CONFORMITEITSVERKLARING
Hierbij verklaart, NOKIA CORPORATION, dat het toestel RM-170 / RM-171 in overeenstemming is met de essentiële eisen en de andere relevante bepalingen van richtlijn 1999/5/EG. Een kopie
van de conformiteitsverklaring kunt u vinden op de volgende website: http://www.nokia.com/phones/declaration_of_conformity/.
De doorgestreepte container wil zeggen dat het product binnen de Europese gemeenschap voor gescheiden afvalverzameling moet worden aangeboden aan het
einde van de levensduur van het product. Dit geldt voor het apparaat, maar ook voor alle toebehoren die van dit symbool zijn voorzien. Bied deze producten niet
Nokia, Nokia Connecting People, Xpress-on en Pop-Port zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van Nokia Corporation. Namen van andere producten en bedrijven kunnen
handelsmerken of handelsnamen van de respectievelijke eigenaren zijn.
Nokia tune is een geluidsmerk van Nokia Corporation.
This product includes software licensed from Symbian Software Ltd (c) 1998-2004. Symbian and Symbian OS are trademarks of Symbian Ltd.
US Patent No 5818437 and other pending patents. T9 text input software Copyright (C) 1997-2004. Tegic Communications, Inc. All rights reserved.
Includes RSA BSAFE cryptographic or security protocol software from RSA Security.
Java and all Java-based marks are trademarks or registered trademarks of Sun Microsystems, Inc.
This product is licensed under the MPEG-4 Visual Patent Portfolio License (i) for personal and noncommercial use in connection with information which has been encoded in compliance with
the MPEG-4 Visual Standard by a consumer engaged in a personal and noncommercial activity and (ii) for use in connection with MPEG-4 video provided by a licensed video provider. No license
is granted or shall be implied for any other use. Additional information, including that related to promotional, internal, and commercial uses, may be obtained from MPEG LA, LLC. See http://
www.mpegla.com.
Dit product is gelicentieerd onder de MPEG-4 Visual Patent Portfolio License (i) voor privé- en niet-commercieel gebruik in verband met informatie die is geëncodeerd volgens de visuele norm
MPEG-4 door een consument in het kader van een privé- en niet-commerciële activiteit en (ii) voor gebruik in verband met MPEG-4-videomateriaal dat door een gelicentieerde videoaanbieder
is verstrekt. Voor ieder ander gebruik is of wordt expliciet noch impliciet een licentie verstrekt. Aanvullende informatie, waaronder informatie over het gebruik voor promotionele doeleinden,
intern gebruik en commercieel gebruik, is verkrijgbaar bij MPEG LA, LLC. Zie http://www.mpegla.com.
Nokia voert een beleid dat gericht is op continue ontwikkeling. Nokia behoudt zich het recht voor zonder voorafgaande kennisgeving wijzigingen en verbeteringen aan te brengen in de
producten die in dit document worden beschreven.
In geen geval is Nokia aansprakelijk voor enig verlies van gegevens of inkomsten of voor enige bijzondere, incidentele, onrechtstreekse of indirecte schade.
De inhoud van dit document wordt zonder enige vorm van garantie verstrekt. Tenzij vereist krachtens het toepasselijke recht, wordt geen enkele garantie gegeven betreffende de
nauwkeurigheid, betrouwbaarheid of inhoud van dit document, hetzij uitdrukkelijk hetzij impliciet, daaronder mede begrepen maar niet beperkt tot impliciete garanties betreffende de
verkoopbaarheid en de geschiktheid voor een bepaald doel. Nokia behoudt zich te allen tijde het recht voor zonder voorafgaande kennisgeving dit document te wijzigen of te herroepen.
De beschikbaarheid van bepaalde producten kan per regio verschillen. Neem hiervoor contact op met de dichtstbijzijnde Nokia leverancier.
EXPORTBEPALINGEN
Dit apparaat bevat mogelijk onderdelen, technologie of software die onderhevig zijn aan wet- en regelgeving betreffende export van de V.S. en andere landen. Ontwijking in strijd met de
wetgeving is verboden.
9248800/Uitgave 1
Page 3
Inhoudsopgave
Voor uw veiligheid.......................................................................6
Informatie over het apparaat................................................................6
Lees deze eenvoudige richtlijnen. Het niet opvolgen van de richtlijnen kan gevaarlijk of onwettig zijn. Lees de volledige gebruikershandleiding
voor meer informatie.
SCHAKEL HET APPARAAT ALLEEN IN ALS HET VEILIG IS
Schakel het apparaat niet in als het gebruik van mobiele telefoons verboden is of als dit storing of gevaar zou kunnen opleveren.
VERKEERSVEILIGHEID HEEFT VOORRANG
Houd u aan de lokale wetgeving. Houd terwijl u rijdt uw handen vrij om uw voertuig te besturen. De verkeersveiligheid dient uw
eerste prioriteit te hebben terwijl u rijdt.
STORING
Alle draadloze apparaten kunnen gevoelig zijn voor storing. Dit kan de werking van het apparaat negatief beïnvloeden.
SCHAKEL HET APPARAAT UIT IN ZIEKENHUIZEN
Houd u aan alle mogelijke beperkende maatregelen. Schakel het apparaat uit in de nabijheid van medische apparatuur.
SCHAKEL HET APPARAAT UIT IN VLIEGTUIGEN
Houd u aan alle mogelijke beperkende maatregelen. Draadloze apparatuur kan storingen veroorzaken in vliegtuigen.
SCHAKEL HET APPARAAT UIT TIJDENS HET TANKEN
Gebruik het apparaat niet in een benzinestation. Gebruik het apparaat niet in de nabijheid van brandstof of chemicaliën.
SCHAKEL HET APPARAAT UIT IN DE BUURT VAN EXPLOSIEVEN
Houd u aan alle mogelijke beperkende maatregelen. Gebruik het apparaat niet waar explosieven worden gebruikt.
GEBRUIK HET APPARAAT VERSTANDIG
Gebruik het apparaat alleen in de normale positie zoals in de productdocumentatie wordt uitgelegd. Raak de antennes niet onnodig
aan.
DESKUNDIG ONDERHOUD
Dit product mag alleen door deskundigen worden geïnstalleerd of gerepareerd.
TOEBEHOREN EN BATTERIJEN
Gebruik alleen goedgekeurde toebehoren en batterijen. Sluit geen incompatibele producten aan.
WATERBESTENDIGHEID
Het apparaat is niet waterbestendig. Houd het apparaat droog.
MAAK BACK-UPS
Maak een back-up of een gedrukte kopie van alle belangrijke gegevens.
AANSLUITEN OP ANDERE APPARATEN
Wanneer u het apparaat op een ander apparaat aansluit, dient u eerst de handleiding bij het apparaat te raadplegen voor uitgebreide
veiligheidsinstructies. Sluit geen incompatibele producten aan.
ALARMNUMMER KIEZEN
Controleer of de telefoonfunctie van het apparaat ingeschakeld en operationeel is. Druk zo vaak als nodig is op de ophangtoets om
het scherm leeg te maken en terug te keren naar het startscherm. Toets het alarmnummer en druk op de oproeptoets. Geef op waar
u zich bevindt. Beëindig het gesprek pas wanneer u daarvoor toestemming hebt gekregen.
Informatie over het apparaat
Het draadloze apparaat dat in deze handleiding wordt beschreven, is goedgekeurd voor gebruik in het EGSM 850/900/1800/1900netwerk. Neem contact op met uw serviceprovider voor meer informatie over netwerken.
Houd u bij het gebruik van de functies van dit apparaat aan alle regelgeving en eerbiedig de privacy en legitieme rechten van anderen.
Waarschuwing: Als u andere functies van dit apparaat wilt gebruiken dan de alarmklok, moet het apparaat zijn ingeschakeld. Schakel
het apparaat niet in wanneer het gebruik van draadloze apparatuur storingen of gevaar kan veroorzaken.
NETWERKDIENSTEN
Om de telefoon te kunnen gebruiken, moet u zijn aangemeld bij een aanbieder van draadloze diensten. Veel van de functies van dit apparaat
zijn afhankelijk van de functies die beschikbaar zijn in het draadloze netwerk. Deze netwerkdiensten zijn mogelijk niet in alle netwerken
beschikbaar. Het kan ook zijn dat u specifieke regelingen moet treffen met uw serviceprovider voordat u de netwerkdiensten kunt gebruiken.
Mogelijk krijgt u van uw serviceprovider extra instructies voor het gebruik van de diensten en informatie over de bijbehorende kosten. Bij
sommige netwerken gelden beperkingen die het gebruik van netwerkdiensten negatief kunnen beïnvloeden. Zo bieden sommige netwerken
geen ondersteuning voor bepaalde taalafhankelijke tekens en diensten.
Het kan zijn dat uw serviceprovider verzocht heeft om bepaalde functies uit te schakelen of niet te activeren in uw apparaat. In dat geval worden
deze functies niet in het menu van uw apparaat weergegeven. Uw apparaat kan ook speciaal geconfigureerd zijn. Deze configuratie kan
menunamen, de menuvolgorde en symbolen betreffen. Neem voor meer informatie contact op met uw serviceprovider.
Dit apparaat ondersteunt WAP 2.0-protocollen (HTTP en SSL) die werken met TCP/IP-protocollen. Sommige functies van dit apparaat, zoals MMS,
browsen, e-mail en downloaden van inhoud via de browser of via MMS, vereisen netwerkondersteuning voor deze technologieën.
Toebehoren, batterijen en laders
Controleer het modelnummer van uw lader voordat u deze bij dit apparaat gebruikt. Dit apparaat is bedoeld voor gebruik met laders van het
type AC-4 en DC-4.
Waarschuwing: Gebruik alleen batterijen, laders en toebehoren die door Nokia zijn goedgekeurd voor gebruik met dit model. Het
gebruik van alle andere types kan de goedkeuring of garantie doen vervallen en kan gevaarlijk zijn.
Vraag uw leverancier naar de beschikbaarheid van goedgekeurde accessoires. Trek altijd aan de stekker en niet aan het snoer als u toebehoren
losmaakt.
Uw apparaat en toebehoren kunnen kleine onderdelen bevatten. Houd ze buiten het bereik van kleine kinderen.
Opmerking: Het kan zijn dat uw serviceprovider verzocht heeft om bepaalde functies uit te schakelen of niet te activeren
in uw apparaat. In dat geval worden deze functies niet in het menu weergegeven. Verder is uw apparaat mogelijk
speciaal geconfigureerd voor uw netwerkoperator. Deze configuratie kan wijzigingen in pictogrammen, menunamen
en de volgorde van de menu's tot gevolg hebben. Neem voor meer informatie contact op met uw serviceprovider.
Modelnummers: Nokia E50-1 (RM-170, met camera) en Nokia E50-2 (RM-171, zonder camera).
Hierna aangeduid als Nokia E50.
De SIM-kaart en de batterij plaatsen
Houd alle SIM-kaarten buiten bereik van kleine kinderen.
Raadpleeg de leverancier van uw SIM-kaart voor informatie over het gebruik van SIM-diensten. Dit kan de serviceprovider,
netwerkoperator of een andere leverancier zijn.
1. Schakel het apparaat altijd uit en ontkoppel de lader voordat u de batterij verwijdert.
Houd de achterzijde van het apparaat naar u toe gericht en druk op de ontgrendelingsknop (1). De cover gaat open. Til de
cover in de richting van de pijl (2).
2. Schuif de vergrendelingspunten aan de bovenkant van de cover uit de sleuven.
3. Als de batterij is geïnstalleerd is, tilt u de batterij in de richting van de pijl.
4. U ontgrendelt de SIM-kaarthouder door de houder naar beneden te schuiven en voorzichtig om hoog te tillen.
5. Plaats de SIM-kaart. Zorg ervoor dat de contactpunten naar boven zijn gericht en dat de afgeschuinde hoek van de
geheugenkaart naar de bovenkant van het apparaat wijst. Sluit de houder en schuif deze omhoog totdat u een klik hoort.
Gebruik alleen compatibele microSD-kaarten die door Nokia zijn goedgekeurd voor gebruik met dit apparaat. Nokia gebruikt
de goedgekeurde industriestandaarden voor geheugenkaarten, maar het is mogelijk dat niet alle andere merken goed werken
of volledig compatibel zijn met dit apparaat.
Met een geheugenkaart spaart u het geheugen van het apparaat. Bovendien kunt u op de geheugenkaart een back-up maken
van de gegevens op het apparaat. Houd alle geheugenkaarten buiten bereik van kleine kinderen.
Het is mogelijk dat bij uw apparaat geen geheugenkaart wordt geleverd. Geheugenkaarten zijn verkrijgbaar als afzonderlijke
toebehoren.
Zie 'Geheugen', p. 19.
1. Verwijder de achtercover.
2. Plaats de geheugenkaart in de sleuf. Zorg ervoor dat de contactpunten van de kaart naar de voorkant van het apparaat zijn
3. Druk op het uiteinde van de geheugenkaart om deze uit de sleuf te verwijderen.
4. Plaats het klepje van de batterij terug.
De batterij opladen
1. Sluit een compatibele lader aan op een stopcontact.
2. Sluit de netvoedingskabel aan op het apparaat. Als de batterij helemaal leeg is, kan het even duren voordat de indicator
wordt weergegeven.
3. Wanneer de batterij volledig is opgeladen, maakt u eerst de lader los van het apparaat en vervolgens haalt u de lader uit
het stopcontact.
Tip: Als u over oude compatibele Nokia-laders beschikt, kunt u deze gebruiken voor de Nokia E50 door de AC-44-lader
aan te sluiten op de oude lader. De adapter wordt bij het apparaat geleverd.
Het apparaat inschakelen
1. Houd de aan/uit-toets ingedrukt.
2. Als het apparaat vraagt om een PIN-code of blokkeringscode, voert u de code in en selecteert u OK.
3. Wanneer u het apparaat voor het eerst inschakelt, voert u de huidige tijd en datum en de stad waarin u zich bevindt in. Ga
naar beneden om te schakelen van A.M. naar P.M. VoerDru de eerste letters van uw stad in om deze te zoeken. Het is belangrijk
dat u de juiste stad selecteert, omdat geplande agenda-items die u opgeeft kunnen veranderen als u later een andere stad
kiest die een andere tijdzone heeft.
Tip: Wanneer u het apparaat inschakelt, wordt mogelijk de SIM-kaartprovider herkend en worden de juiste instellingen
voor tekstberichten, multimediaberichten en GPRS automatisch geconfigureerd. Als dat niet het geval is, neemt u
contact op met uw serviceprovider voor de juiste instellingen of gebruikt u de toepassing Instelwizrd.
Het apparaat kan zonder de netwerkafhankelijke telefoonfuncties worden gebruikt wanneer er geen SIM-kaart is geplaatst of
1 — Aan/uit-toets
2 — Geïntegreerde luidspreker
3 — Druk op deze toets om Contacten of een andere toepassing die is gedefinieerd door uw operator te openen.
4 — Wijzigtoets
5 — Scherm
6 — Selectietoetsen. Druk op een van de twee selectietoetsen om de functie uit te voeren die boven de selectietoets wordt
weergegeven op het scherm.
7 — Wistoets
8 — Eindetoets. Druk op de eindetoets om een oproep te weigeren, actieve gesprekken en gesprekken in de wachtstand te
beëindigen. Door de eindetoets ingedrukt te houden beëindigt u gegevensverbindingen (GPRS, gegevensoproep).
9 — Houd deze toets een paar seconden ingedrukt om te schakelen tussen de profielen Stil en Algemeen.
10 — Microfoon
11 — Joystick. Gebruik de joystick om een selectie in te voeren en om naar links, naar rechts, omhoog en omlaag over het scherm
te bewegen. De verlichting rond de joystick knippert wanneer u bijvoorbeeld een oproep hebt gemist of een bericht hebt
ontvangen.
12 — Beltoets
13 — Menu-toets. Druk op de Menu-toets om de toepassingen in het apparaat te openen. In de gebruikershandleiding betekent
"selecteer Menu" dat u op deze toets drukt.
14 — Infraroodpoort
15 — Volumetoetsen
16 — Luistergedeelte
U vindt het typelabel door het klepje van de batterij weg te nemen en de batterij te verwijderen.
De toetsen vergrendelen
Wanneer het toetsenslot is ingeschakeld, kunt u soms nog wel het geprogrammeerde alarmnummer kiezen.
Door de toetsen te vergrendelen voorkomt u dat de toetsen op het apparaat per ongeluk worden ingedrukt.
Als u de toetsen wilt vergrendelen in de stand-by modus, drukt u op de linkerselectietoets en op *. Als u de
toetsen wilt vrijgeven, drukt u nogmaals op de linkerselectietoets en op *.
Tip: Als u de toetsen wilt vergrendelen in de Menu of vanuit een geopende toepassing, houdt u
de aan/uit-toets kort ingedrukt en selecteert u Toetsblk. blokkeren. Als u de toetsen wilt vrijgeven,
drukt u op de linkerselectietoets en op *.
U kunt het apparaat in de stand-by modus ook vergrendelen met behulp van de blokkeringscode. Druk op
de aan/uit-toets, selecteer Blokkeer telefoon en voer de blokkeringscode in. De standaard
vergrendelingscode is 12345. Als u het apparaat wilt vrijgeven, drukt u op de linkerselectietoets, voert u de beveiligingscode in
en drukt u op de joystick.
Waarschuwing: Wanneer u de hoofdtelefoon gebruikt, kan uw vermogen om geluiden van buitenaf te horen negatief
worden beïnvloed. Gebruik de hoofdtelefoon niet wanneer dit uw veiligheid in gevaar kan brengen.
Pop-Port™-aansluiting voor hoofdtelefoon en
andere toebehoren
Aansluiting voor batterijlader
Antenne's
Uw apparaat heeft een interne antenne.
Opmerking: Zoals voor alle andere radiozendapparatuur geldt, dient onnodig contact met de antenne te worden
vermeden als het apparaat is ingeschakeld. Het aanraken van de antenne kan een nadelige invloed hebben op de
gesprekskwaliteit en kan ervoor zorgen dat het apparaat meer stroom verbruikt dan noodzakelijk is. U kunt de
prestaties van de antenne en de levensduur van de batterij optimaliseren door het antennegebied niet aan te raken
wanneer u het apparaat gebruikt.
De afbeelding toont de positie voor normaal gebruik tegen het oor voor spraakoproepen.
Het scherm
Het scherm kan een klein aantal ontbrekende, heldere of verkeerd gekleurde beeldpunten (dots) bevatten. Dit is kenmerkend
voor dit type scherm. Sommige schermen kunnen pixels of dots bevatten die altijd in- of uitgeschakeld blijven. Dit is normaal
en geen fout in het ontwerp.
Scherm-indicatoren
Het apparaat wordt gebruikt in een GSM-netwerk. De balk naast het pictogram geeft de signaalsterkte van het netwerk op
uw huidige locatie aan. Hoe hoger de balk, hoe sterker het signaal.
Het batterijniveau. Hoe hoger de balk, hoe meer de batterij opgeladen is.
U hebt een of meer ongelezen berichten in uw Inbox in Berichten.
U hebt nieuwe e-mail ontvangen in uw externe mailbox.
U hebt een of meer oproepen gemist.
Er is een alarmsignaal actief.
U hebt het profiel Stil geselecteerd, waardoor het apparaat geen belsignaal geeft bij inkomende oproepen of berichten.
Bluetooth is geactiveerd.
Er is een infraroodverbinding actief. Als de indicator knippert, probeert uw apparaat verbinding te maken met het andere
apparaat of is er sprake van een verbroken verbinding.
Er is een GPRS-packet-gegevensverbinding beschikbaar.
Er is een GPRS-packet-gegevensverbinding actief.
Er staat een GPRS-packet-gegevensverbinding in de wachtstand.
Er is een EGPRS-packet-gegevensverbinding beschikbaar.
Er is een EGPRS-verbinding actief.
Er staat een EGPRS-packet-gegevensverbinding in de wachtstand.
Uw apparaat is met een USB-kabel aangesloten op een pc.
en Geven de telefoonlijn aan die u hebt geselecteerd als u een abonnement voor twee telefoonlijnen hebt (netwerkdienst).
Alle oproepen worden naar een ander nummer doorgeschakeld.
Er is een hoofdtelefoon aangesloten op het apparaat.
De verbinding met een Bluetooth-hoofdtelefoon is verbroken.
Er is een handsfree carkit aangesloten op het apparaat.
Er is een gehoorapparaat aangesloten op het apparaat.
Er is een Teksttelefoon aangesloten op het apparaat.
Het apparaat is bezig met synchroniseren.
Er is een actieve PTT (Push to Talk)-verbinding.
Ondersteuning en contactgegevens Nokia
Ga naar www.nokia.com/support of naar de Nokia-website voor uw land voor de nieuwste versie van deze handleiding, voor
aanvullende informatie, downloads en diensten voor uw Nokia-product.
Op de website vindt u informatie over het gebruik van Nokia-producten en -diensten. Als u contact wilt opnemen met de
klantenservice, raadpleegt u de lijst met plaatselijke Nokia Care-contactcentra op www.nokia.com/customerservice.
Voor onderhoudsdiensten zoekt u naar het dichtstbijzijnde Nokia-servicecenter op www.nokia.com/repair.
Als u de toepassingen in uw apparaat wilt gebruiken, drukt u vanuit een standby-modus op de Menu-toets. Als u vanuit een
toepassing wilt terugkeren naar Menu maar de toepassing op de achtergrond geopend wilt houden, drukt u op de Menu-toets.
Houd de Menu-toets ingedrukt om een lijst met geopende toepassingen weer te geven en tussen de toepassingen te schakelen.
Als toepassingen op de achtergrond worden uitgevoerd, vergt dit extra batterijcapaciteit en neemt de gebruiksduur van de
batterij af.
In deze gebruikershandleiding betekent "selecteer Menu" dat u op de Menu-toets drukt.
Gebruik de joystick om te bladeren en selecties maken. U kunt met de joystick in het Menu of in verschillende toepassingen of
lijsten naar boven, naar beneden, naar links en naar rechts gaan. Daarnaast kunt u op de joystick drukken om toepassingen en
bestanden te openen of om instellingen te wijzigen.
Stand-by modi
Het apparaat kent twee verschillende stand-by modi: stand-by modus en actieve stand-by modus.
Actieve standby
Nadat u het apparaat hebt ingeschakeld en het apparaat klaar is voor gebruik en als u nog geen tekens hebt ingevoerd of
selecties hebt gemaakt, bevindt het apparaat zich in de actieve stand-by modus. In de actieve stand-by modus worden uw
serviceprovider en netwerk weergegeven, evenals symbolen, bijvoorbeeld voor alarmsignalen en voor toepassingen die u snel
wilt openen.
