.
Totale hoeveelheid koelmiddel systeem = Z = O+R+P
O Standaard fabrieksvulling van buitenunit
R Extra hoeveelheid koelmiddel volgens diameter/lengte
vloeistofleiding en specifieke hoeveelheid voor buitenunit.
Zie "6.7.3Bepalen hoeveel koelmiddel bijgevuld moet
worden"op pagina29.
P Extra hoeveelheid koelmiddel door het gebruik van FXTQ-
binnenunits. P=ΣT
T Extra hoeveelheid koelmiddel voor elke gebruikte
binnenunit (afhankelijk van type)
1..4
BinnenunitT (kg)
FXTQ500,6
FXTQ630,5
FXTQ800,9
FXTQ1001,1
5.3.9Meerdere buitenunits: Mogelijke lay-outs
▪ De leidingen tussen de buitenunits moeten waterpas of licht
oplopend worden aangelegd om te voorkomen dat olie in de
leidingen blijft staan.
Patroon 1Patroon 2
a Naar binnenunit
b Olie hoopt zich op bij de verstgelegen buitenunit wanneer
het systeem stopt
X Niet toegelaten
O Toegelaten
▪ Als de leidinglengte tussen de buitenunits langer dan 2m is, moet
de gasleiding 200mm of meer oplopen binnen een lengte van 2m
vanaf de set.
AlsDan
≤2m
>2m
a Naar binnenunit
b Leiding tussen buitenunits
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
20
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 21
5 Voorbereiding
ABC
a bc
OPMERKING
Bij een systeem met meerdere buitenunits gelden voor de
installatie beperkingen op de volgorde van de
aansluitingen van de koelmiddelleiding tussen buitenunits.
Installeer volgens de volgende beperkingen. De capaciteit
van buitenunits A, B, en C moet voldoen aan de volgende
beperkingen: A≥B≥C.
a Naar binnenunits
b Leidingset voor aansluiting van meerdere buitenunits
(eerste aftakking)
c Leidingset voor aansluiting van meerdere buitenunits
(tweede aftakking)
5.4De elektrische bedrading
voorbereiden
5.4.1Over het voldoen aan de normen inzake
elektriciteit
Deze apparatuur is conform met:
▪ Deze apparatuur is conform met EN/IEC 61000‑3‑11 op
Norm die de beperkingen vastlegt voor
spanningsveranderingen, spanningsschommelingen en
flikkeren in openbare laagspanningssystemen voor apparatuur
met een nominale stroom ≤75A.
▪ Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de installateur of
gebruiker van de apparatuur om ervoor te zorgen, indien nodig
in overleg met de distributienetwerkbeheerder, dat de
apparatuur alleen wordt aangesloten op een voeding met een
systeemimpedantie Z
kleiner dan of gelijk aan Z
sys
▪ Deze apparatuur is conform met EN/IEC 61000‑3‑12 op
voorwaarde dat de systeemimpedantie Ssc groter dan of gelijk aan
Ssc is op het interfacepunt tussen de voeding van de gebruiker en
het openbare systeem.
die de grenzen vastlegt inzake harmonische stromen
geproduceerd door apparatuur aangesloten op openbare
laagspanningssystemen met een ingangsstroom >16 A en
≤75A per fase.
▪ Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de installateur of de
gebruiker van de apparatuur om ervoor te zorgen, indien nodig
in overleg met de distributienetwerkbeheerder, dat de
apparatuur alleen wordt aangesloten op een voeding met een
kortsluitvermogen Ssc dat groter dan of gelijk is aan de minimum
Ssc-waarde.
ModelZ
RYYQ8/RYMQ8/RXYQ8—1216
RYYQ10/RYMQ10/RXYQ10—564
RYYQ12/RYMQ12/RXYQ12—615
RYYQ14/RYMQ14/RXYQ14—917
RYYQ16/RYMQ16/RXYQ16—924
RYYQ18/RYMQ18/RXYQ18—873
kleiner dan of gelijk
sys
.
max
(Ω)Minimum Ssc-
max
waarde (kVA)
ModelZ
(Ω)Minimum Ssc-
max
waarde (kVA)
RYYQ20/RYMQ20/RXYQ20—970
RYYQ22/RXYQ22—1179
RYYQ24/RXYQ24—2140
RYYQ26/RXYQ26—1532
RYYQ28/RXYQ28—1539
RYYQ30/RXYQ30—1488
RYYQ32/RXYQ32—1848
RYYQ34/RXYQ34—1797
RYYQ36/RXYQ36—1894
RYYQ38/RXYQ38—2750
RYYQ40/RXYQ40—2052
RYYQ42/RXYQ42—2412
RYYQ44/RXYQ44—2463
RYYQ46/RXYQ46—2765
RYYQ48/RXYQ48—2772
RYYQ50/RXYQ50—2721
RYYQ52/RXYQ52—2670
RYYQ54/RXYQ54—2619
INFORMATIE
Multi-units zijn standaardcombinaties.
5.4.2Vereisten voor beveiligingen
De voeding moet worden beveiligd met behulp van de vereiste
beveiligingen, met name een hoofdschakelaar, een trage zekering
op elke fase en een aardlekbeveiliging volgens de geldende
wetgeving.
Voor standaardcombinaties
De keuze en maat van de bedrading moet gebeuren conform de
geldende wetgeving op basis van de informatie in de onderstaande
tabel.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
21
Page 22
6 Installatie
14×14×
8~12 HP14~20 HP
2×
8~12 HP
SW8
6×
14~20 HP
SW8
ModelMinimum
circuitampère
RYYQ46/RXYQ4689,0A100A
RYYQ48/RXYQ4893,0A125A
RYYQ50/RXYQ5097,0A125A
RYYQ52/RXYQ52101,0A125A
RYYQ54/RXYQ54105,0A125A
Voor alle modellen:
▪ Fase en frequentie: 3N~50Hz
▪ Spanning: 380-415V
▪ Doorsnede transmissiekabels: 0,75~1,25mm2, maximumlengte is
1000m. Als de totale transmissiebedrading buiten deze waarden
valt, kan het een communicatiestoring veroorzaken.
Voor andere combinaties dan de standaard
Bereken de aanbevolen capaciteit van de zekering
FormuleTel de minimum circuitampère van elke gebruikte unit
op (zie de tabel hiervoor), vermenigvuldig het resultaat
met 1,1 en selecteer de volgende hogere aanbevolen
capaciteit van de zekeringen.
Voorbeeld Combinatie van de RXYQ30 met behulp van de
RXYQ8, RXYQ10, en RXYQ12.
▪ Minimum circuitampère van de RXYQ8=16,1A
▪ Minimum circuitampère van de RXYQ10=22,0A
▪ Minimum circuitampère van de RXYQ12=24,0A
Hieruit volgt dat de minimum circuitampère van de
RXYQ30=16,1+22,0+24,0=62,1A
Vermenigvuldig het bovenstaande resultaat met 1,1
(62,1×1,1)=68,31A, zodat de aanbevolen capaciteit
van de zekering 80A is.
Aanbevolen
zekeringen
Open de voorpanelen als volgt voor toegang tot de unit:
Wanneer de voorpanelen open zijn, is de elektrische
componentenkast toegankelijk. Zie "6.2.2Elektrische
componentenkast van de buitenunit openen"op pagina22.
Voor servicewerkzaamheden is toegang tot de drukknoppen op de
hoofdprintplaat vereist. Het deksel van de elektrische
componentenkast moet niet worden geopend om toegang te krijgen
tot deze drukknoppen. Zie "7.2.3Toegang tot de componenten voor
lokale instellingen"op pagina40.
6.2.2Elektrische componentenkast van de
buitenunit openen
OPMERKING
Forceer het deksel van de elektronische componentenkast
niet wanneer u het opent. Anders kunt u het deksel
vervormen, waardoor er water in de kast kan
binnendringen en de apparatuur onklaar geraakt.
OPMERKING
Gebruik in geval van stroomonderbrekers met activering
door reststroom alleen die van het snelle type met een
nominale stroomsterkte van 300 mA.
6Installatie
6.1Overzicht: Installatie
In dit hoofdstuk wordt beschreven wat u ter plaatse moet doen en
weten om het systeem te installeren.
Het bevat informatie over:
▪ Units openen
▪ Buitenunit monteren
▪ Koelmiddelleiding aansluiten
▪ Koelmiddelleiding controleren
▪ Koelmiddel bijvullen
▪ Elektrische bedrading aansluiten
6.2De units openen
6.2.1De buitenunit openen
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
22
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 23
6 Installatie
a
b
c
d
e
≥100 mm
≥100 mm
*
729
≤613
≥929
≥AB
AA
a
(mm)
20 mm
a
OPMERKING
Let er bij het sluiten van het deksel van de elektronische
componentenkast op dat de afdichting onderaan de
achterkant van het deksel niet vast komt te zitten en naar
binnen wordt geplooid.
a Deksel elektrische componentenkast
b Voorkant
c Klemmenstrook voeding
d Afdichtingsmateriaal
e Vocht en vuil kan binnendringen
X Niet toegelaten
O Toegelaten
6.3De buitenunit monteren
6.3.1De installatiestructuur voorzien
Zorg ervoor dat de unit waterpas staat op een voldoende stevige
ondergrond om trillingen en lawaai te voorkomen.
OPMERKING
Ondersteun niet alleen de hoeken van de unit wanneer de
installatiehoogte moet worden verhoogd.
▪ Maak de unit vast met behulp van de vier M12-funderingsbouten.
De beste manier is om de funderingsbouten in te schroeven tot ze
nog 20mm boven het oppervlak van de fundering uitsteken.
OPMERKING
▪ Voorzie een waterafvoerkanaal rond de fundering om
overtollig water rond de unit af te voeren. Bij
verwarmen bij buitentemperaturen onder nul zal het
afgevoerde water van de buitenunit bevriezen. Als u
geen maatregelen neemt voor de afvoer van het water,
kan het heel glad worden rondom de unit.
▪ Wanneer u de unit in een corrosieve omgeving
installeert, moet u een moer met een plastic vulring (a)
gebruiken om de moer te beschermen tegen roest.
6.4Koelmiddelleidingen aansluiten
6.4.1Voorzorgsmaatregelen bij het aansluiten
van koelmiddelleidingen
OPMERKING
Controleer of de installatie van de koelmiddelleidingen
voldoet aan de geldende wetgeving. In Europa geldt
EN378 als de van toepassing zijnde norm.
X Niet toegelaten
O Toegelaten (* = voorkeurinstallatie)
▪ De hoogte van de fundering moet minstens 150mm van de vloer
zijn. In gebieden waar veel sneeuw valt moet de unit hoger
worden geïnstalleerd, afhankelijk van de installatieplaats en de
omstandigheden.
▪ De voorkeurinstallatie is op een stevige lange fundering (stalen
balkframe of beton). De fundering moet groter zijn dan het in het
grijs aangegeven deel.
Minimumfundering
a Ankerpunt (4×)
HPAAAB
8~12766992
14~2010761302
OPMERKING
Controleer of de lokale leidingen en aansluitingen niet aan
spanningen onderhevig (kunnen) zijn.
WAARSCHUWING
Zet, tijdens testen, het product NOOIT onder een druk
hoger dan de maximaal toegestane druk (vermeld op het
naamplaatje van de unit).
WAARSCHUWING
Neem voldoende maatregelen wanneer koelmiddel zou
lekken. Ventileer onmiddellijk de zone wanneer koelgas
lekt. Mogelijke risico's:
▪ Te hoge koelmiddelconcentraties in een gesloten
ruimte kunnen leiden tot een gebrek aan zuurstof.
▪ Als koelgas in contact komt met vuur, kan giftig gas
ontstaan.
WAARSCHUWING
Vang steeds het koelmiddel op. Laat ze NIET rechtstreeks
vrij in de omgeving. Gebruik een vacuümpomp om de
installatie leeg te pompen.
Gebruik enkel met fosforzuur gedeoxideerd naadloos koper.
OPMERKING
Controleer of er geen gaslekken zijn als u alle leidingen
heeft aangesloten. Gebruik stikstof om een gaslektest uit
te voeren.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
23
Page 24
6 Installatie
ab
c
c
b
a
1
1
1
1
22
≤Ø25.4>Ø25.4
a
a
AB
7.5°
7.5°
>120 mm
>500 mm
6.4.2Over het aansluiten van de
koelmiddelleidingen
Controleer of de buiten- en binnenunits zijn geïnstalleerd voordat u
de koelmiddelleiding aansluit.
De koelmiddelleiding aansluiten betekent:
▪ Koelmiddelleiding routeren en op de buitenunit aansluiten
▪ Buitenunit beschermen tegen vervuiling
▪ Koelmiddelleiding aansluiten op de binnenunits (zie de
montagehandleiding van de binnenunits)
▪ Leidingset voor aansluiting van meerdere buitenunits aansluiten
▪ Koelmiddelaftakset aansluiten
▪ Houd rekening met de richtlijnen voor:
▪ Soldeersel
▪ Gebruik van de afsluiters
▪ Verwijderen van dichtgeknepen leidingen
6.4.3Koelmiddelleidingen leggen
De koelmiddelleidingen kunnen aan de voor- of zijkant worden
aangesloten (wanneer ze er langs onder worden uitgehaald) zoals
aangegeven op de afbeelding hierna.
OPMERKING
Voorzorgsmaatregelen bij het aansluiten van lokale
leidingen. Breng soldeersel aan zoals aangegeven in de
afbeelding.
OPMERKING
▪ Gebruik de als accessoire bijgeleverde leidingen bij het
uitvoeren van lokale leidingwerken.
▪ Let er ook op dat de lokale leidingen geen andere
leidingen of bodem- of zijpaneel raken. Vooral voor de
aansluiting aan de onderkant en de zijkant moet de
leiding met gepast isolatiemateriaal worden
beschermd, om te voorkomen dat ze in contact komt
met de behuizing.
De aansluiting van de afsluiters op de lokale leiding kan worden
uitgevoerd met behulp van de als accessoire meegeleverde
accessoireleidingen.
De aansluitingen op de aftaksets zijn voor rekening van de
installateur (lokale leiding).
a Aansluiting aan de linkerkant
b Aansluiting aan de voorkant
c Aansluiting aan de rechterkant
Voor aansluitingen aan de zijkant, moet de uitbreekopening in de
bodemplaat worden geopend:
a Grote uitbreekopening
b Boor
c Punten voor boren
OPMERKING
Voorzorgsmaatregelen bij het uitslaan van de
uitbreekopeningen:
▪ Let op dat u de behuizing niet beschadigt.
▪ Na het uitslaan van de uitbreekopeningen, verwijdert u
best de bramen en brengt u reparatieverf aan op de
randen en de delen rond de randen om roestvorming te
voorkomen.
▪ Omwikkel de elektrische bedrading met beschermtape
om beschadiging bij het doorvoeren door de
uitbreekopeningen te voorkomen.
6.4.5Installatie van de leidingset voor
meerdere aansluitingen
OPMERKING
Een verkeerde installatie kan een slechte werking van de
buitenunit veroorzaken.
▪ Installeer de verbindingen horizontaal met het
waarschuwingslabel (a) op de verbinding bovenaan.
▪ De verbinding mag niet meer dan 7,5° hellen (zie zicht A).
▪ Installeer de verbinding niet verticaal (zie zicht B).
a Waarschuwingslabel
X Niet toegelaten
O Toegelaten
▪ De totale lengte van de op de verbinding aangesloten leiding moet
meer dan 500mm volledig recht zijn. Een recht deel van meer
dan 500mm is alleen mogelijk als u een rechte lokale leiding van
meer dan 120mm aansluit.
6.4.4Koelmiddelleiding op buitenunit
aansluiten
INFORMATIE
Alle lokale leidingen tussen units zijn lokaal te voorzien,
behalve de accessoireleidingen.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
24
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 25
6 Installatie
A
B
±
3
0
°
a
b
c
a
a
abcde
f
f
c
d
a
b
6.4.6Meerdere buitenunits: Uitbreekopeningen
AansluitingBeschrijving
Aansluiting aan de
voorkant
Breek de uitbreekopeningen in het
voorpaneel open om de aansluitingen uit te
voeren.
Aansluiting aan de
onderkant
Breek de uitbreekopeningen in het onderste
frame open en geleid de leiding onder de
onderkant.
6.4.7Koelmiddelaftakset aansluiten
Raadpleeg de bij de set geleverde montagehandleiding voor de
installatie van de koelmiddelaftakset.
▪ Monteer de refnet-verbinding zodat ze horizontaal of verticaal
aftakt.
▪ Monteer de refnet-verdeler zodat hij horizontaal aftakt.
Voorbeeld: leidingen naar buiten voeren aan de voorkant.
a Dicht de met "" aangegeven delen af. (Wanneer de
leiding via het voorpaneel naar buiten wordt gevoerd.)
▪ Gebruik alleen schone leidingen.
▪ Houd de uiteinden van de leidingen omlaag tijdens het
verwijderen van bramen.
▪ Dek de uiteinden van de leiding af wanneer u de leiding door een
muur steekt, zodat stof noch vuil in de leiding kan indringen.
6.4.9Het uiteinde van een buis solderen
▪ Doorblazen met stikstof bij het hardsolderen voorkomt belangrijke
afzettingen van een geoxideerde filmlaag op de binnenkant van
de leiding. Deze filmlaag heeft een nadelige invloed op de
kleppen en compressoren in het koelsysteem en voorkomt een
goede werking.
▪ Stel de stikstofdruk met een drukreduceerklep in op 20kPa (d.w.z.
net genoeg om te voelen op de huid).
a Koelmiddelleiding
b Te hardsolderen deel
c Tape
d Handbediende klep
e Drukreduceerklep
f Stikstof
▪ Gebruik GEEN anti-oxidanten bij het hardsolderen van
leidingverbindingen.
Door resten kunnen leidingen verstopt raken en kan uitrusting stuk
gaan.
▪ Gebruik GEEN vloeimiddel bij het hardsolderen van koper-op-
koper koelmiddelleidingen. Gebruik fosforkoper toevoegmetaal
(BCuP), waarbij geen vloeimiddel wordt vereist.
Vloeimiddel heeft een uitermate schadelijke invloed op
koelmiddelleidingsystemen. Zo zal een vloeimiddel op chloorbasis
corrosie van de leidingen veroorzaken, of als het fluor bevat, zal
het de koelmiddelolie aantasten.
a Horizontaal oppervlak
b Refnet-verbinding verticaal gemonteerd
c Refnet-verbinding horizontaal gemonteerd
6.4.8Bescherming tegen verontreiniging
Bescherm de leiding zoals beschreven in de volgende tabel om te
vermijden dat vuil, vloeistof of stof in de leiding terecht zou komen.
ToestelInstallatieperiodeBeschermingsmeth
Buitenunit>1maandDe leiding
BinnenunitOngeacht de periode
Blokkeer alle gaten in de openingen voor het naar buiten voeren van
de leidingen en de bedrading met afdichtingsmateriaal (lokaal te
voorzien) (anders daalt de capaciteit van de unit en kunnen kleine
dieren in de machine binnendringen).
▪ In de afbeelding hierna ziet u de naam van elk onderdeel dat
vereist is bij het gebruik van de afsluiter.
▪ De afsluiter is gesloten in de fabriek.
ode
dichtknijpen
dichtknijpen of met
kleefband afdichten
a Servicepoort en servicepoortdeksel
b Afsluiter
c Aansluiting lokale leiding
d Deksel afsluiter
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
25
Page 26
6 Installatie
ab
cde
1
2
3
4
c
d
a
b
p<p
>
R410AN2
bce
a
fg
d
AB
▪ Controleer na het vastdraaien van het afsluiterdeksel op
koelmiddellekken.
a Servicepoort
b Deksel afsluiter
c Zeskantgat
d Schacht
e Afdichting
Afsluiter openen
1 Verwijder het deksel van de afsluiter.
2 Steek een zeskantsleutel in de afsluiter en draai de afsluiter
linksom.
3 Stop met draaien zodra de afsluiter niet meer verder draait.
Gevolg: De afsluiter is nu open.
Om een Ø19,1mm~Ø25,4mm afsluiter volledig te openen, draai de
zeskantsleutel tot een aanhaalmoment tussen 27 en 33 N•m is
bereikt.
Een verkeerd aanhaalmoment kan lekkage van het koelmiddel en
breuk van het afsluiterdeksel veroorzaken.
OPMERKING
Deze waarden voor het aanhaalmoment gelden alleen
voor het openen van Ø19,1~Ø25,4mm afsluiters.
Afsluiter sluiten
1 Verwijder het deksel van de afsluiter.
2 Steek een zeskantsleutel in de afsluiter en draai de afsluiter
rechtsom.
3 Stop met draaien zodra de afsluiter niet meer verder draait.
Gevolg: De afsluiter is nu dicht.
Sluitrichting:
Omgaan met de servicepoort
▪ Gebruik altijd een vulslang met een drukpen omdat de
servicepoort een Schrader-klep is.
▪ Draai het servicepoortdeksel na gebruik van de servicepoort goed
vast. Zie de tabel hieronder voor het aanhaalmoment.
▪ Controleer na het vastdraaien van het servicepoortdeksel op
koelmiddellekken.
Aanhaalmomenten
Afmeting
afsluiter
(mm)
Ø9,55,4~6,64mm13,5~16,511,5~13,9
Ø12,78,1~9,918,0~22,0
Ø15,913,5~16,56mm23,0~27,0
Ø19,127,0~33,08mm22,5~27,5
Ø25,4
Aanhaalmoment N•m (rechtsom draaien om te
sluiten)
Schacht
KlephuisZeskantsle
utel
Deksel
(afsluiterde
Servicepoo
rt
ksel)
6.4.11Dichtgeknepen leidingen verwijderen
WAARSCHUWING
Gas of olie die nog overblijft in de afsluiter kan de
dichtgeknepen leiding wegblazen.
Het niet goed naleven van de instructies in de
onderstaande procedure kan leiden tot schade aan
voorwerpen of persoonlijk letsel (afhankelijk van de
omstandigheden kan dit ernstig zijn).
Verwijder de dichtgeknepen leiding met de volgende procedure:
1 Verwijder het klepdeksel en zorg dat de afsluiters helemaal
dicht zijn.
a Servicepoort en servicepoortdeksel
b Afsluiter
c Aansluiting lokale leiding
d Deksel afsluiter
2 Sluit het vacumeer-/aftaptoestel via een verdeelstuk aan op de
servicepoort van alle afsluiters.
Omgaan met het afsluiterdeksel
▪ Het afsluiterdeksel is verzegeld op de door de pijl aangegeven
plaats. Zorg dat u het niet beschadigt.
▪ Draai het afsluiterdeksel na gebruik van de afsluiter goed vast. Zie
de tabel hieronder voor het aanhaalmoment.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
26
a Reduceerklep
b Stikstof
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 27
6 Installatie
Zijn de werkzaamheden aan
de koelmiddelleiding klaar?
Waren de binnenunits en/of
buitenunit al ingeschakeld?
Gebruik procedure:
"Methode 2: Na inschakelen".
Werk de leidingen af.
Gebruik procedure:
"Methode 1: Vóór inschakelen
(gewone methode)".
Ja
Nee
Nee
Ja
c Weegschaal
d Fles R410A-koelmiddel (hevelsysteem)
e Vacuümpomp
f Afsluiter vloeistofleiding
g Afsluiter gasleiding
A Klep A
B Klep B
3 Verwijder gas en olie uit de dichtgeknepen leiding met behulp
van een aftaptoestel.
VOORZICHTIG
Laat geen gassen vrij in de atmosfeer.
4 Maak de vulslang los en sluit de servicepoorten af zodra alle
gas en olie uit de dichtgeknepen leiding is verwijderd.
5 Snijd het onderste deel van de leidingen van de gas-, vloeistof-
en vereffeningsafsluiters af op de zwarte streep. Gebruik
hiervoor gepast gereedschap (bijv. een pijpensnijder, een
kniptang).
WAARSCHUWING
Verwijder de dichtgeknepen leiding nooit door
hardsolderen.
Gas of olie die nog overblijft in de afsluiter kan de
dichtgeknepen leiding wegblazen.
6 Wacht tot alle olie uit de leiding is gedruppeld alvorens verder
te gaan met de aansluiting van de lokale leiding wanneer niet
alle olie kon worden afgetapt.
6.5De koelmiddelleiding controleren
Alle werkzaamheden aan de koelmiddelleidingen moeten klaar zijn
alvorens de (buiten- of binnen-)units in te schakelen.
De expansiekleppen worden geïnitialiseerd bij het inschakelen van
de units. Dit betekent dat ze worden gesloten. Een lektest en
vacuümdrogen van lokale leidingen en binnenunits is niet mogelijk
wanneer dit gebeurt.
Daarom zijn er 2 methoden voor de initiële installatie, lektest en
vacuümdrogen.
Methode 1: Voor inschakelen
Als het systeem nog niet werd ingeschakeld, zijn er geen speciale
stappen vereist voor de lektest en het vacumeren.
