TIP SINUS 60 S0, SINUS 60 M-BUS, SINUS 65 S0, SINUS 65 M-BUS, SINUS 80 S0 User guide [nl]

...
Bestnr. 001209760
TIP 3-fasen wisselstroom­elektriciteitsmeter
Alle rechten, ook vertalingen, voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een automatisc he gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van CONRAD ELECTRONIC BENELUX B.V. Nadruk, ook als uittreksel is niet toegestaan. Druk- en vertaalfouten voorbehouden. Deze gebruiksaanwijzing voldoet aan de technisc he eisen bij het in druk gaan. Wijzigingen in de techniek en uitvoering voorbehouden. © Copyright 2015 by CONRAD ELECTRONIC BENELUX B.V.
Internet
: www.conrad.nl of www.conrad.be
2
1. Overzicht
1.1 Type
Direct aangesloten elektronische driefasen-vierleider-wisselstroommeter voor het meten van elektrische energie in verschillend belaste fasen.
1.2 Toepassing
De meter SINUS 85 is een volledig elektronisch automatische wisselstroommeter voor vaste installatie in een driefasen-vierleider-netwerk en geschikt voor het meten van elektrisch actieve en reactief (blind)energie en voor het registreren van twee energietarieven. Hij is vervaardigd voor binnenhuismontage met een behuizingsvorm als installatie-apparaat in 4­eenheden voor een DIN rail-montage.
1.3 Aansluitversie
De meter SINUS 85 is bedoeld voor een direct metende aansluiting tot 85 A grensstroomsterkte in laagspanningsnetwerken beschikbaar – zie ook paragraaf 2.3.2 Variaties. Beschikbaar is steeds een t arief-stuur ingang voor de tariefomschakeling en een pulsuitgang voor uitgaand pulssignaal proportioneel met de actieve energie.
1.4 Gekeurde versie
De meter SINUS met MID-conformiteitsverklaring op basis van een typecontrole en de meter­firmware-versie met het kenmerk 05072013 is bedoeld als verrekeningsmeter van de geregistreerde opgenomen actieve energie. Bij de toepassing als verrekeningsmeter moeten de toelatingen/testdocumenten voor de vrijgegeven bedrijfswijzen aangehouden worden en de functies volgens het typeplaatje in acht worden genomen.
1.5 Verdere kenmerken
Er zijn uitgebreide EMC-bereiken van 2 kHz tot 150 kHz waarbij bijzondere voorschriften gelden. Een extra hulpenergievoeding voor de meter is niet nodig. Optioneel staat een tweede pulsuitgang of alternatief een M-bus communicatie-interface voor de gegevensoverdracht ter beschikking.
1.6 Voorschriften en normen
Meetgedeelte actieve energie conform DIN-EN 50470-1:2006 en DIN-EN 50470-3:2006 Reactieve energie conform DIN EN 62052-11:2003 en DIN EN 62053-23:2003 EG-type-controle volgens MID-richtlijn 2004/22/EG Bedrijfsmiddelen volgens EMC-richtlijn 2004/108/EG Pulsuitgang conform DIN EN 62053-31:1999 als passieve impulsgever in de klasse A of B Serie-inbouwapparaat conform DIN 43880:1988 in bouwtype 1, met behuizingsbreedte 4 TE = 72 mm Montage op 35 mm DIN-rail (TH 35) volgens DIN EN 60715:2001 Beschermingsklassen voor apparaten en behuizingen volgens DIN EN 60529:1992 Belastbaarheid van kabels en leidingen volgens DIN VDE 0298-4:2003 Aandraaimomenten voor schroeven aan klemmen volgens DIN EN 60999-1:2000 Schroevendraaierpunten volgens DIN 5264:2006-01 en DIN ISO 8764-1:2006-01
3
2 Voorschriften
2.1 Veiligheidsvoorschriften
De meter voldoet bij een correcte toepassing aan alle wettelijke en relevante veiligheidseisen. Een toepassing buiten zijn bestemming kan invloeden, functiestoringen, gevaren of schades aan te meter zelf of aan andere installatieonderdelen veroorzaken. Meters die zijn gevallen, zichtbaar beschadigd, geopend, manipuleert of nat zijn mogen niet geïnstalleerd worden. Werkzaamheden in elektrische installaties mogen uitsluitend door hiertoe opgeleide personen uitgevoerd worden. De plaatselijke voorschriften dienen in acht worden genomen.