Als u toepassingen wilt selecteren om deze te kunnen openen vanuit actieve stand-by, selecteert u Menu > Instrum. > Instell. >
Telefoon > Standby-modus > Toepass. standby. Ga naar de verschillende snelkoppelingsinstellingen en druk op de joystick. Ga
naar de gewenste toepassing en druk op de joystick.
Als u de gewone stand-by modus wilt gebruiken, selecteert u Menu > Instrum. > Instell. > Telefoon > Standby-modus > Actief
standby > Uit.
Tip: In de actieve stand-by modus kunt u ook berichten in een berichtenmap weergeven, zoals uw inbox of mailbox.
Selecteer Menu > Berichten > Opties > Instellingen > Overige en de mappen in Modus Actief standby.
Standby
In de stand-by modus wordt allerlei informatie weergegeven, zoals uw serviceprovider, de tijd en verschillende indicatoren,
bijvoorbeeld voor alarmsignalen. De snelkoppelingen van de joystick zijn gewoonlijk niet beschikbaar in de actieve stand-by
modus, waarin de joystick wordt gebruikt om te bladeren.
Snelkoppelingen in stand-by modus
Druk op de beltoets om de laatst gekozen telefoonnummers weer te geven. Ga naar een nummer of naam en druk nogmaals
op de beltoets om het nummer te bellen.
Als u uw voicemail wilt bellen (netwerkdienst), houdt u 1 ingedrukt.
Druk de joystick naar rechts om agenda-items weer te geven.
Druk de joystick naar links om tekstberichten te schrijven en te verzenden.
Druk op de knop boven aan de zijkant om Contacten te openen.
Als u een ander profiel wilt instellen, drukt u kort op de aan/uit-toets, gaat u naar het gewenste profiel en drukt u op de joystick
om het profiel te activeren.
Als u Diensten wilt openen en verbinding wilt maken met internet, houdt u 0 ingedrukt.
Als u deze snelkoppelingen wilt wijzigen, selecteert u Menu > Instrum. > Instell. > Telefoon > Standby-modus.
Menu
Het Menu is een beginpunt van waaruit u alle toepassingen van het apparaat of op een geheugenkaart kunt openen. Het
Menu bevat toepassingen en mappen (dit zijn groepen met vergelijkbare toepassingen). Met de joystick kunt u omhoog en
omlaag gaan in het scherm.
Toepassingen die u installeert worden standaard opgeslagen in de map Installatie.
U opent een toepassing door er naartoe te gaan en op de joystick te drukken.
Als u de toepassingen wilt weergeven in een lijst, selecteert u Opties > Weergave wijzigen > Lijst. Als u wilt terugkeren naar de
roosterweergave, selecteert u Opties > Weergave wijzigen > Raster.
Als u het geheugengebruik van verschillende toepassingen en gegevens in het apparaat of op de geheugenkaart wilt weergeven
of de hoeveelheid vrij geheugen wilt controleren, selecteert u Opties > Gegevens geheugen.
Als u de map opnieuw wilt ordenen, gaat u naar de toepassing die u wilt verplaatsen en selecteert u Opties > Verplaatsen. Naast
de toepassing verschijnt een vinkje. Ga naar een nieuwe locatie en selecteer OK.
Als u een toepassing naar een andere map wilt verplaatsen, gaat u naar de gewenste toepassing en selecteert u
achtereenvolgens Opties > Verplaats naar map, de nieuwe map en OK.
Als u toepassingen wilt downloaden van internet, selecteert u Opties > Toep.downloads.
Als u een nieuwe map wilt maken, selecteert u Opties > Nieuwe map. U kunt geen mappen in mappen maken.
Als u de naam van een nieuwe map wilt wijzigen, selecteert u Opties > Naam wijzigen.
Tip: Als u wilt schakelen tussen verschillende geopende toepassingen, houdt u de menutoets ingedrukt. Het venster
voor het schakelen tussen toepassingen wordt geopend met daarin een overzicht van de geopende toepassingen. Ga
naar een toepassing en druk op de joystick om over te schakelen naar die toepassing.
Algemene bewerkingen in verschillende toepassingen
De volgende bewerkingen zijn van toepassing op verschillende toepassingen:
Als u het profiel wilt wijzigen of het apparaat wilt uitschakelen of vergrendelen, houdt u de aan/uit-toets kort ingedrukt.
Als u een bestand wilt opslaan, selecteert u Opties > Opslaan. De opties voor het opslaan verschillen per toepassing.
Als u een bestand wilt verzenden, selecteert u Opties > Zenden. U kunt een bestand per e-mail of in een multimediabericht
verzenden, of door middel van infrarood of Bluetooth.
Als u tekst wilt kopiëren, houdt u de wijzigtoets ingedrukt en selecteert u de tekst met de joystick. Houd de wijzigtoets ingedrukt
en selecteer Kopiëren. U plakt de tekst als volgt: blader naar de gewenste locatie, houd de wijzigtoets ingedrukt en selecteer
Plakken.
Als u een bestand wilt verwijderen, drukt u op de wistoets of selecteert u Opties > Verwijderen.
Als u verschillende items wilt selecteren, bijvoorbeeld bestanden of contactpersonen, gaat u omhoog, omlaag, naar links of naar
rechts om het gewenste item te markeren. Selecteer Opties > Markeringen aan/uit > Markeren om één item te selecteren of
Opties > Markeringen aan/uit > Alle markeren om alle items te selecteren.
Tip: Als u vrijwel alle items wilt selecteren, selecteert u eerst Opties > Markeringen aan/uit > Alle markeren. Markeer
de items die u niet wilt selecteren en selecteer vervolgens Opties > Markeringen aan/uit > Markering opheffen.
Als u een object wilt selecteren (bijvoorbeeld een bijlage in een document), gaat u naar het object zodat het object aan beide
kanten wordt gemarkeerd met vierkantjes.
Intern zkn.
U kunt zoeken naar gegevens in uw contacten, notities, afspraken, taken, e-mailberichten en SMS-berichten. U kunt ook
bestanden zoeken aan de hand van de bestandsnamen in het geheugen van uw apparaat en op de geheugenkaart.
Selecteer Menu > Kantoor > Intern zkn..
Selecteer de typen inhoud waarin u wilt zoeken. U kunt de selectie opheffen door deze nogmaals te selecteren. Als u alle typen
inhoud wilt doorzoeken, selecteert u Alles. Voer de woorden in die u zoekt, of het begin daarvan. Selecteer Zoeken.
Tip: U kunt wildcards gebruiken om items te zoeken. Gebruik een ? om één teken te vervangen, en * om nul of meer
tekens te vervangen.
Als u twee woorden in uw zoekopdracht wilt opnemen, moet u deze scheiden met een spatie. U vindt alleen items die
beide woorden bevatten.
Als u exacte treffers voor een zin of deel van een zin wilt zoeken, zet u de woorden tussen aanhalingstekens.
Selecteer Opties > Vorige pagina om uw eerdere zoekopdrachten te zien.
Tekst invoeren
Traditionele tekstinvoer
Als u tekst invoert met traditionele tekstinvoer, wordt in de rechterbovenhoek van het scherm
en geven het geselecteerde lettertype aan. geeft aan dat de eerste letter van de zin een hoofdletter is en de
overige letters kleine letters zijn. geeft de cijfermodus aan.
• Druk herhaaldelijk op 1–9 tot het gewenste teken wordt weergegeven. Er zijn voor een cijfertoets meer tekens beschikbaar
dan op de toets zijn afgedrukt.
• Als u een nummer wilt invoegen, houdt u de cijfertoets ingedrukt.
• Als u tussen de letter- en cijfermodus wilt schakelen, houdt u # ingedrukt.
• Als de volgende letter met dezelfde toets moet worden ingevoerd als de huidige letter, wacht u tot de cursor wordt
weergegeven en voert u de letter in.
• Als u een teken wilt verwijderen, drukt u op de wistoets. Houdt de wistoets ingedrukt om meer dan één teken te wissen.
• Voor de meest gebruikte leestekens drukt u op de toets 1. Druk herhaaldelijk op 1 om het gewenste leesteken te bereiken.
Druk op * om een lijst met speciale tekens te openen. Blader met de joystick door de lijst en selecteer een teken.
• Als u een spatie wilt invoegen, drukt u op 0. Als u de cursor naar de volgende regel wilt verplaatsen, drukt u drie keer op 0.
• Als u tussen de verschillende lettertypen wilt schakelen, drukt u op #.
Tekstvoorspelling
1. Als u de tekstvoorspelling wilt inschakelen, drukt u op de wijzigtoets en selecteert u Tekstvoorspelling aan. Daarmee wordt
tekstvoorspelling voor alle editors in het apparaat ingeschakeld. Als u tekst met tekstvoorspelling invoert, wordt in de
rechterbovenhoek van het scherm de indicator weergegeven.
2. Voor het invoeren van het gewenste woord drukt u op 2–9. Druk één keer op elke toets voor één letter.
3. Als u het gewenste woord hebt ingevoerd en dit juist is, bevestigt u het woord door de joystick naar rechts te drukken of op
0 te drukken om een spatie toe te voegen.
Als het woord niet juist is, drukt u herhaaldelijk op * om de overeenkomende woorden in het woordenboek één voor één
te bekijken.
Als het teken ? achter het woord wordt weergegeven, is het woord dat u wilde invoeren niet in het woordenboek opgenomen.
Als u een woord aan het woordenboek wilt toevoegen, selecteert u Spellen, voert u het woord in (maximaal 32 letters) met
traditionele tekstinvoer en selecteert u OK. Het woord wordt aan het woordenboek toegevoegd. Als het woordenboek vol
is, wordt het eerste woord dat was toegevoegd vervangen door een nieuw woord.
4. Voer het volgende woord in.
Tip: Voor het in- of uitschakelen van tekstvoorspelling drukt u twee keer kort achter elkaar op #.
Voer de eerste helft van een samengesteld woord in, bevestig dit deel en druk de joystick naar rechts. Voer het laatste deel van
het samengestelde woord in. Voltooi het samengestelde woord door op 0 te drukken om een spatie toe te voegen.
Als u tekstvoorspelling voor alle editors op het apparaat wilt uitschakelen, drukt u op de wijzigtoets en selecteert u
Tekstvoorspelling > Uit.
Tekst naar het klembord kopiëren
1. Houdt de wijzigtoets ingedrukt om letters en woorden te selecteren. Druk de joystick tegelijkertijd in de vereiste richting
om het woord, de zin of de regel tekst te selecteren die u wilt kopiëren. Daarbij wordt de tekst gemarkeerd.
2. Als u de tekst naar het klembord wilt kopiëren, houdt u de wijzigtoets ingedrukt en selecteert u Kopiëren. Als u de tekst in
een document wilt invoegen, houdt u de wijzigtoets ingedrukt en selecteert u Plakken.
Invoertaal wijzigen
Wanneer u tekst invoert, kunt u de invoertaal wijzigen. Als u bijvoorbeeld herhaaldelijk op de toets 6 moet drukken om een
bepaald teken te kunnen invoeren, wijzigt u de invoertaal zodat verschillende tekens in een andere volgorde worden
aangeboden.
Als u tekst invoert in een niet-Latijns alfabet en Latijnse tekens wilt invoeren (bijvoorbeeld een e-mail- of internetadres), moet
u mogelijk de invoertaal wijzigen. Als u de invoertaal wilt wijzigen, drukt u op de wijzigtoets, selecteert u Invoertaal en
vervolgens een invoertaal met Latijnse tekens.
Volumeregeling
Waarschuwing: Houd het apparaat niet dicht bij uw oor wanneer de luidspreker wordt gebruikt, aangezien het volume
erg luid kan zijn.
U kunt het volume tijdens een gesprek regelen door op de volumetoetsen te drukken.
Bij gebruik van de luidspreker kunt u het volume regelen door op de volumetoetsen te drukken.
Waarschuwing: In het profiel Offline kunt u geen oproepen doen of ontvangen, en kunnen ook overige functies
waarvoor netwerkdekking vereist is, niet worden gebruikt. Soms kunt u nog wel het geprogrammeerde alarmnummer
kiezen. Als u wilt bellen, moet u de telefoonfunctie eerst activeren door een ander profiel te kiezen. Als het apparaat
vergrendeld is, moet u de beveiligingscode invoeren.
Selecteer Menu > Instrumenten > Profielen.
U kunt voor verschillende gebeurtenissen, omgevingen of groepen bellers beltonen, waarschuwingssignalen en andere signalen
instellen.
Als u een profiel wilt aanpassen, gaat u naar het gewenste profiel in de lijst en selecteert u Opties > Aanpassen.
Definieer de volgende instellingen:
• Beltoon — Een beltoon uit de lijst selecteren, of Beltoondownl. selecteren om een map te openen met daarin een lijst met
bookmarks voor het downloaden van tonen. Als u de geselecteerde toon wilt beluisteren, selecteert u Afspelen. Als u twee
verschillende telefoonlijnen gebruikt, kunt u verschillende beltonen voor deze lijnen instellen.
• Naam beller uitspr. — De functie tekst-naar-spraak-beltoon activeren. Wanneer iemand uit uw contactenlijst u belt, hoort u
een beltoon die bestaat uit de gesproken naam van het contact en de geselecteerde beltoon.
• Beltoontype — Het type beltoon instellen.
• Belvolume — Het volume van de beltoon instellen.
• Berichtensignaaltoon — Een toon voor ontvangen SMS-berichten instellen.
• Signaaltoon e-mail — Een toon voor ontvangen e-mailberichten instellen.
• Trilsignaal — Instellen of het apparaat trilt wanneer u een oproep ontvangt.
• Toetsenbordtonen — Het volume van de toetsenbordtonen van het apparaat instellen.
• Waarschuwingstonen — De waarschuwingssignalen in- of uitschakelen.
• Waarschuwen bij — U kunt instellen dat het apparaat alleen overgaat wanneer u wordt gebeld door nummers van een
bepaalde groep contacten. Voor oproepen van andere nummers geldt een stille waarschuwing.
• Profielnaam — Een nieuw profiel een naam geven of de naam van een bestaand profiel wijzigen. De namen van profielen
Algemeen en Offline kunnen niet worden gewijzigd.
Wanneer het profiel Offline is geactiveerd, kunt u het apparaat niet per ongeluk inschakelen, berichten verzenden of
ontvangen of Bluetooth gebruiken. Bovendien wordt een eventuele internetverbinding die actief is op het moment dat het
profiel wordt geselecteerd gesloten.
Als u een profiel wilt wijzigen, gaat u naar het gewenste profiel in de lijst en selecteert u Opties > Activeren.
Als u een nieuw profiel wilt maken, selecteert u Opties > Nieuw maken en definieert u de volgende instellingen:
Beltonen selecteren
Als u een beltoon wilt instellen, gaat u naar een profiel en selecteert u Opties > Aanpassen > Beltoon. Selecteer een beltoon uit
de lijst of selecteer Beltoondownl. om een map te openen met daarin een lijst met bookmarks voor het downloaden van tonen.
Gedownloade tonen worden opgeslagen in Galerij.
Als u een beltoon alleen voor een bepaalde groep contacten wilt gebruiken, gaat u naar een profiel en selecteert u Opties >
Aanpassen > Waarschuwen bij en vervolgens de gewenste groep. Voor oproepen van andere nummers geldt een stille
waarschuwing.
Als u wilt bladeren naar een berichttoon, gaat u naar een profiel en selecteert u Opties > Aanpassen > Berichtensignaaltoon.
Als u de geselecteerde toon wilt beluisteren, selecteert u de toon uit de lijst en wacht u tot de toon wordt afgespeeld.
Toebehoreninstellingen wijzigen
Ga naar een toebehoren en selecteer Opties > Openen.
Wijzig het standaardprofiel voor het toebehoren.
Als u toebehoreninstellingen wilt wijzigen, selecteert u een toebehoren en selecteert u Opties > Openen.
Thema's
Selecteer Menu > Instrumenten > Thema's.
Met Thema's kunt u de weergave van het scherm van het apparaat wijzigen. U kunt bijvoorbeeld de achtergrondafbeelding en
de kleuren op het scherm wijzigen.
Meer informatie kunt u vinden in de uitgebreide gebruikershandleiding op het web.
Als u de weergave van het scherm wilt wijzigen, markeert u het thema dat u wilt gebruiken en selecteert u Opties > Toepas..
Als u een thema wilt bewerken, markeert u het thema en selecteert u Opties > Bewerken. Selecteer Achtergrond om de
achtergrondafbeelding in de stand-by modi te wijzigen, of selecteer Energiespaarstand om een tekst of de datum en tijd te
gebruiken als energiebesparing voor het scherm wanneer gedurende bepaalde tijd geen toetsen zijn ingedrukt.
Als u thema's wilt downloaden, moet u een netwerkverbinding tot stand brengen waarmee u thema's kunt downloaden van
internetbronnen die compatibel zijn met uw apparaat.
Als u een thema wilt downloaden, selecteert u Themadownloads. Voer de koppeling in van waaruit u het thema wilt
downloaden. Wanneer het thema is gedownload, kunt u dit bekijken, activeren of bewerken.
Als u een thema wilt bekijken, markeert u het thema en selecteert u Opties > Bekijken. Selecteer Toepas. om het nieuwe thema
te gaan gebruiken.
Inhoud uitwisselen tussen apparaten
U kunt inhoud, zoals contactpersonen, van een compatibel Nokia-apparaat overbrengen naar uw Nokia E50 via Bluetooth of
infrarood. Het soort inhoud dat kan worden overgebracht, is afhankelijk van het type apparaat. Als het andere apparaat
synchronisatie ondersteunt, kunt u ook gegevens synchroniseren tussen het andere apparaat en uw Nokia E50.
Gegevens overbrengen met Bluetooth of infrarood
Als u wilt beginnen met het overbrengen van gegevens vanaf een compatibel apparaat, selecteert u Menu > Instrum. >
Overdracht.
Bluetooth-connectiviteit
1. Selecteer Doorgaan in de informatieweergave.
2. Selecteer Via Bluetooth. Beide apparaten moeten het geselecteerde verbindingstype ondersteunen.
3. Activeer Bluetooth in het andere apparaat en selecteer Doorgaan in uw Nokia E50 om te zoeken naar apparaten met een
Bluetooth-verbinding.
4. Selecteer Stop in uw Nokia E50 nadat het andere apparaat is gevonden.
5. Selecteer het andere apparaat in de lijst. U wordt gevraagd naar de toegangscode (1 tot 16 cijfers) van uw Nokia E50. De
toegangscode wordt slechts één keer gebruikt om de verbinding te bevestigen.
6. Voer de code in op uw Nokia E50 en selecteer OK. Voer de toegangscode in op het andere apparaat en selecteer OK. De
apparaten zijn nu gekoppeld.
Bij sommige typen apparaten wordt de toepassing Overdr.ggvns als een bericht naar het andere apparaat gestuurd. Als u
Overdr.ggvns wilt installeren op het andere apparaat, opent u het bericht en volgt u de instructies op het scherm.
7. Selecteer met de Nokia E50 de inhoud die u van het andere apparaat wilt kopiëren en selecteer OK.
Infraroodconnectiviteit
1. Selecteer Doorgaan in de informatieweergave.
2. Selecteer Via infrarood. Beide apparaten moeten het geselecteerde verbindingstype ondersteunen.
3. Koppel de twee apparaten. Zie 'Infrarood', p. 57.
4. Selecteer met de Nokia E50 de inhoud die u van het andere apparaat wilt kopiëren en selecteer OK.
Inhoud wordt vanuit het geheugen van het andere apparaat naar de betreffende locatie in uw apparaat gekopieerd. De tijd die
nodig is om te kopiëren, hangt af van de hoeveelheid gegevens die wordt overgebracht. U kunt het kopiëren annuleren en
nadien hervatten.
De benodigde stappen voor gegevensoverdracht kunnen verschillen per apparaat en kunnen verschillen als u de
gegevensoverdracht eerder hebt onderbroken. De items die u kunt overbrengen, zijn afhankelijk van het andere apparaat.
Zie 'Apparaten koppelen', p. 56.
Gegevens met ander apparaat synchroniseren
Als u eerder gegevens hebt overgebracht naar uw Nokia E50 en als uw andere apparaat synchronisatie ondersteunt, kunt u
Overdracht gebruiken om de gegevens op beide apparaten up-to-date te houden.
1. Selecteer Telefoons en druk op de joystick.
2. Ga naar het apparaat waarvan u gegevens hebt overgebracht en druk op de joystick.
3. Selecteer Synchroniseren en druk op de joystick. De apparaten beginnen met synchroniseren via de verbinding die u had
geselecteerd tijdens de oorspronkelijke gegevensoverdracht. Alleen de gegevens die u oorspronkelijk had geselecteerd voor
gegevensoverdracht, worden gesynchroniseerd.
Als u de instellingen voor gegevensoverdracht en synchronisatie wilt wijzigen, selecteert u Synchroniseren, gaat u naar een
apparaat, drukt u op de joystick en selecteert u Bewerken.
Er zijn twee typen geheugens waarin u gegevens kunt opslaan of toepassingen kunt installeren: apparaatgeheugen en
verwijderbaar geheugen.
Apparaatgeheugen
Geheugen dat in uw apparaat is geïntegreerd, is een dynamische geheugen-'pool' die door vele toepassingen wordt gedeeld.
De hoeveelheid beschikbaar intern geheugen varieert, maar is gelimiteerd tot het maximum van de fabrieksinstelling. De
gegevens die in het apparaat zijn opgeslagen, zoals softwaretoepassingen, afbeeldingen en muziek, maken gebruik van het
interne geheugen.
Verwijderbaar geheugen
Verwijderbaar geheugen is gegevensopslag die niet in het apparaat is geïntegreerd, zoals een SIM-kaart of een geheugenkaart.
Een SIM-kaart bevat verschillende soorten informatie, zoals informatie over de netwerkoperator en contacten. Een
geheugenkaart kan dienen als externe opslag voor softwaretoepassingen, afbeeldingen, muziek, contacten, tekst of
elektronische gegevens. Er zijn geheugenkaarten met hoge capaciteit beschikbaar.
Geheugeninformatie
Selecteer Menu en Opties > Gegevens geheugen en Geheugen of Geheugenkaart.