Methode 2: Na inschakelen
Als het systeem al werd ingeschakeld, activeer dan instelling [2‑21]
(zie "7.2.4 Stand 1 of 2 activeren" op pagina 41). Deze instelling
opent de lokale expansiekleppen zodat het R410A door de leidingen
kan stromen en de lektest en vacumeren kunnen worden uitgevoerd.
OPMERKING
Zorg ervoor dat alle binnenunits die op de buitenunit zijn
aangesloten, ingeschakeld zijn.
OPMERKING
Wacht tot de buitenunit klaar is met initialiseren om
instelling [2‑21] in te stellen.
Lektest en vacuümdrogen
De koelmiddelleiding controleren betekent:
▪ De koelmiddelleiding controleren op lekken.
▪ Alle vocht, lucht of stikstof uit de koelmiddelleiding verwijderen
door middel van vacumeren.
Als de koelmiddelleiding vocht kan bevatten (bijvoorbeeld water in
de leiding), moet u eerst vacuümdrogen zoals hieronder beschreven
tot alle vocht is verwijderd.
Alle leidingen in de unit zijn in de fabriek op lekken getest.
Alleen lokaal geïnstalleerde leidingen moeten worden gecontroleerd.
Zorg ervoor dat alle afsluiters van de buitenunit goed gesloten zijn
alvorens een lektest uit te voeren of te vacuümdrogen.
OPMERKING
Zorg ervoor dat de kleppen van alle (lokaal voorziene)
lokale leidingen OPEN staan (behalve de afsluiters van de
buitenunit!) voordat u begint met de lektest of het
vacuümdrogen.
Zie "6.5.3 Koelmiddelleiding controleren: Opstelling" op pagina 28
voor meer informatie over de stand van de kleppen.
Gebruik een 2-trapsvacuümpomp met een terugslagklep of
een elektromagnetische klep die tot een meterdruk van
–100,7kPa (5Torr absoluut) kan evacueren.
OPMERKING
Zorg ervoor dat de olie in de pomp niet in het systeem
terugstroomt wanneer de pomp niet draait.
OPMERKING
Ontlucht niet met koelmiddel. Gebruik een vacuümpomp
om de installatie te ontluchten.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
27
Page 28
6 Installatie
p<p
>
R410AN2
C
D
bce
a
g
h
f
d
AB
6.5.3Koelmiddelleiding controleren: Opstelling
a Reduceerklep
b Stikstof
c Weegschaal
d Fles R410A-koelmiddel (hevelsysteem)
e Vacuümpomp
f Afsluiter vloeistofleiding
g Afsluiter gasleiding
h Afsluiter vereffeningsleiding (alleen voor RYMQ)
A Klep A
B Klep B
C Klep C
D Klep D
KlepStand van de klep
Klep AOpen
Klep BOpen
Klep COpen
Klep DOpen
Afsluiter vloeistofleidingGesloten
Afsluiter gasleidingGesloten
Afsluiter vereffeningsleidingGesloten
OPMERKING
De aansluitingen op de binnenunits en alle binnenunits
moeten ook worden getest op lekken en op vacuüm. Houd
eventuele (lokaal voorziene) kleppen van lokale leidingen
ook open.
Zie de montagehandleiding van de binnenunit voor meer
informatie. Lektesten en vacuümdrogen moeten worden
uitgevoerd voordat de voeding van de unit wordt
ingeschakeld. Zie anders het eerder in dit hoofdstuk
beschreven stroomschema (zie "6.5.1Over het controleren
van de koelmiddelleidingen"op pagina27).
6.5.4Lektest uitvoeren
De lektest moet in overeenstemming zijn met EN378‑2.
OPMERKING
Gebruik een aanbevolen bellentestoplossing van bij uw
groothandelaar. Gebruik geen zeepwater want hierdoor
kunnen de flaremoeren breken (zeepwater kan immers
zout bevatten en zout absorbeert vocht dat kan bevriezen
als de leidingen afkoelen), en bovendien kunnen de
flareverbindingen erdoor gaan corroderen (want zeepwater
kan ammonia bevatten dat zorgt voor een corrosief effect
tussen de messing flaremoer en de koperen flare).
6.5.5Vacuümdrogen
OPMERKING
De aansluitingen op de binnenunits en alle binnenunits
moeten ook worden getest op lekken en op vacuüm. Laat
ook, indien aanwezig, alle (lokaal voorzien) kleppen naar
de binnenunits open.
Lektesten en vacuümdrogen moeten worden uitgevoerd
voordat de voeding van de unit wordt ingeschakeld. Zie
anders "6.5.1Over het controleren van de
koelmiddelleidingen"op pagina27 voor meer informatie.
Ga als volgt te werk om al het vocht uit het systeem te verwijderen:
1 Vacumeer het systeem minstens 2 uur tot een streefwaarde
van –100,7kPa (–1,007bar/5Torr).
2 Controleer of de streefwaarde van het vacuüm minstens 1 uur
behouden blijft nadat de vacuümpomp is uitgeschakeld.
3 Als de streefwaarde niet binnen de 2 uur wordt bereikt of niet 1
uur behouden blijft, bevat het systeem mogelijk te veel vocht.
Breek in dat geval het vacuüm met stikstofgas tot een
meterdruk van 0,05 MPa (0,5 bar) en herhaal stap 1 tot 3 tot
alle vocht verwijderd is.
4 Afhankelijk van of u meteen koelmiddel wil vullen via de
koelmiddelvulpoort of eerst een deel koelmiddel vooraf wil
vullen via de vloeistofleiding, opent u de afsluiters van de
buitenunit of laat u ze dicht. Zie "6.7.2 Over koelmiddel
bijvullen"op pagina29 voor meer informatie.
INFORMATIE
Na het openen van de afsluiter is het mogelijk dat de druk
in de koelmiddelleidingen NIET toeneemt. De reden
hiervan kan bijv. zijn dat de expansieklep in het circuit van
de buitenunit gesloten is, maar dit vormt GEEN enkel
probleem voor de goede werking van de unit.
Op lekken controleren: Vacuümlektest
1 Vacumeer het systeem aan de vloeistof- en gasleiding
2 Schakel de vacuümpomp uit zodra de waarde is bereikt en
3 Als de druk stijgt, dan bestaat de mogelijk dat in het systeem
Op lekken controleren: Druklektest
1 Breek het vacuüm door het onder druk te brengen met
2 Test op lekken met een bellentestoplossing op alle
3 Verwijder alle stikstofgas.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
28
gedurende meer dan 2 uur tot –100,7kPa (–1,007bar/5 Torr).
controleer of de druk minstens 1 minuut niet stijgt.
vocht aanwezig is (zie vacuüm drogen onder) of dat het
systeem een lekkage heeft.
stikstofgas tot een minimum meterdruk van 0,2 MPa (2 bar).
Stel de meterdruk nooit in op een waarde die groter is dan de
maximum bedrijfsdruk van de unit, d.w.z. 4,0MPa (40bar).
leidingverbindingen.
6.6Koelmiddelleidingen isoleren
Na de lektest en het vacuümdrogen moeten de leidingen worden
geïsoleerd. Houd hierbij rekening met de volgende punten:
▪ Isoleer de aansluitleidingen en koelmiddelaftaksets volledig.
▪ Isoleer altijd de vloeistof- en de gasleidingen (voor alle units).
▪ Gebruik hittebestendig polyethyleenschuim dat bestand is tegen
een temperatuur van 70°C voor de vloeistofleidingen en
polyethyleenschuim dat bestand is tegen een temperatuur van
120°C voor de gasleidingen.
▪ Verstevig de isolatie op de koelmiddelleiding naar gelang de
installatie-omgeving.
Omgevingstemperat
uur
≤30°C75% tot 80% RV15mm
>30°C≥80% RV20mm
Op de isolatie kan condens ontstaan.
VochtigheidMinimumdikte
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 29
6 Installatie
b
a
▪ Als condens van op de afsluiter in de binnenunit zou kunnen
terechtkomen via openingen in de isolatie en leidingen doordat de
buitenunit hoger staat dan de binnenunit, dan moet dit worden
voorkomen door de aansluitingen af te dichten. Zie de
onderstaande afbeelding.
a Isolatiemateriaal
b Afdichtingsmateriaal, enz.
6.7Koelmiddel bijvullen
6.7.1Voorzorgsmaatregelen voor het vullen
met koelmiddel
WAARSCHUWING
▪ Gebruik uitsluitend R410A als koelmiddel. Andere
stoffen kunnen ontploffingen en ongelukken
veroorzaken.
▪ R410A bevat gefluoreerde broeikasgassen. De waarde
van zijn globaal opwarmingspotentieel (GWP) bedraagt
2087,5. Laat deze gassen NIET vrij in de atmosfeer.
▪ Wanneer u koelmiddel bijvult, gebruik altijd
beschermhandschoenen en een veiligheidsbril.
OPMERKING
Als de voeding van sommige units wordt uitgeschakeld,
kan de vulprocedure niet goed worden voltooid.
OPMERKING
Sluit het voorpaneel voordat u begint met koelmiddel bij te
vullen. Wanneer het voorpaneel niet gesloten is, kan de
unit niet controleren of er geen storingen zijn.
OPMERKING
Bij onderhoud en wanneer het systeem (buitenunit+lokale
leidingen+binnenunits) geen koelmiddel meer bevat (bijv.
na aftappen van het koelmiddel), dan moet eerst de
oorspronkelijke hoeveelheid koelmiddel (zie naamplaatje
op de unit) in de unit worden gebracht alvorens de
automatische vulfunctie kan worden gebruikt.
6.7.2Over koelmiddel bijvullen
Zodra het vacuümdrogen beëindigd is, kan extra koelmiddel worden
bijgevuld.
Er zijn twee manieren om extra koelmiddel bij te vullen.
Adding refrigerant using the automatic refrigerant charging
function is not possible when Hydrobox units or RA DX
indoor units are connected to the system.
Om het vullen van koelmiddel sneller te laten verlopen, wordt het bij
grote systemen aanbevolen om eerst een deel van het koelmiddel
vooraf te vullen via de vloeistofleiding, en daarna pas automatisch of
handmatig te vullen. Deze stap staat in de onderstaande procedure
(zie "6.7.5 Koelmiddel vullen" op pagina 32). U kunt deze stap
overslaan, maar dan duurt het vullen langer.
U vindt een overzicht van de mogelijkheden en de vereiste stappen
in het stroomschema (zie "6.7.4Koelmiddel vullen:
Stroomschema"op pagina30).
OPMERKING
Bij een systeem met meerdere buitenunits moet u de
voeding van alle buitenunits inschakelen.
OPMERKING
Schakel de voeding ten minste 6 uur voor gebruik in om de
carterverwarming van stroom te voorzien en de
compressor te beschermen.
OPMERKING
Als de stappen binnen de 12 minuten na het inschakelen
van de binnen- en buitenunits worden uitgevoerd, werkt de
compressor niet voordat de communicatie tussen de
buitenunit(s) en binnenunits op een correcte manier tot
stand is gebracht.
OPMERKING
Controleer of de aanduiding op het 7-segmentendisplay
van de A1P-printplaat van de buitenunit normaal is voordat
u de vulprocedure begint (zie "7.2.4 Stand 1 of 2
activeren" op pagina 41). Als een storingscode wordt
weergegeven, zie "10.2 Problemen op basis van
storingscodes oplossen"op pagina53.
OPMERKING
Controleer of alle aangesloten binnenunits worden herkend
(zie [1‑10], [1‑38] en [1‑39] in "7.2.7 Stand 1: Controle
instellingen"op pagina42).
6.7.3Bepalen hoeveel koelmiddel bijgevuld
moet worden
INFORMATIE
Bij gebruik van FXTQ-binnenunits gelden andere
vereisten. Zie "5.3.8 Vereisten in het geval van FXTQ-
binnenunits"op pagina19.
OPMERKING
De hoeveelheid koelmiddel in het systeem moet minder
dan 100 kg bedragen. Dit betekent dat als de berekende
totale hoeveelheid koelmiddel gelijk aan of meer is dan 95
kg, u uw systeem met meerdere buitenunits moet opdelen
in kleinere onafhankelijke systemen met elk minder dan 95
kg koelmiddel. Zie het naamplaatje van de unit voor de
fabrieksvulling.
Bij te vullen hoeveelheid koelmiddel=R (kg). R moet worden
afgerond in eenheden van 0,1 kg.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
29
Page 30
6 Installatie
Stap 1
Bereken hoeveelheid extra koelmiddel: R (kg)
Te veel koelmiddel bijgevuld, tap koelmiddel
af tot R=Q
Stap 2+3
• Open klep C, D en B naar de vloeistof- en vereffeningsleiding
• Vul de vereffeningsleiding tot maximaal 0,05 MPa, sluit vervolgens klep C
en maak de aansluiting op het verdeelstuk los. Blijf alleen via de
vloeistofleiding vooraf vullen
• Vul hoeveelheid vooraf: Q (kg)
Stap 4a
• Sluit klep D en B
• Het vullen is klaar
• Vul de hoeveelheid in op het label van de
bijgevulde hoeveelheid koelmiddel
• Voer de hoeveelheid extra koelmiddel in
via instelling [2-14]
• Ga naar proefdraaien
Stap 4b
Sluit klep D en B
R=QR>QR<Q
Wordt vervolgd op de volgende pagina >>
p<p>
R410AN2
C
D
AB
Leidinglengte Totale capaciteit
binnenunits
(a)
CR
Parameter A (kg)
8 HP10~16 HP 18~20 HP
>30m50%≤CR≤70%00,5
70%<CR≤85%0,30,51,0
85%<CR≤105%0,711,5
105%<CR≤130%1,21,52,0
(a) CR=Aansluitverhouding.
INFORMATIE
▪ Bij gebruik van multi-modellen, voeg de som van de
individuele HP-modules toe.
▪ De leidinglengte is de lengte vanaf de buitenunit tot de
verste binnenunit.
ModelParameter B (kg)
(a)
RYYQ8+RYYQ10+RYYQ120,9
RYYQ14+RYYQ161,1
RYYQ18+RYYQ201,3
(a) De parameter B is ALLEEN vereist voor RYYQ8~20-
modellen, NIET voor RXYQ8~54 en RYYQ22~54.
Bij gebruik van leidingen met een maat in mm, zie de volgende tabel
voor de gewichtsfactor. Vervang R in de formule hierdoor.
Leiding in inchLeiding in mm
Maat (Ø) (mm) Gewichtsfactor Maat (Ø) (mm) Gewichtsfactor
6,40,02260,018
9,50,059100,065
Leiding in inchLeiding in mm
Maat (Ø) (mm) Gewichtsfactor Maat (Ø) (mm) Gewichtsfactor
12,70,12120,097
15,90,18150,16
——160,18
19,10,26180,24
22,20,37220,35
Gebruik bij de selectie van de binnenunit de volgende tabel met
beperkingen op de aansluitverhouding. Meer gedetailleerde
informatie vindt u in de technische data.
Gebruikte
binnenunits
Totale
capaciteit
(a)
CR
Toegestane capaciteit
aansluitverhouding
VRV DXRA DXLT
Hydrobox
VRV DX50~130%50~130%——
VRVDX +
80~130%0~130%0~130%—
RADX
RA DX80~130%—80~130%—
VRVDX +
50~130%50~130%—0~80%
LT
Hydrobox
(a) CR=Aansluitverhouding.
INFORMATIE
Neem contact op met uw plaatselijke dealer voor het finale
aanpassen van de hoeveelheid koelmiddel in het
testlaboratorium.
6.7.4Koelmiddel vullen: Stroomschema
Zie "6.7.5Koelmiddel vullen"op pagina32 voor meer informatie.
Koelmiddel vooraf vullen
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
30
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 31
Koelmiddel bijvullen
Stap 6
Ga verder met automatisch of handmatig vullen
Stap 6b
Activeer lokale instelling [2-20]=1
De unit begint met handmatig bijvullen van koelmiddel.
Stap 6a
• Druk 1x op BS2: "888"
• Druk meer dan 5 seconden op BS2 "t01" drukvereffening
• Open klep A
• Vul de resterende hoeveelheid koelmiddel P (kg) bij
R=Q+P
Afhankelijk van de omgevingsomstandigheden, vult de unit automatisch
koelmiddel bij in de verwarm- of koelstand.
• Sluit klep A
• Druk op BS3 om handmatig vullen te stoppen
• Het vullen is klaar
• Vul de hoeveelheid in op het label van de bijgevulde hoeveelheid
koelmiddel
• Voer de hoeveelheid extra koelmiddel in via instelling [2-14]
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
31
Page 32
6 Installatie
"t23" knippert
• Druk binnen de 5 minuten op BS2
• Open klep A
("t22" opstartregeling)
("t23" wachten op stabiel verwarmen)
"t03" knippert
• Druk binnen de 5 minuten op BS2
• Open klep A
("t02" opstartregeling)
("t03" wachten op stabiel koelen)
Op het display wordt met een interval van 1 seconde afwisselend "t23" en
de lagedrukwaarde weergegeven.
• Vul de extra hoeveelheid koelmiddel P (kg) bij
• Sluit klep A
• Druk op BS3 om de werking te stoppen
• De eindcode "t26" verschijnt
Op het display wordt met een interval van 1 seconde afwisselend "t03" en
de lagedrukwaarde weergegeven.
Het koelmiddel wordt automatisch bijgevuld.
"pe"=vullen bijna klaar
"p9"=vullen klaar
OF
P (kg) was bijgevuld tijdens automatisch vullen.
R=Q+P
• Druk op BS2
• T
A
-controle wordt uitgevoerd
• Sluit klep A
• Druk op BS1 om het programma af te sluiten
• Het vullen is klaar
• Vul de hoeveelheid in op het label van de bijgevulde hoeveelheid
koelmiddel
• Voer de hoeveelheid extra koelmiddel in via instelling [2-14]
• Ga naar proefdraaien
Als de volgende codes worden weergegeven:
"e-2" (binnentemperatuur buiten bereik) en
"e-3" (buitentemperatuur buiten bereik)
Voer in dit geval de procedure voor automatisch vullen opnieuw uit.
• "t0X" wordt weergegeven
• Druk op BS1
• Het vullen is klaar
• Vul de hoeveelheid in op het
label van de bijgevulde
hoeveelheid koelmiddel
• Voer de hoeveelheid extra
koelmiddel in via instelling [2-14]
• Ga naar proefdraaien
De volgende codes worden
weergegeven:
"e-2" (binnentemperatuur buiten
bereik) en
"e-3" (buitentemperatuur buiten
bereik)
• Druk op BS1 om het programma
af te sluiten
• Het vullen is klaar
• Vul de hoeveelheid in op het
label van de bijgevulde
hoeveelheid koelmiddel
• Voer de hoeveelheid extra
koelmiddel in via instelling [2-14]
• Ga naar proefdraaien
In grijze omstandigheden
<< Vervolg van vorige pagina
Vullen bij verwarmenVullen bij koelen
6.7.5Koelmiddel vullen
Volg de hierna beschreven stappen en houd er rekening mee of u de
automatische vulfunctie al dan niet wilt gebruiken.
Koelmiddel vooraf vullen
1 Bereken de extra hoeveelheid bij te vullen koelmiddel met de in
"6.7.3 Bepalen hoeveel koelmiddel bijgevuld moet worden" op
pagina29 beschreven formule.
2 De eerste 10 kg extra koelmiddel kan vooraf worden gevuld met
de buitenunit uitgeschakeld.
AlsDan
De extra hoeveelheid koelmiddel
is kleiner dan 10kg
De extra hoeveelheid koelmiddel
is groter dan 10 kg
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
Voer stap 3~4 uit.
Voer stap 3~6 uit.
32
3 Sluit de koelmiddelfles aan op de servicepoort van de afsluiter
van de vloeistof- en de vereffeningsleiding om vooraf te vullen
zonder draaiende compressor (open klep B). Klep A en alle
afsluiters van de buitenunit moeten dicht zijn.
OPMERKING
Bij het vooraf vullen wordt het koelmiddel via de
vloeistofleiding gevuld. Sluit klep A en verwijder het
verdeelstuk van de gasleiding. De vereffeningsleiding
wordt ALLEEN gevuld om het vacuüm te breken. Vul tot
maximaal 0,05 MPa, sluit vervolgens klep C en maak de
aansluiting op het verdeelstuk los. Blijf alleen via de
vloeistofleiding vooraf vullen.
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 33
p<p
>
R410AN2
C
D
bce
a
g
h
f
d
AB
a Reduceerklep
p<p
>
R410A
ac
d
b
A
b Stikstof
c Weegschaal
d Fles R410A-koelmiddel (hevelsysteem)
e Vacuümpomp
f Afsluiter vloeistofleiding
g Afsluiter gasleiding
h Afsluiter vereffeningsleiding (alleen voor RYMQ)
A Klep A
B Klep B
C Klep C
D Klep D
4 Doe een van de volgende zaken:
6 Installatie
OPMERKING
▪ De koelmiddelvulpoort is aangesloten op de leiding in
de unit. De interne leidingen van de unit zijn al in de
fabriek gevuld met koelmiddel - sluit de vulslang dus
voorzichtig aan.
▪ Vergeet na het bijvullen van koelmiddel niet om het
deksel van de koelmiddelvulpoort te sluiten. Het
aanhaalmoment voor het deksel is 11,5 tot 13,9N•m.
▪ Het kan ±10 minuten duren voordat de compressor
wordt gestart nadat de unit is beginnen werken voordat
het koelmiddel gelijkmatig is verspreid. Dit is echter
geen storing.
extra koelmiddel wordt bereikt
met de hiervoor beschreven
Sluit klep D en B en verwijder
het verdeelstuk van de
vloeistofleiding.
procedure om vooraf te vullen
4bDe totale hoeveelheid
koelmiddel kon niet worden
gevuld door vooraf te vullen
Sluit klep D en B, verwijder
het verdeelstuk van de
vloeistofleiding en voer stap
5~6 uit.
INFORMATIE
Als de totale bijgevulde hoeveelheid koelmiddel in stap 4 is
bereikt (alleen door vooraf te vullen), schrijf dan de
bijgevulde hoeveelheid koelmiddel op het bij de unit
geleverde label van de bijgevulde hoeveelheid koelmiddel
en kleef het op de achterkant van het voorpaneel.
Voer de hoeveelheid extra koelmiddel in het systeem in via
instelling [2-14].
Voer de testprocedure uit zoals beschreven in
"8Inbedrijfstelling"op pagina49.
Koelmiddel bijvullen
5 Sluit na het vooraf vullen, klep A aan op de koelmiddelvulpoort
en vul de resterende hoeveelheid via deze poort bij. Open alle
afsluiters van de buitenunit. Op dit punt moet klep A moet dicht
blijven!
a Weegschaal
b Fles R410A-koelmiddel (hevelsysteem)
c Vacuümpomp
d Koelmiddelvulpoort
A Klep A
INFORMATIE
Bij een systeem met meerdere buitenunits moeten niet alle
vulpoorten op een koelmiddelreservoir worden
aangesloten.
Het koelmiddel wordt bijgevuld met ±22 kg per uur bij een
buitentemperatuur van 30°Cdroge bol of met ±6kg bij een
buitentemperatuur van 0°Cdroge bol.
Als u bij een systeem met meerdere buitenunits sneller
moet gaan, sluit u op elke buitenunit een
koelmiddelreservoir aan.
koelmiddellabel dat bij de unit is geleverd en kleef het
op de achterkant van het voorpaneel.
▪ Voer de hoeveelheid extra koelmiddel in het systeem in
via instelling [2‑14].
▪ Voer de in "8 Inbedrijfstelling" op pagina 49
beschreven testprocedure uit.
6.7.6Stap 6a: Koelmiddel automatisch vullen
INFORMATIE
Voor de automatische vulfunctie gelden de onderstaande
beperkingen. Buiten deze waarden werkt de automatische
vulfunctie van het systeem niet:
▪ Buitentemperatuur: 0~43°Cdroge bol
▪ Binnentemperatuur: 10~32°Cdroge bol
▪ Totale capaciteit binnenunits: ≥80%.
De resterende hoeveelheid koelmiddel kan worden bijgevuld door de
buitenunit in de stand voor automatisch bijvullen van koelmiddel te
gebruiken.
Afhankelijk van de beperkingen van de omgevingsomstandigheden
(zie hiervoor), bepaalt de unit automatisch welke stand voor het
automatisch bijvullen van koelmiddel wordt gebruikt: koelen of
verwarmen. Als de bovenstaande voorwaarden zijn vervuld, wordt
de koelstand geselecteerd. Anders wordt de verwarmstand
geselecteerd.
Procedure
1 Inactief (standaard) scherm wordt weergegeven.
2 Druk één keer op BS2.
Gevolg: Aanduiding "
".
