Rosemount 3051S-serie druktransmitter en
Rosemount 3051SF-serie flowmeter
met HART®-protocol
Snelstartgids
Maart 2019
MEDEDELING
In deze gids staan elementaire richtlijnen voor Rosemount 3051S-transmitters (naslaghandleiding publicatienummer 00809-0100-4801). Er staan ook elementaire richtlijnen in voor
elektronica voor de 3051SFA (naslaghandleiding publicatienummer 00809-0100-4809),
3051SFC (naslaghandleiding publicatienummer 00809-0100-4810) en 3051SFP
(naslaghandleiding publicatienummer 00809-0100-4686). Er staan geen aanwijzingen
in voor diagnostiek, onderhoud, service of probleemoplossing. Dit document is op
www.rosemount.com ook in digitale vorm beschikbaar.
WAARSCHUWING
Explosies kunnen ernstig of dodelijk letsel veroorzaken.
Bij installatie van deze transmitter in een explosiegevaarlijke omgeving moeten de geldende
plaatselij ke, landelijke en internatio nale normen, voo rschriften en procedures worden gevolgd.
Raadpleeg het gedeelte over goedkeuringen in deze gids voor beperkingen in verband met een
veilige installatie.
Verifieer voordat u een veldcommunicator aansluit in een explosiegevaarlijke atmosfeer dat
alle instrumenten in de proceskring zijn geïnstalleerd volgens intrinsiek veilige en
niet-vonkende veldbedradingsmethodes.
Verwijder bij een explosiebestendige/drukvaste installatie de transmitterdeksels niet terwijl
er stroom staat op het apparaat.
Gebruik bij de installatie Ex-adapters, blindstoppen of wartels met de juiste classificatie.
Houd de procesisolatie op een afstand van ten minste 25 mm [1 inch] van de
transmitteraansluiting.
Lekkage van het procesmedium kan leiden tot lichamelijk en zelfs dodelijk letsel.
Monteer de procesaansluitingen en haal ze aan voordat u druk aanlegt.
Elektrische schokken kunnen ernstig of dodelijk letsel veroorzaken.
Vermijd aanraking van de draden en aansluitklemmen. De draden kunnen onder hoge
spanning staan, die elektrische schokken kan veroorzaken.
Kabelgoot-/kabelingangen.
Tenzij anders vermeld zijn de kabelbuis-/kabelingangen in de transmitterbehuizing voorzien
Gebruik bij installatie op explosiegevaarlijke locaties in kabel- en kabelgootingangen
1
van een
/2-14 NPT-draad. Ingangen met de aanduiding “M20” zijn voorzien van een
M20 x 1,5-schroefdraad. Op instrumenten met meerdere kabelbuisopeningen hebben alle
ingangen dezelfde schroefdraad. Gebruik alleen pluggen, adapters, wartels en kabelgoten
met een geschikte schroefdraad wanneer u deze openingen afsluit.
uitsluitend pluggen, adapters en wartels met de juiste vermelding of met de certificering Ex.
1. Breng tappunten aan in de zijkant van
de leiding.
2. Monteer naast of onder de tappunten.
3. Monteer de transmitter zo dat de
aftap-/ontluchtingskranen omhoog
wijzen boven het proces.
Toepassingen voor gasmetingen
1. Breng tappunten aan in de boven- of
zijkant van de leiding.
2. Monteer naast of boven de tappunten.
Snelstartgids
Toepassingen voor stoommetingen
1. Breng tappunten aan in de zijkant van
de leiding.
2. Monteer naast of onder de tappunten.
3. Vul de impulsleidingen met water.
3
Snelstartgids
Gebruik van een montagebeugel
Indien voor de transmitter het gebruik van een montagebeugel nodig is,
raadpleeg dan de onderstaande afbeeldingen voor de juiste montage van de
transmitter met behulp van de door Emerson geleverde montagebeugels.
Gebruik uitsluitend de bouten die met de transmitter zijn meegeleverd, of
bouten die door Emerson als reserveonderdelen worden verkocht.
PaneelmontageBuismontage
Coplanar-flens
Traditionele flens
Maart 2019
Inline
4
Maart 2019
A
4 x 1.75-in. (44mm)
B
4 x 2.88-in. (73mm)
4 x 44 mm (1,75 inch)
4 x 38 mm
(1,50 inch)
4 x 44 mm
(1,75 inch)
4 x 44 mm (1,75 inch)
4 x 73 mm (2,88 inch)
4 x 57 mm (2,25 inch)
A
C
D
B
Behuizingen
PlantWeb
®
AansluitkastExtern gemonteerde display
Overwegingen m.b.t. boutbevestiging
Als voor de installatie van de transmitter montage van procesflenzen,
verdeelstukken of flensadapters vereist is, dient u met het oog op optimale
prestatiekenmerken van de transmitters deze montagerichtlijnen te volgen om
een goede afdichting te waarborgen. Gebruik uitsluitend de bij de transmitter
geleverde bouten of bouten die door Emerson als reserveonderdeel worden
verkocht. In Afbeelding 1 staan veelgebruikte transmitterconstructies afgebeeld
met de vereiste boutlengte voor een correcte montage van de transmitter.
A. Transmitter met Coplanar-flens
B. Transmitter met Coplanar-flens en optionele flensadapters
C. Transmitter met traditionele flens en optionele flensadapters
D. Transmitter met Coplanar-flens en optionele conventionele kranenblok- en flensadapters van
Rosemount
Gewoonlijk worden bouten van koolstofstaal of roestvast staal gebruikt.
Controleer het materiaal aan de hand van de markeringen op de boutkop en aan
de hand van Afbeelding 3. Als het boutmateriaal niet is aangegeven in
Afbeelding 3, kunt u zich voor nadere inlichtingen wenden tot de plaatselijke
vertegenwoordiger van Emerson Process Management.
Gebruik de volgende procedure voor het installeren van de bouten:
4 x 1.75-in. (44mm)
5
Snelstartgids
A
B
316
316
316
SW
316
STM
316
R
B8M
1. Bouten van koolstofstaal hebben geen smering nodig, en op bouten van
roestvast staal is een laagje smeermiddel aangebracht om de installatie te
vergemakkelijken. Bij geen van beide bouttypen mag voor het aanbrengen
extra smeermiddel worden aangebracht.
2. Draai de bouten handvast aan.
3. Haal de bouten kruislings aan tot de initiële momentwaarde. Zie Afbeelding 3
voor de initiële momentwaarde.
4. Haal de bouten volgens hetzelfde kruispatroon aan tot de definitieve
momentwaarde. Zie Afbeelding 3 voor de definitieve momentwaarde.
5. Controleer of de flensbouten uit de sensormodule steken voordat u er druk op
zet.
Afbeelding 2. Correcte boutinstallatie
A. Bout
B. Sensormodule
Maart 2019
Afbeelding 3. Momentwaarden voor de flens- en flensadapterbouten
Initiële
momentwaarde
34 Nm
(300 lb.-in.)
17 Nm
(150 lb.-in.)
6
BoutmateriaalKopma rkerin gen
Koolst ofstaal (CS)
Roestvast staal (SST)
B7M
Definitieve
momentwaarde
73,5 Nm
(650 lb.-in.)
34 Nm
(300 lb.-in.)
