XEROX PE16 User Manual [nl]

MULTIFUNTIONELE LASER (4 in 1)

MFP gebruiksaanwijzing

WorkCentre PE16
Over de gebruiksaanwijzingen
Dit apparaat wordt geleverd met de volgende drie gebruiksaanwijzingen:
Deze Laser MFP gebruiksaanwijzing
in gebruik te nemen en de meegeleverde software te installeren. De gebruiksaanwijzing bevat verder gedetailleerde informatie over gebruik van het apparaat als printer, scanner en kopieermachine en over onderhoud en oplossen van problemen met het apparaat.
De Laser Fax gebruiksaanwijzing
leest u hoe u faxberichten kunt verzenden en ontvangen en hoe u de faxinstellingen kunt veranderen.
bevat informatie die u nodig hebt om het apparaat
bevat informatie over gebruik als faxapparaat. Hier
Deze gebruiksaanwijzing dient slechts ter informatie. Alle informatie in deze gebruiksaanwijzing kan zonder nadere aankondiging worden gewijzigd. Xerox Corporation is niet verantwoordelijk voor directe of indirecte wijzigingen die voortvloeien uit of verband houden met het gebruik van deze gebruiksaanwijzing.
© 2003 Xerox Corporation. Alle rechten voorbehouden.
•WorkCentre PE16 en het Xerox logo zijn handelsmerken van Xerox Corporation.
• Centronics is een handelsmerk van Centronics Data Computer Corporation.
• IBM en IBM PC zijn handelsmerken van International Business Machines Corporation.
• Microsoft, Windows, Windows 9x, Window Me, Windows 2000, Windows NT 4.0 en Windows XP zijn geregistreerde handelsmerken van Microsoft Corporation.
• Alle overige merk- en productnamen zijn handelsmerken van de betreffende bedrijven en organisaties.

INHOUD

Hoofdstuk 1:
Uitpakken ........................................................... 1.2
Plaats van de onderdelen ...................................... 1.5
Tonercartridge plaatsen ........................................ 1.9
Papier laden ....................................................... 1.11
Printerkabel aansluiten ........................................ 1.14
Apparaat aanzetten ............................................ 1.16
Het land en de taal instellen ................................. 1.17
Formaat en type papier instellen ........................... 1.18
Spaarstanden ..................................................... 1.19
AAN DE SLAG
Geschikte plaats kiezen ................................... 1.4
Voorkant ....................................................... 1.5
Achterkant ..................................................... 1.6
Functies bedieningspaneel ............................... 1.7
Displaytaal wijzigen ....................................... 1.17
Het land instellen ........................................... 1.17
Toner spaarstand (Toner Save) ....................... 1.19
Energie spaarstand (Power Save) ..................... 1.19
Energie spaarstand scanner
(CCD Power Save) ......................................... 1.20
Hoofdstuk 2:
ii
SOFTWARE INSTALLEREN
Eigenschappen van het printerstuurprogramma ....... 2.2
Systeemeisen ..................................................... 2.3
De software installeren in Windows ........................ 2.4
Hoofdstuk 3:
Afdrukmateriaal kiezen ......................................... 3.2
Uitvoer kiezen ..................................................... 3.4
Papier laden ........................................................ 3.6
Afdrukken via de handinvoer ................................. 3.8
PAPIER
Papierformaat, papierinvoer en capaciteit ........... 3.2
Richtlijnen voor papier en speciaal
afdrukmateriaal .............................................. 3.3
Afdrukken via de frontuitvoer
(Voorkant omlaag) .......................................... 3.5
Afdrukken via de achteruitvoer
(Voorkant omhoog) ......................................... 3.5
Papiertype en papierformaat
instellen voor de handinvoer ........................... 3.10
Hoofdstuk 4:
Papier laden om te kopiëren .................................. 4.2
Kopiëren via de glasplaat ...................................... 4.2
Kopiëren via de ADF
(automatische documentinvoer) ............................ 4.4
Kopieerinstellingen veranderen .............................. 4.6
Bijzondere kopieerfuncties (Special) ....................... 4.8
Standaard kopieerinstellingen wijzigen
(Copy Setup) ..................................................... 4.13
Instellen Time-out .............................................. 4.14
KOPIËREN
Contrast ........................................................ 4.6
Type afbeelding (Image) ................................. 4.6
Verkleinen/vergroten tijdens kopiëren
(Reduce/Enlarge) ........................................... 4.7
Aantal kopieën (No. of Copy) ............................ 4.8
Kopie automatisch passend maken
(Auto Fit) ...................................................... 4.9
Klonen (Clone) ............................................... 4.9
Set kopiëren (Collation) .................................. 4.10
Dubbelzijdig kopiëren (2-side) ......................... 4.11
2 of 4 verkleinde originelen per vel
(2-up of 4-up) ............................................... 4.12
Poster .......................................................... 4.12
iii
Hoofdstuk 5:
Document afdrukken ............................................ 5.2
Eigenschappen papier instellen (Papier) .................. 5.7
Meer pagina’s per vel afdrukken
(N-Up) ............................................................... 5.8
Document vergroten of verkleinen ........................ 5.10
Document aan papierformaat aanpassen ............... 5.11
Poster afdrukken ................................................ 5.12
Watermerk afdrukken ......................................... 5.13
Overlay afdrukken .............................................. 5.16
Grafische eigenschappen instellen ......................... 5.20
Printer delen met andere computers ...................... 5.22
AFDRUKKEN
Afdruktaak annuleren ...................................... 5.5
Favorieten gebruiken (Favorites) ...................... 5.6
Help-informatie gebruiken ............................... 5.6
Bestaand watermerk gebruiken ....................... 5.13
Nieuw watermerk maken ................................ 5.14
Watermerk bewerken ..................................... 5.15
Watermerk verwijderen .................................. 5.15
Wat is een overlay? ........................................ 5.16
Nieuwe overlay maken ................................... 5.16
Overlay gebruiken ......................................... 5.18
Overlay verwijderen ....................................... 5.19
Onder Windows 9x/Me ................................... 5.22
Onder Windows NT 4.0/2000/XP ...................... 5.23
iv
Hoofdstuk 6:
Het TWAIN-scannerprogramma ............................. 6.2
De scanprocedure ................................................ 6.3
Hoofdstuk 7:
Geheugen wissen ................................................ 7.2
Reinigen ............................................................. 7.3
Onderhoud tonercartridge ..................................... 7.6
Verbruiksartikelen en te vervangen onderdelen ....... 7.11
SCANNEN
De brondocumenten invoeren ........................... 6.3
De scannertoepassing uitvoeren ....................... 6.4
ONDERHOUD
Buitenkant reinigen ......................................... 7.3
Binnenkant reinigen ........................................ 7.3
Scanner reinigen ............................................ 7.5
Toner opnieuw verdelen .................................. 7.7
Tonercartridge vervangen ................................ 7.8
Tonermelding instellen (Notify Toner) ............... 7.10
Drum reinigen ............................................... 7.10
Hoofdstuk 8:
Vastgelopen document verwijderen ........................ 8.2
Vastgelopen afdrukpapier verwijderen .................... 8.4
Foutmeldingen oplossen ...................................... 8.11
Problemen oplossen ............................................ 8.14
PROBLEMEN OPLOSSEN
Document vastgelopen in invoer ....................... 8.2
Document vastgelopen in uitvoergedeelte .......... 8.3
Document vastgelopen bij de rol ....................... 8.3
In het invoergedeelte ...................................... 8.4
In het uitvoergedeelte ..................................... 8.5
Bij de fuser of bij de tonercartridge ................... 8.7
In de handinvoer ............................................ 8.8
Tips om te voorkomen dat papier
vastloopt bij het afdrukken op A5-papier. ........... 8.9
Tips om vastlopen van papier te voorkomen ...... 8.10
Papierinvoer problemen .................................. 8.14
Afdrukproblemen ........................................... 8.15
Afdrukkwaliteit problemen .............................. 8.18
Fax problemen .............................................. 8.22
Kopieerproblemen .......................................... 8.24
Scanproblemen ............................................. 8.25
Hoofdstuk A:
Algemene specificaties ......................................... A.2
Scanner en copier specificaties .............................. A.3
Printer specificaties .............................................. A.4
Fax specificaties .................................................. A.4
Papier specificaties .............................................. A.5
SPECIFICATIES
Inleiding ........................................................ A.5
Ondersteunde papierformaten .......................... A.6
Richtlijnen voor gebruik van papier ................... A.7
Papier specificaties ......................................... A.8
Papieruitvoer capaciteit ................................... A.8
Omgeving van printer en papieropslag ............... A.8
v
Belangrijke voorzorgen en veiligheidsinformatie
Houd u bij gebruik van dit apparaat altijd aan de onderstaande basisinstructies om de kans op brand, elektrische schokken en persoonlijke ongelukken zo klein mogelijk te houden:
1. Zorg dat u alle instructies gelezen en begrepen hebt.
2. Gebruik altijd uw gezonde verstand bij het gebruik van elektrische apparaten.
3. Volg alle aanwijzingen en waarschuwingen op die zich op het product en in de bijbehorende documentatie bevinden.
4. Als andere gebruiksinstructies deze veiligheidsinstructies lijkt tegen te spreken, moet u zich aan deze veiligheidsinstructies houden. Misschien zijn de andere gebruiksinstructies u niet helemaal duidelijk. Wanneer u er niet uit komt, moet u contact opnemen met uw leverancier of service center.
5. Haal de stekker van het apparaat altijd uit het stopcontact en trek ook de telefoonstekker uit het telefoonstopcontact voordat u het apparaat reinigt. Gebruik geen vloeistoffen of spuitbussen. Gebruik voor het schoonmaken alleen een vochtige doek.
6. Zet het apparaat niet op een wankel wagentje, onderstel of tafel. Het apparaat kan dan vallen, waardoor het ernstig beschadigd kan raken.
7. Het apparaat mag nooit op of dichtbij een radiator, kachel, airconditioner of ventilatiekanaal worden geplaatst.
8. Zet of leg geen voorwerpen op het netsnoer of de telefoonkabel. Zet het apparaat ook niet op een plaats waar de kabels kunnen knikken of problemen kunnen ontstaan doordat er mensen over de kabels heen lopen.
9. Sluit niet te veel apparaten op hetzelfde stopcontact of verlengsnoer aan. Dit kan de werking verstoren en verhoogt de kans op brand en elektrische schokken.
10. Voorkom dat huisdieren op het netsnoer, de telefoonkabel of de kabel naar de computer bijten.
11. Steek nooit vreemde voorwerpen door de openingen in de behuizing van het apparaat. Ze kunnen dan in aanraking komen met een gevaarlijk hoge spanning, met kans op brand of elektrische schokken. Zorg dat er nooit vloeistoffen op of in het apparaat worden gemorst.
12. De meeste scanners met een glasplaat beschikken over een zware documentklep die het document aandrukt voor optimale scan/faxresultaten. Als dit ook voor uw model geldt, sluit u de de klep nadat u het document op de glasplaat hebt gelegd door de klep voorzichtig op het document te laten zakken.
13. Om de kans op elektrische schokken zo klein mogelijk te houden, moet u het apparaat niet uit elkaar halen. Breng het naar een goed opgeleide onderhoudsmonteur wanneer het gerepareerd moet worden. Als u de behuizing opent of verwijdert, kunt u worden blootgesteld aan een gevaarlijk hoge spanning en andere gevaren. Wanneer het apparaat niet op de juiste manier in elkaar wordt gezet, bestaat ook tijdens gebruik kans op elektrische schokken.
14. In de volgende gevallen koppelt u het apparaat los van het telefoonstopcontact en het stopcontact, en laat u controle en reparatie over aan een goed opgeleide onderhoudsmonteur:
• Als een deel van het netsnoer of de stekker of connector is beschadigd of gerafeld.
• Als er vloeistof in het apparaat is gemorst.
vi
• Als het apparaat is blootgesteld aan regen of water.
• Als het apparaat niet goed werkt hoewel de instructies goed zijn opgevolgd.
• Als het apparaat is gevallen of wanneer de behuizing zichtbaar beschadigd is.
• Als het apparaat plotseling duidelijk anders functioneert.
15. Verander alleen instellingen die in de handleiding worden behandeld. Wijzigen van andere instellingen kan schade tot gevolg hebben, en een deskundige onderhoudsmonteur kan daarna heel wat tijd nodig hebben om het apparaat weer in orde te maken.
16. Gebruik het apparaat niet tijdens onweer. Er bestaat dan enige kans op elektrische schokken ten gevolge van blikseminslag. Koppel het apparaat zo mogelijk los van het telefoonstopcontact en het stopcontact, en sluit het pas weer aan als het onweer voorbij is.
17. BEWAAR DEZE INSTRUCTIES.
Verklaring inzake veiligheid laser
De printer is in de VS gecertificeerd volgens de eisen van DHHS 21 CFR, hoofdstuk 1 subhoofdstuk J voor Klasse I(1) laser producten en buiten de VS als Klasse I laser product volgens de eisen van IEC 825.
Klasse I laser producten worden niet als gevaarlijk beschouwd. Het lasersysteem en de printer zijn zo ontworpen dat bij normaal gebruik, onderhoud door de gebruiker of in de instructies voorgeschreven onderhoudsituaties personen geen toegang hebben tot een hoger niveau laserstralen dan Klasse I
WAARSCHUWING
Gebruik of onderhoud de printer nooit wanneer de beschermkap van het laser/ scanner gedeelte is verwijderd. De laserstraal kan naar buiten worden gereflecteerd en uw ogen blijvend beschadigen
.
.
vii
Veiligheid ozonproductie
Tijdens
hoeveelheid ozon is overigens zo gering dat dit geen gevaar voor de gebruiker oplevert. Wel raden we u aan om het apparaat in een goed geventileerde ruimte te installeren
Als u meer wilt weten over ozon, neem dan gerust contact op met de dichtstbijzijnde Xerox dealer
Energie besparen
normaal gebruik produceert dit apparaat ozon. De
.
.
Dit
apparaat maakt gebruik van geavanceerde energiebesparende technieken, die het energiegebruik verminderen wanneer het apparaat niet wordt gebruikt.
Wanneer het apparaat gedurende langere tijd geen gegevens ontvangt, wordt het energiegebruik automatisch verminderd
Het Energy star logo betekent niet dat EPA een bepaald product of een bepaalde dienst aanbeveelt
.
.
Radiogolven
FCC normen (VS)
Dit apparaat is getest en voldoet aan de limieten voor Klasse B digitale producten zoals vastgelegd in Part 15 van de FCC normen. Deze limieten zijn vastgesteld om een redelijke bescherming te bieden tegen stoorsignalen in de woonomgeving. Dit apparaat genereert en maakt gebruik van radiogolven en kan deze ook uitzenden. Als het apparaat niet overeenkomstig de aanwijzingen wordt ge
kan dit de radiocommunicatie beïnvloeden. Wanneer u zich aan de aanwijzingen hebt gehouden en u merkt dat dit apparaat toch invloed heeft op radio- of tv­ontvangst, wat u kunt controleren door het apparaat uit en weer aan te zetten, adviseren wij u de volgende maatregelen te nemen
• Kies een andere richting voor de ontvangantenne of verplaats de antenne.
•Vergroot de afstand tussen het apparaat en de ontvanger.
• Sluit het apparaat aan op een andere lichtnetgroep dan het toestel waarvan de ontvangst wordt gestoord.
•Raadpleeg uw printerleverancier of een ervaren radio/televisiemonteur.
LET OP:
fabrikant (die er zorg voor dient te dragen dat het apparaat aan de normen voldoet) kunnen ertoe leiden dat uw toestemming om het apparaat te gebruiken vervalt
Wijzigingen of modificaties die niet uitdrukkelijk zijn goedgekeurd door de
ïnstalleerd en gebruikt,
:
.
viii
Canadese regelgeving m.b.t. radiostoringen
Dit digitale apparaat blijft binnen de grenzen (Klasse B limieten) voor stoorsignalen vanuit digitale apparatuur zoals bepaald in de standaard voor apparatuur die storing zou kunnen veroorzaken, met de titel “Digital Apparatus”, ICES-003 van Industry and Science, Canada.
This digital apparatus does not exceed the Class B limits for radio noise emissions from digital apparatus as set out in the interference-causing equipment standard entitled “Digital Apparatus”, ICES-003 of the Industry and Science Canada.
Cet appareil numérique respecte les limites de bruits radioélectriques applicables aux appareils numériques de Classe B prescrites dans la norme sur le matériel brouilleur: “Appareils Numériques”, ICES-003 édictée par l’Industrie et Sciences Canada.
Fax-identificatie
In verschillende landen is het wettelijk verboden om met een computer of ander elektronisch apparaat faxberichten te verzenden die niet zijn voorzien van een duidelijke strook met de volgende informatie, aan de onderkant of bovenkant van iedere verzonden pagina of op de eerste pagina:
(1) verzenddatum en -tijd (2) naam van de verzender (bedrijf, bedrijfsonderdeel of persoon); en (3) faxnummer van de verzender (apparaat, bedrijf, bedrijfsonderdeel of persoon). Zie de Fax gebruiksaanwijzing voor aanwijzingen hoe u deze informatie kunt vastleggen
in het geheugen van het apparaat. Uw telefoonbedrijf kan wijzigingen aanbrengen in communicatiefaciliteiten, gebruik van
apparatuur en procedures wanneer dit redelijkerwijs noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, mits dit niet indruist tegen de regels en voorschriften (VS: FCC Part 68). Als van zulke wijzigingen redelijkerwijs kan worden verwacht dat ze tot gevolg zullen hebben dat bepaalde telefoonrandapparatuur niet meer compatibel is met de communicatiemiddelen van het telefoonbedrijf, of dat wijzigingen of modificaties van deze randapparatuur nodig zijn, of op enige andere wijze daadwerkelijke gevolgen hebben voor het gebruik of de prestaties van de randapparaten, moet de klant hiervan op adequate wijze schriftelijk op de hoogte worden gesteld, zodat de klant de gelegenheid heeft om maatregelen te nemen waardoor de telefoonaansluiting in bedrijf kan blijven.
Aansluitfactor (REN, Ringer Equivalence Number
Afhankelijk van het land van aanschaf kan achter of onder op het apparaat een sticker zitten met de aansluitfactor (VS: Ringer Equivalence Number) en het toelatingsnummer of registratienummer (VS: FCC Registration Number) van het apparaat. In sommige landen (zoals de VS) moet deze informatie aan het telefoonbedrijf worden verstrekt.
De aansluitfactor is een getal dat aangeeft hoe zwaar een apparaat de telefoonlijn belast. Hiermee kunt u bepalen hoeveel apparaten u op dezelfde lijn kunt aansluiten voordat deze wordt “overbelast”. Als u te veel apparaten op dezelfde lijn aansluit, ontstaan er problemen met zelf bellen en beantwoorden van inkomende oproepen. Een veel voorkomend probleem is dat de apparaten niet meer overgaan. Het totaal van de aansluitfactoren van alle op dezelfde telefoonlijn aangesloten apparaten mag niet meer dan 5 bedragen om zeker te zijn dat het telefoonbedrijf in staat is om de diverse diensten ter beschikking te stellen. In een enkel geval is een totaal van 5 te hoog (afhankelijk van telefoonbedrijf en/of centrale). Als een aangesloten telefoonapparaaat niet goed werkt, moet u het onmiddellijk loskoppelen van de telefoonlijn aangezien het schade kan toebrengen aan het telefoonnet.
ix
WAARSCHUWING VOOR GEBRUIK IN DE VS:
Volgens de voorschriften van de FCC (Federal Communication Commission) kunnen wijzigingen of modificaties aan dit aparaat die niet uitdrukkelijk zijn goedgekeurd door de fabrikant (die er zorg voor dient te dragen dat het apparaat aan de normen voldoet) ertoe leiden dat het de gebruiker niet langer is toegestaan om het apparaat te gebruiken. Wanneer randapparatuur schade aan het telefoonnet veroorzaakt, moet het telefoonbedrijf de klant ervan op de hoogte stellen dat de dienst kan worden onderbroken. Wanneer het echter in de praktijk niet mogelijk is om de klant vooraf in te lichten, kan het telefoonbedrijf de dienstverlening eerder onderbreken, onder voorwaarde dat het:
a) de klant zo snel mogelijk inlicht.
b) de klant de gelegenheid geeft om het probleem met de randapparatuur op te
heffen.
c) de klant erop wijst dat deze het recht heeft om een klacht in te dienen bij de
Federal Communication Commission volgens de procedures uiteengezet in “FCC Rules and Regulations Subpart E of Part 68”.
Verder moet u het volgende weten:
• Het apparaat is niet ontworpen voor aansluiting op een digitale bedrijfscentrale.
• Als u het apparaat wilt aansluiten op een telefonlijn waarop ook een computerfax/
modem is aangesloten, is het mogelijk dat alle op de lijn aangesloten apparaten problemen ondervinden met verzenden of ontvangen. We raden u aan, behalve een normaal telefoontoestel, geen andere apparaten aan te sluiten op de lijn waar het apparaat op is aangesloten.
• Als u zich in een gebied bevindt waar veel onweer voorkomt of regelmatig
spanningspieken optreden in het lichtnet, raden we u aan om zowel voor het lichtnet als de telefoonlijn een piekspanningsbeveiliging te installeren. Piekspanningsbeveiligingen kunt u aanschaffen bij uw dealer of bij een elektronica speciaalzaak.
•Wanneer u een alarmnummer in het apparaat programmeert en/of een
alarmnummer draait om te testen of alles goed werkt, bel dan eerst het normale nummer (dus niet het alarmnummer) van de alarmdienst om de dienst van de test op- de hoogte te stellen. De dienst kan u dan meteen inlichten over de testprocedure die u kunt volgen.
• Dit apparaat mag niet worden aangesloten op een muntautomaat of een lijn die
wordt gebruikt voor telefonisch vergaderen.
• Dit apparaat heeft een magnetische koppeling voor gehoorapparaten.
•U kunt het apparaat veilig op een telefoonnet aansluiten via een standaard
modulaire connector, USOC RJ-11C.
x
Conformiteitverklaring (Europa)
Goedkeuringen en certificeringen
De
CE markering op dit product verwijst naar de conformiteit verklaring van Xerox Corporation. ten aanzien van de richtlijnen 93/68/EEC van de Europese Unie met ingang van de volgende data
:
1 januari 1995: Richtlijn 73/23/EEC
met betrekking tot laagspanningapparatuur
1 januari 1996: Richtlijn 89/336/EEC (92/31/EEC), benadering van de wetten van de lidstaten met betrekking tot elektromagnetische compatibiliteit.
9 maart 1999: Richtlijn 1999/5/EC
randapparatuur en het onderling herkennen van conformiteit
Een volledige verklaring waarin de geldende richtlijnen en standaards zijn vastgelegd waarnaar wordt verwezen, kunt u opvragen bij de lokale vertegenwoordiger van Xerox Corporation
, benadering van de wetten van de lidstaten
.
inzake radioapparatuur en telecommunicatie
.
.
EC certificering
Richtlijn 1999/5/EC
certificering inzake radioapparatuur en
telecommunicatie randapparatuur (FAX)
Dit Xerox product is door Xerox gecertificeerd voor aansluiting als individueel randapparaat op analoge openbare netwerken volgens richtlijn 1999/5/EC. De ontwikkeling van het product is afgestemd op gebruik in combinatie met landelijke openbare netwerken en compatibele bedrijfstelefooncentrales binnen Europa.
Bij problemen adviseren wij u in eerste instantie contact op te nemen met het Euro QA Lab van Xerox Corporation.
Dit product is getest volgens de TBR21 norm. Ter ondersteuning bij het gebruik en de toepassing van randapparatuur die aan deze norm voldoet, heeft het European Telecommunication Standards Institute (ETSI) een adviesrapport opgesteld (EG 201
121) met opmerkingen en aanvullende eisen om de netwerkcompatibiliteit van TBR21 randapparaten te waarborgen. Bij de ontwikkeling is rekening gehouden met de in dit document genoemde adviezen en het product voldoet daar volledig aan.
xi
Stekker van het netsnoer vervangen (alleen voor UK)
B
ELANGRIJK
Het netsnoer van dit apparaat is voorzien van een standaardstekker (BS 1363) van 13 Ampere en een zekering van 13 Ampere. Wanneer u de zekering vervangt, moet u een geschikt type van 13 Ampere gebruiken. Nadat u de zekering hebt gecontroleerd of vervangen, moet u de afdekkap van de zekering weer sluiten. Als u de afdekkap van de zekering kwijt bent, mag u de stekker niet gebruiken totdat u er een nieuwe afdekkap op hebt gezet.
Neem contact op met de leverancier bij wie u het apparaat hebt gekocht.
De 13 Ampere stekker is het meest voorkomende type in de UK en kan in de meeste gevallen worden gebruikt. Sommige (meest oudere) gebouwen hebben echter geen normale 13 Ampere stopcontacten. Als u het apparaat op een ouder stopcontact wilt aansluiten, moet u een geschikt verloopstuk (adapter) kopen. Verwijder nooit de aangegoten stekker van het netsnoer.
W
AARSCHUWING
Als u ondanks het bovenstaande toch de aangegoten stekker verwijdert, gooi deze dan onmiddellijk in de vuilnisbak. U kunt de stekker niet opnieuw bedraden, en wanneer iemand hem in een passend stopcontact doet, bestaat er groot gevaar voor elektrische schokken.
B
ELANGRIJKE WAARSCHUWING
: Dit apparaat moet op een geaard
stopcontact worden aangesloten.
De aders van het netnoer hebben de volgende kleurcodering:
• Groen/geel: Aarde
• Blauw: Neutraal
• Bruin: Spanning
Koop een geaarde stekker en monteer deze als volgt (laat dit bij twijfel altijd door een deskundige doen):
Sluit de groen/gele aardedraad aan op de pool die is gemarkeerd met de letter “E”, het aarde-symbool, de kleuren groen/geel of de kleur groen.
Sluit de blauwe draad aan op de pool die is gemarkeerd met de letter “N” of de kleur zwart.
Sluit de bruine draad aan op de pool die is gemarkeerd met de letter “L” of de kleur rood.
Ergens in de stroomkring moet een zekering van 13 Ampere zijn aangebracht: in de stekker, in de adapter of de meterkast.
xii
xiii
A
ANTEKENINGEN
xiv
1