3 Druk meer dan 5 seconden op BS2, en wacht terwijl de unit
wordt voorbereid op de werking. Aanduiding 7segmentendisplay: "
" (drukregeling wordt uitgevoerd):
AlsDan
Verwarmen wordt gestart Aanduiding "
" tot "" wordt
weergegeven (opstartregeling; wachten
stabiel verwarmen).
Koelen wordt gestartAanduiding "
" tot "" wordt
weergegeven (opstartregeling; wachten
stabiel koelen).
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
33
Page 34
6 Installatie
4 Wanneer "" of "" begint te knipperen (klaar voor
vullen), druk binnen de 5 minuten op BS2. Open klep A. Als u
niet binnen de 5 minuten op BS2 drukt, verschijnt een
storingscode:
AlsDan
Verwarmen"" knippert. Druk op BS2 om de
procedure te herbeginnen.
KoelenDe storingscode "" verschijnt. Druk
op BS1 om af te breken en de
procedure te herbeginnen.
Verwarmen (middelste 7-segmentendisplay is " ")
Het vullen gaat verder, het 7-segmentendisplay geeft afwisselend de
actuele lagedrukwaarde en de statusaanduiding "" weer.
Sluit onmiddellijk klep A en druk op BS3 om het bijvullen te stoppen
zodra de resterende hoeveelheid koelmiddel is bijgevuld.
Wanneer u op BS3 drukt, wordt de eindcode "" weergegeven.
Wanneer u op BS2 drukt, controleert de unit of de
omgevingsomstandigheden geschikt zijn voor het proefdraaien.
Proefdraaien met een gedetailleerde controle van de
koelmiddelstatus is vereist voor de lekdetectiefunctie. Zie
"8Inbedrijfstelling"op pagina49 voor meer informatie.
AlsDan
"", "" of ""
verschijnt
"" of "" verschijnt De omgevingsomstandigheden zijn
INFORMATIE
Als tijdens deze automatische vulprocedure een
storingscode wordt weergegeven, wordt de unit stilgelegd
en knippert "". Druk op BS2 om de procedure te
herbeginnen.
Koelen (middelste 7-segmentendisplay is " ")
Het automatisch vullen gaat verder, het 7-segmentendisplay geeft
afwisselend de actuele lagedrukwaarde en de statusaanduiding
"" weer.
Wanneer op het 7-segmentendisplay/gebruikersinterface van de
binnenunit "" wordt weergegeven, is het vullen bijna klaar.
Wanneer de unit stopt, moet u klep A onmiddellijk sluiten. Controleer
of "" op het 7-segmentendisplay/gebruikersinterface van de
binnenunit wordt weergegeven. Dit geeft aan dat het automatisch
vullen bij koelen met succes is afgerond.
INFORMATIE
Wanneer maar weinig koelmiddel is bijgevuld, wordt ""
misschien niet weergegeven, maar wel onmiddellijk "".
Wanneer de vereiste (berekende) hoeveelheid extra
koelmiddel al is bijgevuld voordat "" of "" wordt
weergegeven, sluit klep A en wacht tot "" wordt
weergegeven.
Als de omgevingsomstandigheden tijdens het koelen voor het
automatisch vullen van koelmiddel buiten de limieten voor deze
stand vallen, wordt op het 7-segmentendisplay "" weergegeven
als de binnentemperatuur buiten bereik is of "" als de
buitentemperatuur buiten bereik is. Wanneer in dit geval de
procedure voor het bijvullen van koelmiddel niet voltooid is, moet
stap "6.7.6 Stap 6a: Koelmiddel automatisch vullen"op pagina 33
opnieuw worden uitgevoerd.
Druk op BS1 om de automatische
vulprocedure af te sluiten. De
omgevingsomstandigheden zijn
geschikt voor het proefdraaien.
NIET geschikt voor het proefdraaien.
Druk op BS1 om de automatische
vulprocedure af te sluiten.
INFORMATIE
▪ Wanneer tijdens de procedure een storing wordt
gedetecteerd (bijv. een gesloten afsluiter), dan wordt
een storingscode weergegeven. Zie in dat geval
"10.2 Problemen op basis van storingscodes
oplossen" op pagina 53 en los de storing op zoals
beschreven. Druk op BS1 om de storing te resetten. De
procedure kan worden herstart vanaf "6.7.6 Stap 6a:
Koelmiddel automatisch vullen"op pagina33.
▪ Druk op BS1 om het automatisch bijvullen van
koelmiddel af te breken. De unit stopt en keert terug in
de inactieve stand.
Voer de testprocedure uit zoals beschreven in "8Inbedrijfstelling"op
pagina49.
6.7.7Stap 6b: Koelmiddel handmatig vullen
De resterende hoeveelheid koelmiddel kan worden bijgevuld door de
buitenunit in de stand voor handmatig bijvullen van koelmiddel te
gebruiken:
1 Zorg dat alle voorzorgsmaatregelen in "7 Configuratie" op
pagina39 en "8Inbedrijfstelling"op pagina49 zijn genomen.
2 Schakel de voeding van de binnenunits en de buitenunit in.
3 Stel de instelling van de buitenunit [2‑20]=1 in om te beginnen
met handmatig bijvullen van koelmiddel. Zie "7.2.8 Stand 2:
Lokale instellingen"op pagina43 voor meer informatie.
Gevolg: De unit begint te werken.
4 Klep A kan worden geopend. De resterende hoeveelheid
koelmiddel kan worden bijgevuld.
5 Sluit klep A en druk op BS3 om het handmatig bijvullen van
koelmiddel te stoppen zodra de resterende hoeveelheid
koelmiddel is bijgevuld.
INFORMATIE
Het handmatig bijvullen van koelmiddel stopt automatisch
na 30 minuten. Als het vullen na 30 minuten nog niet
voltooid is, voert u de procedure voor bijvullen van
koelmiddel opnieuw uit.
6 Voer de testprocedure uit zoals beschreven in
"8Inbedrijfstelling"op pagina49.
INFORMATIE
▪ Wanneer tijdens de procedure een storing wordt
gedetecteerd (bijv. een gesloten afsluiter), dan wordt
een storingscode weergegeven. Zie in dat geval
"6.7.8 Foutcodes bij het vullen met koelmiddel" op
pagina 35 en los de storing op zoals beschreven.
Druk op BS3 om de storing te resetten. De procedure
kan worden herstart vanaf "6.7.7 Stap 6b: Koelmiddel
handmatig vullen"op pagina34.
▪ Druk op BS3 om het handmatig bijvullen van
koelmiddel af te breken. De unit stopt en keert terug in
de inactieve stand.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
34
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 35
6.7.8Foutcodes bij het vullen met koelmiddel
b
Contains fluorinated greenhouse gases
2
1
1
1
2
2
kg
tCO2eq
GWP × kg
1000
=
=
+
kg
=
kg
=
GWP: XXX
RXXX
a
f
c
d
e
CodeOorzaakOplossing
Abnormaal lage druk in
aanzuigleiding
Sluit onmiddellijk klep A.
Druk op BS3 om te
resetten. Controleer de
volgende punten voordat
u de procedure voor
automatisch bijvullen
opnieuw probeert:
▪ Controleer of de
gaszijdige afsluiter goed
openstaat.
▪ Controleer of de kraan
van de koelmiddelfles
open is.
▪ Controleer of de
luchtinlaat en -uitlaat
van de binnenunit niet
geblokkeerd zijn.
Vorstbeveiliging
binnenunit
Sluit onmiddellijk klep A.
Druk op BS3 om te
resetten. Probeer de
procedure voor
automatisch bijvullen
opnieuw.
Binnenunit is buiten
temperatuurbereik voor
lekdetectie
Buitenunit is buiten
temperatuurbereik voor
lekdetectie
Een binnenunit die niet
compatibel is met de
Probeer opnieuw wanneer
omgevingsvoorwaarden
zijn vervuld.
Probeer opnieuw wanneer
omgevingsvoorwaarden
zijn vervuld.
Zie de vereisten voor
lekdetectie.
lekdetectiefunctie is
geïnstalleerd (bijv. RADXbinnenunit, Hydrobox, …)
Andere
storingscode
—Sluit onmiddellijk klep A.
Controleer de
storingscode en neem de
overeenkomstige
maatregelen,
"10.2Problemen op basis
van storingscodes
oplossen"op pagina53.
6.7.9Controles na bijvullen van koelmiddel
▪ Zijn alle afsluiters open?
▪ Heeft u de hoeveelheid koelmiddel die is bijgevuld, opgeschreven
op het label voor de hoeveelheid koelmiddel?
6 Installatie
a Indien bij de unit een meertalig label voor gefluoreerde
broeikasgassen wordt geleverd (zie accessoires), haalt u
de juiste taal eraf en plakt u het bovenop a.
b Koelmiddelvulling af fabriek: zie naamplaatje van de unit
c Bijgevulde hoeveelheid koelmiddel
d Totale hoeveelheid koelmiddelvulling
e Broeikasgasemissies van de totale koelmiddelvulling
uitgedrukt in ton CO2-equivalent
f GWP = aardopwarmingsvermogen
OPMERKING
In Europa worden de broeikasgasemissies van de totale
koelmiddelvulling in het systeem (uitgedrukt in ton CO2equivalent) gebruikt om de onderhoudstermijnen te
bepalen. Volg de toepasselijke wetgeving.
Formule om de broeikasgasemissies te berekenen:
GWP-waarde van het koelmiddel × Totale
koelmiddelvulling [in kg] / 1000
2 Bevestig het label op de binnenkant van de buitenunit naast de
gas- en vloeistofafsluiters.
6.8De elektrische bedrading
aansluiten
6.8.1Voorzorgsmaatregelen bij het aansluiten
van elektrische bedrading
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
WAARSCHUWING
Alle lokale bedrading en componenten moeten worden
geïnstalleerd door een erkend elektricien en moeten
voldoen aan de geldende wetgeving.
WAARSCHUWING
Indien deze NIET standaard werd geplaatst, moet een
hoofdschakelaar (of een ander middel om uit te schakelen)
tussen de vaste bedrading geplaatst worden; deze
schakelaar dient het contact van alle polen volledig te
verbreken en te voldoen aan de vereisten van de
overspanning-categorie-III-specificatie wanneer hij open
staat.
OPMERKING
Vergeet niet alle afsluiters te openen nadat het koelmiddel
(vooraf) is bijgevuld.
Wanneer u het systeem met gesloten afsluiters gebruikt,
wordt de compressor beschadigd.
6.7.10De label voor fluorhoudende
broeikasgassen bevestigen
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
35
Page 36
6 Installatie
a
b
ddd
c
bgg
hh
c
fffh
eee
a
hhh
hh
i
WAARSCHUWING
▪ Gebruik ALLEEN koperdraden.
▪ Controleer of de lokale bedrading voldoet aan de
geldende wetgeving.
▪ Alle lokale bedradingen dienen conform het met het
product meegeleverd bedradingsschema uitgevoerd te
worden.
▪ Knijp NOOIT gebundelde kabels samen en controleer
of ze niet met leidingen of scherpe randen in contact
(kunnen) komen. Controleer of geen externe druk op
de klemaansluitingen wordt uitgeoefend.
▪ Vergeet niet aarddraden te leggen. Aard de unit NIET
via een nutsleiding, een piekspanningsbeveiliging of de
aarding van de telefoon. Een onvolledige aarding kan
elektrische schokken veroorzaken.
▪ Gebruik hiervoor een aparte voedingskring. Gebruik
NOOIT een elektrische voeding die met een ander
toestel gedeeld wordt.
▪ Installeer zeker de vereiste zekeringen of
stroomonderbrekers.
▪ Plaats zeker een aardlekschakelaar. Als u dit niet doet,
kan dit een elektrische schok of brand veroorzaken.
▪ Wanneer u de aardlekbeveiliging plaatst, controleer of
deze met de inverter compatibel is (bestand tegen
hoogfrequente elektrische ruis), zodat de
aardlekbeveiliging zich niet onnodig opent.
Leg de stroomtoevoerkabels op minstens 1 meter afstand van
televisietoestellen en radio's om geen interferenties te hebben.
Afhankelijk van de radiogolven volstaat een afstand van 1 meter
soms niet.
OPMERKING
▪ De bescherming van dit product tegen omgekeerde
polariteit werkt alleen bij het opstarten van het product.
Eventuele omgekeerde polariteit wordt dus niet
gedetecteerd tijdens de normale werking van het
product.
▪ De bescherming tegen omgekeerde polariteit dient om
het product uit te schakelen wanneer het zich bij het
opstarten ongewoon gedraagt.
▪ Vervang twee van de drie fasen (L1, L2 en L3)
wanneer het beveiligingscircuit tegen omgekeerde
polariteit is geactiveerd.
OPMERKING
Alleen van toepassing als de elektrische voeding driefasig
is en de compressor een AAN/UIT-startmethode heeft.
Als een fase zich na een tijdelijke black-out kan omkeren
en de stroomtoevoer gaat aan en uit terwijl het systeem in
bedrijf is, installeer dan plaatselijk een beveiligingscircuit
tegen faseomkering. Door het systeem in omgekeerde
fase te laten draaien, kunnen de compressor en andere
onderdelen stuk gaan.
6.8.2Lokale bedrading: Overzicht
De lokale bedrading bestaat uit de bedrading van de voeding (altijd
met aarding) en communicatie tussen binnen- en buitenunit
(=transmissie).
Voorbeeld:
WAARSCHUWING
▪ Controleer na het beëindigen van de elektriciteit of alle
elektrische onderdelen en aansluitklemmen in de
elektriciteitskast veilig zijn aangesloten.
▪ Controleer of alle deksels dicht zijn vooraleer de unit
aan te zetten.
OPMERKING
Gebruik de unit niet alvorens de koelmiddelleidingen
compleet zijn. Als de unit in bedrijf wordt gesteld voordat
de leidingen gereed zijn, dan zal de compressor stukgaan.
OPMERKING
Bij een ontbrekende of verkeerde N-fase in de voeding, zal
het systeem niet werken.
OPMERKING
Installeer GEEN fasecompensatiecondensator, omdat
deze unit een inverter bevat. Een
fasecompensatiecondensator vermindert de prestaties en
kan ongevallen veroorzaken.
OPMERKING
Verwijder nooit een thermistor, sensor, enz. wanneer u de
voedingsbedrading en transmissiebedrading aansluit. (Als
u de unit zonder thermistor, sensor, enz. gebruikt, kan de
compressor defect raken.)
a Lokale voeding (met aardlekbeveiliging)
b Hoofdschakelaar
c Aardingsaansluiting
d Buitenunit
e Binnenunit
f Gebruikersinterface
g Voedingsbedrading binnenunit (ommantelde kabel) (230V)
h Transmissiebedrading (ommantelde kabel) (16V)
De bedrading van de voeding en van de transmissie moeten
afzonderlijk worden gehouden. Deze bedradingen moeten altijd op
minstens 25 mm van elkaar worden gehouden om eventuele
elektrische storingen te voorkomen.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
36
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 37
6 Installatie
aaa
A
B
b
b
b
b
b
b
h
e
f
g
g
d
c
a
bc
d
ba
A
b a
c
c
c
d
c
d
c
8~12 HP14~20 HP
A
A
OPMERKING
▪ Zorg ervoor dat de voedingskabel en de
transmissiekabel van elkaar gescheiden blijven. De
transmissiebedrading en de voedingsbedrading mogen
kruisen, maar ze mogen niet parallel lopen.
▪ De transmissiebedrading en de voedingsbedrading
mogen niet in contact komen met de interne leidingen
(behalve de inverter PCB-koelleiding) om te voorkomen
dat de bedrading beschadigd wordt door hete
leidingen.
▪ Sluit het deksel stevig en schik de elektrische draden
zodanig dat het deksel of andere onderdelen niet
loskomen.
Houd de transmissiebedrading buiten de unit samen met de lokale
leidingen.
De lokale leidingen kunnen aan de voorkant of de zijkant uit de unit
worden geleid (naar links of rechts). Raadpleeg
"6.4.3Koelmiddelleidingen leggen"op pagina24.
▪ Neem de volgende limieten in acht. Als de kabels tussen de units
langer zijn, kan dit een storing in de transmissie veroorzaken:
▪ Maximale draadlengte: 1000 m.
▪ Totale draadlengte: 2000 m.
▪ Maximum lengte inter-unit-bedrading tussen buitenunits: 30m.
▪ Transmissiebedrading naar schakelaar koelen/verwarmen: 500
m.
▪ Maximum aantal aftakkingen: 16.
▪ Maximum aantal autonome onderling aansluitbare systemen: 10.
▪ Bij bedrading tussen units zijn er tot 16 aftakkingen mogelijk. Een
aftakking mag niet verder worden afgetakt (zie afbeelding hierna).
▪ Na het uitslaan van de uitbreekopeningen, verwijdert u best de
bramen en brengt u reparatieverf aan op de randen en de delen
rond de randen om roestvorming te voorkomen.
▪ Draai beschermende tape rond de bedrading om beschadiging
van de draden te voorkomen wanneer u stroomkabels door de
uitbreekopeningen voert, steek de draden door lokaal voorziene
beschermende mantelbuizen op die plaats, of installeer geschikte
lokaal voorziene draadnippels of rubberen bussen in de
uitbreekopeningen.
a Uitbreekopening
b Braam
c Verwijder bramen
d Stop de uitbreekopeningen dicht met opvulsel (ter plaatse
klaar te maken) als de mogelijkheid bestaat dat kleine
dieren via de uitbreekopeningen in het systeem
binnendringen
6.8.5Transmissiebedrading routeren en
bevestigen
De transmissiebedrading kan alleen door de voorkant worden geleid.
Bind de bedrading vast aan het bovenste montagegat.
a Buitenunit
b Binnenunit
c Hoofdleiding
d Aftakkingsleiding 1
e Aftakkingsleiding 2
f Aftakkingsleiding 3
g Een aftakking mag niet verder worden afgetakt
h Centrale gebruikersinterface (enz.)
A Transmissiebedrading buiten/binnen
Gebruik voor de bedrading hierboven altijd vinyldraden van
0,75-1,25 mm2 met een mantel of kabels (2-aderig). (3-aderige
kabels zijn alleen toegelaten voor de gebruikersinterface van de
B Transmissiebedrading master/slave
schakelaar koelen/verwarmen.)
6.8.4Richtlijnen bij het uitslaan van de
uitbreekopeningen
▪ Het uitslaan van een uitbreekopening gebeurt met een hamer.
a Transmissiebedrading (mogelijkheid 1)
b Transmissiebedrading (mogelijkheid 2)
bedrading met kabelbinders aan de leidingisolatie.
c Kabelbinder. In de fabriek geïnstalleerde
laagspanningsbedrading.
d Kabelbinder.
(a) Uitbreekopening vrijmaken. Sluit de opening af om te
voorkomen dat kleine dieren of vuil binnendringen.
(a)
(a)
. Bind de
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
37
Page 38
6 Installatie
L1 L2 L3 N
c
d
c
d
d
d
c
c
abab
8~12 HP14~20 HP
F1 F2 F1 F2 Q1 Q2
F1F1F2F2 Q1 Q2
F1 F2F1 F2F1 F2
F1 F2F1 F2F1 F2
b
c
a
d
e
TO IN/D UNIT
TO OUT/D UNIT TO MULTI UNIT
A1P
F1 F2 F1 F2 Q1 Q2Q1 Q2
A1P
dde
f
bac
Q1 Q2
abcde
Bevestig op de aangegeven plastic beugels met behulp van het
lokaal te voorziene klemmateriaal.
a Bedrading tussen units (binnen- en buitenunits) (F1/F2
links)
b Interne transmissiebedrading (Q1/Q2)
c Plastic beugel
d Lokaal geleverde klemmen
Installatie met meerdere buitenunits
a Unit A (master-buitenunit)
b Unit B (slave-buitenunit)
c Unit C (slave-buitenunit)
d Transmissie master/slave (Q1/Q2)
e Transmissie buiten/binnen (F1/F2)
f Transmissie buitenunit/ander systeem (F1/F2)
▪ De bedrading tussen de buitenunits in hetzelfde leidingsysteem
moet worden aangesloten op de klemmen Q1/Q2 (Out Multi). Als
de draden op de klemmen F1/F2 worden aangesloten, zal het
systeem slecht werken.
▪ De bedrading voor de andere systemen moet worden aangesloten
op de klemmen F1/F2 (Out-Out) van de printplaat in de buitenunit
waarop de bedrading tussen de binnenunits is aangesloten.
▪ De basisunit is de buitenunit waarop de onderlinge bedrading
tussen de binnenunits is aangesloten.
6.8.6Transmissiebedrading aansluiten
De bedrading van de binnenunits moet worden aangesloten op de
klemmen F1/F2 (In-Out) op de printplaat in de buitenunit.
Aanhaalmoment van de klemmen van de transmissiebedrading:
SchroefmaatAanhaalmoment (N•m)
M3,5 (A1P)0,80~0,96
Installatie met één buitenunit
a Printplaat buitenunit (A1P)
b Gebruik de geleider van een mantelkabel (2-dradig) (geen
polariteit)
c Klemmenstrook (lokaal te voorzien)
d Binnenunit
e Buitenunit
6.8.7Transmissiebedrading voltooien
Omwikkel de transmissiebedrading na de installatie ervan in de unit,
samen met de lokale koelmiddelleidingen met behulp van
afwerkingstape, zoals hierna afgebeeld.
a Vloeistofleiding
b Gasleiding
c Isolatie
d Transmissiebedrading (F1/F2)
e Afwerkingstape
6.8.8Voeding routeren en bevestigen
OPMERKING
Houd de aardingskabels op minstens 25 mm van de
stroomdraden van de compressor. Anders kunnen andere
units die op dezelfde aarding zijn aangesloten slecht
werken.
De voedingsbedrading kan via de voorkant en de linkerkant worden
geleid. Maak het vast aan het onderste montagegat.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
38
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 39
d
c
X1M
ab
d
ac
d
X1M
b
8~12 HP14~20 HP
A
A
A
d
d
a Voeding (mogelijkheid 1)
a
bcd
f
g
e
j
k
h
i
8~12 HP
a
bcd
f
g
e
j
k
h
i
14~20 HP
L1 L2 L2 N
b Voeding (mogelijkheid 2)
c Voeding (mogelijkheid 3)
d Kabelbinder
(a) Uitbreekopening vrijmaken. Sluit de opening af om te
voorkomen dat kleine dieren of vuil binnendringen.
(a)
(a)
(a)
. Gebruik een mantelbuis.
6.8.9Voeding aansluiten
OPMERKING
Sluit de voeding nooit aan op de klemmenstrook van de
transmissiebedrading. Anders kan het hele systeem
onklaar raken.
INFORMATIE
Installatie en routering bij gebruik van de keuzeschakelaar
koelen/verwarmen: zie de montagehandleiding van de
keuzeschakelaar koelen/verwarmen.
7 Configuratie
Klem de voedingskabel met lokaal voorziene klemmen vast op de
plastic beugel.
De groen en geel gestreepte draad mag alleen worden gebruikt voor
de aarding (zie de afbeelding hierna).
a Voeding (380~415 V - 3N~50Hz)
b Zekering
c Aardlekbeveiliging
d Aardingskabel
e Voedingsklemmenstrook
f Sluit elke stroomdraad aan: RED op L1, WHT op L2, BLK
op L3 en BLU op N
g Aardingsdraad (GRN/YLW)
h Bevestig de voedingskabel met een lokaal voorziene klem
op de plastic beugel om te voorkomen dat er externe
krachten op de aansluitklem worden uitgeoefend.
i Klem (lokaal voorzien)
j Schotelring
k Draai de aardingskabel rond de klem wanneer u hem
aansluit.
Meerdere buitenunits
Om de voeding voor meerdere buitenunits aan elkaar te verbinden,
moeten ringankertongen worden gebruikt. Blote kabels mogen niet
worden gebruikt.
Verwijder in dat geval de standaard voorzien vulring.
Bevestig de twee kabels aan de voedingsaansluitklem zoals
afgebeeld.
VOORZICHTIG
Bij het aansluiten van de voedingskabel moet de aarding
vóór de stroomvoerende draden worden aangesloten. Bij
het losmaken van de voedingskabel moeten de
stroomvoerende draden vóór de aarding worden
losgemaakt. De lengte van de geleiders tussen de
trekontlasting van de voedingskabel en de klemmenstrook
moet zodanig zijn dat de stroomvoerende geleiders strak
zitten vóór de aardingsgeleider voor het geval dat de
voedingskabel wordt losgetrokken van de trekontlasting.
Aanhaalmoment van de klemschroeven:
SchroefmaatAanhaalmoment (N•m)
M8 (voedingsklemmenstrook)5,5~7,3
M8 (aarding)
OPMERKING
Aanbevelingen bij het aansluiten van de aarding:
Leg de aardingsdraad zodanig dat hij door de uitsparing in
de schotelring loopt. (Een slechte aardingsaansluiting kan
resulteren in een slechtwerkende aarding.)
