Behringer DDM4000 Manual [nl]

Gebruiksaanwijzing
DIGITAL PRO MIXER DDM4000
Ultimate 5-Channel Digital DJ Mixer with Sampler, 4 FX Sections, Dual BPM Counters and MIDI
2 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing
Inhoudsopgave
Dank u ............................................................................. 2
Belangrijke veiligheidsvoorschriften ..........................3
Wettelijke Ontkenning ..................................................3
1. Inleiding .....................................................................4
2. Bedieningselementen en Aansluitingen ................ 5
3. Bediening ................................................................. 11
4. De BPM- en Eectsectie .......................................... 16
5. De Sampler ............................................................... 23
6. Verdere Instellingen ............................................... 24
7. De DDM4000 als MIDI Controller ........................... 25
8. Installatie ................................................................. 26
9. Specicaties .............................................................27
10. Bijlage ..................................................................... 28

Dank u

Hartelijk gefeliciteerd! Met de DDM4000 ben je in het bezit van een DJ-mixer, waarmee je je tijd ver vooruit bent. De DDM4000 is een eersteklas digitale 32-bit DJ-mixer met talrijke creatieve functies, die evenwel dankzij een intuïtieve gebruikersinterface meteen eenvoudig bediend kan worden. Met functies als bewerken, opslaan en oproepen van instellingen ben je direct vertrouwd.
3 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing
9. Maak de veiligheid waarin door de polarisatie-
van de natuurlijke hulpbronnen. Voormeer informatie
MUSICGROUP AANVAARDT GEEN AANSPRAKELIJKHEID

Belangrijke veiligheidsvoorschriften

Waarschuwing
Aansluitingen die gemerkt zijn met
het symbool voeren een zodanig hoge spanning dat ze een risico vormen voor elektrische schokken. Gebruik uitsluitend kwalitatief hoogwaardige, in de handel verkrijgbare luidsprekerkabels die voorzien zijn van ¼"TS stekkers. Laat uitsluitend gekwali ceerd personeel alle overige installatie- of modi catiehandelingen uitvoeren.
Dit symbool wijst u altijd op belangrijke
bedienings - en onderhoudsvoorschriften
in de bijbehorende documenten. Wijvragen u dringend de handleiding te lezen.
Attentie
Verwijder in geen geval de bovenste
afdekking (van het achterste gedeelte) anders bestaat er gevaar voor een elektrische schok. Het apparaat bevat geen te onderhouden onderdelen. Reparatiewerkzaamheden mogen uitsluitend door gekwali ceerd personeel uitgevoerd worden.
Attentie
Om het risico op brand of elektrische
schokken te beperken, dient u te voorkomen dat dit apparaat wordt blootgesteld aan regen en vocht. Het apparaat mag niet worden blootgesteld aan neerdruppelend of opspattend water en er mogen geen met water gevulde voorwerpen – zoals een vaas – op het apparaat worden gezet.
Attentie
Deze onderhoudsinstructies zijn
uitsluitend bedoeld voor gekwali ceerd onderhoudspersoneel. Omelektrische schokken te voorkomen, mag u geen andere onderhoudshandelingen verrichten dan in de bedieningsinstructies vermeld staan. Reparatiewerkzaamheden mogen alleen uitgevoerd worden door gekwali ceerd onderhoudspersoneel.
1. Lees deze voorschriften.
2. Bewaar deze voorschriften.
3. Neem alle waarschuwingen in acht.
4. Volg alle voorschriften op.
5. Gebruik dit apparaat niet in de buurt van water.
6. Reinig het uitsluitend met een droge doek.
7. Let erop geen van de ventilatie-openingen
te bedekken. Plaats en installeer het volgens de voor- schriften van de fabrikant.
8. Het apparaat mag niet worden geplaatst in de buurt van radiatoren, warmte-uitlaten, kachels of andere zaken (ook versterkers) die warmte afgeven.
of aardingsstekker wordt voorzien, niet ongedaan. Eenpolarisatiestekker heeft twee bladen, waarvaner een breder is dan het andere. Een aardingsstekker heeft twee bladen en een derde uitsteeksel voor de aarding. Het bredere blad of het derde uitsteeksel zijn er voor uw veiligheid. Mocht de geleverde stekker niet in uw stopcontact passen, laat het contact dan door een elektricien vervangen.
10. Om beschadiging te voorkomen, moet de stroomleiding zo gelegd worden dat er niet kan worden over gelopen en dat ze beschermd is tegen scherpe kanten. Zorg zeker voor voldoende bescherming aan de stekkers, de verlengkabels en het punt waar het netsnoer het apparaat verlaat.
11. Het toestel met altijd met een intacte aarddraad aan het stroomnet aangesloten zijn.
12. Wanneer de stekker van het hoofdnetwerk of een apparaatstopcontact de functionele eenheid voor het uitschakelen is, dient deze altijd toegankelijk te zijn.
13. Gebruik uitsluitend door de producent gespeci-  ceerd toebehoren c.q. onderdelen.
14. Gebruik het apparaat uitsluitend in combinatie met de wagen, hetstatief, de driepoot, de beugel of tafel die door de producent is aangegeven, of die in combinatie met het
apparaat wordt verkocht. Bij gebruik van een wagen dient men voorzichtig te zijn bij het verrijden van de combinatie wagen/apparaat en letsel door vallen te voorkomen.
15. Bij onweer en als u het apparaat langere tijd niet gebruikt, haalt u de stekker uit het stopcontact.
16. Laat alle voorkomende reparaties door vakkundig en bevoegd personeel uitvoeren. Reparatiewerk-zaamheden zijn nodig als het toestel op enige wijze beschadigd is geraakt, bijvoorbeeld als de hoofd-stroomkabel of -stekker is beschadigd, als er vloeistof of voorwerpen in terecht zijn gekomen, als het aan regen of vochtigheid heeft bloot-gestaan, niet normaal functioneert of wanneer het is gevallen.
17. Correcte afvoer van dit product: dit symbool geeft aan dat u dit product op grond van de AEEA-richtlijn (2002/96/ EG) en de nationale wetgeving van uw land niet met het gewone
huishoudelijke afval mag weggooien. Dit product moet na a oop van de nuttige levensduur naar een o ciële inzamelpost voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) worden gebracht, zodat het kan worden gerecycleerd. Vanwege de potentieel gevaarlijke sto en die in elektrische en elektronische apparatuur kunnen voorkomen, kan een onjuiste afvoer van afval van het onderhavige type een negatieve invloed op het milieu en de menselijke gezondheid hebben. Eenjuiste afvoer van dit product is echter niet alleen beter voor het milieu en de gezondheid, maar draagt tevens bij aan een doelmatiger gebruik
over de plaatsen waar u uw afgedankte apparatuur kunt inleveren, kunt u contact opnemen met uw gemeente of de plaatselijkereinigingsdienst.

WETTELIJKE ONTKENNING

TECHNISCHE SPECIFICATIES EN UITERLIJK KUNNEN ZONDER AANKONDIGING WORDEN GEWIJZIGD. DE HIERIN VERVATTE INFORMATIE IS CORRECT BIJ HET TER PERSE GAAN. ALLE HANDELSMERKEN ZIJN HET EIGENDOM VAN HUN RESPECTIEVE EIGENAARS.
VOOR ENIG VERLIES DAT ENIG PERSOON ZOU ONDERVINDEN, DIE GEHEEL OF GEDEELTELIJK VERTROUWT OP ENIGE BESCHRIJVING, FOTOOF UITSPRAAK DIE HIERIN IS OPGENOMEN. KLEURENEN SPECIFICATIES KUNNEN TUSSEN PRODUCTEN ONDERLING ENIGSZINS AFWIJKEN. PRODUCTEN VAN MUSICGROUP WORDEN UITSLUITEND VERKOCHT DOOR GEAUTORISEERDE DEALERS. DISTRIBUTEURSEN DEALERS ZIJN GEEN AGENTEN VAN MUSICGROUP EN HEBBEN ABSOLUUT GEEN AUTORITEIT OM MUSICGROUP TE BINDEN DOOR MIDDEL VAN ENIGE UITDRUKKELIJKE OF BESLOTEN ACTIE OF VERTEGENWOORDIGING. DEZEHANDLEIDING IS AUTEURSRECHTELIJK BESCHERMD. NIETS VAN DEZE HANDLEIDING MAG WORDEN GEREPRODUCEERD OF OVERGEDRAGEN IN ENIGE VORM OF OP ENIGE WIJZE, ELEKTRONISCH OF MECHANISCH, WAARONDER FOTOKOPIËREN EN OPNEMEN OP ENIGERLEI WIJZE, VOOR ENIG DOEL, ZONDER DE UITDRUKKELIJKE SCHRIFTELIJKE TOESTEMMING VAN MUSICGROUPIPLTD.
ALLE RECHTEN VOORBEHOUDEN. © 2013 MUSICGroupIPLtd. Trident Chambers, Wickhams Cay, P.O. Box 146, Road Town, Tortola, British Virgin Islands
4 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing

1. Inleiding

Sluit je turntables en CD/MP3 Player aan aan de vier stereokanalen met volledig te programmeren EQs en Kill-schakelaars. Beleef ultieme exibiliteit met BPM-synchroniseerbare eectmodules, twee zeer precieze BPM counters en een digitale crossfader met instelbare curvenaanpassing. Met de super-coole BPM-synchroniseerbare samplers met real time pitch-controle zoals loop-en reversefunc ties breng je de danceoor aan de kook.
De volgende handleiding moet je eerst met de bedieningselementen
van het apparaat vertrouwd maken, zodat je alle functies leert kennen. Nadat je de handleiding zorgvuldig hebt gelezen, moet je die bewaren, om die, wanneer het nodig is, altijd weer te kunnen nalezen.
1.1 Voordat je begint
1.1.1 Levering
Je product is in de fabriek zorgvuldig verpakt om een veilig transport te waarborgen. Indien de verpakking toch beschadigingen vertoont, controleer het apparaat dan onmiddellijk op uiterlijke schade.
Stuur het apparaat bij eventuele beschadigingen NIET naar
ons terug, maar neem onmiddellijk contact op met de winkel en het transportbedrijf, omdat anders uw aanspraak op schadevergoeding kan vervallen.
Om een optimale bescherming van je apparaat tijdens het
gebruik en het transport te garanderen raden wij je aan om een koffer te gebruiken.
Gebruik altijd de originele doos om schade bij opslag en verzending
te vermijden.
Laat kinderen niet zonder toezicht met het apparaat of
verpakkingsmateriaal omgaan.
Neem de milieuvoorschriften in acht bij het weggooien van
het verpakkingsmateriaal.
1.1.2 Ingebruikneming
Zorg voor voldoende ventilatie en zet het apparaat niet in de buurt van een verwarming, om oververhitting te voorkomen.
Voordat je het apparaat op het stroomnet aansluit, dien je eerst
zorgvuldig na te gaan of je apparaat op de juiste voedingsspanning is ingesteld:
De zekeringhouder aan de bus voor de netaansluiting heeft 3 driehoekige markeringen. Twee van deze driehoeken staan recht tegenover elkaar. Je apparaat is op de naast deze markeringen staande bedrijfsspanning ingesteld en kan worden omgeschakeld door de zekeringhouder 180° te draaien. LET OP: Dit geldt niet voor exportmodellen, die bijv. alleen voor een netspanning van 120 V zijn ontworpen!
Attentie!
Schakel het apparaat uit en trek de stekker uit het stopcontact,
voordat je de zekering vervangt, om een elektrische schok te voorkomen.
De verbinding met het lichtnet komt tot stand d.m.v. de meegeleverde voedingskabel met koudapparaataansluiting, die overeenstemt met de vereiste veiligheidsbepalingen.
Let er alstublieft op, dat alle apparaten geaard dienen te zijn.
Voor je eigen veiligheid dien je in geen geval de aarding van de apparaten, resp. de voedingskabel, te verwijderen of onklaar te maken. Het toestel moet altijd met een intacte aarddraad aan het stroomnet aangesloten zijn.
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN VOOR DE INSTALLATIE
In de buurt van sterke radiozenders en hoog-frequente bronnen kan er
een negatieve beïnvloeding van de geluidskwaliteit ontstaan. Maak de afstand tussen zender en apparaat groter en gebruik afgeschermde kabels voor alle aansluitingen.
1.1.3 On line-registratie
Registreer uw nieuw BEHRINGER-apparaat na aankoop zo snel mogelijk op onze website http://behringer.com en lees de garantievoor-waarden aandachtig door.
Mocht uw product van BEHRINGER defect raken, willen wij het zo snel mogelijk repareren. Neemt in dat geval direct contact op met de BEHRINGER­leverancier waar u het apparaat gekocht heeft. Als uw BEHRINGER-leverancier niet bij u in de buurt gevestigd is, kunt u ook direct contac t opnemen met een van onze vestigingen. Op de originele verpakking van het apparaat vindt u een lijst met de adressen van onze BEHRINGER-vestigingen (Global Contact Information/European Contact Information). Als er voor uw land geen contactadres vermeld is, kunt u contact opnemen met de dichtstbijzijnde importeur. Onder het kopje Support op onze website http://behringer.com kunt u ook de contactadressen vinden.
Als uw apparaat, samen met de aankoopdatum, bij ons geregistreerd is, wordt het afhandelen van uw garantiea-anspraken aanmerkelijk eenvoudiger.
Hartelijk dank voor uw medewerking!
Attentie!
We willen je erop wijzen, dat sterke volumes het gehoor beschadigen
en/of koptelefoon of luidspreker kunnen beschadigen. Draai de OUTPUT-regelaar zo ver mogelijk naar links, voor je het apparaat inschakelt. Let steeds op een passend volume.
De precieze positie van de zekeringhouders tref je aan in
afbeelding 2.9.
Wanneer het apparaat op een andere netspanning wordt ingesteld,
dient er een andere zekering te worden geplaatst. De specificaties vindt je in het hoofdstuk "Specificaties".
Doorgebrande zekeringen moeten onverwijld vervangen worden door
zekeringen met de correcte waarde! De correcte waarde vindt je in hoofdstuk "Specificaties".
5 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing

2. Bedieningselementen en Aansluitingen

Dit hoofdstuk beschrijft de verschillende bedieningselementen en aansluitingen van de DDM4000. Voor een beter overzicht hebben we de mixer in verschillende functieblokken onderverdeeld. Ieder blok wordt in een eigen subhoofdstuk (2.1 tot 2.9) gedetailleerd uitgelegd.
(2.2)
(2.5)
(2.1)
(2.4)
(2.6)
(2.9)
Afb. 2.0: De D DM4000 in het over zicht
2.1 De stereokanalen 1 tot 4
2.2 Het microfoonkanaal
2.3 De crossfader-sectie
(2.1)
(2.3)
(2.7)
(2.8)
2.6 Het microfoonkanaal
2.7 De ingangen op de achterzijde
2.8 De ingangen op de achterzijde
2.4 De main/phones-sectie
2.5 De BPM- en eectsectie
2.9 Stroomaansluiting en power-schakelaar
6 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing
2.1 De stereokanalen 1 tot 4
(2)
(4)
(7)
(8)
(1)
(3)
(5)
(6)
(9)
(10)
(10) Met de CF ASSIGN-taster bepaal je, op welke zijde van de crossfader (20)
(A of B) het signaal moet komen.
2.2 Het microfoonkanaal
(11)
(12)
(13)
(16)
(14)
(17) (18) (19)
(15)
Afb. 2.2: He t microfoonkan aal
Afb. 2.1: Stereokanaal groepen
(1) Met de ingangskanaalschakelaar kun je tussen twee
signaalbronnen schakelen. Kies je line, dan wordt het signaal van de line-ingang (67) hoorbaar. Bij phono/line is de signaalbron van de phono/line-ingang (68) hoorbaar.
(2) De GAIN-regelaar dient voor het instellen van het niveau van het
ingangssignaal. Het actuele niveau wordt op de niveauaanduiding
(3) getoond.
(3) De LED-keten van 7 cijfers toont het ingangsniveau.
(4) Ieder ingangskanaal bezit een 3-band equalizer (HIGH, MID en LOW)
met Kill-karakteristiek. Maximale verhoging: 12 dB, maximale verlaging:
- dB (Kill). Met de Kill-karakteristiek kan het frequentiebereik volledig weggedraaid worden. Wanneer alle EQ-banden helemaal naar links gedraaid zijn, is geen signaal meer hoorbaar. In de Channel Setup (zie hoofdst. 3.2.2) kunnen alle EQ-parameters bewerkt worden.
(5) De MODE-taster schakelt de functionaliteit van de preset-taster (6)
tussen Multi en Single om (zie hoofdst. 3.2.1).
(6) De preset-tasters P1, P2, P3 dienen voor het opslaan en oproepen van
de equalizer-presets (zie hoofdst. 3.2.1). In de inschakeltoestand zijn deze tasters door een maximale verlaging in de Single modus in beslag genomen (Kill-functie).
(7) Druk op ,de PFL-taster, om het signaal van dit kanaal in de koptelefoon voor
te beluisteren.
(11) De GAIN-regelaar dient voor het op niveau brengen van het
microfoonsignaal, dat op de MIC 1-ingang zit.
(12) Met deze schakelaar kies je de signaalbron, die op de niveauaanduiding
(13) getoond moet worden. IN VU toont het onbewerkte ingangsniveau:
dit helpt bij het op niveau brengen van de microfoonsignalen. XMC VU toont het niveau achter de ULTRAMIC-processor.
(13) De LED-keten van 7 cijfers toont het ingangsniveau van het microfoonkanaal.
(14) In het microfoonkanaal bevindt zich een 3-band equalizer
(HIGH, MID en LOW). Het regelbereik bedraagt +/-12 dB. In de Mic Setup (zie hoofdst. 3.2.1) kunnen alle EQ-parameters bewerkt worden.
(15) Met de ON/OFF-taster wordt het microfoonkanaal aan- en uitgeschakeld.
(16) Met een druk op de MIC SETUP-taster opent zich het Mic Setup-menu in
het display. Hier kun je instellingen voor de equalizer, de Ultramic-processor en de MIC FX (eectprocessor) uitvoeren (zie hoofdst. 3.3.1).
(17) De XMC ON-taster activeert de Ultramic-processor, die over een
2-band-compressor incl. expander beschikt. Ultramic-instellingen kunnen in de Mic Setup onder uitgevoerd worden.
(18) De MIC FX ON-taster activeert de microfoon-eectprocessor.
In de Mic Setup wordt het eect gekozen.
(19) De TALK ON-taster activeert de talkover-functie. Deze zorgt ervoor, dat het
volume van de muziek verlaagd wordt, zodra jij in de microfoon praat. Deze functie is zeer nuttig en heeft tot doel, dat je stem bij het aankondigen niet in de muziek ondergaat. In de Talk Setup (zie hoofdst. 3.3.2) kun je alle relevante instellingen uitvoeren.
(8) Met de fader stel je het kanaalvolume in.
(9) Met de CURVE-schakelaar verander je het regelkarakter van de fader:
In de SOFT-modus regelt de fader het volume in het bovenste bereik langzamer, in het onderste bereik neemt dit bij gelijkmatige fader­beweging sneller af. In de SHARP-modus regelt de fader het volume in het bovenste derde deel sneller, in het onderste bereik neemt dit langzamer af. In de MID-modus regelt de fader het volume in ieder bereik gelijkmatig (lineair). Uiteraard kan bij het omschakelen een volumeverschil ontstaan. Gebruik deze schakelaar daarom niet wanneer de muziek loopt!
7 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing
2.3 De crossfader-sectie
(29)
(28)
(21)(23)
(26)
(27) (25) (24)
(22)
(20)
Afb. 2.3: De cr ossfader-sec tie
(20) De verwisselbare crossfader dient voor het faden van de signalen,
die de crossfader-zijden A en B toegewezen zijn. De toewijzing van de stereokanalen en de sampler vindt plaats met de CF Assign-tasters (10) resp. (65).
(21) De CF ON-taster activeert de crossfader. Wanneer deze taster niet ingedrukt is,
komen de signalen van de aparte kanalen direct op de main-uitgangen.
(22) Op beide zijden van de crossfader zijn drie Kill-tasters (HIGH, MID en LOW),
die een complete verlaging resp. uitschakelen van het betreende frequentiebereik mogelijk maken. In de Crossfader Setup (zie hoofdst.
3.4.2) kan een speciale X-OVER modus geactiveerd worden, die de functionaliteit van de crossfader in verbinding met de Kill-tasters aanzienlijk vergroot. Meer daarover in hoofdstuk 3.4.1.
2.4 De main- en phones-sectie
(30)
(33)
(31)
(32)
(34)
(35)
(36)
(37)
(39)
(38)
(40)
Afb. 2.4: De main - en phones-sec tie
(23) Een druk op de FULL FREQ-taster heft alle verlagingen van de KILL EQ (22)
weer op.
(24) Met de CURVE-regelaar kun je het regelgedrag van de crossfader
traploos veranderen.
Met de REVERSE-functie kun je de werkrichting van de crossfader omkeren. Op deze manier kun je bliksemsnel tussen kanaal A en B wisselen.
(25) REVERSE HOLD brengt een bestendige reverse-functie teweeg.
De crossfader regelt nu de zijden A en B omgekeerd,d.w.z. A ligt rechts en B links.
(26) REVERSE TAP brengt een kortstondige reverse-functie teweeg, d.w.z.
A en B zijn zo lang verwisseld, als de TAP-taster ingedrukt wordt.
Met de BOUNCE TO MIDI CLOCK-functie wordt een automatisch, snel overvloeien van de crossfader in het ritme van de muziek (“Bouncing”) gerealiseerd. Als referentie voor de Bounce-snelheid dient de MIDI Clock.
(27) Met een druk op de BOUNCE TO MIDI CLK-taster start je het Bouncing.
Zodra je op deze toets hebt gedrukt, springt het signaal voortdurend van A naar B en terug, en wel in het met de BEAT-tasters (28) voorgeselecteerde ritme.
(28) Met de BEAT-tasters kies je de Bounce-snelheid. Deze kan tussen één en
16 beats bedragen.
(29) Deze LEDs tonen het gekozen aantal beats.
Een uitvoerige beschrijving van deze functie tref je aan in
hoofdstuk 3.4.3.
MAIN OUTPUT:
(30) De OUTPUT A-regelaar bepaalt het volume op de uitgang A ( (73) ).
(31) Voor het regelen van het stereopanorama is er voor de uitgang A een
BALANCE-regelaar.
(32) De OUTPUT B-regelaar bepaalt het volume op de uitgang B ( (74) ).
(33) De sterk scheidende, van 22 cijfers voorziene OUTPUT LEVEL-aanduiding
toont het niveau van het uitgangssignaal op de OUTPUT A.
(34) ULTRAMIZE ON/OFF-taster: De Ultramizer is een eect, dat door
dynamische compressie de luidheid en het toepassingsvermogen verhoogt. In de Ultramizer Setup (zie hoofdst. 3.5.1) kun je de ultramizer bewerken.
(35) Met de LOAD-taster kun je de gebruikersinstellingen van de hele mixer
(User Setting) laden. Bij het inschakelen van het apparaat wordt altijd de setting geladen, die op het moment van uitschakelen actief was. Voor het opslaan en laden van User Settings zie hoofdst. 3.5.2.
PHONES:
(36) Sluit een koptelefoon aan aan de PHONES-bus (6,3-mm-stereojacket).
(37) De OUTPUT-regelaar bepaalt het volume in de koptelefoon.
(38) Met de MIX-regelaar bepaal je de balans tussen PFL- en PGM-signaal
(PFL = Pre Fader listening, faderonafhankelijk vooraf beluisteren van aparte kanalen; PGM = Programme, Mastersignal). Bij een aanslag links hoor je uitsluitend het PFL-signaal, bij een aanslag rechts alleen het mastersignaal. In de posities daar tussenin kan een mix uit beide signalen ingesteld worden.
(39) De PUNCH EQ dient als hulp bij het synchroniseren van twee tracks.
Je kunt je daarbij oriënteren op de snare en/of bassdrum. Druk op de SNARE of BASS-taster, om de gewenste signaalaandelen in de koptelefoon te accentueren.
8 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing
(40) Wanneer de SPLIT-taster ingedrukt is, ligt het signaal voor vooraf
beluisteren (PFL) alleen in de linker hoorn van de koptelefoon, het mastersignaal (PGM) alleen in de rechter.
2.5 De BPM- en eectsectie
(41) (46)
(48) (51)
(47)
(50) (45)
(50)
(42) (49) (43) (52)(53)
Afb. 2.5: BPM Coun ter en eects ectie (hier: F X 1)
De DDM4000 beschikt over 2 identieke eectapparaten. Voor de MIC-signalen en de sampler zijn er nog twee onafhankelijke eectapparaten. Alle eecten kunnen tegelijkertijd gebruikt worden. In deze sectie bevinden zich ook de BPM Counter en de MIDI Clock.
(41) Het grasche display toont BPM-waarden, eectnamen en –parameters
alsook kanaaltoewijzingen. Het leidt je ook door de Console Setup-pagina’s.
(42) De FX ON-taster activeert het eectapparaat.
(51) Draai aan de CONSOLE SETUP-regelaar, om het tempo van de MIDI Clock
te veranderen (drukken en tegelijkertijd draaien = grove verandering). Kort drukken op de regelaar bevestigt de invoer. Door lang te drukken op deze regelaar kom je in de Console Setup (zie hoofdst. 3.1).
(52) Met MIDI START/STOP/ESC start je de MIDI Clock.
(53) Met de ADJUST-tasters kun je het tempo van de BPM Counter op de MIDI
Clock overdragen.
Alle functies van de BPM en effectsectie worden in hoofdstuk
4 uitvoerig beschreven.
2.6 De sampler
(54)(54)
(56)
(57)
(58)
(59)
(62)
(60)
(61)
(43) Druk op de FX ASSIGN-taster, om aan het eectapparaat een signaalbron
toe te wijzen (taster knippert). De mogelijke ingangsbronnen worden in het display opgesomd. Kies de gewenste bron door draaien en indrukken van de PARAMETER-regelaar (45) .
(44) Met de DEPTH-regelaar regel je de eectintensiteit (Depth). Bij sommige
eecten kan hiermee ook de mengverhouding tussen het droge originele signaal (Dry) en eectsignaal (Wet) geregeld worden.
(45) De keuze van de eectparameters vindt plaats door indrukken van de
PARAM(eter)-regelaar. Door te draaien verander je de parameter, die op het moment in het display getoond wordt.
(46) Met een druk op SELECT/LOW kom je in de eectkeuze (wordt in het
display getoond). Draai aan de regelaar en druk erop (45), om een preset te laden.
(47) Door een druk op de PARAM/MID-taster krijg je toegang tot de
eectparameters. Draai aan de regelaar (45) , om een parameterwaarde te veranderen.
(48) Druk op DEFAULT/HIGH, om een preset te herstellen.
Bij ingeschakeld effect (FX ON-taster ingedrukt) hebben de tasters
(46) (LOW), (47) (MID) en (48) (HIGH) de functie van Kill-tasters in
de effectweg.
(49) Afhankelijk van het gekozen eect kan een op de tijdsomstandigheden
betrekking hebbende parameter met de BEAT-tasters ingesteld worden. Hier wordt echter niet de waarde in milliseconden of zo ingevoerd, maar in beats.
(50) Om het tempo manueel in te voeren, tik dan op deze taster (tenminste 2 x)
ritmisch in de maat van de muziek (TAP). Door lang te drukken op de AUTO BPM /TAP-taster (> 1 s) activeer je de automatische tempo-invoer (AUTO BPM).
(63)
(65)
Afb. 2.6: De s ampler-sectie
(54) Druk op de INSERT-taster, om het sampler-signaal in een kanaal in te voeren
(Insert Mode). Wanneer deze taster niet ingedrukt is. wordt de sampler bij het gekozen kanaal gemengd (Mix Mode). De weergave vindt plaats in beide gevallen met de REC SOURCE-tasters. Wanneer de sampler op de crossfader gerouted wordt, gaat de LED op de INSERT-taster uit.
(55) De VOLUME/MIX-regelaar regelt (in de Mix Mode) het volume van
de sampler resp. (in de Insert Mode) de volumebalans tussen het ingangssignaal en de sampler.
(56) Met de REC SOURCE –taster kies je het kanaal voor de opname en weergave
van samples.
(57) Druk op de PFL-taster, om het signaal van de sampler in de koptelefoon voor
te beluisteren.
(58) SAMPLE LENGTH dient voor de instelling van de opnametijd
(1 tot 16 beats of eindeloze opname ).
(59) Met RECORD/IN start je de opname van de sampler. Kies van tevoren
een opslagbank. Met opnieuw drukken op de toets beëindig je de opname (alleen in de -modus).
(60) Met BANK ASSIGN kies je de bank uit, waarop de opname moet
worden opgeslagen. De gekozen bank wordt door oplichten van de bijbehorende MODE-taster (61) getoond en geeft zo aan, dat opgenomen kan worden.
(64)
(66)
9 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing
(61) Met de MODE-tasters (Bank 1 en Bank 2) kies je de manier van weergeven
van de sampler (Reverse = achteruit; Loop = lus). Kort drukken activeert resp. deactiveert de Reverse-functie, lang drukken de Loop-functie.
(62) PLAY/OUT-taster: Start de weergave van de opgenomen sample.
Wanneer de Loop uitgeschakeld is, wordt de sample slechts zo lang weergegeven, als de PLAY-taster vastgehouden wordt.
(63) De SMP FX ON-taster activeert het Brake-eect.
(64) Druk op de SELECT-taster, om de lengte van de Brake te bepalen
(1, 4 of 8 Beat Brake, wordt in het midden van het display getoond).
(65) Met de CF ASSIGN-taster bepaal je, op welke zijde van de crossfader het
sampler-signaal moet komen.
(66) Wanneer de sampler aan de crossfader toegewezen is, kan hij
hiermee ook gestart worden. Druk hiervoor op de CF START-taster. Kies tevoren met BANK ASSIGN de bank, die bij de start van de fader moet worden weergegeven.
2.7 De ingangen op de achterzijde
(73) De OUT A-uitgangen (XLR): Sluit hier een versterker aan en regel het
volume met de OUTPUT A-regelaar (30) . Aan de SUBWOOFER-uitgang kan als extra een subwoofer aangesloten worden. Een frequentiewissel is in de DDM4000 geïntegreerd. De scheidingsfrequentie wordt in de Output Setup (hoofdst. 6.2) ingesteld.
Schakel aangesloten versterkers altijd op het laatst in, om het optreden
van inschakelpieken te vermijden, die gemakkelijk tot beschadiging van je luidsprekers zouden kunnen leiden. Verzeker je er van voor het inschakelen van de versterkers, dat op de DDM4000 geen signaal zit, om plotselinge en voor de oren pijnlijke verrassingen te voorkomen. Het beste trek je van te voren alle fader naar beneden resp. breng je alle draairegelaars in de nulpositie.
(74) Het MAIN OUT-aansluitveld biedt: OUT A-, OUT B-, en TAPE-uitgangen:
• Op uitgang OUT A zit hetzelfde signaal als op de XLR-uitgangen (73).
• Op de uitgang OUT B kan je nog een versterker aansluiten,
om bijvoorbeeld de DJ Booth of een tweede clubzone van geluid te voorzien. Het volume van het OUT B-signaal is onafhankelijk van OUT A met de OUTPUT B-regelaar (32) instelbaar.
• Op de TAPE-uitgang kun je een opnameapparaat aansluiten, om je Mix
op te nemen. Het uitgangsniveau is onafhankelijk van OUT A en OUT B en kan in de Output Setup (hoofdst. 6.2) ingesteld worden.
(75) DIGITAL OUT is de digitale uitgang van de DDM4000. Hier bevindt zich het
TAPE-signal in cd-kwaliteit (16 Bit/44,1 kHz).
(71)(72)(68)(67)(70)(69) (69)
Afb. 2.7: De ingan gen van de DDM400 0
(67) De LINE-ingangen dienen voor de aansluiting van Line-signalen
(bijv. cd-speler, geluidkaart, drum-computer).
(68) De PHONO-ingangen dienen voor de aanluiting van platenspelers.
(69) Met de PHONO/LINE-schakelaars kun je de PHONO-ingangen op
Line-niveau omschakelen met de bedoeling, dat je ook een cd-speler aan de PHONO-ingangen kunt aansluiten.
Voorzichtig! Apparaten met Line-uitgangsniveaus (bijv. cd-spelers)
kunnen vervormingen veroorzaken en de ingangstrap verstoren. Druk op de PHONO/LINE-schakelaar, voordat je apparaten met Line-niveau aan de uiterst gevoelige PHONO-ingangen aansluit.
(70) De GND-aaansluitingen dienen voor de aarding (Ground) van platenspelers.
(71) De symmetrische XLR-aansluitingen dienen voor de aansluiting van
dynamische microfoons.
(72) LEVEL-regelaar voor de MIC 2-ingang.
2.8 De uitgangen op de achterzijde
In de Output Setup (zie hoofdst. 6.2) kun je verdere instellingen voor
de uitgangssectie uitvoeren.
(76) MIDI IN, OUT, THRU: De drie MIDI-bussen bieden de mogelijkheid,
externe MIDI-apparatuur aan te sluiten en met de MIDI Clock te synchroniseren.
In hoofdstuk 7 krijg je meer te horen over de MIDI-functies
in de DDM4000.
2.9 Stroomaansluiting en power-schakelaar
(79)
(78) (77)
Afb. 2.9: De POW ER-sectie
(77) Het apparaat wordt via de IEC-APPARAATBUS op het stroomnet aangesloten.
Een geschikte netkabel zit bij de levering inbegrepen.
(73)
Afb. 2.8: De i ngangen van de DDM40 00
(74) (75) (76)
10 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing
(78) ZEKERINGHOUDER/ VOLTAGE. Voordat je het apparaat met het stroomnet
verbindt, dien je eerst te controleren of het aangegeven voltage overeenkomt met de netspanning ter plaatse. Als er een zekering vervangen wordt, moet je absoluut hetzelfde type gebruiken. Bij sommige apparaten kan de zekeringhouder in twee verschillende posities worden ingezet, om zo tussen 230 V en 120 V om te schakelen. Let alsjeblief t op het volgende: Bij gebruik van het apparaat bij 120 V buiten Europa, dienen er zekeringen met hogere waarden geplaatst te worden.
(79) Met de POWER-schakelaar zet je de apparaten aan. Deze dient in de positie
“uit” te staan, wanneer je het apparaat op het stroomnet aansluit.
2.10 Bedradingsvoorbeeld
CD player Turntable
Let op, de POWER-schakelaar schakelt de stroomvoorziening van het
apparaat bij het uitzetten niet volledig uit. Trek de hoofdsnoerstekker of de koppelkabel van het toestel om het apparaat van het net te scheiden. Zorg tijdens de installatie van het product dat de stekker of koppelkabel van het toestel bedrijfsklaar is. Indien je het apparaat gedurende langere tijd niet gebruikt, haal dan de netstekker uit het stopcontact.
Het serienummer van de DDM4000 bevindt zich op de onderzijde van het apparaat.
Microphone
DJ Booth
Digital Recorder
Drum Machine
Dance oor
Afb. 2.10: Gebruik svoorbeeld vo or de bedrading va n de DDM4000
11 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing

3. Bediening

3.1 De console setup
in de Console Setup worden alle fundamentele instellingen van de DDM4000 uitgevoerd.
1) Druk op de CONSOLE SETUP-regelaar (51) gedurende ca. 2 seconden. In het
midden van het display opent zich de setup-lijst.
2) Draai aan de CONSOLE SETUP-regelaar, om de gewenste setup te kiezen.
3) Druk op de CONSOLE SETUP-regelaar, om de keuze te bevestigen.
Verlaten van de Console setup:
• Druk op de ESC-taster (52) , om de Console setup te verlaten.
3.2 Bediening van de stereokanalen
3. 2.1 De EQ-modi: SINGLE en MULTI
De equalizer beschikt over preset-tasters die opgeslagen kunnen worden en die gemerkt zijn met P1, P2 en P3. Het gedrag van de tasters is afhankelijk van de gekozen EQ-modus. Er zijn de Singel en de Multi modus. Na het inschakelen is eerst de Single modus actief.
SINGLE Modus:
In de Single modus zijn de tasters P1, P2 en P3 (6) telkens aan een frequentieband vast toegewezen (P1 = HIGH, P2 = MID, P3 = LOW). Voor ieder van de EQ-regelaars kan ook een preset aangelegd worden. In de inschakelstand hebben de preset-taster een Kill-functie met maximale verlaging (- dB).
Preset-instellingen in de SINGLE modus
P1 HIGH Kill -∞ d B draait hoge frequenties weg
P2 MID Kill -∞ dB
P3 LOW Kill -∞ dB draait lage frequenties weg
Tab. 3.1: Manier van f unctioneren va n de preset-taste rs in de Single modus
De waarde van de verlaging kan evenwel veranderd worden. Alternatief kan ook een verhoging opgeslagen worden. Wanneer je bijvoorbeeld i.p.v. een Kill een verhoging in de bas zou willen (Punch-functie), ga dan als volgt tewerk:
draait in het midden liggende frequenties weg
Enige setup-pagina’s kunnen ook op een andere manier geopend worden. Dit geldt voor de Mic setup en de User Settings:
Mic setup openen:
1) Druk op de MIC SETUP-taster (16) , om de Mic setup-pagina te openen.
2) Druk opnieuw op de MIC SETUP-taster (16), om de Mic setup-pagina
te verlaten.
User Settings-pagina openen:
1) Druk op de LOAD-taster (35) , om de User Settings-pagina te openen.
2) Druk opnieuw op de LOAD-taster (35) , om de User Settings-pagina
te verlaten.
3.1.1 Keuzelijsten in het display
Buiten de Console setup-lijst, die in het midden van het display verschijnt, zijn er in de aparte setup-lijsten nog andere keuzelijsten, die ofwel links ofwel rechts in het display verschijnen.
Links:
1) Draai aan de linker PARAMETER-regelaar (45) (in de sectie FX 1), om de
gewenste functie uit de lijst te kiezen.
2) Druk op de linker PARAMETER-regelaar, om de keuze te bevestigen.
Rechts:
1) Draai de LOW-regelaar (4) naar rechts, tot de gewenste verhoging bereikt is.
2) Houd de MODE-taster (5) ingedrukt en druk op P3 (6).
3) Druk op P3 voor het oproepen van de preset. De basfrequentie wordt nu verhoogd. P3 knippert blauw.
Op dezelfde manier kunnen de middelste en hoge frequenties met P2 resp. P1 geprogrammeerd worden.
Reset:
De preset-taster kunnen te allen tijde weer in de inschakelstand teruggezet worden (reset-functie).
• Druk ca. 2 seconden op MODE (5). Ter bevestiging licht de MULTI-LED
korte tijd op.
MULTI modus:
In de MULTI modus zijn de preset-tasters niet aan aparte EQ-banden, maar aan de 3-band-equalizer als eenheid toegewezen. Zo kun je drie eigen EQ-presets creëren en aan de preset-tasters toewijzen. In de inschakelstand zijn de preset-tasters als volgt bezet:
Preset-instellingen in de MULTI modus
P1 Hoogpas draait MID e n Low weg
P2 Bandpas d raait HIGH en Low weg
P3 Dieppas draait HIG H en MID weg
Tab. 3.2: Manier van f unctioneren v an de preset-taste rs in de Multi modus
1) Draai aan de rechter PARAMETER-regelaar (45) (in de sectie FX 2), om de
gewenste functie uit de lijst te kiezen.
2) Druk op de rechter PARAMETER-regelaar, om de keuze te bevestigen.
• Druk voor het activeren van de Multi modus op de MODE-taster (5).
De MULTI-LED licht op.
12 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing
Ga als volgt tewerk, om een eigen EQ-preset te creëren:
1) Stel de equalizer in als gewenst door te draaien aan de LOW, MID en HIGH-regelaar.
2) Houd de MODE-taster (5) ingedrukt en druk op P1 (6).
3) Druk op P1 voor het oproepen van de preset. De EQ-preset wordt geladen. P1 knippert geel.
Nog twee EQ presets kunnen met P2 en P3 opgeslagen worden.
Reset:
De preset-tasters kunnen te allen tijde teruggezet worden.
• Druk ca. 2 seconden op MODE. Ter bevestiging licht de SINGLE -LED
korte tijd op.
3.2.2 De channel setup
In de Channel setup kun je de karakteristiek van de equalizer van de stereokanalen jn afstemmen. Evenzo kun je hier een Subsonic Filter (dreunlter) voor alle vier kanalen instellen. Dit lter is van groot nut, om bijvoorbeeld dreunende geluiden van platenspelers te onderdrukken.
1) Druk op de CONSOLE SETUP-regelaar (51) gedurende ca. 2 seconden.
2) Kies “Channel Setup” door te draaien aan de CONSOLE SETUP-regelaar en erop te drukken.
Het display toont de Channel setup-pagina.
Mid Q:
Met de Q-factor wordt de kwaliteitsfac tor van het lter beschreven. Hoe hoger de waarde, des te smaller de bandbreedte. De Mid Q werkt op de middenband.
• Draai aan de CONSOLE SETUP-regelaar (51), om de waarde van de Q-factor
te veranderen.
Subsonic frequentie:
Voor ieder stereokanaal kan de overstapfrequentie van het dreunlter ingesteld worden. Alle frequenties onder de overstapfrequentie worden verlaagd.
1) Druk op de rechter PARAMETER-regelaar (45), om het kanaal te kiezen.
2) Druk op de rechter PARAMETER-regelaar, om de overstapfrequentie te veranderen.
Verlaten van de Channel setup:
• Druk op de ESC-taster (52) , om de Channel setup te verlaten.
3.3 Bediening van het microfoonkanaal
3.3.1 De mic setup
Op de Mic setup-pagina’s kun je instellingen voor de klankregeling van het microfoonkanaal. de Ultramic-processor en de Mic-eecten uitvoeren. Zo kom je in de Mic setup:
1) Druk op de CONSOLE SETUP-regelaar (51) gedurende ca. 2 seconden.
De equalizer in de stereokanalen bezit 3 banden met verschillende karakteristieken. De middenband is een klokkenlter, waarvan de centrumfrequentie en bandbreedte (Q-factor) veranderd kunnen worden. De beide buitenste banden Low en High zijn Shelving-lters. In de Channel setup zijn de volgende instellingen voor alle 4 kanalen mogelijk:
Channel Xover (Crossover):
LOW: Overstapfrequentie van het Low-lter. Alle frequenties onder de ingestelde waarde worden verlaagd resp. verhoogd.
MID: Centrumfrequentie van de middenband. Alle frequentie rondom deze waarde worden verhoogd resp. verlaagd. De bandbreedte wordt met de parameter Mid Q (zie beneden) bepaald.
HIGH: Overstapfrequentie van het High-lter. Alle frequenties boven de ingestelde waarde worden verhoogd resp. verlaagd.
1) Druk op de linker PARAMETER-regelaar (45) , om de parameter te kiezen
(LOW, MID of HIGH).
2) Draai aan de PARAMETER-regelaar, om de overstap- resp. middenfrequentie van de gekozen band te veranderen.
2) Kies “Mic Setup” door te draaien aan de CONSOLE SETUP-regelaar en erop te drukken.
Alternatief komt je ook zo in de Mic setup-pagina:
• Druk op de MIC SETUP-taster (16) in het microfoonkanaal. De MIC SETUP-
taster licht op, zolang je je in de Mic setup bevindt.
Het display toont de Mic setup-pagina. Deze vertakt zich in meerdere submenu’s. Links in het display verschijnt een lijst, waaruit je het betreende submenu kiest.
• Draai aan de linker PARAMETER-regelaar (45) , om het gewenste submenu
te kiezen:
EQ Freq/Pan-pagina:
13 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing
Opdeze pagina bevinden zich niveau-aanduidingen voor beide microfoonsignalen. Bovendien kun je Sound-instellingen voor de equalizer van het microfoonkanaal uitvoeren. Het stereopanorama van de microfoonsignalen wordt hier net zo geregeld als de signaalverhouding van beide microfoons tot elkaar. De parameters in detail:
MIC 1: Niveau-aanduiding voor microfoon 1
MIC 2: Niveau-aanduiding voor microfoon 2
LOW: Inzetfrequentie van de LOW-regelaar
MID: Middenfrequentie van de MID-regelaar
HIGH: Inzetfrequentie van de HIGH-regelaar
Q MID: Q-factor van de middenband
1) Druk op de CONSOLE SET UP-regelaar (51) , om de parameter te kiezen
(LOW, MID, HIGH, Q-MID).
2) Draai aan de CONSOLE SETUP-regelaar, om de waarde van de gekozen parameter te veranderen.
PAN 1: Positie in het stereopanorama voor microfoon 1
PAN 2: Positie in het stereopanorama voor microfoon 2
OUT B: Volume van het microfoonkanaal op de uitgang B
1) Druk op de rechter PARAMETER-regelaar (45), om de parameter te kiezen (Pan 1, PAN 2, OUT B).
2) Draai aan de PARAMETER-regelaar, om de waarde van de parameter te veranderen.
ULTRAMIC 1 en 2:
De Ultramic-processor is een 2-band-compressor, die de dynamische omvang van de spraak reduceert. Volumepieken worden verlaagd en zachte signalen naar voren gehaald. Daardoor wordt het verschil tussen de hardste en de zachtste passages verminderd. Door de scheiding in twee frequentiegebieden bereikt men een dichtere klank met meer druk zonder compressietypische artefacten zoals bijv. pompen of verlies van hoogtes.
De instellingen vinden voor beide microfoonsignalen gescheiden plaats. x Kies pagina “Ultramic 1” voor micro 1 en “Ultramic 2” voor micro 2. Alle parameters op deze pagina’s zijn identiek en worden daarom slechts eenmaal verklaard.
In het display zijn er diverse niveau-aanduidingen. Drie parameters van de compressor kunnen worden geregeld. Bovendien zijn er presets, die geladen kunnen worden.
De aanduidinginstrumenten:
MIC 1 toont het ingangsniveau
MIC 0 toont het uitgangsniveau
COM toont de compressiegraad voor de onderste (L) resp. bovenste frequentieband (H)
EXP toont de verlaging van de expander in de onderste (L) resp. bovenste frequentieband (H)
Regelbare parameters
EQ GAIN-pagina:
Op deze pagina kun je standaardinstellingen voor de klankregeling uitvoeren. Deze werken relatief m.b.t. de equalizer in het microfoonkanaal. Wanneer je hier bijvoorbeeld een verhoging van 5 dB uitvoert. is deze ook dan actief, wanneer de HIGH-regelaar op nul, dus op de middenpositie staat. De hoogtes kunnen als extra nog met de HIGH-regelaar verhoogd of verlaagd worden. Deze functie is zinvol, om je stem weg te halen van probleemfrequenties of de verstaanbaarheid te verbeteren.
MIC 1 LOW-CUT: Overstapfrequentie van het hoogpaslter
(microfoon 1)
MIC 1 LOW, MID, HIGH: EQ-standaardinstellingen voor microfoon 1
1) Druk op de CONSOLE SETUP-regelaar (51) , om de parameter te kiezen (LOW, MID, HIGH).
2) Draai aan de CONSOLE SETUP-regelaar, om de waarde van de gekozen parameter te veranderen.
MIC 2 LOW-CUT: Overstapfrequentie van het hoogpaslter
(microfoon 2)
MIC 2 LOW, MID, HIGH: EQ-standaardinstellingen voor microfoon 2
1) Druk op de rechter PARAMETER-regelaar (45), om de parameter te kiezen (LOW, MID, HIGH).
THRSH Drempelwaarde (Threshold) stelt het inzetpunt van de Ultramic-processor in
FREQ stelt de scheidingsfrequentie tussen de bovenste en onderste frequentieband in
EFFIC Eciency: regelt de sterkte van de compressie
1) Druk op de CONSOLE SETUP-regelaar (51) , om de parameter te kiezen
(THRSH, FREQ, EFFIC).