U kunt zien hoeveel geheugen er momenteel in gebruik is, hoeveel vrij geheugen er overblijft en hoeveel geheugen in beslag
wordt genomen door elk gegevenstype. U kunt bijvoorbeeld zien hoeveel geheugen uw e-mail, tekstdocumenten of agendaitems in beslag nemen.
Tip: Om te voorkomen dat de hoeveelheid geheugen te klein wordt, is het raadzaam om regelmatig gegevens te
verwijderen of deze naar een geheugenkaart of pc over te brengen.
Geheugenkaart
Uw Nokia-apparaat ondersteunt het bestandssysteem FAT16 en FAT32 voor geheugenkaarten. Als u een geheugenkaart uit een
ander apparaat gebruikt of als u verzekerd wilt zijn van compatibiliteit tussen de geheugenkaart en uw Nokia-apparaat, moet
u de geheugenkaart formatteren met uw Nokia-apparaat. Let wel: alle gegevens op de geheugenkaart worden permanent
verwijderd als u de geheugenkaart formatteert.
Het is raadzaam om de gegevens in het apparaatgeheugen regelmatig naar de geheugenkaart te kopiëren. U kunt de gegevens
later op het apparaat herstellen. Als u een back-up van het apparaatgeheugen wilt maken op een geheugenkaart, selecteert u
Menu > Instrumenten > Geheugenkaart > Opties > Reservekopie. Als u de informatie wilt terugzetten van de geheugenkaart
naar het apparaatgeheugen, selecteert u Menu > Instrumenten > Geheugenkaart > Opties > Herst. vanaf kaart.
Verwijder de geheugenkaart niet terwijl een bewerking plaatsvindt. Wanneer u de kaart tijdens een dergelijke bewerking
verwijdert, kan schade ontstaan aan de geheugenkaart en het apparaat en kunnen de gegevens die op de kaart zijn opgeslagen,
beschadigd raken.
Als u een geheugenkaart niet kunt gebruiken, is het kaarttype mogelijk niet geschikt, is de kaart niet geformatteerd voor het
apparaat of is het bestandssysteem op de kaart beschadigd.
Tip: U kunt een geheugenkaart installeren en verwijderen zonder de batterij te verwijderen of het apparaat uit te
schakelen.
MicroSD
Gebruik alleen compatibele microSD-kaarten die door Nokia zijn goedgekeurd voor gebruik met dit apparaat. Nokia gebruikt
de goedgekeurde industriestandaarden voor geheugenkaarten, maar het is mogelijk dat niet alle andere merken goed werken
of volledig compatibel zijn met dit apparaat.
Dit apparaat gebruikt een microSD-geheugenkaart.
Met het oog op de interoperabiliteit moet u alleen compatibele microSD-kaarten met dit apparaat gebruiken. Vraag
de fabrikant of de leverancier naar de compatibiliteit van een microSD-kaart. Kaarten van een ander type dan microSD
zijn niet compatibel met dit apparaat. Als u een incompatibele geheugenkaart gebruikt, kan schade ontstaan aan de
geheugenkaart en het apparaat en kunnen de gegevens die op de incompatibele kaart zijn opgeslagen, beschadigd raken. Houd
alle geheugenkaarten buiten bereik van kleine kinderen.
Een geheugenkaart gebruiken
Selecteer Menu > Instrumenten > Geheugenkrt > Opties en selecteer de volgende opties:
• Geh.krt verwijderen — De geheugenkaart veilig verwijderen.
• Reservekopie — Een back-up op uw geheugenkaart maken van belangrijke gegevens, zoals uw agenda-items of contacten.
• Herst. vanaf kaart — De back-up van de geheugenkaart naar het apparaat terugzetten.
• Geh.kaart formatt. — Een geheugenkaart voor het apparaat formatteren.
• Naam geh.kaart — De naam van de geheugenkaart wijzigen.
• Wachtw. instellen — Een wachtwoord voor de geheugenkaart maken.
• Gegevens geheugen — Het geheugengebruik van verschillende toepassingen en gegevens bekijken.
Geheugenkaart formatteren
Wanneer een geheugenkaart wordt geformatteerd, gaan alle gegevens op de kaart definitief verloren. Raadpleeg uw leverancier
om te achterhalen of u de geheugenkaart moet formatteren voor het eerste gebruik. Als u een geheugenkaart wilt formatteren,
selecteert u Opties > Geh.kaart formatt.. Voer na het formatteren een naam in voor de geheugenkaart.
Beveiliging geheugenkaart
U kunt een geheugenkaart beveiligen met een wachtwoord om onbevoegd gebruik te voorkomen. Als u een wachtwoord wilt
instellen, selecteert u Opties > Wachtw. instellen. Het wachtwoord kan acht tekens lang zijn en is hoofdlettergevoelig. Het
wachtwoord wordt opgeslagen in het apparaat. U hoeft het niet opnieuw in te voeren zolang u de geheugenkaart in hetzelfde
apparaat gebruikt. Als u de geheugenkaart in een ander apparaat gebruikt, wordt naar het wachtwoord gevraagd. Niet alle
geheugenkaarten ondersteunen beveiliging met een wachtwoord.
Als u het wachtwoord voor de geheugenkaart wilt verwijderen, selecteert u Opties > Wachtw. verw.. Wanneer u het wachtwoord
verwijdert, zijn de gegevens op de geheugenkaart niet meer beveiligd tegen onbevoegd gebruik.
Een geheugenkaart deblokkeren
Als u een geblokkeerde geheugenkaart wilt openen, selecteert u Opties > Geh.kaart deblokk.. Voer uw wachtwoord in.
Help en zelfstudie
Als u vragen hebt over het gebruik van het apparaat, hoeft u de handleiding niet bij de hand te hebben omdat het apparaat
over zowel taakspecifieke Help als een zelfstudie beschikt.
Tip: Taakspecifiek houdt in dat u instructies direct kunt weergeven vanuit een lijst met Opties.
Help bij het apparaat
Als u instructies wilt lezen voor de huidige weergave van de geopende toepassing, selecteert u Opties > Help.
Tip: U kunt ook Menu > Instrumenten > Help selecteren om door Help-onderwerpen te bladeren en zoekacties uit te
voeren.
In Help kunt u categorieën selecteren waarvoor u instructies wilt zien. Ga naar een categorie, zoals Berichten, en druk op de
joystick om te zien welke instructies (Help-onderwerpen) beschikbaar zijn. Tijdens het lezen van het onderwerp drukt u de
joystick naar links of naar rechts om de andere onderwerpen in dezelfde categorie weer te geven.
Tijdens het lezen van de instructies kunt u terugkeren naar de toepassing die op de achtergrond geopend is door de menutoets
ingedrukt te houden.
Zelfstudie
De zelfstudie geeft informatie over het apparaat en laat zien hoe u het kunt gebruiken.
Als u de zelfstudie wilt openen vanuit het menu, selecteert u Menu > Instrumenten > Zelfstudie en opent u de sectie die u wilt
bekijken.
Nokia PC Suite
U kunt Nokia PC Suite installeren vanaf de cd-rom of via de website. Nokia PC Suite kan alleen worden gebruikt met Windows
2000 en Windows XP. Met Nokia PC Suite kunt u back-ups maken, het apparaat synchroniseren met een compatibele computer,
bestanden tussen het apparaat en een compatibele computer uitwisselen of het apparaat gebruiken als modem.
Wanneer het apparaat is vergrendeld, kunt u soms nog wel het geprogrammeerde alarmnummer kiezen.
Oproepen
Als u een nummer wilt kiezen terwijl het apparaat in het profiel Offline staat, moet u mogelijk de beveiligingscode intoetsen
en het apparaat instellen op een belprofiel voordat u een nummer kiest, ook als het een alarmnummer betreft.
Voordat u een oproep kunt verzenden of ontvangen, moet het apparaat zijn ingeschakeld, voorzien zijn van een geldige SIMkaart en zich binnen het bereik van het netwerk bevinden.
Voer het netnummer en abonneenummer in en druk op de beltoets. Als u een verkeerd teken invoert, drukt u op de wistoets.
Tip: Voor internationale gesprekken drukt u tweemaal op de *-toets voor het plusteken (+) dat de internationale
toegangscode vervangt, en voert u de landcode, het netnummer (laat zo nodig de eerste 0 weg) en het telefoonnummer
in.
Als u de oproep wilt beëindigen of de kiespoging wilt annuleren, drukt u op de eindetoets.
Als u wilt bellen naar een contact uit het telefoonboek, selecteert u in de stand-by modus Contact.. Voer de eerste letters van
de naam in, ga naar de naam en druk op de beltoets. Zie 'Contacten', p. 30.
Druk op de beltoets om de 20 laatst gekozen nummers weer te geven. Ga naar het gewenste nummer of de gewenste naam en
druk op de beltoets om het nummer te kiezen. Zie 'Logboek', p. 23.
Met de volumetoetsen kunt u het volume van een actief gesprek regelen.
Als u in de stand-by modus uw voicemail wilt bellen (netwerkdienst), houdt u 1 ingedrukt of drukt u op 1 en vervolgens op de
beltoets.
Snelkeuze
Met de snelkeuzefunctie kunt u een nummer kiezen door een cijfertoets ingedrukt te houden.
Voordat u de snelkeuzefunctie kunt gebruiken, moet u Menu > Instrum. > Instellingen > Bellen > Snelkeuze > Aan selecteren.
Als u een cijfertoets aan een telefoonnummer wilt toewijzen, selecteert u Menu > Instrum. > Snelkeuze. Ga naar de cijfertoets
(2 - 9) op het scherm en selecteer Opties > Toewijz.. Selecteer het gewenste nummer in de Contacten-database.
Als u het telefoonnummer dat aan een cijfertoets is toegewezen, wilt verwijderen, gaat u naar de snelkeuzetoets en selecteert
u Opties > Verwijderen.
Als u het telefoonnummer dat aan een cijfertoets is toegewezen, wilt wijzigen, gaat u naar de snelkeuzetoets en selecteert u
Opties > Wijzigen.
Oproep beantwoorden
Opmerking: De uiteindelijke rekening van de serviceprovider voor oproepen en diensten kan variëren, afhankelijk van
de netwerkfuncties, afrondingen, belastingen, enzovoort.
Druk op de beltoets om een oproep te beantwoorden.
Druk op de eindetoets om de oproep te weigeren.
Als u de beltoon wilt uitschakelen in plaats van een oproep te beantwoorden, selecteert u Stil.
Als u een nieuwe oproep wilt beantwoorden tijdens een gesprek wanneer de functie Oproep in wachtrij is geactiveerd, drukt
u op de beltoets. De eerste oproep wordt in de wachtstand gezet. Druk op de eindetoets om de actieve oproep te beëindigen.
Opties tijdens een gesprek
Selecteer Opties voor de volgende functies tijdens een gesprek:
• Dempen — U kunt luisteren naar het actieve gesprek, maar de andere deelnemers kunnen u niet horen.
• Dempen opheffen — De gespreksdeelnemers kunnen u weer horen.
• Verwijd. — Een deelnemer uit het actieve gesprek verwijderen.
• Actieve opr. beëind. — De actieve oproep beëindigen.
• Menu — Het menu Toepassingen van uw apparaat weergeven.
• Standby — De actieve oproep in de wachtstand plaatsen.
• Oproep activeren — De actieve oproep uit de wachtstand halen.
• Nieuwe oproep — Een nieuwe oproep doen tijdens een gesprek als de functie voor Conferentiegesprek (netwerkdienst)
beschikbaar is.
• Aannemen — Een inkomende oproep beantwoorden tijdens een gesprek als Oproep in wachtrij actief is.
O p r o e p e n e n s p r a a k t o e p a s s i n g e n
• Weigeren — Een inkomende oproep weigeren tijdens een gesprek als Oproep in wachtrij actief is.
• Toetsblk. blokkeren — Toetsen blokkeren tijdens een gesprek.
• Conferentie — Een actief gesprek en een gesprek in de wachtstand samenvoegen in een conferentiegesprek (netwerkdienst).
• Privé — Een privégesprek voeren met een geselecteerde deelnemer in het conferentiegesprek (netwerkdienst).
• Wisselen — Schakelen tussen het actieve gesprek en het gesprek in de wachtstand (netwerkdienst).
• DTMF verzenden — DTMF-toonreeksen (Dual Tone Multi-Frequency), zoals wachtwoorden, verzenden. Voer de DTMF-reeks in
of zoek ernaar in Contact. en selecteer DTMF.
• Doorverbinden — Het gesprek in de wachtstand verbinden met het actieve gesprek en zelf de verbinding verbreken
(netwerkdienst).
De beschikbare opties kunnen verschillen.
Oproepen omleiden
Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Doorschakelen.
U kunt inkomende oproepen omleiden naar uw voicemail of naar een ander telefoonnummer. Neem contact op met uw
serviceprovider voor meer informatie.
1. Selecteer een van de volgende opties:
• Spraakoproepen — Inkomende spraakoproepen.
• Gegevensoproepen — Inkomende gegevensoproepen.
• Faxoproepen — Inkomende faxoproepen.
2. Selecteer een van de volgende opties voor het omleiden van oproepen:
• Alle spraakoproepen, Alle gegevensoproepen of Alle faxoproepen. — Alle inkomende spraak-, gegevens- of faxoproepen
omleiden.
• Indien bezet — Inkomende oproepen omleiden als u een actief gesprek hebt.
• Als niet aangenomen — Inkomende oproepen omleiden als het apparaat gedurende een bepaalde periode is overgegaan.
In het veld Wachttijd: geeft u op hoe lang het apparaat overgaat voordat de oproep wordt omgeleid.
• Indien buiten bereik — Oproepen omleiden wanneer het apparaat is uitgeschakeld of geen netwerkbereik heeft.
• Als niet beschikbaar — De laatste drie instellingen tegelijk activeren. Met deze optie worden oproepen omgeleid als het
apparaat bezet is, niet wordt beantwoord of buiten bereik van een netwerk is.
3. Selecteer Activeren.
Als u de huidige status voor het omleiden van oproepen wilt controleren, gaat u naar de omleidoptie en selecteert u Opties >
Controleer status.
Als u het omleiden van spraakoproepen wilt beëindigen, gaat u naar de omleidoptie en selecteert u Opties > Annuleer.
Oproepen blokkeren
De functies voor het blokkeren en doorschakelen van oproepen kunnen niet tegelijkertijd actief zijn.
Wanneer oproepen zijn geblokkeerd, kunt u soms wel officiële alarmnummers kiezen.
Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Oproepblokk..
U kunt de oproepen blokkeren die met het apparaat kunnen worden uitgevoerd of ontvangen (netwerkdienst). Als u de
instellingen wilt wijzigen, moet u beschikken over het blokkeerwachtwoord van de serviceprovider. Het blokkeren van oproepen
heeft invloed op alle oproepen, ook gegevensoproepen.
Als u oproepen wilt blokkeren, selecteert u Mob. opr. blokkeren en maakt u een keuze uit de volgende opties:
• Uitgaande oproepen — Spraakoproepen met het apparaat voorkomen.
O p r o e p e n e n s p r a a k t o e p a s s i n g e n
Als u een DTMF-toonreeks aan contactkaarten wilt koppelen, selecteert u Menu > Contacten. Open een contact en selecteer
Opties > Bewerken > Opties > Detail toevoegen > DTMF. Voer de toonreeks in. Druk driemaal op * om p in te voegen, een pauze
van ongeveer 2 seconden vóór of tussen DTMF-tonen. Selecteer Gereed. Als u het apparaat wilt instellen om alleen DTMF-tonen
te verzenden nadat u tijdens een oproep DTMF verzenden hebt geselecteerd, voegt u w in door viermaal op * te drukken.
Logboek
Selecteer Menu > Logboek.
In het Logboek kunt u informatie bekijken over de communicatiegeschiedenis van het apparaat.
Als u recente spraakoproepen, de geschatte duur en packet-gegevensverbindingen wilt bekijken, selecteert u Recente opr., Duur
oproep of Packet-ggvns en drukt u op de joystick.
Als u de gebeurtenissen wilt sorteren op type of op richting, gaat u naar rechts en selecteert u Opties > Filter. Ga naar een
filtertype en druk op de joystick. Selecteer het type of de richting en druk op de joystick.
Als u wilt opgeven welke communicatiegebeurtenissen worden gewist, selecteert u Opties > Instellingen > Duur vermelding
log, een optie en OK.
Als u gemiste of ontvangen oproepen en gekozen nummers wilt wissen, selecteert u Recente opr. > Opties > Wis recente
oproep..
Als u een beller wilt antwoorden met een bericht, selecteert u Recente opr. > Gemiste opr. > Opties > Ber. opstellen. U kunt
tekstberichten en multimediaberichten verzenden.
Als u de beller of de afzender van een bericht wilt toevoegen aan uw Contacten, selecteert u de beller of afzender en selecteert
u Recente opr. > Gemiste opr. > Opties > Toev. aan Contact..
Als u de hoeveelheid met GPRS verzonden of ontvangen gegevens wilt weergeven, selecteert u Packet-ggvns.
Als u de GPRS-tellers op nul wilt zetten, selecteert u Opties > Tellers op nul. Voer de beveiligingscode in en selecteer OK.
Instellingen Logboek
Als u wilt instellen hoe lang communicatiegebeurtenissen moeten worden bewaard in het Logboek, selecteert u Opties >
Instellingen > Duur vermelding log. Selecteer een optie in de lijst en selecteer OK.
Als u de duur van de oproep wilt weergeven tijdens het gesprek, selecteert u Opties > Instellingen > Duur oproep tonen > Ja.
PTT (Push to Talk)
Selecteer Menu > Connect. > P2T.
PTT (Push to Talk; netwerkdienst) maakt rechtstreekse gesproken communicatie mogelijk met een enkele druk op een knop.
Met PTT (Push to Talk) kunt u uw apparaat gebruiken als een portofoon.
PTT (Push to Talk)
U kunt met PTT (Push to Talk) een gesprek voeren met één persoon of met een groep, of u kunt zich aanmelden bij een kanaal.
Een kanaal is vergelijkbaar met een chatruimte: u kunt het kanaal oproepen om te zien of er iemand on line is. Met de oproep
naar het kanaal roept u geen andere deelnemers op. Deelnemers melden zich aan bij het kanaal en beginnen met elkaar te
praten.
Bij PTT-communicatie spreekt één persoon terwijl de anderen luisteren door middel van de ingebouwde luidspreker.
Deelnemers kunnen om de beurt reageren op elkaar. Omdat er slechts één deelnemer tegelijk aan het woord kan zijn, is de
maximale spreektijd beperkt. Neem contact op met uw netwerkoperator of serviceprovider voor informatie over de lengte van
de spreektijd in uw netwerk.
Tijdens een PTT-oproep moet u het apparaat voor u houden zodat u het scherm kunt zien. Spreek in de richting van de microfoon
en bedek de luidspreker niet met uw handen.
Telefoongesprekken krijgen altijd prioriteit over PTT (Push to Talk).
Voordat u PTT (Push to Talk) kunt gebruiken, moet u een toegangspunt en instellingen voor PTT (Push to Talk) definiëren.
Mogelijk ontvangt u de instellingen in een speciaal SMS-bericht van de serviceprovider die de PTT-dienst aanbiedt.
Gebruikersinstellingen
Selecteer Opties > Instellingen > Gebr.instellingen.
Definieer de volgende opties:
• Inkom. P2T-oproepen — Selecteer Melden als u gewaarschuwd wilt worden bij inkomende oproepen. Selecteer Automatisch
accepteren als u wilt dat PTT-oproepen automatisch worden beantwoord. Selecteer Niet toegestaan als u wilt dat PTT-
O p r o e p e n e n s p r a a k t o e p a s s i n g e n
• Toon P2T-oproep — Selecteer Ingesteld met profiel als u wilt dat de waarschuwingsinstelling voor PTT-oproepen gelijk is
aan uw profielinstellingen. Als het profiel Stil is geselecteerd, bent u niet beschikbaar voor PTT-gebruikers, met uitzondering
van terugbelverzoeken.
• Toon terugbelverzoek — De beltoon voor terugbelverzoeken instellen.
• Toepassing starten — Instellen of u zich wilt aanmelden bij de PTT-dienst wanneer u het apparaat inschakelt.
• Standaardbijnaam — Uw standaardbijnaam (maximaal 20 tekens) invoeren die zichtbaar is voor andere gebruikers.
• Mijn P2T-adres tonen — Instellen of uw PTT-adres zichtbaar is voor andere gebruikers. U kunt instellen dat alle bellers het
adres zien, dat het adres alleen zichtbaar is voor één-op-één-bellers of deelnemers aan een kanaal, of dat het adres voor alle
bellers wordt verborgen.
• Mijn aanm.status wrgvn — Instellen of uw aanmelding bij de PTT-server zichtbaar of verborgen is voor andere gebruikers.
Verbindingsinstellingen
Selecteer Opties > Instellingen > Verbindingsinstellingen.
Definieer de volgende opties:
• Domein — Voer de domeinnaam die u hebt ontvangen van uw serviceprovider in.
• Naam toegangspunt — Selecteer een PTT-toegangspunt.
• Serveradres — Voer het IP-adres of de domeinnaam van de PTT-server in. U ontvangt deze gegevens van uw serviceprovider.
• Gebruikersnaam — Voer uw gebruikersnaam in. U ontvangt deze naam van uw serviceprovider.
• Wachtwoord — Voer, indien nodig, een wachtwoord in om u aan te melden bij de PTT-dienst. Het wachtwoord wordt verstrekt
door de serviceprovider.
Aanmelden bij PTT-dienst
Als u in Gebr.instellingen de optie Toepassing starten hebt ingeschakeld, wordt automatisch verbinding gemaakt met de dienst
wanneer PTT (Push to Talk) wordt gestart. Als u dit niet hebt gedaan, moet u zich handmatig aanmelden.
Als u zich wilt aanmelden bij een PTT-dienst, selecteert u Opties > Instellingen > Verbindingsinstellingen en voert u uw
Gebruikersnaam, Wachtwoord, Domein, Serveradres en Naam toegangspunt in. Selecteer Opties > P2T inschakelen.
Wanneer de instelling Beltoontype van het apparaat is ingesteld op Eén piep of Stil, of wanneer er een oproep actief is, kunt u
geen PTT-oproepen plaatsen of ontvangen.
PTT-oproepen
Waarschuwing: Houd het apparaat niet dicht bij uw oor wanneer de luidspreker wordt gebruikt, aangezien het volume
erg luid kan zijn.
Selecteer Opties > P2T-contacten.