In dit hoofdstuk wordt beschreven wat u moet doen en wat u moet
weten om het systeem na de installatie te configureren.
Het bevat informatie over:
▪ Lokale instellingen uitvoeren
▪ Energie besparen en optimale werking
▪ Met behulp van de lekdetectiefunctie
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
39
Page 40
7 Configuratie
ab
BS1 BS2
DS1 DS2
BS3
X27A
2×
a
b
c
INFORMATIE
Het is belangrijk dat de installateur alle informatie in dit
hoofdstuk achtereenvolgens leest en dat het systeem
gepast wordt geconfigureerd.
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
7.2Lokale instellingen uitvoeren
7.2.1Over lokale instellingen
Om verder te gaan met de configuratie van het VRV IVwarmtepompsysteem, is een input naar de printplaat van de unit
vereist. In dit hoofdstuk vindt u informatie over manuele inputs door
middel van de drukknoppen/DIP-schakelaars op de printplaat en de
feedback op de 7-segmentendisplays.
De instellingen worden ingevoerd in de master-buitenunit.
Naast het uitvoeren van lokale instellingen, kunnen ook de actuele
bedrijfsparameters van de unit worden bevestigd.
Drukknoppen en DIP-schakelaars
ItemBeschrijving
DrukknoppenMet de drukknoppen kunt u:
▪ Speciale procedures uitvoeren (automatisch
koelmiddel vullen, proefdraaien, enz.).
▪ Lokale instellingen invoeren (vraagwerking,
geluidsarme werking, enz.).
DIP-schakelaarsMet behulp van de DIP-schakelaars kunt u:
▪ DS1 (1): Keuzeschakelaar KOELEN/
VERWARMEN (zie de handleiding van de
keuzeschakelaar koelen/verwarmen).
OFF=niet geïnstalleerd=fabrieksinstelling
▪ DS1 (2~4): NIET GEBRUIKT. VERANDER
DE FABRIEKSINSTELLING NIET.
▪ DS2 (1~4): NIET GEBRUIKT. VERANDER
DE FABRIEKSINSTELLING NIET.
Zie ook:
▪ "7.2.2Componenten voor lokale instellingen"op pagina40
▪ "7.2.3 Toegang tot de componenten voor lokale instellingen" op
pagina40
PC-configurator
Voor een VRV IV-warmtepompsysteem kunnen verschillende lokale
instellingen ook bij de inbedrijfstelling worden ingesteld met behulp
van een pc-interface (optie EKPCCAB vereist). De installateur kan
de configuratie (niet ter plaatse) op pc voorbereiden en deze nadien
naar het systeem uploaden.
Zie ook: "7.2.9 PC-configurator aansluiten op de buitenunit" op
pagina46.
Stand 1 en 2
StandBeschrijving
Stand 1
(controle
instellingen)
Stand1 kan worden gebruikt voor het
controleren van de actuele situatie van de
buitenunit. U kunt tevens de inhoud van
sommige lokale instellingen controleren.
StandBeschrijving
Stand 2
(lokale instellingen)
Stand2 wordt gebruikt voor het wijzigen van
lokale instellingen van het systeem. U kunt de
actuele waarde van de lokale instelling
raadplegen en wijzigen.
In het algemeen kan na het veranderen van
lokale instellingen de normale werking worden
hervat zonder speciale tussenkomst.
Sommige lokale instellingen worden gebruikt
voor speciale functies (bijv. 1-malige werking,
instelling aftappen/vacumeren, instelling
handmatig koelmiddel bijvullen, enz.). In dat
geval moet de speciale functie worden
afgebroken alvorens de normale werking kan
herbeginnen. Dit wordt aangegeven in de
volgende verklaringen.
▪ "7.2.8Stand 2: Lokale instellingen"op pagina43
7.2.2Componenten voor lokale instellingen
Plaats van de 7-segmentendisplays, knoppen en DIP-schakelaars:
BS1 MODE: Voor het veranderen van instelmodus
BS2 SET: Voor lokale instelling
BS3 RETURN: Voor lokale instelling
DS1, DS2 DIP-schakelaars
a display met 7segmenten
b Drukknoppen
7.2.3Toegang tot de componenten voor lokale
instellingen
De drukknoppen op de printplaat en de 7-segmentendisplay(s) zijn
toegankelijk zonder de volledige elektronische componentenkast te
openen.
Voor toegang tot de drukknoppen kunt u het voorste inspectiedeksel
op het voorpaneel verwijderen (zie afbeelding). U kunt nu het
inspectiedeksel van het voorpaneel van de elektronische
componentenkast openen (zie afbeelding). U ziet drie drukknoppen,
3 7-segmentendisplays en DIP-schakelaars.
a Voorplaat
b Hoofdprintplaat met 3 7-segmentendisplays en 3
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
40
drukknoppen
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 41
7 Configuratie
c Servicedeksel elektronische componentenkast
Bedien de schakelaars en drukknoppen met een geïsoleerd stokje
(zoals bijvoorbeeld een balpen) om te voorkomen dat u onderdelen
onder stroom zou aanraken.
Breng het inspectiedeksel weer aan op het deksel van de
elektronische componentenkast en sluit het inspectiedeksel van het
voorpaneel wanneer u klaar bent. Het voorpaneel van de unit moet
gemonteerd zijn wanneer de unit wordt gebruikt. Instellingen zijn nog
altijd mogelijk via de inspectieopening.
OPMERKING
Zorg ervoor dat alle buitenpanelen, behalve het
servicedeksel van de kast met elektrische componenten,
dicht zijn terwijl u werkzaamheden uitvoert.
Sluit het deksel van de kast met elektrische onderdelen
goed voordat u de voeding inschakelt.
7.2.4Stand 1 of 2 activeren
Initialisering: standaardsituatie
OPMERKING
Schakel de voeding ten minste 6 uur voor gebruik in om de
carterverwarming van stroom te voorzien en de
compressor te beschermen.
Schakel de voeding van de buitenunit en alle binnenunits in.
Wanneer de communicatie tussen binnenunits en buitenunit(s) tot
stand is gebracht en normaal is, ziet het 7-segmentendisplay er als
volgt uit (standaardsituatie bij verzending in de fabriek).
StapDisplay
Bij het inschakelen: knippert zoals afgebeeld.
De eerste controles van de voeding worden
uitgevoerd (1~2min).
Geen problemen: brandt zoals afgebeeld
(8~10min).
Klaar voor gebruik: blanco display zoals
afgebeeld.
Aanduidingen 7-segmentendisplay:
Uit
Knippert
Aan
Wanneer het voorgaande na 12minuten niet kan worden bevestigd,
dan kunt u de storingscode aflezen op de gebruikersinterface van de
binnenunit en het 7-segmentendisplay van de buitenunit. Los de
aangegeven storing op. Controleer eerst de communicatiebedrading.
Toegang
BS1 wordt gebruikt om de gewenste stand te veranderen.
ToegangActie
Stand 1Druk één keer op BS1.
Het 7-segmentendisplay verandert in:
Stand 2Druk minstens 5 seconden op BS1.
Het 7-segmentendisplay verandert in:
INFORMATIE
Wanneer u tijdens het instellen de draad kwijtraakt, druk
dan op BS1. Het display keert terug naar de inactieve
situatie (geen aanduiding op 7-segmentendisplays: blanco,
zie "7.2.4Stand 1 of 2 activeren"op pagina41).
7.2.5Gebruik van stand 1
Stand1 wordt gebruikt voor het instellen van basisinstellingen en het
controleren van de staat van de unit.
WatHoe
Instellingen in stand1
veranderen
Afsluiten en terugkeren
naar de beginstand
Voorbeeld:
Inhoud van parameter [1‑10] controleren (aantal op het systeem
aangesloten binnenunits controleren).
[A‑B]=C in dit geval gedefinieerd als: A=1; B=10; C=waarde die
willen te weten komen/controleren:
1 Controleer of de aanduiding op het 7-segmentendisplay die van
de normale werking is (standaardsituatie bij verzending in de
fabriek).
2 Druk 1 keer op BS1.
Gevolg: Stand1 wordt geactiveerd:
3 Druk 10 keer op BS2.
Gevolg: Stand 1 instelling 10 wordt opgeroepen:
4 Druk 1 keer op BS3; de weergegeven waarde (afhankelijk van
de lokale situatie), is het aantal op het systeem aangesloten
binnenunits.
Gevolg: Stand 1 instelling 10 wordt opgeroepen en
geselecteerd; de weergegeven waarde is gecontroleerde
informatie
5 Druk 1 keer op BS1 om de controlefunctie af te sluiten.
Gevolg: De standaardsituatie bij verzending van de fabriek wordt
hersteld.
Activeer stand1 (druk 1 keer op BS1)
en selecteer de gewenste instelling.
Druk hiervoor op BS2.
Druk 1 keer op BS3 om naar de waarde
van de gewenste instelling te gaan.
Druk op BS1.
7.2.6Gebruik van stand 2
Lokale instellingen in stand 2 moeten in de master-unit worden
ingevoerd.
Stand2 wordt gebruikt voor het instellen van lokale instellingen van
de buitenunit en het systeem.
WatHoe
Instellingen in stand2
veranderen
Afsluiten en terugkeren
naar de beginstand
Activeer stand 2 (druk meer dan 5
seconden op BS1) en selecteer de
gewenste instelling. Druk hiervoor op
BS2.
Druk 1 keer op BS3 om naar de waarde
van de gewenste instelling te gaan.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
41
Page 42
7 Configuratie
WatHoe
Waarde van de
geselecteerde instelling in
stand2 veranderen
Voorbeeld:
Inhoud van parameter [2‑18] controleren (hoge statische druk van de
ventilator van de buitenunit instellen).
[A‑B]=C in dit geval gedefinieerd als: A=2; B=18; C=waarde die
willen te weten komen/veranderen
1 Controleer of de aanduiding op het 7-segmentendisplay die van
de normale werking is (standaardsituatie bij verzending in de
fabriek).
2 Druk meer dan 5 seconden op BS1.
Gevolg: Stand2 wordt geactiveerd:
3 Druk 18 keer op BS2.
Gevolg: Stand 2 instelling 18 wordt opgeroepen:
4 Druk 1 keer op BS3; de weergegeven waarde (afhankelijk van
de lokale situatie) is de staat van de instelling. In het geval van
[2‑18] is de standaardwaarde "0"; dit betekent dat de functie
niet geactiveerd is.
Gevolg: Stand 2 instelling 18 wordt opgeroepen en
geselecteerd; de weergegeven waarde is de actuele instelling.
5 Druk op BS2 tot de gewenste waarde op het 7-
segmentendisplay verschijnt om de waarde van de instelling te
veranderen. Druk vervolgens 1 keer op BS3 om de
instelwaarde vast te leggen. Druk opnieuw op BS3 om te
bevestigen en de werking met de gekozen instelling te
beginnen.
6 Druk 2 keer op BS1 om de controlefunctie af te sluiten.
Gevolg: De standaardsituatie bij verzending van de fabriek wordt
hersteld.
▪ Activeer stand 2 (druk meer dan 5
seconden op BS1) en selecteer de
gewenste instelling. Druk hiervoor op
BS2.
▪ Druk 1 keer op BS3 om naar de
waarde van de gewenste instelling te
gaan.
▪ Stel de waarde van de geselecteerde
instelling in met BS2.
▪ Druk 1 keer op BS3 wanneer de
gewenste waarde is geselecteerd om
de wijziging vast te leggen.
▪ Druk opnieuw op BS3 om de werking
te beginnen met de ingestelde
waarde.
7.2.7Stand 1: Controle instellingen
[1‑0]
Geeft aan of de gecontroleerde unit een master-, slave1- of slave2unit is.
Master, slave1 en slave2 zijn relevant bij systeemconfiguraties met
meerdere buitenunits. De logica van de unit bepaalt welke buitenunit
master, slave1 of slave2 is.
Lokale instellingen in stand 2 moeten in de master-unit worden
ingevoerd.
[1‑0]Beschrijving
Geen aanduiding Niet-gedefinieerde situatie.
0Buitenunit is master-unit.
1Buitenunit is slave 1-unit.
2Buitenunit is slave 2-unit.
[1‑1]
Geeft de status van de geluidsarme werking aan.
De geluidsarme werking beperkt het door de unit geproduceerde
geluid in vergelijking met de nominale bedrijfsomstandigheden.
[1‑1]Beschrijving
0Unit werkt momenteel niet in de geluidsarme
werking.
1Unit werkt momenteel in de geluidsarme
werking.
De geluidsarme werking kan worden ingesteld in stand 2. De
geluidsarme werking van het buitenunitsysteem kan op twee
manieren worden ingesteld.
▪ Bij de eerste manier wordt de geluidsarme werking door middel
van een lokale instelling 's nachts ingeschakeld. De unit werkt
gedurende de geselecteerde tijdsduur in de geluidsarme stand.
▪ Bij de tweede manier wordt de geluidsarme werking op basis van
een externe input ingeschakeld. Hiervoor is een optioneel
accessoire vereist.
[1‑2]
Geeft de status van de werking met stroomverbruikbegrenzing aan.
De werking met stroomverbruikbegrenzing verlaagt het
stroomverbruik van de unit in vergelijking met de nominale
bedrijfsomstandigheden.
[1‑2]Beschrijving
0Unit werkt momenteel niet met
stroomverbruikbegrenzing.
1Unit werkt momenteel met
stroomverbruikbegrenzing.
De werking met stroomverbruikbegrenzing kan worden ingesteld in
stand 2. De werking met stroomverbruikbegrenzing van het
buitenunitsysteem kan op twee manieren worden ingesteld.
▪ Bij de eerste manier wordt het stroomverbruik begrensd door
middel van een lokale instelling. De unit werkt dan altijd met de
geselecteerde begrenzing van het stroomverbruik.
▪ Bij de tweede manier wordt het stroomverbruik begrensd op basis
van een externe input. Hiervoor is een optioneel accessoire
vereist.
[1‑5] [1‑6]
Geeft aan:
▪ [1‑5]: De actuele Te-streefparameterpositie aan.
▪ [1‑6]: De actuele Tc-streefparameterpositie aan.
Zie "7.3Energie besparen en optimale werking"op pagina 46 voor
meer informatie over de inhoud van deze waarde.
[1‑10]
Geeft het totaal aantal aangesloten binnenunits aan.
Hiermee kunt u controleren of het totaal aantal geïnstalleerde
binnenunits overeenstemt met het totaal aantal door het systeem
herkende binnenunits. Als dit niet het geval is, controleer dan best
de communicatiebedrading tussen de buiten- en binnenunits (F1/F2communicatieleiding).
[1‑13]
Geeft het totaal aantal aangesloten buitenunits aan (in geval van
systeem met meerdere buitenunits).
Hiermee kunt u controleren of het totaal aantal geïnstalleerde
buitenunits overeenstemt met het totaal aantal door het systeem
herkende buitenunits. Als dit niet het geval is, controleer dan best de
communicatiebedrading tussen de buiten- en buitenunits (Q1/Q2communicatieleiding).
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
42
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 43
7 Configuratie
[1‑17] [1‑18] [1‑19]
Geeft aan:
▪ [1‑17]: De recentste storingscode.
▪ [1‑18]: De op 1 na laatste storingscode.
▪ [1‑19]: De op 2 na laatste storingscode.
Wanneer de recentste storingscodes per ongeluk op de
gebruikersinterface van een binnenunit werden gereset, kunt u ze
via deze controle-instellingen nog controleren.
Zie "10.2 Problemen op basis van storingscodes oplossen" op
pagina 53 voor informatie over de inhoud of de reden van de
meeste relevante storingscodes. Meer gedetailleerde informatie over
storingscodes vindt u in de servicehandleiding van deze unit.
[1‑29] [1‑30] [1‑31]
Geeft de geschatte hoeveelheid gelekt koelmiddel (kg) aan op basis
van:
▪ [1‑29]: De recentste lekdetectie.
▪ [1‑30]: De op 1 na laatste lekdetectie.
▪ [1‑31]: De op 2 na laatste lekdetectie.
Zie "7.4 Met behulp van de lekdetectiefunctie"op pagina 49 voor
informatie over de werking van de lekdetectie.
[1‑34]
Geeft het aantal resterende dagen voor de volgende automatische
lekdetectie aan (indien de automatische lekdetectiefunctie is
ingeschakeld).
Wanneer de automatische lekdetectiefunctie door een instelling in
stand 2 is ingeschakeld, kunt u zien binnen hoeveel dagen de
functie zal worden uitgevoerd. Afhankelijk van de geselecteerde
lokale instelling, kan de automatische lekdetectiefunctie worden
geprogrammeerd op een tijdstip in de toekomst of op doorlopende
basis.
De aanduiding is in resterende dagen (0 tot 365 dagen).
[1‑35] [1‑36] [1‑37]
Geeft het resultaat aan van:
▪ [1‑35]: De recentste automatische lekdetectie.
▪ [1‑36]: De op 1 na laatste automatische lekdetectie.
▪ [1‑37]: De op 2 na laatste automatische lekdetectie.
Wanneer de automatische lekdetectiefunctie door een instelling in
stand2 is ingeschakeld, kunt u het recentste resultaat van de functie
zien.
[1‑35] [1‑36] [1‑37]Beschrijving
1Lekdetectie normaal uitgevoerd.
2Bedrijfsvoorwaarden tijdens de lekdetectie niet
vervuld (omgevingstemperatuur buiten de
limieten).
3Storing tijdens lekdetectie.
AlsDan wordt de geschatte hoeveelheid gelekt
koelmiddel weergegeven in
[1‑35]=1[1‑29]
[1‑36]=1[1‑30]
[1‑37]=1[1‑31]
Zie "7.4 Met behulp van de lekdetectiefunctie"op pagina 49 voor
meer informatie.
[1‑38] [1‑39]
Geeft aan:
▪ [1‑38]: Aantal op het systeem aangesloten RADX-binnenunits.
▪ [1‑39]: Aantal op het systeem aangesloten Hydrobox-binnenunits
(HXY080/125).
[1‑40] [1‑41]
Geeft aan:
▪ [1‑40]: De actuele instelling van koelcomfort.
▪ [1‑41]: De actuele instelling van verwarmcomfort.
Zie "7.3Energie besparen en optimale werking"op pagina 46 voor
meer informatie over deze instelling.
7.2.8Stand 2: Lokale instellingen
[2‑0]
Instelling selectie koelen/verwarmen.
De instelling selectie koelen/verwarmen wordt gebruikt wanneer de
optionele keuzeschakelaar koelen/verwarmen (KRC19-26A en
BRP2A81) wordt gebruikt. Kies de juiste instelling, afhankelijk van
het type van installatie van buitenunit (installatie met één buitenunit
of met meerdere buitenunits). Meer informatie over het gebruik van
de optie keuzeschakelaar koelen/verwarmen vindt u in de
handleiding van de keuzeschakelaar koelen/verwarmen.
[2‑0]Beschrijving
0 (standaard)Elke individuele buitenunit kan koelen/
verwarmen selecteren (met de
keuzeschakelaar koelen/verwarmen indien
geïnstalleerd) of via de gebruikersinterface van
de master-binnenunit (zie instelling [2‑83] op
en de gebruiksaanwijzing).
1Master-unit bepaalt koelen/verwarmen
wanneer buitenunits in meervoudige
systeemcombinatie zijn aangesloten
2Slave-unit voor koelen/verwarmen wanneer
buitenunits in meervoudige systeemcombinatie
zijn aangesloten
(a) U moet de optionele externe besturingsadapter voor
buitenunit (DTA104A61/62) gebruiken. Zie voor meer
informatie de bij de adapter geleverde instructies.
(a)
.
[2‑8]
Te-streeftemperatuur tijdens koelen.
[2‑8]Te-streefwaarde (°C)
0 (standaard)Auto
26
37
48
59
610
711
Zie "7.3Energie besparen en optimale werking"op pagina 46 voor
meer informatie en advies over de impact van deze instellingen.
[2‑9]
Tc-streeftemperatuur tijdens verwarmen.
[2‑9]Tc-streefwaarde (°C)
0 (standaard)Auto
141
343
646
Zie "7.3Energie besparen en optimale werking"op pagina 46 voor
meer informatie en advies over de impact van deze instellingen.
[2‑12]
Geluidsarme werking en/of stroomverbruikbegrenzing inschakelen
via externe besturingsadapter (DTA104A61/62).
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
43
Page 44
7 Configuratie
Verander deze instelling wanneer het systeem in de geluidsarme
stand of met stroomverbruikbegrenzing moet draaien wanneer een
extern signaal naar de unit wordt gestuurd. Deze instelling werkt
alleen wanneer de optionele externe besturingsadapter
(DTA104A61/62) is geïnstalleerd.
[2‑12]Beschrijving
0 (standaard)Gedeactiveerd.
1Geactiveerd.
[2‑14]
Voer de extra bijgevulde hoeveelheid koelmiddel in.
Voer de totale hoeveelheid extra koelmiddel die werd bijgevuld in
wanneer u de automatische lekdetectie wilt gebruiken.
[2‑14]Hoeveelheid extra koelmiddel (kg)
0 (standaard)Geen input
10<x<5
25<x<10
310<x<15
415<x<20
520<x<25
625<x<30
730<x<35
835<x<40
940<x<45
1045<x<50
1150<x<55
1255<x<60
1360<x<65
1465<x<70
1570<x<75
1675<x<80
1780<x<85
1885<x<90
19Instelling kan niet worden gebruikt. Totale
20
21
▪ Zie "6.7.2 Over koelmiddel bijvullen" op pagina 29 voor meer
informatie over de vulprocedure.
▪ Zie "6.7.3Bepalen hoeveel koelmiddel bijgevuld moet worden"op
pagina 29 voor meer informatie over de berekening van de
hoeveelheid extra koelmiddel.
▪ Zie "7.4 Met behulp van de lekdetectiefunctie" op pagina49 voor
advies over het invoeren van de hoeveelheid extra koelmiddel en
de lekdetectiefunctie.
[2‑18]
Instelling hoge statische druk ventilator.
Activeer deze instelling om de door de ventilator van de buitenunit
geleverde statische druk te verhogen. Raadpleeg de technische
gegevens voor meer informatie over deze instelling.
[2‑18]Beschrijving
0 (standaard)Gedeactiveerd.
1Geactiveerd.
[2‑20]
Handmatig koelmiddel bijvullen.
hoeveelheid koelmiddel moet <100kg zijn.
Voer deze instelling uit om handmatig koelmiddel bij te vullen
(zonder automatische koelmiddelvulfunctie). Meer informatie over de
verschillende manieren om koelmiddel bij te vullen in uw systeem
vindt u in hoofdstuk "6.7.2Over koelmiddel bijvullen"op pagina29.
[2‑20]Beschrijving
0 (standaard)Gedeactiveerd.
1Geactiveerd.
Druk op BS3 om het handmatig bijvullen van
koelmiddel te stoppen (wanneer de vereiste
hoeveelheid koelmiddel is bijgevuld). Als deze
functie niet werd afgebroken met een druk op
BS3, dan legt de unit de functie stil na
30minuten. Als de vereiste hoeveelheid
koelmiddel na 30minuten nog niet kon worden
bijgevuld, dan kunt u de lokale instelling
opnieuw wijzigen om de functie opnieuw te
activeren.
[2‑21]
Stand koelmiddel aftappen/vacumeren.
Om een vrije doorgang te creëren om koelmiddel uit het systeem af
te tappen of om reststoffen te verwijderen of het systeem te
vacumeren moet een instelling worden uitgevoerd waarbij de
vereiste kleppen in het koelmiddelcircuit worden geopend zodat het
koelmiddel correct kan worden afgetapt of het systeem kan worden
gevacumeerd.
[2‑21]Beschrijving
0 (standaard)Gedeactiveerd.
1Geactiveerd.
Druk op BS3 om de stand koelmiddel aftappen/
vacumeren te verlaten. Het systeem blijft in de
stand koelmiddel aftappen/vacumeren staan
zolang u niet op BS3 drukt.
[2‑22]
Instelling automatische geluidsarme werking en niveau 's nachts.
Door deze instelling te wijzigen, activeert u de automatische
geluidsarme werking van de unit en bepaalt u het niveau van de
functie. Afhankelijk van het gekozen niveau, wordt het geluidsniveau
verlaagd. Het begin- en eindtijdstip voor deze functie wordt
vastgelegd in instelling [2‑26] en [2‑27].
[2‑22]Beschrijving
0 (standaard)Gedeactiveerd
1Niveau 1Niveau 3<Niveau 2<Niveau 1
2Niveau 2
3Niveau 3
[2‑25]
Niveau geluidsarme werking via de externe besturingsadapter.
Deze instelling bepaalt het niveau van de geluidsarme werking als
het systeem in de geluidsarme stand moet draaien wanneer een
extern signaal naar de unit wordt gestuurd.
Deze instelling werkt alleen wanneer de optionele externe
besturingsadapter (DTA104A61/62) is geïnstalleerd en de instelling
[2‑12] is geactiveerd.