2) Draai aan de CONSOLE SETUP-regelaar, om de waarde van de gekozen parameter te veranderen.
Ultramic-presets:
De volgende standaardinstellingen kunnen geladen worden:
1) Draai aan de rechter PARAMETER-regelaar (45), om de preset te kiezen:
2) Druk op de PARAMETER-regelaar, om de preset te laden.
2) Draai aan de PARAMETER-regelaar, om de waarde van de gekozen parameter te veranderen.
14 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing
MIC FX-pagina:
Op de Mic FX-pagina kies je het eecttype voor het microfoonsignaal. Je hebt de keuze tussen de volgende eecten:
1) Draai aan de rechter PARAMETER-regelaar (45), om de preset te kiezen:
2) Druk op de PARAMETER-regelaar, om de preset te laden.
Ieder eect kan veranderd worden en zo aan de individuele klankvoorstellingen aangepast worden. Daarvoor staan twee parameters ter beschikking. Voor alle eecten geldt: de tweede parameter regelt altijd het eect Dry/Wet Mix.
Eectbeschrijvingen:
FLANGER: Een Flanger-eect ontstaat door doelbewuste toonhoogteverschuivingen. De snelheid van de LFO (Low Frequency Oscillator) is regelbaar.
3.3.2 De Talk setup
DeTalkover functie is van zeer groot nut, om je stem bij het aankondigen niet op de voorgrond te stellen. Dit vindt daardoor plaats, dat het volume van de muziek verlaagd wordt, zodra jij in de microfoon praat. Alle benodigde instellingen voor deze functie voer je in de Talk setup uit. Zo kom je in de Talk setup:
1) Druk op de CONSOLE SETUP-regelaar (51) gedurende ca. 2 seconden.
2) Kies “Talk Setup” door te draaien aan de CONSOLE SETUP-regelaar en erop te drukken.
In het display opent zich de Talk setup-pagina.
Op deze pagina bevinden zich niveau-aanduidingen voor beide microfoons. Links in het display is een lijst, waaruit je een Talkover-preset kunt uitkiezen.
Presets laden:
1) Draai aan de linker PARAMETER-regelaar (45) , om de preset te kiezen:
2) Druk op de PARAMETER-regelaar, om de preset te laden.
Bewerken van de Talkover:
Deze parameters van de Talkover-functie kunnen bewerkt worden:
THRSH Drempelwaarde (Threshold). Overschrijdt het microfoonsignaal deze waarde, wordt het muzieksignaal verlaagd.
PHASER is net zo als een Flanger. Alleen wordt hier de modulatie door een faseverschuiving bereikt. De snelheid van de LFO is regelbaar.
DELAY is een signaalvertraging. De Delay-tijd (Time) kan bewerkt worden.
ECHO is net zo als Delay, met dit verschil, dat het vertraagde signaal meerdere
malen herhaald wordt.
PITCH verandert de toonhoogte van het signaal en zo de stempositie van de zanger/spreker. Shift regelt de toonhoogte.
BITCRUSHER vermindert de digitale oplossing. De Bit-diepte (Depth) is regelbaar.
REVERB is een galmeec t. Acht verschillende typen galm staan ter beschikking. De galmtypen worden in hoofdst. 4.1.4 uitvoerig beschreven.
1) Druk op de CONSOLE SETUP-regelaar (51) , om een parameter te kiezen.
2) Draai aan de CONSOLE SETUP-regelaar, om de waarde van de parameter te veranderen.
Zolang als de MIC FX-pagina opgeroepen is, kun je de tijdparameter van de eecten Flanger, Phaser, Deley en Echo voor de beat synchroniseren door het tempo in de linker of rechter TAP-toets (50) in te tikken.
Verlaten van de MIC setup:
• Druk op de ESC-taster (52), om de Mic setup te verlaten.
MAX. ATT (Maximum Attenuation) Hier regel je de maximale verlaging, die het muzieksignaal dient te bereiken, terwijl er in de microfoon wordt gesproken.
SPEED regelt de snelheid van de verlaging.
1) Druk op de rechter PARAMETER-regelaar (45), om de parameter te kiezen
(THRSH, MAX. ATT, SPEED)
2) Draai aan de PARAMETER-regelaar, om de waarde van de parameter te veranderen.
Verlaten van de Talk setup:
• Druk op de ESC-taster (52) , om de Talk setup te verlaten.
3.4 Bediening van de crossfader
De functie van een crossfader kan ook een nieuweling vanzelf aeiden. Maar de DDM4000 zou geen digitale mixer zijn, wanneer niet ook hier enige speciale functies zijn, die met een analoge DJ mixer niet zonder meer realiseerbaar zijn.
3. 4.1 De crossfader-modi: KILL en X-OVER
Links en rechts van de crossfader bevinden zich telkens drie tasters met de aanduidingen HIGH, MID en LOW ( (22)). Deze functioneren in de Kill modus (inschakelstand) als Kill-taster – ze draaien bepaalde frequentiegebieden volledig weg.
Met de X-Over (Croosover) modus kun je heel nieuwe, adembenemende eecten bereiken. In deze modus is het mogelijk, aparte frequentiebanden voor de crossfaders A en B te kiezen, waarnaar de crossfader dan laat overvloeien. Hier een voorbeeld, om de manier van functiuoneren te verduidelijken:
1) Beweeg de crossfader (20) naar links (A).
2) Druk op de FULL FREQ-taster (23) in de sectie A.
3) Druk op de Kill-taster (22) “MID” in de sectie B.
15 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing
In de linker crossfader-positie wordt nu het A-signaal met volledige frequentiebreedte uitgespeeld. Wanneer je de crossfader naar rechts beweegt, wordt nu de middenfrequentie van het B-signaal ingevoegd, de middenfrequenties van het A-signaal worden weggedraaid. De bassen en de hoge tonen van het A-signaal blijven hoorbaar. Op de uitgang van de mixer zijn nu dus alleen de bassen en de hoge tonen van het A-signaal samen met de middenfrequenties van het B-signaal hoorbaar.
Met de X-Over modus kun je op je mixing style een stempel van uniekheid drukken. De X-Over modus kan in de Crossfader setup geactiveerd worden.
3.4.2 De crossfader setup
Zo kom je in de Crossfader setup:
1) Druk op de CONSOLE SETUP-regelaar (51) gedurende ca. 2 seconden.
2) Kies de “Crossfader Setup” door te draaien aan de CONSOLE SETUP-regelaar en erop te drukken.
In het display opent zich de Crossfader setup-pagina.
3.4.3 Bounce to MIDI clock
Met deze functie kan het Bouncing geautomatiseerd worden. Bouncing is een hard laten overvloeien van de crossfader in het ritme van de muziek. Voorwaarde voor deze functie is, dat de interne MIDI Clock geactiveerd is. Deze dient als referentie voor de Bounce-snelheid, die tussen één en 16 beats kan bedragen.
Voordat je de Bounce met een druk op de BOUNCE TO MIDI CLK-taster start, dien je eerst de Bounce-snelheid in te stellen.
1) Start de MIDI Clock met een druk op de MIDI START-STOP-taster (52).
2) Kies de Bounce-snelheid met de BEAT-taster (28). De LEDs (29)
tonen de beats.
3) Druk nu op de BOUNCE TO MIDI CLK-taster (27), om de Bounce te starten.
Staat de crossfader op de A-pagina, start de Bounce met het A-signaal, op B, start de Bounce navenant met het B-signaal.
3.5 Bediening van de main-sectie
Ook in de Main-sectie zijn er enkele functies, die boven de functieomvang van een analoge mixer uitgaan. Zo kunnen complete mixerinstellingen opgeslagen en geladen worden. De Ultramizer zorgt ervoor, dat je beats nog vetter klinken.
3. 5.1 De ultramizer
De Ultramizer is een multiband-processor, die het audiosignaal verdicht en zo een hoger subjectief volumegevoel voortbrengt, zonder dat het niveau inderdaad verhoogd wordt. Zo is ervoor gezorgd, dat versterkerprestaties optimaal gebruikt worden en je muziek luider aanvoelt. De bewerking vindt in twee gescheiden frequentiebanden plaats. Daardoor is een wezenlijke klank met meer druk bereikbaar, zonder daarbij ongewenste neveneecten zoals bijv pompen of hoogteverlies voort te brengen.
Links in het display kunnen de frequentieovergangen van de Kill-tasters ingesteld worden. Rechts kies je de Crossfader modus.
XOVER CF (Crossover Center Frequency):
LOW: Scheidingsfrequentie tussen LOW en MID
HIGH: Scheidingsfrequentie tussen MID en HIGH
1) Druk op de linker PARAMETER-regelaar (45) , om de parameter te kiezen (LOW, HIGH).
2) Draai aan de PARAMETER-regelaar, om de waarde van de gekozen parameter te veranderen.
Crossfader Modus:
1) Draai aan de rechter PARAMETER-regelaar (45), om de modus te kiezen (KILL, X-OVER).
2) Druk ter bevestiging op de PARAMETER-regelaar.
Verlaten van de Crossfader setup:
• Druk op de ESC-taster (52) , om de Crossfader setup te verlaten.
1) Activeer de Ultramizer met een druk op de ULTRAMIZE ON/OFF-taster (34) .
2) Druk op de CONSOLE SETUP-regelaar (51) gedurende ca. 2 seconden.
3) Kies “Ultramize” door te draaien aan de CONSOLE SETUP-regelaar en erop te drukken.
Het display gaat over naar de Ultramizer-pagina. Hier kun je instellingen veranderen en presets laden en bewerken:
Presets laden:
1) Draai aan de linker PARAMETER-regelaar (45) , om de preset te kiezen:
2) Druk op de PARAMETER-regelaar, om de preset te laden.
Ultramizer-presets
Gentle Boost decente verhoging van het volume
Boost duidelijke verhoging van het volume
Pump sterke verhoging van het volume met “Pump”-eect
Full maximale verhoging van het volume
Full Pump maximale verhoging van het volume met “Pump”-eect
16 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing
Bewerken van de Ultramizer:
RANGE beschrijft het dynamisch regelgebied. Bij een waarde van 10 dB wordt een maximale niveauverhoging van 10 dB uitgevoerd.
TIME verander t de regelsnelheid van de Ultramizer.
• Draai aan de CONSOLE SETUP-regelaar (51), om de parameter
TIME te veranderen.
• Draai aan de PARAMETER-regelaar (45) , om de parameter RANGE
te veranderen.
Verlaten van de Ultramizer setup:
• Druk op de ESC-taster (52) , om de Ultramizer setup te verlaten.
3.5.2 User settings laden en opslaan
Een groot voordeel van een digitale mixer is de mogelijkheid, complete mixerinstellingen op te slaan, om ze later met een druk op een toets weer op te roepen. Bij grote studiopanelen heet deze functie “Snapshot”, omdat alle instellingen – zoals bij een snapshot – vastgehouden worden. Zo kun je je mixer aan je vertrouwde manier van werken aanpassen en eenmaal gedane instellingen te allen tijde weer oproepen.
Stel je voor, de DDM4000 staat in een club en wordt door meerdere dj’s gebruikt. Iedere dj kan zijn favoriete EQ-instellingen, Kill-frequenties, Ultramizer- en eectinstellingen opslaan en als hij de volgende keer begint, weer produceren. Van de andere kant kan iedere gast-dj, die de DDM4000 niet kent, direct aan de gang gaan, zonder dat hij enige standaardinstellingen moet doen.
3.6 Bediening van de phones-sectie
Met de koptelefoon kunnen twee verschillende signalen beluisterd worden:
1. het PGM-signaal (=programma): dat is het signaal, dat op de MAIN-uitgang zit. 2. het PFL-signaal (=Pre Fader Listen): dat is het signaal, dat met de PFL-tasters (7) apart op de PFL-bus uitgeschakeld kan worden. Het PFL-signaal is faderonafhankelijk, d.w.z. het kan ook bij naar beneden getrokken kanaalfaders worden gehoord.
Wanneer de SPLIT-taster (40) niet ingedrukt is, worden zowel het PGM- als Het PFL-signaal in de koptelefoon in stereo weergegeven. De mix uit beide signalen wordt met de MIX-regelaar (38) ingesteld. Wanneer de regelaar zich helemaal links bevindt, hoor je aansluitend het PFL-signaal, bij een rechter aanslag alleen het PGM-signaal in beide hoorns.
Werken in de Split-modus:
• Druk op de SPLIT-taster (40), om de Split-modus te activeren.
In de Split-modus wordt het PFL-signaal alleen in de linker hoorn, het PGM-signaal alleen in de rechter hoorn (telkens in mono) weergegeven.