Als u een PTT-oproep wilt plaatsen, selecteert u een of meerdere contacten uit de lijst en drukt u op de spraaktoets. Tijdens een
PTT-oproep moet u het apparaat voor u houden zodat u het scherm kunt zien. Op het scherm kunt u zien wanneer u aan de
beurt bent om te spreken. Spreek in de richting van de microfoon en bedek de luidspreker niet met uw handen. Houd de
spraaktoets ingedrukt zolang u aan het woord bent. Als u bent uitgesproken, laat u de toets los.
Druk op de eindetoets om de PTT-oproep te beëindigen.
Wanneer u een PTT-oproep ontvangt, drukt u op de beltoets om de oproep te beantwoorden of op de eindtoets om de oproep
te weigeren.
Terugbelverzoeken
Als u een terugbelverzoek wilt verzenden, selecteert u Opties > P2T-contacten, gaat u naar het gewenste contact en selecteert
u Opties > Terugbelverz. verzndn.
Als u een terugbelverzoek wilt beantwoorden, selecteert u Tonen om het terugbelverzoek te openen. Als u een PTT-oproep aan
de afzender wilt verzenden, drukt u op de spraaktoets.
Contactenweergave
Als u contacten wilt weergeven, toevoegen, wijzigen, verwijderen of oproepen, selecteert u Opties > P2T-contacten. Er wordt
een lijst met namen weergeven uit de toepassing Contacten van uw apparaat met gegevens over de aanmeldstatus van de
contacten.
Als u een geselecteerd contact wilt oproepen, selecteert u Opties > 1-op-1 praten. Als u een groepsoproep wilt plaatsen, selecteert
u Opties > P2T-grpsopr. plaatsen.
Als u het contact wilt vragen u op te roepen, selecteert u Opties > Terugbelverz. verzndn.
O p r o e p e n e n s p r a a k t o e p a s s i n g e n
Een kanaal maken
Een kanaal is vergelijkbaar met een chatruimte: u kunt het kanaal oproepen om te zien of er iemand on line is. Met de oproep
naar het kanaal roept u geen andere deelnemers op. Deelnemers melden zich aan bij het kanaal en beginnen met elkaar te
praten.
Als u een kanaal wilt maken, selecteert u Opties > Nieuw kanaal > Nieuw maken.
Selecteer Opties en definieer de volgende opties:
• Kanaalnaam — Voer de naam van het kanaal in.
• Kanaalprivacy — Selecteer Privé of Openbaar.
• Bijnaam in kanaal — Voer uw bijnaam (maximaal 20 tekens) in die zichtbaar is voor andere gebruikers.
• Kanaalthumbnail — Voeg een afbeelding in ter illustratie van het kanaal.
Als u een kanaal wilt verwijderen, drukt u op de wistoets.
Wanneer u zich aanmeldt bij PTT (Push to Talk), wordt automatisch verbinding gemaakt met de kanalen die de laatste keer dat
de toepassing werd gesloten actief waren.
PTT-kanalen registreren
Als u een kanaal wilt registreren bij de PTT-dienst, selecteert u Opties > Registreren.
Als u de kanaalgegevens wilt bewerken, selecteert u Opties > Bewerken.
Aanmelden bij een kanaal
Als u zich wilt aanmelden bij een kanaal, selecteert u Opties > P2T-kanalen. Selecteer het kanaal waarbij u zich wilt aanmelden
en druk op de spraaktoets. Tijdens een PTT-oproep moet u het apparaat voor u houden zodat u het scherm kunt zien. Op het
scherm kunt u zien wanneer u aan de beurt bent om te spreken. Spreek in de richting van de microfoon en bedek de luidspreker
niet met uw handen. Houd de spraaktoets ingedrukt zolang u aan het woord bent. Als u bent uitgesproken, laat u de toets los.
Als u wilt schakelen tussen kanalen tijdens meervoudige oproepen, selecteert u Wisselen. Het actieve kanaal is gemarkeerd.
Als u gegevens over de actieve deelnemers aan het kanaal wilt weergeven, selecteert u Opties > Actieve leden.
Als u een deelnemer wilt uitnodigen bij een kanaal, selecteert u Opties > Uitnodiging verzndn.
PTT-logboek
Als u het PTT-logboek wilt openen, selecteert u Opties > P2T-logboek. Het logboek bevat de datum, de tijd, de duur en andere
gegevens over uw PTT-oproepen.
Tip: Als u vanuit het P2T-logboek een één-op-één-gesprek wilt starten, selecteert u het gewenste logboek en drukt u
op de spraaktoets.
PTT (Push to Talk) afsluiten
Selecteer Opties > Afsluiten. Selecteer Ja om u af te melden en de dienst te sluiten. Druk op Nee als u de toepassing actief wilt
houden op de achtergrond.
Apparaatbeveiliging
Selecteer Menu > Instrumenten > Instellingen > Beveiliging > Telefoon en SIM.
U kunt de beveiligingsinstellingen voor de PIN-code, automatische blokkering en het verwisselen van de SIM-kaart wijzigen en
codes en wachtwoorden aanpassen.
Zorg ervoor dat u toegangscodes gebruikt die afwijken van de alarmnummers, om te voorkomen dat u per ongeluk het
alarmnummer kiest.
Codes worden als sterretjes weergegeven. Wanneer u een code wilt wijzigen, voert u eerst de huidige code in en typt u daarna
tweemaal de nieuwe code.
Beveiligingsinstellingen definiëren
Als u apparaat- en SIM-kaartinstellingen wilt definiëren, selecteert u een instelling en Opties > Wijzigen.
Wanneer de oproepen beperkt zijn tot specifieke gebruikersgroepen, kunt u mogelijk nog wel het geprogrammeerde
alarmnummer kiezen.
Definieer de volgende instellingen:
• PIN-code vragen — Selecteer Aan om naar de PIN-code te vragen wanneer het apparaat wordt ingeschakeld. Deze instelling
kan niet worden gewijzigd als het apparaat is uitgeschakeld. Voor sommige SIM-kaarten kan het verzoek om de PIN-code
niet worden uitgeschakeld.
O p r o e p e n e n s p r a a k t o e p a s s i n g e n
• PIN-code — De PIN-code wijzigen. De PIN-code moet 4 tot 8 cijfers lang zijn en beschermt uw SIM-kaart tegen onbevoegd
gebruik. Deze code wordt geleverd bij de SIM-kaart. Nadat driemaal achter elkaar een verkeerde PIN-code is ingevoerd, wordt
de PIN-code geblokkeerd en moet u de blokkering opheffen met de PUK-code voordat u de SIM-kaart weer kunt gebruiken.
• PIN2-code — De PIN2-code wijzigen. De PIN2-code moet 4 tot 8 cijfers lang zijn en geeft toegang tot bepaalde functies van
het apparaat. Deze code wordt geleverd bij de SIM-kaart. Nadat driemaal achter elkaar een verkeerde PIN2-code is ingevoerd,
wordt de PIN2-code geblokkeerd en moet u de blokkering opheffen met de PUK2-code voordat u de SIM-kaart weer kunt
gebruiken.
• Periode autom. blok. — Hiermee kunt u een time-out instellen waarna het apparaat automatisch wordt geblokkeerd en
alleen kan worden gebruikt als de juiste (de)blokkeringscode wordt ingevoerd. Geef het aantal minuten voor de time-out op
of selecteer Geen als u de automatische blokkering wilt uitschakelen. Wanneer het apparaat is vergrendeld, kunt u nog steeds
inkomende oproepen beantwoorden en kunt u in sommige gevallen het alarmnummer kiezen dat in uw apparaat is
geprogrammeerd.
• Blokkeringscode — De nieuwe code kan tussen de 4 en 255 tekens lang zijn. U kunt zowel cijfers als letters gebruiken, en
zowel hoofdletters als kleine letters. U krijgt een melding als de blokkeringscode niet juist is opgemaakt.
• Blok. als SIM gewijz. — Hiermee kunt u instellen dat het apparaat om de blokkeringscode vraagt wanneer een onbekende
SIM-kaart in het apparaat wordt geplaatst. Het apparaat houdt een lijst bij met SIM-kaarten die herkend worden als kaarten
van de eigenaar.
• Ext. blokkering toest. — Als u deze optie inschakelt, kunt u het apparaat vergrendelen door een vooraf gedefinieerd
tekstbericht vanaf een andere telefoon te verzenden. Wanneer u deze optie inschakelt, moet u het bericht voor vergrendelen
op afstand invoeren en het bericht bevestigen. Het bericht moet uit ten minste 5 tekens bestaan.
• Bep. grp gebruikers (netwerkdienst) — Een groep personen opgeven naar wie u kunt bellen en die u kunnen bellen.
• SIM-diensten bevest. (netwerkdienst) — Instellen dat het apparaat bevestigingsberichten weergeeft wanneer u een SIM-
kaartdienst gebruikt.
Het blokkeerwachtwoord wijzigen
Als u het wachtwoord voor het blokkeren van spraak-, fax- en gegevensoproepen wilt wijzigen, selecteert u Menu > Instrum. >
Instellingen > Oproepblokk. > Mob. opr. blokkeren > Opties > Blokk. wachtw. wijz.. Typ het huidige wachtwoord en typ vervolgens
tweemaal het nieuwe wachtwoord. Het blokkeerwachtwoord moet uit vier cijfers bestaan. Neem contact op met uw
serviceprovider voor details.
Vaste nummers
Wanneer de functie Vaste nummers is ingeschakeld, kunt u mogelijk wel het geprogrammeerde alarmnummer kiezen.
Selecteer Menu > Contacten > Opties > SIM-contacten > Nrs. vaste contacten.
Met de dienst voor vaste nummers kunt u instellen dat alleen een beperkt aantal telefoonnummers vanaf uw apparaat kan
worden gebeld. Niet alle SIM-kaarten ondersteunen vaste nummers. Neem voor meer informatie contact op met uw
serviceprovider.
Selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
• Vaste nrs. activeren — Oproepen vanaf uw apparaat beperken. Als u de dienst wilt annuleren, selecteert u Vaste nrs. deact..
U hebt de PIN2-code nodig voor het in- en uitschakelen van vaste nummers of het bewerken van de vaste nummers. Neem
contact op met uw serviceprovider als u deze code niet hebt.
• Nieuw SIM-contact — Een telefoonnummer toevoegen aan de lijst met nummers die gebeld mogen worden. Voer de naam
en het telefoonnummer van het contact toe. Als u oproepen wilt beperken tot een bepaald landvoorvoegsel, voert u dit
voorvoegsel in het veld Nieuw SIM-contact in. Alleen telefoonnummers die beginnen met dit landvoorvoegsel mogen worden
gebeld.
• Toev. uit Contacten — Een contact vanuit Contacten kopiëren naar de lijst met vaste nummers.
Tip: Als u SMS-berichten wilt verzenden naar de SIM-contacten terwijl vaste nummers is ingeschakeld, moet u het
nummer van de SMS-berichtencentrale toevoegen aan de lijst met vaste nummers.
Als u een toegestaan telefoonnummer wilt weergeven of bewerken, selecteert u Opties > SIM-contacten > Nrs. vaste
contacten.
Druk op de beltoets om het nummer te bellen.
Als u het telefoonnummer wilt bewerken, selecteert u Opties > Bewerken. U hebt mogelijk de PIN2-code nodig voor het bewerken
van vaste nummers.
Als u het vaste nummer wilt verwijderen, drukt u op de wistoets.
O p r o e p e n e n s p r a a k t o e p a s s i n g e n
Wanneer u de voicemailtoepassing voor het eerst opent, wordt u gevraagd om het nummer van uw voicemail in te voeren. Als
u het nummer wilt wijzigen, selecteert u Opties > Nummer wijzigen. Als u het nummer wilt bellen, selecteert u Opties >
Voicemailbox bellen.
Tip: Als u uw voicemail wilt bellen (netwerkdienst) vanuit de stand-by modus, houdt u 1 ingedrukt of drukt u op 1 en
vervolgens op de beltoets.
Spraakopdrachten
Selecteer Menu > Instrumenten > Spraakop..
U kunt spraakopdrachten gebruiken voor het voeren van gesprekken en het openen van toepassingen, profielen en andere
functies van het apparaat.
Het apparaat maakt een spraaklabel voor de items in de lijst met contacten en voor de functies die zijn ingesteld in de toepassing
Spraakop.. Wanneer een spraaklabel wordt uitgesproken, vergelijkt het apparaat de gesproken woorden met de spraaklabels
in het apparaat.
Spraakopdrachten zijn niet afhankelijk van de stem van de spreker. De spraakherkenning van het apparaat past zich echter aan
de stem van de hoofdgebruiker aan om spraakopdrachten beter te herkennen.
Bellen
Het spraaklabel voor een contact is de naam of bijnaam die is opgeslagen op de contactkaart in Contacten. Als u het spraaklabel
wilt beluisteren, opent u een contactkaart en selecteert u Opties > Afspelen.
1. Als u een nummer wilt kiezen met een spraakopdracht, houdt u de spraaktoets ingedrukt.
2. Wanneer u de toon hoort of de melding op het scherm ziet, spreekt u de naam die is opgeslagen op de contactkaart duidelijk
uit.
3. Een computerstem spreekt het spraaklabel van het herkende contact uit in de geselecteerde apparaattaal en de naam en
het nummer worden weergegeven op het scherm. Na een time-out van 1,5 seconde wordt het nummer gekozen. Als het
herkende contact niet correct is, selecteert u Volgende om een lijst met andere overeenkomsten weer te geven of Stoppen
om het kiezen te annuleren.
Als voor een contact meerdere nummers zijn opgeslagen, wordt het standaardnummer geselecteerd als dit is ingesteld. Anders
wordt het eerst beschikbare nummer in de volgende velden geselecteerd: Mobiel, Mobiel (thuis), Mobiel (werk), Telefoon,
Telefoon (thuis) en Tel. (werk)
Toepassing starten
Het apparaat maakt spraaklabels voor de toepassingen die zijn ingesteld in de toepassing Spraakop..
Als u een toepassing wilt starten met een spraakopdracht, houdt u de spraaktoets ingedrukt en spreekt u de opdracht duidelijk
uit. Als de herkende toepassing niet correct is, selecteert u Volgende om een lijst met andere overeenkomsten weer te geven
of Stoppen om te annuleren.
Als u meer toepassingen wilt toevoegen aan de lijst, selecteert u Opties > Nieuwe toepassing.
Als u de spraakopdracht van een toepassing wilt wijzigen, gaat u naar de toepassing en selecteert u Opties > Opdracht
wijzigen. Typ de nieuwe spraakopdracht en selecteer OK.
Profielen wijzigen
Het apparaat maakt een spraaklabel voor elk profiel. Als u een profiel wilt inschakelen met een spraakopdracht, houdt u de
spraaktoets ingedrukt en spreekt u de naam van het profiel uit.
Als u de spraakopdracht wilt wijzigen, gaat u naar het gewenste profiel en selecteert u Profielen > Opties > Opdracht
wijzigen.
Instellingen voor spraakopdrachten
Als u de computerstem wilt uitschakelen die herkende spraaklabels en opdrachten uitspreekt in de geselecteerde taal, selecteert
u Instellingen > Synthesizer > Uit.
Als u het leren van spraakherkenning opnieuw wilt instellen wanneer de hoofdgebruiker van het apparaat is veranderd,
selecteert u Spraakaanp. herstellen.
Gesproken hulp
Selecteer Menu > Instrum. > Gesproken hulp.
De toepassing voor gesproken hulp leest de tekst op het scherm hardop, zodat u de basisfuncties van het apparaat kunt
O p r o e p e n e n s p r a a k t o e p a s s i n g e n
Maak een keuze uit de volgende opties:
• Contacten — De items in uw lijst met contacten beluisteren. Gebruik deze optie niet als u meer dan 500 contacten hebt.
• Rcnte oproepen — Gegevens van gemiste en ontvangen oproepen, gekozen nummers en vaak herhaalde nummers
beluisteren.
• Voicemailbox — Spraakberichten ophalen en beluisteren.
• Bellen — Een telefoonnummer kiezen.
• Klok — De huidige tijd en datum beluisteren.
Als u meer opties wilt horen, selecteert u Opties.
Dictafoon
Selecteer Menu > Media > Dictafoon.
Met de Dictafoon kunt u een gesproken memo van maximaal 60 seconden opnemen, opslaan als geluidsclip en deze afspelen.
Dictafoon ondersteunt de indeling AMR.
Druk op de spraaktoets om Dictafoon te activeren. Als u zich hebt aangemeld voor PTT (Push to Talk), werkt de spraaktoets als
PTT-toets en wordt de Dictafoon niet geactiveerd.
Als u een gesproken memo wilt opnemen, selecteert u Opties > Geluidsclip opnemen. Selecteer Pauze als u de opname wilt
onderbreken en Opnemen als u de opname wilt hervatten. Wanneer u klaar bent met opnemen, selecteert u Stop. De geluidsclip
wordt automatisch opgeslagen.
De maximumduur van een spraakopname is 60 seconden, maar hangt tevens af van de beschikbare opslagruimte in het
apparaatgeheugen of op een geheugenkaart.
Een spraakopname afspelen
Als u een zojuist gemaakte spraakopname wilt beluisteren, selecteert u het pictrogram Afspelen. (
afspelen te annuleren. De voortgangsbalk geeft de afspeeltijd, positie en lengte van een spraakopname aan.
Als u het afspelen van een spraakopname wilt onderbreken, selecteert u Pauze. Het afspelen wordt hervat wanneer u
Afspelen selecteert.
Spraakopnamen die u ontvangt of opneemt, zijn tijdelijke bestanden. U moet de bestanden die u wilt behouden, opslaan.
Selecteer Menu > Kantoor > Berichtlezer.
Selecteer het SMS-bericht dat u wilt laten voorlezen en selecteer Afspelen. U kunt Berichtlezer ook activeren door kort op de
beltoets te drukken wanneer u een SMS-bericht ontvangt.
Blader naar rechts om het volgende bericht in uw Inbox voor te laten lezen. Blader naar links om het vorige bericht te laten
voorlezen.
U kunt het voorlezen pauzeren door kort op de beltoets te drukken. Druk nogmaals kort op de beltoets om door te gaan.
Druk op de eindetoets om het voorlezen te stoppen.
Spraak
Selecteer Menu > Instrumenten > Spraak om de instellingen voor de computerspraak te bewerken.
Maak een keuze uit de volgende opties:
• Taal — De taal voor de spraak instellen.
• Stem — De stem voor de spraak instellen. De stem is afhankelijk van de taal.
• Spraakinstellingen — De eigenschappen van de stem aanpassen.
Stemeigenschappen
Selecteer Menu > Instrumenten > Spraak > Spraakinstellingen om de stemeigenschappen voor de computerspraak te bewerken.
Maak een keuze uit de volgende opties:
• Snelheid — De gewenste spreeksnelheid selecteren.
• Volume — Het volume voor de spraak instellen.
Stembeheer
Als u de beschikbare stemmen voor de geselecteerde taal wilt beheren, selecteert u Menu > Instrumenten > Spraak.
Selecteer Menu > Contacten.
Beheer al uw contactgegevens, zoals telefoonnummers en adressen. Voeg een persoonlijke beltoon, een spraaklabel of een
miniatuurafbeelding toe aan een contactpersoon. Verzend contactgegevens naar compatibele apparaten of ontvang
contactgegevens als visitekaartje van compatibele apparaten en voeg ze toe aan uw eigen lijst met contacten.
Als u een contact wilt toevoegen, selecteert u Opties > Nieuw contact. Voer de contactgegevens in en selecteer Gereed.
Als u de gegevens van een contactkaart wilt wijzigen, gaat u naar het contact en selecteert u Opties > Bewerken. Maak een
keuze uit de volgende opties:
• Thumbnail toevoeg. — Een miniatuurafbeelding toevoegen die wordt weergegeven wanneer u door een contactpersoon
wordt gebeld. De afbeelding moet eerst op het apparaat of de geheugenkaart worden opgeslagen.
• Thumbnail verwijd. — De afbeelding van de contactkaart verwijderen.
• Detail toevoegen — Gegevensvelden aan een contactkaart toevoegen, bijvoorbeeld Functie.
• Detail verwijderen — Gegevens die u aan een contactkaart hebt toegevoegd, verwijderen.
• Label bewerken — De veldnamen van de contactkaart bewerken.
Contactgroepen beheren
Maak een contactgroep zodat u tekst- of e-mailberichten aan verschillende ontvangers tegelijkertijd kunt verzenden.
1. Druk de joystick naar rechts en selecteer Opties > Nieuwe groep.
2. Voer een naam voor de groep in of gebruik de standaardnaam en selecteer OK.
3. Selecteer de groep en selecteer Opties > Leden toevoegen.
4. Ga naar elke contactpersoon die u aan de groep wilt toevoegen en druk op de joystick om de contactpersoon te markeren.
5. Selecteer OK om alle gemarkeerde contacten aan de groep toe te voegen.
De volgende opties zijn beschikbaar wanneer u Opties selecteert in de weergave voor contactgroepen:
• DVS-opties — Voer een PTT (Push to Talk)-oproep uit naar een persoon of een groep, of verzend een terugbelverzoek.
• Openen — Open de contactgroep en geef de groepsleden weer.
• Bericht maken — Een bericht verzenden.
• Nieuwe groep — Een nieuwe contactgroep maken.
• Verwijderen — Een contactgroep verwijderen.
• Naam wijzigen — De naam van de contactgroep wijzigen.
• Beltoon — Een beltoon aan een contactgroep toekennen.
• Contactinfo — De gegevens van een contactgroep weergeven.
• Instellingen — De weergave-instellingen voor de naam van de leden van de contactgroep opgeven.
Als u een contact uit een contactgroep wilt verwijderen, opent u de contactgroep. Ga naar het contact dat u wilt bewerken en
selecteer Opties > Verwijder uit groep > Ja.
Tip: Als u wilt controleren tot welke groep een contact behoort, selecteert u Menu > Contacten. Ga naar het contact en
selecteer Opties > Hoort bij groepen.
Als u een contact in een contactgroep wilt weergeven of bewerken, opent u de contactgroep. Ga naar het contact dat u wilt
weergeven of bewerken en selecteer Opties. Maak een keuze uit de volgende opties:
• Openen — De contactkaart openen en de contactgegevens weergeven.
• Bellen — De contact bellen.
• Bericht maken — Een tekstbericht of multimediabericht aan de contactpersoon verzenden.
• Verwijder uit groep — De contactpersoon uit de contactgroep verwijderen.
• Hoort bij groepen — Alle contactgroepen weergeven waartoe een contactpersoon behoort.