Maart 2019
A
B
C
D
Rosemount 3051S/3051/2051/4088
Rosemount 3051S/3051/2051/4088
A
Snelstartgids
O-ringen bij flensadapters
WAAR SCHUW ING
Als er verkeerde O-ringen op de flensadapters worden aangebracht, kan lekkage van
procesmedium ontstaan, met mogelijk ernstig of dodelijk letsel als gevolg. De twee
flensadapters zijn van elkaar te onderscheiden door hun unieke O-ringgroef. Gebruik
uitsluitend de O -ring die bestemd is voor de specifieke flensadapter, zoals hieronder afgebeeld.
A. Flensadapter
B. O-ring
C. PTFE-profiel is vierkant
D. Elastomeerprofiel is rond
Telkens als de flenzen of adapters worden verwijderd, moeten de O-ringen op het oog worden
geïnspecteerd. Vervang de O-ringen als er tekenen van schade zijn, bijvoorbeeld inkepingen of
kerven. Bij vervanging van de O-ringen moeten de flensbouten en uitlijningsschroeven na het
aanbrengen opnieuw tot het juiste moment worden aangehaald, ter compensatie van
verschuivingen doordat de O-ringen nog geheel in de groef moeten vallen.
Montagerichting inline-druktransmitter
De drukpoort (ref. atmosferische druk) voor de lage kant op de
inline-druktransmitter bevindt zich onder het label op de hals van de
sensormodule. (Zie Afbeelding 4.) Houd het ontluchtingstraject vrij van alle
obstructies (inclusief maar niet beperkt tot verf, stof en smeermiddel) door de
transmitter zo te monteren dat de verontreiniging kan ontsnappen.
Afbeelding 4. Inline-druktransmitter
A. Drukpoort lage kant (onder label op hals)
7
Snelstartgids
A
A
A
A
Maart 2019
Stap 2: Overweeg of de behuizing gedraaid moet
worden
Om de toegang tot de bedrading te verbeteren of de optionele lcd-display beter
af te kunnen lezen:
1. Draai de stelschroef voor het draaien van de behuizing los.
2. Draai de behuizing eerst rechtsom naar de gewenste stand. Als de
schroefdraad niet genoeg ruimte biedt om de gewenste stand te bereiken,
draait u de behuizing linksom naar de gewenste stand (tot maximaal 360°
vanaf de limiet van de schroefdraad).
3. Draai de stelschroef voor het draaien van de behuizing weer aan tot 30 lb.-in.
Afbeelding 5. Stelschroef transmitterbehuizing
PlantWebAansluitkast
A. Stelschroef voor draaien behuizing (3/32 inch)
Stap 3: Stel de schakelaars en jumpers in
Als de alarm- en beveiligingsoptie niet is geïnstalleerd, werkt de transmitter met
de alarminstelling standaard op hoog en de beveiliging uit.
1. Verwijder de deksels van de transmitters niet in een explosiegevaarlijke
omgeving als er spanning op het circuit staat. Als er spanning op de
transmitters staat, stel de kring dan in op handmatig en sluit de spanning af.
2. Verwijder het deksel van de elektronicabehuizing. Het deksel op de
Plantweb-behuizing ligt tegenover de zijde met de veldaansluitingen. Op de
behuizing van de aansluitkast moet het deksel van het aansluitklemmenblok
worden verwijderd. Verwijder het behuizingsdeksel niet in een
explosiegevaarlijke omgeving.
3. Schuif de beveiligings- en alarmschakelaars op de Plantweb-behuizing met
een kleine schroevendraaier naar de gewenste stand. (Om de schakelaars te
activeren moet een lcd-display of afstellingsmodule geplaatst zijn.) Trek de
jumpers op de aansluitkastbehuizing naar buiten en draai ze 90° naar de
gewenste stand om de beveiliging en het alarm in te stellen.
4. Breng het behuizingsdeksel weer aan, zodanig dat er metaal-metaalcontact
bestaat, om te voldoen aan de vereisten voor explosieveiligheid.
8
Maart 2019
A
B
C
A
B
C
B
C
B
C
Afbeelding 6. Configuratie schakelaars en jumpers transmitter
PlantWebAansluitkast
A. Meter/afstellingmodule
B. Beveiliging
C. Alarm
Stap 4: Sluit de bedrading aan en schakel het
instrument in
Volg de onderstaande stappen voor het bedraden van de transmitter:
1. Verwijder de oranje doorvoerbuispluggen en gooi ze weg.
2. Verwijder het behuizingsdeksel waar “Field Terminals” op staat.
3. Sluit de positieve draad aan op de “+”-aansluitklem en de negatieve draad op
de “—”-aansluitklem.
Snelstartgids
Opmerking
Sluit geen spanning aan over de testaansluitklemmen. De stroom kan de testdiode in de
testverbinding beschadigen. Gebruik voor een optimaal resultaat getwiste aders. Gebruik een
draad van 24 tot 14 AWG met een lengte van ten hoogste 1500 meter (5000 ft). Voor behuizingen
met een enkel compartiment (aansluitkastbehuizing) dient afgeschermde signaalbedrading te
worden gebruikt in omgevingen met sterke EMI/RFI.
4. Dicht de ongebruikte doorvoerbuisaansluiting af met de meegeleverde
doorvoerbuisplug.
MEDEDELING
Als de meegeleverde draadplug wordt gebruikt in de kabelopening, moet deze met een
minimaal aantal wikkelingen van de schroefdraad worden ingeschroefd om te voldoen aan de
vereisten voor explosieveiligheid. Bij een rechte schroefdraad moeten ten minste zeven
wikkelingen van de schroefdraad worden ingeschroefd. Bij een conische schroefdraad moeten
ten minste vijf wikkelingen van de schroefdraad worden ingeschroefd.
5. Installeer de bedrading, indien van toepassing, met een druppellus. Leg de
druppellus zodanig dat de onderkant lager dan de doorvoerbuisaansluitingen
en de transmitterbehuizing komt te liggen.
6. Installeer het behuizingsdeksel en zet het zo vast dat het goed contact maakt
met de behuizing, met metaal op metaal, zodat aan de vereisten voor
explosieveiligheid wordt voldaan.
9
Snelstartgids
A
B
A
B
In de onderstaande afbeeldingen ziet u de bedradingsaansluitingen die nodig zijn
voor de voeding van een 3051S en voor communicatie met een in de hand
gehouden veldcommunicator.
Het aanbrengen van de aansluitklemmen met overspanningbeveiliging biedt uitsluitend
overspanningbeveiliging als de behuizing van de 3051S correct is geaard.
Aarding van signaalbedrading
Laat de signaalbedrading niet samen met elektrische bedrading door een
kabelbuis of open kabelgoot of in de buurt van zware elektrische apparatuur
lopen. De sensormodule en de binnenzijde van het compartiment voor
aansluitingen zijn voorzien van aardklemmen. Deze aarding wordt gebruikt als er
klemmenblokken met overspanningsbeveiliging zijn geïnstalleerd, of om aan de
plaatselijke voorschriften te voldoen. Zie stap 2 hieronder voor meer informatie
over de vereiste aarding van de kabelafscherming.
1. Verwijder het behuizingsdeksel van de veldaansluitingen.
2. Sluit het bedradingspaar aan en aard het zoals aangegeven in Afbeelding 8.
a. De kabelafscherming moet:
Kort worden afgeknipt en zo worden geïsoleerd dat hij de
transmitterbehuizing niet kan raken
Voortdurend met het afsluitpunt in verbinding staan
Met een goed aardpunt aan de voedingszijde worden verbonden
Maart 2019
10
Maart 2019
Afbeelding 8. Bedrading
B
Snelstartgids
D
DP
E
A
B
C
A. Afscherming isolerenD. Afscherming afknippen en isoleren
B. Afstand zo klein mogelijk houdenE. Veiligheidsaarding
C. Afscherming weer verbinden met aardingspunt
voeding
3. Plaats het behuizingsdeksel terug. De bouten van het deksel moeten zo ver
worden aangedraaid dat er geen ruimte meer is tussen het deksel en de behuizing.