4. De BPM- en Eectsectie
Na het inschakelen wordt de laatst gekozen preset geladen.
User Setting laden:
1) Druk op de LOAD-taster (35) . De LOAD-taster knippert.
In het display opent zich de “User Setup” met de preset-lijst.
2) Draai aan de linker PARAMETER-regelaar (45), om een User Setting
(of de Factory Preset) te kiezen:
3) Druk op de PARAMETER-regelaar, om de User Setting te laden.
User Settings opslaan:
1) Druk op de LOAD-taster (35) , om in de User Setup met de
preset-lijst te komen.
2) Druk op de CONSOLE SETUP-regelaar (51), om een opslagplaats te kiezen.
3) Druk op de PARAMETER-regelaar, om de User Setting te op te slaan.
De Factor y Preset kan niet overgeschreven worden.
Verlaten van de User setup:
• Druk op de LOAD-taster (35) of op de ESC-taster (52), om de
User setup te verlaten.
Afb. 4.1: De BPM- en eec tsectie
De BPM- en eectsectie in het midden van de mixer kan voor de stereokanalen of voor het mastersignaal ingezet worden. Beide processoren kunnen ook gekoppeld en als dualeect voor een apart kanaal gebruikt worden. Daarenboven beschikken zowel het microfoonkanaal als de sampler over eigen eectprocessoren, die in eigen hoofdstukken verklaard worden (hoofdst. 3.3.1 en 5.4).
Het display:
17 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing
In het display wordt de volgende informatie getoond:
A Hier worden het eecttype alsook de parameterwaarde getoond.
B Hier wordt de berekende snelheid in BPM (beats per minuut) getoond. Hier kan ook informatie over de signaaltoewijzing en de Tap­functie afgelezen worden.
C In deze sectie wordt rechts de waarde van de BPM synchrone eectparameter in beats getoond. Links ernaast wordt de activiteit van de Kill-functie in de eectweg getoond.
D Deze informatie behoort tot de sampler resp. MIDI Clock (zie hoofdst.
5).
4.1 De eectsectie
(51)(48)(47)(46)(41)
(50) (45) (44)
Signaalkeuze voor FX 2:
1) Druk op de FX 2 ASSIGN-taster (43).
2) Draai aan de rechter PARAMETER-regelaar (45) , om een signaalbron uit de lijst te kiezen.
3) Druk op de rechter PARAMETER-regelaar, om de keuze te bevestigen.
4.1.2 Eect activeren
1) Druk op de FX ON-taster (42), om het eect in te schakelen. De FX ON-taster en de EFFECT/BAND-taster (46) tot (48) knipperen.
2) Draai de DEPTH-regelaar langzaam naar rechts, totdat het eect in de gewenste mate hoorbaar is.
De Kill-functie in de eectweg:
Als een bijzonder eectieve aard van de vervreemding kun je aparte frequentiegebieden uit de eectbewerking nemen. Je kunt je dat zo voorstellen, dat in de signaalweg naar het eectapparaat nog drie Kill-tasters voorhanden zijn. Wanneer alle frequentiebanden actief zijn, knipperen bij ingeschakeld eect alle EFFECT/BAND-tasters blauw. Door te drukken op deze tasters kun je de frequentiebanden één voor één “killen”. De status van de killfunctie wordt ook in het display getoond.
• Druk op een van de EFFECT/BAND-tasters ( (46), (47), (48) ) bij ingeschakeld
eect. De taster-LED van de gedeactiveerde band gaat uit.
(42) (53) (52)
(49)(43)
Afb. 4.2: De e ectsec tie (hier: FX 1)
4.1.1 Signaalbron kiezen
Om een eect te kunnen gebruiken, dien je eerst aan het eectapparaat een signaalbron toe te wijzen. Deze toewijzing geldt ook voor de BPM Counter. Mogelijke ingangsbronnen zijn:
INPUT 1 – INPUT 4: Stereokanalen 1 tot 4.
MUSIC: Signaal van de stereosom (Main-signaal)
CHAIN: CHAIN wijst het eect aan het signaal van de
telkens andere eectsectie toe, zodat 2 eecten achter elkaar geschakeld zijn.
Signaalkeuze voor FX 1:
1) Druk op de FX 1 ASSIGN-taster (43).
2) Draai aan de rechter PARAMETER-regelaar (45) , om een signaalbron uit de
lijst te kiezen.
4.1.3 Een eect kiezen
Er staan negen eecttypen ter beschikking. De eecttabellen in hoofdstuk 4.1.4 geven een overzicht over de mogelijke eecten en hun regelbare parameters.
1) Druk op de SELECT-taster (46) . In het display worden alle eecttypen opgesomd.
2) Draai aan de PARAMETER-regelaar (45), om een eecttype te kiezen.
3) Druk op de PARAMETER-regelaar, om het eecttype te laden.
4.1.4 Eectbeschrijvingen
Hier tref je een beschrijving van alle eecten inclusief van alle veranderbare parameters aan. (BPM-synchroniseerbare parameters zijn cursief gedrukt.) De tabellen tonen, met welke bedieningselementen de parameters veranderd kunnen worden. De eectbewerking wordt in hoofdstuk 4.1.5 beschreven. De bewerking van BPM-synchrone parameters wordt in hoofdstuk 4.1.6 beschreven.
3) Druk op de linker PARAMETER-regelaar, om de keuze te bevestigen.
18 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing
FLANGER, PHASER, PAN:
FLANGER: Een Flanger-eect ontstaat door doelbewuste toonhoogteverschuivingen. Regelbaar is de snelheid van de LFO (Low Frequency Oscillator), het aandeel van het terugbrengen van het eectsignaal naar de ingang (Feedback), de eectdiepte (Depth) en de sterkte van de faseverschuiving in ritmische eenheden (Phase). Met Fade kan bepaald worden, of de Flanger na het uitschakelen van het eect de actuele oscillatieperiode moet beëindigen. Dit verhindert een abrupt afsnijden van het eect.
PHASER is net zo als een Flanger. Alleen wordt hier de modulatie door een faseverschuiving bereikt. Regelbaar zijn de snelheid van de LFO en de eectdiepte (Depth). Met Fade kan bepaald worden, of het eect abrupt moet eindigen of zachtjes moet wegklinken.
PAN betekent een eect, dat het signaal in het stereopanorama van rechts naar links laat glijden. Het eect klinkt het intensiefst, wanneer de DEPTH­regelaar ver open gedraaid wordt. LFO regelt de snelheid van de Panning, Depth de eectdiepte.
1/5 2/5 3/5 4/5 5/5
FLANGER
LFO Speed Feedback Depth Phase Fade Dry/Wet Mix
PHASER
LFO Speed Depth Fade Dr y/Wet Mix
PAN
LFO Speed Depth Dry/Wet Mix
PITCHER, BITCRUSHER:
PITCHER verandert de toonhoogte van de muziek zonder een tempoverandering. Shift regelt de toonhoogte.
BITCRUSHER simuleert een vermindering van de digitale oplossing. Van softe Lo-Fi-instellingen tot en met speelgoed-sound zit alles erin.
1/1
PITCH
Shift: -100 ... +100%
BITCRUSHER
Depth: 0 ... +100%
Tab. 4.3: Eectp arameters voor Pi tch en Lo-Fi-
Dry/Wet Mix
REVERB:
REVERB is een galmeec t. Acht verschillende galmgroottes staan ter beschikking. Wanneer Fade geactiveerd is, sterf t de galm na het uitschakelen weg en wordt niet afgesneden.
Ambient is een zeer korte galm, waarbij men letterlijk de wanden van de ruimte kan horen.
Box brengt een ruimtelijke indruk zonder lange reecties tot stand.
Cathedral: De lange en zeer dichte galm van een grote kathedraal, die goed geschikt is voor langzame stukken.
Cavern: Een intensieve nagalm rijk aan hoogtes, die een grot met rotswanden imiteert.
Tab. 4.1: Eect parameters voo r Flanger, Phaser en Panning
DELAY, ECH O:
DELAY is een signaalvertraging. De Delay-tijd (Time) kan op de BPM Counter gesynchroniseerd worden. Er zijn een eenvoudig Delay (Simple) en een
3-Pong-Delay, dat de vertragingen in het stereopanorama verdeelt.
ECHO is net zo als Delay, met dit verschil, dat het vertraagde signaal meerdere malen herhaald wordt. Het aantal herhalingen wordt met Feedback ingesteld. Fade bepaalt, of de echo na het uitschakelen van het eect moet wegklinken
(On) of niet (O).
1/5
TIME
2/5
MODE
3/5
FDBK
4/5
FADE
DELAY
10...
5930 ms
Simple
3Pong
Dr y/Wet Mix
ECHO
10...
5930 ms
Simple
3Pong
0 - 100% Dry/Wet Mix
Chamber produceert een korte nagalm van een kleine ruimte.
Chorus: Een dichte, warme galm, korter dan Cathedral.
Concert bootst de gedenieerde galm van een grote concertzaal na.
Echo: Een dichte, korte galm met langere vertraging.
1/4
MODE
2/4
FADE
Ambient, Box, Cathedral,
Cavern, Chamber, Chorus,
Dry/Wet MixOn/O
Concert, Echo
Tab. 4.4: Eectpar ameters voor he t galmeect
FILTER:
FILTER is een eect, dat men typisch met synthesizer-muziek verbindt. Drie ltertypen staan ter beschikking. Bandpas, Dieppas en Hoogpas. De Resonance zorgt voor een niveauverhoging in het bereik van de lterfrequentie, waardoor het eect intensiever klinkt. In de LFO modus wordt de lterfrequentie door een LFO bestuurd. In de Manual modus kun je de lterfrequentie met de DEPTH-regelaar (44) zelf besturen.
Tab. 4.2: Eect parameters voo r Delay en Echo
19 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing
In het display wordt de volgende informatie getoond:
A Hier worden het eecttype alsook de parameterwaarde getoond.
B Hier wordt de berekende snelheid in BPM (beats per minuut) getoond. Hier kan ook informatie over de signaaltoewijzing en de Tap­functie afgelezen worden.
C In deze sectie wordt rechts de waarde van de BPM synchrone eectparameter in beats getoond. Links ernaast wordt de activiteit van de Kill-functie in de eectweg getoond.
D Deze informatie behoor t tot de sampler resp. MIDI Clock (zie hoofdst. 5).
4.2 De eectsectie
(51)(48)(47)(46)(41)
(50) (45) (44)
(42) (53) (52)
(49)(43)
Signaalkeuze voor FX 2:
1) Druk op de FX 2 ASSIGN-taster (43).
2) Draai aan de rechter PARAMETER-regelaar (45) , om een signaalbron uit de lijst te kiezen.
3) Druk op de rechter PARAMETER-regelaar, om de keuze te bevestigen.
4.2.2 Eect activeren
1) Druk op de FX ON-taster (42), om het eect in te schakelen. De FX ON-taster en de EFFECT/BAND-taster (46) tot (48) knipperen.
2) Draai de DEPTH-regelaar langzaam naar rechts, totdat het eect in de gewenste mate hoorbaar is.
De Kill-functie in de eectweg:
Als een bijzonder eectieve aard van de vervreemding kun je aparte frequentiegebieden uit de eectbewerking nemen. Je kunt je dat zo voorstellen, dat in de signaalweg naar het eectapparaat nog drie Kill-tasters voorhanden zijn. Wanneer alle frequentiebanden actief zijn, knipperen bij ingeschakeld eect alle EFFECT/BAND-tasters blauw. Door te drukken op deze tasters kun je de frequentiebanden één voor één “killen”. De status van de killfunctie wordt ook in het display getoond.
• Druk op een van de EFFECT/BAND-tasters ( (46), (47), (48) ) bij ingeschakeld
eect. De taster-LED van de gedeactiveerde band gaat uit.
4.2.3 Een eect kiezen
Afb. 4.2: De e ectsec tie (hier: FX 1)
4.2.1 Signaalbron kiezen
Om een eect te kunnen gebruiken, dien je eerst aan het eectapparaat een signaalbron toe te wijzen. Deze toewijzing geldt ook voor de BPM Counter. Mogelijke ingangsbronnen zijn:
INPUT 1 – INPUT 4: Stereokanalen 1 tot 4.
MUSIC: Signaal van de stereosom (Main-signaal)
CHAIN: CHAIN wijst het eect aan het signaal van de
telkens andere eectsectie toe, zodat 2 eecten achter elkaar geschakeld zijn.
Signaalkeuze voor FX 1:
1) Druk op de FX 1 ASSIGN-taster (43).
2) Draai aan de rechter PARAMETER-regelaar (45) , om een signaalbron uit de
lijst te kiezen.
Er staan negen eecttypen ter beschikking. De eecttabellen in hoofdstuk 4.1.4 geven een overzicht over de mogelijke eecten en hun regelbare parameters.
1) Druk op de SELECT-taster (46) . In het display worden alle eecttypen opgesomd.
2) Draai aan de PARAMETER-regelaar (45), om een eecttype te kiezen.
3) Druk op de PARAMETER-regelaar, om het eecttype te laden.
4.2.4 Eectbeschrijvingen