AAN DE SLAG

Gefeliciteerd met de aankoop van dit multifunctionele Xerox product! Deze machine kan printen, kopiëren en scannen en model WorkCentre PE16 kan ook als fax worden gebruikt.
In dit hoofdstuk wordt stap voor stap uitgelegd hoe u het apparaat kunt installeren.
De volgende onderwerpen komen aan de orde
• Uitpakken
• Plaats van de onderdelen
• Tonercartridge plaatsen
• Papier laden
• Printerkabel aansluiten
• Apparaat aanzetten
• Het land en de taal instellen
• Formaat en type papier instellen
• Spaarstanden
:

Uitpakken

1
Haal het apparaat en alle accessoires uit de doos. Controleer of de volgende onderdelen aanwezig zijn:
1.2
AAN DE
NB:
•Het netsnoer en het telefoonsnoer kunnen afwijken van de afbeelding, afhankelijk van het land waar het apparaat is gekocht.
• De cd-rom bevat het MFP printerstuurprogramma, de gebruiksaanwijzingen en het Adobe Acrobat Reader programma.
•Gebruik het meegeleverde telefoonsnoer. Wanneer u genoodzaakt bent een ander telefoonsnoer te gebruiken, moet dit aders met een doorsnede van minstens 0,4049 mm bevatten (AWG #26 of hoger).
•Het netsnoer moet op een geaard stopcontact worden aangesloten.
SLAG
2
Verwijder zorgvuldig alle verpakkingstape van de voorkant, achterkant en zijkanten van het apparaat.
Tape
1
AAN DE
SLAG
1.3
Geschikte plaats kiezen
Kies een vlakke, stabiele ondergrond met voldoende ruimte voor luchtcirculatie. Zorg ervoor dat u kleppen en magazijnen gemakkelijk kunt openen. Het apparaat moet in een ruimte staan die voldoende geventileerd is, en niet in direct zonlicht of bij een warmte- of koudebron of luchtbevochtiger. Plaats het apparaat niet te dicht bij de rand van een bureau of tafel.
Vrije ruimte
Voorkant: 482,6 mm (
te kunnen verwijderen
:
Achterkant Rechts
:
Links
100 mm (
:
100 mm
100 mm (
voldoende ruimte om het papiermagazijn
)
voldoende ventilatieruimte
voldoende ventilatieruimte
)
)
1.4
AAN DE
1018.6 mm
482.6 mm
674 mm
SLAG