[2‑25]Beschrijving
1Niveau 1Niveau 3<Niveau 2<Niveau 1
2 (standaard)Niveau 2
3Niveau 3
[2‑26]
Begintijdstip geluidsarme werking.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
44
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 45
7 Configuratie
Deze instelling wordt gebruikt in combinatie met instelling [2‑22].
[2‑26]Begintijdstip automatische geluidsarme
werking (ongeveer)
120u00
2 (standaard)22u00
324u00
[2‑27]
Eindtijdstip geluidsarme werking.
Deze instelling wordt gebruikt in combinatie met instelling [2‑22].
[2‑27]Eindtijdstip automatische geluidsarme
werking (ongeveer)
16u00
27u00
3 (standaard)8u00
[2‑30]
Niveau stroomverbruikbegrenzing (stap 1) via de externe
besturingsadapter (DTA104A61/62).
Deze instelling bepaalt het niveau van de stroomverbruikbegrenzing
voor stap 1 als het systeem met stroomverbruikbegrenzing moet
draaien wanneer een extern signaal naar de unit wordt gestuurd. Zie
de tabel voor de niveaus.
[2‑30]Stroomverbruikbegrenzing (bij benadering)
160%
265%
3 (standaard)70%
475%
580%
685%
790%
895%
[2‑31]
Niveau stroomverbruikbegrenzing (stap 2) via de externe
besturingsadapter (DTA104A61/62).
Deze instelling bepaalt het niveau van de stroomverbruikbegrenzing
voor stap 2 als het systeem met stroomverbruikbegrenzing moet
draaien wanneer een extern signaal naar de unit wordt gestuurd. Zie
de tabel voor de niveaus.
[2‑31]Stroomverbruikbegrenzing (bij benadering)
1 (standaard)40%
250%
355%
[2‑32]
Gedwongen, permanenten, stroomverbruikbegrenzing (geen externe
besturingsadapter vereist voor stroomverbruikbegrenzing).
Deze instelling activeert en bepaalt het niveau van de
stroomverbruikbegrenzing die permanent wordt toegepast als het
systeem altijd met stroomverbruikbegrenzing moet draaien. Zie de
tabel voor de niveaus.
[2‑32]Referentie begrenzing
0 (standaard)Functie niet actief.
1Volgens instelling [2‑30].
2Volgens instelling [2‑31].
[2‑35]
Instelling hoogteverschil.
[2‑35]Beschrijving
0Wanneer de buitenunit lager dan de
binnenunits is geïnstalleerd en het
hoogteverschil tussen de hoogste binnenunit
en de buitenunit meer dan 40 m bedraagt,
moet de instelling [2‑35] worden ingesteld op 0.
1 (standaard)—
Andere veranderingen/beperkingen aan het circuit zijn van
toepassing; zie "5.3.5Leidinglengte: Alleen VRV DX"op pagina 16
voor meer informatie.
[2‑49]
Instelling hoogteverschil.
[2‑49]Beschrijving
0 (standaard)—
1Wanneer de buitenunit hoger dan de
binnenunits is geïnstalleerd en het
hoogteverschil tussen de laagste binnenunit en
de buitenunit meer dan 50m bedraagt, moet
de instelling [2‑49] op 1 worden ingesteld.
Andere veranderingen/beperkingen aan het circuit zijn van
toepassing; zie "5.3.5Leidinglengte: Alleen VRV DX"op pagina 16
voor meer informatie.
[2‑81]
Instelling koelcomfort.
Deze instelling wordt gebruikt in combinatie met instelling [2‑8].
[2‑81]Instelling koelcomfort
0Eco
1 (standaard)Gematigd
2Snel
3Krachtig
Zie "7.3Energie besparen en optimale werking"op pagina 46 voor
meer informatie en advies over de impact van deze instellingen.
[2‑82]
Instelling verwarmcomfort.
Deze instelling wordt gebruikt in combinatie met instelling [2‑9].
[2‑82]Instelling verwarmcomfort
0Eco
1 (standaard)Gematigd
2Snel
3Krachtig
Zie "7.3Energie besparen en optimale werking"op pagina 46 voor
meer informatie en advies over de impact van deze instellingen.
[2‑83]
Toewijzing master-gebruikersinterface wanneer tegelijk VRV DXbinnenunits en RADX-binnenunits worden gebruikt.
Verander instelling [2‑83] om de VRV DX-binnenunit de
werkingsstand te laten bepalen (systeemspanning UIT/AAN is
vereist na uitvoeren van deze instelling).
[2‑83]Beschrijving
0VRVDX-binnenunit bepaalt de werkingsstand.
1 (standaard)RADX-binnenunit bepaalt de werkingsstand.
[2‑85]
Intervaltijd automatische lekdetectie.
Deze instelling wordt gebruikt in combinatie met instelling [2‑86].
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
45
Page 46
7 Configuratie
X27A
a
b
c
2
345
H JS T
X27A
A1P
[2‑85]Tijd tussen automatische lekdetectie
(dagen)
0 (standaard)365
1180
290
360
430
57
61
[2‑86]
Activering automatische lekdetectie.
Activeer deze instelling wanneer u de automatische
lekdetectiefunctie wilt gebruiken. Activeer instelling [2‑86] om de
automatische lekdetectie uit te voeren, afhankelijk van de ingestelde
waarde van de instelling. De tijd voor de volgende automatische
koelmiddellekdetectie hangt af van instelling [2‑85]. De automatische
lekdetectie wordt uitgevoerd in [2‑85] dagen.
Na elke automatische lekdetectie blijft het systeem stilstaan tot het
wordt herstart door een handmatig thermo ON-verzoek of door de
volgende geprogrammeerde actie.
[2‑86]Beschrijving
0 (standaard)Geen lekdetectie gepland.
1Lekdetectie gepland één keer in [2‑85] dagen.
2Lekdetectie gepland elke [2‑85] dagen.
[2‑88]
Gedetailleerde koelmiddelinformatie verzamelen tijdens
proefdraaien. Zie "8.4 Over proefdraaien"op pagina 51 voor meer
informatie.
[2‑88]Beschrijving
0 (standaard)Geactiveerd.
1Gedeactiveerd.
7.2.9PC-configurator aansluiten op de
buitenunit
Zie hierna voor een beschrijving van de mogelijke patronen. Wijzig
de parameters volgens de behoeften van uw gebouw en voor de
optimale balans tussen energieverbruik en comfort.
Ongeacht de geselecteerde regeling, blijven variaties op het gedrag
van het systeem mogelijk door beschermingsregelingen om de unit
stabiel te laten draaien. De streefwaarde ligt echter vast en wordt
gebruikt om een optimaal evenwicht tussen energieverbruik en
comfort te bereiken, afhankelijk van het type van de toepassing.
De selectieprocedures en setup van het systeem zijn belangrijke
punten, vooral wanneer Hydrobox-units worden gebruikt. De
gevraagde temperatuur van het uittredend water uit de Hydrobox
heeft voorrang op deze energiebesparende regeling, aangezien
deze samenhangt met de vereiste watertemperatuur.
7.3.1Mogelijke hoofdgebruiksmethoden
Basis
De koelmiddeltemperatuur wordt vastgelegd onafhankelijk van de
situatie. Dit komt overeen met de bekende standaardwerking van
vorige VRV-systemen.
Om dit te activeren in…Verander…
Koelen[2‑8]=2
Verwarmen[2‑9]=6
Automatisch
De koelmiddeltemperatuur wordt ingesteld afhankelijk van de
buitentemperatuur. De koelmiddeltemperatuur wordt zo aangepast
aan de vereiste belasting (die ook overeenstemt met de
buitentemperatuur).
Wanneer uw systeem bijvoorbeeld in de koelstand staat, dan moet
bij een lage buitentemperatuur (bijv. 25°C) minder worden gekoeld
dan bij een hoge buitentemperatuur (bijv. 35°C). Op basis hiervan
begint het systeem automatisch de koelmiddeltemperatuur te
verhogen, de geleverde capaciteit te verlagen en de efficiëntie van
het systeem te verhogen.
Wanneer uw systeem bijvoorbeeld in de verwarmstand staat, dan
moet bij een hoge buitentemperatuur (bijv. 15°C) minder worden
verwarmd dan bij een lage buitentemperatuur (bijv. –5°C). Volgens
dit systeem begint het systeem automatisch de
koelmiddeltemperatuur te verlagen, de geleverde capaciteit te
verlagen en de efficiëntie van het systeem te verhogen.
a Pc
b Kabel (EKPCCAB)
c Hoofdprintplaat buitenunit
7.3Energie besparen en optimale
werking
Dit warmtepompsysteem is voorzien van een geavanceerde
energiespaarfunctie. U kunt voorrang geven aan een laag
energieverbruik of aan het comfortniveau. Verschillende parameters
kunnen worden ingesteld, met als resultaat de optimale balans
tussen energieverbruik en comfort voor een specifieke toepassing.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
46
Om dit te activeren in…Verander…
Koelen[2‑8]=0 (standaard)
Verwarmen[2‑9]=0 (standaard)
Hi-sensible/economic (koelen/verwarmen)
De koelmiddeltemperatuur wordt hoger/lager (koelen/verwarmen)
ingesteld dan bij basisgebruik. De nadruk voor de Hi-sensible stand
ligt op het comfortgevoel van de klant.
De selectiemethode van de binnenunits is belangrijk omdat de
beschikbare capaciteit niet dezelfde is als bij basisgebruik.
Gelieve contact op te nemen met uw dealer voor meer informatie
over Hi-sensible toepassingen.
Om dit te activeren in…Verander…
Koelenstel [2‑8] in op de waarde die
overeenstemt met de vereisten
van het voorontworpen systeem
met een Hi-sensible oplossing.
Verwarmenstel [2‑9] in op de waarde die
overeenstemt met de vereisten
van het voorontworpen systeem
met een Hi-sensible oplossing.
[2‑8]Te-streefwaarde (°C)
37
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 47
7 Configuratie
[2‑8]Te-streefwaarde (°C)
48
59
610
711
[2‑9]Tc-streefwaarde (°C)
141
343
7.3.2Mogelijke comfortinstellingen
Voor elk van de voorgaande standen kan een comfortniveau worden
geselecteerd. Het comfortniveau houdt verband met de timing en de
inspanning (energieverbruik) om een bepaalde kamertemperatuur te
bereiken door de koelmiddeltemperatuur tijdelijk te veranderen om
zo de gevraagde omstandigheden sneller te bereiken.
Krachtig
Overshoot (bij verwarmen) of undershoot (bij koelen) is toegestaan
ten opzichte van de gevraagde koelmiddeltemperatuur om zo de
vereiste kamertemperatuur heel snel te bereiken. Overshoot is
toegestaan vanaf het opstarten.
▪ Bij het koelen mag de verdampingstemperatuur, afhankelijk van
de situatie, tijdelijk tot 3°C dalen.
▪ Bij het verwarmen mag de condensatietemperatuur, afhankelijk
van de situatie, tijdelijk tot 49°C stijgen.
▪ Wanneer de vraag van de binnenunits afneemt, gaat het systeem
over naar een stabiele toestand, bepaald door de bovenstaande
werkingsstand.
Om dit te activeren in…Verander…
Koelen[2‑81]=3.
Deze instelling wordt gebruikt in
combinatie met instelling [2‑8].
Verwarmen[2‑82]=3.
Deze instelling wordt gebruikt in
combinatie met instelling [2‑9].
Gematigd
Overshoot (bij verwarmen) of undershoot (bij koelen) is toegestaan
ten opzichte van de gevraagde koelmiddeltemperatuur om zo de
vereiste kamertemperatuur heel snel te bereiken. Overshoot is niet
toegestaan vanaf het opstarten. Het opstarten gebeurt onder de
voorwaarden bepaald door de werkingsstand hierboven.
▪ Bij het koelen mag de verdampingstemperatuur, afhankelijk van
de situatie, tijdelijk tot 6°C dalen.
▪ Bij het verwarmen mag de condensatietemperatuur, afhankelijk
van de situatie, tijdelijk tot 46°C stijgen.
▪ Wanneer de vraag van de binnenunits afneemt, gaat het systeem
over naar een stabiele toestand, bepaald door de bovenstaande
werkingsstand.
▪ De omstandigheden van het opstarten verschillen van die van de
krachtige en snelle comfortinstelling.
Om dit te activeren in…Verander…
Koelen[2‑81]=1.
Deze instelling wordt gebruikt in
combinatie met instelling [2‑8].
Verwarmen[2‑82]=1.
Deze instelling wordt gebruikt in
combinatie met instelling [2‑9].
Eco
De door de gebruiksmethode (zie hiervoor) bepaalde originele
streefwaarde van de koelmiddeltemperatuur blijft behouden zonder
enige correctie, behalve voor beschermingsregeling.
Om dit te activeren in…Verander…
Koelen[2‑81]=0.
Deze instelling wordt gebruikt in
combinatie met instelling [2‑8].
Verwarmen[2‑82]=0.
Deze instelling wordt gebruikt in
combinatie met instelling [2‑9].
Snel
Overshoot (bij verwarmen) of undershoot (bij koelen) is toegestaan
ten opzichte van de gevraagde koelmiddeltemperatuur om zo de
vereiste kamertemperatuur heel snel te bereiken. Overshoot is
toegestaan vanaf het opstarten.
▪ Bij het koelen mag de verdampingstemperatuur, afhankelijk van
de situatie, tijdelijk tot 6°C dalen.
▪ Bij het verwarmen mag de condensatietemperatuur, afhankelijk
van de situatie, tijdelijk tot 46°C stijgen.
▪ Wanneer de vraag van de binnenunits afneemt, gaat het systeem
over naar een stabiele toestand, bepaald door de bovenstaande
werkingsstand.
Om dit te activeren in…Verander…
Koelen[2‑81]=2.
Deze instelling wordt gebruikt in
combinatie met instelling [2‑8].
Verwarmen[2‑82]=2.
Deze instelling wordt gebruikt in
combinatie met instelling [2‑9].
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
47
Page 48
7 Configuratie
A
B
E
100%
50%
T
e
C
D
3°C
6°C
35°C
F
A
BC
D
E
F
A
B
100%
70%
E
T
c
C
D
49°C
46°C
F
2°C
A
BC
D
EF
7.3.3Voorbeeld: Automatische stand bij koelen
7.3.4Voorbeeld: Automatische stand bij
verwarmen
A Reële belastingscurve
B Virtuele belastingscurve (initiële capaciteit automatische
stand)
C Virtuele streefwaarde (waarde initiële
verdampingstemperatuur automatische stand)
D Vereiste waarde verdampingstemperatuur
E Belastingsfactor
F Buitenluchttemperatuur
TeVerdampingstemperatuur
Snel
Krachtig
Gematigd
Evolutie kamertemperatuur:
A Ingestelde temperatuur binnenunit
B Start werking
C Werkingsduur
D Gematigd
E Snel
F Krachtig
A Virtuele belastingscurve (standaard piekcapaciteit
automatische stand)
B Belastingscurve
C Virtuele streefwaarde (waarde initiële
Evolutie kamertemperatuur:
condensatietemperatuur automatische stand)
D Ontwerptemperatuur
E Belastingsfactor
F Buitenluchttemperatuur
TcCondensatietemperatuur
Snel
Krachtig
Gematigd
A Ingestelde temperatuur binnenunit
B Start werking
C Werkingsduur
D Gematigd
E Snel
F Krachtig
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
48
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 49
8 Inbedrijfstelling
7.4Met behulp van de
lekdetectiefunctie
7.4.1Over de automatische lekdetectiefunctie
De (automatische) lekdetectiefunctie is niet standaard geactiveerd.
De (automatische) lekdetectiefunctie werkt alleen wanneer beide
onderstaande voorwaarden zijn vervuld:
▪ De bijgevulde hoeveelheid koelmiddel is ingevoerd in de logica
van het systeem (zie [2‑14]).
▪ Het systeem heeft proefgedraaid (zie "8 Inbedrijfstelling" op
pagina 49), inclusief een uitvoerige controle van de situatie van
het koelmiddel.
De lekdetectiefunctie kan worden geautomatiseerd. Stel de
intervaltijd of de tijd tot de volgende automatische lekdetectie in met
behulp van parameter [2‑85]. Parameter [2‑86] bepaalt of de
lekdetectie één keer (binnen [2‑85] dagen) of intermitterend, met een
interval van [2‑85] dagen, wordt uitgevoerd.
Voor de lekdetectiefunctie moet de bijgevulde hoeveelheid
koelmiddel onmiddellijk na het beëindigen van het vullen worden
ingevoerd. Dit moet worden ingevoerd vóór het proefdraaien.
OPMERKING
Als een verkeerde waarde voor de bijgevulde hoeveelheid
koelmiddel wordt ingevoerd, zal de lekdetectiefunctie
minder nauwkeurig werken.
INFORMATIE
▪ De gewogen en reeds genoteerde bijgevulde
hoeveelheid koelmiddel (niet de totale hoeveelheid
koelmiddel in het systeem) moet worden ingevoerd.
▪ De lekdetectiefunctie is niet beschikbaar wanneer er
Hydrobox-units of RA DX-binnenunits op het systeem
zijn aangesloten.
▪ De lekdetectiefunctie kan niet worden gebruikt wanneer
het hoogteverschil tussen binnenunits ≥50/40 m is.
7.4.2Handmatige lektest uitvoeren
Wanneer de lekdetectiefunctie eerst niet was vereist, maar later wel,
dan moeten de volgende voorwaarden vervuld zijn:
▪ De bijgevulde hoeveelheid koelmiddel moet ingevoerd zijn in de
logica van het systeem.
▪ Het systeem moet opnieuw proefdraaien.
De lekdetectie kan ook één keer worden uitgevoerd door middel van
de volgende procedure.
1 Druk één keer op BS2.
2 Druk nogmaals op BS2.
3 Druk 5 seconden op BS2.
4 De lekdetectie begint. Druk op BS1 om de lekdetectie af te
breken.
Gevolg: Wanneer een handmatige lekdetectie is uitgevoerd, wordt
het resultaat van de lekdetectie aangegeven op het 7segmentendisplay van de buitenunit. Binnenunits staan in de
vergrendelde toestand (symbool centrale besturing). Het resultaat
komt overeen met de onderstaande lijst. Voor meer gedetailleerde
informatie: controleer stand1 voor de juiste hoeveelheid. Druk op
BS1 om terug te keren naar de normale toestand.
DisplayGelekte hoeveelheid (kg)
0≤x<0,5
0,5≤x<1
1≤x<1,5
1,5≤x<2
DisplayGelekte hoeveelheid (kg)
2≤x<2,5
2,5≤x<3
3≤x<3,5
3,5≤x<4
4≤x<4,5
4,5≤x<5
5≤x<5,5
5,5≤x<6
6≤x<6,5
6,5≤x<7
7≤x<7,5
7,5≤x<8
8≤x<8,5
8,5≤x<9
9≤x<9,5
9,5≤x<10
10≤x
Informatiecodes:
CodeBeschrijving
De unit is niet klaar voor de lekdetectie (zie de
vereisten voor de lekdetectie).
Binnenunit is buiten temperatuurbereik voor
lekdetectie.
Buitenunit is buiten temperatuurbereik voor
lekdetectie.
Te lage druk gemeten tijdens lekdetectie.
Herbegin de lekdetectie.
Een binnenunit die niet compatibel is met de
lekdetectiefunctie is geïnstalleerd (bijv. RADXbinnenunit, Hydrobox, …).
Het resultaat van de lekdetectie wordt weergegeven in [1‑35] en
[1‑29].
Stappen tijdens lekdetectie:
DisplayStappen
Voorbereiding
Drukvereffening
Opstarten
Lekdetectie
Standby
Lekdetectie is beëindigd
(a) Als de binnentemperatuur te laag is, begint eerst het
verwarmen.
(b) Als de binnentemperatuur door de lekdetectiewerking
minder dan 15°C bedraagt en de buitentemperatuur lager
dan 20°C is, begint het verwarmen om een
basiscomfortniveau te behouden.
(a)
(b)
8Inbedrijfstelling
8.1Overzicht: Inbedrijfstelling
Na de installatie en wanneer de lokale instellingen zijn ingesteld
moet de installateur de correcte werking controleren. Hiervoor moet
het systeem proefdraaien volgens de hierna beschreven procedures.
In dit hoofdstuk wordt beschreven wat u moet doen en wat u moet
weten om het systeem na de configuratie in gebruik te stellen.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
49
Page 50
8 Inbedrijfstelling
Het in bedrijf stellen houdt typisch volgende stappen in:
1De "Controlelijst voor de inbedrijfstelling" controleren.
2Proefdraaien.
3Indien nodig, problemen oplossen na abnormaal beëindigen
van het proefdraaien.
4Gebruik van het systeem.
8.2Voorzorgsmaatregelen bij de
inbedrijfstelling
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
VOORZICHTIG
Laat het systeem niet proefdraaien terwijl aan de
binnenunits wordt gewerkt.
Bij het proefdraaien zullen niet alleen de buitenunit, maar
ook de aangesloten binnenunit werken. Tijdens het
proefdraaien aan een binnenunit werken is gevaarlijk.
VOORZICHTIG
Steek geen vingers, stokken of andere voorwerpen in de
luchtinlaat of -uitlaat. Verwijder de ventilatorafscherming
niet. Wanneer de ventilator met hoge snelheid draait, zou
dit letsels veroorzaken.
OPMERKING
Proefdraaien is mogelijk voor omgevingstemperaturen
tussen –20°C en 35°C.
INFORMATIE
Vergeet niet dat wanneer de unit voor het eerst wordt
gebruikt, ze meer stroom kan verbruiken. Dit is te verklaren
door het feit dat de compressor een inlooptijd van 50 uur
heeft alvorens hij vlot draait en een stabiel stroomverbruik
bereikt. De reden is dat de spiraal van ijzer is en dat het
even duurt voordat de oppervlakken die contact maken,
glad zijn.
OPMERKING
Schakel de voeding ten minste 6 uur voor gebruik in om de
carterverwarming van stroom te voorzien en de
compressor te beschermen.
Tijdens de testfunctie starten de buitenunit en de binnenunits op.
Controleer of voorbereidingen van alle binnenunits voltooid zijn
(lokale leidingen, elektrische bedrading, ontluchten, ...). Zie de
montagehandleiding van de binnenunits voor meer informatie.
8.3Checklist voor de inbedrijfstelling
Controleer na de installatie van de unit eerst de volgende punten.
Sluit de unit nadat alle onderstaande controles zijn uitgevoerd;
hierna kunt u de unit opstarten.
Lees de volledige instructies voor installatie en gebruik,
zoals beschreven in de uitgebreide handleiding voor de
installateur en de gebruiker.
Installatie
Controleer of de unit correct is geïnstalleerd om
abnormale geluiden en trillingen te voorkomen bij het
opstarten van de unit.
Lokale bedrading
Controleer of de lokale bedrading overeenkomstig de in
hoofdstuk "6.8 De elektrische bedrading aansluiten" op
pagina35 beschreven instructies, de bedradingsschema's
en de geldende wetgeving is uitgevoerd.
Voedingsspanning
Controleer de voedingsspanning op het lokale
voedingspaneel. De spanning moet overeenstemmen met
de spanning op het identificatieplaatje van de unit.
Aardingsbedrading
Controleer of de aardingskabels goed zijn aangesloten en
de aardingsklemmen stevig zijn vastgemaakt.
Isolatietest van het hoofdvoedingscircuit
Controleer met behulp van een megger van 500V of een
isolatiebestendigheid van 2 MΩ of meer is bereikt. Breng
hiervoor een spanning van 500 V DC aan tussen de
voedingsklemmen en de aarding. Gebruik nooit een
megger voor de transmissiebedrading.
Zekeringen, stroomonderbrekers of beveiligingen
Controleer of de zekeringen, de stroomonderbrekers of de
lokaal geïnstalleerde beveiligingen van het in het
hoofdstuk "5.4.2 Vereisten voor beveiligingen" op
pagina21 vermelde type en grootte zijn. Controleer of er
geen zekering of beveiliging is overbrugd.
Interne bedrading
Controleer of er geen losse aansluitingen of beschadigde
elektrische componenten in de elektrische
componentenkast en binnenin de unit zichtbaar zijn.
Leidingdiameter en leidingisolatie
Installeer leidingen met de juiste diameter en isoleer ze
zoals voorgeschreven.
Afsluiters
Zorg dat de afsluiters aan zowel de vloeistof- als de
gaszijde open zijn.
Beschadigde onderdelen
Controleer de binnenkant van de unit op beschadigde
onderdelen of platgedrukte leidingen.
Koelmiddellek
Controleer de binnenkant van de unit op
koelmiddellekken. Probeer eventuele koelmiddellekken te
repareren. Raadpleeg uw plaatselijke dealer als u er niet
in slaagt het lek te verhelpen. Raak geen koelmiddel aan
dat uit de aansluitingen van de koelmiddelleidingen is
gelekt. Anders kunt u vrieswonden oplopen.