4. Dicht de ongebruikte doorvoerbuisaansluiting af met de meegeleverde
doorvoerbuisplug.
Bedraden en opstarten externe display (indien van toepassing)
Het extern gemonteerde display- en interfacesysteem bestaat uit een lokale
transmitter en een extern gemonteerde lcd-display. De lokale montage van de
3051S-transmitter omvat een aansluitkastbehuizing met een integraal op een
sensormodule gemonteerd aansluitblok met drie posities. De extern gemonteerde
lcd-display bestaat uit een PlantWeb-behuizing met twee compartimenten en
aansluitklemmenblok met zeven posities. Zie Afbeelding 9 op pagina 13 voor de
volledige bedradingsinstructies. In onderstaande lijst staat de benodigde,
specifieke informatie voor het extern gemonteerde displaysysteem.
Elk aansluitblok is uniek voor het externe displaysysteem.
Op de PlantWeb-behuizing van de extern gemonteerde lcd-display is
permanent een 316 SST-behuizingsadapter bevestigd ten behoeve van
externe aarding en veldmontage met de bijgeleverde montagebeugel.
Er is een kabel vereist voor de bedrading tussen de transmitter en de extern
gemonteerde lcd-display. De kabel mag niet langer zijn dan 30 m (100 ft).
Er wordt een kabel meegeleverd van 15 m (50 ft, optie M8) of 30 m (100 ft,
optie M9) voor de bedrading tussen de transmitter en de extern gemonteerde
lcd-display. Bij optie M7 is geen kabel inbegrepen, zie de aanbevolen
specificaties hieronder.
Kabeltype
Aanbevolen wordt een Madison AWM Style 2549-kabel. Er mogen vergelijkbare
kabels worden gebruikt mits het onafhankelijke, dubbelgetwiste, afgeschermde
draadparen met een buitenafscherming betreft. De dikte van de voedingsdraden
moet minimaal 22 AWG bedragen en de dikte van de draden voor CANcommunicatie minimaal 24 AWG.
11
Snelstartgids
Kabellengte
De kabellengte is maximaal 30 m (100 ft) afhankelijk van de kabelcapaciteit.
Elektrische capaciteit kabel
De capaciteit van de CAN-communicatieleiding naar de CAN-retourleiding als
bedraad dient in totaal minder dan 5000 picofarad te bedragen. Dit betekent
maximaal 50 picofarad per ft. bij een kabel van 100 ft.
Overwegingen intrinsieke veiligheid
De transmitter in combinatie met de externe display is goedgekeurd voor gebruik
met Madison AWM Style 2549-kabel. Er mogen alternatieve kabels worden
gebruikt mits de transmitter met de externe display en de kabel zijn
geconfigureerd volgens de installatiecontroletekening of het installatiecertificaat. Raadpleeg het toepasselijke goedkeuringscertificaat of de
controletekening in bijlage B van de 3051S-naslaghandleiding voor IS-vereisten
voor externe kabels.
Belangrijk
Schakel de voeding naar de aansluiting voor externe communicatie niet in. Volg de
bedradingsinstructies nauwgezet op om schade aan systeemonderdelen te voorkomen.
Maart 2019
12
Maart 2019
B
C
A
(wit) 24 AWG
(blauw) 24 AWG
(zwart) 22 AWG
(rood) 22 AWG
Afbeelding 9. Bedradingsschema voor extern gemonteerde display
Snelstartgids
A. Extern gemonteerde display
B. Behuizing aansluitkast
C. 4-20 mA
Opmerking
De draadkleuren op pagina 13 zijn gebaseerd op Madison AWM Style 2549-kabel. De kleur van de
draad kan variëren afhankelijk van de gekozen kabel.
De Madison AWM Style 2549-kabel bevat een aardeafscherming. Deze
bescherming moet met aarde worden verbonden op de sensormodule of op de
externe display, maar nooit op beide tegelijk.
13
Snelstartgids
A
B
D
E
F
C
Quick Connect-draad (indien van toepassing)
De 3051S Quick Connect wordt standaard volledig op de sensormodule gemonteerd
geleverd en is klaar voor installatie. De snoerensets en voor veldbedrading geschikte
aansluitingen (grijze gedeelte) worden afzonderlijk verkocht.
A. Voor veldbedrading geschikte aansluiting, recht
B. Voor veldbedrading geschikte aansluiting, rechte hoek
C. Quick Connect-behuizingF. Quick Connect-wartelmoer
1. Bestel onderdeelnummer 03151-9063-0001.
2.
Door snoerensetleverancier te leveren.
3. Bestel onderdeelnummer 03151-9063-0002.
4. Veldbedrading door klant aan te schaffen.
(1)(4)
(3)(4)
D. Snoerenset
E. Wartelmoer
(2)
Belangrijk
Volg voordat u de veldbedrading aanbrengt de onderstaande instructies voor de juiste montage
als de Quick Connect wordt besteld als 300S-reservebehuizing of wordt verwijderd van de
sensormodule.
1. Plaats de Quick Connect op de sensormodule. Verwijder voor een goede
uitlijning van de pennen de wartelmoer voordat u de Quick Connect op de
sensormodule installeert.
2. Plaats de wartelmoer over de Quick Connect en haal aan met een sleutel tot
maximaal 34 Nm (300 lb.-in.).
3. Haal de schroef aan tot 30 lb.-in. met een zeskantsleutel van 3/32 inch.
4. Bevestig de snoerenset/voor veldbedrading geschikte aansluitingen op de
Quick Connect. Niet te strak aanhalen.
Raadpleeg voor meer bedradingsgegevens het pennenschema en de installatie-instructies van de
fabrikant van de snoerenset.
Doorvoerbuis bedrading elektrische aansluiting (optie GE of GM)
Raadpleeg voor bedradingsgegevens voor 3051S-transmitters met GE of GM
elektrische doorvoerbuisaansluitingen de installatie-instructies van de fabrikant
van de snoerenset. Voor FM intrinsiek veilige, niet-vonkende of FM FISCO
intrinsiek veilige, explosiegevaarlijke locaties dient de installatie in overeenstemming te zijn met Rosemount-tekening 03151-1009. Zie bijlage B van de
3051S-naslaghandleiding.
Voe ding
De gelijkstroomvoeding dient vermogen met een rimpel van minder dan twee
procent te leveren. De totale weerstandsbelasting is de som van de weerstand
van de signaaldraden en de belastingsweerstand van de controller, de aanwijzer
en de bijbehorende onderdelen. De weerstand van eventueel gebruikte
intrinsieke-veiligheidsisoleringen moet worden meegerekend.
Afbeelding 12. Belastingslimitatie van de transmitter
Voor de veldcommunicator is een kringweerstand vereist van ten minste 250 voor
communicatie.
15
Snelstartgids
SAVE
3051:PT 93207
Online
1 Device setup
2 PV0.00 mbar
3 Analog Output4.000 mA
4 PV LRV0.00 mbar
5 PV URV370.00 mbar
Stap 5: Controleer de configuratie
Gebruik een HART-compatibele master voor communicatie met, en controleer
de configuratie van de 3051S.