2.2 Installatieplaats
De meter moet in een installatiebehuizing volgens beschermingsklasse IP54 of hoger op een 35­mm-DIN-rail conform DIN EN 60715:2001 vast ingebouwd worden. De installatieplaats moet voldoen aan de mechanische omgevingscondities volgens categorie M1 of M2 en de elektrische omgevingscondities conform categorie E1 of E2 van de richtlijn 2004/22/EG. Voor verrekeningsmetingen moet een onbelemmerde zicht op de meterweergaven (afleesbaarheid) permanent gegarandeerd zijn. Het gebruik op meterpanelen volgens DIN 43853 is niet zonder adapter mogelijk en niet zonder aparte afdekking toegelaten.
2.3 Meter voor directe aansluiting
De montage van de meter gebeurd direct in de te meten stroomcircuit van de afnemer. De voedings- en meetspanning wordt intern in de meter afgehaald voor de stroommeet sensor.
2.3.1 Aansluitwaarden
Er gelden steeds de waarden die op het typeplaatje van de meter opgedrukt zijn. Voor een meter met een spanningsopdruk 3x 230/400 V geldt:
Referentiespanning U
= 3x230/400 V
n
in het 3-fasen-4 geleider-draaistroomnetwerk. Voor een meter met een stroomopdruk 0,25-5(85) A geldt:
Aanloopstroomsterkte I Minimale stroomsterkte I Overgangsstroomsterkte l Referentiestroomsterkte I Max. stroomsterkte I
= 0,02 A
st
= 0,25 A
min
= 0,5 A
tr
= 5 A
ref
= 85 A
max
bij symmetrisch belaste fasen.
2.3.2 Variaties
SINUS 60 S0 max. stroomsterkte 60 A, een pulsuitgang voor actieve energie, een pulsuitgang voor reactie ve energ ie SINUS 60 M-BUS max. stroomsterkte 60 A, een pulsuitgang voor actieve energie, een M-bus­ interface SINUS 65 S0 max. stroomsterkte 65 A, een pulsuitgang voor actieve energie, een pulsuitgang voor reactie ve energ ie SINUS 65 M-BUS max. stroomsterkte 65 A, een pulsuitgang voor actieve energie, een M-bus­ interface SINUS 80 S0 max. stroomsterkte 80 A, een pulsuitgang voor actieve energie, een pulsuitgang voor reactie ve energ ie SINUS 80 M-BUS max. stroomsterkte 80 A, een pulsuitgang voor actieve energie, een M-bus­ interface SINUS 85 S0 max. stroomsterkte 85 A, een pulsuitgang voor actieve energie, een pulsuitgang voor reactie ve energ ie SINUS 85 M-BUS max. stroomsterkte 85 A, een pulsuitgang voor actieve energie, een M-bus­ interface
4
2.3.3 Voorwaarden
In elk geval moet gegarandeerd zijn dat voor gebruik van de meter de technische waarden voor de genoemde maximale waarden niet hoger zijn en dat de op het typeplaatje van de meter opgedrukte gebruiksbepalingen voor de inbouwplaats aangehouden worden.
2.3.4 Voorzekeringen
Als voorzekering voor de meter zijn in de energieleidingen alleen overstroombeveiligingen van hoogstens 80 A te installeren (bijv. zekeringautomaat).
2.3.5 Doorsnede leidingen
De te gebruiken leidingen zijn wat betreft de stroomdichtheid en bedradingsvoorwaarden te bepalen, zodat zich de aders onder diverse omgevings- en belastingscondities niet meer dan +55 °C, met een afstand van 20 cm tot de meter, kunnen opwarmen. De belastbaarheid van kabels en leidingen is vastgelegd in DIN VDE 0298-4.
2.3.6 Schroefklemmen
Het klemvermogen van de stroom-/spannings- en nulklemmen bedraagt minimaal 2,5 mm² en maximaal 25 mm². Te gebruiken schroevendraaierpunt SL voor platte schroeven met een afmeting van 5,5 mm × 1,0 mm. Aanbevolen aandraaimoment voor de M5-schroefklem is 2, 5 Nm.
Het klemvermogen voor extra schroeven bedraagt minimaal 0,25 mm² en maximaal 1,5 mm². Te gebruiken schroevendraaierpunt SL voor platte schroeven met een afmeting van 3,5 mm × 0,6 mm. Aanbevolen aandraaimoment voor de M2,5-schroefklem is 0,4 Nm. Meerdere aders op een kabeleinde moeten voor het aanklemmen voorzien worden van een geschikte adereindhuls. De aandraaimomenten voor schroeven op de klemmen zijn opgegeven in DIN EN 60999-1.
