Citroen BERLINGO User Manual

CITROËN BERLINGO
INSTRUCTIEBOEKJE
CITROËN prefereert
Een samenwerking die staat voor innovatie
CITROËN en TOTAL, al 35 jaar partners, ontwikkelen in nauwe samenwerking motoren en smeermiddelen met de meest geavanceerde technieken.
De onderzoeksteams van CITROËN en TOTAL werken samen om u de beste technologische combinatie te kunnen bieden op het gebied van motoren en smeermid­delen.
Met de smeermiddelen van TOTAL kiest u voor specifieke motoroliën die zorgen voor topprestaties en een lange levensduur voor uw CITROËN.
Daarom kiest CITROËN voor TOTAL
TOTAL, partner van CITROËN…
UW partner.
1
Bedankt voor uw keuze en gefeliciteerd.
Lees dit boekje goed door voordat u gaat rijden.
Het bevat alle informatie over het besturen van deze auto en over de uitrusting,
evenals belangrijke aanbevelingen.
Verder vindt u in dit boekje gebruiksvoorzorgen, informatie over het reguliere onderhoud en tips
voor het onderhouden van uw auto, teneinde de veiligheid en betrouwbaarheid van uw nieuwe
CITROËN te behouden.
Hoe beter u uw auto leert kennen, hoe groter het plezier zal zijn dat u eraan beleeft!
Afhankelijk van de uitvoering, de aanwezige opties en het verkoopland, is uw auto niet voorzien van
sommige in dit boekje beschreven uitrustingen/functies.
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING
Hoofdstuk I
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING
Bestuurdersplaats, overzicht .................................................6-7
Instrumentenpaneel ...............................................................8-9
Controlelampjes ................................................................10-11
Signalering .....................................................................12 14
Zicht ....................................................................................15-16
Voorstoelen ............................................................................ 17
Verstellen van het stuur ........................................................... 18
Spiegels ................................................................................... 19
Ventilatie - Verwarming - Airconditioning ............................... 20
Ruitbediening ......................................................................... 21
Snelheidsregelaar - ON/OFF ..............................................22-23
Snelheidsregelaar “CRUISE” ..............................................24-25
Snelheidsbegrenzer “LIMIT” ...............................................26-27
Parkeerhulp ............................................................................ 28
I N H O U D S O P G A V E
2
II
Hoofdstuk II RIJDEN
Sleutels, afstandsbediening .............................................29-30
Stuurslot - Contact - Startmotor ........................................... 31
Starten ................................................................................... 32
Instrumenten ................................................................33 34
Displays ....................................................................... 36 38
Boordcomputer ................................................................39-40
Versnellingshendel ................................................................. 41
Handrem - ABS ..................................................................... 42
Dynamische stabiliteitscontrole (ESP) .................................. 43
Hoofdstuk
III INTERIEUR
Openen en sluiten ........................................................45 53
Ventilatie - Verwarming - Airconditioning ..................... 54 57
Toegang tot achterzitplaatsen ............................................... 58
Airbags .................................................................................. 59
Veilig vervoeren van kinderen ..........................................60-61
Achterbank .......................................................................... 62
Bagagedek .......................................................................63-64
Beschermnet ......................................................................... 65
Comfort ........................................................................66 71
Radio-uitrusting .................................................................... 72
I N H O U D S O P G A V E
3
II II
III III
Hoofdstuk IV ONDERHOUD
Openen van de motorkap ...................................................... 73
Controles ................................................................................ 74
Benzinemotoren ................................................................75-76
Dieselmotoren ...............................................................77 79
Niveaus ..............................................................................80-81
Dieselinspuiting ...................................................................... 82
Blokkering van de brandstoftoevoer (benzine) ....................... 83
Inhoud reservoirs .................................................................... 84