Plaats van de onderdelen

Hieronder ziet u waar de belangrijkste onderdelen van het apparaat zich bevinden.
Voorkant
Automatische
documentinvoer (ADF)
Document­geleiders
Document­invoermagazijn
1
Document-klep
Glasplaat
Document-uitvoer
Uitvoersteun afdrukpapier
Papier-magazijn
Handinvoer
Indicatie papiervoorraad
Bedieningspaneel
(zie pagina 1.7
Frontuitvoer (voorkant omlaag)
Voorklep
)
AAN DE
SLAG
1.5
Achterkant
Achterklep
Achteruitvoer
(voorkant
omhoog)
Aan/uit schakelaar
Netsnoer
aansluiting
Parallelle
aansluiting
USB aansluiting
Telefoonlijn aansluiting
1.6
AAN DE
SLAG
Functies bedieningspaneel
WorkCentre PE16
1
1
C O P Y
2
Helderheid instellen voor de documenten van de huidige kopieeropdracht.
Documenttype selecteren voor de huidige kopieeropdracht.
Hier kunt u bijzondere kopieermogelijkheden kiezen, zoals Clone (klonen), Collation (set samenstellen), Auto fit (automatisch passend maken), 2-side (dubbelzijdig), N-up (meer pagina’s per vel) en Poster.
3
4 65
1
2
3
Kopie groter of kleiner maken dan het origineel.
Aantal kopieën instellen.
Hier ziet u de status van het apparaat en eventuele aanwijzingen tijdens het gebruik.
Gaat aan als de tonercartridge leeg is.
Bladeren door de keuzes van het geselecteerde menuonderdeel.
Getoonde keuze bevestigen.
Menu openen en door de beschikbare mogelijkheden bladeren.
AAN DE
SLAG
1.7
3
Naar het startmenu teruggaan.
Direct onderbreken van een bewerking. In de standby-stand kunt u hiermee de gekozen kopieerinstellingen laten vervallen, zoals contrast, image (beeld), kopieerformaat en aantal kopieën.
Opdracht starten.
4
5
A X
Een nummer draaien of cijfers, letters en bijzondere tekens intoetsen.
Resolutie aanpassen van de documenten van de huidige faxopdracht.
Hiermee kunt u een faxbericht naar een aantal ontvangers sturen.
• Hiermee kunt u faxnummers vastleggen die u regelmatig draait. U kunt gebruik maken van een- en tweecijferige snelkiesnummers
F
en groepsnummers voor automatisch draaien. Ook kunt u hier de opgeslagen nummers bewerken.
•Tenslotte kunt u hiermee de telefoonlijst van het apparaat afdrukken.
Standby-stand: laatste nummer herhalen. Edit-stand: pauze invoegen in een faxnummer.
Telefoonlijn openen.
1.8
AAN DE
SLAG
6
S A V E
Hiermee kunt u zuiniger met toner omgaan (afdrukken worden minder zwart).
Hiermee kunt u op de telefoonkosten besparen door het versturen van een faxbericht uit te stellen tot een van te voren ingesteld tijdstip. Op deze manier kunt u bijvoorbeeld gebruikmaken van de lagere interlokale tarieven tijdens de nachtelijke daluren.

Tonercartridge plaatsen

1
Open de voorklep.
2
Haal de tonercartridge (beginvoorraad) uit de verpakking. Schud de cartridge een paar keer heen en weer om de toner gelijkmatig te verdelen.
1
Door goed te schudden haalt u de meeste afdrukken uit de cartridge.
3
Schuif de tonercartridge in het apparaat tot hij goed op zijn plaats klikt.
AAN DE
SLAG
1.9
4
Sluit de voorklep.
NB:
Wanneer de tonercartridge vervangen moet worden, gaat de
indicatie aan en verschijnt de tekst “Toner Empty” in het display. Zie voor vervangen van de tonercartridge pagina 7.8.
1.10
AAN DE
SLAG

Papier laden

Het magazijn heeft ruimte voor maximaal 250 vel blanco papier (75 g/m papierformaten A4, Kwarto/Letter en Legal. Voor het afdrukken van gegevens uit de computer kunt u een groot aantal papierformaten gebruiken. Het papiermagazijn staat standaard ingesteld op het papierformaat Kwarto/Letter.
Zo doet u een stapeltje papier in het apparaat:
1
2
2
). Kopieën en faxen kunt u alleen afdrukken op de
Trek het papiermagazijn open.
Duw de aandrukplaat omlaag tot hij vastklikt.
1
3
Waaier het papier uit om vellen die aan elkaar zitten los te maken. Maak er op een vlakke ondergrond een rechte stapel van.
AAN DE
SLAG
1.11
4
Doe de stapel afdrukpapier in het magazijn.
Als u een ander papierformaat wilt laden, moet u de papiergeleiders instellen. Zie voor meer informatie pagina 1.13.
5
Controleer of het papier niet boven de maximummarkering links in het magazijn uitkomt. Als u teveel papier in het magazijn doet, kan het papier vastlopen.
1.12
AAN DE
6
Schuif het magazijn weer naar binnen.
Wanneer u ander papier in het magazijn hebt gedaan, moet u het apparaat instellen op het betreffende formaat en type papier. Zie pagina 1.18 voor kopiëren en faxen of pagina 5.7 voor afdrukken vanuit een computer.
SLAG
F
ormaat van het papier in het magazijn
wijzigen
Als u langere papierformaten wilt invoeren, zoals A4 of papier van het formaat Legal, moet u de papiergeleiders verstellen, zodat het papierplateau wordt verlengd.
1
Door de vergrendeling van de geleider in te drukken en los te laten, kunt u de papierlengtegeleider volledig uitschuiven, zodat de volledige lengte van het papiermagazijn kan worden gebruikt.
1
2
Nadat u papier in het papiermagazijn hebt gedaan, schuift u de geleider net tegen het uiteinde van de stapel papier aan.
3
Knijp de breedtegeleider in zoals aangegeven in de afbeelding en schuif hem tegen de stapel papier aan. De geleider mag het papier maar net raken.
AAN DE
SLAG
1.13
NB:
•Zorg ervoor dat de breedtegeleider niet zo strak tegen het
afdrukmateriaal aan zit dat het bol gaat staan.
•Als u de breedtegeleider niet instelt, kan het papier vastlopen.

Printerkabel aansluiten

1
Doe het meegeleverde telefoonsnoer in de LINE aansluiting van het apparaat en sluit de andere kant van het snoer aan op het telefoonstopcontact.
1.14
AAN DE
SLAG
2
Als u het apparaat met de parallelle aansluiting van de computer wilt verbinden, hebt u een IEEE-1284 parallelle printerkabel nodig (niet meegeleverd). Sluit deze kabel aan op de parallelle aansluiting aan de achterkant van het apparaat.
Duw de metalen clipjes omlaag, zodat de kabel goed vastzit.
Naar de parallelle aansluiting
van uw computer
Als u het apparaat met de USB aansluiting van de computer wilt verbinden,Sluit de meegeleverde, met USB 1.1 compatibele, kabel aan op de USB-aansluiting op uw machine.
1
Naar de USB aansluiting
van uw computer
NB:
•U hoeft maar één van de hierboven genoemde kabels aan te sluiten.
Gebruik geen parallelle kabel en USB kabel tegelijk.
•U kunt alleen een USB kabel aansluiten wanneer uw computer
gebruik maakt van Windows 98/Me/2000/XP.
•Wanneer u gebruik maakt van USB beschikt het apparaat over twee
standen: Fast (snel) en Slow (langzaam). Standaard staat het apparaat ingesteld op Fast. Bij bepaalde pc’s werkt de USB verbinding in deze stand niet goed. In dat geval kunt u voor een beter resultaat de stand Slow selecteren. Zie voor meer informatie over het wijzigen van de USB snelheid pagina 8.17.
AAN DE
SLAG
1.15

Apparaat aanzetten

1
Sluit het netsnoer aan op de AC aansluiting aan de achterkant van het apparaat en doe de stekker in een geaard stopcontact.
2
Druk op de aan/uit schakelaar om het apparaat aan te zetten. De melding “Warming Up Please Wait” (opwarmen, een ogenblik a.u.b) verschijnt in het display.
Wanneer u het display op een andere taal wilt zetten, zie dan “Het land en de taal instellen” hieronder.
LET OP:
•Het fixeergedeelte achter in het apparaat wordt heet zodra u het
aanzet. Zorg dat u zich niet brandt wanneer u in de buurt van dit gedeelte komt.
•Haal het apparaat niet uit elkaar wanneer het aan staat. U kunt
dan een elektrische schok krijgen.
1.16
AAN DE
SLAG

Het land en de taal instellen

Displaytaal wijzigen
De in het display gebruikte taal kunt u als volgt wijzigen:
1
Druk een paar keer op de Menu toets tot op de bovenste regel van het display de tekst “Machine Setup” verschijnt.
2
Bij de WorkCentre PE16 drukt u op de pijltjestoets (¦ of ) totdat “Language” op de onderste regel van het display wordt aangegeven.
3
Druk op Enter. De huidige taalkeuze verschijnt op de onderste regel van het display.
4
Druk een paar keer op een pijltjestoets (¦ of ) tot de gewenste taal verschijnt.
5
Druk op Enter om uw keuze vast te leggen.
6
Om naar de standby-stand terug te gaan, drukt u op Stop/ Clear.
Het land instellen
1
1
Druk een paar keer op de Menu toets tot op de bovenste regel van het display de tekst “Machine Setup” verschijnt.
2
Bij de WorkCentre PE16 drukt u op de pijltjestoets (¦ of ) totdat “Language” op de onderste regel van het display wordt aangegeven.
3
Druk op Enter. De huidige taalkeuze verschijnt op de onderste regel van het display.
4
Druk op de knoppen (¦ of ) tot het gewenste land op de display wordt weergegeven.
5
Druk op Enter om uw keuze vast te leggen.
6
Om naar de standby-stand terug te gaan, drukt u op Stop/ Clear.
NB
: Als u het ingestelde land wijzigt, wordt het geheugen gewist.
AAN DE
SLAG
1.17

Formaat en type papier instellen

Nadat u ander afdrukpapier in het papiermagazijn hebt gedaan, moet u het betreffende formaat en type instellen met de toetsen op het bedieningspaneel. Deze instellingen hebben betrekking op kopiëren. Voor afdrukken vanuit een computer kunt u het papierformaat en papiertype invullen in het afdrukvenster van uw programma.
1
Druk op Menu.
Op de bovenste regel van het display verschijnt “Paper Setting” (papierinstelling) en op de onderste regel ziet u de eerste menukeuze, “Paper Type” (papiertype).
2
Druk op Enter om de menukeuze te openen.
3
Zoek met een pijltjestoets (¦ of ) het gebruikte papiertype op en druk op Enter om uw keuze vast te leggen.
4
Druk op de toets  om naar het menu “Paper Size” te gaan en druk op Enter om dit menu te openen.
5
Druk op Enter wanneer op de onderste regel van het display “Tray Paper” (papier in magazijn) verschijnt.
6
Zoek met een pijltjestoets (¦ of ) het gebruikte papierformaat op en druk op Enter om uw keuze vast te leggen.
7
Om naar de standby-stand terug te gaan, drukt u op Stop/Clear.
1.18
AAN DE
SLAG

Spaarstanden

Toner spaarstand (Toner Save)
In de toner spaarstand beperkt het apparaat de hoeveelheid toner per afgedrukte pagina. Zo gaat uw tonercartridge langer mee; dit gaat overigens ten koste van de afdrukkwaliteit.
Om de toner spaarstand aan of uit te zetten, drukt u op Toner Save.
• Als het lampje van de knop brandt, is deze stand actief en
gebruikt het apparaat minder toner bij het afdrukken van documenten.
• Als het lampje van de knop uit is, is deze stand niet actief
en print het apparaat met de normale kwaliteit.
NB:
Bij afdrukken vanuit de computer kunt u de toner spaarstand uitzetten in het dialoogvenster Afdrukken. Zie pagina 5.20.
Energie spaarstand (Power Save)
Wanneer u de energie spaarstand inschakelt, gebruikt het apparaat minder energie als er geen gebruik van wordt gemaakt. U kunt deze stand aanzetten door aan te geven hoe lang het apparaat na afloop van een afdrukopdracht moet wachten voor het zijn energiegebruik verlaagt.
1
1
Druk op Menu tot op de bovenste regel van het display “Machine Setup” verschijnt.
2
Druk een paar keer op een pijltjestoets (¦ of ) totdat op de onderste regel van het display “Power Save” verschijnt. Druk op Enter.
3
Ga met een pijltjestoets (¦ of ) naar “On” (aan) op de onderste regel en druk op Enter.
Als u voor “Off” (uit) kiest, wordt de energiezuinige stand uitgeschakeld.
4
Druk een paar keer op een pijltjestoets (¦ of ) totdat de gewenste tijdinstellingen verschijnen.
U kunt kiezen tussen 5, 10, 15, 30 en 45 (minuten).
5
Druk op Enter om uw keuze vast te leggen.
6
Om naar de standby-stand terug te gaan, drukt u op Stop/Clear.
AAN DE
SLAG
1.19
Energie spaarstand scanner (CCD Power Save)
De lamp van de scanner onder de glasplaat gaat automatisch uit wanneer hij niet in gebruik is, om het energiegebruik te beperken en de levensduur van de lamp te verlengen. De lamp gaat automatisch aan wanneer u een scanopdracht start en is na een korte opwarmtijd klaar voor gebruik.
U kunt aangeven hoe lang het apparaat na afloop van een afdrukopdracht moet wachten voor het zijn energiegebruik verlaagt door de lamp uit te zetten.
1
Druk een paar keer op Menu totdat op de onderste regel van het display “Machine Setup” verschijnt.
2
Druk een paar keer op een pijltjestoets (¦ of ) totdat op de onderste regel “CCD Power Save” verschijnt. Druk op
Enter.
3
Druk een paar keer op een pijltjestoets (¦ of ) totdat op de onderste regel de gewenste tijdinstellingen verschijnen.
U kunt kiezen tussen 1, 4, 8 en 12 (uur).
4
Druk op Enter om uw keuze op te slaan.
5
Om naar de standby-stand terug te gaan, drukt u op Stop/Clear.
1.20
AAN DE
SLAG
2

SOFTWARE INSTALLEREN

Dit hoofdstuk bevat informatie over het installeren van de meegeleverde Samsung software. Voordat u het apparaat als printer of scanner kunt gebruiken, moet u eerst de Samsung software installeren.
In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen:
• Eigenschappen van het printerstuurprogramma
• Systeemeisen
• De software installeren in Windows

Eigenschappen van het printerstuurprogramma

De stuurprogramma’s van uw printer ondersteunen de volgende standaardfuncties:
• Invoer selecteren
• Papierformaat, oriëntatie (afdrukrichting) en papiertype
• Aantal exemplaren
Onderstaande tabel geeft een algemeen overzicht van de mogelijkheden die door de stuurprogramma’s worden ondersteund:
SPL
Functie
Win9x/Me Win2000/XP NT4.0
Tonerspaarstand Ja Ja Ja
Afdrukkwaliteit selecteren Ja Ja Ja
Posters afdrukken Ja Ja Ja
Meer pagina’s per vel Ja Ja Ja
Afdruk aanpassen aan papierformaat
Verkleinen/vergroten Ja Ja Ja
Watermerk Ja Ja Ja
Overlay Ja Ja Ja
Ja Ja Ja
2.2
S
OFTWARE INSTALLEREN