Gebruikersinterface veldcommunicator
Sneltoetsreeksen verschillen per revisie van het stuurprogramma. De
sneltoetsreeksen van de traditionele interface zijn van toepassing op DD Rev. 8 of
ouder en kunnen worden geraadpleegd op pagina 17. De sneltoetscombinaties
van de gebruikersinterface zijn van toepassing op DD Rev. 9 of nieuwer en
kunnen worden geraadpleegd op pagina 18.
Afbeelding 13. Traditionele interface — instrumentrevisie 6 of 7 en DD-revisie 7
Maart 2019
Afbeelding 14. Gebruikersinterface — instrumentrevisie 7 en DD-revisie 9
3051:PT 93207
Online
1 Overview
2 Configure
3 Service Tools
SAVE
De basisconfiguratieparameters zijn gemarkeerd met een vinkje (). Als
onderdeel van de configuratie- en opstartprocedure moeten op zijn minst deze
parameters worden gecontroleerd.
16
Maart 2019
Tabel 1. Traditionele Interface — sneltoetsreeks instrumentrevisie 6 of 7 en
DD-versie 7
Transmitters worden geheel gekalibreerd volgens speciaal verzoek verzonden of
met de fabrieksinstelling over de gehele meetschaal (onderste meetwaarde = nul,
bovenste meetwaarde = bovenste meetgrens).
Nulpuntstrim
Een nulpuntstrim is een afstelling op één punt om effecten met betrekking tot
montagestand en leidingdruk te compenseren. Zorg bij het uitvoeren van een
nulpuntstrim dat de egalisatiekraan openstaat en alle natte poten tot het juiste
niveau zijn gevuld.
Als de nul-offset minder dan 3% van het werkelijke nulpunt afwijkt, volg dan de
instructies in Gebruik van de veldcommunicator hieronder voor het uitvoeren
van een nulpuntstrim.
Als de nul-offset meer dan 3% van het werkelijke nulpunt afwijkt, volg dan de
instructies hieronder, Gebruik van de knop voor nulpuntsinstelling van de
transmitter, om het bereik anders in te stellen.
Raadpleeg als hardwareafstellingen niet mogelijk zijn de naslaghandleiding
van de 3051S (publicatienummer 00809-0100-4801) om het bereik anders in
te stellen met behulp van de veldcommunicator.
Gebruik van de veldcommunicator
1. Egaliseer of ontlucht de transmitter en sluit de veldcommunicator aan.
2. Voer in het menu de HART-sneltoetsreeks in (raadpleeg Ta be l 1 of Ta b el 2 ).
3. Volg de aanwijzingen om een nulpuntstrim uit te voeren.
Gebruik van de knop voor nulpuntsinstelling van de transmitter
Druk de knop voor de nulpuntsinstelling in en houd deze ten minste twee maar
niet langer dan tien seconden ingedrukt.
Snelstartgids
Afbeelding 15. Knoppen voor transmitterinstelling
PlantWebAansluitkast
A. Nul
B. Meetbreedte
Installatie op met veiligheidsinstrumenten
uitgeruste systemen
Zie voor installaties met veiligheidscertificering de 3051S-producthandleiding
((naslaghandleiding publicatienummer 00809-0100-4801)) voor informatie over de
installatieprocedure en systeemvereisten.
19
Snelstartgids
Maart 2019
Productcertificeringen
Versie 1.0
Informatie over Europese richtlijnen
Achter in deze snelstartgids vindt u een exemplaar van de EG-verklaring van
overeenstemming. De meest recente revisie van de EG-verklaring van
overeenstemming is beschikbaar op www.rosemount.com.
Certificering normale locaties van FM Approvals
De transmitter is volgens de standaardprocedure door FM Approvals onderzocht
en getest. Daarbij is vastgesteld dat het ontwerp voldoet aan de elementaire
eisen voor elektrische, mechanische en brandveiligheid. FM Approvals is een in de
VS nationaal erkend onderzoekslaboratorium (nationally recognized testing
laboratory; NRTL) dat is geaccrediteerd door de Amerikaanse Occupational
Safety and Health Administration (OSHA).
Apparatuur installeren in Noord-Amerika
De Amerikaanse National Electrical Code (NEC) en de Canadese Electrical Code
(CEC) verbieden het gebruik van apparatuur met divisiemarkering in zones of
apparatuur met zonemarkering in divisies. De markeringen moeten geschikt zijn
voor de gebiedsclassificatie, gas- en temperatuurklasse. Deze informatie is
duidelijk vastgelegd in de betreffende codes.
VS
E5FM explosieveilig (XP) en stofontstekingsbestendig (DIP)
Markeringen: IS CL I, DIV 1, GP A, B, C, D; CL II, DIV 1, GP E, F, G; klasse III; klasse 1,
zone 0 AEx ia IIC T4; NI CL 1, DIV 2, GP A, B, C, D;
T4(-50 °C ≤ T
indien aangesloten volgens Rosemount-tekening 03151-1006;
type 4X
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik:
1. De druktransmitter van model 3051S/3051S-ERS bevat aluminium en wordt
geacht ontstekingsgevaar op te leveren bij stoten of wrijving. Voorkom stoten
en wrijving tijdens installatie en gebruik.
20
≤ +85 °C); in fabriek afgedicht; type 4X
a
≤ +70 °C) [HART]; T4(-50 °C ≤ Ta ≤ +60 °C) [Fieldbus];
a
Maart 2019
Opmerking
Transmitters met de markering NI CL 1, DIV 2 kunnen worden geïnstalleerd in divisie
2-locaties met behulp van divisie 2-bedradingsmethodes of niet-vonkende veldbedrading
(NIFW). Zie tekening 03151-1006.
Markeringen: IS CL I, DIV 1, GP A, B, C, D; T4(-50 °C ≤ T
≤ +60 °C); indien
a
aangesloten volgens Rosemount-tekening 03151-1006; type 4X
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik:
1. De druktransmitter van model 3051S/3051S-ERS bevat aluminium en wordt
geacht ontstekingsgevaar op te leveren bij stoten of wrijving. Voorkom stoten
en wrijving tijdens installatie en gebruik.