12-volts accu .......................................................................... 85
Zekeringen .....................................................................86 88
Hoofdstuk V
PRAKTISCHE WENKEN
Brandstof tanken ..................................................................... 89
Vervangen van de lampen .............................................. 90 95
Banden – Vervangen van een wiel .................................96 99
Slepen - takelen .................................................................... 100
Aanhanger ............................................................................. 101
Daklastdragers ...................................................................... 102
I N H O U D S O P G A V E
4
IV IV
V V
Hoofdstuk VI
TECHNISCHE GEGEVENS
Brasndstofverbruikscijfers ..................................................... 103
Algemeen ......................................................................104-105
Afmetingen .................................................................106 108
Identificatie ............................................................................ 109
Sneeuwscherm .................................................................... 110
TREFWOORDENREGISTER ...................... 111 112
GEBRUIKSVOORZORGEN ......................................... I
I N H O U D S O P G A V E
5
VI VI
31
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
30 29 28 27 26 25 24 17 16
23
22
21
20
18
19
B E S T U U R D E R S P L A AT S
6
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING
I
1 Linker ventilatieroosters
2 Linker luidspreker (tweeter)
3 Schakelaars:
• Verlichting
• Richtingaanwijzers
• Mistachterlicht
• Mistlampen voor
4 Instrumentenpaneel
5 Schakelaars:
• Ruitenwissers voor
• Ruitenwisser achter
• Ruitensproeier
6 Middelste ventilatieroosters
7 Multifunctionele display / Klok
8 Schakelaar alarmknipperlichten
9
10 Schakelaars:
• Ruitbediening
• Achterruitverwarming / Spiegelverwarming
• Airconditioning
• Bedieningsteem ESP
11 Inbouwruimte audio-installatie of bergvak
12
13
Passagiersairbag of bergvak
14 Rechter luidspreker (tweeter)
15 Rechter ventilatieroosters
16 Schakelaar passagiersairbag:
• In-/uitschakelen van passagiersairbag
17 Onderste dashboardkastje
18 12 V-aansluiting
19
20 Handrem
21
Versnellingspook
22 Aansteker
23 Ve
rplaatsbare asbak
24 Stuur-/contactslot
25 Radiobediening
26 Airbag bestuurder
Claxonbediening
27 Stuurwielverstelling
28 Deksel zekeringkastje
29 Schakelaars:
Elektrisch bediende buitenspiegel passagierszijde
• Koplamphoogteverstelling
30
31 Plafonnier
B E S T U U R D E R S P L A AT S
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING
I
7
Bediening centrale vergrendeling
Bediening verwarming en ventilatie
Stoelverwarming of schakelaar parkeerhulp
Bediening snelheidsregelaar/-begrenzer
1
3
4
5
6
7
15
14
13
11
10
9
17
8
16
2
12
9
I N S T R U M E N T E N PA N E E L
8
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING
I
Conventioneel
instrumentenpaneel
Instrumentenpaneel met
snelheidsregelaar/
snelheidsbegrenzer
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING
I
9
I N S T R U M E N T E N P A N E E L
1 Controlelampje mistlampen vóór
2 Controlelampje mistachterlicht
3 Controlelampje richtingaanwijzers rechts
4 Kilometerteller, onderhoudsintervalindicator en olieniveaumeter (Diesel)
5 Controlelampje richtingaanwijzers links
6 Controlelampje grootlicht
7 Controlelampje dimlicht
8 Waarschuwingslampje minimumkoelvloeistofniveau
9 Koelvloeistoftemperatuurmeter
10 Selectie kilometerteller of dagteller / Resetten van dagteller / Resetten van onderhoudsintervalindicator
11 Controlelampje STOP
12 Snelheidsmeter
13 Toerenteller
14 Lichtsterkteregeling (instrumentenpaneel,
display)
15 Waarschuwingslampje minimumbrandstofniveau
16 Brandstofmeter
17 Display van snelheidsregelaar /
Snelheidsbegrenzer
I N S T R U M E N T E N PA N E E L
Verklikkerlampje handrem, te laag remvloeistofniveau en storing elektronische remdrukregelaar (EBD)
Gekoppeld aan het verklikkerlampje stoppen (STOP).
Wijst op: – een (iets) aangetrokken handrem, – een te laag remvloeistofniveau
(als het lampje ook bij niet-aange­trokken handrem blijft branden).
– een storing in de elektronische
remdrukregelaar (EBD), als het verklikkerlampje brandt in combi­natie met het verklikkerlampje ABS.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg zo snel mogelijk een CITROËN erkend bedrijf.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
Een verklikkerlampje dat constant blijft branden of bij draaiende motor knippert, is een teken dat het desbetreffende onderdeel of systeem niet goed werkt. Sommige verklikkerlampjes kunnen branden in combinatie met een geluids­signaal en een melding op het multifunc­tionele display. Negeer een dergelijke waarschuwing niet, maar raadpleeg zo snel mogelijk een CITROËN erkend
Stop onmiddellijk indien tijdens het rijden het verklikkerlampje verplicht stoppen (STOP) gaat branden, maar zorg ervoor dat u uw auto op een zo veilig mogelijke plaats tot stilstand brengt.