Systeemeisen

Voordat u begint, moet u kijken of uw computer aan de volgende minimum eisen voldoet:
Ondersteunde besturingssystemen
•Windows 95 OSR2
•Windows 98/Windows 98 SE
•Windows Me
•Windows NT 4 Workstation of Server met Service Pack 3
•Windows 2000 Professional of Advanced Server
•Windows XP Home edition of Professional
Minimum eisen
• Schijfruimte: 120 MB voor installatie
• Geheugen: 64 MB
• Processor: Pentium II 233
•Vereiste software: Internet Explorer 4.01
Aanbevolen
• Schijfruimte: 220 MB voor installatie
• Geheugen: 128 MB
• Processor: Pentium II 400 of hoger
•Overige software: Internet Explorer 5.5
2
NB:
• Onder Windows NT 4.0/2000/XP moet de software worden
geinstalleerd door de systeembeheerder (administrator).
•Gebruik onder eerdere Windows 95 versies dan OSR2 wordt
afgeraden vanwege incompatibiliteit met OLE/COM bibliotheken.
S
OFTWARE INSTALLEREN
2.3

De software installeren in Windows

Als de stuurprogramma's en de overige software worden geïnstalleerd, kunt u afdrukken via de PC. Zorg dat het WorkCentre PE16 is ingeschakeld en aangesloten op de parallelle poort of de USB-poort van de computer voordat u de software vanaf de cd installeert.
Note: Windows 95 en Windows NT 4.0 bieden geen ondersteuning voor de USB-aansluiting.
1
Schakel de PC in en start Windows.
Note: Selecteer Annuleren als er een venster wordt weergegeven, waarin er wordt vermeld dat er nieuwe hardware is gedetecteerd.
2
Plaats de installatie-cd in het cd-rom-station van de PC.
3
Ga naar stap 7 als het Xerox-scherm automatisch wordt weergegeven.
4
Selecteer [Uitvoeren] in het menu Start.
5
Typ D:\XINSTALL.EXE (waarbij “D” staat voor de stationsaanduiding van het cd-rom-station).
2.4
S
OFTWARE INSTALLEREN
6
Selecteer [OK].
7
Volg de aanwijzingen op het scherm om de installatie van de software te voltooien.
Note: Zie het hoofdstuk "Afdrukken" in deze handleiding voor meer informatie over afdrukken.
8
Start de PC opnieuw op nadat u de software hebt geïnstalleerd.
9
Bij Windows 95/98 moet de cd uit het station worden verwijderd nadat de PC opnieuw wordt opgestart.
2
S
OFTWARE INSTALLEREN
2.5
A
ANTEKENINGEN
2.6
S
OFTWARE INSTALLEREN
3

PAPIER

In dit hoofdstuk vindt u basisinformatie over het kiezen van de afdrukmaterialen voor dit apparaat en leest u hoe u het magazijn op de juiste wijze vult.
Dit hoofdstuk bevat de volgende onderwerpen:
• Afdrukmateriaal kiezen
• Uitvoer kiezen
• Papier laden
• Afdrukken via de handinvoer

Afdrukmateriaal kiezen

Gebruik uitsluitend afdrukmaterialen die voldoen aan de richtlijnen voor dit apparaat. Als u niet aanbevolen afdrukmaterialen gebruikt, kan het papier vastlopen of krijgt u problemen met de afdrukkwaliteit.
Papierformaat, papierinvoer en capaciteit
Afmetingen (mm)
Blanco papier
Letter, kwarto (215,9 x 279) A4 (210 x 297) Folio (215,9 x 330,2) Legal (215,9 x 355,6) Executive (184,2 x 266,7) A5 (148 x 210) A6 (105 x 148)
Enveloppen
No.9 (98,4 x 225,4) No.10 (104,8 x 241,3) DL (110 x 220) C5 (162 x 229) C6 (114 x 162) B5 (176 x 250) No.7 3/4 (98,4 x 190,5)
Etiketten
2
Letter, kwarto (215,9 x 279) A4 (210 x 297)
Invoer/capaciteit
Papier
magazijn
Handinvoer
JA/250 JA/250 JA/250 JA/250 JA/250 JA/250 JA/250
NEE/0 NEE/0 NEE/0 NEE/0 NEE/0 NEE/0
NEE/0 NEE/0
1
JA/1 JA/1 JA/1 JA/1 JA/1 JA/1 JA/1
JA/1 JA/1 JA/1 JA/1 JA/1
JA/1 JA/1
3.2
P
APIER
Transparanten
Letter, kwarto (215,9 x 279) A4 (210 x 297)
Kaarten
2
A6 kaart (105 x 148) Briefkaart (101,6 x 152,4) Hagaki (100 x 148)
1.
Afhankelijk van de dikte kan de maximumcapaciteit lager liggen.
2.
Als het papier regelmatig vastloopt, probeer het dan vel voor vel via de handinvoer.
2
NEE/0 NEE/0
NEE/0 NEE/0 NEE/0
JA/1 JA/1
JA/1 JA/1 JA/1
Richtlijnen voor papier en speciaal afdrukmateriaal
Houd bij het kiezen en laden van papier, enveloppen of afwijkende materialen de volgende richtlijnen in gedachten:
• Afdrukken op vochtig, gekruld, gekreukt of gescheurd papier
kan resulteren in vastlopen van het papier en een lage afdrukkwaliteit.
• Gebruik alleen kopieerpapier van hoge kwaliteit. Vermijd
papier met reliëf, perforaties of een te ruw of te glad oppervlak. Het papier kan dan vastlopen.
• Bewaar papier in de originele verpakking tot u het gaat
gebruiken. Zet het op pallets of planken, niet op de vloer. Zet geen zware voorwerpen op het papier, of het zich nu in de verpakking bevindt of niet. Houd papier uit de buurt van vocht en andere omstandigheden waaronder het kan kreuken of krullen.
• Gebruik vochtafstotend materiaal, bijvoorbeeld een plastic zak
of tas, om te voorkomen dat uw papier verontreinigd wordt door stof of vocht in de tijd dat u het niet gebruikt.
• Gebruik altijd papier of ander materiaal dat voldoet aan de
specificaties uit “Papier specificaties” op pagina A.5.
• Gebruik alleen goed gevormde enveloppen met scherpe
vouwen.
- Gebruik GEEN enveloppen met sluitingen, splitpennen etc.
- Gebruik GEEN enveloppen met vensters of andere kunststoffen, of gevoerde of zelfklevende enveloppen.
- Gebruik GEEN enveloppen die beschadigd of van inferieure kwaliteit zijn.
• Doe speciaal papier bij voorkeur vel voor vel in het apparaat.
• Gebruik alleen materiaal dat specifiek wordt aanbevolen voor gebruik in laserprinters.
• Om te voorkomen dat bijzondere materialen zoals transparanten en etiketten aan elkaar kleven, moet u deze een voor een uit de uitvoer halen zodra de printer ze heeft uitgevoerd.
• Leg transparanten op een vlakke ondergrond nadat u ze uit het apparaat hebt gehaald.
• Laat transparanten niet lang in het papiermagazijn liggen. Als er stof of andere verontreinigingen op komen, kunnen de afdrukken vlekkerig worden.
• Let op dat u geen vingerafdrukken maakt op transparanten en gecoat papier. Dit veroorzaakt vlekken tijdens het afdrukken.
• Bescherm transparanten na het afdrukken tegen langdurige blootstelling aan zonlicht om vervagen te voorkomen.
• Bewaar ongebruikte materialen bij een temperatuur tussen 15 en 30oC. De relatieve luchtvochtigheid moet tussen 10 en 70% liggen.
3
P
APIER
3.3
• Let op dat het zelfklevende materiaal van uw etiketten bestand is tegen de fixeertemperatuur van 200 oC gedurende 0,1 seconde.
• Let op dat er geen zelfklevend materiaal bloot ligt tussen de etiketten. Hierdoor kunnen de etiketten tijdens het afdrukken losraken en loopt het vel etiketten vast. Ook kunnen hierdoor onderdelen van het apparaat beschadigd worden.
• Doe een vel etiketten niet voor de tweede keer in het apparaat. De zelfklevende achterzijde van de etiketten is daar niet op berekend.
• Gebruik geen etiketten die loslaten van het vel of die gekreukt zijn of luchtblazen of andere schade vertonen.
NB:
Gebruik geen kan een chemische reactie veroorzaken en uw printer beschadigen.
carbonloos papier
of
overtrekpapier
. Dit

Uitvoer kiezen

Het apparaat heeft twee uitvoermogelijkheden: de achteruitvoer (voorkant omhoog) en de frontuitvoer (voorkant omlaag).
3.4
P
APIER
Frontuitvoer
Achteruitvoer
Wanneer u de frontuitvoer wilt gebruiken, moet u ervoor zorgen dat de achteruitvoer gesloten is. Om de achteruitvoer te gebruiken, moet u deze eerst openen.
NB:
Als er bij gebruik van de frontuitvoer problemen zijn met het papier, bijvoorbeeld omkrullen, helpt het misschien wanneer u de achteruitvoer gebruikt
Om vastlopen van het papier te voorkomen, moet u de
achteruitvoer niet openen terwijl de printer bezig is met afdrukken.
.
Afdrukken via de frontuitvoer
De frontuitvoer verzamelt het papier met de voorkant omlaag en in de juiste volgorde. U kunt de frontuitvoer voor de meeste afdruktaken gebruiken.
(Voorkant omlaag)
3
Afdrukken via de achteruitvoer
Als de achteruitvoer is geopend, worden de afgedrukte vellen altijd via deze uitvoer uitgevoerd, met de voorkant omhoog.
Bij afdrukken op materiaal uit de handinvoer en uitvoer via de achteruitvoer beschikt u over een vlakke papierbaan. Openen van de achteruitvoer kan de uitvoerkwaliteit in de volgende situaties verbeteren:
•enveloppen
• etiketten
• papier met een klein formaat
• kaarten
•transparanten
(Voorkant omhoog)
P
APIER
3.5
Zo opent u de achteruitvoer:
1
Open de achterklep door hem omhoog te trekken.
LET OP:
het aan staat. Kijk uit dat u zich niet brandt wanneer de achteruitvoer over staat.
2
De fixeereenheid achter in het apparaat is heet wanneer
Als u niet wilt dat de uitgevoerde afdrukken op een stapel achter de achteruitvoer komen, sluit dan de achteruitvoer. De afdrukken worden dan in de juiste volgorde opgestapeld in de frontuitvoer.
3.6
P
APIER

Papier laden

Het magazijn heeft ruimte voor maximaal 250 vel blanco papier (75 g/m papierformaten A4, Kwarto/Letter en Legal. Voor het afdrukken van gegevens uit de computer kunt u een groot aantal papierformaten gebruiken; zie pagina 3.2.
2
). Kopieën en faxen kunt u alleen afdrukken op de
De
papierindicatie aan de voorkant van het magazijn geeft aan hoeveel papier het magazijn nog bevat. Wanneer het magazijn leeg is, staat de indicatie lager
Magazijn vol
Om papier te laden, trekt u het papiermagazijn open en doet u het papier met de te bedrukken kant omlaag in het magazijn.
.
¦ Magazijn leeg
3
Voorbedrukt (brief) papier doet u met de bedrukte kant omlaag in het apparaat. De bovenrand van het vel moet aan de voorkant van het magazijn komen.
Zie voor meer informatie over het laden van afdrukpapier “Papier laden” op pagina 1.11.
P
APIER
3.7
NB:
• Als het invoeren van afdrukpapier problemen geeft, doe het
papier dan in de handinvoer.
•U kunt maximaal 150 vel papier
invoeren waarop al eerder is afgedrukt. Laad het papier met de bedrukte kant omhoog en de niet gekrulde kant naar de printer gericht. Bij invoerproblemen draait u het papier 180 graden. NB: de afdrukkwaliteit is hierbij niet gegarandeerd.

Afdrukken via de handinvoer

Via de handinvoer kunt u afdrukken op transparanten, etiketten, enveloppen of kaarten. U kunt de handinvoer ook gebruiken voor afdrukken tussendoor op papier dat op dat moment niet in het magazijn zit.
U kunt met deze printer ook op briefkaarten, indexkaarten en ander afdrukmateriaal met een afwijkend formaat afdrukken. De minimumafmetingen zijn 76 x 127 mm en het maximumformaat 216 x 356 mm.
Geschikte afdrukmaterialen: blanco papier met een formaat tussen 100 x 148 mm en 216 x 356 mm en een gewicht tussen 60 en 120 g/m
NB:
• Doe alleen materiaal in het apparaat dat voldoet aan de
specificaties op pagina A.5. Zo voorkomt u vastlopen van het papier en problemen met de afdrukkwaliteit.
• Maak omgekrulde kaarten, enveloppen en etiketten eerst vlak
voor u ze in de handinvoer doet.
•Als u afdrukmateriaal heeft geladen met een afmeting van 76 x
127 mm, opent u de achteruitvoer.
1
Doe een vel afdrukmateriaal met de te bedrukken kant
2
.
omhoog in het midden in de handinvoer.
3.8
P
APIER
Houd transparanten bij de rand vast en raak de te bedrukken kant niet aan. Vingerafdrukken geven problemen met de afdrukkwaliteit.
V
OORZICHTIG
transparanten afdrukt. Hiermee voorkomt u dat de transparanten bij het uitvoeren scheuren.
Een envelop voert u in met de klep omlaag en de plaats voor de postzegel linksboven.
2
Stel de papiergeleider in op de breedte van het afdrukmateriaal.
:
Maak altijd de achteruitvoer open wanneer u op
3
Het apparaat neemt het materiaal aan en begint met afdrukken.
NB: Als u papier in de handinvoer
doet waarop al eerder iets is geprint, moet de eerder bedrukte kant omlaag liggen en de rand die naar de printer wijst mag niet gekruld zijn. Bij invoerproblemen draait u het papier 180 graden.
P
APIER
3.9
3
Open de achterklep om gebruik te maken van de achteruitvoer.
4
Na het afdrukken sluit u de achteruitvoer.
Papiertype en papierformaat instellen voor de handinvoer
Nadat u papier in de handinvoer hebt gedaan, moet u het juiste papiertype en papierformaat instellen via het bedieningspaneel. Deze instellingen hebben betrekking op kopiëren. Als u afdrukt vanuit een computer, moet u formaat en type papier aangeven in uw programma.
Zo stelt u het papierformaat voor de handinvoer in:
1
Druk op Menu.
Op de bovenste regel van het display verschijnt de tekst “Paper Setting” en op de onderste regel ziet u het eerste menu-onderdeel, “Paper Type”.
2
Druk op Enter om het menu-onderdeel te openen.
3
Ga met een pijltjestoets (¦ of ) naar het papiertype dat u gebruikt en druk op Enter om dit vast te leggen.
4
Druk op de toets  om naar het menu “Paper Size” te gaan en druk op Enter om dit menu te openen.
5
Ga met een pijltjestoets (¦ of ) op de onderste regel naar “Bypass Paper”. Druk op Enter om het menu-onderdeel te openen.
6
Ga met een pijltjestoets (¦ of ) naar het papierformaat dat u gebruikt en druk op Enter om dit vast te leggen.
7
Om naar de standby-stand terug te gaan, drukt u op Stop/Clear.
3.10
P
APIER
4

KOPIËREN

In dit hoofdstuk wordt stap voor stap uitgelegd hoe u documenten kunt kopiëren.
In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen:
• Papier laden om te kopiëren
• Kopiëren via de glasplaat
• Kopiëren via de ADF (automatische documentinvoer)
• Kopieerinstellingen veranderen
• Bijzondere kopieerfuncties (Special)
• Standaard kopieerinstellingen wijzigen (Copy Setup)
• Instellen Time-out

Papier laden om te kopiëren

U kunt een document kopiëren op papier van het formaat A4, Letter/Kwarto of Legal.
Voor het vullen van het papiermagazijn gelden altijd dezelfde instructies. Het maakt daarbij niet uit of u wilt printen, faxen of kopiëren. Zie voor meer informatie pagina 1.11 voor het vullen van het papiermagazijn of pagina 3.8 voor het invoeren van afdrukmateriaal via de handinvoer.

