Verwisselbare lens
Gebruiksaanwijzing
300mm F2.8 G
SAL300F28G
©2006 Sony Corporation
4-261-633-51(1)
A-mount
Druk niet op de lensontgrendelingsknop op de camera terwijl u de lens
bevestigt.
Bevestig de lens niet onder een hoek.
De lens verwijderen
Terwijl u de lensontgrendelingsknop op de camera ingedrukt houdt,
draait u de lens zo ver mogelijk linksom. Vervolgens verwijdert u de
lens.
De lenskap bevestigen
U kunt het beste een lenskap gebruiken om lichtvlekken te voorkomen en
voor een optimale beeldkwaliteit te zorgen.
Draai de vergrendelingsschroef op de lenskap los en schuif de
lenskap over de voorkant van de lens. Controleer of de lenskap goed
is bevestigd en draai de schroef vast.
(1) (2)
De montagering voor het statief losmaken
De montagering voor het statief kan worden losgemaakt.
1 Verwijder de lens van de camera.
Zie " De lens bevestigen/verwijderen" voor meer informatie.
2 Draai de ringvergrendelingsknop (1) los.
3 Draai de montagering voor het statief zo dat de rode markering
op de montagering voor het statief (ringmontagemarkeringen
naast SET/RELEASE) is uitgelijnd met de oranje markering op de
lens (lensmontagemarkeringen) (3).
4
Verplaats de montagering voor het statief in de richting van de
lensvatting en maak de montagering voor het statief los van de lens (4).
(3) (4)
Printed in Japan
U vindt informatie over het gebruik van de lens in de
" Gebruiksaanwijzing". Raadpleeg de " Gebruiksaanwijzing" voor de
namen van onderdelen en de velddieptetabel (in meters). Andere informatie,
zoals opmerkingen bij het gebruik, vindt u in de " Gebruiksaanwijzing" en
"Voorzorgsmaatregelen vóór gebruik" in een afzonderlijk document.
De lens bevestigen/verwijderen
De lens bevestigen
1 Verwijder de voorste en achterste lensdoppen en de dop van de
camera.
2 Lijn de oranje markering op de lenscilinder uit met de oranje
markering op de camera (montagemarkeringen). Plaats
vervolgens de lens in de lensfitting van de camera en draai de
lens rechtsom tot deze vastklikt.
Als u de ingebouwde flitser van de camera gebruikt, moet u de lenskap
verwijderen om te voorkomen dat het licht van de flitser wordt geblokkeerd.
De voorste lensdop bevestigen
Bij het opbergen plaatst u de lenskap omgekeerd op de lens en draait u de
schroef vast om de lenskap op de lens te bevestigen.
Bevestig de lens stevig op de voorste lensdop, sluit de bevestigingstape en zet
het touwtje vast met de stopper.
Wanneer u de voorste lensdop bevestigt op de lenskap, moet u de houder van de
lenskap uitlijnen met de opening van de voorste lensdop.
Een statief bevestigen
Bevestig het statief op de lens en niet op de camera.
Verticale/horizontale positie wijzigen
Draai de ringvergrendelingsknop op de montagering voor het statief (1) los
en draai de camera in een willekeurige richting. U kunt de camera snel naar
de verticale en horizontale positie draaien terwijl de camera stabiel blijft met
een statief.
Grijze markeringen (ringmarkeringen) vindt u in intervallen van 90° op de
montagering voor het statief. Lijn een grijze markering op de montagering
voor het statief uit met de grijze markering (lensmarkeringen) op de lens om de
camerapositie nauwkeurig aan te passen (2).
Draai de ringvergrendelingsknop stevig vast nadat u de camerapositie hebt
ingesteld.
De riem bevestigen
Bevestig de riem zodat u de lens gemakkelijk kunt dragen. Voer stap (1) en
(2) uit om de riem te bevestigen.
Als u wilt voorkomen dat de lens valt, moet u de riem goed vastmaken zodat de
riem niet losraakt van de lens.
(1) (2)
Scherpstellen
Schakelen tussen AF (automatische focus)/MF
(handmatige focus)
U kunt de scherpstelstand schakelen tussen AF en MF op de lens.
Voor het fotograferen met AF moet zowel de camera als de lens ingesteld
zijn op AF. Voor het fotograferen met MF moet de camera of de lens of beide
worden ingesteld op MF.
(1) (2)
De scherpstelstand op de lens instellen
Schuif de scherpstelknop naar de juiste stand: AF of MF (1).
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van de camera voor het instellen van de
scherpstelstand van de camera.
In MF draait u de scherpstelring om de scherpstelling (2) aan te passen terwijl u
door de beeldzoeker kijkt.
Een camera met een AF/MF-regeltoets gebruiken
Druk op de AF/MF-regeltoets om te schakelen van AF naar MF wanneer de
camera en de lens zijn ingesteld op AF.
Druk op de AF/MF-regeltoets om te schakelen van MF naar AF wanneer de
camera is ingesteld op MF en de lens op AF.