Verklikkerlampje antiblokkeersysteem (ABS)
Als dit lampje gaat branden, wijst dat op een storing in het antiblokkeer­systeem. De normale remwerking
blijft in dat geval echter behouden.
Raadpleeg zo snel mogelijk een CITROËN erkend bedrijf.
Verklikkerlampje koelvloeistoftemperatuur en -niveau
Gekoppeld aan het verklikkerlampje verplicht stoppen (STOP).
Stop onmiddellijk.
Wacht tot de motor is afgekoeld alvo­rens koelvloeistof bij te vullen.
Het koelcircuit staat onder druk. Draai de dop eerst 2 slagen los om de
druk te laten dalen en te voorkomen
dat de koelvloeistof uit het koelsys­teem spuit.
Draai, als de druk eenmaal gedaald is, de dop los en vul het systeem bij.
Raadpleeg zo snel mogelijk een CITROËN erkend bedrijf.
Verklikkerlampje verplicht stoppen (STOP)
Gekoppeld aan het verklikkerlampje motoroliedruk, koelvloeistoftempe­ratuur, koelvloeistofniveau, hand­rem, remvloeistofniveau en storing elektronische remdrukregelaar.
Stop als het lampje bij draaiende motor knippert onmiddellijk.
Raadpleeg zo snel mogelijk een CITROËN erkend bedrijf
.
Verklikkerlampje motoroliedruk en
-temperatuur
Gekoppeld aan het verklikkerlampje verplicht stoppen (STOP).
Stop onmiddellijk.
Wijst op een van de volgende manke­menten:
– te lage oliedruk, – te weinig olie in het smeersysteem.
Vul indien nodig olie bij.
Raadpleeg zo snel mogelijk een CITROËN erkend bedrijf.
bedrijf.
10
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING
I
I N S T R U M E N T E N PA N E E L
Verklikkerlampje veiligheidsgordels
Dit lampje gaat branden als, bij ingeschakeld contact, de bestuurder zijn veiligheidsgordel niet heeft vast­gemaakt.
Verklikkerlampje airbags
Het lampje gaat bij het aanzetten van het contact branden en gaat na enkele seconden uit.
Als het lampje bij draaiende motor gaat bran­den in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, wijst dit op een storing in het airbagsysteem.
Raadpleeg zo snel mogelijk een CITROËN
erkend bedrijf
.
Verklikkerlampje laden van de accu
Wijst op: – een storing in het laadcircuit, – loszittende aansluitingen van de
accu of de startmotor,
– een gebroken of te slappe dyna-
moriem, – een defecte dynamo. Raadpleeg zo snel mogelijk een
CITROËN erkend bedrijf.
Verklikkerlampje zelfdiagnose motor
Gaat bij het aanzetten van het contact branden. Als het lampje bij draaiende motor gaat branden, wijst dit op een defect in het injectie-/ontstekingssysteem of in de emissieregeling. De katalysator kan dan beschadigd raken (alleen benzinemotor). Raadpleeg zo snel mogelijk een CITROËN erkend bedrijf.
Verklikkerlampje uitschakeling airbag passagier
Het lampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Airbag passagier uitgeschakeld" op het multifunctionele display.
Als de airbag aan passagierszijde uitgeschakeld is, gaat het verklikkerlampje branden als het contact wordt aangezet, waarna het blijft branden.
Raadpleeg in alle gevallen dat het lampje knippert een CITROËN erkend bedrijf
.
Verklikkerlampje brandstofreserve
Als het lampje gaat branden, kunt u nog ongeveer 50 kilometer rijden.
Voorgloeien (diesel)
Wacht met het starten van de motor tot dit lampje uit is.
Als de temperatuur al hoog genoeg is gaat het lampje gedurende minder dan 1 seconde branden en kunt u de motor direct starten.
Als de motor op temperatuur is, brandt het lampje soms niet.
Controlelampje ESP
In werking
Als het ESP of de ASR in werking treedt, zal het ESP-controlelampje gaan knipperen.