Kopiëren via de glasplaat

1
Open de documentklep door hem omhoog te doen.
4.2
K
OPIËREN
2
Plaats het document met de voorkant omlaag op de glasplaat, met de linker bovenhoek bij de markering links bovenaan de glasplaat.
NB:
Let er bij model WorkCentre PE16 op dat er geen andere documenten in de ADF zitten (Automatic Document Feeder, automatische documentinvoer). Documenten in de ADF hebben voorrang op documenten op de glasplaat.
3
Sluit de documentklep.
NB:
•Als u tijdens het kopiëren de klep openlaat, kan de kwaliteit van
de kopie achteruitgaan en wordt er ook meer toner gebruikt.
•Als u bladzijden uit een boek of tijdschrift kopieert, moet u de
klep geheel openen voordat u het origineel plaatst en de klep weer sluit. De scharnieren kunnen niet verder dan een bepaalde stand. Als een boek of tijdschrift dikker dan 30 mm is, laat u de klep gewoon open en kunt u direct beginnen met kopiëren.
4
Pas desgewenst met de toetsen op het bedieningspaneel de kopieerinstellingen aan, zoals het aantal exemplaren, kopieformaat, contrast en type afbeelding. Zie “Kopieerinstellingen veranderen” op pagina 4.6.
Als u de instellingen wilt wissen, druk dan op de Stop/ Clear toets.
4
5
U kunt nu zo nodig bijzondere kopieerfuncties kiezen, zoals Auto Fit (automatisch passend maken), Clone (klonen) en 2-side (dubbelzijdig kopiëren).
6
Druk op Start Copy of Start Copy/Fax om met kopiëren te beginnen. Het display geeft aan dat de kopie wordt gemaakt.
NB:
•Als u een kopieeropdracht direct wilt annuleren, kunt u altijd op
Stop/Clear drukken
•Als er stof op de glasplaat zit, krijgt u zwarte puntjes op de
kopie. Houd de glasplaat schoon.
•Voor de beste scankwaliteit, kunt u het beste via de glasplaat
scannen, met name bij gekleurde afbeeldingen of afbeeldingen met grijstinten.
K
OPIËREN
4.3

Kopiëren via de ADF (automatische documentinvoer)

In de ADF (automatische documentinvoer, Automatic Document Feeder) kunt u tot 30 documenten tegelijk laden (75 g/m
Bij gebruik van de ADF:
Laad geen documenten die kleiner zijn dan 142 x 148 mm of groter dan 216 x 356 mm
• Probeer geen documenten te laden met de volgende
problemen:
- carbonpapier of normaal papier met een carbonlaag
- gecoat papier
- te dun (overtrek)papier of te dik papier
- gekreukt papier of papier met vouwen
- gekruld papier
- papier met scheuren
Verwijder nietjes en paperclips voordat u de documenten laadt
.
Wacht tot lijm, inkt of correctievloeistof op het papier droog is voordat u de document
Laad documenten met wisselend gewicht of formaat niet door elkaar
.
Als u kopieën van boekjes, folders, transparanten of andere afwijkende originelen wilt maken, moet u het origineel op de glasplaat leggen; zie pagina 4.2.
.
en laadt.
2
).
4.4
K
OPIËREN
1
Laad maximaal 30 documenten tegelijk met de voorkant omhoog in de ADF en stel de documentgeleiders in op de
afmetingen van het document.
2
Zorg ervoor dat het papierformaat van invoermagazijn overeenkomt met de onderkant van de stapel documenten.
3
Pas desgewenst met de toetsen op het bedieningspaneel de kopieerinstellingen aan, zoals het aantal exemplaren, kopieformaat, contrast en type afbeelding. Zie “Kopieerinstellingen veranderen” op pagina 4.6.
Als u de instellingen wilt wissen, druk dan op de Stop/
Clear toets.
4
U kunt nu zo nodig bijzondere kopieerfuncties kiezen, zoals Auto Fit (automatisch passend maken), Clone (klonen) en 2-side (dubbelzijdig kopiëren).
4
5
Druk op Start Copy of Start Copy/Fax om met kopiëren te beginnen. Het display geeft aan dat de kopie wordt gemaakt.
NB:
Als er stof op het glas van de ADF zit, krijgt u zwarte strepen op uw kopie. Houd het glas schoon.
K
OPIËREN
4.5

Kopieerinstellingen veranderen

Met behulp van de toetsen van het bedieningspaneel kunt u alle belangrijke kopieerinstellingen aanpassen: contrast, type afbeelding (image), kopieformaat (copy size) en aantal kopieën (no. of copy). Voordat u uw kopieeropdracht start door op Start Copy of Start Copy/Fax te drukken, kunt u deze instellingen desgewenst als volgt wijzigen:
NB
: Als u op Stop/Clear drukt terwijl u de kopieerinstellingen
aan het veranderen bent, vervallen alle instellingen die u voor deze opdracht hebt gekozen en gaat het apparaat terug naar de standaardinstellingen. Ook wanneer u klaar bent met kopiëren, keert het apparaat terug naar de standaardinstellingen.
Contrast
Als uw originele document vaag is of juist donkere afbeeldingen bevat, kunt u het contrast aanpassen om de kopie beter leesbaar te maken.
Als u het contrast wilt veranderen, drukt u op Contrast. Steeds wanneer u deze toets indrukt, geeft het LED lampje de
volgende instelling aan. U kunt kiezen uit de volgende contrastinstellingen:
Lighten
Normal
originelen.
Darken (donkerder maken)
bijvoorbeeld met potlood geschreven tekst.
(lichter maken): voor donkere originelen.
(normaal): voor normale, getypte of geprinte
: voor lichte originelen,
4.6
K
OPIËREN
Type afbeelding (Image)
Met de Image instelling kunt u de kwaliteit van de kopie verbeteren door het documenttype voor de huidige kopieeropdracht aan te geven.
Als u het type afbeelding wilt veranderen, drukt u op Image. Steeds wanneer u deze toets indrukt, geeft het LED lampje de
volgende instelling aan. U kunt kiezen uit de volgende types:
Text (tekst):
Mixed (gemengd):
afbeeldingen bevatten.
Photo (foto):
NB
: Wanneer u een document met een gekleurde achtergrond
kopieert, zoals een krant of catalogus, is deze achtergrond soms ook zichtbaar op de kopie. wijzig de instelling
Lighten
wilt verminderen.
en/of de instelling
voor documenten die vooral tekst bevatten.
voor documenten die zowel tekst als
voor foto’s.
Image
in
Contrast
Text
als u de achtergrond
in
Verkleinen/vergroten tijdens kopiëren (Reduce/Enlarge)
Met de Reduce/Enlarge toets kunt u de afmetingen van de kopie verkleinen/vergroten: tussen 25% en 400% bij kopiëren via de glasplaat en tussen 25% en 100% via de ADF. Dit betekent dat de beschikbare zoom factoren afhangen van de invoermethode van het origineel.
Zo kiest u een van de vaste zoom instellingen:
1
Druk op Reduce/Enlarge.
Op de onderste regel van het display verschijnt de standaardinstelling.
2
Ga met de Reduce/Enlarge toets of een pijltjestoets (
of ®) naar de gewenste zoom instelling.
3
Druk op Enter om uw keuze vast te leggen.
Zo stelt u de exacte vergroting/verkleining in:
1
Druk op Reduce/Enlarge.
2
Ga met de Reduce/Enlarge toets of een pijltjestoets (
of ®) op de onderste regel van het display naar
“Custom:25-100%” of “Custom:25-400%”. Druk op Enter.
3
Druk op de pijltjestoets (√ of ®) totdat de gewenste kopiegrootte in het display wordt getoond.
Door de toets ingedrukt te houden, kunt u snel naar het gewenste nummer bladeren.
Bij de WorkCentre PE16 kunt u de waarde via de cijfertoetsen ingeven.
4
Druk op Enter om uw keuze op te slaan.
NB:
Bij verkleinen is het mogelijk dat onderaan de kopie zwarte lijnen zichtbaar zijn.
4
K
OPIËREN
4.7
Aantal kopieën (No. of Copy)
Met de toets No. of Copy kunt u een aantal kopieën tussen 1 en 99 aangeven.
1
Druk op No. of Copy.
2
Druk op een pijltjestoets (√ of ®) totdat het gewenste nummer in het display wordt getoond.
Door de toets ingedrukt te houden, kunt u snel naar het gewenste nummer bladeren.
Bij de WorkCentre PE16 kunt u de waarde via de cijfertoetsen ingeven.
3
Druk op Enter om het aantal vast te leggen.

Bijzondere kopieerfuncties (Special)

U kunt met de Special toets op het bedieningspaneel de volgende kopieerfuncties kiezen:
Auto Fit
op het papier in het magazijn past. Zie hieronder.
Clone
van de kopie. Het aantal afbeeldingen per vel hangt af van de grootte van het origineel. Zie pagina 4.9.
Collation
kopieën maakt van een origineel dat uit 3 pagina’s bestaat, komt eerst de volledige eerste kopie van 3 pagina’s uit het apparaat, waarna de tweede kopie wordt afgedrukt. Zie pagina 4.10.
2-Side
papier. Zie pagina 4.11.
2/4-Up
pagina 4.12.
Poster
vellen (3x3). U kunt deze vellen aan elkaar plakken om er een poster van te maken. Zie pagina 4.12.
NB
:
de invoermethode - via de glasplaat of via de ADF automatische documentinvoer.
: Verkleint/vergroot automatisch zodat de kopie
: Drukt het origineel meer dan eens af op ieder vel
: Sorteert de kopieën. Als u bijvoorbeeld 2
: Drukt dubbelzijdige originelen af op een enkel vel
: Drukt per vel 2 of 4 verkleinde originelen af. Zie
: Vergroot de afbeelding en drukt deze af op 9
Sommige functies zijn niet altijd beschikbaar, afhankelijk van
4.8
K
OPIËREN
Kopie automatisch passend maken (Auto Fit)
Deze bijzondere functie kan alleen worden gebruikt wanneer
A
u het document via de glasplaat kopieert. Bij model WorkCentre PE16 werkt deze functie niet als de ADF een document bevat.
1
Leg het te kopiëren document op de glasplaat en sluit de klep.
2
Druk op Special.
3
Druk een paar keer op Special of een pijltjestoets (√ of ®) tot op de onderste regel de tekst “Auto Fit” verschijnt.
4
Druk op Enter om uw keuze vast te leggen.
5
Wijzig zo nodig met de toetsen van het bedieningspaneel de kopieerinstellingen, zoals het aantal kopieën, contrast en type afbeelding. Zie “Kopieerinstellingen veranderen” op pagina 4.6.
NB:
U kunt het kopieformaat niet veranderen met de Reduce/ Enlarge toets wanneer de Auto Fit kopieerfunctie aan staat.
4
6
Druk op Start Copy of Start Copy/Fax om te beginnen met kopiëren.
Klonen (Clone)
Deze bijzondere functie kan alleen worden gebruikt wanneer u het document via de glasplaat kopieert. Bij model WorkCentre PE16 werkt deze functie niet als de ADF een document bevat.
1
Leg het te kopiëren document op de glasplaat en sluit de klep.
2
Druk op Special.
3
Druk een paar keer op Special of een pijltjestoets (√ of ®) tot op de onderste regel de tekst “Clone” verschijnt.
4
Druk op Enter om uw keuze vast te leggen.
K
OPIËREN
4.9
5
Wijzig zo nodig met de toetsen van het bedieningspaneel de kopieerinstellingen, zoals het aantal kopieën, contrast en type afbeelding. Zie “Kopieerinstellingen veranderen” op pagina 4.6.
NB:
U kunt het kopieformaat niet veranderen met de Reduce/ Enlarge toets wanneer de Clone kopieerfunctie aan staat.
6
Druk op Start Copy of Start Copy/Fax om te beginnen met kopiëren.
Set kopiëren (Collation)
1
2
3
1
2
3
De Collation functie is alleen beschikbaar wanneer u documenten invoert via de ADF.
1
Doe de te kopiëren documenten in de ADF.
2
Druk op Special.
3
Druk een paar keer op Special of een pijltjestoets (√ of ®) tot op de onderste regel de tekst “Copy Collate” verschijnt.
4
Druk op Enter om uw keuze vast te leggen.
5
Wijzig zo nodig met de toetsen van het bedieningspaneel de kopieerinstellingen, zoals het aantal kopieën, contrast en type afbeelding. Zie “Kopieerinstellingen veranderen” op pagina 4.6.
6
Druk op Start Copy of Start Copy/Fax om te beginnen met kopiëren.
4.10
K
OPIËREN
Dubbelzijdig kopiëren (2-side)
U kunt een dubbelzijdig origineel kopiëren op een enkel vel A4, Letter/Kwarto of Legal papier.
Wanneer u deze functie gebruikt, drukt het apparaat (zonder vergroten of verkleinen) de ene kant van het origineel af op de bovenste helft van het papier en de andere kant op de onderste helft. Deze functie is handig wanneer u kleine documenten kopieert.
Als het originele document groter is dan het af te drukken gebied, worden sommige gedeelten niet afgedrukt.
Deze bijzondere functie kan alleen worden gebruikt wanneer u het document via de glasplaat kopieert. Bij model WorkCentre PE16 werkt deze functie niet als de ADF een document bevat.
1
Leg het te kopiëren document op de glasplaat en sluit de klep.
2
Druk op Special.
3
Druk een paar keer op Special of een pijltjestoets (√ of ®) tot op de onderste regel de tekst “2-Side” verschijnt.
4
Druk op Enter om uw keuze vast te leggen.
5
Wijzig zo nodig met de toetsen van het bedieningspaneel de kopieerinstellingen, zoals het aantal kopieën, contrast en type afbeelding. Zie “Kopieerinstellingen veranderen” op pagina 4.6.
6
Druk op Start Copy of Start Copy/Fax om te beginnen met kopiëren.
Het apparaat scant eerst de voorkant van het origineel.
7
Wanneer de tekst “Set Backside” op de onderste regel van het display verschijnt, open dan de documentklep en draai het origineel om. Sluit de klep weer.
NB:
Als u op de Stop toets drukt of ongeveer 30 seconden geen toets indrukt, annuleert het apparaat de kopieeropdracht en gaat het terug naar de standby-stand.
4
8
Druk opnieuw op Start Copy of Start Copy/Fax.
NB:
U kunt het kopieformaat niet veranderen met de Reduce/ Enlarge toets wanneer de 2-Side kopieerfunctie aan staat.
K
OPIËREN
4.11
2 of 4 verkleinde originelen per vel (2-up of 4-up)
De 2/4-up functie is alleen beschikbaar wanneer u documenten invoert via de ADF.
1
Doe de te kopiëren documenten in de ADF.
1 2
2-up kopie
1 2
3 4
4-up kopie
2
Druk op Special.
3
Druk een paar keer op Special of een pijltjestoets (√ of ®) tot op de onderste regel de tekst “2-Up” of “4-Up” verschijnt.
4
Druk op Enter om uw keuze vast te leggen.
5
Wijzig zo nodig met de toetsen van het bedieningspaneel de kopieerinstellingen, zoals het aantal kopieën, contrast en type afbeelding. Zie “Kopieerinstellingen veranderen” op pagina 4.6.
NB:
U kunt het kopieformaat niet veranderen met de Reduce/ Enlarge toets wanneer de 2-Up of 4-Up kopieerfunctie aan staat.
6
Druk op Start Copy of Start Copy/Fax om te beginnen met kopiëren.
NB:
Bij 2-Up wordt uw origineel tot 50 % verkleind. 4-Up verkleint het document als volgt (afhankelijk van het geladen afdrukpapier): 76 % bij Letter/Kwarto, 81 % bij A4 en 95 % bij Legal.
4.12
K
OPIËREN
Poster
Deze bijzondere functie kan alleen worden gebruikt wanneer u het document via de glasplaat kopieert. Bij model WorkCentre PE16 werkt deze functie niet als de ADF een document bevat.
1
Leg het te kopiëren document op de glasplaat en sluit de klep.
2
Druk op Special.
3
Druk een paar keer op Special of een pijltjestoets (√ of ®) tot op de onderste regel de tekst “Poster” verschijnt.
4
Druk op Enter om uw keuze vast te leggen.
5
Wijzig zo nodig met de toetsen van het bedieningspaneel de kopieerinstellingen, zoals het aantal kopieën, contrast en type afbeelding. Zie “Kopieerinstellingen veranderen” op pagina 4.6.
NB:
U kunt het kopieformaat niet veranderen met de Reduce/ Enlarge toets wanneer de Poster kopieerfunctie aan staat.
6
Druk op Start Copy of Start Copy/Fax om te beginnen met kopiëren.
Uw originele document wordt in 9 stukken verdeeld. De stukken worden een voor een gescand en afgedrukt, in deze volgorde:

Standaard kopieerinstellingen wijzigen (Copy Setup)

U kunt de standaard kopieerinstellingen zoals contrast, beeldkwaliteit, kopieformaat en aantal kopieën zelf op de meest gebruikte stand zetten. Wanneer u vervolgens een document kopieert, worden deze standaardinstellingen gebruikt, tenzij u ze verandert met de bijbehorende toetsen van het bedieningspaneel.
Zo maakt u uw eigen standaardinstellingen:
1
Druk een paar keer op Menu op het bedieningspaneel tot op de bovenste regel van het display de tekst “Copy Setup” (kopieerinstellingen) verschijnt.
Het eerste menu-onderdeel, “Change Default”, verschijnt op de onderste regel.
2
Druk op Enter om het menu te openen. De eerste instelling, “Contrast,” verschijnt op de onderste regel.
3
Met een pijltjestoets (√ of ®) kunt u door de keuzemogelijkheden bladeren.
4
Wanneer de gewenste instelling op het display staat, drukt u op Enter om de instelling te openen.
4
5
U kunt de instellingen wijzigen met de pijltjestoetsen (
of ®) of de gewenste waarde intoetsen met de
cijfertoetsen.
K
OPIËREN
4.13
6
Druk op Enter om de instelling vast te leggen.
7
Herhaal de stappen 3 t/m 6 tot u klaar bent.
8
Om naar de standby-stand terug te gaan, drukt u op Stop/ Clear.
NB:
Als u op Stop/Clear drukt terwijl u de instellingen aan het wijzigen bent, vervallen al uw wijzigingen en worden de fabrieksinstellingen weer van kracht.

Instellen Time-out

U kunt instellen hoe lang het apparaat wacht voordat het terug gaat naar de standaardinstellingen wanneer u niet gaat kopiëren nadat u de instellingen hebt gewijzigd via het bedieningspaneel.
1
Druk een paar keer op Menu op het bedieningspaneel tot op de bovenste regel van het display de tekst “Copy Setup” verschijnt.
2
Ga met een pijltjestoets (√ of ®) naar “Timeout” op de onderste regel.
3
Druk op Enter om het menu-onderdeel te openen.
4
Ga met een pijltjestoets (√ of ®) naar de gewenste wachttijd.
U kunt kiezen tussen 15, 30, 60 en 180 (seconden). Als u voor “Off” (uit) kiest, gaat het apparaat niet automatisch terug naar de standaardinstellingen, maar gebeurt dit pas wanneer u op Start Copy of Start Copy/Fax drukt om de kopie of fax te starten, of op Stop/Clear om de opdracht te annuleren.
5
Druk op Enter om de instelling vast te leggen.
6
Om naar de standby-stand terug te gaan, drukt u op Stop/Clear.
4.14
K
OPIËREN
5

AFDRUKKEN

In dit hoofdstuk leest u hoe u documenten kunt afdrukken met uw Windows programma’s en hoe u daarbij de printerinstellingen kunt aanpassen.
In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen:
• Document afdrukken
• Eigenschappen papier instellen (Papier)
• Meer pagina’s per vel afdrukken (N-Up)
• Document vergroten of verkleinen
• Document aan papierformaat aanpassen
• Poster afdrukken
• Watermerk afdrukken
• Overlay afdrukken
• Grafische eigenschappen instellen
• Printer delen met andere computers

Document afdrukken

De volgende procedure beschrijft de algemene stappen die u moet volgen om vanuit een Windows programma af te drukken. De exacte procedure kan per programma verschillen. Zie hiervoor de handleiding van het betreffende programma.
1
Open het document dat u wilt afdrukken.
2
Ga naar het menu Bestand en selecteer Afdrukken.
Het venster Afdrukken wordt getoond. (Dit kan, afhankelijk van het gebruikte programma, enigszins afwijken van onderstaande illustratie).
In dit venster Afdrukken zijn de standaard afdruk­instellingen geselecteerd, inclusief het aantal exemplaren en de af te drukken pagina’s.
Zorg dat uw printer geselecteerd is.
5.2
A
FDRUKKEN
Windows 98
3
Om gebruik te kunnen maken van de vele extra mogelijk­heden die de printer biedt, klikt u in dit venster op Eigenschappen en gaat u verder met stap 4.
Ziet u in uw venster Instellingen, Printer of Opties, klik dan daarop en in het volgende scherm op Eigenschappen.
4
Vervolgens wordt het venster Eigenschappen van de Xerox WorkCentre PE16 getoond. Dit venster geeft toegang tot alle instellingen en informatie die u nodig hebt om uw
document te kunnen afdrukken.
Het eerst tabblad dat wordt getoond is het tabblad Layout.
Hier ziet u een afdrukvoorbeeld met de door u gekozen instellingen
.
Selecteer desgewenst de optie Oriëntatie. Hier
kunt u aangeven in welke richting de informatie op de pagina moet worden afgedrukt.
Staand
drukt de informatie in de breedte van de pagina af
(bijvoorbeeld voor brieven).
• Liggend
drukt de informatie in de lengte van de pagina af
(bijvoorbeeld voor spreadsheets).
Als u de pagina 180 graden wilt draaien, selecteert u
graden draaien
5
Op het tabblad Papier selecteert u de invoer, het formaat
.
Liggend/landscape
Staand/portrait
180
en het type papier. Meer informatie hierover vindt u op pagina 5.7.
6
U kunt de volgorde van de pagina’s wijzigen op het tabblad
Extra. Kies daar een van de mogelijkheden uit de keuzelijst Afdrukvolgorde.
5
Normaal
: Afdrukken in de normale volgorde.
A
FDRUKKEN
5.3
Beginnen met laatste pagina
: De pagina’s worden in omgekeerde volgorde afgedrukt. Dit is handig als u de achteruitvoer gebruikt.
Oneven pagina’s afdrukken
: Alleen de pagina’s met een
oneven bladnummer worden afgedrukt.
Even pagina’s afdrukken
: Alleen de pagina’s met een
even bladnummer worden afgedrukt.
7
Klik zo nodig op de andere tabbladen bovenin het venster Eigenschappen van de Xerox WorkCentre PE16 om andere instellingen te wijzigen.
8
Als u klaar bent met uw instellingen, klikt u op OK totdat het venster Afdrukken weer wordt getoond.
9
Klik op OK om met afdrukken te beginnen.
NB:
• De meeste Windows programma’s geven voorrang aan de instellingen die in het programma zelf worden aangegeven. Daarom raden wij u aan eerst de afdrukinstellingen in uw programma te wijzigen en alleen instellingen die u daar niet vindt, aan te passen in het printerstuurprogramma (tabblad Eigenschappen in het venster Afdrukken).
• Deze instellingen gelden zolang u uw programma niet afsluit. Om instellingen permanent te wijzigen, moet u ze via het Start menu aanbrengen in het stuurprogramma. Dit doet u als volgt:
1. Klik in de Windows taakbalk op Start.
2. Werkt u met Windows 95/98/Me/NT 4.0/2000, selecteer dan
eerst Instellingen en daarna Printers. Bij Windows XP kiest u Printers en faxapparaten.
3. Selecteer de Xerox WorkCentre PE16 printer. (Als de map
Printers verschijnt, moet u dubbelklikken op het Xerox WorkCentre PE16 pictogram.)
4. Selecteer Printer en vervolgens:
•Windows 95/98/Me: Eigenschappen.
•Windows 2000/XP: Voorkeursinstellingen voor afdrukken.
•Windows NT 4.0: Standaardwaarden document.
5. Wijzig op de diverse tabbladen de gewenste instellingen en
klik op OK.
5.4
A
FDRUKKEN
Afdruktaak annuleren
Een afdruktaak kunt u op twee manieren annuleren:
Afdruktaak annuleren via het bedieningspaneel:
Druk op de Stop/Clear toets.
Het apparaat zal de pagina die op dat moment wordt afgedrukt, afmaken en de rest van de afdruktaak verwijderen. Als u op Stop/Clear drukt, wordt alleen de huidige afdruktaak verwijderd. Als er meer afdruktaken in het geheugen van de printer zitten en u wilt deze ook verwijderen, moet u voor iedere afdruktaak op Stop/Clear drukken.
Afdruktaak annuleren via stuurprogramma
1
Klik op Start in de Windows taakbalk en selecteer Instellingen.
2
Selecteer Printers of Printers en faxapparaten en vervolgens Xerox WorkCentre PE16. (Als de map
Printers verschijnt, moet u dubbelklikken op het Xerox WorkCentre PE16 pictogram.)
3
Selecteer in het Document menu Afdrukken annuleren (Windows 9x/Me) of Annuleren (Windows NT 4.0/2000/XP).
Windows 98
:
5
NB:
U kunt dit venster ook openen door rechtsonder in de Windows taakbalk met de rechter muisknop op het printerpictogram te klikken.
A
FDRUKKEN
5.5
Favorieten gebruiken (Favorites)
Met behulp van de optie Favorieten die op ieder Eigenschappen tabblad aanwezig is, kunt u de huidige instellingen opslaan voor toekomstig gebruik.
Zo voegt u een instelling toe aan uw favorieten:
1
Pas de instellingen op ieder tabblad aan uw wensen aan.
2
Geef in het invoervenster Favorieten een naam aan deze
instellingen.
5.6
A
FDRUKKEN
3
Klik op Opslaan.
Wilt u een als Favoriet opgeslagen set instellingen gebruiken, selecteer dan in de keuzelijst Favorieten de naam waaronder u deze instellingen hebt opgeslagen.
U kunt een als favoriet opgeslagen set instellingen verwijderen door in de keuzelijst Favorieten de naam te selecteren en op Verwijderen te klikken.
Desgewenst kunt u teruggaan naar de fabrieksinstellingen van de printer door in de keuzelijst te kiezen voor Automatisch.
Help-informatie gebruiken
De printer beschikt over een helpscherm, dat u kunt oproepen door in het venster Eigenschappen van de printer op de toets Help te drukken. Dit helpscherm geeft gedetailleerde informatie over de mogelijkheden die het stuurprogramma van de printer biedt.
U kunt de help-informatie ook oproepen door in de rechter bovenhoek van het venster op te drukken en vervolgens op de instelling waarover u meer informatie wilt.