Canada
E6CSA explosieveilig, stofontstekingsbestendig en divisie 2
Certificaat:1143113
Normen:CAN/CSA C22.2 nr. 0-10, CSA-norm C22.2 nr. 25-1966,
CSA-norm C22.2 nr. 30-M1986, CAN/CSA C22.2 nr. 94-M91,
CSA-norm C22.2 nr. 142-M1987, CSA-norm C22.2 nr. 213-M1987,
ANSI/ISA 12.27.01-2003, CSA-norm C22.2 nr. 60529:05
Markeringen: Explosieveilig klasse I, divisie 1, groep B, C, D; stofontstekings-
bestendig klasse II, divisie 1, groep E, F, G; klasse III; geschikt voor
klasse I, zone 1, groep IIB+H2, T5; geschikt voor klasse I, divisie 2,
groep A, B, C, D; geschikt voor klasse I, zone 2, groep IIC, T5; indien
aangesloten volgens Rosemount-tekening 03151-1013; type 4X
I6CSA intrinsiek veilig
Certificaat:1143113
Normen:CAN/CSA C22.2 nr. 0-10, CSA-norm C22.2 nr. 30-M1986,
CAN/CSA C22.2 nr. 94-M91, CSA-norm C22.2 nr. 142-M1987,
CSA-norm C22.2 nr. 157-92, ANSI/ISA 12.27.01-2003, CSA-norm
C22.2 nr. 60529:05
Markeringen: Intrinsiek veilig, klasse I, divisie 1; geschikt voor klasse 1, zone 0,
IIC, T3C; indien geïnstalleerd volgens Rosemount-tekening
03151-1016; type 4X
IFCSA FISCO
Certificaat:1143113
Normen:CAN/CSA C22.2 nr. 0-10, CSA-norm C22.2 nr. 30-M1986,
CAN/CSA C22.2 nr. 94-M91, CSA-norm C22.2 nr. 142-M1987,
CSA-norm C22.2 nr. 157-92, ANSI/ISA 12.27.01-2003,
CSA-norm C22.2 nr. 60529:05
Markeringen: FISCO intrinsiek veilig, klasse I, divisie 1; geschikt voor klasse I,
zone 0; T3C; indien geïnstalleerd volgens Rosemount-tekening
03151-1016; type 4x
Snelstartgids
21
Snelstartgids
Europa
E1ATE X drukvast
Certificaat:KEMA 00ATEX2143X
Normen:EN 60079-0:2012, EN 60079-1:2007, EN 60079-26:2007
(3051SFx-modellen met RTD gecertificeerd volgens
EN 60079-0:2006)
P
i
≤ +70 °C),
a
C
i
Markeringen: II 1/2 G Ex d IIC T6…T4 Ga/Gb, T6(-60 °C ≤ T
T5/T4(-60 °C ≤ T
TemperatuurklasseProcestemperatuur
T6-60 °C tot +70 °C
T5-60 °C tot +80 °C
T4-60 °C tot +120 °C
≤ +80 °C)
a
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Het instrument bevat een dunwandig membraan. Bij installatie, onderhoud en
gebruik moet rekening worden gehouden met de omgevingsomstandigheden
waaraan het membraan wordt blootgesteld. De aanwijzingen van de fabrikant
voor installatie en onderhoud dienen nauwgezet gevolgd te worden voor
veiligheid tijdens de te verwachten levensduur.
2. Raadpleeg de fabrikant voor informatie over de afmetingen van de drukvaste
naden.
I1ATEX intrinsieke veiligheid
Certificaat:BAS01ATEX1303X
Normen:EN 60079-0:2012, EN 60079-11:2012
Markeringen: II 1 G Ex ia IIC T4 Ga, T4(-60 °C ≤ Ta ≤ +70 °C)
SuperModule
™
3051S...A; 3051SF…A;
3051SAL…C
3051S…F; 3051SF…F
U
i
30 V300 mA1,0 W30 nF0
30 V300 mA1,0 W12 nF0
30 V300 mA1,3 W00
I
i
Maart 2019
L
i
3051S…A…M7, M8 of M9;
3051SF…A…M7, M8 of M9;
30 V300 mA1,0 W12 nF60 μH
3051SAL…C…M7, M8 of M9
3051SAL of 3051SAM
3051SAL…M7, M8 of M9;
3051SAM…M7, M8 of M9
RTD-optie voor 3051SF
30 V300 mA1,0 W12 nF33 μH
30 V300 mA1,0 W12 nF93 μH
5 V500 mA0,63 WN.v.t.N.v.t.
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Transmitters van model 3051S die zijn voorzien van de optie voor
overspanningsbeveiliging zijn niet bestand tegen de isolatietest van 500 V
zoals omschreven in bepaling 6.3.13 van EN 60079-11:2012. Hiermee moet
bij installatie rekening worden gehouden.
22
Maart 2019
2. De aansluitklempennen van de SuperModule van model 3051S moeten worden
voorzien van een bescherming van ten minste IP20 conform IEC/EN 60529.
3. De behuizing van model 3051S is mogelijk vervaardigd van een
aluminiumlegering en is afgewerkt met een beschermende polyurethaanverf;
in zone 0 moet echter worden opgelet dat de behuizing niet wordt
blootgesteld aan stoten of schuring.
IAATEX FISCO
Certificaat:BAS01ATEX1303X
Normen:EN 60079-0:2012, EN 60079-11:2012
Markeringen:
Spanning U
Stroom I
Vermogen P
Elektrische
capaciteit C
Zelfinductie L
i
II 1 G Ex ia IIC T4 Ga, T4(-60 °C ≤ T
FISCO
i
i
i
i
17,5 V
380 mA
5,32 W
0
0
≤ +70 °C)
a
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Transmitters van model 3051S die zijn voorzien van de optie voor
overspanningsbeveiliging zijn niet bestand tegen de isolatietest van 500 V
zoals omschreven in bepaling 6.3.13 van EN 60079-11:2012. Hiermee moet
bij installatie rekening worden gehouden.
2. De aansluitklempennen van de SuperModule van model 3051S moeten worden
voorzien van een bescherming van ten minste IP20 conform IEC/EN 60529.
3. De behuizing van model 3051S is mogelijk vervaardigd van een
aluminiumlegering en is afgewerkt met een beschermende polyurethaanverf;
in zone 0 moet echter worden opgelet dat de behuizing niet wordt
blootgesteld aan stoten of schuring.
ND ATE X stof
Certificaat:BAS01ATEX1374X
Normen:EN 60079-0:2012, EN 60079-31:2009
Markeringen:
II 1 D Ex ta IIIC T105 °C T
= 42,4 V
V
max
95 °C Da, (-20 °C ≤ Ta ≤+85 °C),
500
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Er moeten kabelingangen worden gebruikt die de beschermingsgraad van de
behuizing op ten minste IP66 houden.
2. Ongebruikte kabelingangen moeten worden afgesloten met geschikte
afdichtpluggen die de beschermingsgraad van de behuizing op ten minste
IP66 houden.
3. Kabelingangen en afdichtpluggen moeten geschikt zijn voor het
omgevingstemperatuurbereik van de apparatuur en een 7J-slagproef kunnen
doorstaan.
4. De SuperModule moet stevig op zijn plaats worden bevestigd om de
beschermingsgraad van de behuizing te handhaven.
Snelstartgids
23
Snelstartgids
N1ATEX t ype n
Certificaat:BAS01ATEX3304X
Normen:EN 60079-0:2012, EN 60079-15:2010
Markeringen:II 3 G Ex nA IIC T5 Gc, (-40 °C ≤ T
Speciale voorwaarde voor veilig gebruik (X):
≤ +85 °C), V
a
1. De apparatuur kan de 500 V-isolatietest vereist volgens bepaling 6.5 van
EN 60079-15:2010 niet doorstaan. Hiermee moet rekening worden
gehouden bij het installeren van de apparatuur.
Opmerking
RTD-constructie niet inbegrepen bij goedkeuring 3051SFx type n.
(3051SFx-modellen met RTD zijn gecertificeerd volgens
IEC 60079-0:2004)
Markeringen: Ex d IIC T6…T4 Ga/Gb, T6(-60 °C ≤ T
T5/T4(-60 °C ≤ Ta ≤ +80 °C)
TemperatuurklasseProcestemperatuur
T6-60 °C tot +70 °C
T5-60 °C tot +80 °C
T4-60 °C tot +120 °C
≤ +70 °C),
a
max
Maart 2019
= 45V
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Het instrument bevat een dunwandig membraan. Bij installatie, onderhoud en
gebruik moet rekening worden gehouden met de omgevingsomstandigheden
waaraan het membraan wordt blootgesteld. De aanwijzingen van de fabrikant
voor installatie en onderhoud dienen nauwgezet gevolgd te worden voor
veiligheid tijdens de te verwachten levensduur.
2. Raadpleeg de fabrikant voor informatie over de afmetingen van de drukvaste
naden.