Standaardgegevens beheren
Wijs een standaardnummer of -adres toe aan een contact zodat u gemakkelijk kunt bellen of een bericht kunt verzenden naar
dit nummer of adres, zelfs als meerdere nummers of adressen voor de contactpersoon zijn opgeslagen.
Als u de standaardgegevens voor een contact wilt wijzigen, opent u de contactkaart en selecteert u Opties >
Standaardnummers. Selecteer het nummer of adres dat u als standaard wilt instellen en selecteer OK.
Het standaardnummer of -adres is onderstreept op de contactkaart.
Contacten kopiëren tussen de SIM-kaart en het apparaatgeheugen
Raadpleeg de leverancier van uw SIM-kaart voor informatie over het gebruik van SIM-diensten. Dit kan de serviceprovider,
netwerkoperator of een andere leverancier zijn.
Als u contacten wilt kopiëren van een SIM-kaart naar het apparaatgeheugen, selecteert u Opties > SIM-contacten > SIM-
telefoonb. om de SIM-map te openen. Markeer de contacten die u wilt kopiëren of selecteer Alle markeren om alle contacten te
kopiëren. Selecteer Opties > Kopie naar Contact..
Als u contacten wilt kopiëren van het apparaatgeheugen naar een SIM-kaart, selecteert u Opties > Kopieer naar SIM. Markeer
de contacten die u wilt kopiëren of selecteer Alle markeren om alle contacten te kopiëren. Selecteer Opties > Kopieer naar
SIM.
Selecteer Opties > SIM-contacten > SIM-telefoonb. om de namen en nummer weer te geven die op de SIM-kaart zijn opgeslagen.
Vanuit de SIM-map kunt u nummers toevoegen, bewerken of kopiëren naar Contacten en kunt u bellen.
Beltonen voor contactpersonen selecteren
Selecteer een beltoon voor een contact of contactgroep. Als het telefoonnummer van de beller bij de oproep wordt verzonden
en uw apparaat het nummer herkent, wordt de beltoon afgespeeld wanneer u door het contact wordt gebeld.
Als u een beltoon wilt selecteren voor een contact of contactgroep, opent u de kaart van het contact of de contactgroep en
selecteert u Opties > Beltoon. Een lijst met beltonen wordt weergegeven. Selecteer de beltoon die u wilt gebruiken en selecteer
OK.
Als u de beltoon wilt verwijderen, selecteert u Standaardbeltoon in de lijst met beltonen.
Visitekaartjes
Selecteer Menu > Contacten.
U kunt contactkaarten verzenden, ontvangen, weergeven en opslaan als visitekaartjes in de indeling voor vCard of Nokia Compact
Business Card.
U kunt visitekaartjes verzenden naar compatibele apparaten via SMS, MMS of e-mail, of via een infrarood- of Bluetooth-
verbinding.
Als u een visitekaartje wilt verzenden, selecteert u de contactkaart in de lijst met contacten en selecteert u Opties > Zenden.
Selecteer Via SMS, Via multimedia, Via e-mail, Via Bluetooth of Via infrarood. Voer het telefoonnummer of het adres in of voeg
vanuit de lijst met contacten een ontvanger toe. Selecteer Opties > Zenden. Als u SMS selecteert als verzendmethode, worden
contactkaarten verzonden zonder afbeeldingen.
Als u een ontvangen visitekaartje wilt weergeven, selecteert u Openen vanuit de geopende melding of opent u het bericht vanuit
de map Inbox in de toepassing Berichten.
Als u een visitekaartje wilt opslaan, selecteert u Opties > Visitekaartje opsl. wanneer het inkomend bericht op het apparaat
verschijnt.
Selecteer Opties > Visitekaartje opsl. om een ontvangen visitekaartje op te slaan.
Selecteer Opties > Verwijderen om een ontvangen visitekaartje te verwijderen.
Selecteer Menu > Agenda.
In de Agenda kunt u geplande gebeurtenissen en afspraken noteren en bekijken. U kunt ook een alarm instellen voor agenda-
items.
Met behulp van Nokia PC Suite kunt u de agenda-items synchroniseren met een compatibele computer. Zie de handleiding bij
Nokia PC Suite voor meer informatie over synchroniseren.
Agenda-items maken
U kunt vier typen agenda-items maken:
• Vergadering-items hebben een specifieke datum en tijd.
• Memo-items zijn gerelateerd aan de hele dag, maar niet aan een specifieke tijd van de dag. Memo's worden niet weergegeven
in de Weekplanner.
• Verjaardag-items herinneren u aan verjaardagen en andere speciale datums. Ze hebben betrekking op een bepaalde dag,
maar niet op een specifieke tijd van de dag. Deze items worden ingesteld als jaarlijks terugkerende items.
• Taak-items herinneren u aan een taak met een einddatum, maar zonder specifieke tijd van de dag.
Als u een agenda-item wilt maken, gaat u naar een datum en selecteert u Opties > Nieuw item. Selecteer een itemtype. De
beschikbare instellingen voor afspraken, memo's, speciale datums en taken variëren.
Maak een keuze uit de volgende opties:
• Onderwerp of Gelegenheid — Voer een beschrijving voor het item in.
• Locatie — Voer de benodigde locatiegegevens in.
• Begintijd — Voer de begintijd in.
• Eindtijd — Voer de eindtijd in.
• Begindatum of Datum — Specificeer de begindatum of de datum waarop de gebeurtenis plaatsvindt.
• Einddatum — Voer de einddatum in.
• Signaal — Stel een alarmsignaal in voor afspraken of jaarlijks terugkerende items. Het alarmsignaal wordt weergegeven in
de Dagweergave.
• Herhalen — U kunt opgeven of en wanneer u het item wilt laten herhalen. Definieer het type herhaling, de frequentie en de
mogelijke einddatum.
• Synchronisatie — Als u Privé selecteert, kan het agenda-item alleen door uzelf worden bekeken en niet door anderen met
online toegang tot de agenda. Als u Openbaar selecteert, is het agenda-item zichtbaar voor anderen die online toegang
hebben tot uw agenda. Als u Geen selecteert, wordt het agenda-item tijdens een synchronisatiesessie niet naar uw pc
gekopieerd.
Tip: Zorg ervoor dat u in de toepassing Klok de juiste stad hebt geselecteerd, omdat geplande agenda-items kunnen
veranderen wanneer de huidige stad wordt gewijzigd en die stad in een andere tijdzone is gesitueerd.
Als u een item wilt openen en bewerken, gaat u naar het item en selecteert u Opties > Openen. Bewerk de details in de
verschillende velden.
Tip: Wanneer u een terugkerend item wilt bewerken of verwijderen, geeft u aan hoe de wijziging moet worden
uitgevoerd. Als u Alle agenda-items verwijderd selecteert, worden alle terugkerende items verwijderd. Als u Item
verwijderen selecteert, wordt alleen het huidige item verwijderd.
Taken
U kunt bijhouden welke taak of taken op een bepaalde dag moeten worden uitgevoerd. U kunt aan elke taak een einddatum
en een alarmsignaal toewijzen.
Als u de lijst met taken wilt openen, selecteert u Opties > Taken.
Als u een taak wilt toevoegen, selecteert u Opties > Nieuw item > Taak. Voer de taak in het veld Onderwerp in. U kunt een
einddatum en alarmsignaal voor de taak instellen en een prioriteit opgeven. De prioriteitpictogrammen zijn ( ! ) Hoog en ( - )
Laag. Er is geen pictogram voor Normaal.
Als u een taak wilt markeren als voltooid, gaat u naar de taak in de takenlijst en selecteert u Opties > Markeer: volbracht.
Als u een taak wilt herstellen, gaat u naar de taak in de takenlijst en selecteert u Opties > Markeer: niet volbr..
Agenda-instellingen
Selecteer Opties > Instellingen om Agenda-alarmtoon, Standaardweergave, Week begint met en Titel weekweergave aan te
passen.
Als u wilt schakelen tussen de verschillende agendaweergaven, selecteert u Opties in een van deze weergaven. Selecteer een
weergavetype in de lijst.
Tip: Wanneer u de Agenda in een van de weergaven bekijkt, kunt u op * drukken om snel naar een andere weergave
te gaan.
Druk op # om de huidige datum in de maandweergave te bekijken.
Als u de standaard agendaweergave wilt instellen, selecteert u Opties > Instellingen > Standaardweergave > Maandweergave.
Weekweergave, Dagweergave of Takenweergave.
Als u een specifieke datum wilt weergeven in de agendaweergave, selecteert u Opties > Ga naar datum. Voer de datum in en
selecteer OK.
Tip: Druk op # om snel naar de dichtstbijzijnde datum met een geplande gebeurtenis te gaan.
In de Maandweergave kunt u de maand in zijn geheel zien. Elke rij geeft één week weer. De huidige maand wordt weergegeven
en de actieve dag is de huidige dag (vandaag) of de laatste dag die is bekeken. De actieve dag wordt gemarkeerd door een
gekleurd vierkantje. Dagen met geplande gebeurtenissen worden gemarkeerd door een driehoekje rechtsonder. Gebruik de
joystick om te schakelen tussen de dagen van de maand en dagelijkse items.
Tip: Wanneer u de Agenda in een van de weergaven bekijkt, kunt u op * drukken om snel naar een andere weergave
te gaan.
In de Weekweergave worden de gebeurtenissen voor de geselecteerde week in vakken van zeven dagen weergegeven. De
datum van vandaag wordt gemarkeerd door een gekleurd vierkantje. Memo's en jaarlijks terugkerende items worden vóór 8
uur 's ochtends geplaatst.
Als u de begindag van de week wilt wijzigen, selecteert u Opties > Instellingen > Week begint met.
In de Dagweergave worden de gebeurtenissen van de geselecteerde dag weergegeven. Items worden gegroepeerd in tijdvakken
aan de hand van de begintijd. Als u de vorige of volgende dag wilt bekijken, gaat u naar links of naar rechts.
In de weergave Takenweergave worden de taken voor de geselecteerde dag weergegeven.
Agenda-items verzenden
Als u een agenda-item naar een compatibel apparaat wilt verzenden, gaat u naar het item en selecteert u Opties > Zenden >
Via SMS, Via multimedia, Via e-mail, Via Bluetooth of Via infrarood.
Ontvangen agenda-items aan de agenda toevoegen
U kunt een agenda-item als bijlage ontvangen.
Als u een ontvangen agenda-item aan de agenda wilt toevoegen, opent u de bijlage van het agenda-item in het bericht en
selecteert u Opties > Opslaan in Agenda. Het item wordt toegevoegd aan de standaardagenda.
Selecteer Menu > Berichten.
Voordat u berichten kunt verzenden of ontvangen, moet u wellicht het volgende doen:
• Een geldige SIM-kaart in het apparaat plaatsen en controleren of het apparaat zich binnen het bereik van het netwerk bevindt.
• Controleren of het netwerk de berichtfuncties ondersteunt die u wilt gebruiken en of deze zijn geactiveerd op de SIM-kaart.
• Internettoegangspunten (IAP) definiëren in het apparaat. Zie 'Toegangspunten', p. 74.
• Instellingen voor een e-mailaccount definiëren in het apparaat. Zie 'Instellingen e-mailaccount', p. 42.
• Instellingen voor tekstberichten definiëren in het apparaat. Zie 'Instellingen voor SMS-berichten', p. 37.
• MMS-instellingen definiëren in het apparaat. Zie 'Instellingen voor multimediaberichten', p. 39.
Het is mogelijk dat het apparaat de serviceprovider van de SIM-kaart herkent en sommige berichtinstellingen automatisch
configureert. Als dat niet gebeurt, moet u deze instellingen handmatig definiëren of contact opnemen met uw serviceprovider,
netwerkoperator of internetprovider voor het configureren van de instellingen.
De toepassing Berichten geeft elk type map met berichten in lijstweergave weer, met de nieuwste berichten boven in de map.
Selecteer een van de volgende opties:
• Nieuw bericht — Een nieuw tekst-, multimedia- of e-mailbericht maken en verzenden.
• Inbox — Ontvangen berichten, behalve infodienst- en e-mailberichten bekijken.
• Mijn mappen — Uw eigen mappen maken voor het opslaan van berichten en sjablonen.
• Mailbox — E-mailberichten bekijken en beantwoorden.
• Ontwerpen — Berichten opslaan die niet zijn verzonden.
• Verzonden — Berichten opslaan die zijn verzonden.
• Outbox — Berichten bekijken die nog moeten worden verzonden.
• Rapporten — Informatie bekijken over de levering van verzonden berichten.
Berichten indelen
Als u een nieuwe map wilt maken, selecteert u Mijn mappen > Opties > Nieuwe map. Geef een mapnaam op en selecteer OK.
Als u de naam van een map wilt wijzigen, selecteert u de gewenste map en Opties > Naam map wijzigen. Geef een nieuwe
mapnaam op en selecteer OK. U kunt alleen de naam wijzigen van mappen die u zelf hebt gemaakt.
Als u een bericht naar een andere map wilt verplaatsen, opent u het bericht en selecteert u Opties > Verplaats naar map, de
map en OK.
Als u berichten in een bepaalde volgorde wilt sorteren, selecteert u Opties > Sorteren op. U kunt berichten sorteren op Datum,
Afzender, Onderwerp en Berichttype.
Als u de eigenschappen van een bericht wilt weergeven, selecteert u het bericht en Opties > Berichtgegevens.
Inbox
Selecteer Menu > Berichten > Inbox.
Als u een bericht wilt weergeven, gaat u naar het bericht en drukt u op de joystick.
Als u een verzonden of ontvangen bericht wilt doorsturen, opent u het bericht en selecteert u Opties > Doorsturen. U kunt niet
alle berichten doorsturen.
Als u een ontvangen bericht wilt beantwoorden, opent u het bericht en selecteert u Opties > Antwoorden.
Mijn mappen
Als u berichten die in uw eigen mappen zijn opgeslagen, wilt weergeven of als u berichtensjablonen wilt gebruiken, selecteert
u Mijn mappen.
Als u een bericht wilt weergeven, gaat u naar het bericht en drukt u op de joystick.
Als u berichtensjablonen wilt weergeven, bewerken, maken of verzenden, selecteert u Sjablonen en drukt u op de joystick.
Selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
• Bericht maken — Een bericht invoeren en verzenden.
• Sorteren op — Berichten sorteren op afzender, type of andere gegevens.
• Verplaats naar map — Een bericht in een andere map opslaan. Ga naar de gewenste map en selecteer OK.
• Nieuwe map — Nieuwe mappen maken.
De beschikbare opties kunnen verschillen.
Als u een bericht of map wilt verwijderen, gaat u naar het gewenste item en drukt u op de wistoets.
Conceptberichten
Berichten die u gemaakt hebt maar nog niet hebt verzonden, worden opgeslagen in de map Ontwerpen.
Als u een bericht wilt weergeven of bewerken, gaat u naar het bericht en drukt u op de joystick.
Als u het bericht wilt verzenden, selecteert u Opties > Zenden.
Als u een bericht wilt verwijderen, gaat u naar het bericht en drukt u op de wistoets.
Tip: Als u meerdere berichten wilt verwijderen, gaat u naar elk bericht en drukt u gelijktijdig op de wijzigtoets en de
joystick om het bericht te markeren. Er verschijnt een vinkje naast deze berichten. Zodra u de berichten hebt
gemarkeerd, drukt u op de wistoets.
Verzonden berichten
De 20 laatst verzonden berichten worden automatisch opgeslagen in de map Verzonden. Als u het aantal opgeslagen berichten
wilt wijzigen, selecteert u achtereenvolgens Berichten en Opties > Instellingen > Overige.
Selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
• Bericht maken — Een bericht invoeren en verzenden.
• Berichtgegevens. — Informatie over het bericht weergeven.
• Sorteren op — Berichten sorteren op afzender, type of andere gegevens.
• Verplaats naar map — Een bericht in een andere map opslaan. Ga naar de gewenste map en selecteer OK.
• Nieuwe map — Nieuwe mappen maken.
Tip: Als u meerdere berichten wilt verplaatsen, gaat u naar elk bericht en drukt u gelijktijdig op de wijzigtoets en
de joystick om het bericht te markeren. Zodra u de gewenste berichten hebt gemarkeerd, selecteert u Opties >
Verplaats naar map.
De beschikbare opties kunnen verschillen.
Als u een bericht wilt verwijderen, gaat u naar het bericht en drukt u op de wistoets.
Outbox
Selecteer Menu > Berichten > Outbox.
Als u een bericht wilt verzenden vanuit de Outbox, selecteert u het bericht en Opties > Verzenden.
Als u het verzenden van een bericht in de Outbox wilt annuleren, selecteert u het bericht en Opties > Zenden uitstellen.
Afleveringsrapporten
Als u uw tekst- en multimediaberichten na het verzenden wilt bijhouden, selecteert u Rapporten.
U kunt in de instellingen voor tekst- en multimediaberichten aangeven dat u afleveringsrapporten wilt ontvangen of weigeren.
Selecteer Opties > Instellingen > SMS of Multimediabericht > Rapport ontvangen.
Tip: Als u de ontvanger van een bericht wilt bellen, gaat u naar het afleveringsrapport en drukt u op de beltoets.
Berichtinstellingen
Selecteer Opties > Instellingen.
Als u instellingen voor verschillende berichttypen wilt definiëren of bewerken, selecteert u SMS, Multimediabericht, E-mail,
Dienstbericht, Infodienst of Overige.
Zie 'Instellingen voor SMS-berichten', p. 37.
Zie 'Instellingen voor multimediaberichten', p. 39.
Zie 'Instellingen e-mailaccount', p. 42.
Overige instellingen
Selecteer Menu > Berichten > Opties > Instellingen > Overige.
• Verzonden ber. opsl. — Geef aan of u verzonden berichten wilt opslaan in de map Verzonden.
• Aantal opgesl. ber. — Geef op hoeveel verzonden berichten u wilt opslaan. Wanneer de limiet wordt bereikt, wordt het oudste
bericht verwijderd.
• Gebruikt geheugen — Geef aan waar ontvangen berichten moeten worden opgeslagen. U kunt berichten alleen op de
geheugenkaart opslaan als er een is geïnstalleerd.
• Mappenweergave — Geef aan hoe de berichten in de inbox moeten worden weergegeven.
De instellingen die gewijzigd kunnen worden, kunnen verschillen.
Instellingen voor tekstberichtencentrales
Selecteer Opties > Instellingen > SMS > Berichtencentrales.
Als u een berichtencentrale wilt bewerken, selecteert u de centrale en Opties > Bewerken.
Als u nieuwe berichtencentrales wilt toevoegen, selecteert u Opties > Nwe berichtencentr..
Als u een berichtencentrale wilt verwijderen, selecteert u de centrale en drukt u op de wistoets.
SMS-berichten
Met uw apparaat kunnen tekstberichten worden verzonden die langer zijn dan de tekenlimiet voor één bericht. Langere
berichten worden verzonden als twee of meer berichten. Uw serviceprovider kan hiervoor de desbetreffende kosten in rekening
brengen. Tekens met accenten of andere symbolen en tekens in sommige taalopties zoals het Chinees, nemen meer ruimte in
beslag waardoor het aantal tekens dat in één bericht kan worden verzonden, wordt beperkt.
SMS-berichten invoeren en verzenden
Selecteer Menu > Berichten > Nieuw bericht > SMS.
1. Druk vanuit het veld Naar op de joystick om ontvangers te selecteren in Contacten, of voer het mobiele nummer van de
ontvanger handmatig in. Als u meer dan één nummer invoert, moet u de nummers scheiden met een puntkomma. Als u een
puntkomma wilt invoegen, drukt u op *.
2. Voer de tekst van het bericht in. Als u een sjabloon wilt gebruiken, selecteert u Opties > Invoegen > Sjabloon.
3. Selecteer Opties > Verzenden om het bericht te verzenden.
Verzendopties voor SMS-berichten
Als u verzendopties voor het SMS-bericht wilt instellen, selecteert u Opties > Zendopties.
Definieer de volgende opties:
• Ber.centrale in gebr. — Een berichtencentrale selecteren voor het verzenden van het bericht.
• Tekencodering — Selecteer Beperkte ondersteuning om tekens automatisch naar een ander coderingssysteem te converteren
als deze functie beschikbaar is.
• Rapport ontvangen — Selecteer Ja als u wilt dat het netwerk u verzendrapporten over uw berichten stuurt (netwerkdienst).
• Geldigheid bericht — Instellen hoe lang de berichtencentrale het bericht probeert te verzenden als dit de eerste keer niet
lukt (netwerkdienst). Als de ontvanger niet kan worden bereikt binnen de gestelde periode, wordt het bericht uit de
berichtencentrale verwijderd.
• Ber. verzonden als — Het bericht converteren naar een andere indeling, bijvoorbeeld Tekst, Fax, Semafoonbericht of E-mail.
Wijzig deze optie alleen als u zeker weet dat de berichtcentrale SMS-berichten kan converteren naar deze andere indelingen.
Neem contact op met uw netwerkoperator.
• Ant. via zelfde centr. — Instellen of antwoorden worden verzonden via dezelfde berichtencentrale (netwerkdienst).
Ontvangen SMS-berichten beantwoorden
Als u een SMS-bericht wilt beantwoorden, opent u het bericht vanuit de Inbox. Selecteer Opties > Antwoorden. Voer de tekst
van het bericht in en selecteer Opties > Verzenden.
Als u de afzender van een SMS-bericht wilt bellen, opent u het bericht vanuit de Inbox en selecteert u Opties > Bellen.
SMS-berichten op de SIM-kaart
U kunt SMS-berichten op de SIM-kaart opslaan. Als u de SIM-berichten wilt weergeven, moet u de berichten eerst kopiëren naar
een map op het apparaat. Wanneer u de berichten naar een map hebt gekopieerd, kunt u ze weergeven in deze map of ze van
de SIM-kaart verwijderen.
Selecteer Opties > SIM-berichten.
1. Selecteer Opties > Markeringen aan/uit > Markeren of Alle markeren om alle berichten te markeren.
3. Selecteer een map en OK om te beginnen met kopiëren.
Als u berichten die zijn opgeslagen op de SIM-kaart wilt weergeven, opent u de map waarin u de berichten hebt gekopieerd en
opent u een bericht.
Als u een SMS-bericht van de SIM-kaart wilt verwijderen, selecteert u het bericht en drukt u op de wistoets.
Instellingen voor SMS-berichten
Selecteer Opties > Instellingen > SMS.
Definieer de volgende opties:
• Berichtencentrales — De beschikbare berichtencentrales voor uw apparaat weergeven.
• Ber.centrale in gebr. — Een berichtencentrale selecteren voor het verzenden van het bericht.