Bij een storing
Als het ESP-controlelampje tijdens het rijden gaat branden en het bericht “ESP/ASR BUITEN WER­KING” op het display verschijnt, duidt dat op een storing in het systeem. Raadpleeg dan een CITROËN erkend bedrijf
.
Uitschakelen
Als het ESP-controlelampje brandt omdat het systeem is uitgeschakeld, verschijnt ook het bericht “ESP/ASR UITGESCHAKELD” op het display.
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING
I
11
Het controlelampje knippert bij snelheden boven 20 km/h.
Er kan ook een geluidssignaal klinken.
A
B
S i g n a l e r i n g
Bediening van de verlichting
Alle lichten gedoofd
Draai ring
A van u af.
Parkeerlichten
Het lampje gaat branden.
Draai ring A van u af.
Dimlichten/grootlicht Overschakelen van dim- naar grootlicht en omgekeerd:
Trek de hendel door de weerstand heen naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en omgekeerd.
Zoemer vergeten verlichting of contactsleutel niet verwijderd
Deze zoemer is te horen wanneer bij afgezet contact het bestuurdersportier wordt geopend, terwijl de verlichting niet gedoofd is of de sleutel nog in het contact steekt. De zoemer stopt bij het sluiten van een portier, bij het doven van de verlichting of wanneer de sleutel uit het contact is verwijderd.
N.B.: Het geluid stopt vanzelf na enkele seconden.
Follow-me-home-verlichting
Wanneer u binnen één minuut na afzetten van het contact de bedieningshen­del naar u toe trekt, gaan de dimlichten aan, zodat u bijvoorbeeld makkelijk de weg uit een donkere parkeerplaats kunt vinden. Na een minuut dooftauto­matisch deze verlichting. U kunt de verlichting al eerder doven door de hen­del naar u toe te trekken.
Automatisch branden van de koplampen
De parkeer- en dimlichten gaan automatisch branden bij nacht of donker weer, maar ook bij een con­tinu gebruik van de ruitenwissers.
Ze gaan uit zodra het licht genoe­gis, of met het uitschakelen van de
ruitenwissers.
In- of uitschakelen van deze functie:
- Zet het contact in de stand "Accessoires".
- Zet delichtschakelaar indestand0.
- Druk op het uiteinde van de hen­del B tot er een geluidssignaal klinkt ter bevestiging.
12
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING
I
S i g n a l e r i n g
Richtingaanwijzers
Linksaf: druk de hendel naar beneden.
Rechtsaf: duw de hendel naar boven.
Om van richting te veranderen, moet de hendel door de weerstand naar boven of beneden worden bewogen. De richtingaanwijzer wordt automatisch uitgeschakeld bij het terugdraaien van het stuur.
Lichtsignaal
Trek de hendel naar u toe. Het geven van een lichtsignaal is ook mogelijk bij afgezet contact.
Claxon
Druk op het middelste gedeelte van het stuur.
Alarmverlichting
Wanneer de alarmverlichting aans­taat knipperen gelijktijdig alle richtingaanwijzers.
Gebruik deze verlichting uitslui­tend indien sprake is van gevaar: bij een noodstop of wan-
neer u stilstaat onder ongebruike­lijke omstandigheden.
Deze verlichting werkt ook met afgezet contact.
Verstelling van de koplampen
Het is raadzaam de reikwijdte van de lichtbundel van de koplampen aan te passen aan de belading van de auto.
Op het dashboard links van de be­stuurder.
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING
I
13
Stand 0: Bestuurder met of zon­der inzittende.
Stand - : Bestuurder + 2 inzittenden. Stand 1: Bestuurder + 4 inzittenden. Stand 2: Bestuurder + 4 inzittenden
+ bagage. Stand 3: Bestuurder + maximaal
toegestane belading. Een tussenstand tussen 1-2 en
2-3 is mogelijk.
Let op: als u met
waarschuwingsknipperlichten
rijdt, kunt u geen richting
aangeven.
B
B
S i g n a l e r i n g
Auto's voorzien van MISTLICHTEN VOOR EN MISTLICHTEN ACHTER (Ring B)
Mistlichten vóór en ach­ter gedoofd
Draai ring
B van u af.
Mistlichten vóór aan
Draai ring B van u af.