Olielek
Controleer de compressor op olielekken. Probeer
eventuele olielekken te repareren. Raadpleeg uw
plaatselijke dealer als u er niet in slaagt het lek te
verhelpen.
Luchtinlaat/-uitlaat
Controleer of de luchtinlaat en -uitlaat van de unit niet
belemmerd is door papier, karton of iets anders.
Hoeveelheid extra koelmiddel
De bij te vullen hoeveelheid koelmiddel moet worden
vermeld op het bijgevoegde label "Bijgevuld koelmiddel"
en aangebracht op de achterkant van het voorpaneel.
Installatiedatum en lokale instelling
Schrijf de installatiedatum op de sticker op de achterkant
van het bovenste voorpaneel overeenkomstig
EN60335‑2‑40 en noteer ook de lokale instelling(en).
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
50
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 51
8 Inbedrijfstelling
8.4Over proefdraaien
De hiernavolgende procedure beschrijft het proefdraaien van het
volledige systeem. De volgende punten worden gecontroleerd en
beoordeeld:
▪ Controle van bedradingsfouten (controle van communicatie met
binnenunits).
▪ Controle of de afsluiters openen.
▪ Bepaling van de leidinglengte.
▪ Referentiegegevens verzamelen voor lekdetectie. Als de
lekdetectie vereist is, moet bij het proefdraaien een uitvoerige
controle van de situatie van het koelmiddel worden uitgevoerd. Als
de lekdetectie NIET vereist is, mag de uitvoerige controle van de
situatie van het koelmiddel worden overgeslagen bij het
proefdraaien. Dit kan worden ingesteld met instelling [2‑88].
INFORMATIE
Buiten de volgende grenswaarden kan de toestand van het
koelmiddel niet worden gecontroleerd:
▪ Buitentemperatuur: 0~43°Cdroge bol
▪ Binnentemperatuur: 20~32°Cdroge bol
Waarde [2‑88]Beschrijving
0Het systeem zal proefdraaien met een
uitvoerige controle van de situatie van het
koelmiddel. Na het proefdraaien is de unit klaar
voor lekdetectie (zie "7.4Met behulp van de
lekdetectiefunctie"op pagina49 voor meer
informatie).
1Het systeem zal proefdraaien zonder een
uitvoerige controle van de situatie van het
koelmiddel. Na het proefdraaien is de unit
NIET klaar voor lekdetectie.
INFORMATIE
▪ Wanneer [2‑88]=0, kan het proefdraaien tot 4uur lang
duren.
▪ Wanneer [2‑88]=0 en het proefdraaien voortijdig werd
afgebroken, wordt de waarschuwingscode
aangegeven op de gebruikersinterface. Het systeem
kan worden gebruikt. De lekdetectiefunctie is NIET
beschikbaar. Laat het systeem best nog eens
proefdraaien.
▪ Als de automatische vulfunctie werd gebruikt, dan
informeert de unit de gebruiker over eventuele
ongunstige omgevingsomstandigheden voor het
verzamelen van uitvoerige gegevens over de situatie
van het koelmiddel. In dat geval werkt de lekdetectie
minder nauwkeurig. Laat het systeem in dat geval op
een gunstiger ogenblik opnieuw proefdraaien. Wanneer
tijdens de automatische vulprocedure geen "" of
"" werd aangegeven, dan kunnen tijdens het
proefdraaien betrouwbare gegevens worden
verzameld. Zie de omgevingsbeperkingen in de
informatietabel van "6.7.6 Stap 6a: Koelmiddel
automatisch vullen"op pagina33.
De controles van de leidinglengte en van de toestand van het
koelmiddel worden niet uitgevoerd wanneer het systeem Hydroboxunits of RADX-binnenunits bevat.
▪ Laat het systeem proefdraaien na de eerste installatie. Anders
wordt de storingscode aangegeven op de gebruikersinterface
en is de normale werking niet mogelijk of kunt u een afzonderlijke
binnenunit niet laten proefdraaien.
▪ Problemen met binnenunits kunnen niet voor elke unit afzonderlijk
worden gecontroleerd. Controleer de binnenunits één voor één
met een normale regeling op de gebruikersinterface na het
beëindigen van het proefdraaien. Zie de montagehandleiding van
de binnenunit (bijv. Hydrobox) voor meer informatie over
afzonderlijk proefdraaien.
INFORMATIE
▪ Het kan 10 minuten duren om het koelmiddel in een
uniforme toestand te krijgen voordat de compressor
wordt gestart.
▪ Bij het proefdraaien kan het stromen van het
koelmiddel of het geluid van een magneetklep goed
hoorbaar zijn en kan de displayweergave veranderen.
Dit zijn evenwel geen storingen.
8.5Proefdraaien
1 Sluit alle voorpanelen zodat u geen verkeerde besluiten trekt
(behalve het servicedeksel van de inspectieopening in de
elektrische componentenkast).
2 Controleer of alle gewenste lokale instellingen zijn ingesteld; zie
"7.2Lokale instellingen uitvoeren"op pagina40.
3 Schakel de voeding naar de buitenunit en de aangesloten
binnenunits in.
OPMERKING
Schakel de voeding ten minste 6 uur voor gebruik in om de
carterverwarming van stroom te voorzien en de
compressor te beschermen.
4 Controleer of het systeem in de standaardsituatie (stilstand)
staat; zie "7.2.4 Stand 1 of 2 activeren" op pagina 41. Druk
minstens 5 seconden op BS2. De unit begint het proefdraaien.
Gevolg: Het proefdraaien wordt automatisch uitgevoerd, op het
display van de buitenunit wordt "" aangegeven en op de
gebruikersinterface van de binnenunits wordt de aanduiding
"Proefdraaien" en "Onder gecentraliseerde besturing"
aangegeven.
Stappen van de procedure van het automatisch proefdraaien van het
systeem:
Opmerking: Tijdens het proefdraaien kan de unit niet worden
stilgelegd met de gebruikersinterface. Druk op BS3 om af te breken.
De unit stopt ±30 seconden later.
5 Controleer het resultaat van het proefdraaien op het 7-
segmentendisplay van de buitenunit.
BeëindigingBeschrijving
Normaal beëindigd Geen aanduiding op het 7-segmentendisplay
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
51
Page 52
9 Onderhoud en service
X3A
8~12 HP
BLK
RED
X6A (A6P)X5A (A3P)
14~20 HP
BeëindigingBeschrijving
Abnormaal
beëindigd
Aanduiding van storingscode op het 7segmentendisplay.
Zie "8.6Correctie na abnormaal beëindigen
van het proefdraaien"op pagina52 voor
stappen om de storing op te lossen. Wanneer
het proefdraaien is voltooid, kan de normale
werking na 5 minuten worden begonnen.
8.6Correctie na abnormaal beëindigen
van het proefdraaien
Het proefdraaien is alleen voltooid als er geen storingscode op de
gebruikersinterface of het 7-segmentendisplay van de buitenunit
staat. Wanneer er wel een storingscode op staat, voert u de in de
tabel met storingscodes beschreven stappen uit om de storing op te
lossen. Laat het systeem opnieuw proefdraaien en controleer of de
storing is opgelost.
INFORMATIE
Raadpleeg de montagehandleiding van de binnenunit voor
meer informatie over andere storingscodes van
binnenunits.
8.7Gebruik van de unit
Na de installatie en het proefdraaien van de buitenunit en
binnenunits is het systeem klaar voor gebruik.
De gebruikersinterface van de binnenunit moet ingeschakeld zijn om
de binnenunit te bedienen. Zie de gebruiksaanwijzing van de
binnenunit voor meer informatie.
9Onderhoud en service
OPMERKING
Elk onderhoud moet door een erkende installateur of
serviceagent worden uitgevoerd.
Ons advies: het onderhoud zou minstens een maal per
jaar moeten gebeuren. De toepasselijke wetgeving kan
echter kortere onderhoudstermijnen vereisen.
OPMERKING
In Europa worden de broeikasgasemissies van de totale
koelmiddelvulling in het systeem (uitgedrukt in ton CO2equivalent) gebruikt om de onderhoudstermijnen te
bepalen. Volg de toepasselijke wetgeving.
Formule om de broeikasgasemissies te berekenen:
GWP-waarde van het koelmiddel × Totale
koelmiddelvulling [in kg] / 1000
9.1Overzicht: Onderhoud en service
Dit hoofdstuk bevat informatie over:
▪ Voorkomen van elektrische gevaren bij het onderhoud en
servicewerkzaamheden aan het systeem
▪ Koelmiddelaftapprocedure
9.2Voorzorgsmaatregelen inzake
onderhoud
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
52
OPMERKING:Risico van elektrostatische ontlading
Vooraleer met onderhouds- of servicewerkzaamheden te
beginnen, raak een metalen onderdeel van de unit aan om
statische elektriciteit af te voeren en de printplaat te
beschermen.
9.2.1Elektrische gevaren voorkomen
Bij service aan inverterapparatuur:
1 Open het deksel van de elektrische componentenkast pas 10
minuten na het uitschakelen van de voeding.
2 Meet de spanning tussen de klemmen op de klemmenstrook
voor de voeding met een tester en controleer of de voeding is
uitgeschakeld. Meet verder de punten op de afbeelding
hieronder met een tester en controleer of de spanning van de
condensator in het hoofdcircuit minder dan 50V DC bedraagt.
3 Om schade aan de printplaat te voorkomen, raak een naakt
metalen deel aan om u te ontladen van statische elektriciteit
voordat u stekkers aansluit of verwijdert.
4 Trek de verbindingsstekkers X1A, X2A (X3A, X4A) voor de
ventilatormotoren in de buitenunit uit voordat u begint met
servicewerkzaamheden aan de inverterapparatuur. Raak geen
onderdelen onder stroom aan. (Als een ventilator draait door de
sterke wind, kan hierdoor een spanning in de condensator of in
het hoofdcircuit worden opgeslagen en een elektrische schok
veroorzaken.)
5 Steek de verbindingsstekker na de servicewerkzaamheden
opnieuw in. Anders wordt storingscode
gebruikersinterface of op het 7-segmentendisplay van de
buitenunit aangegeven en is de normale werking niet mogelijk.
Voor meer informatie, zie het bedradingsschema op de achterkant
van het deksel van de elektrische componentenkast.
Kijk uit voor de ventilator. De unit inspecteren met een draaiende
ventilator is gevaarlijk. Schakel altijd de hoofdschakelaar uit en
verwijder de zekeringen uit het besturingscircuit in de buitenunit.
op de
9.3Over de servicestand
Koelmiddel aftappen/vacumeren is mogelijk met behulp van
instelling [2‑21]. Zie "7.2Lokale instellingen uitvoeren"op pagina40
voor meer informatie over het instellen van stand 2.
Controleer bij het gebruik van de stand voor vacumeren/aftappen
voor u begint heel grondig wat moet worden gevacumeerd/afgetapt.
Zie de montagehandleiding van de binnenunit voor meer informatie
over vacumeren en aftappen.
9.3.1Gebruik van de vacuümstand
1 Stel [2‑21]=1 bij de stilstaande unit.
Gevolg: Na bevestigen worden de expansiekleppen van de
binnenunits en de buitenunit volledig geopend. Op het 7segmentendisplay wordt dan
gebruikersinterface van alle binnenunits TEST (proefdraaien)
en (externe besturing) en de werking is geblokkeerd.
2 Vacumeer het systeem met een vacuümpomp.
3 Druk op BS3 om te stoppen met vacumeren.
aangegeven en op de
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 53
10 Opsporen en verhelpen van storingen
9.3.2Koelmiddel aftappen
Het koelmiddel moet worden afgetapt met een aftapsysteem voor
koelmiddel. Voer dezelfde procedure als voor het vacumeren uit.
OPMERKING
Verwijder bij het verwijderen van koelmiddel GEEN olie.
Voorbeeld: Met behulp van een olieafscheider.
10Opsporen en verhelpen van
storingen
10.1Overzicht: Opsporen en verhelpen
van storingen
In dit hoofdstuk wordt beschreven wat u moet doen ingeval van
problemen.
Het bevat informatie over:
▪ Problemen op basis van storingscodes oplossen
10.2Problemen op basis van
storingscodes oplossen
Wanneer er wel een storingscode op staat, voert u de in de tabel
met storingscodes beschreven stappen uit om de storing op te
lossen.
Druk op BS3 om de storingscode te resetten en opnieuw te proberen
nadat u het probleem hebt opgelost.
De op de buitenunit aangegeven storingscode bestaat uit een
hoofdcode en een subcode. De subcode biedt meer gedetailleerde
informatie over de storingscode. De storingscode wordt
intermitterend aangegeven.
Voorbeeld:
CodeVoorbeeld
Hoofdcode
Subcode
De hoofdcode wordt op het display om de seconde afgewisseld door
de subcode.
Afsluiter gesloten of verkeerd (tijdens
proefdraaien systeem)
In verband met automatisch bijvullen
—Abnormaal lage druk in aanzuigleiding Sluit onmiddellijk klep A. Druk op BS1
Voer automatische vulfunctie uit (zie
handleiding); unit niet klaar voor
lekdetectie.
Laat systeem proefdraaien.
Controleer bedrading (Q1/Q2).
Controleer bedrading (Q1/Q2).
Laat opnieuw proefdraaien.
Controleer bedrading Q1/Q2.
Controleer bedrading Q1/Q2.
Controleer aantal aangesloten
binnenunits en totale capaciteit.
Controleer of storing zich voordoet bij
andere binnenunits en of combinatie
van binnenunits is toegestaan.
Controleer of storing zich voordoet bij
andere binnenunits en of combinatie
van binnenunits is toegestaan.
Controleer of storing zich voordoet bij
andere binnenunits en of combinatie
van binnenunits is toegestaan.
Controleer of unittypes compatibel zijn.
Controleer of unittypes compatibel zijn.
Controleer of aantal units met
transmissiebedrading overeenstemt
met aantal op voeding aangesloten
units (controlestand) of wacht tot einde
initialisering.
Controleer of aantal units met
transmissiebedrading overeenstemt
met aantal op voeding aangesloten
units (controlestand) of wacht tot einde
initialisering.
Open afsluiters.
om te resetten. Controleer de
volgende punten voordat u de
procedure voor automatisch bijvullen
opnieuw probeert:
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
55
Page 56
11 Als afval verwijderen
HoofdcodeSubcodeOorzaakOplossing
MasterSlave 1Slave 2
—Vorstbeveiliging binnenunitSluit onmiddellijk klep A. Druk op BS1
om te resetten. Probeer de procedure
voor automatisch bijvullen opnieuw.
—Automatisch bijvullen bijna voltooidMaak u klaar voor stoppen
automatisch bijvullen.
—Automatisch bijvullen voltooidSluit stand automatisch bijvullen af.
In verband met lekdetectiefunctie
—Unit is niet klaar voor lekdetectieZie de vereisten voor lekdetectie.
—Binnenunit is buiten temperatuurbereik
voor lekdetectie
—Buitenunit is buiten temperatuurbereik
voor lekdetectie
—Te lage druk gemeten tijdens
lekdetectie
—Een binnenunit die niet compatibel is
met de lekdetectiefunctie is
geïnstalleerd (bijv. RADX-binnenunit,
Hydrobox, …)
Probeer opnieuw wanneer
omgevingsvoorwaarden zijn vervuld.
Probeer opnieuw wanneer
omgevingsvoorwaarden zijn vervuld.
Herbegin de lekdetectie.
Zie de vereisten voor lekdetectie.
11Als afval verwijderen
Het ontmantelen van de unit, behandelen van het koelmiddel, olie en
andere onderdelen moet gebeuren in overeenstemming met de van
toepassing zijnde wetgeving.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
56
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 57
12Technische gegevens
4-15x22.5
515
76
765
76
272
328
373
930
97
107
131
179
259
276
122
766
729
137
1685
(mm)
8~12 HP
4-15x22.5
97
272
328
373
1240
107
131
179
259
276
122
1685
76
137
765
76
515
729
1076
(mm)
14~20 HP
Zie de technische data voor de recentste informatie.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
57
Page 58
12 Technische gegevens
12.3Serviceruimte: Buitenunit
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
58
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 59
12 Technische gegevens
a
b
a
c
d
a
b
a
e
d
e
c
a
b
a
e
d
f
c
a
b
a
e
b
d
c
a
b
a
e
d
f
c
h
1
h
2
1500
500
F
(mm)
Er moet voldoende ruimte rond de unit zijn voor
servicewerkzaamheden en de minimale ruimte voor de luchtinlaat en
-uitblaas (raadpleeg de afbeelding hierna en kies één van de
mogelijkheden).
ABCD Zijden om de installatieplaats met obstakels
F Zijden om de installatieplaats met obstakels
Aanzuigzijde
▪ Bij een installatieplaats met obstakels alleen aan de zijden A+B+C
+D, heeft de hoogte van de muren aan zijden A+C geen invloed
op de afmetingen van de serviceruimte. Zie de afbeelding hiervoor
voor de invloed van de hoogte van de muren aan zijden B+D op
de afmetingen van de serviceruimte.
▪ Bij een montageplaats waar alleen aan de zijden A+B obstakels
voorkomen, heeft de hoogte van de muren geen invloed op
aangeduide afmetingen van onderhoudsruimte.
▪ De vereiste installatieruimte op deze afbeeldingen geldt voor
verwarmen onder vollast zonder rekening te houden met
eventuele ophoping van ijs. Als de installatie zich in een koude
omgeving bevindt, dan moeten al de afmetingen hierboven
>500 mm zijn om ophoping van ijs tussen de buitenunits te
voorkomen.
INFORMATIE
De afmetingen van de serviceruimte in de afbeelding
hiervoor zijn gebaseerd op koelwerking bij een
omgevingstemperatuur van 35°C
(standaardomstandigheden).
Raadpleeg de sticker met het bedradingsschema op de unit. De
gebruikte afkortingen hebben de volgende betekenis:
8 HP
INFORMATIE
Het bedradingsschema op de buitenunit geldt alleen voor
de buitenunit. Voor de binnenunit of optionele elektrische
componenten, zie het bedradingsschema van de
binnenunit.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
79
Page 80
12 Technische gegevens
(b) Nominale koelcapaciteiten zijn gebaseerd op binnentemperatuur 20°Cdroge bol, buitentemperatuur 7°Cdroge bol en 6°Cnatte bol, equivalente
koelmiddelleiding: 5m, hoogteverschil: 0m.
(c) Het echte aantal units hangt af van het type binnenunit (VRVDX, Hydrobox, RADX, ...) en de beperking op de aansluitverhouding voor het
systeem (50%≤CR≤130%).
(d) Nominaal bij 230V.
(e) De geluidswaarden worden gemeten in een semi-anechoïsche ruimte.
(f) Het geluidsvermogensniveau is een absolute waarde geproduceerd door een geluid.
(g) Het geluidsdrukniveau is een relatieve waarde die afhangt van de afstand en de akoestische omgeving. Zie voor meer informatie de tekeningen
van het geluidsniveau in het technical data book.
Elektrische specificaties
Specificatie8 HP10 HP12 HP14 HP16 HP18 HP20 HP
Voeding
▪ BenamingY1
▪ Fase3N~
▪ Frequentie50 Hz
▪ Spanning380-415V
Stroom
▪ Nominaal opgenomen ampèrage (RLA)
▪ Inschakelstroom (MSC)
(b)
▪ Minimale belastbaarheid circuit (MCA)
▪ Maximale zekeringsstroom (MFA)
▪ Totale overspanningsstroom (TOCA)
▪ Opgenomen stroom bij vollast (FLA)
Spanningsbereik380-415 ±10%V
Aansluitingen bedradingen
▪ Voor elektrische voeding5G
▪ Voor aansluiting op binnenunit2 (F1/F2)
Voedingsinlaatzowel binnen- als buitenunit
(a) RLA is gebaseerd op temperatuur binnenunit 27°Cdroge bol en 19°Cnatte bol, buitentemperatuur 35°Cdroge bol.
(b) MSC=maximale stroom tijdens opstarten van de compressor. VRV IV gebruikt alleen inverter-compressoren. MCA moet worden gebruikt bij de
keuze van de maat van de lokale bedrading. MCA kan worden beschouwd als de maximale bedrijfsstroom.
(c) MCA moet worden gebruikt bij de keuze van de maat van de lokale bedrading. MCA kan worden beschouwd als de maximale bedrijfsstroom.
(d) MFA wordt gebruikt bij de keuze van de stroomonderbreker en de aardcontactstroomonderbreker (aardlekschakelaar).
(e) TOCA is de totale waarde van elke OC-kit.
(f) FLA=nominale bedrijfsstroom ventilator. Spanningsbereik: units zijn geschikt voor gebruik op elektrische systemen waar de aan de unitklem
geleverde spanning niet onder of boven het aangegeven bereik komt. Maximaal toelaatbare afwijking in het spanningsbereik is 2%.
(a)
7,2A10,2A12,7A15,4A18,0A20,8A26,9A
≤MCA
(c)
(d)
(e)
(f)
16,1A22,0A24,0A27,0A31,0A35,0A39,0A
20A25A32A40A50A
17,3A24,6A35,4A35,7A42,7A
1,2A1,3A1,5A1,8A2,6A
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
80
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 81
12.9Capaciteitentabel: Binnenunit
De totale capaciteit van de binnenunits moet binnen het opgegeven
bereik vallen. Aansluitverhouding (CR): 50%≤CR≤130%.
12 Technische gegevens
HP-klasse van
buitenunit
8100200260
10125250325
12150300390
14175350455
16200400520
18225450585
20250500650
22275550715
24300600780
26325650845
28350700910
30375750975
324008001040
344258501105
364509001170
384759501235
4050010001300
4252510501365
4455011001430
4657511501495
4860012001560
5062512501625
5265013001690
5467513501755
50%
minimum CR
100%
nominaal CR
130%
maximum CR
OPMERKING
Wanneer u een totale capaciteit selecteert die groter is dan
vermeld in de vorige tabel, dan zal de koel- en
verwarmcapaciteit kleiner zijn. Zie de technische data voor
meer informatie.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
81
Page 82
13 Over het systeem
g
c
gg
h
gg
cccd
f
eb
i
a
Voor de gebruiker
13Over het systeem
De binnenunit van het VRV IV-warmtepompsysteem kan worden
gebruikt voor toepassingen met verwarmen/koelen. Het type
binnenunit dat kan worden gebruikt hangt af van de reeks van de
buitenunits.
OPMERKING
Gebruik de airconditioner voor geen andere doeleinden.
Gebruik de unit niet voor het koelen van precisieinstrumenten, voedsel, planten, dieren of kunstwerken, om
te voorkomen dat de kwaliteit ervan wordt aangetast.
OPMERKING
Voor latere wijzigingen of uitbreidingen van uw systeem:
Een volledig overzicht van toegelaten combinaties (voor
latere systeemuitbreiding) vindt u in de technische data en
moet worden geraadpleegd. Neem contact op met uw
installateur voor meer informatie en professioneel advies.
In het algemeen kunnen de volgende types binnenunit worden
aangesloten op een VRV IV-warmtepompsysteem (niet-beperkende
lijst, afhankelijk van de combinaties van het model buitenunit en het
model binnenunit):
Combinatie van VRV directe-expansiebinnenunits met RA directeexpansie-units is toegelaten.
Combinatie van VRV directe-expansiebinnenunits met Hydroboxunits is toegelaten.
Combinatie van VRV directe-expansiebinnenunits met RA directeexpansie-unit(s) en Hydrobox-unit(s) is NIET toegelaten.
Wanneer AHU of Luchtgordijn wordt gebruikt, mag geen Hydrobox
worden aangesloten.
Op een VRV IV-warmtepompbuitenunit mag niet alleen een
Hydrobox worden aangesloten.
Aansluiting van een luchtbehandelingsunit in paar op een VRV IVwarmtepompbuitenunit wordt ondersteund.
Aansluiting van een luchtbehandelingsunit in multi op een VRV IVwarmtepompbuitenunit wordt ondersteund, zelfs in combinatie met
VRV directe-expansiebinnenunit(s).
Combinaties van één unit (continu verwarmen/niet-continu
verwarmen): met beperkingen.
Combinaties van multi-units (continu verwarmen/niet-continu
verwarmen): met beperkingen.
Zie de technische data voor meer specificaties.
13.1Systeemlay-out
Uw buitenunit van de VRV IV-warmtepompreeks kan één van de
volgende modellen zijn:
ModelBeschrijving
RYYQEnkel model continu verwarmen.
RYMQMulti model continu verwarmen.
Welke functies beschikbaar zijn, hangt af van het type van de
geselecteerde buitenunit. In deze gebruiksaanwijzing staat
aangegeven wanneer een functie alleen bij bepaalde modellen
voorkomt.