Certificaat:IECEx BAS 09.0014X (stof)
Normen:IEC 60079-0:2011, IEC 60079-31:2008
Markeringen: Ex ta IIIC T 105 °C T
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
95 °C Da, (-20 °C ≤ Ta ≤ +85 °C), V
500
1. Er moeten kabelingangen worden gebruikt die de beschermingsgraad van de
behuizing op ten minste IP66 houden.
2. Ongebruikte kabelingangen moeten worden afgesloten met geschikte
afdichtpluggen die de beschermingsgraad van de behuizing op ten minste
IP66 houden.
3. Kabelingangen en afdichtpluggen moeten geschikt zijn voor het
omgevingstemperatuurbereik van de apparatuur en een 7J-slagproef kunnen
doorstaan.
4. De 3051S SuperModule moet stevig op zijn plaats worden geschroefd om de
beschermingsgraad van de behuizing te handhaven.
24
max
= 42,4 V
Maart 2019
I7IECEx intrinsieke veiligheid
Certificaat:IECEx BAS 04.0017X
Normen:IEC 60079-0:2011, IEC 60079-11:2011
Markeringen: Ex ia IIC T4 Ga, T4(-60 °C ≤ T
U
i
SuperModule
30 V300 mA1,0 W30 nF0
≤ +70 °C)
a
I
i
Snelstartgids
P
i
C
i
L
i
3051S...A; 3051SF…A;
3051SAL…C
3051S…F; 3051SF…F
30 V300 mA1,0 W12 nF0
30 V300 mA1,3 W00
3051S…A…M7, M8 of M9;
3051SF…A…M7, M8 of M9;
30 V300 mA1,0 W12 nF60 μH
3051SAL…C…M7, M8 of M9
3051SAL of 3051SAM
3051SAL…M7, M8 of M9;
3051SAM…M7, M8 of M9
RTD-optie voor 3051SF
30 V300 mA1,0 W12 nF33 μH
30 V300 mA1,0 W12 nF93 μH
5 V500 mA0,63 WN.v.t.N.v.t.
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Transmitters van model 3051S die zijn voorzien van de optie voor
overspanningsbeveiliging zijn niet bestand tegen de isolatietest van 500 V
zoals omschreven in bepaling 6.3.13 van EN 60079-11:2012. Hiermee moet
bij installatie rekening worden gehouden.
2. De aansluitklempennen van de SuperModule van model 3051S moeten worden
voorzien van een bescherming van ten minste IP20 conform IEC/EN 60529.
3. De behuizing van model 3051S is mogelijk vervaardigd van een
aluminiumlegering en is afgewerkt met een beschermende polyurethaanverf;
in zone 0 moet echter worden opgelet dat de behuizing niet wordt
blootgesteld aan stoten of schuring.
I7IECEx intrinsieke veiligheid — groep I - mijnbouw (I7 met speciaal A0259)
Certificaat:IECEx TSA 14.0019X
Normen:IEC 60079-0:2011, IEC 60079-11:2011
Markeringen: Ex ia I Ma (-60 °C ≤ T
≤ +70 °C)
a
25
Snelstartgids
Maart 2019
SuperModule
3051S...A; 3051SF…A;
3051SAL…C
3051S…F; 3051SF…F
U
i
30 V300 mA1,0 W30 nF0
30 V300 mA1,0 W12 nF0
30 V300 mA1,3 W00
I
i
P
i
C
i
3051S…A…M7, M8 of M9;
3051SF…A…M7, M8 of M9;
30 V300 mA1,0 W12 nF60 μH
3051SAL…C…M7, M8 of M9
3051SAL of 3051SAM
3051SAL…M7, M8 of M9;
3051SAM…M7, M8 of M9
RTD-optie voor 3051SF
30 V300 mA1,0 W12 nF33 μH
30 V300 mA1,0 W12 nF93 μH
5 V500 mA0,63 WN.v.t.N.v.t.
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Als het apparaat is uitgerust met een optionele overspanningsbeveiliging van
90 V, kan het de volgens bepaling 6.3.13 van IEC 60079-11:2011 vereiste
500V-isolatietest niet doorstaan. Hiermee moet rekening worden gehouden
bij het installeren van het apparaat.
2. Het is een voorwaarde voor veilig gebruik dat er tijdens installatie rekening
wordt gehouden met de bovenstaande ingangsparameters.
3. Het is een voorwaarde van productie dat alleen apparaten met een behuizing,
deksels en een sensormodulebehuizing van roestvast staal in toepassingen
van groep I worden gebruikt.
IGIECEx FISCO
Certificaat:IECEx BAS 04.0017X
Normen:IEC 60079-0:2011, IEC 60079-11:2011
Markeringen: Ex ia IIC T4 Ga, T4(-60 °C ≤ T
≤ +70 °C)
a
L
i
FISCO
Spanning U
Stroom I
i
i
Vermogen P
Elektrische
capaciteit C
Zelfinductie L
i
i
i
17,5 V
380 mA
5,32 W
0
0
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Transmitters van model 3051S die zijn voorzien van de optie voor
overspanningsbeveiliging zijn niet bestand tegen de isolatietest van 500 V
zoals omschreven in bepaling 6.3.13 van EN 60079-11:2012. Hiermee moet
bij installatie rekening worden gehouden.
26
Maart 2019
Snelstartgids
2. De aansluitklempennen van de SuperModule van model 3051S moeten worden
voorzien van een bescherming van ten minste IP20 conform IEC/EN 60529.
3. De behuizing van model 3051S is mogelijk vervaardigd van een
aluminiumlegering en is afgewerkt met een beschermende polyurethaanverf;
in zone 0 moet echter worden opgelet dat de behuizing niet wordt
blootgesteld aan stoten of schuring.
IGIECEx intrinsieke veiligheid — groep I - mijnbouw (IG met speciaal A0259)
Certificaat:IECEx TSA 14.0019X
Normen:IEC 60079-0:2011, IEC 60079-11:2011
Markeringen: FISCO-VELDINSTRUMENT Ex ia I Ma (-60 °C ≤ T
FISCO
Spanning U
Stroom I
Vermogen P
Elektrische
capaciteit C
Zelfinductie L
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
i
i
i
i
i
17,5 V
380 mA
5,32 W
0
0
≤ +70 °C)
a
1. Als het apparaat is uitgerust met een optionele overspanningsbeveiliging van
90 V, kan het de volgens bepaling 6.3.13 van IEC 60079-11:2011 vereiste
500V-isolatietest niet doorstaan. Hiermee moet rekening worden gehouden
bij het installeren van het apparaat.
2. Het is een voorwaarde voor veilig gebruik dat er tijdens installatie rekening
wordt gehouden met de bovenstaande ingangsparameters.
3. Het is een voorwaarde van productie dat alleen apparaten met een behuizing,
deksels en een sensormodulebehuizing van roestvast staal in toepassingen
van groep I worden gebruikt.
N7IECEx type n
Certificaat:IECEx BAS 04.0018X
Normen:IEC 60079-0:2011, IEC 60079-15:2010
Markeringen: Ex nA IIC T5 Gc, (-40 °C ≤ T
≤ +85 °C)
a
Speciale voorwaarde voor veilig gebruik (X):
1. De apparatuur kan de 500 V-isolatietest vereist volgens bepaling 6.5 van
EN 60079-15:2010 niet doorstaan. Hiermee moet rekening worden gehouden
bij het installeren van de apparatuur.