Mistlichten vóór en achter aan
Doven:
- één stand naar u toe draaien: mistlichten voor gaan uit.
- twee standen naar u toe draaien: mistlichten voor en achter gaan uit.
N.b.: De mistachterlichten mogen alleen bij mist of sneeuwbuien worden gebruikt (zicht minder dan 50 meter).
Auto's voorzien van MISTLICH­TEN ACHTER (Ring B)
Mistachterlichten aan
Draai ring
B van u af. Het controlelampje brandt. De mistlampen werken in combina-
tie met de dimverlichting of het grootlicht.
Wanneer het mistig is, maar niet donker genoeg om
de koplampverlichting automatisch te doen ontsteken, dient u
de dimverlichting handmatig aan te zetten. Ontsteek bij een
zicht van minder dan vijftig meter tevens de mistlichten.
14
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING
I
4
0
1
2
3
Z I C H T
Ruitenwissers voor 3 Snel wissen.
2 Normaal wissen. 1 Interval wissen of automatisch
ruitenwissen, voor
0 Wissen uit. 4 Eén keer wissen. Druk de hen-
del naar beneden.
Auto zonder regensensor. Stand 1: De wissnelheid wordt,
afhankelijk van de snelheid van de auto, automatisch geregeld.
N.b.: In de standen
2 en 3 valt de
ruitenwissersnelheid automatisch terug wanneer de auto stilstaat.
Auto voorzien van een regen­sensor.
Stand 1: De wissnelheid wordt
automatisch afgestemd op de hevigheid van de regen.
N.b.: In de standen
2 en 3 valt de
ruitenwissersnelheid automatisch terug wanneer de auto stilstaat.
Zodra u het contact afzet, wordt de ruitenwisfunctie uit veili
g-
heidsoverwegingen onderbro
-
ken.
Na aanzetten van het contact kunt u deze functie als volgt weer active­ren :
- ga terug naar de UIT-stand
,
- selecteer de gewenste stand
.
De activering van de functie wordt gesignaleerd door één keer wis­sen.
LET OP: Bedek de regensensor niet.
Deze bevindt zich achter de bin­nenspiegel.
Advies
Wassen van de auto: zet het con-
tact uit. Wanneer bij activering van de auto-
matische wisstand een waar­schuwingssignaal (piep) klinkt, betekent dat dat het systeem een mankement vertoont.
Ruitensproeier voor
Trek de hendel naar u toe: onder het sproeien wissen de ruitenwis­sers een aantal keren. Bij ontsto­ken koplampen tredenin zo'n geval de koplampwissers eveneens in werking.
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING
I
15
In verband met de veiligheid wordt het ruitenwissysteem bij afzetten van het contact buiten werking gesteld.
Z I C H T
Achterruitenwisser 1e stand
Uit
2e stand
Interval-wissen.
3e stand
Sproeien en drie keer wissen.
Automatische werking
Wanneer de ruitenwissers voor in werking zijn en wanneer de achter­uitversnelling wordt ingeschakeld.
Zodra u het contact afzet, wordt de ruitenwisfunctie uit veilig­heidsoverwegingen onderbro­ken.
Na aanzetten van het contact kunt u deze functie als volgt weer active­ren:
- ga terug naar de UIT-stand
,
- selecteer de gewenste stand. De activering van de functie wordt
gesignaleerd door één keer wis­sen.
Achterruitverwarming
Werkt alleen bij draaiende motor. Druk op de toets om de achterruit-
verwarming aan te zetten (en die van de buitenspiegels).
Deze functie wordt automatisch uitgeschakeld om overmatig stroomverbruik te voorkomen.
Door opnieuw op de toets te druk­ken zet u de achterruitverwarming weer aan.
Als de ruitenwissers vóór zijn
ingeschakeld, zorgt het inschakelen van de achteruitversnelling
ervoor dat de achterruitenwisser eveneens in werking treedt.
N.B.: een CITROËN erkend bedrijf kan deze functie uitschakelen
.
Verwijder een eventuele opeenhoping van sneeuw aan de
onderkant van de voorruit.
Let erop dat de ruitenwisserbladen voor en achter vrij zijn bij
gebruik van bijvoorbeeld een fietsdrager of bij vorst.
16
BEKNOPTE GEBRUIKSAANWIJZING
I
Loading...
+ 40 hidden pages