• Tekencodering — Selecteer Beperkte ondersteuning om tekens automatisch naar een ander coderingssysteem te converteren
als deze functie beschikbaar is.
• Rapport ontvangen — Selecteer Ja als u wilt dat het netwerk u verzendrapporten over uw berichten stuurt (netwerkdienst).
• Geldigheid bericht — Instellen hoe lang de berichtencentrale het bericht probeert te verzenden als dit de eerste keer niet
lukt (netwerkdienst). Als de ontvanger niet kan worden bereikt binnen de gestelde periode, wordt het bericht uit de
berichtencentrale verwijderd.
• Ber. verzonden als — Het bericht converteren naar een andere indeling, bijvoorbeeld Tekst, Fax, Semafoonbericht of E-mail.
Wijzig deze optie alleen als u zeker weet dat de berichtcentrale SMS-berichten kan converteren naar deze andere indelingen.
Neem contact op met uw netwerkoperator.
• Voorkeursverbinding — Selecteer de verbindingsmethode van uw voorkeur voor het verzenden van SMS-berichten vanaf uw
apparaat.
• Ant. via zelfde centr. — Instellen of antwoorden worden verzonden via dezelfde berichtencentrale (netwerkdienst).
Afbeeldingsberichten
Opmerking: De functie voor beeldberichten kan alleen worden gebruikt als uw netwerkoperator of serviceprovider
hiervoor ondersteuning biedt. Alleen apparaten die deze functie ondersteunen, kunnen beeldberichten ontvangen en
weergeven.
Selecteer Menu > Berichten.
Als u een afbeeldingsbericht wilt weergeven, opent u het bericht vanuit de Inbox.
Selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
• Berichtgegevens — Informatie over het bericht weergeven.
• Verplaats naar map — Het bericht opslaan in een andere map.
• Toev. aan Contact. — De afzender van het bericht toevoegen aan uw contacten.
• Zoeken — Telefoonnummers en adressen in het bericht zoeken.
Afbeeldingsberichten doorsturen
Op bepaalde afbeeldingen, beltonen en andere inhoud rust mogelijk copyright, wat betekent dat de desbetreffende inhoud
niet mag worden gekopieerd, gewijzigd, overgedragen of doorgestuurd.
1. Ga naar de Inbox, open een afbeeldingsbericht en selecteer Opties > Doorsturen.
2. Ga naar het veld Naar en voer het nummer van de ontvanger in of druk op de joystick om een ontvanger toe te voegen vanuit
uw lijst met Contacten. Als u meer dan één nummer invoert, moet u de nummers scheiden met een puntkomma. Als u een
puntkomma wilt invoegen, drukt u op *.
3. Voer de tekst voor uw bericht in. De tekst kan maximaal 120 tekens bevatten. Als u een sjabloon wilt gebruiken, selecteert
u Opties > Invoegen > Sjabloon.
4. Als u het bericht wilt verzenden, drukt u op de beltoets.
Tip: Als u de afbeelding uit het bericht wilt verwijderen, selecteert u Opties > Beeld verwijderen.
Multimediaberichten
Een multimediabericht (MMS) kan tekst en objecten zoals afbeeldingen en geluids- en videoclips bevatten.
Opmerking: Alleen compatibele apparaten die deze functie ondersteunen, kunnen multimediaberichten ontvangen
en weergeven. De manier waarop een bericht wordt weergegeven, kan verschillen, afhankelijk van het ontvangende
apparaat.
Voordat u multimediaberichten kunt verzenden en ontvangen, moet u eerst de instellingen voor multimediaberichten
definiëren. Het is mogelijk dat uw apparaat de serviceprovider van de SIM-kaart heeft herkend en automatisch de instellingen
voor multimediaberichten heeft geconfigureerd. Als dat niet het geval is, neemt u contact op met uw serviceprovider. Zie
De standaardinstelling voor de multimediaberichtendienst is meestal ingeschakeld.
Selecteer Nieuw bericht > Multimediabericht.
Op bepaalde afbeeldingen, beltonen en andere inhoud rust mogelijk copyright, wat betekent dat de desbetreffende inhoud
niet mag worden gekopieerd, gewijzigd, overgedragen of doorgestuurd.
1. Ga naar het veld Naar en druk op de joystick om ontvangers te selecteren in Contacten of voer het mobiele telefoonnummer
of e-mailadres van de ontvanger handmatig in.
2. Ga naar het veld Onderw. en voer een onderwerp voor het bericht in. Als u wilt wijzigen welke velden worden weergegeven,
selecteert u Opties > Adresvelden.
3. Voer de tekst van het bericht in en selecteer Opties > Object invoegen om mediaobjecten in te voegen. U kunt objecten zoals
Afbeelding, Geluidsclip en Videoclip invoegen.
Het draadloze netwerk kan de omvang van MMS-berichten limiteren. Als de omvang van de ingevoegde afbeelding de limiet
overschrijdt, kan de afbeelding door het apparaat worden verkleind zodat deze via MMS kan worden verzonden.
4. Elke dia in uw bericht kan slechts één video- of audioclip bevatten. Als u meer dia's aan uw bericht wilt toevoegen, selecteert
u Opties > Nieuw invoegen > Dia. Als u de volgorde van de dia's in uw bericht wilt wijzigen, selecteert u Opties >
Verplaatsen.
5. Als u een voorbeeld van een multimediabericht wilt bekijken voordat u het verzendt, selecteert u Opties > Voorbeeld.
6. Druk op de joystick om het multimediabericht te verzenden.
Tip: U kunt ook multimediaberichten rechtstreeks vanuit verschillende toepassingen opstellen, zoals Contacten en
Galerij.
Als u een object wilt verwijderen uit een multimediabericht, selecteert u Opties > Bijlage verwijderen.
Verzendopties voor multimediaberichten
Selecteer Opties > Zendopties en maak een keuze uit volgende opties:
• Rapport ontvangen — Selecteer Ja als u een melding wilt ontvangen wanneer het bericht met succes is afgeleverd bij de
ontvanger. Wellicht kunt u geen afleveringsrapport ontvangen voor een multimediabericht dat naar een e-mailadres is
verzonden.
• Geldigheid bericht — Geef op hoe lang de berichtencentrale het bericht moet proberen te verzenden. Als de ontvanger van
het bericht niet binnen de ingestelde periode wordt bereikt, wordt het bericht uit de multimediaberichtencentrale verwijderd.
Het netwerk moet deze functie ondersteunen. Maximale duur is de maximumtijd die door het netwerk wordt toegestaan.
Presentaties maken
Selecteer Nieuw bericht > Multimediabericht.
1. Ga naar het veld Naar en druk op de joystick om ontvangers te selecteren in Contacten of voer het mobiele telefoonnummer
of e-mailadres van de ontvanger handmatig in.
2. Selecteer Opties > Presentatie maken en een presentatiesjabloon.
Tip: Een sjabloon bepaalt welke mediaobjecten u kunt opnemen in de presentatie en waar deze worden
weergegeven. Bovendien bevat een sjabloon de overgangseffecten tussen afbeeldingen en dia's.
3. Ga naar een tekstgebied en voer de tekst in.
4. Als u afbeeldingen, geluid, video of notities wilt invoegen in uw presentatie, gaat u naar het betreffende objectgebied en
selecteert u Opties > Invoegen.
Tip: U gaat naar een ander gebied door de joystick omhoog of omlaag te drukken.
5. Als u dia's wilt toevoegen, selecteert u Invoegen > Nieuwe dia.
6. Selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
• Voorbeeld — Bekijken hoe uw multimediapresentatie er uitziet wanneer deze wordt geopend. Multimediapresentaties
kunnen alleen worden weergegeven op compatibele apparaten met ondersteuning voor presentaties. Op andere apparaten
kan de weergave verschillen.
• Achtergr.instel. — De achtergrondkleur van de presentatie en achtergrondafbeeldingen voor verschillende dia's selecteren.
• Effectinstellingen — Het overgangseffect tussen afbeeldingen of dia's selecteren.
Het is niet mogelijk multimediapresentaties te maken als de MMS-aanmaakmodus is ingesteld op Beperkt. Als u de MMS-
Tip: Als u het bericht wilt opslaan in Ontwerpen zonder het te verzenden, selecteert u Gereed.
Multimediaberichten ontvangen en beantwoorden
Belangrijk: Objecten in multimediaberichten kunnen virussen bevatten of anderszins schadelijk zijn voor uw apparaat
of PC. Open geen bijlagen als u niet weet of de afzender betrouwbaar is.
Voordat u multimediaberichten kunt verzenden en ontvangen, moet u eerst de instellingen voor multimediaberichten
definiëren. Het is mogelijk dat uw apparaat de serviceprovider van de SIM-kaart heeft herkend en automatisch de instellingen
voor multimediaberichten heeft geconfigureerd. Als dat niet het geval is, neemt u contact op met uw serviceprovider. Zie
'Instellingen voor multimediaberichten', p. 39.
Als u multimediaberichten ontvangt met objecten die niet door het apparaat worden ondersteund, kunt u deze niet openen.
1. Als u een multimediabericht wilt beantwoorden, opent u dit vanuit de Inbox en selecteert u Opties > Antwoorden.
2. Selecteer Opties > Afzender om de afzender te antwoorden met een multimediabericht of Opties > Via tekstbericht om te
antwoorden met een tekstbericht.
Tip: Als u ontvangers wilt toevoegen aan uw antwoord, selecteert u Opties > Ontvngr toevoegen om de ontvangers
te selecteren in de lijst met contacten, of voert u de telefoonnummers of e-mailadressen van de ontvangers
handmatig in het veld Naar in.
3. Voer de tekst van het bericht in en druk op de joystick om het bericht te verzenden.
Presentaties weergeven
Open de Inbox, ga naar een multimediabericht dat een presentatie bevat en druk op de joystick. Ga naar de presentatie en druk
op de joystick.
Als u het afspelen van de presentatie wilt onderbreken, drukt u op een van de selectietoetsen onder het scherm.
Als u de presentatie hebt onderbroken of wanneer deze is afgelopen, selecteert u Opties en maakt u een keuze uit de volgende
opties:
• Link openen — Een webkoppeling openen en bladeren op de webpagina.
• Bladeren activeren — Schuiven met tekst of afbeeldingen die niet op het scherm passen.
• Doorgaan — Het afspelen hervatten.
• Afspelen — De presentatie opnieuw vanaf het begin afspelen.
• Zoeken — Telefoonnummers en e-mail- of webadressen in de presentatie zoeken. U kunt deze nummers en adressen
bijvoorbeeld gebruiken om te bellen, berichten te verzenden of bookmarks te maken.
De beschikbare opties kunnen verschillen.
Mediaobjecten weergeven
Open de Inbox, ga naar een ontvangen multimediabericht en druk op de joystick. Selecteer Opties > Objecten.
Als u een mediaobject wilt weergeven of afspelen, gaat u naar het object en drukt u op de joystick.
Mediaobjecten en bijlagen bij een bericht kunnen virussen of andere schadelijke software bevatten. Open objecten of bijlagen
alleen als u zeker weet dat de afzender te vertrouwen is.
Als u een mediaobject wilt opslaan in de betreffende toepassing, gaat u naar het object en selecteert u Opties > Opslaan.
Als u een mediaobject wilt verzenden naar compatibele apparaten, gaat u naar het object en selecteert u Opties > Zenden.
Tip: Als u multimediaberichten ontvangt die uw apparaat niet kan openen, kunt u deze berichten wellicht naar een
ander apparaat, zoals een computer, verzenden.
Multimediabijlagen weergeven en opslaan
Als u multimediaberichten wilt weergeven als een volledige presentatie, opent u het bericht en selecteert u Opties > Presentatie
afsp.
Tip: Als u een multimediaobject in een multimediabericht hebt geselecteerd, kunt u dit weergeven of afspelen door
Afbeelding bekijken, Geluidsclip afspelen of Videoclip afspelen te selecteren.
Als u de naam en grootte van een bijlage wilt weergeven, opent u het bericht en selecteert u Opties > Objecten.
Als u een multimediaobject wilt opslaan, selecteert u achtereenvolgens Opties > Objecten, het object en Opties > Opslaan.
Instellingen voor multimediaberichten
Selecteer Opties > Instellingen > Multimediabericht.
Definieer de volgende instellingen:
• Grootte afbeelding — Selecteer Klein of Groot om de grootte van afbeeldingen in multimediaberichten aan te passen.
Selecteer Origineel om de oorspronkelijke grootte van multimediaberichten te behouden.
• MMS-aanmaakmodus — Selecteer Beperkt om te voorkomen dat uw apparaat inhoud in multimediaberichten invoegt, die
niet wordt ondersteund door het netwerk of door het ontvangende apparaat. Selecteer Met begeleiding als u een
waarschuwing wilt ontvangen voor dergelijke inhoud. Selecteer Vrij als u een multimediabericht wilt maken zonder
beperkingen voor het type van de bijlagen. Als u Beperkt selecteert, kunt u geen multimediapresentaties te maken.
• Toeg.punt in gebruik — Selecteer het standaardtoegangspunt dat u wilt gebruiken om verbinding te maken met de
multimediaberichtencentrale. Het is mogelijk dat u het standaardtoegangspunt niet kunt wijzigen als dit vooraf is ingesteld
door uw serviceprovider.
• Multimedia ophalen — Selecteer Altijd automatisch om multimediaberichten altijd automatisch te ontvangen, Aut. bij eigen
netwrk om een melding te ontvangen als u een multimediabericht kunt downloaden van de berichtencentrale wanneer u
zich bijvoorbeeld in het buitenland of buiten uw eigen netwerk bevindt, Handmatig om multimediaberichten handmatig te
downloaden van de berichtencentrale, of Uit om geen multimediaberichten te ontvangen.
• Anonieme ber. toest. — Selecteer of u berichten wilt ontvangen van onbekende afzenders.
• Advertent. ontvang. — Selecteer of u berichten wilt ontvangen die als advertentie zijn gedefinieerd.
• Rapport ontvangen — Selecteer Ja om de status van het verzonden bericht weer te geven in het logboek (netwerkdienst).
Wellicht kunt u geen afleveringsrapport ontvangen voor een multimediabericht dat naar een e-mailadres is verzonden.
• Rapportz. weigeren — Selecteer Ja om vanaf uw apparaat geen afleveringsrapporten te verzenden voor ontvangen
multimediaberichten.
• Geldigheid bericht — Selecteer hoe lang de berichtencentrale het bericht moet proberen te verzenden (netwerkdienst). Als
de ontvanger van het bericht niet binnen de ingestelde periode wordt bereikt, wordt het bericht uit de
multimediaberichtencentrale verwijderd. Maximale duur is de maximumtijd die door het netwerk wordt toegestaan.
E-mailberichten
Om e-mail te kunnen ontvangen en verzenden, moet u beschikken over een externe mailbox. Deze dienst kan worden geleverd
door een internetprovider, netwerkoperator of uw bedrijf. Uw apparaat voldoet aan de internetstandaarden SMTP, IMAP4
(revisie 1) en POP3, en aan verschillende oplossingen voor het ophalen van e-mail. Andere e-mailproviders bieden mogelijk
diensten met andere instellingen of functies dan in deze gebruikershandleiding worden beschreven. Neem contact op met uw
serviceprovider en e-mailprovider voor meer informatie.
Voordat u e-mailberichten kunt verzenden, ontvangen, beantwoorden en doorsturen, moet u eerst:
• Een internettoegangspunt (IAP) configureren.
Zie 'Toegangspunten', p. 74.
• Een e-mailaccount definiëren en de juiste instellingen configureren. Zie 'Instellingen e-mailaccount', p. 42.
De instructies van uw externe mailbox- en internetproviders opvolgen. Neem contact op met uw netwerk- en internetprovider
of uw netwerkoperator voor de juiste instellingen.
Uw e-mailinstellingen definiëren
Als u Mailbox selecteert en nog geen e-mailaccount hebt ingesteld, wordt u gevraagd dit alsnog te doen. Als u een e-mailaccount
wilt instellen met de wizard voor mailboxconfiguratie, selecteert u Ja.
1. Als u wilt beginnen met het invoeren van e-mailinstellingen, selecteert u Starten.
2. Ga naar Mailboxtype, selecteer IMAP4 of POP3 en selecteer vervolgens Volgende.
Tip: POP3 is een versie van Post Office Protocol, dat wordt gebruikt voor het bewaren en ophalen van e-mail- en
internetmailberichten. IMAP4 is een versie van Internet Message Access Protocol, waarmee u e-mail berichten op
de e-mailserver zelf kunt openen en beheren. Vervolgens kunt u kiezen welke berichten u naar uw apparaat wilt
downloaden.
3. Ga naar Mijn e-mailadres en voer uw e-mailadres in. Druk op * om @ of andere speciale tekens in te voegen. Als u een punt
wilt invoeren, drukt u op 1. Selecteer Volgende.
4. Ga naar Server inkom. mail, voer de naam in van de externe server waarop u uw e-mail ontvangt en selecteer Volgende.
5. Ga naar Server uitg. mail, voer de naam in van de externe server waarmee u uw e-mail verzendt en selecteer Volgende.
Afhankelijk van uw netwerkoperator kunt u gebruikmaken van de uitgaande e-mailserver van uw netwerkoperator in plaats
van die van uw e-mailprovider.
6. Ga naar Toegangspunt en selecteer het internettoegangspunt dat uw apparaat moet gebruiken bij het ophalen van e-mail.
Als u Altijd vragen selecteert, wordt u telkens wanneer het apparaat e-mail ophaalt, gevraagd welk internettoegangspunt
gebruikt moet worden. Als u een toegangspunt selecteert, brengt het apparaat automatisch een verbinding tot stand.
Selecteer Volgende.
7. Voer een naam in voor uw nieuwe mailbox en selecteer Voltooien.
Wanneer u een nieuwe mailbox maakt, wordt Mailbox in de hoofdweergave van Berichten vervangen door de naam van de
mailbox. U kunt maximaal zes mailboxen instellen.
Uw standaardmailbox selecteren
Als u meerdere mailboxen hebt gedefinieerd, kunt u een van de mailboxen instellen als standaardmailbox. Als u de
standaardmailbox wilt definiëren, selecteert u Opties > Instellingen > E-mail > Mailbox in gebruik en de mailbox.
Als u meerdere mailboxen hebt gedefinieerd, moet u steeds de gewenste mailbox selecteren wanneer u een nieuw e-mailbericht
opstelt.
Verbinding maken met een mailbox
E-mail die aan u is geadresseerd, wordt automatisch ontvangen door uw externe mailbox en niet door het apparaat. Als u uw
e-mailberichten wilt lezen, moet u eerst verbinding maken met de externe mailbox en vervolgens de e-mailberichten selecteren
die u wilt ophalen met uw apparaat. Om e-mail te kunnen ontvangen en verzenden, moet u geabonneerd zijn op een emaildienst. Als u een mailbox wilt instellen in uw apparaat, selecteert u Berichten > Opties > Instellingen > E-mail > Opties >
Nieuwe mailbox. Neem contact op met uw serviceprovider voor de juiste instellingen.
Als u ontvangen berichten wilt ophalen met uw apparaat en deze offline wilt bekijken, selecteert u uw mailbox in de
hoofdweergave van Berichten. Zodra de vraag Verbinden met mailbox? verschijnt, selecteert u Ja.
Als u e-mailberichten in een map wilt weergeven, gaat u naar de map en drukt u op de joystick. Ga naar een bericht en druk op
de joystick.
Als u e-mail wilt ophalen met uw apparaat, selecteert u Opties > E-mail ophalen > Nieuw om nieuwe berichten op te halen die
u nog niet gelezen of opgehaald hebt, Geselecteerd om alleen geselecteerde berichten in de externe mailbox op te halen, of
Alle om alle berichten op te halen die u nog niet hebt opgehaald.
Als u de verbinding met een externe mailbox wilt verbreken, selecteert u Opties > Verbind. verbreken.
E-mail offline weergeven
Wanneer u offline werkt, is uw apparaat niet verbonden met een externe mailbox. Door uw e-mailberichten offline te beheren,
bespaart u de kosten van de verbinding en kunt u werken in omstandigheden waarin geen gegevensverbinding mogelijk is.
Wijzigingen die u offline aanbrengt in mappen in de externe mailbox, worden pas doorgevoerd wanneer u de volgende keer
verbinding maakt met uw mailbox en gegevens synchroniseert. Als u bijvoorbeeld een e-mailbericht van het apparaat verwijdert
terwijl u offline bent, wordt het bericht uit de externe mailbox verwijderd wanneer u de volgende keer verbinding maakt met
de mailbox.
1. Selecteer Berichten > Opties > Instellingen > E-mail. Selecteer de e-mailaccount en druk op de joystick. Selecteer Inst. voor
ophalen > E-mail ophalen > Ber. en bijlagen om volledige berichten en bijbehorende bijlagen naar het apparaat op te halen.
2. Open uw mailbox en selecteer Opties > E-mail ophalen. Selecteer Nieuw om nieuwe berichten op te halen die u nog niet
eerder hebt gelezen of opgehaald, Geselecteerd om alleen berichten op te halen die u in de externe mailbox hebt geselecteerd
of Alle om alle berichten op te halen die u nog niet eerder hebt opgehaald. Het apparaat gaat online en maakt verbinding
met de mailbox om de e-mailberichten op te halen.
3. Na het ophalen van de e-mailberichten selecteert u Opties > Verbind. verbreken om terug te keren naar de offline-modus.
4. Als u een bericht wilt weergeven, gaat u naar het bericht en drukt u op de joystick.
Sommige opties vereisen een verbinding met uw externe mailbox.
Tip: Als u zich wilt abonneren op andere mappen in uw externe mailbox, selecteert u E-mailinstellingen > Inst. voor
ophalen > Mapabonnementen. Uit alle mappen met een abonnement worden e-mailberichten bijgewerkt wanneer u
e-mail ophaalt uit uw externe mailbox.
E-mailberichten lezen en beantwoorden
Belangrijk: Objecten in e-mailberichten kunnen virussen bevatten of anderszins schadelijk zijn voor uw apparaat of
PC. Open geen bijlagen als u niet weet of de afzender betrouwbaar is.
Als u een ontvangen e-mailbericht wilt lezen, gaat u naar het bericht en drukt u op de joystick.
Als u een bijlage wilt openen, selecteert u Opties > Bijlagen. Ga naar de bijlage en druk op de joystick.
Als u alleen de afzender van het e-mailbericht een antwoord wilt sturen, opent u het e-mailbericht en selecteert u Opties >
Beantwoorden > Naar afzender.