2.4 Inbouw
De montage van de meter in een elektrotechnische installatie mag alleen in spannings- en stroomloze toestand gebeuren. Voor de inbouw moeten steeds de plaatselijke normen, veiligheidsvoorschriften en –maatregelen aangehouden worden. De meter mag alleen in een installatie ingebouwd en met componenten verbonden worden die met de op het typeplaatje opgedrukte waarden overeenkomen en aan de omgevingsvoorwaarden voldoen. De overstroombeveiliging moet aan de voorwaarden en de uitschakelbepalingen voldoen.
2.5 Controle na het installeren
Controle op overeenstemming van de meetstroom- en spanningsopgaven met de elektrische aansluitwaarden. Controleren of de inschakeling van de meter overeenkomt met de aansluitwijze en de weergave van het schakelschema en of de noodzakelijke uitschakelvoorwaarden aangehouden zijn. De overstroombeveiliging mag niet boven de maximale toegestane waarde komen. De geïnstalleerde kabeldiameter voor de bedrading moet volgens de norm en volgens de aansluitbepalingen uitgevoerd zijn. De draadeinden moeten voldoende in de schroefklemmen van de meter ingevoegd zijn en de schroeven met de noodzakelijke aandraaimomenten aangetrokken zijn. Er mogen aan de klemposities geen blanke (niet geïsoleerde) aders uitsteken. De afdekking voor de klemmen op de meter moet na de montage gesloten worden.
5
2.6 Inbedrijfstelling direct aangesloten meter
De inbedrijfstelling van de meter gebeurd stapsgewijs en pas na een volledig uitgevoerde montage en aansluitende controle.
De uitgangszekeringen naar direct aangesloten meters zijn voor de inbedrijfstelling op Uit te schakelen of een belastingsloze ingebruikstelling moet op een andere manier gewaarborgd zijn.
Inschakelen van de meter voorzekering/ de meet- en voedingsspanning. Controle van de spanning aan de meterklemmen op alle drie fasen en vergelijking met de
spanning opgegeven op het typeplaatje. Controle op aanwezigheid van het rechter draaiveld op de meteraansluitklemmen.
Controle op stilstand van de meter – de indicatie-LED (controle-uitgang RL) rechts naast het meterdisplay moet permanent oplichten.
Inschakelen van de uitgangszekeringen na de meter – aanloop en belasting. Informatie over de betekenis van de weergave vindt u in hoofdstuk 4 Bediening.
3 Werkingswijze
3.1 Gedrag na het inschakelen
Na het inschakelen van de meter laadt deze het besturingssysteem (firmware) uit het interne geheugen. Hierbij toont het display 3 seconden lang een segmenttest (alle segmenten worden gelijktijdig weergegeven) en de LED van de controle-uitgangen toont een functiecontrole (LED licht op). Hierna is de meter klaar voor gebruik en staat in de meetmodus en kan elektrische energie registreren. Na de segmententest toont de meter op het display de versie van de gebruikte firmware voor ca. 4 seconden, aansluitend de fabrikant-ID (fabrikantnummer) eveneens 4 seconden. Na ongeveer 10 seconden na het inschakelen wordt de actuele lopende meterstand (kWh) weergegeven.
3.2 Gedrag na het uitschakelen
Onder een spanning van AC 180 V (fase-nul) wordt de energiemeting voor de desbetreffende meetpad geblokkeerd. Een resterende energiehoeveelheid wordt niet meer geregistreerd en niet verder geleid naar de controle-uitgang (LED) en naar de pulsuitgang Als alle 3 fasen-spanningen kleiner zijn dan AC 180 V (fase-nul) wordt de energiemeting geblokkeerd en het display, de controle-uitgang en de pulsuitgang worden uitgeschakeld. De geregistreerde meterstand wordt na het uitschakelproces bewaard in het geheugen (EEPROM) en blijven tenminste 10 jaar behouden.
3.3 Fase uitvalherkenning
De fasespanning op de meter wordt via de getoonde cijfers van de symbolengroep “L123” weergegeven. Als er geen fasespanning aanwezig is worden de desbetreffende cijfers niet getoond.
3.4 Stilstand en aanloopgedrag
Beneden de opgegeven aanloopstroom (I
) en een aanwezige nominale spanning (Un), geven de
st
controle-uitgangen (LED) afzonderlijk aan voor de actieve en reactieve energie door permanent oplichten. De energiesoort- en richtingsindicaties zijn bij een meterstilstand niet te zien. De energiehoeveelheid wordt beneden de aanloopstroom niet door de meter geregistreerd.