Brazilië
E2INMETRO drukvast
Certificaat:CEPEL 03.0140X [vervaardigd in VS, Singapore, Duitsland],
1. Bij een omgevingstemperatuur boven 60 °C moet de isolatietemperatuur van
de kabelbedrading ten minste 90 °C bedragen voor overeenstemming met de
bedrijfstemperatuur van de apparatuur.
2. Het instrument bevat een dunwandig membraan. Bij installatie, onderhoud en
gebruik moet rekening worden gehouden met de omgevingsomstandigheden
waaraan het membraan wordt blootgesteld. De aanwijzingen van de fabrikant
voor installatie en onderhoud dienen nauwgezet gevolgd te worden voor
veiligheid tijdens de te verwachten levensduur.
I2INMETRO intrinsieke veiligheid
Certificaat:CEPEL 05.0722X [vervaardigd in VS, Singapore, Duitsland],
Markeringen: Ex ia IIC T4 Ga, T4(-20 °C ≤ Ta ≤ +70 °C), IP66*
Speciale voorwaarde voor veilig gebruik (X):
1. Transmitters van model 3051S die zijn voorzien van de optie voor
overspanningsbeveiliging zijn niet bestand tegen de isolatietest van 500 V
zoals omschreven in bepaling 6.4.12 van IEC 60079-11. Hiermee moet bij
installatie rekening worden gehouden.
Maart 2019
SuperModule
3051S...A; 3051SF…A;
3051SAL…C
3051S…F; 3051SF…F
3051S…A…M7, M8 of M9;
3051SF…A…M7, M8 of M9;
3051SAL…C…M7, M8 of M9
3051SAL of 3051SAM
3051SAL…M7, M8 of M9;
3051SAM…M7, M8 of M9
RTD-optie voor 3051SF
U
i
30 V300 mA1,0 W30 nF0
30 V300 mA1,0 W11,4 nF0
30 V300 mA1,3 W00
30 V300 mA1,0 W11,4 nF60 μH
30 V300 mA1,0 W11,4 nF33 μH
30 V300 mA1,0 W11,4 nF93 μH
5 V500 mA0,63 WN.v.t.N.v.t.
I
i
P
i
IBINMETRO FISCO
Certificaat:CEPEL 05.0722X [vervaardigd in VS, Singapore, Duitsland],
1. Transmitters van model 3051S die zijn voorzien van de optie voor
overspanningsbeveiliging zijn niet bestand tegen de isolatietest van 500 V
zoals omschreven in bepaling 6.4.12 van IEC 60079-11. Hiermee moet bij
installatie rekening worden gehouden.
China
E3China drukvast en stofontstekingsbestendig
Certificaat:3051S: GYJ111400X [vervaardigd in VS, China, Singapore]
3051SFx: GYJ11.1711X [vervaardigd in VS, China, Singapore]
3051S-ERS: GYJ101345X [vervaardigd in VS, China, Singapore]
3051SFx: Ex d IIC T5/T6 Ga/Gb; DIP A20 TA 105 °C; IP66
3051S-ERS: Ex d IIC T5/T6
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Alleen de druktransmitters, bestaande uit de 3051SC-serie, 3051ST-serie,
3051SL-serie en 300S-serie, zijn gecertificeerd.
2. Het omgevingstemperatuurbereik is (-20
3. Het verband tussen de temperatuurklasse en de maximumtemperatuur van
het procesmedium is als volgt:
105 °C; IP66
A
~+60) °C.
Snelstartgids
TemperatuurklasseTemperatuur procesmedium (°C)
T5≤95 °C
T4≤130 °C
T3≤ 190 °C
4. De voorziening voor aardverbinding op de behuizing moet op betrouwbare
wijze worden aangesloten.
5. Tijdens installatie, gebruik en onderhoud van de transmitter moet u zich
houden aan de waarschuwing “Het deksel niet openen als er spanning op het
circuit staat”.
6. Er mag tijdens de installatie geen mengsel worden gebruikt dat de drukvaste
behuizing zou kunnen beschadigen.
29
Snelstartgids
7. Bij installatie op een explosiegevaarlijke locatie moet een kabelopening
worden gebruikt die door NEPSI is gecertificeerd met het type bescherming
Ex d IIC conform GB3836.1-2000 en GB3836.2-2000. Er moeten 5 volledige
schroefdraadomwentelingen worden aangedraaid als de kabelopening op de
transmitter wordt gemonteerd. Bij gebruik van de druktransmitter op
plaatsen met ontvlambaar stof moet de mate van bescherming tegen
binnendringen van de kabelopening IP66 zijn.
8. De diameter van de kabel moet voldoen aan de vereisten die vermeld staan in
de instructiehandleiding voor de kabelopening. De klemmoer moet worden
aangehaald. De afdichtring moet worden verwisseld voordat deze te sterk
verouderd is.
9. Onderhoud moet worden uitgevoerd op een niet-explosiegevaarlijke locatie.
10. Eindgebruikers mogen geen inwendige onderdelen verwisselen.
11. Bij installatie, gebruik en onderhoud van de transmitter moeten de volgende
normen in acht worden genomen:
GB3836.13-1997 “Elektrische apparaten voor explosieve gasatmosfeer
Deel 13: Reparatie en revisie voor apparaten die worden gebruikt in een
atmosfeer met explosief gas”
GB3836.15-2000 “Elektrische apparaten voor explosieve gasatmosfeer Deel 15:
Elektrische installaties in explosiegevaarlijke omgevingen (behalve mijnen)”
GB50257-1996 “Voorschrift voor de bouw en acceptatie van elektrische
instrumenten voor explosieve atmosfeer en de installatie van brandgevaarlijke
elektrische apparatuur”
GB15577-1995 “Veiligheidsrichtlijn voor omgevingen met explosief stof”
GB12476.2-2006 “Elektrische apparaten voor gebruik in de nabijheid van
ontvlambaar stof — Deel 1-2: Elektrische apparaten beschermd door een
behuizing en met beperkingen voor de oppervlaktetemperatuur — Selectie,
installatie en onderhoud”
I3Intrinsieke veiligheid China
Certificaat:3051S: GYJ111401X [vervaardigd in VS, China, Singapore]
3051SFx: GYJ11.1707X [vervaardigd in VS, China, Singapore]
3051S-ERS: GYJ111265X [vervaardigd in VS, China, Singapore]
1. Het symbool “X” wordt gebruikt voor aanduiding van specifieke
gebruiksvoorwaarden:
Voor uitgangscode A en F: Dit apparaat kan de volgens bepaling 6.4.12 van
GB3836.4-2000 vereiste 500 V r.m.s.-isolatietest niet doorstaan.
2. Het omgevingstemperatuurbereik is:
Maart 2019
30
UitgangscodeOmgevingstemperatuur
A-50 °C ≤Ta ≤ +70 °C
F-50 °C ≤ Ta ≤ +60 °C
Maart 2019
3. Parameters voor intrinsieke veiligheid:
Snelstartgids
Uit-
gangs-
code
FISCO
Code
behui-
zing
A=00/303001380
A≠00/30300111,42,4
A≠00M7/M8/M9303001058,2
F≠00/303001,300
F
≠00/17,55005,500
Code
display
Maximale
ingangs-
spanning:
U
i
(V)
Maximale
ingangs-
stroom:
(mA)
I
i
Maximaal
ingangsver-
mogen:
(W)
P
i
Maximale
interne
parameter:
(nF)
C
i
4. Het product moet worden gebruikt met een bijbehorend apparaat met
Ex-certificering om een explosiebeschermingssysteem te verkrijgen dat in een
explosieve gasatmosfeer kan worden gebruikt. De bedrading en
aansluitklemmen moeten voldoen aan de voorschriften in de
instructiehandleiding van het product en de bijbehorende apparatuur.