Eigenschappen papier instellen (Papier)

Met de hieronder beschreven instellingen in het venster Eigenschappen of Voorkeursinstellingen van de printer regelt u de papierafhandeling. Zie pagina 5.2 voor informatie over dit venster.
Klik op tabblad Papier. U ziet nu de diverse papier- eigenschappen van de printer.
1
2
3
4
Eigenschap Beschrijving
1
Aantal exemplaren
2
Formaat
Hier kunt u aangeven hoeveel exemplaren u wilt afdrukken. Het maximum is 999.
Bij
Formaat kunt
papierformaat er geladen is. Als het gewenste formaat niet in de lijst
voorkomt, klikt u op Aangepast formaat. Als het venster Aangepast papierformaat verschijnt, selecteert u het formaat en klikt u op
Ok
. Dit formaat wordt nu aan de lijst
toegevoegd zodat u het kunt selecteren.
u aangeven welk
5
Geef de naam van het aangepaste formaat in.
Geef het papier­formaat in.
A
FDRUKKEN
5.7
Eigenschap Beschrijving
3
Invoer
Zorg ervoor dat bij papiermagazijn is gekozen.
Invoer
Selecteer Handinvoer wanneer u op speciaal afdrukmateriaal wilt afdrukken. Daarbij kunt u via de handinvoer slechts één vel tegelijk invoeren. Zie
pagina 3.8.
Als bij Source Automatisch is geselecteerd, kiest de printer eerst voor de handinvoer en vervolgens voor het papiermagazijn
het juiste
.
1 2
3 4
4
Type
Zorg ervoor dat Type op Automatisch staat. Als u een ander type afdrukmateriaal wilt gebruiken, selecteert u het betreffende type in de lijst. Meer informatie over afdrukmaterialen vindt u in
hoofdstuk 3,
“Papier.”
Als u papier gebruikt waarin katoen is verwerkt, krijgt u het beste resultaat wanneer u de papiersoort op Dik instelt.
Bij gebruik van gerecycleerd papier met een gewicht tussen 75 g/m
2
en 90 g/m2 of
gekleurd papier selecteert u Gekleurd.
Meer pagina’s per vel afdrukken
(N-Up)
Desgewenst kunt u een aantal pagina’s op één vel afdrukken. Daarbij worden de pagina’s verkleind en over het blad verdeeld. Het maximum is 16 pagina’s per vel.
1
Open in uw programma de afdrukinstellingen en ga naar
het venster Eigenschappen van de printer. Zie pagina 5.2.
5.8
A
FDRUKKEN
2
Ga naar tabblad Layout en selecteer in de keuzelijst bij
Type: Meer pagina’s per vel.
3
Selecteer in de keuzelijst Pagina’s per vel het aantal
pagina’s dat u per vel wilt afdrukken (1, 2, 4, 9 of 16).
4
Selecteer zo nodig in de keuzelijst Afdrukvolgorde de
gewenste volgorde van de pagina’s.
132
4
Rechts, dan omlaag
Als u rond iedere pagina een kader wilt afdrukken, kruist u
Paginakaders afdrukken aan. Dit kan alleen wanneer het
aantal pagina’s per vel op 2, 4, 9 of 16 staat.
5
Klik op tabblad Papier en selecteer de gewenste invoer, het
formaat en het type papier.
6
Klik op OK en druk het document af.
123
4
Omlaag, dan rechts
241
3
Links, dan omlaag
341
2
Omlaag, dan links
5
A
FDRUKKEN
5.9

Document vergroten of verkleinen

U kunt de pagina’s van uw afdruktaak kleiner of groter laten afdrukken.
1
Open in uw programma de afdrukinstellingen en ga naar
het venster Eigenschappen van de printer. Zie pagina 5.2.
2
Ga naar tabblad Layout en selecteer verkleinen/
vergroten in de Type keuzelijst.
3
Toets in het invoerveld Percentage de gewenste zoom-
factor in.
U kunt ook op de of toets klikken.
5.10
A
FDRUKKEN
4
Klik op het tabblad Papier en selecteer papierinvoer,
papierformaat en papiertype.
5
Klik op OK en druk het document af.

Document aan papierformaat aanpassen

Met deze functie maakt het apparaat de afdruktaak passend
A
voor het gekozen papierformaat. Daarbij maakt het niet uit wat de digitale afmetingen van het document zijn. Dit kan nuttig zijn wanneer u de details van een klein document wilt bekijken.
1
Open in uw programma de afdrukinstellingen en ga naar
het venster Eigenschappen van de printer. Zie pagina 5.2.
2
Ga naar tabblad Layout en selecteer Aanpassen aan
papierformaat in de Type keuzelijst.
3
Selecteer het juiste formaat in de keuzelijst Afdrukpapier.
4
Klik op het tabblad Papier en selecteer papierinvoer,
papierformaat en papiertype.
5
Klik op OK en druk het document af.
5
A
FDRUKKEN
5.11

Poster afdrukken

U kunt een pagina desgewenst verdeeld over 4, 9 of 16 vellen afdrukken. U kunt deze vellen aan elkaar plakken om er zo een poster van te maken.
1
Open in uw programma de afdrukinstellingen en ga naar
het venster Eigenschappen van de printer. Zie pagina 5.2.
2
Ga naar tabblad Layout en selecteer Poster afdrukken in
de Type keuzelijst.
5.12
A
FDRUKKEN
3
Kies de instellingen voor de poster:
U kunt kiezen voor een poster van 2x2, 3x3 of 4x4 vellen.
Als u bijvoorbeeld 2x2 selecteert, wordt de afdruk
automatisch over 4 vellen papier verdeeld.
2 x 2 3 x 3
Om de poster eenvoudiger aan elkaar te kunnen plakken,
kunt u een overlap (in mm of inch) ingeven.
2 mm
2 mm
4
Klik op het tabblad Papier en selecteer papierinvoer,
papierformaat en papiertype.
5
Klik op OK en druk het document af. Maak de poster af door
de vellen aan elkaar te plakken.

Watermerk afdrukken

Met de optie Watermerk kunt u over een bestaand document heen een diagonale tekst afdrukken, bijvoorbeeld in grote grijze letters “CONCEPT” of “VERTROUWELIJK”. U kunt de tekst alleen op de eerste pagina of op alle pagina’s afdrukken.
Bij uw printer worden een aantal watermerken standaard meegeleverd. Deze kunt u desgewenst wijzigen en u kunt ook nieuwe watermerken toevoegen.
Bestaand watermerk gebruiken
1
Open in uw programma de afdrukinstellingen en ga naar
het venster Eigenschappen van de printer. Zie pagina 5.2.
2
Klik op tabblad Extra en selecteer in de lijst bij
Watermerk het watermerk dat u wilt gebruiken. Het
bijbehorende afdrukvoorbeeld wordt getoond.
Afdruk­voorbeeld
3
Klik op OK en druk uw document af.
5
A
FDRUKKEN
5.13
Nieuw watermerk maken
1
Open in uw programma de afdrukinstellingen en ga naar
het venster Eigenschappen van de printer. Zie pagina 5.2.
2
Klik op tabblad Extra en vervolgens in het Watermark
gedeelte op de knop Bewerken. Het venster Watermerken
bewerken wordt geopend.
3
In het invoervenster Tekst in watermerk geeft u de tekst
in die u als watermerk wilt afdrukken.
De tekst wordt in het voorbeeldvenster getoond. Zo krijgt u
een indruk hoe het watermerk er op de afdruk uit zal zien.
Als u
Alleen eerste pagina
alleen op de eerste pagina afgedrukt.
4
Pas de watermerkinstellingen aan uw wensen aan.
In het gedeelte Tekenstijl kunt u het gewenste lettertype,
de lettergrootte en de kleur selecteren. In het gedeelte
Afdrukhoek tekst kunt u aangeven hoe schuin de tekst
moet worden afgedrukt.
5
Klik op Maken om het nieuwe watermerk aan de lijst toe te
voegen.
6
Wanneer u klaar bent met toevoegen van watermerken,
klikt u op Ok en drukt u uw document af.
Als u geen watermerk meer wilt gebruiken, selecteert u in de Watermerk keuzelijst <Geen Watermerk>.
aankruist, wordt het watermerk
5.14
A
FDRUKKEN
Watermerk bewerken
1
Open in uw programma de afdrukinstellingen en ga naar
het venster Eigenschappen van de printer. Zie pagina 5.2.
2
Klik op tabblad Extra en vervolgens in het Watermark
gedeelte op de knop Bewerken. Het venster Watermerken
bewerken wordt geopend.
3
Selecteer het watermerk dat u wilt bewerken in de
keuzelijst Huidige watermerken en pas de tekst en
andere opties aan. Zie “Nieuw watermerk maken” op
pagina 5.14.
4
Sla de wijzigingen op door op Bijwerken te klikken.
5
Klik op OK.
Watermerk verwijderen
1
Open in uw programma de afdrukinstellingen en ga naar
het venster Eigenschappen van de printer. Zie pagina 5.2.
2
Klik op tabblad Extra en vervolgens in het Watermark
gedeelte op de knop Bewerken. Het venster Watermerken
bewerken wordt geopend.
3
Selecteer het watermerk dat u wilt verwijderen in de
keuzelijst Huidige watermerken en klik op Verwijderen.
4
Klik op OK.
5
A
FDRUKKEN
5.15
Dear ABC
Regards
WORLD BEST
WORLD BEST

Overlay afdrukken

Wat is een overlay?
Een overlay is een tekst of afbeelding die in een speciaal formaat op de harde schijf van uw computer is opgeslagen en die u over ieder gewenst document kunt afdrukken. Overlays worden vaak gebruikt in plaats van voorbedrukt briefpapier of formulieren. In plaats daarvan kunt u een overlay samenstellen die dezelfde informatie bevat en geeft u aan de printer door welke overlay voor uw document gebruikt moet worden.
Nieuwe overlay maken
Voordat u een overlay kunt gebruiken, moet u een nieuwe overlay samenstellen die bijvoorbeeld het logo en de adresgegevens van uw bedrijf of een afbeelding bevat.
1
Maak of open een document met de tekst of afbeelding die
u voor de overlay wilt gebruiken. Zorg ervoor dat de tekst
precies op de plaats staat waar deze afgedrukt moet
worden. Sla het bestand op voor toekomstig gebruik.
2
Open in uw programma de afdrukinstellingen en ga naar
het venster Eigenschappen van de printer. Zie pagina 5.2.
3
Klik op tabblad Extra en klik op de knop Bewerken in het
Overlay gedeelte.
5.16
A
FDRUKKEN
4
In het venster Overlays bewerken klikt u op Nieuwe
overlay maken.
5
In het venster Nieuwe overlay maken geeft u in het
invoerveld Bestandsnaam een naam van maximaal 8
posities in. Selecteer eventueel het pad naar de
bestemming (standaard is dit C:\Formover).
6
Klik op Opslaan. U zult zien dat de naam is toegevoegd aan
de Overzicht overlays.
7
Klik zo vaak als nodig op OK of Ja.
Het bestand wordt niet afgedrukt, maar op de harde schijf
van uw computer opgeslagen.
NB:
Het formaat van het overlaydocument moet exact hetzelfde zijn als dat van het document waaraan u het toe wilt voegen. Stel geen overlays met watermerken samen.
5
A
FDRUKKEN
5.17
Overlay gebruiken
Nadat u een overlay hebt samengesteld, kunt u deze met uw document afdrukken. Dit doet u als volgt:
1
Open een document dat u wilt afdrukken of maak een nieuw document aan.
2
Open in uw programma de afdrukinstellingen en ga naar het venster Eigenschappen van de printer. Zie pagina 5.2.
3
Klik op tabblad Extra.
4
Selecteer in de keuzelijst Overlay de overlay die u wilt gebruiken.
5
Als de overlay die u zoekt niet in de lijst Overlay voorkomt, klikt u op Bewerken en Overlay laden. Vervolgens selecteert u het gewenste document.
5.18
A
FDRUKKEN
Ook als de overlay die u wilt gebruiken op een extern medium (bijvoorbeeld cd-rom of diskette) is opgeslagen, kunt u deze laden via het venster Overlay laden.
Nadat u het bestand hebt geselecteerd, klikt u op Openen. Het overlay is nu in de Overzicht overlays opgenomen, zodat u deze voor uw afdruk kunt selecteren.
6
Klik eventueel op Overlay bevestigen voor afdrukken. Als dit vakje is aangekruist, wordt voor ieder document opnieuw een bevestiging gevraagd of u de overlay wilt afdrukken.
Als u in dat geval Yes (Ja) antwoordt, wordt de geselecteerde overlay bij uw document afgedrukt. Als u No (Nee) antwoordt, wordt geen overlay afgedrukt.
Als dit vakje leeg is terwijl er wel een overlay is geselecteerd, wordt de overlay automatisch aan ieder document toegevoegd.
7
Klik zo vaak als nodig op OK of Yes (Ja) totdat de printer begint met afdrukken.
De geselecteerde overlay wordt bij uw afdruktaak geladen en samen met uw document afgedrukt.
NB: De voor de overlay ingestelde resolutie moet hetzelfde zijn als die van het document waarbij u de overlay afdrukt.
Overlay verwijderen
Overlays die u niet meer gebruikt, kunt u verwijderen.
1
In het venster Eigenschappen van de printer klikt u op tabblad Extra.
2
In het gedeelte Overlay klikt u op Bewerken.
3
Selecteer in het venster Overzicht overlays de overlay die u wilt verwijderen.
4
Klik op Overlay verwijderen.
5
Klik zo vaak als nodig op OK totdat u het venster Afdrukken verlaten hebt.
5
A
FDRUKKEN
5.19

Grafische eigenschappen instellen

Met behulp van de volgende grafische instellingen regelt u de afdrukkwaliteit. Zie pagina 5.2 voor meer informatie over het venster Eigenschappen van de printer.
Klik op het tabblad Grafisch om het onderstaande venster te openen.
1
2
3
Eigenschap Beschrijving
U kunt een afdrukresolutie kiezen van 600 dpi (Normaal) of 300 dpi (concept). Hoe
1
Rresolutie
hoger de instelling, hoe scherper de afdruk. Bij een hogere resolutie kan het afdrukken iets langer duren.
Als u deze optie selecteert, gaat de tonercartridge langer mee en dalen de afdrukkosten per pagina zonder dat de kwaliteit te erg achteruit gaat.
2
Toner
spaarstand
Printerinstelling
selecteert, wordt de toner spaarstand gebruikt die u via het bedieningspaneel van
: Als u deze optie
het apparaat hebt ingesteld.
Aan
: Selecteer deze optie als u minder
toner wilt gebruiken.
U
it: Als u de normale hoeveelheid toner wilt
gebruiken, selecteert u deze optie.
5.20
A
FDRUKKEN
Eigenschap Beschrijving
3
Geavancee rde keuzes
U kunt de geavanceerde opties wijzigen door op de knop klikken.
Tonerdichtheid
Gebruik deze optie om de afdruk donkerder of lichter te maken
Normaal: Dit is de instelling voor
normale documenten
Llichter: Dikke lijnen en donkere
afbeeldingen lichter afdrukken
Donkerder: Voor dunne lijnen en
lichte afbeeldingen die u donkerder wilt afdrukken
Geavanceerde keuzes
.
.
.
.
te
Tekst donkerder maken
Als u aankruist, wordt de tekst van uw document donkerder afgedrukt dan normaal.
Als de optie Alle tekst zwart afdrukken is aangekruist, wordt tekst in uw document altijd zwart afgedrukt, onafhankelijk van de kleur die de tekst op het scherm heeft. Wanneer deze optie niet is aangekruist, wordt gekleurde tekst in grijstinten afgedrukt
.
5
A
FDRUKKEN
5.21
Eigenschap Beschrijving
3
Geavancee rde keuzes
Geavanceerde keuzes
Hier regelt u wat het stuurprogramma aan de printer doorgeeft over de weergave van tekst in uw document. Pas deze opties eventueel aan uw document aan
Als bitmap in printer laden: Als deze
optie gekozen is, laadt het stuurprogramma de lettertypes als bitmap afbeeldingen in de printer. Wanneer u een document met een ingewikkeld lettertype wilt afdrukken (bijvoorbeeld Koreaans of Chinees) gaat dit sneller met deze optie.
Als grafische informatie afdrukken:
Als deze optie aan staat, laadt het stuurprogramma de lettertypes als grafische afbeeldingen. Zo verhoogt u de afdruksnelheid van documenten met veel afbeeldingen en betrekkelijk weinig TrueType lettertypes.
.