Als u alle ontvangers van een e-mailbericht een antwoord wilt sturen, opent u het e-mailbericht en selecteert u Opties >
Beantwoorden > Naar allen.
Als u een bijlage wilt verwijderen uit een e-mailbericht dat u verstuurt, selecteert u de bijlage en Opties > Bijlagen >
Tip: Als u een e-mailbericht wilt verzenden dat bestanden als bijlage bevat, worden de bijlagen niet in het antwoord
opgenomen. Als u het ontvangen e-mailbericht doorstuurt, worden de bijlagen wel opgenomen.
Als u de prioriteit van een bericht wilt instellen, selecteert u Opties > Zendopties > Prioriteit en maakt u een keuze uit de volgende
opties.
Als u de afzender van een e-mailbericht wilt bellen, opent u het e-mailbericht en selecteert u Opties > Bellen.
Als u de afzender van het e-mailbericht wilt antwoorden met een tekstbericht of een multimediabericht, opent u het e-
mailbericht en selecteert u Opties > Bericht maken.
Als u een e-mailbericht wilt doorsturen, selecteert u Opties > Doorsturen.
Berichten verwijderen
Als u geheugenruimte op uw apparaat wilt vrijmaken, moet u regelmatig berichten uit de mappen Inbox en Verzonden, evenals
opgehaalde e-mailberichten verwijderen.
Als u een bericht wilt verwijderen, gaat u naar het bericht en drukt u op de wistoets.
U kunt ervoor kiezen om lokale e-mail op het apparaat te verwijderen en de oorspronkelijke berichten op de server te laten
staan. Maar u kunt ook zowel berichten op het apparaat als op de externe server verwijderen.
Als u e-mailberichten alleen van het apparaat wilt verwijderen, selecteert u Opties > Verwijderen > Alleen telefoon.
Als u een e-mailbericht wilt verwijderen van zowel het apparaat als de externe server, opent u het e-mailbericht en selecteert
u Opties > Verwijderen > Telefoon en server.
E-mailmappen
Als u submappen maakt in uw IMAP4-mailboxen op een externe server, kunt u deze mappen met uw apparaat weergeven en
beheren. U kunt alleen op mappen in uw IMAP4-mailboxen een abonnement nemen. Door een abonnement te nemen op mappen
kunt u deze mappen op het apparaat weergeven.
Als u mappen in uw IMAP4-mailbox wilt weergeven, brengt u een verbinding tot stand en selecteert u Opties > E-mailinstell. >
Inst. voor ophalen > Mapabonnementen.
Als u een externe map wilt weergeven, selecteert u een map en Opties > Abonneren. De mappen waarop u bent geabonneerd,
worden elke keer wanneer u verbinding maakt, bijgewerkt. Als de mappen groot zijn, kan dit even duren.
Als u de lijst met mappen wilt bijwerken, selecteert u een map en Opties > Mappenlijst bijwrkn.
E-mailberichten opstellen en verzenden
Als u een e-mailbericht wilt opstellen, selecteert u Opties > Ontvngr toevoegen om de e-mailadressen van de ontvangers te
selecteren in de lijst met contacten of om de e-mailadressen in te voeren in het veld Naar. Gebruik een puntkomma om emailadressen te scheiden. Druk de joystick omlaag en voer Cc-ontvangers in het veld Cc in, of Bcc-ontvangers in het veld Bcc. Ga
naar het veld Onderw. en voer een onderwerp in voor het e-mailbericht. Voer uw e-mailbericht in het tekstgebied in en selecteer
Opties > Verzenden.
Als u een bestand wilt invoegen in een e-mailbericht, selecteert u Opties > Invoegen. Selecteer de bijlage die u wilt invoegen.
U kunt bijvoorbeeld afbeeldingen, geluidsfragmenten, notities en andere bestanden, zoals kantoorbestanden, invoegen.
Als u de verzendtijd van een e-mailbericht wilt instellen, selecteert u Opties > Zendopties > Bericht zenden. Selecteer Meteen of
Bij vlgende verb. als u offline werkt.
E-mailberichten worden opgeslagen in de Outbox voordat ze worden verzonden. Tenzij het e-mailbericht direct wordt
verzonden, kunt u de Outbox openen en het verzenden van het bericht onderbreken en hervatten of het bericht weergeven.
Instellingen e-mailaccount
Selecteer Menu > Berichten > Opties > Instellingen > E-mail.
De instellingen die gewijzigd kunnen worden, kunnen verschillen. Sommige instellingen kunnen reeds door uw serviceprovider
zijn ingesteld.
Als u probeert mailboxinstellingen te bewerken, maar nog geen e-mailaccount hebt ingesteld, worden aanwijzigingen
weergegeven om een e-mailaccount in te stellen.
Instellingen voor ontvangen e-mail
Selecteer Inkomende e-mail en maak een keuze uit de volgende instellingen:
• Gebruikersnaam — Voer de gebruikersnaam voor de e-maildienst in.
• Wachtwoord — Voer het wachtwoord voor de e-maildienst in.
• Server inkom. mail — Voer het IP-adres of de hostnaam in van de server waarop uw e-mail wordt ontvangen.
• Toegangsp. in gebr. — Selecteer het internettoegangspunt waarmee het apparaat de door u ontvangen e-mailberichten
ophaalt.
• Standaardmailbox — Voer een naam in voor de mailbox.
• Mailboxtype — Selecteer het mailboxprotocol dat de serviceprovider van uw externe mailbox heeft aanbevolen. De opties
zijn POP3 en IMAP4. U kunt deze optie slechts één keer instellen. De instelling kan niet worden gewijzigd als u de
mailboxinstellingen hebt opgeslagen of hebt afgesloten. Als u het POP3-protocol gebruikt, worden e-mailberichten niet
automatisch bijgewerkt wanneer u online bent. Verbreek de verbinding en maak opnieuw verbinding met de mailbox als u
de nieuwste e-mailberichten wilt zien.
• Beveiliging (poorten) — Selecteer de beveiligingsoptie waarmee de beveiliging van de verbinding wordt verhoogd.
• Poort — Definieer een poort voor de verbinding.
• APOP beveil. inloggen (alleen voor POP3) — Gebruik deze optie samen met het POP3-protocol om het verzenden van
wachtwoorden naar de externe e-mailserver te coderen wanneer verbinding wordt gemaakt met de mailbox.
Instellingen voor verzonden e-mail
Selecteer Uitgaande e-mail en maak een keuze uit de volgende instellingen:
• Mijn e-mailadres — Voer het e-mailadres in dat de serviceprovider u heeft verstrekt. Antwoorden op uw e-mailberichten
worden naar dit adres verzonden.
• Gebruikersnaam — Voer de gebruikersnaam voor de e-maildienst in.
• Wachtwoord — Voer het wachtwoord voor de e-maildienst in.
• Server uitg. mail — Voer het IP-adres of de hostnaam in van de e-mailserver die uw e-mailberichten verzendt. U kunt mogelijk
alleen de server voor uitgaande mail van uw netwerkoperator gebruiken. Neem voor meer informatie contact op met uw
serviceprovider.
• Toegangsp. in gebr. — Selecteer het internettoegangspunt waarmee het apparaat de door u verzonden e-mailberichten
verstuurt.
• Beveiliging (poorten) — Selecteer de beveiligingsoptie waarmee de verbinding naar de externe mailbox wordt beveiligd.
• Poort — Definieer een poort voor de verbinding.
Gebruikersinstellingen:
Selecteer Gebruikersinst. en maak een keuze uit de volgende instellingen:
• Mijn mailnaam — Voer de naam in die vóór uw e-mailadres wordt weergegeven wanneer u e-mail verzendt.
• Antwoord — Aangeven of u antwoorden wilt ontvangen op een ander adres. Selecteer Aan en voer het e-mailadres in, waarop
u het antwoord wilt ontvangen. U kunt slechts één adres als antwoordadres invoeren.
• E-mails verwijderen uit — Geef aan of u e-mailberichten alleen van het apparaat of van zowel het apparaat als de server wilt
verwijderen. Selecteer Altijd vragen als u bij het verwijderen van een e-mailbericht altijd wilt opgeven waar het bericht moet
worden verwijderd.
• Bericht zenden — Selecteer deze optie om e-mailberichten zo snel mogelijk te verzenden, om e-mailberichten te verzenden
wanneer u e-mailberichten ophaalt of om de e-mailberichten op te slaan in de Outbox om ze van daaruit later te verzenden.
• Kopie naar mij — Geef aan of u een kopie van de e-mail wilt opslaan in uw externe mailbox en in het adres zoals gedefinieerd
in Mijn e-mailadres in de instellingen voor Uitgaande e-mail.
• Handtek. opnemen — Geef aan of u een handtekening wilt koppelen aan uw e-mailberichten.
• Melding nwe e-mail — Geef aan of u de nieuwe e-mailaanduidingen, zoals een signaal of een melding, wilt ontvangen
wanneer u nieuwe e-mail ontvangt in de mailbox.
• Standaardcodering — Selecteer de gewenste methode voor tekencodering.
Instellingen voor ophalen
Selecteer Inst. voor ophalen en maak een keuze uit de volgende instellingen:
• E-mail ophalen (alleen voor POP3-mailboxen) — Geef aan of u alleen de koptekstgegevens van het e-mailbericht wilt ophalen,
zoals de afzender, het onderwerp en de datum, of dat u de e-mailberichten inclusief bijlagen wilt ophalen.
• Aantal — Geef op hoeveel e-mailberichten u van de externe server naar uw mailbox wilt downloaden.
• Pad IMAP4-map (alleen voor IMAP4-mailboxen) — Definieer het pad voor mappen waarop u een abonnement wilt aanvragen.
• Mapabonnementen (alleen voor IMAP4-mailboxen) — Abonneer u op andere mappen in de externe mailbox en haal inhoud
uit die mappen op.
Instellingen voor automatisch ophalen
Selecteer Automatisch ophalen en maak een keuze uit de volgende instellingen:
• Header ophalen — Geef aan of een melding wilt ontvangen wanneer er nieuwe e-mail wordt ontvangen in uw externe
mailbox. Selecteer Altijd ingeschakeld om nieuwe e-mailberichten altijd automatisch uit uw externe mailbox op te halen, of
Uitsl. eigen netw. om nieuwe e-mailberichten alleen automatisch uit uw externe mailbox op te halen wanneer uw eigen
netwerk actief is, en niet wanneer u bijvoorbeeld op reis bent.
• Ophaaldagen — Selecteer de dagen waarop e-mails naar uw apparaat worden gedownload.
• Ophaaluren — Definieer de uren gedurende welke de e-mails worden opgehaald.
• Ophaalinterval — Selecteer het tijdsinterval voor het ophalen van nieuwe e-mails.
Selecteer Menu > Connect. > Chatten.
Met Chat kunt u door middel van expresberichten praten met anderen en deelnemen aan discussieforums over bepaalde
onderwerpen. Verschillende serviceproviders hebben chatservers waarbij u zich kunt aanmelden nadat u zich hebt geregistreerd
bij een chatdienst. De functies die worden ondersteund kunnen per serviceprovider verschillen.
Als uw draadloze serviceprovider geen chat aanbiedt, wordt deze functie mogelijk niet weergegeven in het menu van uw
apparaat. Neem contact op met uw serviceprovider voor meer informatie over chatdiensten en de kosten hiervan. Informeer
bij uw netwerkoperator, serviceprovider of leverancier naar de beschikbaarheid van chatinstellingen.
Mogelijk ontvangt u de instellingen in een speciaal SMS-bericht van uw netwerkoperator of serviceprovider die de chatdienst
aanbiedt. U moet de instellingen opslaan om toegang te krijgen tot de gewenste dienst. U kunt de instellingen ook handmatig
invoeren.
Verbinding maken met een chatserver
Als u wilt praten met een of meerdere chatgebruikers en als u uw chatcontacten wilt weergeven en bewerken, moet u zich
aanmelden bij de chatserver. Open Chatten en selecteer Opties > Aanmelden. Voer uw gebruikers-ID en wachtwoord in en druk
op de joystick om u aan te melden. U ontvangt de gebruikersnaam, het wachtwoord en andere instellingen voor het aanmelden
van uw serviceprovider wanneer u zich registreert voor de dienst.
Tip: Als u wilt dat er automatisch verbinding wordt gemaakt met de server wanneer u de chattoepassing opent,
selecteert u Opties > Instellingen > Serverinstellingen > Login-type chat > Bij start toep..
Chatgebruikers of chatgroepen zoeken
Als u wilt zoeken naar chatgebruikers en chatgebruikers-ID's, selecteert u Chatcontacten > Opties > Nieuw chatcontact >
Zoeken. U kunt zoeken op Gebruikersnaam, Gebruikers-ID, Telefoonnummer en E-mailadres.
Als u wilt zoeken naar chatgroepen en chatgroeps-ID's, selecteert u Chatgroepen > Opties > Zoeken. U kunt zoeken op
Groepsnaam, Onderwerp en Deelnemers (gebruikers-ID).
Ga naar een gevonden chatgebruiker of -groep, selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
• Opnieuw zoeken — Nog een zoekactie uitvoeren.
• Volgende pagina — De eventuele overige gevonden chatgebruikers of -groepen weergeven.
• Vorige pagina — De chatgebruikers of -groepen weergeven die met een vorige zoekactie zijn gevonden.
• Gesprek openen — Een gesprek beginnen met de gebruiker als deze on line is.
• Toev. aan chatcont. — De gebruiker opslaan in een van de chatcontactlijsten.
• Uitnod. verzenden — De chatgebruikers uitnodigen in een chatgroep.
• Blokkeeropties — Instellen dat berichten van de chatgebruiker wel of niet mogen worden ontvangen.
• Deelnemen — Lid worden van de chatgroep.
• Opslaan — De groep opslaan.
Gesprekken met één chatgebruiker
In de weergave Gesprekken wordt een lijst weergegeven van individuele gesprekspartners waarmee u een actief gesprek voert.
Actieve gesprekken worden automatisch gesloten als u chat afsluit.
Als u een gesprek wilt weergeven, gaat u naar de gesprekspartner en drukt u op de joystick.
Als u een gesprek wilt voortzetten, voert u een bericht in en drukt u op de joystick.
Als u wilt terugkeren naar de lijst met gesprekken zonder het gesprek te sluiten, selecteert u Terug. Als u het gesprek wilt sluiten,
selecteert u Opties > Gesprek beëindigen.
Als u een nieuw gesprek wilt starten, selecteert u Opties > Nieuw gesprek. Terwijl u een actief gesprek voert, kunt u een nieuw
gesprek starten met een ander contact. U kunt echter niet twee actieve gesprekken met één contact voeren.
Als u een afbeelding wilt invoegen in een chatbericht, selecteert u Opties > Afbeelding verzenden en selecteert u de afbeelding
die u wilt verzenden.
Als u een gesprekspartner wilt opslaan in uw chatcontacten, selecteert u Opties > Toev. aan chatcont..
Als u een gesprek wilt opslaan terwijl u in de gespreksweergave bent, selecteert u Opties > Chat opnemen. Het gesprek wordt
opgeslagen als tekstbestand dat kan worden geopend en weergegeven in de toepassing Notities.
Als u inkomende berichten automatisch wilt beantwoorden, selecteert u Opties > Autom. antw. aan. U kunt dan nog steeds
In de weergave Chatgroepen wordt een lijst weergegeven van alle chatgroepen die u hebt opgeslagen of waarvan u momenteel
lid bent.
Chatgroepen is alleen beschikbaar als u zich bij het openen van de chattoepassing hebt aangemeld bij een chatserver en deze
server chatgroepen ondersteunt.
Als u een chatgroep wilt maken, selecteert u Opties > Nwe groep maken.
Als u lid wilt worden van een chatgroep of een groepsgesprek wilt voortzetten, gaat u naar de groep en drukt u op de joystick.
Voer een bericht in en druk op de beltoets om het bericht te verzenden.
Als u lid wilt worden van een chatgroep die niet op de lijst staat maar waarvan u wel de groeps-ID kent, selecteert u Opties >
Aanm. bij nwe groep.
Als u een chatgroep wilt verlaten, selecteert u Opties > Chatgroep verlaten.
U kunt ook Opties selecteren en een keuze maken uit de volgende opties:
• Groep — Selecteer Opslaan om de groep op te slaan bij uw chatgroepen, Deelnemers bekijken om de huidige leden van de
groep weer te geven, of Instellingen om de groepsinstellingen te bewerken. U kunt deze optie alleen selecteren als u
gemachtigd bent de groep te bewerken.
• Aanmelden — Verbinding maken met een chatserver als u zich niet hebt aangemeld bij het openen van de toepassing.
• Afmelden — De verbinding met de chatserver verbreken.
• Instellingen — Instellingen van de chattoepassing of -server wijzigen.
Als u een chatgroep wilt verwijderen, drukt u op de wistoets.
Groepsgesprekken
Als u wilt deelnemen aan het gesprek, selecteert u een groep.
Selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
• Smiley invoegen — Een smiley toevoegen aan een bericht.
• Privéber. verz. — Een privé-bericht verzenden aan één of meerdere, maar niet alle, leden van de chatgroep.
• Beantwoorden — Een bericht verzenden aan uitsluitend de afzender van het geopende bericht.
• Doorsturen — Het geopende bericht doorsturen aan een andere chatgroep of -contact.
• Uitnod. verzenden — Een chatgebruiker uitnodigen in een chatgroep.
• Chatgroep verlaten — De chatgroep verlaten.
• Groep — Selecteer Opslaan om de groep op te slaan bij uw chatgroepen, Deelnemers bekijken om de huidige leden van de
groep weer te geven, of Instellingen om de groepsinstellingen te bewerken. U kunt deze optie alleen selecteren als u
gemachtigd bent de groep te bewerken.
• Chat opnemen — Een kopie van het groepsgesprek opslaan.
Als u een bericht wilt verzenden, voert u het bericht in en drukt u op de beltoets.
Chatgroepsinstellingen
Selecteer Chatgroepen > Opties > Groep > Instellingen.
U kunt alleen chatgroepsinstellingen bewerken als u gemachtigd bent om die groep te bewerken.
Maak een keuze uit de volgende instellingen:
• Naam groep: — Een naam voor de chatgroep invoeren.
• Groeps-ID — De groeps-ID wordt automatisch gemaakt en kan niet worden toegevoegd of gewijzigd.
• Onderwerp groep — Een onderwerp voor het groepsgesprek invoeren.
• Welkomsttekst — Een notitie invoeren waarmee de chatgebruikers worden begroet zodra ze lid worden van de groep.
• Groepsgrootte — Het maximumaantal chatgebruikers invoeren dat lid kan worden van de groep.
• Zoeken toestaan — Instellen of chatgebruikers de groep mogen vinden wanneer ze zoekacties uitvoeren.
• Bewerkingsrechten — Als u andere leden van de groep wilt machtigen om de groep te bewerken, selecteert u
Geselecteerd > Opties > Editor toevoegen. Chatgebruikers met de juiste rechten kunnen groepsinstellingen bewerken en
andere gebruikers uitnodigen om lid te worden van de groep of gebruikers toegang tot de groep ontzeggen.
• Groepsleden — Als u de groep wilt sluiten en alleen bepaalde chatgebruikers wilt toestaan om lid te worden, selecteert u
Alleen geselect. > Opties > Deelnr toevoegen.
• Uitsluitingslijst — Als u wilt voorkomen dat bepaalde chatgebruikers lid worden van de groep, selecteert u Opties > Toev.
aan uitsl.lijst.
• Privégespr. toestaan — Als u wilt voorkomen dat groepsleden onderling privé-berichten verzenden, selecteert u Nee.
Rechten voor het bewerken van groepen
Als u aan leden van een chatgroep rechten voor het bewerken van groepen wilt toekennen of dergelijke rechten wilt intrekken,
gaat u naar de chatgroep en selecteert u Opties > Groep > Instellingen > Bewerkingsrechten > Geselecteerd.
Tip: Chatgebruikers met de juiste rechten kunnen groepsinstellingen bewerken en andere gebruikers uitnodigen om
lid te worden van de groep of gebruikers toegang tot de groep ontzeggen.
Als u leden van de groep wilt machtigen om de groep te bewerken, selecteert u Opties > Editor toevoegen en maakt u een keuze
uit de volgende opties:
• Van chatcontacten — Een of meer chatcontacten toevoegen.
• Gebr-ID invoeren — De ID van de chatgebruiker invoeren.
Als u de rechten tot het bewerken van de groep wilt intrekken, selecteert u Opties > Verwijderen.
Toegang tot groepen ontzeggen
Ga naar de chatgroep en selecteer Opties > Groep > Instellingen > Uitsluitingslijst.
Als u wilt voorkomen dat chatgebruikers lid worden van de groep, selecteert u Opties > Toev. aan uitsl.lijst en maakt u een keuze
uit de volgende opties:
• Van chatcontacten — Een of meer chatcontacten de toegang ontzeggen.
• Gebr-ID invoeren — De ID van de chatgebruiker invoeren.
Als u een geweerde gebruiker wilt uitnodigen in een groep, selecteert u Opties > Verwijderen.
Chatcontacten
Wanneer u zich hebt aangemeld bij een chatdienst, wordt de lijst met uw contacten voor de serviceprovider automatisch
opgehaald. Als de lijst met contacten niet beschikbaar is, wacht u een paar minuten en probeert u de lijst handmatig op te
halen.
Tip: De on line status van de chatcontacten wordt aangegeven door middel van een indicator naast de naam van het
contact.
Als u een chatcontactkaart wilt maken, selecteert u Opties > Nieuw chatcontact. Voer de gebruikers-ID en een bijnaam in en
selecteer Gereed. De gebruikers-ID mag maximaal 50 tekens lang zijn. Mogelijk heeft de aanbieder van de chatdienst ingesteld
dat de gebruikers-ID de indeling gebruikersnaam@domein.nl moet hebben. De bijnaam is optioneel.
Als u een andere lijst met chatcontacten wilt weergeven, selecteert u Opties > Contactlijst wijzigen.
Ga naar een chatcontact, selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
• Gesprek openen — Met het contact chatten.
• Contactgegevens — De contactkaart weergeven.
• Bewerkopties — De contactkaart bewerken, verwijderen of naar een andere contactlijst verplaatsen of instellen dat u wordt
gewaarschuwd als de on line status van het contact verandert.
• Groepslidmaatschn — De chatgroepen weergeven waarvan het contact lid is.
• Nwe contactenlijst — Een contactlijst maken voor een bepaalde groep chatcontacten.