14Gebruikersinterface
Deze gebruiksaanwijzing geeft een niet-beperkend overzicht van de
belangrijkste functies van het systeem.
Gedetailleerde informatie over de vereiste stappen voor bepaalde
functies vindt u in de specifieke montagehandleiding en
gebruiksaanwijzing van de binnenunit.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van de geïnstalleerde
gebruikersinterface.
15Voor het gebruik
ModelBeschrijving
RXYQEnkel en multi model niet-continu
verwarmen.
a VRV IV-warmtepomp buitenunit
b Koelmiddelleiding
c VRV directe-expansiebinnenunit (DX)
d VRV LT Hydrobox (HXY080/125)
e BP-box (vereist voor aansluiting van Residential Air (RA) of
Sky Air (SA) directe-expansiebinnenunits (DX))
f Residential Air (RA) directe-expansiebinnenunits (DX))
g Gebruikersinterface (specifiek afhankelijk van het type
binnenunit)
h Gebruikersinterface (draadloos, specifiek afhankelijk van
het type binnenunit)
i Keuzeschakelaar koelen/verwarmen op afstandsbediening
VOORZICHTIG
Raak de interne delen van de controller nooit aan.
Verwijder het voorpaneel niet. Sommige onderdelen in het
toestel aanraken is gevaarlijk en kan problemen met het
toestel veroorzaken. Neem contact op met uw dealer voor
controle en afstelling van de interne delen.
WAARSCHUWING
Deze unit bevat elektrische en hete onderdelen.
WAARSCHUWING
Controleer vóór het gebruik van de unit of zij correct werd
geïnstalleerd door een installateur.
VOORZICHTIG
Langdurige blootstelling van uw lichaam aan de
luchtstroom is niet gezond.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
82
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 83
16 Bediening
VOORZICHTIG
Zorg voor een degelijke verluchting van de ruimte als
samen met de airconditioner een apparaat met brander
wordt gebruikt, dit om zuurstofgebrek te voorkomen.
VOORZICHTIG
Gebruik de airconditioner niet wanneer een
insectendodend middel in de ruimte wordt verspreid.
Anders zouden de chemische stoffen zich in de unit
kunnen afzetten, met gevaar voor de gezondheid van
mensen die overgevoelig zijn voor chemische stoffen.
Deze gebruiksaanwijzing geldt voor de volgende systemen met
standaardbesturing. Neem vóór de ingebruikneming contact op met
uw dealer voor informatie over de bediening die overeenstemt met
uw systeem en versie. Dit is ook het geval als uw installatie is
uitgerust met een op maat ontworpen besturingssysteem.
Werkingsstanden (afhankelijk van het type binnenunit):
▪ Verwarmen en koelen (lucht/lucht).
▪ Alleen ventileren (lucht/lucht).
▪ Verwarmen en koelen (lucht/water).
Afhankelijk van het type binnenunit zijn er specifieke functies; zie de
specifieke montagehandleiding/gebruiksaanwijzing voor meer
informatie.
16Bediening
16.2.2Over koelen, verwarmen, alleen ventileren
en automatische werking
▪ Omschakelen is onmogelijk als op het scherm van de
gebruikersinterface "omschakeling onder gecentraliseerde
besturing" staat (zie de montagehandleiding en
gebruiksaanwijzing van de gebruikersinterface).
▪ Wanneer "omschakeling onder gecentraliseerde besturing"
op het display knippert, zie "16.5.1 Over master-
gebruikersinterface instellen"op pagina85.
▪ De ventilator kan mogelijk nog ongeveer 1 minuut blijven draaien
nadat het verwarmen is beëindigd.
▪ De luchtstroomsnelheid kan zich automatisch aanpassen aan de
kamertemperatuur of de ventilator kan onmiddellijk stoppen. Dit is
echter geen storing.
16.2.3Over verwarmen
Het kan langer duren voor de ingestelde temperatuur wordt bereikt
voor algemeen verwarmen dan voor koelen.
De volgende stappen worden uitgevoerd om te voorkomen dat de
verwarmingscapaciteit afneemt of dat koude lucht wordt uitgeblazen.
Ontdooien
Bij het verwarmen bevriest de luchtgekoelde warmtewisselaar van
de buitenunit hoe langer, hoe meer, zodat steeds minder energie
kan worden overgebracht naar de warmtewisselaar van de
buitenunit. De verwarmingscapaciteit neemt af en het systeem moet
ontdooien om nog voldoende warmte te leveren aan de binnenunits.
16.1Werkingsgebied
Gebruik het systeem binnen de volgende temperatuur- en
vochtgehaltewaarden om een veilige en efficiënte werking te
verzekeren.
KoelenVerwarmen
Buitentemperatuur–5~43°Cdroge bol –20~21°Cdroge
bol
–20~15,5°C natte
bol
Binnentemperatuur21~32°Cdroge bol
14~25°C natte bol
Binnenvochtigheid≤80%
(a) Om te voorkomen dat er condens wordt gevormd en water
uit de unit druppelt. Als de temperatuur of de vochtigheid
buiten deze limieten valt, kunnen beveiligingen geactiveerd
worden, waardoor de unit mogelijk niet functioneert.
Het bovenstaande werkingsbereik geldt alleen wanneer directeexpansiebinnenunits op het VRV IV-systeem zijn aangesloten.
Voor Hydrobox-units of AHU-units gelden speciale waarden voor het
werkingsbereik. Zie hiervoor de montagehandleiding/
gebruiksaanwijzing van de specifieke unit. Zie de technische data
voor de recentste informatie.
15~27°Cdroge bol
(a)
16.2Gebruik van het systeem
AlsDan
RYYQ of RYMQbuitenunit is
geïnstalleerd
RXYQ-buitenunit is
geïnstalleerd
De ontdooistand wordt aangegeven met op het display van
de binnenunit.
Warme start
Om te voorkomen dat bij het begin van verwarmen koude lucht uit
een binnenunit wordt geblazen, wordt de binnenventilator
automatisch stilgelegd. Op het display van de gebruikersinterface
wordt aangegeven. Het kan even duren voordat de
ventilator begint te werken. Dit is echter geen storing.
Tijdens het ontdooien blijft de binnenunit op
een lager peil verder verwarmen. Dit
verzekert u van een aangenaam
comfortniveau binnen. Een
warmteopslagelement in de buitenunit levert
de energie om bij het ontdooien het ijs te
verwijderen van de luchtgekoelde
warmtewisselaar van de buitenunit.
De ventilator van de binnenunit wordt
stilgelegd, de koelmiddelcyclus wordt
omgekeerd en energie van in het gebouw
wordt gebruikt om de warmtewisselaar van
de buitenunit te ontdooien.
16.2.1Over het gebruik van het systeem
▪ De bedieningsprocedure hangt af van de combinatie van
buitenunit en gebruikersinterface.
▪ Schakel de hoofdvoeding 6 uur vóór de inwerkingstelling in om de
unit te beschermen.
▪ Als de hoofdvoeding tijdens het gebruik wordt uitgeschakeld,
wordt de unit automatisch herstart zodra ze weer wordt
ingeschakeld.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
83
Page 84
16 Bediening
a
b
1
1
1
1
1
INFORMATIE
▪ De verwarmingscapaciteit neemt af wanneer de
buitentemperatuur daalt. Gebruik in dat geval een
ander verwarmingstoestel in combinatie met de unit.
(Wanneer u een toestel met een open vlam gebruikt,
moet u de kamer constant verluchten). Plaats geen
apparatuur met een open vlam op plaatsen die
blootgesteld zijn aan de luchtstroom van de unit of
onder de unit.
▪ Het duurt even voordat de kamer is opgewarmd nadat
u de unit hebt gestart, aangezien de unit de volledige
kamer verwarmt met een warmeluchtcirculatiesysteem.
▪ Als de warme lucht naar het plafond stijgt, en de lucht
boven de vloer koud blijft, raden wij aan de circulator te
gebruiken (= binnenventilator voor het circuleren van
lucht). Neem contact op met uw dealer voor meer
informatie.
16.2.4Gebruik van het systeem (ZONDER
keuzeschakelaar koelen/verwarmen op de
afstandsbediening)
1 Druk meermaals op de keuzeknop voor de bedrijfsstand op de
gebruikersinterface en selecteer de gewenste bedrijfsstand.
Koelen
Verwarmen
Alleen ventileren
2 Druk op de AAN/UIT-knop van de gebruikersinterface.
Gevolg: Het bedrijfslampje licht op en het systeem begint te
werken.
16.2.5Gebruik van het systeem (MET
keuzeschakelaar koelen/verwarmen op de
afstandsbediening)
Overzicht van de keuzeschakelaar koelen/verwarmen op de
afstandsbediening
a KEUZESCHAKELAAR ALLEEN
VENTILEREN/AIRCONDITIONING
Stel de schakelaar in op voor alleen
ventileren of op voor koelen of
verwarmen.
b KEUZESCHAKELAAR KOELEN/
VERWARMEN
Stel de schakelaar in op
of op voor verwarmen
voor koelen
2 Druk op de AAN/UIT-knop van de gebruikersinterface.
Gevolg: Het bedrijfslampje licht op en het systeem begint te
werken.
Stoppen
3 Druk opnieuw op de AAN/UIT-knop van de gebruikersinterface.
Gevolg: Het werkingslampje gaat uit en het systeem stopt.
OPMERKING
Schakel de voeding niet meteen uit nadat de unit is
gestopt, maar wacht minstens 5 minuten.
Instellen
Zie de gebruiksaanwijzing van de gebruikersinterface voor informatie
over het programmeren van temperatuur, ventilatorsnelheid en
luchtstroomrichting.
16.3Gebruik van het
ontvochtigingsprogramma
16.3.1Over het ontvochtigingsprogramma
▪ Dit programma dient om de vochtigheid in uw kamer te
verminderen met een zo klein mogelijke temperatuurdaling
(minimale kamerkoeling).
▪ De microcomputer bepaalt automatisch de temperatuur en de
ventilatorsnelheid (kan niet worden ingesteld met de
gebruikersinterface).
▪ Deze stand is niet mogelijk bij een lage kamertemperatuur
(<20°C).
16.3.2Gebruik van het
ontvochtigingsprogramma (ZONDER
keuzeschakelaar koelen/verwarmen op de
afstandsbediening)
Starten
1 Selecteer als volgt de bedrijfsstand met de keuzeschakelaar
koelen/verwarmen op de afstandsbediening:
KoelenVerwarmenAlleen ventileren
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
84
Starten
1 Druk enkele keren op de keuzeknop voor de werkingsstand op
de gebruikersinterface en selecteer
2 Druk op de AAN/UIT-knop van de gebruikersinterface.
Gevolg: Het bedrijfslampje licht op en het systeem begint te
werken.
3 Druk op de instelknop voor de luchtstroomrichting (alleen voor
dubbelstroom, multi-stroom, hoek, plafondmontage en
wandmontage). Zie "16.4 Luchtstroomrichting instellen" op
pagina85 voor meer informatie.
Stoppen
4 Druk opnieuw op de AAN/UIT-knop van de gebruikersinterface.
Gevolg: Het werkingslampje gaat uit en het systeem stopt.
(ontvochtigen).
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 85
16 Bediening
1
1
e
b
f
d
b
d
c
a
e
f
OPMERKING
Schakel de voeding niet meteen uit nadat de unit is
gestopt, maar wacht minstens 5 minuten.
16.3.3Gebruik van het
ontvochtigingsprogramma (MET
keuzeschakelaar koelen/verwarmen op de
afstandsbediening)
Starten
1 Selecteer koelen met behulp van de keuzeschakelaar koelen/
verwarmen op de afstandsbediening.
2 Druk enkele keren op de keuzeknop voor de werkingsstand op
de gebruikersinterface en selecteer (ontvochtigen).
3 Druk op de AAN/UIT-knop van de gebruikersinterface.
Gevolg: Het bedrijfslampje licht op en het systeem begint te
werken.
4 Druk op de instelknop voor de luchtstroomrichting (alleen voor
dubbelstroom, multi-stroom, hoek, plafondmontage en
wandmontage). Zie "16.4 Luchtstroomrichting instellen" op
pagina85 voor meer informatie.
Stoppen
5 Druk opnieuw op de AAN/UIT-knop van de gebruikersinterface.
Gevolg: Het werkingslampje gaat uit en het systeem stopt.
OPMERKING
Schakel de voeding niet meteen uit nadat de unit is
gestopt, maar wacht minstens 5 minuten.
KoelenVerwarmen
▪ Bij continue werking met horizontale luchtstroomrichting.
▪ Tijdens continue werking met neerwaartse luchtstroom bij het
koelen met een aan het plafond opgehangen of aan de wand
bevestigde unit, kan de microcomputer de luchtstroomrichting
sturen, en verandert ook de aanduiding op de
gebruikersinterface.
De luchtstroomrichting kan worden ingesteld op één van de
volgende manieren:
▪ De stand van de luchtstroomklep wordt automatisch ingesteld.
▪ De gebruiker stelt de luchtstroomrichting in.
▪ Automatische
WAARSCHUWING
Raak nooit de luchtuitlaat of horizontale bladen aan terwijl
de draaiklep in werking is. Uw vingers kunnen geklemd
geraken of de unit kan onklaar geraken.
OPMERKING
▪ Het draaibereik van de klep kan worden veranderd.
Neem contact op met uw dealer voor meer informatie.
(alleen voor dubbelstroom, multi-stroom, hoek,
plafondmontage en wandmontage).
▪ Gebruik de klep bij voorkeur niet in de horizontale
stand
afzetten op het plafond of op de klep.
en gewenste stand .
. Anders kan er zich vocht of stof gaan
16.5Master-gebruikersinterface
instellen
16.5.1Over master-gebruikersinterface instellen
16.4Luchtstroomrichting instellen
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van de gebruikersinterface.
16.4.1Over de luchtstroomklep
Dubbelstroomunits+multi-stroomunits
Hoekunits
Units voor plafondmontage
Units voor wandmontage
In de volgende gevallen wordt de luchtstroomrichting gestuurd door
een microcomputer, en kan zij verschillen van de instelling op het
display.
KoelenVerwarmen
▪ Wanneer de
kamertemperatuur lager is dan
de ingestelde temperatuur.
Wanneer het systeem is geïnstalleerd zoals in de afbeelding
hiervoor, dan moet één van de gebruikersinterfaces worden
ingesteld als hoofdgebruikersinterface.
Op de displays van de slave-gebruikersinterfaces staat
(omschakeling onder gecentraliseerde besturing) en de slavegebruikersinterfaces volgen automatisch de bedrijfsstand bepaald
door de master-gebruikersinterface.
Verwarmen of koelen selecteren kan alleen met de mastergebruikersinterface.
In speciale gevallen wordt de master-binnenunit als volgt bepaald:
a VRV-warmtepomp buitenunit
b VRV directe-expansiebinnenunit (DX)
c BP-box (vereist voor aansluiting van Residential Air (RA) of
Sky Air (SA) directe-expansiebinnenunits (DX))
d Residential Air (RA) directe-expansiebinnenunits (DX))
e Gebruikersinterface (specifiek afhankelijk van het type
binnenunit)
f Gebruikersinterface (draadloos, specifiek afhankelijk van
het type binnenunit)
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
85
Page 86
17 Energie besparen en optimale werking
GevalBeschrijving
VRVDX-binnenunit
gecombineerd met
Hydrobox-unit
VRVDX-binnenunits
gecombineerd met
RADX-binnenunits
De master-gebruikersinterface van de
VRVDX-binnenunit bepaalt altijd de
werkingsstand. De Hydrobox-unit kan
de werkingsstand (koelen/verwarmen)
niet bepalen.
De master-gebruikersinterface van de
RADX-binnenunit bepaalt standaard de
werkingsstand. Neem contact op met
uw installateur om te weten welk type
binnenunit als master is ingesteld.
16.5.2Gebruikersinterface als master instellen
(VRV DX en Hydrobox)
Wanneer alleen VRV DX-binnenunits (en Hydrobox-units) op het
VRV IV-systeem zijn aangesloten:
1 Druk 4 seconden op de keuzeknop voor de werkingsstand van
de actuele master-gebruikersinterface. Als deze procedure nog
niet was uitgevoerd, dan kunt u ze uitvoeren op de als eerste
gebruikte gebruikersinterface.
Gevolg: Het display met (omschakeling onder
gecentraliseerde besturing) van alle op dezelfde buitenunit
aangesloten slave-gebruikersinterfaces knippert.
2 Druk op de keuzeknop voor de werkingsstand van de controller
die u als master-gebruikersinterface wilt instellen.
Gevolg: De instelling is voltooid. Deze gebruikersinterface is
ingesteld als master-gebruikersinterface en
(omschakeling onder gecentraliseerde besturing) verdwijnt van
het display. Op de displays van de andere gebruikersinterfaces
staat (omschakeling onder gecentraliseerde besturing).
16.5.3Gebruikersinterface als master instellen
(VRV DX en RA DX)
Wanneer VRV DX-binnenunits en RA DX-binnenunits zijn
aangesloten (of alleen RADX-binnenunits):
Afhankelijk van de lokale instelling op de buitenunit, kan een
gebruikersinterface op de VRV DX-binnenunit of op de RA DXbinnenunit als master worden ingesteld (zie hiervoor).
1 Als de VRV DX-binnenunit als master-kiezer is ingesteld, kan
dezelfde procedure als hiervoor worden gevolgd.
2 Als de RADX-binnenunit als master-kiezer is ingesteld, kan de
volgende procedure worden gevolgd.
Procedure: alle binnenunits stoppen (VRVDX binnenunits
+RADX-binnenunits).
Wanneer het systeem niet draait (alle binnenunits thermo UIT), kunt
u de master RADX-binnenunit bepalen met de
infraroodgebruikersinterface (thermo AAN in de gewenste stand
instellen).
De master-unit kan alleen worden veranderd door de voorgaande
procedure te herhalen. Omschakelen tussen koelen en verwarmen
(of vice versa) kan alleen door de werkingsstand van de ingestelde
master-binnenunit te veranderen.
Neem contact op met uw installateur als u de gebruikersinterface
van de VRVDX-binnenunit als master wilt houden.
16.6Over besturingssystemen
Behalve individuele besturing (één gebruikersinterface bestuurt één
binnenunit), biedt dit systeem nog twee andere besturingssystemen.
Controleer het volgende als uw unit met één van die
besturingssystemen is uitgerust:
TypeBeschrijving
GroepsbesturingEén gebruikersinterface bestuurt tot 16
binnenunits. Alle binnenunits krijgen
dezelfde instelling.
Besturing met twee
gebruikersinterfaces
OPMERKING
Neem contact op met uw dealer als u de combinatie of de
instelling van groepsbesturing en besturing met twee
gebruikersinterfaces wilt wijzigen.
Twee gebruikersinterfaces besturen één
binnenunit (bij groepsbesturing is dit
een groep van binnenunits). De unit
wordt individueel bestuurd.
17Energie besparen en optimale
werking
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om voor een
optimale werking van het systeem te zorgen.
▪ Stel de luchtuitlaat zo in dat de lucht niet rechtstreeks op de
aanwezige personen wordt geblazen.
▪ Pas de kamertemperatuur aan zodat u een aangename omgeving
creëert. Voorkom te sterk verwarmen of koelen.
▪ Houd bij het koelen rechtstreeks zonlicht uit de kamer met behulp
van gordijnen of jaloezieën.
▪ Verlucht dikwijls. Zorg bij langdurig gebruik vooral voor
verluchting.
▪ Houd deuren en ramen dicht. Als de deuren of ramen open
blijven, zal er lucht uit de kamer stromen, met een kleiner koel- of
verwarmeffect tot gevolg.
▪ Koel of verwarm niet te sterk. Om zuinig om te gaan met energie
houdt u de temperatuurinstelling op een gematigd niveau.
▪ Plaats nooit voorwerpen in de buurt van de luchtinlaat of -uitlaat
van de unit. Anders kan dit een verminderd effect of een uitval
veroorzaken.
▪ Zet de hoofdvoedingsschakelaar van de unit uit als de unit
gedurende langere tijd niet zal worden gebruikt. Er wordt immers
stroom verbruikt zolang de schakelaar niet uitgeschakeld is. Zet
de hoofdvoedingsschakelaar 6 uur voor gebruik aan alvorens de
unit opnieuw op te starten, dit om een vlotte werking te
garanderen. (Zie "Onderhoud" in de handleiding van de
binnenunit.)
▪ Als op het display staat (tijd om het luchtfilter te reinigen), laat
u de filters door een erkend servicetechnicus schoonmaken. (Zie
"Onderhoud" in de handleiding van de binnenunit.)
▪ Houd de binnenunit en de gebruikersinterface op minstens 1 m
van televisie-, radio-, stereotoestellen of dergelijke. Anders zijn
statische storingen of vervormde beelden mogelijk.
▪ Plaats geen voorwerpen onder de binnenunit; anders kunnen ze
schade oplopen door water.
▪ Bij een vochtigheid van meer dan 80% of wanneer de afvoeruitlaat
verstopt is, kan condensvorming optreden.
Dit warmtepompsysteem is voorzien van een geavanceerde
energiespaarfunctie. U kunt voorrang geven aan een laag
energieverbruik of aan het comfortniveau. Verschillende parameters
kunnen worden ingesteld, met als resultaat de optimale balans
tussen energieverbruik en comfort voor een specifieke toepassing.
Zie hierna voor een rudimentaire beschrijving van de mogelijke
patronen. Neem contact met uw installateur voor advies of om de
parameters aan uw noden aan te passen.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
86
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 87
18 Onderhoud en service
De montagehandleiding bevat meer gedetailleerde informatie voor
de installateur. Hij kan u helpen om een optimale balans tussen
energieverbruik en comfort te bereiken.
17.1Beschikbare
hoofdgebruiksmethoden
Basis
De koelmiddeltemperatuur wordt vastgelegd onafhankelijk van de
situatie. Dit komt overeen met de bekende standaardwerking van
vorige VRV-systemen.
Automatisch
De koelmiddeltemperatuur wordt ingesteld afhankelijk van de
buitentemperatuur. De koelmiddeltemperatuur wordt zo aangepast
aan de vereiste belasting (die ook overeenstemt met de
buitentemperatuur).
Wanneer uw systeem bijvoorbeeld in de koelstand staat, dan moet
bij een lage buitentemperatuur (bijv. 25°C) minder worden gekoeld
dan bij een hoge buitentemperatuur (bijv. 35°C). Op basis hiervan
begint het systeem automatisch de koelmiddeltemperatuur te
verhogen, de geleverde capaciteit te verlagen en de efficiëntie van
het systeem te verhogen.
Hi-sensible/economic (koelen/verwarmen)
De koelmiddeltemperatuur wordt hoger/lager (koelen/verwarmen)
ingesteld dan bij basisgebruik. De nadruk voor de Hi-sensible stand
ligt op het comfortgevoel van de klant.
De selectiemethode van de binnenunits is belangrijk omdat de
beschikbare capaciteit niet dezelfde is als bij basisgebruik.
Gelieve contact op te nemen met uw installateur voor meer
informatie over Hi-sensible toepassingen.
17.2Mogelijke comfortinstellingen
Voor elk van de voorgaande standen kan een comfortniveau worden
geselecteerd. Het comfortniveau houdt verband met de timing en de
inspanning (energieverbruik) om een bepaalde kamertemperatuur te
bereiken door de koelmiddeltemperatuur tijdelijk te veranderen om
zo de gevraagde omstandigheden sneller te bereiken.
▪ Krachtig
▪ Snel
▪ Gematigd
▪ Eco
INFORMATIE
Een combinatie van de Automatische stand met Hydroboxtoepassingen kan interessant zijn. Het effect van de
energiespaarfunctie kan heel beperkt zijn wanneer een
lage/hoge (koelen/verwarmen) temperatuur van het
uittredend water wordt gevraagd.
18Onderhoud en service
OPMERKING
Voer nooit zelf een inspectie van of
servicewerkzaamheden aan de unit uit. Vraag hier een
erkend servicetechnicus voor.
WAARSCHUWING
Vervang nooit een zekering door een zekering met een
andere waarde of andere draden als een zekering is
doorgebrand. Het gebruik van een draad of koperdraad
kan een uitval van de unit of brand veroorzaken.
VOORZICHTIG
Steek geen vingers, stokken of andere voorwerpen in de
luchtinlaat of -uitlaat. Verwijder de ventilatorafscherming
niet. Wanneer de ventilator met hoge snelheid draait, zou
dit letsels veroorzaken.
VOORZICHTIG
Kijk uit voor de ventilator.
De unit inspecteren met een draaiende ventilator is
gevaarlijk.
Schakel de hoofdschakelaar altijd uit alvorens
onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
VOORZICHTIG
Controleer na langdurig gebruik of de staander en
bevestiging niet beschadigd zijn. Bij beschadiging dreigt de
unit te vallen en letsel te veroorzaken.