Direct handmatig scherpstellen (DMF)
Zelfs als AF is ingesteld, wordt de instelling automatisch geschakeld naar MF
wanneer u de scherpstelring draait en de sluiterknop half ingedrukt houdt. U
kunt snel zeer nauwkeurig scherpstellen (DMF). Selecteer de stand voor de
juiste DMF aan de hand van de volgende opties. Stel de DMF-functieknop in
op de gewenste optie.
SET: AF is ingesteld op het vastgestelde scherpstellingsbereik voor posities veraf
en dichtbij.
Schuif de schakelaar voor het geluidssignaal naar BEEP ON om het
signaal te activeren.
Als u het signaal wilt uitschakelen, zet u de geluidssignaalknop op OFF.
Standaard DMF (STD)
Draai de scherpstelring om de juiste DMF in te stellen wanneer de
scherpstelling is vergrendeld in AF-A (automatische autofocus) of AF-S
(autofocus voor één beeld). Deze stand kunt u het beste gebruiken voor
normale onderwerpen.
DMF is niet beschikbaar in AF-C (continue autofocus) als niet is scherpgesteld
of met continue voortgang in AF-A nadat de tweede focus is bevestigd.
Continue DMF (F TIME)
Draai in een willekeurige AF-stand (AF-A/S/C) de scherpstelring terwijl u de
sluiterknop ingedrukt houdt, om de juiste DMF in te stellen. Dit is handig als
u snelbewegende onderwerpen wilt vastleggen.
Opnemen bij oneindig in MF
De scherpstelring kan iets voorbij oneindig worden gedraaid om te zorgen
voor nauwkeurig scherpstellen bij verschillende gebruikstemperaturen. Draai
de scherpstelring niet helemaal door als u handmatig scherpstelt, zelfs niet bij
oneindig. Kijk door de beeldzoeker en stel nauwkeurig scherp.
Velddiepteschaal (Zie figuur Gebruiksaanwijzing-)
Wanneer er op een onderwerp is scherpgesteld, wordt alles op dezelfde
afstand scherp weergegeven en wordt alles binnen een bepaald bereik voor
en achter het onderwerp ook scherp weergegeven. Dit wordt velddiepte
genoemd. De velddiepte is afhankelijk van de afstand tot het onderwerp
en het diafragma dat u selecteert en wordt aangegeven met de lijnen op de
velddiepteschaal die overeenkomen met het diafragma.
De velddiepteschaal en de velddieptetabel zijn bedoeld voor 35-mm camera's.
De velddiepte is minder diep wanneer u een digitale camera met verwisselbare
lenzen met een beeldsensor voor APS-C-formaat gebruikt.
Vergrendelingstoetsen voor scherpstelling
gebruiken
Deze lens bevat 4 vergrendelingstoetsen voor scherpstelling.
Druk op de vergrendelingstoets voor scherpstelling in AF om AF te annuleren.
De scherpstelling wordt vastgelegd en u kunt de sluiterknop loslaten bij de
vastgelegde scherpstelling. Laat de vergrendelingstoets voor scherpstelling los
terwijl u de sluiterknop half ingedrukt houdt om AF opnieuw te starten.
Zet de knop voor vergrendeling van scherpstelling/vooraf scherpstellen
op FOCUS HOLD en druk op de vergrendelingstoets voor scherpstelling.
De functie van de vergrendelingstoets voor scherpstelling kan worden gewijzigd
op camera's met mogelijkheden voor aangepaste functies. Raadpleeg de
handleidingen bij de camera voor meer informatie.
Scherpstellingsbereik (AF-bereik) schakelen
Met de begrenzer voor het scherpstellingsbereik kunt u de tijd voor
automatische scherpstelling beperken. Dit is handig wanneer de afstand van
het onderwerp bepaald is. U kunt ook het gewenste scherpstellingsbereik
instellen en het selecteren.
Schuif de begrenzer voor het scherpstellingsbereik om het
scherpstellingsbereik te selecteren.
FULL: het scherpstellingsbereik is niet beperkt. AF is ingesteld op het volledige
scherpstellingsbereik.
- 6,4m: AF is ingesteld op 6,4 m tot oneindig.
Het scherpstellingsbereik instellen
1 Schuif de begrenzer voor het scherpstellingsbereik naar SET.
2 Stel de lens scherp op de gewenste afstand voor veraf of dichtbij.
De scherpstelafstand kan worden ingesteld op een willekeurige
scherpstelstand: AF, MF of DMF.
De scherpstelafstand voor veraf en dichtbij kan in willekeurige volgorde
worden ingesteld.
3 Schuif de instelknop voor het scherpstellingsbereik in op FAR
of NEAR voor de juiste positie van het scherpstellingsbereik
(afhankelijk van welke positie u eerst instelt).
De instelknop voor het scherpstellingsbereik wordt automatisch teruggezet
op de oorspronkelijke positie.
Als de schakelaar voor het geluidssignaal is ingesteld op ON, hoort u een
pieptoon wanneer u het scherpstellingsbereik instelt.