Hier tref je een beschrijving van alle eecten inclusief van alle veranderbare parameters aan. (BPM-synchroniseerbare parameters zijn cursief gedrukt.) De tabellen tonen, met welke bedieningselementen de parameters veranderd kunnen worden. De eectbewerking wordt in hoofdstuk
4.1.5 beschreven. De bewerking van BPM-synchrone parameters wordt in
hoofdstuk 4.1.6 beschreven.
3) Druk op de linker PARAMETER-regelaar, om de keuze te bevestigen.
20 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing
FLANGER, PHASER, PAN:
FLANGER: Een Flanger-eect ontstaat door doelbewuste toonhoogteverschuivingen. Regelbaar is de snelheid van de LFO (Low Frequency Oscillator), het aandeel van het terugbrengen van het eectsignaal naar de ingang (Feedback), de eectdiepte (Depth) en de sterkte van de faseverschuiving in ritmische eenheden (Phase). Met Fade kan bepaald worden, of de Flanger na het uitschakelen van het eect de actuele oscillatieperiode moet beëindigen. Dit verhindert een abrupt afsnijden van het eect.
PHASER is net zo als een Flanger. Alleen wordt hier de modulatie door een faseverschuiving bereikt. Regelbaar zijn de snelheid van de LFO en de eectdiepte (Depth). Met Fade kan bepaald worden, of het eect abrupt moet eindigen of zachtjes moet wegklinken.
PAN betekent een eect, dat het signaal in het stereopanorama van rechts naar links laat glijden. Het eect klinkt het intensiefst, wanneer de DEPTH­regelaar ver open gedraaid wordt. LFO regelt de snelheid van de Panning, Depth de eectdiepte.
1/5 2/5 3/5 4/5 5/5
FLANGER
LFO Speed Feedback Depth Phase Fade Dry/Wet Mix
PHASER
LFO Speed Depth Fade Dr y/Wet Mix
PAN
LFO Speed Depth Dry/Wet Mix
PITCHER, BITCRUSHER:
PITCHER verandert de toonhoogte van de muziek zonder een tempoverandering. Shift regelt de toonhoogte.
BITCRUSHER simuleert een vermindering van de digitale oplossing. Van softe Lo-Fi-instellingen tot en met speelgoed-sound zit alles erin.
1/1
PITCH
Shift: -100 ... +100%
BITCRUSHER
Depth: 0 ... +100%
Tab. 4.3: Eectp arameters voor Pi tch en Lo-Fi-
Dry/Wet Mix
REVERB:
REVERB is een galmeec t. Acht verschillende galmgroottes staan ter beschikking. Wanneer Fade geactiveerd is, sterf t de galm na het uitschakelen weg en wordt niet afgesneden.
Ambient is een zeer korte galm, waarbij men letterlijk de wanden van de ruimte kan horen.
Box brengt een ruimtelijke indruk zonder lange reecties tot stand.
Cathedral: De lange en zeer dichte galm van een grote kathedraal, die goed geschikt is voor langzame stukken.
Cavern: Een intensieve nagalm rijk aan hoogtes, die een grot met rotswanden imiteert.
Tab. 4.1: Eect parameters voo r Flanger, Phaser en Panning
DELAY, ECH O:
DELAY is een signaalvertraging. De Delay-tijd (Time) kan op de BPM Counter gesynchroniseerd worden. Er zijn een eenvoudig Delay (Simple) en een
3-Pong-Delay, dat de vertragingen in het stereopanorama verdeelt.
ECHO is net zo als Delay, met dit verschil, dat het vertraagde signaal meerdere malen herhaald wordt. Het aantal herhalingen wordt met Feedback ingesteld. Fade bepaalt, of de echo na het uitschakelen van het eect moet wegklinken
(On) of niet (O).
1/5
TIME
2/5
MODE
3/5
FDBK
4/5
FADE
DELAY
10...
5930 ms
Simple
3Pong
Dr y/Wet Mix
ECHO
10...
5930 ms
Simple
3Pong
0 - 100% Dry/Wet Mix
Chamber produceert een korte nagalm van een kleine ruimte.
Chorus: Een dichte, warme galm, korter dan Cathedral.
Concert bootst de gedenieerde galm van een grote concertzaal na.
Echo: Een dichte, korte galm met langere vertraging.
1/4
MODE
2/4
FADE
Ambient, Box, Cathedral,
Cavern, Chamber, Chorus,
Dry/Wet MixOn/O
Concert, Echo
Tab. 4.4: Eectpar ameters voor he t galmeect
FILTER:
FILTER is een eect, dat men typisch met synthesizer-muziek verbindt. Drie ltertypen staan ter beschikking. Bandpas, Dieppas en Hoogpas. De Resonance zorgt voor een niveauverhoging in het bereik van de lterfrequentie, waardoor het eect intensiever klinkt. In de LFO modus wordt de lterfrequentie door een LFO bestuurd. In de Manual modus kun je de lterfrequentie met de DEPTH-regelaar (44) zelf besturen.
Tab. 4.2: Eect parameters voo r Delay en Echo
21 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing
1/1
FILTER
2/4
RESO
3/4
MODE
4/4 LFO
FILTER
DEL AY, E CHO:
Bij het Delay- en Echoeect kan de delay-tijd in muzikale eenheden bewerkt worden. Het aantal beats wordt getoond:
LFO
Lowpass Bandpass Highpass
Tab. 4.5: Eectp arameters voor he t ltereect
0 ... 100%
Manual
LFO Speed
Frequency
4.2.5 Eecten bewerken
Zoals al in het laatste hoofdstuk aangeduid, bezit ieder eect tot 5 parameters (afhankelijk van het eecttype), waarmee het eect veranderd kan worden. Steeds kan een van deze parameters met behulp van de BEAT-taster ingesteld worden. Bij de meeste eecten is dit de parameter, die ook BPM gesynchroniseerd kan worden.
Eectparameters:
1) Druk op de PARAMETER-regelaar (47) , om een parameter op te roepen.
Dit werkt alleen bij gedeactiveerd eect (wanneer de FX ON-taster niet knippert).
2) Druk op de PARAMETER-regelaar (45), om een parameter op te roepen.
Afb. 4.3: Beat s en notenwaarde voo r Delay en Echo
Ritmisch uitgebeeld ziet het geheel dan zo uit (keuze van enige beats):
Afb. 4.4: Delay- parameters in de r itmische uitb eelding
FLANGER, PHASER, PAN, FILTER:
Bij het Filter-eect is de BPM-synchronisering alleen in de LFO modus mogelijk. De snelheid van de modulatie wordt ingesteld (LFO Speed). De waarden 1 tot 32 komen overeen met het aantal beats, dat voor een oscillatie nodig is:
3) Verander de waarde van de parameter door te draaien aan de
PARAMETER-regelaar (45) .
4) Om bij de volgende parameter te komen, dien je opnieuw op de PARAMETER
(45) of (47) te drukken.
Dry/Wet Mix:
• Draai de MIX-regelaar (44) langzaam naar rechts, om het eect (Wet) bij het
originele signaal (Dry) te mengen.
4.2.6 De BPM synchroniseerbare eectparameters
Sommige eecten klinken bijzonder interessant, wanneer op de tijdsomstandigheden betrekking hebbende parameters in het ritme van de muziek weerklinken. De DDM4000 ondersteunt dit met BPM-synchroniseerbare parameters.
Bewerken van BPM-synchroniseerbare parameters:
1) Verzeker je ervan, dat de BPM Counter de correc te waarde bepaald heeft (eventueel met TAP manueel invoeren, zie hoofdst. 4.2).
2) Verander de parameter stapsgewijs met de BEAT-tasters (49) . De gekozen waarde wordt in het display getoond.
Afb. 4.5: Beats en notenwaarden voor modulatie-eecten
In de muzikale context krijgt men dan het volgende beeld:
Afb. 4.6: De LF O-parameter, uitg ebeeld in beats en b ars
22 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing
4.2.7 De FX setup
In de FX setup kun je de overgangsfrequenties tussen de apar te banden van de EFFECT/BAND-tasters (46) tot (48) bepalen (Kill-functie in de eectweg, zie hoofdstuk 4.1.2). Dit gebeurt voor beide eectapparaten gescheiden.
Regelbare parameters:
FX 1 LOW / FX 2 LOW: Scheidingsfrequentie tussen LOW en MID.
FX 1 HIGH / FX 2 HIGH: Scheidingsfrequentie tussen MID en HIGH.
1) Druk op de linker of rechter PARAMETER-regelaar (45), om de parameter voor
FX 1 resp. FX 2 te kiezen.
2) Draai aan de linker of rechter PARAMETER-regelaar, om de waarde van de
gekozen parameter te veranderen.
4.3 De BPM counter
De Auto BPM Counter is in staat, het tempo van de aansluitende tracks automatisch in BPM (beats per minuut) te berekenen. De berekende BPN-waarden dienen als basis voor alle op de tijdsomstandigheden betrekking hebbende eectparameters en voor de lengte van de sampleropname. De BPM kan op twee verschillende manieren berekend worden, manueel of automatisch. De actuele BPM wordt in beide gevallen in sectie B van het display getoond.
Zonder een aansluitend (of bij een te zacht) muzieksignaal knippert de
BPM-waarde in het display. Bijkomende wordt "Low Level" getoond. De BPM-waarde knippert ook dan, wanneer de beat niet eenduidig geïdentificeerd kan worden (aanduiding "Uncertain").
4.4 De MIDI Clock
De MIDI Clock dient als deelreferentie voor de Bounce-functie. Bovendien wordt de MIDI Clock op de MIDI-uitgang uitgegeven. Zo kun je externe apparaten met de DDM4000 synchroniseren, die MIDI Clock kunnen ontvangen, zoals bijv. drummachines of groove boxen.
(51)
(52)
(53)
Afb. 4.7: De BPM-s ectie
• Met een druk op de taster (52) start en stop je de MIDI Clock.
Voor de MIDI Clock kun je een eigen tempo instellen. Alternatief kan de MIDI Clock ook met een van de beide BPM Counters gesynchroniseerd worden.
Beats met AUTO BPM automatisch laten berekenen:
De BPM Counter berekent het tempo van de signaalbron, die aan de eectsectie is toegewezen. De signaalbron wordt in het BPM-venster getoond. (Hoe je aan de BPM-eectsectie een signaalbron toewijst, wordt in hoofdst. 4.1.1. beschreven.)
1) Verzeker je ervan, dat „Auto BPM” actief is (inschakelstand). In dit geval
schijnt de AUTO BPM-taster (50) geel en knippert de BPM-aanduiding in het display.
Indien de Tap-modus actief is (AUTO BPM-taster schijnt blauw),
druk dan langer dan een seconde op de AUTO BPM-taster, om Auto BPM te activeren.
2) De BPM Counter berekent nu de BPM-waarde van het aansluitende signaal.
Deze wordt voortdurend geactualiseerd, zodat tempoveranderingen direct overgenomen worden.
Beats met TAP manueel berekenen:
1) Verzeker je ervan, dat de Tap-modus actief is. In dit geval schijnt de AUTO
BPM/TAP-taster (50) blauw en in het BPM-venster wordt “Manual” getoond.
2) Tik in de maat van de muziek op de TAP-taster (50) (tenminste 2x).
Daarop wordt een constante BPM-waarde berekend. Een tip: tijdens het intikken het signaal in de koptelefoon voorbeluisteren.
Indien Auto BPM actief is (AUTO BPM-taster schijnt geel), ga dan verder
met stap 2. De Manual modus wordt bij het intikken van het tempo automatisch geactiveerd.
MIDI BPM:
In de MIDI BPM modus wordt onder de BPM-aanduiding van de MIDI Clock in het midden van het dispay “MIDI BPM” getoond. Stel het tempo door draaien aan de CONSOLE SETUP-regelaar (51) in. Door te drukken op en tegelijkertijd draaien aan de regelaar zijn grotere waardesprongen mogelijk.
FX 1/FX 2 BPM:
Om het berekende tempo van de BPM Counter op de MIDI Clock over te dragen, dien je een van de ADJUST-tasters (53) in te drukken. Bij een druk op de linker BEAT-taster neemt de MIDI Clock het tempo van de linker BPM Counter over. Bij een druk op de rechter BEAT-taster wordt de MIDI Clock gesynchroniseerd met het tempo van de rechter BPM Counter. De toewijzing wordt in het display met “FX 1 BPM” resp. “FX 2 BPM” getoond.
Om de toewijzing op te heen, dien je aan de CONSOLE SETUP-regelaar te draaien, om een eigen tempo in te stellen.
Omgekeerd kan het tempo van de MIDI BPM op het Beat Counter overgedragen worden Houd de linker of rechter ADJUST-regelaar (53) (of beide tegelijkertijd) ingedrukt en kies met de CONSOLE SETUP-regelaar (51) het gewenste tempo. Deze functie is nuttig, wanneer de eecttoewijzing op een kanaal geschiedt, dat als MIDI Controller gecongureerd is en dus geen Auto BPM-functie mogelijk is.
3) Door opnieuw meerdere malen te tikken kan de BPM-waarde weer
aangepast worden.
In de inschakelstand is altijd Auto BPM actief.
23 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing

5. De Sampler

(55)
(56)
(57)
(58)
(59)
(62)
(63)
(65)
Afb. 5.1: De sampler-sec tie
(54)
(60)
(61)
(64)
(66)
3) Kies met BANK ASSIGN (60) de opslagbank. De MODE-taster (61) van de
gekozen bank licht geel op en geef t zo aan dat hij klaar is voor opname.
4) Start de opname met de RECORD/IN-taster (59) .
5) De opname stopt na het ingestelde aantal beats.
of:
6) Stop de eindeloze opname () door te drukken op de PLAY/OUT-taster (45)
of door opnieuw te drukken op de REC-taster.
Bij de eindeloze opname () wordt de opnametijd door te drukken
op de RECORD/IN-taster (59) en de PLAY/OUT-taster (62) gedefinieerd. Wanneer tegelijkertijd de Loop modus geactiveerd is, wisselst de sampler na drukken op de PLAY/OUT-taster direct naar de weergave.
Opslag:
De maximale opnametijd van 32 seconden geldt voor beide banken samen. De opname stopt, zodra de opslag vol is.
De lengte van een sampler en de resterende opnametijd worden in de Sampler Mix-display getoond.
5.2 Samples afspelen/weergeven
Een sampler is een apparaat voor de opname en weergave van audiosignalen. De sampler in de DDM4000 biedt je de mogelijkheid, twee sporen op te nemen en aansluitend weer te geven. Daarbij kan het om aparte, korte sequenties, gezangfrases, ritme-loops of langere song-passages gaan. Als signaalbron kan ieder zich in de mixer bevindend audiosignaal dienen, daarbij horen de stereokanalen, het microfoonkanaal en de stereosom. De maximale opnametijd bedraagt 32 seconden. De samples kunnen op verschillende manieren (als eindeloze lus/loop, eenmalig, voorwaarts, achterwaarts) worden weergegeven.
5.1 Samples opnemen
1) Kies met de REC SOURCE-tasters (56) een signaalbron. Boven de REC SOURCE-LEDs wordt de signaalbron getoond:
Signaalbronnen:
1, 2, 3, 4: Stereokanaal 1, 2, 3 of 4
MIC: Microfoonkanaal
MST: Mater (stereosom)
2) Stel met de SAMPLE LENGTH-tasters (58) de gewenste opnametijd in. De lengte bedraagt tussen 1 en 16 beats of “” (eindeloze opname).
1) Zet de VOLUME/MIX-regelaar (55) eerst op de middenstand.
2) Druk op de PLAY-taster, om de weergave te starten.
3) Druk nog eens op PLAY, om de weergave te stoppen.
5. 2.1 De Insert-functie
De sample-weergave vindt naar keuze plaats in de Mix- of Insert-modus. In beide gevallen wordt de sample in het kanaal weergegeven, welke met de REC SOURCE-tasters (56) gekozen werd. Dit kan ook de stereosom zijn. Wanneer de weergave in de MIX-modus plaatsvindt, wordt de sample bij het betreende kanaal gemengd of kan kan op de crossesfader gerouted worden. In de Insert-modus wordt de sample, terwijl hij wordt afgespeeld, in het toegewezen kanaal gefadet.
• Wanneer de weergave als Mix dient te geschieden, mag de INSERT-taster
(54) niet ingedrukt zijn (taster-LED uit). De VOLUME/MIX-regelaar (55) heeft
de functie van een kanaal-fader (volume), waarmee het sampler-signaal bij de signaalbron gemengd wordt. Met een druk op de CF ASSIGN-taster (65) kan het sampler-signaal aan de crossfader toegewezen worden.
• Druk op de INSERT-taster (54), om de sample in de Insert-modus weer
te geven. De VOLUME/MIX-regelaar (55) heeft nu de functie van een fadingsregelaar (Mix). Wanneer je de regelaar helemaal naar rechts draait, is tijdens het afspelen alleen de sample hoorbaar. Wanneer je de regelaar verder naar links draait, wordt de signaalbron in het gekozen kanaal met de sample gefadet.
De crossfader-toewijzing van de sampler is alleen als Mix mogelijk.
Zodra je op de CF ASSIGN-taster (65) drukt, wordt de Insert-functie automatisch gedeactiveerd.
De daadwerkelijke opnametijd is van het berekende BPM-tempo resp.
van de MIDI Clock afhankelijk. Wanneer de BPM Counter aan het kanaal 1, 2 of de master toegewezen is, wordt de sampler met de BPM Counter gesynchroniseerd. Is dit niet het geval, wordt de sampler met de MIDI Clock gesynchroniseerd.
24 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing
5.2.2 Reverse- en Loop-weergave
Met de MODE-tasters (61) voor bank 1/2 kan de aard van de weergave vastgelegd worden. Kies de gewenste weergave-modus voor iedere bank:
REVERSE:
1) Druk kort op de MODE-taster, om naar de Reverse modus om te schakelen.
De REVERSE-LED licht op. De sample wordt met een druk op PLAY achterwaarts afgespeeld.
2) Druk nog eens kort op de MODE-taster. De REVERSE-LED gaat uit. De sample
wordt voorwaarts afgespeeld.
LOOP (eindeloze lus):
1) Druk gedurende ca. 1 seconde op de MODE-taster, om de Loop modus uit te
schakelen. De LOOP-LED gaat uit. De sample wordt weergegeven, zoalng als de PLAY-taster wordt ingedrukt. Deze manier van weergeven is geschikt voor korte bedenkingen/samples.
2) Druk opnieuw gedurende ca. 1 seconde op de MODE-taster, om in de Loop
modus te komen. De LOOP-LED licht op. De sample wordt met een druk op PLAY in een eindeloze lus weergegeven.
5.2.3 Crossfader start
Met de Crossfader Start-functie kun je de sampler-weergave met de crossfader starten. Om deze functie te kunnen gebruiken, moet de sampler aan de crossfader toegeween worden.
3) Druk op de SMP FX ON-taster (63), om het eect te activeren.
De taster knippert.
Nadat de sampler tot stilstand is gekomen (SMP FX ON-taster en PLAY/OUT-taster van de gekozen bank knipperen), moet het sampler-eect door opnieuw drukken op SMP FX ON gedeactiveerd worden, om de weergave opnieuw te starten.
4) Druk op de SMP FX ON-taster, om de weergave opnieuw te starten.