Bij overschrijding van aanloopstroom (I
) en een aanwezige nominale spanning (Un), eindigt het
st
permanente oplichten van de controle-uitgangen (LED), afzonderlijk voor de actieve en reactieve energie afhankelijk van de gemeten energiesoort.
6
Boven de aanloopstroom (I
) en een aanwezige nominale spanning (Un), tonen de controle-
st
uitgangen (LED) afzonderlijk voor de actieve en reactieve energie door knipperen een lopende meting van actieve- en/of reactieve energie. . De energiesoort- en richtingsindicaties op het display geven aan, welke aanliggende energierichting de meter herkent.
3.5 Meetafwijking
De meet afwijkingen l i ggen volgens de op de meter opgedrukte nauwkeurigheidsklasse en onder toepassing binnen de toegestane gebruiksbepalingen steeds onder de in de MID-richtlijn 2004/22/EG vereiste grens.
3.6 Terugloopblokkering
Voorwaarde is de kenmerking van de meter als eenrichtingsteller met het symbool voor de terugloopblokkering volgens symbool nr. 3 paragraaf 7.1.5 Symbolen. Als de vectoriele som uit de drie enkele fasen op de meter positief is, dan wordt de resulterende energiehoeveelheid door de meter geregistreerd. Bij een negatieve vectoriele som wordt niets geregistreerd.
3.7 Tweerichtingsteller
Voorwaarde is de kenmerking van de meter als tweerichtingsteller met het pijlsymbolen volgens symbool nr. 4 paragraaf 7.1.5 Symbolen. Als de vectoriele som uit de drie enkele fasen op de meter positief is, dan wordt de resulterende energiehoeveelheid als afname (import ) geregistreerd, als de vectoriele som negatief is, als levering (export). De tweerichting-telling is voor een verrekeningsmeting niet vrijgegeven (zonder MID).
3.8 Controle energierichting
Als op de meter een van de drie fasevermogen in haar richting afwijkt van de vectoriele som uit het 3-fasen-vermogen, d.w.z. in een fase vloeit de energie in de andere richting door de meter (bijv. bij omgeruilde in- en uitgang), toont de meter de afwijkende energierichting via de energiesoort- en richtingsindicaties door een knipperende pijl, de richting voor de vectoriele som wordt door een permanente indicatiepijl gekenmerkt.
7
4 Bediening
4.1 Bedieningselementen
4.1.1 Functie elementen
4.1.2 Toetsbezetting
Bedieningstoetsen en LED-controle-uitgangen voor actief en reactief vermogen
4.2 Weergaven
De meter SINUS 85 beschikt over een LC-display met meerdere regels zonder achtergrondverlichting voor het weergeven van de meterstanden en verdere aanduidingen en over twee rode LED’s als controle-uitgangen.
4.2.1 LED - lichtdioden De rode LED’s zijn de controle-uitgangen voor de actieve en reactieve energie en tonen door permanent oplichten de overeenkomstige tellerstilstand (apart voor actieve en react ieve energie) en door knipperimpulsen overeenkomstig de actieve ener gie en reactieve energie en een lopende meting.
8
4.2.2 Weergaven op de meter
Segmenttest alle segmenten worden bij het starten op het display voor 3 sec. getoond
Softwareversie Voorbeeld "02072013" wordt bij het opnieuw starten 4 sec. weergegeven, inclusief de weergave "SoFt”
Fabrikantnummer Voorbeeld "08154711" wordt bij het opnieuw starten 4 sec. weergegeven, inclusief de weergave "IdEnt"
Basisweergave bij Voorbeeld teller met 888888,88 kWh; stilstaande meter Spanning op L1, L2 en L3, actief tarief 1; meterstilstand
Weergave 1 voor meterstand, meetwaarde, menu-naam resultaten, menubediening
Weergave 2 voor kengetal, extra aanduidingen
Eenheid eenheid voor weergave 1
Energiesoort- / meterstilstand of actuele energiesoort
-richtingsindicaties en –r ich ti ng in vectorweergave in welke meter-aanloopcondities overschreden zijn (apart volgens +P; -P; +Q; -Q) en energierichtingscontrole
Spanningsfasen actuele spanningsfasen en draaiveld links of rechtsdraaiend
Loading...
+ 16 hidden pages