Printer delen met andere computers

Als de computer waarop het apparaat is aangesloten, deel uitmaakt van een netwerk, kunt u de printer delen met de andere Windows 9x, Me, 2000, XP of NT 4.0 computers binnen uw netwerk. U moet de computer met de printer hiervoor instellen als “host computer.” De overige computers waarop u de printer wilt gebruiken moeten worden ingesteld als “client computer.”
Onder Windows 9x/Me
Instellen als host computer
1
Start Windows.
2
Kies in het Start menu voor Instellingen en vervolgens Configuratiescherm en dubbelklik op het Netwerk
pictogram.
3
Kruis het vakje Bestanden en printers delen aan en klik op OK.
5.22
A
FDRUKKEN
4
Klik op Start, selecteer Instellingen en vervolgens Printers. Dubbelklik op de printer.
5
Selecteer Eigenschappen in het menu Printer.
6
Klik op tabblad Delen en kruis het vakje Delen als aan. Toets de Sharenaam in waarmee u de printer binnen het netwerk wilt aanduiden en klik op OK.
Instellen als client computer
1
Klik met de rechter muisknop op Start en selecteer Verkennen.
2
Klik in de linker kolom op de netwerkmap om deze te openen.
3
Blader naar de computer waarop de printer is aangesloten en klik met de rechter muisknop op de sharenaam van de printer.
4
Selecteer de printerpoort die u wilt gebruiken, kruis het vakje Opnieuw verbinding maken bij aanmelden aan en klik op OK.
5
Kies in het Start menu voor Instellingen en vervolgens voor Printers.
6
Dubbelklik op het pictogram van uw printer.
7
Open het menu Printer en selecteer Eigenschappen.
8
Klik op het tabblad Details, selecteer de printerpoort en klik op OK.
Onder Windows NT 4.0/2000/XP
Instellen als host computer
1
Start Windows.
2
Als u gebruik maakt van Windows NT 4.0/2000: open het Start menu, selecteer Instellingen en vervolgens Printers.
Als u gebruik maakt van Windows XP: open het Start menu, selecteer Instellingen en vervolgens Printers en
faxapparaten.
3
Selecteer de printer. (Als de map Printers verschijnt, dubbelklikt u op het pictogram van uw printer.)
5
4
Open het menu Printer en selecteer Delen...
A
FDRUKKEN
5.23
5
Bij Windows NT 4.0 kruist u het vakje Gedeeld aan. Bij Windows 2000 kruist u het vakje Gedeeld als aan. Bij Windows XP kruist u het vakje Deze printer delen:
aan.
6
Bij Windows NT 4.0 vult u de Sharenaam in en klikt u op OK.
Bij Windows 2000/XP vult u de Share-naam in en klikt u op OK.
Instellen als client computer
1
Klik met de rechter muisknop op Start en selecteer Verkennen.
2
Klik in de linker kolom op de netwerkmap om deze te openen.
3
Blader naar de computer waarop de printer is aangesloten en klik met de rechter muisknop op de sharenaam van de printer. Selecteer Verbinding maken en volg de instructies op het scherm.
4
Bij Windows NT 4.0/2000 opent u het Start menu en selecteert u Instellingen en vervolgens Printers.
Bij Windows XP opent u het Start menu en selecteert u
Instellingen en vervolgens Printers en faxapparaten.
5
Selecteer de printer. (Als de map Printers verschijnt, dubbelklikt u op het pictogram van uw printer.)
6
Open het menu Printer en selecteer Eigenschappen.
7
Klik op het tabblad Poorten en klik daar op Poort toevoegen.
8
Selecteer Local Port (Lokale poort) en klik op Nieuwe poort.
9
Toets in het veld Geef een poortnaam op de sharenaam in.
10
Klik op OK en vervolgens op Sluiten.
11
Bij Windows NT 4.0 klikt u op OK. Bij Windows 2000/XP klikt u op Toepassen en vervolgens
op OK.
5.24
A
FDRUKKEN
6

SCANNEN

In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen:
• Het TWAIN-scannerprogramma
• De scanprocedure

Het TWAIN-scannerprogramma

Het TWAIN-scannerprogramma WorkCentre PE16 wordt gebruikt voor het scannen van afbeeldingen, illustraties, foto's en gedrukte tekst. Documenten kunnen worden ingevoerd met behulp van de Automatic Document Feeder(ADF) of documenten kunnen op het documentglas worden geplaatst.
Er zijn twee methoden voor het scannen van afbeeldingen via een PC. Voor beide methoden moet er een scannerprogramma worden geïnstalleerd. Op de software-cd die is meegeleverd met deze machine is een eenvoudig TWAIN-scannerprogramma opgenomen. Zie voor de installatie-instructies “De software installeren in Windows” op pagina 2.4. De TWAIN­scannerinstellingen worden uitvoerig beschreven in het Help­programma bij het TWAIN-stuurprogramma.
U kunt de toepassing PaperPort gebruiken als een alternatieve methode voor het maken van een kleurenscan. PaperPort is een geavanceerd softwareprogramma dat deel uitmaakt van het WorkCentre PE16. Gebruikers kunnen met behulp van deze software gescande afbeeldingen en illustraties converteren naar verschillende indelingen.
6.2
S
CANNEN

De scanprocedure

Deze instructies verschaffen een nadere uitleg over geavanceerde scantaken met een scannertoepassing die compatibel is met TWAIN.
NB
: Raadpleeg de documentatie die is meegeleverd door de fabrikant van de toepassing voor informatie over het scannen en over het openen van afbeeldingen.
De brondocumenten invoeren
Automatic Document Feeder (ADF):
1
Verwijder alle nietjes en paperclips voordat u een document invoert.
2
Stel de verschuifbare documentgeleiders in op het benodigde formaat.
3
Plaats de brondocumenten correct in de Automatic Document Feeder met de kant die moet worden gescand naar boven gericht.
De eerste pagina dient zich bovenop te bevinden, waarbij de titels zijn gericht naar de achterkant of de linkerkant van de machine.
4
Lijn de stapel uit met de linkerrand en de achterrand van het plateau. Stel de geleiders zo in, dat deze net de randen van de brondocumenten raken.
LET
OP
: U kunt maximaal 30 vellen papier van 75g/m2 plaatsen. Het gewichtbereik is 45 - 105g/ m2. Het formaatbereik loopt van 7” x 10” tot en met 8.5” x 14”. Raadpleeg “De specificaties voor de scanner en het kopieerapparaat" op pagina A.3 voor de volledige ADF-specificaties.
6
S
CANNEN
6.3
Documentglas:
NB
: Zorg dat er zich geen documenten in de ADF bevinden als u het documentglas wilt gebruiken. Zorg dat u de ADF sluit als de scantaak is voltooid.
1
Plaats de ADF of het deksel omhoog en plaats het brondocument op het documentglas met de kant die u wilt scannen naar beneden gericht.
Lijn het brondocument uit met de pijl die zich links achter in de hoek bevindt.
2
Plaats de ADF of het deksel omlaag.
6.4
S
CANNEN
De scannertoepassing uitvoeren
1
Start de gewenste scannertoepassing.
2
Scan het document aan de hand van de instructies die zijn meegeleverd met de scannertoepassing en haal het document op met behulp van de PC.
7

ONDERHOUD

In dit hoofdstuk kunt u lezen wat de beste manier is om de tonercartridge en het gehele apparaat te onderhouden.
In dit hoofdstuk vindt u de volgende onderwerpen:
• Geheugen wissen
• Reinigen
• Onderhoud tonercartridge
• Verbruiksartikelen en te vervangen onderdelen

Geheugen wissen

U kunt kiezen welk gedeelte van de informatie in het geheugen van het apparaat u wilt wissen.
1
Druk een paar keer op Menu op het bedieningspaneel tot op de bovenste regel van het display de tekst “Maintenance” (Onderhoud) verschijnt.
2
Ga met een pijltjestoets (¦ of ) op de onderste regel naar “Clear Memory” (Geheugen wissen) en druk op Enter.
Het eerste menu-onderdeel, “Paper Setting” (Papierinstelling), verschijnt op de onderste regel.
3
Ga met een pijltjestoets (¦ of ) naar het gedeelte van het geheugen dat u wilt wissen.
•Paper Setting: alle papierinstellingen worden teruggezet naar de fabrieksinstellingen.
• Copy Setup: alle kopieerinstellingen worden teruggezet naar de fabrieksinstellingen.
•Fax Setup: alle faxinstellingen worden teruggezet naar de fabrieksinstellingen.
•Fax Feature: alle uitgestelde faxopdrachten worden uit het geheugen van het apparaat gewist.
• Advanced Fax: alle geavanceerde faxinstellingen worden teruggezet naar de fabrieksinstellingen.
• Sound/Volume: Zet de instellingen voor geluid en volume terug in de fabrieksinstellingen.
• Machine Setup: Zet alle systeeminstellingen, zoals machine ID, datum en tijd, displaytaal en spaarstanden, terug in de fabrieksinstellingen.
• Sent Report: alle informatie over door u verzonden faxberichten wordt gewist.
• RCV Report: alle informatie over door u ontvangen faxberichten wordt gewist.
• Phone Book: alle snelkiesnummers en groepsnummers worden uit het geheugen gewist.
4
Druk op Enter. Het gekozen gedeelte van het geheugen wordt gewist en het display vraagt of u verder wilt gaan met het wissen van het volgende gedeelte.
5
Herhaal de stappen 2 en 3 als u een volgend gedeelte wilt wissen.
7.2
O
NDERHOUD
OF
Om naar de standby-stand terug te gaan, drukt u op Stop/
Clear.

Reinigen

Voor een goede afdrukkwaliteit is het van belang de printer goed schoon te houden door onderstaande instructies op te volgen. Doe dit iedere keer als u de tonercartridge vervangt of als de afdrukkwaliteit achteruit gaat.
NB:
Zorg er tijdens het reinigen van de binnenkant van het apparaat voor dat u de transferrol niet aanraakt (deze bevindt zich onder de tonercartridge). Vingerafdrukken kunnen tot problemen met de afdrukkwaliteit leiden.
LET
OP
:
Wanneer u de behuizing van de printer schoonmaakt met schoonmaakmiddelen die veel alcohol, oplosmiddelen of andere bijtende bestanddelen bevatten, kan deze van kleur veranderen of barsten.
Buitenkant reinigen
U kunt de behuizing van de printer het best schoonmaken met een zachte, niet-pluizende doek. U kunt de doek enigszins bevochtigen met water, maar let erop dat er geen water op of in de printer komt.
Binnenkant reinigen
Tijdens het afdrukken kunnen zich in het apparaat papierresten, toner en stof verzamelen. Dit kan op een gegeven moment problemen met de afdrukkwaliteit gaan veroorzaken, zoals tonervlekken of vegen. Deze problemen kunnen worden opgeheven of tegengegaan door de binnenkant van het apparaat te reinigen.
1
Zet het apparaat uit en haal de stekker uit het stopcontact. Wacht daarna tot het apparaat is afgekoeld.
7
O
NDERHOUD
7.3
2
Open de voorklep en verwijder de tonercartridge terwijl u deze een stukje omlaag duwt.
3
Verwijder met een droge, niet-pluizende doek eventueel stof en gemorste toner in en rond de ruimte voor de tonercartridge.
7.4
O
NDERHOUD
LET
OP
:
Stel de cartridge niet langer dan een paar minuten bloot aan licht. Dek de cartridge zo nodig af met een stuk papier. Let er ook op dat u de zwarte transferrol in het apparaat niet aanraakt
4
Zet de tonercartridge terug en sluit de klep.
5
Doe de stekker weer in het stopcontact en zet het apparaat aan.
.
Scanner reinigen
U krijgt de beste kopieën wanneer u ervoor zorgt dat de scanner goed schoon is. We raden u aan om de scanner aan het begin van de dag schoon te maken. Herhaal dit zo nodig in de loop van de dag.
1
Bevochtig een niet-pluizende, zachte doek of papieren handdoek met wat water.
2
Open de documentklep.
3
Veeg de glasplaat en het glas van de ADF (automatische documentinvoer) schoon en zorg dat deze oppervlakken weer droog worden.
Document­klep
Wit vel
ADF glas
Glasplaat
4
Veeg de onderkant van de witte documentklep en het witte vel schoon en zorg dat deze oppervlakken droog worden.
5
Sluit de documentklep.
7
O
NDERHOUD
7.5

Onderhoud tonercartridge

Bewaren tonercartridge
Houd u voor de beste resultaten aan de volgende richtlijnen:
• Haal de tonercartridge pas uit de verpakking op het moment
dat u deze gaat gebruiken.
•Vul tonercartridges niet bij. Schade aan het apparaat die
het gevolg is van een bijgevulde cartridge, valt niet onder de garantie.
Bewaar tonercartridges in dezelfde ruimte als het apparaat.
• Om schade aan de tonercartridge te voorkomen, moet u
ervoor zorgen dat deze niet langer dan enkele minuten aan licht wordt blootgesteld.
Toner spaarstand
Als u minder toner wilt gebruiken, drukt u op de Toner Save toets op het bedieningspaneel van het apparaat; zie pagina 1.19. Het lampje van de toets gaat aan. Hierdoor gaat uw tonercartridge langer mee en worden de kosten per afdruk lager. Dit gaat wel enigszins ten koste van de afdrukkwaliteit.
Verwachte gebruiksduur tonercartridge
De gebruiksduur van de tonercartridge hangt af van de hoeveelheid toner die tijdens het afdrukken wordt gebruikt. Wanneer u tekstdocumenten met een gemiddelde dekking van 5% (IDC) afdrukt, gaat een nieuwe tonercartridge gemiddeld 3500 pagina’s mee. (Voor de bij het apparaat geleverde begincartridge is dit 1000 pagina’s.) Het werkelijke aantal hangt echter ook af van de inhoud van de documenten die u afdrukt. Als u bijvoorbeeld veel afbeeldingen afdrukt, moet de tonercartridge vaker worden vervangen.
7.6
O
NDERHOUD
Toner opnieuw verdelen
Wanneer de toner bijna op is, worden gedeelten van uw document vaag of lichter afgedrukt. In het display verschijnt de waarschuwing “Toner Low.” U kunt de afdrukkwaliteit tijdelijk verbeteren door de resterende toner beter te verdelen.
1
Open de voorklep.
2
Haal de tonercartridge uit het apparaat en schud hem rustig heen en weer om de toner in de cartridge beter te verdelen.
NB:
Als er toner op uw kleding komt,
droge doek en wast u de kleding in koud water. Heet water hecht de toner aan de stof!
3
Zet de tonercartridge terug in het apparaat en sluit de voorklep.
veegt u deze af met een
O
NDERHOUD
7
7.7
Loading...