6. Verdere Instellingen

6.1 Werkinstellingen laden
1) Druk op de LOAD-taster (35) . Het display wisselt in de “User Setup”.
De LOAD-taster licht op.
2) Kies de Factory Preset door draaien en indrukken van de
PARAMETER-regelaar (45) .
3) Druk opnieuw op de linker PARAMETER-regelaar, om de keuze te bevestigen.
4) Druk op de LOAD-taster (35) of op de ESC-taster (52), om de
User setup te verlaten.
6.2 De output setup
1) druk op de CONSOLE SETUP-regelaar (51) gedurende ca. 2 seconden.
2) Kies “Output Setup” door te draaien aan de CONSOLE SETUP-regelaar en erop te drukken. Het display toont de Output setup:
1) Druk op de CF ASSIGN-taster, om de sampler op een zijde van de crossfader te routen (A of B)>
2) Druk op CF START, om de Crossfader Start in te schakelen.
3) Druk op de BANK ASSIGN-taster, om de bank te kiezen, die met de crossfader gestart moet worden.
Zodra je de crossfader op de de sampler toegewezen pagina beweegt, start de weergave.
5.2.4 Pitch bend
Met de Pitch Bend-functie heb je de mogelijkheid, de snelheid van de sampler-weergave te veranderen, om deze aan de lopende tracks aan te passen. Daarvoor zijn er twee mogelijkheden:
1) Draai aan de BPM-Adjust-regelaar, om de weergavesnelheid van de sampler duurzaam te veranderen. Draai je naar rechts, wordt het tempo verhoogd, naar links, wordt het langzamer.
2) De ADJUST-tasters komen overeen met een “Bend +” resp.. “Bend –”
-functie. Een druk op een van deze tasters verandert korte tijd de snelheid. Zo kun je snel bij de beat van een lopende track komen.
5.3 Het sampler-eect
De sampler beschikt over een Brake-eect. Daarmee wordt het afremmen van een draaitafel tot aan stilstand gesimuleerd. Instelbaar is de lengte van de Brake, mogelijk zijn 1-beat-, 4-beat- en 8-beat-brake.
OUT B
MONO
OFF ON
OUTPUT
SETUP
MODE
FULL-FREQ CROSSOVER
SUB-OUTS/PDIF
FREQ GAIN GAIN
TAPE/
-6.0dB-3.0dB55Hz
In de Output setup kunnen je de volgende instellingen uitvoeren:
Mono:
Met deze functie schakel je de OUT B-uitgangen (74) op mono.
1) Draai aan de rechter PARAMETER-regelaar (45), om OFF of ON te kiezen.
2) Druk ter bevestiging op de linker PARAMETER-regelaar.
MODE:
Output A (73) kan in verbinding met de subwoofer-uitgang gebruikt worden. Daarvoor worden de basfrequenties van de Main-uitgang gescheiden (frequentiewisselfunctie).
FULL = FREQ: MAIN OUT A (73) geeft het totale
frequentiespectrum (incl. bassignaal). Op de subwoofer-uitgang zit het subwoofer-signaal.
CROSSOVER: Op de subwoofer-uitgang wordt het
subwoofer-signaal uitgespeeld. Op de MAIN OUT A worden alle frequenties boven de scheidingsfrequentie weergegeven.
1) Draai aan de CONSOLE SETUP-regelaar (51) , om de modus te kiezen
(FULL-FREQ, CROSSOVER).
1) Druk op de BANK ASSIGN-taster, om de opslagbank te kiezen, die met het eect bewerkt moet worden.
2) Kies door herhaaldelijk te drukken op de SELECT-taster (64) de lengte van de Brake. Deze wordt in het display getoond.
2) Druk ter bevestiging op deCONSOLE SETUP-regelaar.
25 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing
SUBOUT:
Hier worden de scheidingsfrequentie en het uitgangsniveau voor de subwoofer-uitgang ingesteld.
FREQ: Scheidingsfrequentie tussen SUB- en MAIN OUT
GAIN: Uitgangsniveau van de SUB OUT.
TAPE/S/PDIF:
Voor de Tape- en de S/PDIF-uitgang kan het uitgangsniveau afzonderlijk geregeld worden.
1) Druk op de rechter PARAMETER-regelaar, om de parameter (FREQ, GAIN of TAPE/S/PDIF GAIN) op te roepen.
2) Draai aan de PARAMETER-regelaar, om de waarde te veranderen.
3) Druk op de ESC-taste, om de Output setup te verlaten.
6.3 Display-contrast instellen
1) Druk op de LOAD-taster (35) . In het display wordt de User Setup getoond.
2) Draai aan de rechter PARAMETER-regelaar (45) , om het contrast te veranderen.
3) Druk op de LOAD-taster, om de User setup te verlaten.
7.1 Het MIDI-protocol
De gegevensoverdracht vindt plaats in het MIDI-formaat. Regelaar en Fader zenden Control Change-opdrachten (CC), tasters zenden notenopdrachten. De toewijzing van een mixer-bedieningselement aan een software-functie doe je in de software. Daarvoor beschikken de meeste programma’s over een leerfunctie, waarmee de toewijzing heel eenvoudig functioneert.
De MIDI-overdracht functioneert ook in de andere richting. Ze beperkt zich in wezen op de besturing van LEDs. Schakelstanden in de software kunnen zo op de DDM4000 getoond worden. Daarvoor ontvang de DDM4000 CC-opdrachten van de computer. Iedere LED op de DDM4000 is een CC-nummer toegewezen. Wordt een waarde nul gezonden, gaat de LED uit, wordt een één (of een hogere waarde) gezonden, licht de LED op.
7. 2 Algemene MIDI-instellingen
Alle MIDI-instellingen worden op de MIDI Setup-pagina gedaan.
1) Druk op de CONSOLE SETUP-regelaar (51) gedurende ca. 2 seconden.
2) Kies “MIDI Settings” door te draaien aan de CONSOLE SETUP-regelaar en erop te drukken. Het display toont de MDI setup-pagina:
Op deze pagina kun je de volgende instellingen uitvoeren:

7. De DDM4000 als MIDI Controller

De DDM4000 kan voor besturing van dj- of sequencersoftware gebruikt worden, doordat aparte mixer-secties als MIDI Controller omgewerkt worden en aan bepaalde software-functies toegewezen worden. De overdracht van gegevens vindt plaats aan de MIDI-inter face (76). De computer heeft voor de aansluiting aan de mixer een MIDI-interface nodig, dat bijv. als usb-variant verkrijgbaar is.
USB-MIDI Interface*
Laptop
MIDI IN/OUT/THRU
• Istelling van het MIDI-kanaal (7.2.1)
• Zenden van een MIDI-dump (7.2.2)
• Microfoonkanaal, sampler en crossfader als MIDI Controller congureren (7.3)
• Stereokanalen als MIDI Controller congureren (7.4)
3) Druk op de ESC-taster (52), om de MIDI setup te verlaten.
Wanneer de hier gedane veranderingen bij het inschakelen bij een
volgende keer weer opgeroepen moeten worden, moet je ze in een User Preset opslaan (zie hoofdst. 3.5.2).
7.2.1 Istelling van het MIDI-kanaal
Hier wordt het MIDI-kanaal ingesteld, waarop de DDM4000 Controller-gegevens zendt. Het ontvangapparaat moet op hetzelfde kanaal ingesteld zijn.
1) Open de MIDI setup-pagina (zie hoofdst. 7.2).
2) Draai aan de linker PARAMETER-regelaar (45), om het MIDI-kanaal te kiezen.
3) Druk op de ESC-taster (52), om de MIDI setup te verlaten.
7.2.2 Zenden van een MIDI-dump
Met een MIDI dump worden alle waarden van de momentane Controller­positie gezonden. Daarmee worden de instellingen van de DDM4000 met de aangesloten computer afgestemd.
1) Open de MIDI setup-pagina (zie hoofdst. 7.2).
* wordt nie t meegeleverd
Afb. 7.1: Aansluiti ng van de DDM4000 a an een computer
2) Druk op de linker PARAMETER-regelaar (45), om de MIDI-dump te starten. Na het plaatsvinden van de dump keert de DDM4000 terug naar de MIDI setup.
3) Druk op de ESC-taster (52), om de MIDI setup te verlaten.
26 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing
7. 3 Microfoonkanaal, sampler en crossfader als MIDI controller congureren
Het microfoonkanaal, de sampler en de crossfader-sectie kunnen afzonderlijk als MIDI Controller omgewerkt worden.
1) Open de MIDI setup-pagina (zie hoofdst. 7.2).
2) Draai aan de CONSOLE SETUP-regelaar (51), om de gewenste mixer-
sectie(MIC, SAMPLER, CROSSFADER) te kiezen.
3) Druk op de CONSOLE SETUP-regelaar, om de keuze te bevestigen. Alle LEDs in de gekozen sectie gaan uit.
4) Druk op de ESC-taster (52), om de MIDI setup te verlaten.
Bijzonderheden bij de crossfader:
Wanneer je de crossfader als Controller denieert, kunnen de stereokanalen niet meer aan de crossfader toegewezen worden. De Assign-tasters zijn buiten functie. De routing verhoudt zich zoals bij een uitgeschakelde crossfader: de signalen worden direct naar de mixersom geleid. Bij de sampler zijn de CF Assign- en de CF Start-functie eveneens buiten werking. De routing van het sampler-signaal wordt zoals gebruikelijk via de REC SOURCE-taster gerealiseerd.
7.4 Stereokanalen als
MIDI controller congureren
Wanneer een van de 4 stereokanalen als MIDI Controller gecongureerd wordt, geven de kanaalfader (8). de EQ-regelaar (4) en de Kill-taster (5) en (6) bij gebruik MIDI-gegevens af. Zoals tevoren kan in dit kanaal muziek afgespeeld worden, de equalizer, de kanaalfader en de CF Assign-functie zijn evenwel niet actief. Is er in het gekozen kanaal een audiosignaal, wordt het onbewerkt en met vol niveau naar de mixersom geroutet. Wanneer de audiofunctie niet gewenst is, kun je het signaal ook op mute schakelen.
1) Open de MIDI setup-pagina (zie hoofdst. 7.2).
2) Draai aan de rechter PARAMETER-regelaar (51) , om het gewenste stereokanaal (en, indien gewenst, de mute-functie) te kiezen.
3) Druk op de linker PARAMETER-regelaar, om de keuze te bevestigen. De taster-LEDs van het gekozen kanaal gaan uit.
4) Druk op de ESC-taster (52), om de MIDI setup te verlaten.
Bij het activeren en deactiveren van de MIDI Controller-functie in
een stereokanaal kunnen al naargelang equalizer en fader-stelling niveausprongen optreden! Draai de OUTPUT-regelaar in Main- en Phones-sectie helemaal naar links, voordat je deze functie activeert.

8. Installatie

De in- en uitgangen van de BEHRINGER DDM4000 zijn als RCA-bussen uitgevoerd. De koptelefoonuitgang is als stereojacketbus beschikbaar. De microfooningangen zijn als XLR-bussen uitgevoerd.
Zorg ervoor dat het apparaat alleen door personen met verstand
van zaken geïnstalleerd en bediend wordt. Zorg tijdens en na de installatie steeds voor een afdoende aarding van degenen die met het apparaat werken, omdat het ander door bijvoorbeeld elektrostatische ontladingen minder goed dan beoogd kan werken.
Balanced use with XLR connectors
12
3
input
1 = ground/shield 2 = hot (+ve) 3 = cold (-ve)
1
2
3
output
For unbalanced use, pin 1 and pin 3 have to be bridged
Afb. 8.1: XLR-aansluitingen
¼" TRS headphones connector
strain relief clamp
sleeve
ring
tip
sleeve
ground/shield
ring
right signal
tip
left signal
Afb. 8.2: 6,3 mm-stereoklinkerstekkers voor Phones
tip tip
shield
Afb. 8.3: RCA -kabel.
sleevesleeve
27 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing
9. Specicaties
Audio-Ingangen
Mic 1/2 (XLR, symmetrisch)
Max. ingangsgeluidsdruk -14 dBu
Ingangsimpedantie 2 kΩ
Phono (RCA)
Max. ingangsgeluidsdruk -18 dBu
Ingangsimpedantie 47 kΩ
Line (RCA)
Max. ingangsgeluidsdruk +30 dBu
Ingangsimpedantie 15 kΩ
Audiouitgangen
OUT A (XLR, symmetrisch)
Max. utigangsgeluidsdruk +21 dBu
Uitgangsimpedantie 200 Ω
OUT A / OUT B / TAPE (RCA)
Max. uitgangsgeluidsdruk +21 dBu
Uitgangsimpedantie 100 Ω
Systemdaten
Frequentiebereik
Mic 25 Hz - 20 kHz, +0/-3 dB
Phono 20 Hz - 20 kHz, +0/-3 dB
Line 20 Hz - 20 kHz, +0/-3 dB
Ruisafstand
Mic > 87 dB
Phono > 83 dB
Line > 102 dB
Vervormingsfactor < 0,009 % (Line - OUT A)
Overspreken > -80 dB / 1 kHz (Line)
Stroomvoorziening
Netspanning
100 V~, 50/60 Hz T 1 A H 250 V
120 V~, 60 Hz T 1 A H 250 V
220 V~, 50/60 Hz T 1 A H 250 V
230 V~, 50 Hz T 1 A H 250 V
Phones Out max. 260 mW @ 100 Ω/1 % THD
S/PDIF koaxial, 16 Bit, 44,1 kHz
Equalizer
Stereo Low - dB/+12 dB
Stereo Mid - dB/+12 dB
Stereo High - dB/+12 dB
Mic Low -12 dB/+12 dB, Shelving
Mic Mid -12 dB/+12 dB, Peak
Mic High -12 dB/+12 dB, Shelving
Digitale Bewerking
DSP 2x Analog Devices Black Fin
Omzetter 24-Bit Sigma-Delta
128x Oversampling/Cirrus
Sampling rate 44,1 kHz
Display LCD, 320 x 40 Pixel
MIDI-aansluitingen 5-polige DIN-aansluiting In/Out/Thru
Opgenomen vermogen max. 20 W
Netaansluiting Standaard-apparaataansluiting
Afmetingen/Gewicht
Afmetingen (H x B x D) 110 x 320 x 392 mm
Gewicht 5,6 kg
De Fa. BEHRINGER s treeft alt ijd naar de hoogste k waliteit. BEHRI NGER voert eventu ele verbetering en zonder voorafgaande aankondiging door. Specificaties en uiterlijke kenmerken kunnen daarom van de genoemde specif icaties of van de af beeldingen van h et product af wijken.
28 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing

10. Bijlage

Parameter 1 Parameter 2 Parameter 3 Parameter 3 Parameter 4 Mix
FLANGER LFO Speed* Feedback Depth Phase Fade Dry/Wet Mix
PHASER LFO Speed* Depth Fade Dry/Wet Mix
DELAY Time*
ECHO Time*
PITCH Shif t Dry/Wet Mix
BITCRUSHER Depth Dry/Wet Mix
Mode:
REVERB
PAN LFO Speed* Depth Dry/Wet Mix
FILTER
Ambient, Box, Cathedral, Cavern,
Chamber, Chorus, Concert, Echo
Filter:
Lowpass
Bandpass
ghpass
Hi
Mode:
Simple 3Pong
Mode:
Simple 3Pong
Fade
Resonance
Dry/Wet Mix
Feedback Fade Dry/Wet Mix
Dry/Wet Mix
LFO:
Manual:
/
LFO Speed*
Depth
* Deze parameters zijn BPM synchroniseerbaar
Afb. 10.1: Alle eectp arameters in het o verzicht
29 DIGITAL PRO MIXER DDM4000 Gebruiksaanwijzing
MIC
L R
CH-1
L R
CH-2
L R
MASTER
CH-3
L R
CH-4
L R
Sampler
L R
MIC
L R
CH-1
L R
CH-2
L R
L R
MASTER
CH-3
L R
CH-4
L R
Sampler
L R
Afb. 10.2: Mixer-routings
We Hear You
Loading...