OPMERKING
Veeg het bedieningspaneel van de controller niet af met
benzine, thinner, reinigingsdoeken met chemische
producten, enz. Het paneel kan verkleuren of de coating
kan afschilferen. Dompel bij een sterk vervuild
bedieningspaneel een doek in met water verdund neutraal
detergent, wring de doek goed uit en veeg er dan het
paneel mee schoon. Veeg het daarna af met een andere
droge doek.
18.1Onderhoud na een lange periode
van stilstand
Bijvoorbeeld aan het begin van het seizoen.
▪ Controleer en verwijder alles dat de inlaat- en uitlaatopeningen
van de binnen- en buitenunits zou kunnen blokkeren.
▪ Reinig de luchtfilters en behuizingen van de binnenunits. Neem
contact op met uw installateur of onderhoudspersoon om de
luchtfilters en buitenkant van de binnenunit schoon te maken. Tips
voor het onderhoud en procedures voor het schoonmaken vindt u
in de montagehandleiding/gebruiksaanwijzing van de specifieke
binnenunits. Installeer de gereinigde luchtfilters terug in dezelfde
positie.
▪ Schakel de voeding ten minste 6 uur voor gebruik van de unit in,
dit om een vlotte werking te verzekeren. Zodra de voeding wordt
ingeschakeld, verschijnt het displays van de gebruikersinterface.
18.2Onderhoud voor een lange periode
van stilstand
Bijvoorbeeld aan het eind van het seizoen.
▪ Laat de binnenunits ongeveer een halve dag draaien in de stand
alleen ventileren om de binnenkant van de units te drogen. Zie
"16.2.2 Over koelen, verwarmen, alleen ventileren en
automatische werking"op pagina83 voor meer informatie over de
stand alleen ventileren.
▪ Schakel de voeding uit. Het display van de gebruikersinterface
gaat uit.
▪ Reinig de luchtfilters en behuizingen van de binnenunits. Neem
contact op met uw installateur of onderhoudspersoon om de
luchtfilters en buitenkant van de binnenunit schoon te maken. Tips
voor het onderhoud en procedures voor het schoonmaken vindt u
in de montagehandleiding/gebruiksaanwijzing van de specifieke
binnenunits. Installeer de gereinigde luchtfilters terug in dezelfde
positie.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
87
Page 88
18 Onderhoud en service
18.3Over het koelmiddel
Dit product bevat gefluoreerde broeikasgassen. Laat de gassen
NIET vrij in de atmosfeer.
Koelmiddeltype: R410A
Waarde globaal opwarmingspotentieel (GWP): 2087,5
OPMERKING
In Europa worden de broeikasgasemissies van de totale
koelmiddelvulling in het systeem (uitgedrukt in tonnen CO2equivalent) gebruikt om de onderhoudsintervallen te
bepalen. Houd u aan de geldende wetgeving.
Formule om broeikasgasemissies te berekenen: GWPwaarde koelmiddel × totale koelmiddelvulling [in kg] / 1000
Neem contact op met uw installateur voor meer informatie.
WAARSCHUWING
Het koelmiddel in de airconditioner is veilig en lekt normaal
niet. Als het koelmiddel in de ruimte lekt, kan een
schadelijk gas vrijkomen bij contact met vuur van een
brander, een verwarming of een fornuis.
Schakel alle verwarmingstoestellen met verbranding uit,
verlucht de ruimte en neem contact op met de dealer waar
u de unit hebt gekocht.
Gebruik de airconditioner niet totdat iemand van de
servicedienst heeft bevestigd dat het deel met het
koelmiddellek gerepareerd is.
18.4Dienst-na-verkoop en garantie
18.4.1Garantieperiode
▪ Bij dit product wordt een garantiekaart geleverd die de dealer bij
de installatie heeft ingevuld. De klant moet de ingevulde kaart
controleren en zorgvuldig bewaren.
▪ Als de airconditioner binnen de garantieperiode moet gerepareerd
worden, neemt u contact op met uw dealer en houd u de
garantiekaart klaar.
18.4.2Aanbevelingen voor onderhoud en
inspectie
Aangezien zich na verschillende jaren van gebruik stof kan ophopen
in de unit, zullen de prestaties van de unit enigszins afnemen. Het
demonteren en schoonmaken van de binnenkant van units vereist
een zekere technische kennis. Om voor een optimaal onderhoud
van uw units te zorgen, raden wij aan de normale
onderhoudswerkzaamheden aan te vullen met een onderhouds- en
inspectiecontract. Ons dealernetwerk heeft toegang tot een
permanente voorraad essentiële onderdelen om uw airconditioner zo
lang mogelijk te laten meegaan. Neem contact op met uw dealer
voor meer informatie.
Vermeld altijd de volgende informatie wanneer u uw dealer om
een interventie vraagt:
▪ De volledige modelnaam van de airconditioner.
▪ Het fabricagenummer (vermeld op het naamplaatje van de unit).
▪ De installatiedatum.
▪ De symptomen of de storing, en details van het defect.
WAARSCHUWING
▪ Wijzig, demonteer, verwijder, herinstalleer of repareer
de unit niet zelf aangezien een verkeerde demontage
of installatie een elektrische schok of brand kan
veroorzaken. Neem contact op met uw dealer.
▪ Zorg dat er geen open vlammen zijn in het geval van
een koelmiddellek. Het koelmiddel zelf is helemaal
veilig, niet-giftig en niet-brandbaar, maar er zal wel een
giftig gas vrijkomen wanneer het koelmiddel per
ongeluk lekt in een kamer met lucht van een
ventilatorkachel, gasfornuis, enz. Laat de reparatie van
een lek altijd controleren door erkend servicepersoneel
voordat u de unit weer in gebruik neemt.
18.4.3Aanbevolen onderhouds- en
inspectiecycli
De vermelde onderhouds- en vervangingscycli staan los van de
garantieperiode van de onderdelen.
OnderdeelInspectiecy
clus
Elektromotor1 jaar20.000 uur
Printplaat25.000 uur
Warmtewisselaar5 jaar
Sensor (thermistor, enz.)5 jaar
Gebruikersinterface en
schakelaars
Lekbak8 jaar
Expansieklep20.000 uur
Magneetklep20.000 uur
Voor de tabel wordt uitgegaan van de volgende
gebruiksomstandigheden:
▪ Normaal gebruik zonder veelvuldig starten en stoppen van de unit.
Afhankelijk van het model, bevelen wij aan het toestel niet meer
dan 6 keer/uur te starten en te stoppen.
▪ Er wordt uitgegaan van een gebruik van 10 uur/dag en 2.500 uur/
jaar.
OPMERKING
▪ In de tabel staan de belangrijkste onderdelen.
Raadpleeg uw onderhouds- en inspectiecontract voor
meer informatie.
▪ De tabel geeft de aanbevolen onderhoudsperiodes
aan. Om de unit evenwel zo lang mogelijk te laten
meegaan, is het mogelijk dat u het onderhoud vroeger
moet uitvoeren. De aanbevolen intervallen kunnen
worden gebruikt voor het gepaste onderhoudsontwerp
voor wat betreft de budgettering van kosten voor
onderhoud en inspectie. Afhankelijk van de inhoud van
het onderhouds- en inspectiecontract, kunnen de
inspectie- en onderhoudscycli in werkelijkheid korter
zijn dan vermeld.
Onderhoudscyclus
(vervangingen en/of
reparaties)
25.000 uur
18.4.4Verkorte onderhouds- en
vervangingscycli
De volgende omstandigheden kunnen aanleiding geven tot een
kortere "onderhoudscyclus" of "vervangingscyclus":
De unit wordt gebruikt op een plaats waar:
▪ Hitte en vochtigheid buiten de normale waarden schommelen.
▪ Grote stroomschommelingen (spanning, frequentie,
golfvervorming, enz.) (de unit kan niet worden gebruikt als de
stroomschommelingen buiten het toelaatbare bereik vallen).
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
88
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 89
19 Opsporen en verhelpen van storingen
▪ Er vaak schokken en trillingen zijn.
▪ De lucht stof, zout, schadelijke gassen of olienevel zoals
zwavelzuur en waterstofsulfide bevat.
▪ Het toestel frequent wordt gestart en gestopt of lange tijd blijft
draaien (sites met airconditioning rond de klok).
Aanbevolen vervangingscyclus voor slijtageonderdelen
OnderdeelInspectiec
yclus
Luchtfilter1 jaar5 jaar
Filter met hoog rendement1 jaar
Zekering10 jaar
Carterverwarming8 jaar
Onderdelen onder drukNeem ingeval van
OPMERKING
▪ In de tabel staan de belangrijkste onderdelen.
Raadpleeg uw onderhouds- en inspectiecontract voor
meer informatie.
▪ De tabel geeft de aanbevolen vervangingsintervallen
aan. Om de unit evenwel zo lang mogelijk te laten
meegaan, is het mogelijk dat u het onderhoud vroeger
moet uitvoeren. De aanbevolen intervallen kunnen
worden gebruikt voor het gepaste onderhoudsontwerp
voor wat betreft de budgettering van kosten voor
onderhoud en inspectie. Neem contact op met uw
dealer voor meer informatie.
INFORMATIE
Het is mogelijk dat schade veroorzaakt door het
demonteren of schoonmaken van de binnenkant van units
door iemand anders dan onze erkende dealers niet onder
de garantie valt.
Onderhoudscyclus
(vervangingen en/of
reparaties)
corrosie contact op met
uw plaatselijke verdeler.
19Opsporen en verhelpen van
storingen
Als zich één van de volgende problemen voordoet, neem dan
onderstaande maatregelen en neem contact op met uw dealer.
WAARSCHUWING
Stop de werking en schakel de voeding uit als er zich
iets abnormaals voordoet (brandgeur, enz.).
Als u de unit onder dergelijke omstandigheden laat
werken, kan dit leiden tot een defect, elektrische schok of
brand. Neem contact op met uw dealer.
Alleen een erkend servicetechnicus mag het systeem repareren:
StoringMaatregel
Als een beveiliging zoals een zekering,
onderbreker of aardlekschakelaar vaak
in werking treedt, of als de AAN/UITschakelaar niet goed werkt.
Als water uit de unit lekt.Stop de werking.
De bedrijfsschakelaar werkt niet goed.Schakel de voeding uit.
Als het unitnummer op het display van
de gebruikersinterface staat, het
bedrijfslampje knippert en de
storingscode wordt aangegeven.
Schakel de hoofdvoeding
uit.
Verwittig uw installateur
en geef hem de
storingscode door.
Als het systeem niet goed werkt en geen van de bovenstaande
storingen in aanmerking komt, volg dan de onderstaande
procedures.
StoringMaatregel
Indien het systeem
helemaal niet werkt.
Het systeem werkt wel
voor alleen ventileren,
maar stopt meteen bij
het verwarmen of
koelen.
Het systeem werkt,
maar koelt of verwarmt
onvoldoende.
Neem contact op met uw installateur als u na controle van alle
bovenstaande punten het probleem zelf niet kunt oplossen. Geef
hem de symptomen door, de volledige modelnaam van de
airconditioner (met indien mogelijk ook het fabricagenummer) en de
installatiedatum (mogelijk vermeld op de garantiekaart).
▪ Controleer of er geen
stroomonderbreking is. Wacht tot de
stroom is hersteld. Als de stroom tijdens
de werking uitvalt, zal het systeem
automatisch herstarten direct nadat de
voedingsspanning is hersteld.
▪ Controleer of er geen zekering is
doorgebrand of een onderbreker in
werking is gesteld. Vervang indien nodig
de zekering of stel de onderbreker terug.
▪ Controleer of de luchtinlaat of -uitlaat van
de buitenunit of de binnenunit niet
geblokkeerd is. Verwijder eventuele
obstakels en zorg voor voldoende
ventilatie.
▪ Controleer of (tijd om luchtfilter te
reinigen) op het display van de
gebruikersinterface staat. (Zie
"18Onderhoud en service"op pagina87
en "Onderhoud" in de handleiding van de
binnenunit.)
▪ Controleer of de luchtinlaat of -uitlaat van
de buitenunit of de binnenunit niet
geblokkeerd is. Verwijder eventuele
obstakels en zorg voor voldoende
ventilatie.
▪ Controleer of het luchtfilter niet verstopt
is (zie "Onderhoud" in de handleiding van
de binnenunit).
▪ Controleer de temperatuurinstelling.
▪ Controleer de instelling van de
ventilatorsnelheid op uw
gebruikersinterface.
▪ Controleer of er geen deuren of ramen
openstaan. Sluit alle deuren en ramen
om te voorkomen dat er wind
binnenkomt.
▪ Controleer of er niet te veel mensen
aanwezig zijn in de kamer tijdens het
koelen. Controleer of de warmtebron in
de kamer niet te groot is.
▪ Controleer of er geen rechtstreeks
zonlicht in de kamer schijnt. Gebruik
gordijnen of jaloezieën.
▪ Controleer of de luchtstroomhoek goed
is.
19.1Storingscodes: Overzicht
Neem contact op met uw installateur wanneer een storingscode op
het display van de gebruikersinterface van de binnenunit staat. Geef
hem de storingscode door, het unittype en het serienummer (deze
laatste twee vindt u op het naamplaatje van de unit).
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
89
Page 90
19 Opsporen en verhelpen van storingen
Hierna vindt u een lijst met storingscodes als referentie. Afhankelijk
van het niveau van de storingscode, kunt u op de AAN/UIT-knop
drukken om de code terug te stellen. Vraag anders advies aan uw
installateur.
HoofdcodeInhoud
Externe beveiliging geactiveerd
EEPROM-storing (binnenunit)
Storing afvoersysteem (binnenunit)
Storing ventilatormotor (binnenunit)
Storing motor draaiklep (binnenunit)
Storing expansieklep (binnenunit)
Storing afvoer (binnenunit)
Storing stofkamer filter (binnenunit)
Storing capaciteitsinstelling (binnenunit)
Storing transmissie tussen hoofdprintplaat en
subprintplaat (binnenunit)
Storing gastemperatuursensor (na onderkoeling HE)
(buitenunit)
Storing hogedruksensor (S1NPH)
Storing lagedruksensor (S1NPL)
INV-printplaat abnormaal
Lameltemperatuur abnormaal
Inverter-printplaat defect
Overstroom compressor gedetecteerd
HoofdcodeInhoud
Compressorblokkering (opstarten)
Transmissie buitenunit - inverter: Probleem INVtransmissie
INV asymmetrische voedingsspanning
I.v.m. automatisch vullen
Storing lamelthermistor
I.v.m. automatisch vullen
I.v.m. automatisch vullen
I.v.m. automatisch vullen
Storing capaciteitsinstelling (buitenunit)
Abnormale daling lage druk, defecte expansieklep
Storing faseomkering voeding
INV voedingsspanning te laag
Systeem nog niet proefgedraaid
Defecte bedrading tussen binnen- en buitenunit
Abnormale communicatie tussen gebruikersinterface
en binnenunit
Defecte bedrading naar buitenunit/buitenunit
Abnormale communicatie tussen hoofd- en
subgebruikersinterface
Verkeerde combinatie in systeem. Verkeerd type
binnenunit aangesloten. Storing binnenunit.
Storing aansluiting binnenunits of verkeerde
combinatie types
Dubbel gecentraliseerd adres
Storing in communicatie gecentraliseerde besturing binnenunit
Storing automatische adressering (inconsistentie)
Storing automatische adressering (inconsistentie)
19.2Symptomen die geen storingen
van de airconditioner zijn
De volgende symptomen zijn geen storingen van de airconditioner:
19.2.1Symptoom: Het systeem werkt niet
▪ De airconditioner start niet meteen nadat u op de AAN/UIT-knop
van de gebruikersinterface drukt. Als het bedrijfslampje brandt, is
toestand van het systeem normaal. Om overbelasting van de
compressormotor te voorkomen, start de airconditioner pas 5
minuten nadat hij werd uitgeschakeld. Deze vertraging wordt ook
toegepast na gebruik van de keuzeknop voor de bedrijfsstand.
▪ Als "Onder gecentraliseerde besturing" op de gebruikersinterface
staat, knippert het display enkele seconden wanneer u op de
werkingstoets drukt. Het knipperende display betekent dat de
gebruikersinterface niet kan worden gebruikt.
▪ Het systeem start niet meteen nadat de voeding is ingeschakeld.
Wacht één minuut tot de microcomputer bedrijfsklaar is.
19.2.2Symptoom: Koelen/verwarmen kan niet
worden omgeschakeld
▪ (omschakeling onder gecentraliseerde besturing) op het
display betekent dat dit een slave-gebruikersinterface is.
▪ Wanneer de keuzeschakelaar koelen/verwarmen op de
afstandsbediening is geïnstalleerd en op het display
(omschakeling onder gecentraliseerde besturing) staat, betekent
dit dat omschakelen koelen/verwarmen wordt geregeld door de
keuzeschakelaar koelen/verwarmen op de afstandsbediening.
Vraag uw dealer waar de afstandsbedieningsschakelaar is
geïnstalleerd.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
90
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 91
20 Verplaatsen
19.2.3Symptoom: Ventileren is mogelijk, maar
koelen en verwarmen werken niet
Onmiddellijk na het inschakelen. De microcomputer is nog aan het
opstarten en voert een communicatiecontrole uit met alle
binnenunits. Wacht 12 minuten (maximum) tot de microcomputer
klaar is.
19.2.4Symptoom: De ventilatorsnelheid stemt
niet overeen met de instelling
De ventilatorsnelheid verandert niet wanneer u op de instelknop voor
de ventilatorsnelheid drukt. Wanneer de kamertemperatuur bij het
verwarmen de ingestelde temperatuur bereikt, valt de buitenunit stil
en gaat de ventilator van de binnenunit over naar fluistersnelheid. Dit
voorkomt dat koude lucht rechtstreeks op de personen in de kamer
wordt geblazen. De ventilatorsnelheid verandert niet wanneer u op
de knop drukt, zelfs niet wanneer een andere binnenunit verwarmt.
19.2.5Symptoom: De luchtstroomrichting stemt
niet overeen met de instelling
De luchtstroomrichting stemt niet overeen met het display van de
gebruikersinterface. De luchtstroomrichting zwenkt niet. Dit komt
doordat de unit door de microcomputer wordt bestuurd.
19.2.6Symptoom: Uit het toestel komt witte rook
(binnenunit)
▪ Wanneer het vochtgehalte bij het koelen hoog is. Als de
binnenkant van een binnenunit extreem vuil is, zal de
temperatuurverdeling in de kamer ongelijk zijn. Daarom is het
nodig om de binnenkant van de binnenunit schoon te maken.
Vraag aan uw dealer meer informatie over het schoonmaken van
de unit. Dit is het werk van een erkend servicetechnicus.
▪ Meteen na het beëindigen van het koelen en bij lage
kamertemperatuur en laag vochtgehalte. Warm koelgas stroomt
terug in de binnenunit en produceert stoom.
19.2.7Symptoom: Uit het toestel komt witte rook
(binnenunit, buitenunit)
Wanneer het systeem na het ontdooien wordt omgeschakeld op
verwarmen. Het vocht van het ontdooien wordt omgezet in stoom en
wordt uitgeblazen.
19.2.8Symptoom: Op het display van de
gebruikersinterface staat "U4" of "U5", de
unit stopt, en start weer na enkele
minuten
De gebruikersinterface wordt gestoord door interferentie van andere
elektrische toestellen. Dit maakt communicatie tussen de units
onmogelijk, en ze worden stilgelegd. De werking wordt automatisch
hervat zodra de interferentie ophoudt.
19.2.9Symptoom: De airconditioners maken
lawaai (binnenunit)
▪ Een zoevend geluid is hoorbaar onmiddellijk na het inschakelen
van de voeding. De elektronische expansieklep in een binnenunit
begint te werken en produceert het geluid. Dit zal na ongeveer
één minuut echter afnemen.
▪ Er is een constant "shah" geluid hoorbaar wanneer het systeem
koelt of stilstaat. Dit geluid wordt geproduceerd wanneer de
afvoerpomp (optioneel accessoire) werkt.
▪ Er is een "pishi-pishi" knarsend geluid hoorbaar wanneer het
systeem stopt na het verwarmen. Dit geluid wordt geproduceerd
door het uitzetten of krimpen van plastic onderdelen door het
temperatuurverschil.
▪ Er is een laag "sah", "choro-choro" geluid hoorbaar wanneer de
binnenunit stilstaat. Dit geluid is hoorbaar wanneer een andere
binnenunit werkt. Om te voorkomen dat er olie en koelmiddel in
het systeem blijft, wordt een kleine hoeveelheid koelmiddel in de
kring rondgestuurd.
19.2.10 Symptoom: De airconditioners maken
lawaai (binnenunit, buitenunit)
▪ Een constant laag sissend geluid is hoorbaar wanneer het
systeem koelt of ontdooit. Dit is het geluid van het koelgas dat
door zowel binnen- als buitenunits stroomt.
▪ Een sissend geluid is hoorbaar bij het starten of meteen na het
stoppen van de werking of het ontdooien. Dit wordt veroorzaakt
door het stoppen of wijzigen van de koelmiddelstroom.
19.2.11 Symptoom: De airconditioners maken
lawaai (buitenunit)
De hoogte van het bedrijfsgeluid verandert. Dit geluid wordt
veroorzaakt door de frequentiewijziging.
19.2.12 Symptoom: Er komt stof uit de unit
Wanneer een unit na een lange periode van stilstand weer wordt
gebruikt. Dit komt door stof in de unit.
19.2.13 Symptoom: De units geven een geur af
De unit kan geuren opnemen van kamers, meubilair, sigaretten,
enz., en die dan weer afgeven.
19.2.14 Symptoom: De ventilator van de
buitenunit draait niet
Tijdens de werking. De ventilatorsnelheid wordt geregeld met het
oog op een optimale werking van het product.
19.2.15 Symptoom: Op het scherm staat "88"
Dit is het geval meteen nadat de hoofdvoeding is ingeschakeld en
betekent dat de gebruikersinterface in de normale toestand staat. Dit
blijft één minuut zo.
19.2.16 Symptoom: De compressor in de
buitenunit stopt niet na een korte
verwarmingscyclus
Dit voorkomt dat er koelmiddel in de compressor blijft. De unit zal na
5 tot 10 minuten stoppen.
19.2.17 Symptoom: De binnenkant van een
buitenunit is warm, zelfs wanneer de unit
is gestopt
De carterverwarming verwarmt de compressor zodat deze vlot kan
starten.
19.2.18 Symptoom: U voelt warme lucht wanneer
de binnenunit gestopt is
Meer dan één binnenunit draait op hetzelfde systeem. Wanneer een
andere unit werkt, blijft er nog wat koelmiddel door de unit stromen.
20Verplaatsen
Neem contact op met uw dealer om de volledige unit te verwijderen
en opnieuw te installeren. Het verplaatsen van units vereist een
zekere technische kennis.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
91
Page 92
21 Als afval verwijderen
21Als afval verwijderen
Deze unit werkt met fluorkoolwaterstof (HFK). Neem contact op met
uw dealer wanneer u deze unit verwijdert. Het is bij wet verplicht om
het koelmiddel te verzamelen, transporteren en verwijderen volgens
de voorschriften voor "verzamelen en vernietigen van HFK's".
22Verklarende woordenlijst
Dealer
Verdeler die het product verkoopt.
Erkende installateur
Technisch bekwame persoon met een erkenning om het
product te installeren.
Gebruiker
Persoon die de eigenaar is van het product en/of die het
product gebruikt.
Geldende wetgeving
Alle geldende internationale, Europese, nationale en
plaatselijke richtlijnen, wetten, reglementen en/of
voorschriften betreffende een bepaald product of domein.
Onderhoudsbedrijf
Bedrijf dat bevoegd is om de vereiste service voor het
product uit te voeren of te coördineren.
Installatiehandleiding
Handleiding met instructies betreffende het installeren, het
configureren en het onderhouden van een bepaald product
of een bepaalde toepassing.
Gebruiksaanwijzing
Instructiehandleiding voor een bepaald product of een
bepaalde toepassing waarin wordt uitgelegd hoe het
product of de toepassing moet worden gebruikt.
Accessoires
Labels, handleidingen, informatiefiches, apparatuur en
uitrustingen die met het product worden meegeleverd en
die volgens de instructies in de meegeleverde documentatie
geïnstalleerd moeten worden.
Optionele apparatuur
Door Daikin gemaakte of goedgekeurde apparatuur en
uitrustingen die met het product volgens de instructies in de
meegeleverde documentatie gecombineerd mogen worden.
Ter plaatse te voorzien
Niet door Daikin gemaakte apparatuur en uitrustingen die
met het product volgens de instructies in de meegeleverde
documentatie gecombineerd mogen worden.
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
92
RYYQ+RYMQ+RXYQ8~20T7Y1B
VRV IV-systeem airconditioner
4P370475-1A – 2016.02
Page 93
Page 94
Page 95
Page 96
4P370475-1A 2016.02
Copyright 2014 Daikin
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.