5. De kabels tussen dit product en bijbehorende apparatuur moeten
afgeschermd zijn (de kabels moeten een geïsoleerde mantel hebben). De
afscherming moet goed worden geaard in een niet-gevaarlijke omgeving.
6. Het product voldoet aan de eisen voor FISCO-veldinstrumenten zoals
voorgeschreven in IEC 60079-27:2008. Voor aansluiting van een intrinsiek
veilig circuit volgens het FISCO-model kunnen de hierboven beschreven
FISCO-parameters worden gehanteerd.
7. Het is eindgebruikers niet toegestaan om interne onderdelen te verwisselen;
ze dienen het probleem in overleg met de fabrikant op te lossen om
beschadiging van het product te voorkomen.
8. Bij installatie, gebruik en onderhoud van dit product moeten de volgende
normen in acht worden genomen:
GB3836.13-1997 “Elektrische apparaten voor explosieve gasatmosfeer
Deel 13: Reparatie en revisie voor apparaten die worden gebruikt in een
atmosfeer met explosief gas”
GB3836.15-2000 “Elektrische apparaten voor explosieve gasatmosfeer Deel 15:
Elektrische installaties in explosiegevaarlijke omgevingen (behalve mijnen)”
GB3836.16-2006 “Elektrische apparaten voor explosieve gasatmosfeer
Deel 16: Inspectie en onderhoud van elektrische installaties (behalve mijnen)”
GB50257-1996 “Voorschrift voor de bouw en acceptatie van elektrische
instrumenten voor explosieve atmosfeer en de installatie van brandgevaarlijke
elektrische apparatuur”
N3China type n
Certificaat:3051S: GYJ101112X [vervaardigd in China]
3051SF: GYJ101125X [vervaardigd in China]
Normen:GB3836.1-2000, GB3836.8-2003
Markeringen: Ex nL IIC T5
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Het symbool “X” wordt gebruikt voor aanduiding van specifieke
gebruiksvoorwaarden: Het apparaat kan de 500V-aardetest niet een minuut
lang doorstaan. Hiermee moet bij installatie rekening worden gehouden.
Maximale
interne
parameter:
(uH)
L
i
31
Snelstartgids
2. Het omgevingstemperatuurbereik is: -40 °C ≤ Ta ≤ 70 °C.
3. Op externe verbindingen en ongebruikte kabelopeningen moeten
kabelwartels, kabelgoten of afsluitpluggen worden gebruikt die door NEPSI
zijn gecertificeerd als beschermingstype Ex e of Ex n, en met een behuizing die
bescherming van klasse IP66 biedt.
4. Parameters energiebegrenzing:
Maart 2019
Maximale
Model
3051S-C/T1 tot 5303001300
3051S HART,
4-20 mA/SIS
3051S Fieldbus/
PROFIBUS
3051S FISCO+ en -17,53805,3200
Behuizing externe
montage
Aansluit-
®
ingangs-
spanning:
klem
+, - en
CAN
+ en -303001,300
+ en -3030012460
U
Maximale
ingangs-
(V)
i
30300111,40
stroom:
(mA)
I
i
Maximale
ingangsver-
mogen:
(W)
P
i
Maximale
interne
parameter:
(nF)
C
i
Maximale
interne
parameter:
L
i
(uH)
Opmerking
De behuizing voor externe montage dient voor directe verbinding op de HART-aansluitklemmen
+, - en CAN van model 3051S via een kabel waarvan de maximale elekt rische capaciteit niet meer
dan 24 nF en de maximale zelfinductie niet meer dan 60 uH bedraagt.
5. De druktransmitter van type 3051S voldoet aan de eisen voor FISCO-
veldinstrumenten zoals voorgeschreven in IEC 60079-27:2008. Voor
aansluiting van een intrinsiek veilig circuit volgens het FISCO-model kunnen
de FISCO-parameters van druktransmitters van type 3051S in de
bovenstaande tabel worden gebruikt.
6. Het product moet worden gebruikt met een bijbehorend apparaat met
energiebegrenzing en certificatie door NEPSI conform GB3836.1-2000 en
GB3836.8-2003 om een explosiebeschermingssysteem te verkrijgen dat in
een explosieve gasatmosfeer kan worden gebruikt.
7. De kabels tussen dit product en bijbehorende apparatuur met
energiebegrenzing moeten afgeschermd zijn (de kabels moeten een
geïsoleerde mantel hebben). De afscherming moet goed worden geaard in
een niet-gevaarlijke omgeving.
8. Onderhoud moet worden uitgevoerd op een niet-explosiegevaarlijke locatie.
9. Het is eindgebruikers niet toegestaan om interne onderdelen te verwisselen;
ze dienen het probleem in overleg met de fabrikant op te lossen om
beschadiging van het product te voorkomen.
32
Maart 2019
10. Bij installatie, gebruik en onderhoud van dit product moeten de volgende
normen in acht worden genomen:
GB3836.13-1997 “Elektrische apparaten voor explosieve gasatmosfeer
Deel 13: Reparatie en revisie voor apparaten die worden gebruikt in een
atmosfeer met explosief gas”
GB3836.15-2000 “Elektrische apparaten voor explosieve gasatmosfeer Deel 15:
Elektrische installaties in explosiegevaarlijke omgevingen (behalve mijnen)”
GB3836.16-2006 “Elektrische apparaten voor explosieve gasatmosfeer
Deel 16: Inspectie en onderhoud van elektrische installaties (behalve mijnen)”
GB50257-1996 “Voorschrift voor de bouw en acceptatie van elektrische
instrumenten voor explosieve atmosfeer en de installatie van brandgevaarlijke
elektrische apparatuur”
EAC — Wit-Rusland, Kazachstan, Rusland
EM Technisch voorschrift douane-unie (EAC) drukvast
Certificaat:RU C-US.GB05.B.00835
Markeringen: Ga/Gb Ex d IIC T6…T4 X
Certificaat:12-KB4BO-0180X [vervaardigd in VS], 11-KB4BO-0068X
[vervaardigd in Singapore]
Markeringen: Ex d IIC T5 of T6
IPRepubliek Korea intrinsieke veiligheid
Certificaat:12-KB4BO-0202X [HART — vervaardigd in VS],
12-KB4BO-0204X [Fieldbus — vervaardigd in VS],
12-KB4BO-0203X [HART — vervaardigd in Singapore],
13-KB4BO-0296X [Fieldbus — vervaardigd in Singapore]
Markeringen: Ex ia IIC T4
33
Snelstartgids
Combinaties
K1Combinatie van E1, I1, N1 en ND
K2Combinatie van E2 en I2
K5Combinatie van E5 en I5
K6Combinatie van E6 en I6
K7Combinatie van E7, I7 en N7
KA Combinatie van E1, I1, E6 en I6
KBCombinatie van E5, I5, E6 en I6
KCCombinatie van E1, I1, E5 en I5
KD Combinatie van E1, I1, E5, I5, E6 en I6
KGCombinatie van IA, IE, IF en IG
KM Combinatie van EM en IM
KPCombinatie van EP en IP
Verdere certificeringen
SBS Typegoedkeuring American Bureau of Shipping (ABS)
Certificaat:00-HS145383-6-PDA
Beoogd gebruik: Meting van de verschil- of absolute druk in vloeistof-, gas- en
damptoepassingen op vaartuigen, scheeps- en
offshore-installaties van klasse ABS.