Het ingestelde scherpstellingsbereik blijft van kracht tot een nieuw
scherpstellingsbereik wordt ingesteld.
Vooraf scherpstellen gebruiken
Een bepaalde afstand tot het onderwerp kan worden opgeslagen en op elk
moment worden herroepen. Het is handig dat de afstand is ingesteld voor
het vastleggen van snelbewegende onderwerpen, zoals een rijdende trein,
sportevenementen of paarden- of autoraces, enzovoort.
De afstand tot het onderwerp instellen
1 Zet de knop voor vergrendeling van scherpstelling/vooraf
scherpstellen op PREFOCUS.
2 Stel de lens scherp op de afstand die u wilt instellen.
De scherpstelafstand kan worden ingesteld op een willekeurige
scherpstelstand: AF, MF of DMF.
3 Druk op de instelknop voor het vooraf scherpstellen om de
afstand tot het onderwerp op te slaan.
De opgeslagen afstand tot het onderwerp blijft van kracht tot een nieuwe
afstand tot het onderwerp is ingesteld.
Als de schakelaar voor het geluidssignaal is ingesteld op ON, hoort u een
pieptoon wanneer de afstand tot het onderwerp wordt opgeslagen.
De vooraf ingestelde afstand tot het onderwerp herroepen
1 Zet de knop voor vergrendeling van scherpstelling/vooraf
scherpstellen op PREFOCUS.
Stel de functie voor de knop voor vergrendeling van scherpstelling in op
FOCUS HOLD voor camera's met mogelijkheden voor aangepaste functies.
2 Druk op de vergrendelingstoets voor scherpstelling zodat de lens
scherpstelt op de vooraf scherpgestelde positie.
Als AF is ingesteld, houdt u de vergrendelingstoets voor scherpstelling ingedrukt
terwijl u foto's maakt. Als u de vergrendelingstoets voor scherpstelling loslaat,
wordt AF opnieuw geactiveerd en kan de afstand worden gewijzigd.
Als de schakelaar voor het geluidssignaal is ingesteld op ON, hoort u een pieptoon
wanneer de vooraf ingestelde afstand tot het onderwerp wordt opgeroepen.
Het geluidssignaal gebruiken
U hoort het geluidssignaal wanneer het scherpstellingsbereik wordt
aangepast met de instelknop voor het scherpstellingsbereik of de vooraf
scherpgestelde afstand wordt ingesteld of wordt opgeroepen met de
instelknop voor het vooraf scherpstellen.
De verwisselbare filters wijzigen
Er wordt een normaal filter bij de lens geleverd.
Het filter maakt deel uit van een optisch systeemcomponent. Bevestig het
normale filter of het polarisatiefilter (circulair) wanneer u foto's maakt.
Het verwisselbare filter wijzigen
1 Druk de vergrendeling van de filterhouder naar beneden en draai
het 90° linksom richting de voorkant van de lens totdat de oranje
markering is uitgelijnd met de filterhouder en til de filterhouder
vervolgens omhoog.
2
Lijn de oranje markering van de vergrendeling van de filterhouder
uit met de filterhouder, draai de kant met het filter naar de camera
en plaats de filterhouder vervolgens in de lenscilinder.
Wanneer u het polarisatiefilter (circulair) bevestigt op de lens, moet u ervoor
zorgen dat de pijl van de filterhouder naar de voorkant van de lens is gericht.
3 Duw de vergrendeling van de filterhouder naar beneden en draai
deze 90° rechtsom om deze te vergrendelen.
De oranje markering van de vergrendeling van de filterhouder staat
loodrecht op de houder.
Het verwisselbare polarisatiefilter (circulair) gebruiken
1 Stel nauwkeurig scherp terwijl u door de beeldzoeker kijkt.
2 Terwijl u door de beeldzoeker kijkt, draait u de aanpasring op de
houder voor het verwisselbare polarisatiefilter (circulair) om de
polarisatie voor de opname aan te passen.
Met het polarisatiefilter (circulair) kunnen ongewenste reflecties (polariserend
licht) van niet-metalen oppervlakken van water, glas, ramen, glimmend
plastic, keramiek, papier, enzovoort worden beperkt of voorkomen. Tevens
kan gepolariseerd licht in de atmosfeer in het algemeen worden weggefilterd
voor vollere kleuren. U kunt het polarisatieniveau aanpassen voor een goed
contrast wanneer u foto's maakt van de blauwe lucht.
Over het algemeen moet gereflecteerd licht (polarisatie) worden
geminimaliseerd in fotografie, maar u kunt het polarisatieniveau echter
aanpassen voor het gewenste effect.
De hoeveelheid licht die de beeldsensor bereikt, wordt verminderd. Als de
camera is ingesteld op handmatige belichting en u een in de handel verkrijgbare
belichtingsmeter gebruikt of als de camera is ingesteld op handmatige belichting
en u de functie voor handmatige bediening van de flitser (beschikbaar op
bepaalde externe flitsers) gebruikt, past u de belichtingscompensatie aan door
het diafragma 1 tot 2 stops naar de + kant te openen.