• Gebrkrsbesch. herladen — De on line status van de chatcontacten bijwerken.
• Blokkeeropties — Instellen dat berichten van het contact wel of niet mogen worden ontvangen.
• Aanmelden — Verbinding maken met een chatserver als u zich niet hebt aangemeld bij het openen van de toepassing.
• Afmelden — De verbinding met de chatserver verbreken.
• Instellingen — Instellingen van de chattoepassing of -server wijzigen.
De beschikbare opties kunnen verschillen.
Als u een chatcontact wilt verwijderen, drukt u op de wistoets.
Geblokkeerde contacten
Selecteer Chatcontacten > Opties > Blokkeeropties > Blok.lijst bekijken.
Als u een geblokkeerde chatgebruiker wilt zoeken, voert u de eerste letters van de naam van de gebruiker in. Namen die aan
de zoekterm voldoen worden in een lijst weergegeven.
Als u berichten van een geblokkeerde chatgebruiker wilt ontvangen, selecteert u Opties > Blokkering opheffen.
Als u geen berichten van andere chatgebruikers wilt ontvangen, selecteert u Opties > Nwe cont. blokkeren. Selecteer de
chatgebruiker uit de lijst met chatcontacten of voer de gebruikers-ID in.
Uitnodigingen weergeven
Selecteer Gesprekken. Ga naar een uitnodiging en druk op de joystick.
Selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
• Deelnemen — Lid worden van de chatgroep.
• Weigeren — De uitnodiging weigeren en een bericht aan de afzender verzenden.
• Verwijderen — De uitnodiging verwijderen.
• Blokkeeropties — Uitnodigingen van deze afzender blokkeren.
Als u een opgenomen gesprek wilt weergeven, selecteert u Opgen. chats, gaat u naar het gesprek en drukt u op de joystick.
U kunt ook naar het opgenomen gesprek gaan en Opties selecteren. Maak een keuze uit de volgende opties:
• Zenden — De chatsessie naar een compatibel apparaat verzenden.
• Aanmelden — Verbinding maken met een chatserver als u zich niet hebt aangemeld bij het openen van de toepassing. Als u
de verbinding wilt verbreken, selecteert u Afmelden.
• Instellingen — Instellingen van de chattoepassing of -server wijzigen.
Als u een chatgesprek wilt verwijderen, drukt u op de wistoets.
Instellingen
Selecteer Opties > Instellingen > Chatinstellingen.
Maak een keuze uit de volgende instellingen:
• Schermnaam gebr. — Als u de naam wilt wijzigen waaronder u bekend bent in chatgroepen, selecteert u Ja.
• Berichten toestaan van — Instellen of u chatberichten kunt ontvangen van alle andere chatgebruikers, van alleen uw
chatcontacten of dat u helemaal geen chatberichten kunt ontvangen.
• Uitnodigingn toest. van — Instellen of u uitnodigingen tot chatgroepen kunt ontvangen van alle andere chatgebruikers, van
alleen uw chatcontacten of dat u helemaal geen uitnodigingen kunt ontvangen.
• Schuifsnelh. bericht — Druk de joystick naar links of naar rechts om de snelheid waarmee nieuwe berichten worden
weergegeven te verhogen of te verlagen.
• Sorteer chatcontactn — Uw chatcontacten alfabetisch of op on line status rangschikken.
• Beschikb. aut. laden — Als u de on line status van uw chatcontacten automatisch wilt bijwerken, selecteert u Automatisch.
• Offline contacten — Instellen dat chatcontacten met een off line status worden weergegeven in de lijst met chatcontacten.
De instellingen die gewijzigd kunnen worden, kunnen verschillen. Neem voor meer informatie contact op met uw
serviceprovider.
Ga naar de volgende opties en druk op de joystick om de chatserver te configureren:
• Servers — Servers toevoegen, bewerken of verwijderen
• Standaardserver — Een andere server selecteren waarmee automatisch verbinding wordt gemaakt: ga naar de gewenste
server en druk op de joystick.
• Login-type chat — Als u automatisch een verbinding tot stand wilt brengen tussen het apparaat en de standaardserver,
selecteert u Automatisch. Selecteer Aut. bij thuisntw. als u automatisch verbinding wilt maken wanneer u zich in het bereik
van uw eigen netwerk bevindt. Selecteer Bij start toep. als u verbinding wilt maken met de server wanneer u de chattoepassing
opent. Selecteer Handmatig als u handmatig verbinding wilt maken met de server.
Speciale berichten
Uw apparaat kan verschillende typen gegevensberichten ontvangen:
• Operatorlogo — Als u het logo wilt opslaan, selecteert u Opties > Opslaan.
• Beltoon — Als u een beltoon wilt opslaan, selecteert u Opties > Opslaan.
• Configuratiebericht — U kunt instellingen ontvangen in een configuratiebericht van uw netwerkoperator, serviceprovider of
van uw afdeling voor bedrijfsinformatiebeheer. Als u de instellingen wilt accepteren, opent u het bericht en selecteert u
Opties > Alle opslaan.
• U hebt nieuwe E-mail — Deze melding geeft aan hoeveel nieuwe e-mailberichten uw externe mailbox bevat. Uitgebreidere
meldingen kunnen meer details bevatten.
Dienstopdrachten verzenden
Een bericht met een dienstaanvraag verzenden naar uw serviceprovider en verzoeken om de activering van bepaalde diensten.
Als u een dienstaanvraag naar uw serviceprovider wilt verzenden, selecteert u Opties > Dienstopdracht. Voer de dienstaanvraag
in de vorm van een tekstbericht in en selecteer Opties > Verzenden.
Hiermee kunt u teams maken, bewerken en verwijderen, en berichten versturen, teamwebpagina's bekijken en bellen naar hele
teams tegelijk.
Selecteer Menu > Kantoor > Team-suite.
Als u een nieuw team wilt maken, selecteert u Opties > Team > Maken.
Als u een team wilt bewerken, selecteert u het team en vervolgens Opties > Team > Bewerken.
Als u een team wilt verwijderen, selecteert u het team en vervolgens Opties > Team > Verwijd..
Als u een actie wilt kiezen, selecteert u eerst links een team. Vervolgens gaat u naar het actievenster aan de rechterkant en
selecteert u een van de volgende acties:
• Oproep — Het team bellen. De teamleden worden een voor een opgebeld en in de wacht gezet totdat de gesprekken kunnen
worden samengevoegd in een conferentiegesprek (netwerkdienst). Het maximum aantal deelnemers is afhankelijk van de
netwerkdienst.
• Ber. opstellen — Het geselecteerde team een SMS, multimediabericht of een e-mailbericht sturen.
• Conferentiedienst bellen — De conferentiegesprekdienst (netwerkdienst) bellen die voor het geselecteerde team is
gedefinieerd.
• Push to talk — Via Push to Talk (netwerkdienst) met het geselecteerde team communiceren.
• Webpagina's team — De bookmarkmap voor de webpagina's van het geselecteerde team openen.
Selecteer Opties > Acties voor meer acties.
Instellingen van Team-suite
Als u de instellingen van Team-suite wilt bewerken, selecteert u Opties > Instell..
Maak een keuze uit de volgende opties:
• Items actiebalk — Bepalen welke acties in het actievenster worden weergegeven, en in welke volgorde.
• Eigen visitekaartje — Uw eigen contactkaart definiëren of selecteren dat u bij de communicatie met het team geen gebruik
wilt maken van uw eigen contactkaart.
• Contactafb. tonen — Selecteren of u de afbeeldingen van de teamleden wilt zien.
• Plug-in-instell. — Instellingen van plug-ins definiëren. Deze instelling is alleen toegankelijk als er plug-ins zijn die u kunt
Selecteer Menu > Kantoor.
Mogelijk zijn niet alle kantoortoepassingen in alle talen beschikbaar.
Het kan zijn dat het openen van grote bestanden niet mogelijk is of lang duurt.
Notities
Selecteer Menu > Kantoor > Notities.
U kunt notities maken en verzenden naar andere compatibele apparaten en u kunt tekstbestanden (indeling .txt) opslaan die
u ontvangt in Notities.
Als u een nieuwe notitie wilt schrijven, selecteert u Opties > Nieuwe notitie. Toets de tekst in en druk op Gereed.
In de hoofdweergave van Notities zijn de volgende opties beschikbaar:
• Openen — De geselecteerde notitie openen.
• Zenden — Als u de geselecteerde notitie wilt verzenden, selecteert u een van de verzendmethoden.
• Nieuwe notitie — Een nieuwe notitie maken.
• Verwijderen — De geselecteerde notitie verwijderen.
• Markeringen aan/uit — Een of meerdere notities selecteren en op alle notities dezelfde routine toepassen.
• Synchronisatie — Selecteer Starten om synchronisatie te initialiseren of Instellingen om de synchronisatie-instellingen voor
de notitie te definiëren.
Selecteer Opties > Zoeken tijdens het bekijken van een notitie om in de notitie te zoeken naar een telefoonnummer,
internettelefoonadres, e-mailadres of webadres.
Rekenm.
Opmerking: Deze rekenmachine heeft een beperkte nauwkeurigheid en is ontworpen voor eenvoudige berekeningen.
Selecteer Menu > Kantoor > Rekenm..
Als u een berekening wilt maken, voert u het eerste getal van de berekening in. Ga naar de gewenste functie in de functielijst
en selecteer deze, bijvoorbeeld optellen of aftrekken. Voer het tweede getal van de berekening in en selecteer =. Als u een
decimaalteken wilt invoegen, drukt u op #.
De berekeningen worden uitgevoerd in de ingevoerde volgorde. De uitkomst van de berekening blijft in het bewerkingsveld
staan en kan worden gebruikt als eerste getal voor een nieuwe berekening.
Als u de uitkomst van een berekening wilt opslaan, selecteert u Opties > Geheugen > Opslaan. Het getal dat in het geheugen
was opgeslagen wordt vervangen door dit getal.
Als u de uitkomst van een berekening uit het geheugen wilt ophalen en gebruiken in een berekening, selecteert u Opties >
Geheugen > Oproepen.
Als u de laatst opgeslagen uitkomst wilt weergeven, selecteert u Opties > Laatste resultaat.
Als u de rekenmachine afsluit of het apparaat uitschakelt, wordt het geheugen niet gewist. U kunt de laatst opgeslagen uitkomst
ophalen als u de rekenmachine weer opent.
Omrekenen
Selecteer Menu > Kantoor > Omrekenen.
Het conversieprogramma heeft een beperkte nauwkeurigheid en er kan sprake zijn van afrondingsfouten.
Afmetingen converteren
1. Ga naar het veld Type en selecteer Opties > Conversietype om een lijst met afmetingen te openen. Ga naar de gewenste
afmeting en selecteer OK.
2. Ga naar het eerste veld Eenheid en selecteer Opties > Selecteer eenheid. Selecteer de eenheid die u wilt converteren en
selecteer OK. Ga naar het volgende veld Eenheid en selecteer vervolgens de eenheid waarin u wilt converteren.
3. Ga naar het eerste veld Aantal en voer de waarde in die u wilt converteren. In het andere veld Aantal wordt automatisch de
geconverteerde waarde weergegeven.
Druk op # om een decimaalteken in te voegen en op * voor de symbolen + en - (voor temperatuur) en voor E-symbolen
Opmerking: Als u een basisvaluta wijzigt, moet u nieuwe wisselkoersen opgeven omdat alle eerder ingestelde
wisselkoersen worden gewist.
Voordat u valuta kunt converteren, moet u een basisvaluta instellen en wisselkoersen invoeren. De koers van de basisvaluta is
altijd 1. De basisvaluta bepaalt de wisselkoers van de andere valuta.
1. Als u de wisselkoers voor de valuta-eenheid wilt instellen, gaat u naar het veld Type en selecteert u Opties >
Wisselkoersen.
2. Er wordt een lijst met valuta weergegeven. De basisvaluta staat bovenaan. Ga naar het valutatype en voer de wisselkoers in
die u wilt instellen voor één valuta-eenheid.
3. Als u de basisvaluta wilt wijzigen, gaat u naar de valuta en selecteert u Opties > Basisvaluta.
4. Selecteer Gereed > Ja om de wijzigingen op te slaan.
Wanneer u alle benodigde wisselkoersen hebt ingevoerd, kunt u valuta converteren.
Bestandsbeheer
Met Best.beh. kunt u de inhoud en eigenschappen van bestanden en mappen beheren. U kunt bestanden en mappen openen,
maken, verplaatsen, kopiëren, zoeken en een andere naam geven. Door copyrightbescherming is het mogelijk dat bepaalde
bestanden niet kunnen worden verzonden.
Bestanden beheren
Als u bestanden wilt beheren, gaat u naar een map of bestand en selecteert u Opties.
Maak een keuze uit de volgende opties:
• Openen — Een bestand openen. Ga naar het gewenste bestand en selecteer OK.
• Zenden — Geselecteerde bestanden verzenden. Ga naar de gewenste bestanden en selecteer OK.
• Verwijderen — Geselecteerde bestanden verwijderen. Ga naar de gewenste bestanden en selecteer Wissen.
• Verplaats naar map — Als u de map of het bestand wilt verplaatsen naar een andere map, gaat u naar het gewenste item en
selecteert u OK. Standaardmappen zoals Geluidsclips in de Galerij kunnen niet worden verplaatst of verwijderd.
• Kopiëren naar map — Een kopie van de map of het bestand opslaan in een andere map. Ga naar de gewenste map of het
gewenste bestand en selecteer OK.
• Nieuwe map — Een map maken.
• Markeringen aan/uit — Een submenu openen.
• Naam wijzigen — Een map of bestand een andere naam geven. Ga naar de gewenste map of het gewenste bestand, voer de
nieuwe naam in en selecteer OK.
• Zoeken — Zoeken naar specifieke mappen of bestanden. Selecteer het type geheugen waarin u wilt zoeken en voer de tekst
in waarnaar u wilt zoeken.
• Ontv. via infrarood — Een bestand ontvangen via een infraroodverbinding.
• Gegevens bekijken — Informatie over bestanden weergeven.
• Gegevens geheugen — Het geheugengebruik van het apparaatgeheugen of de geheugenkaart controleren.
Zoeken naar bestanden
1. Als u naar bestanden wilt zoeken, selecteert u Opties > Zoeken.
2. Selecteer het geheugen waarin u wilt zoeken.
3. Voer de zoektekst in en druk op de joystick. De mappen en bestanden waarvan de naam de zoektekst bevat, worden
weergegeven.
4. Selecteer Zoeken om een andere zoekopdracht uit te voeren.
Quickoffice
Als u de Quickoffice-toepassingen wilt gebruiken, selecteert u Menu > Kantoor > Quickoffice. Een lijst met bestanden in de
indelingen .doc, xsl, .ppt en .txt die is opgeslagen in het geheugen van het apparaat of op de geheugenkaart wordt geopend.
Als u een bestand in de bijbehorende toepassing wilt openen, drukt u op de joystick.
Als u bestanden wilt sorteren, selecteert u Opties > Bestanden sorteren.
Als u Quickword, Quicksheet of Quickpoint wilt openen, gaat u met de joystick naar het gewenste tabblad.
Niet alle bestandsindelingen of functies worden ondersteund.
Met Quickword kunt u Microsoft Word-documenten weergeven op het scherm van het apparaat. Quickword ondersteunt kleuren
en de opmaaktypen vet en onderstreept.
Quickword ondersteunt het weergeven van documenten die zijn opgeslagen in de indeling .doc van Microsoft Word 97, 2000
en XP. Niet alle variaties of functies van de genoemde bestandsindelingen worden ondersteund.
Met de joystick kunt u door het document bladeren.
Als u een bepaalde tekst wilt zoeken in het document, selecteert u Opties > Zoeken.
U kunt ook Opties selecteren en een keuze maken uit de volgende opties:
• Ga naar — Naar het begin, het eind of een bepaalde positie in het document gaan.
• Zoomen — In- of uitzoomen.
• Start automat. schuiven — Automatisch door het document bladeren. Als u het bladeren wilt beëindigen, selecteert u
Opties > Stop automat. schuiven.
Quicksheet
Met Quicksheet kunt u Microsoft Excel-bestanden weergeven op het scherm van het apparaat.
Quicksheet ondersteunt het weergeven van spreadsheetbestanden die zijn opgeslagen in de indeling .xls van Microsoft Excel
97, 2000, 2003 en XP. Niet alle variaties of functies van de genoemde bestandsindelingen worden ondersteund.
Met de joystick kunt u door het spreadsheet bladeren.
Als u wilt schakelen tussen werkbladen, selecteert u Opties > Werkblad.
Als u een bepaalde tekst, waarde of formule wilt zoeken in het spreadsheet, selecteert u Opties > Zoeken.
Als u de wijze waarop het spreadsheet wordt weergegeven wilt wijzigen, selecteert u Opties en maakt u een keuze uit de
volgende opties:
• Pannen — Navigeren in het huidige werkblad door middel van blokken. Een blok bevat kolommen en rijen die op één scherm
kunnen worden weergegeven. Als u de kolommen en rijen wilt weergeven, gaat u naar een blok en selecteert u OK.
• Grootte wijzigen — Het formaat van de kolommen of rijen aanpassen.
• Zoomen — In- of uitzoomen.
• Deelvensters blokkeren — De geselecteerde rij, kolom of allebei zichtbaar houden terwijl u door het spreadsheet bladert.
Quickpoint
Met Quickpoint kunt u Microsoft PowerPoint-presentaties weergeven op het scherm van het apparaat.
Quickpoint ondersteunt het weergeven van presentaties die zijn opgeslagen in de indeling .ppt van Microsoft PowerPoint 97,
2000 en XP. Niet alle variaties of functies van de genoemde bestandsindelingen worden ondersteund.
Als u wilt schakelen tussen de dia-, overzichts- en notitieweergave, gaat u met de joystick naar het gewenste tabblad.
Als u naar de volgende of vorige dia in de presentatie wilt gaan, gaat u omhoog of omlaag met de joystick.
Als u de presentatie in een volledig scherm wilt weergeven, selecteert u Opties > Volledig scherm.
Als u de items van de presentatie in de overzichtsweergave wilt uitvouwen, selecteert u Opties > Item uitvouwen.
PDF-lezer
Selecteer Menu > Kantoor.
Met de pdf-lezer kunt u pdf-documenten lezen op het scherm van het apparaat, zoeken naar tekst in de documenten, instellingen
als zoomfactors en paginaweergaven aanpassen, en pdf-bestanden via e-mail verzenden.
Zipbeheer
Selecteer Menu > Kantoor.
Met Zipbeheer kunt u het volgende doen: nieuwe archiefbestanden maken waarin u gecomprimeerde .zip-bestanden kunt
opslaan; één of meerdere gecomprimeerde bestanden of mappen toevoegen aan een archief; het wachtwoord voor beveiligde
archieven instellen, wissen of wijzigen; en instellingen wijzigen, zoals het compressieniveau, het station voor tijdelijke
bestanden, codering voor bestandsnamen, standaardstation en standaardweergave bij het opstarten.
U kunt de archiefbestanden in het geheugen van het apparaat of op de geheugenkaart opslaan.
Klok
Selecteer Menu > Klok.
Als u een alarm wilt instellen, selecteert u Opties > Alarm instellen. Geef een tijdstip voor het alarmsignaal op en selecteer OK.
Als een alarm is ingesteld wordt weergegeven.
Als u het alarm wilt uitschakelen, selecteert u Stop of Snooze om het alarm gedurende 5 minuten te onderbreken. Als het tijdstip
voor het alarmsignaal is aangebroken terwijl het apparaat is uitgeschakeld, schakelt het apparaat zichzelf in en wordt het
waarschuwingssignaal afgespeeld. Als u Stop selecteert, wordt u gevraagd of het apparaat moet worden geactiveerd voor
oproepen. Selecteer Nee als u het apparaat wilt uitschakelen of Ja als u het apparaat wilt gebruiken om te bellen en gebeld te
worden. Selecteer Ja niet wanneer het gebruik van draadloze telefoons storingen of gevaar kan opleveren.
Als u de alarmtijd wilt wijzigen, selecteert u Opties > Alarm opn. instellen.
Als u een alarm wilt verwijderen, selecteert u Opties > Alarm uitschakelen.
Klokinstellingen
Als u de klokinstellingen wilt wijzigen, selecteert u Opties > Instellingen.
Als u de datum of tijd wilt wijzigen, selecteert u Tijd of Datum.
Als u de klok die wordt weergegeven in de stand-by modus wilt wijzigen, selecteert u Type klok > Analoog of Digitaal.
Als u wilt instellen dat de tijd en tijdzonegegevens op uw apparaat worden aangepast door het mobiele telefoonnetwerk
(netwerkdienst), selecteert u Tijd via netw.operator > Automatisch aanpassen.
Als u het alarmsignaal wilt wijzigen, selecteert u Alarmtoon klok.
Wereldklok
Selecteer Menu > Klok en ga naar rechts. In de wereldklokweergave kunt u de tijd van verschillende steden weergeven.
Als u een stad wilt toevoegen aan de wereldklokweergave, selecteert u Opties > Stad toevoegen.
Als u de stad wilt wijzigen die bepalend is voor de tijd en datum op uw apparaat, selecteert u Opties > Mijn huidige stad. De
stad wordt weergegeven in de hoofdweergave van de klok en de tijd op het apparaat wordt aangepast aan de geselecteerde
stad. Controleer of de tijd klopt en overeenkomt met uw huidige tijdzone.
Als u een stad uit de lijst wilt verwijderen, gaat u naar de stad en drukt u op de wistoets.
Auteursrechtbescherming kan meebrengen dat bepaalde afbeeldingen, muziek (inclusief beltonen) en andere inhoud niet
mogen worden gekopieerd, gewijzigd, overgedragen of doorgestuurd.
Uw apparaat biedt verschillende opties om verbinding te maken met internet, een intranet of een ander apparaat of pc. Het
apparaat ondersteunt een vaste verbinding via een USB-kabel (Universal Serial Bus) voor Nokia PC Suite. U kunt ook
communiceren via een PTT-, chat- en fax/modemverbinding.
Internettoegangspunten
Een toegangspunt is het punt waar uw apparaat verbinding maakt met een netwerk. Als u e-mail en multimediadiensten wilt
gebruiken of verbinding met internet wilt maken en webpagina's wilt weergeven, moet u eerst internettoegangspunten
definiëren voor deze diensten. Mogelijk moet u meerdere internettoegangspunten instellen, afhankelijk van de sites waartoe
u toegang wilt. Het kan bijvoorbeeld nodig zijn dat u voor het browsen op internet een ander toegangspunt gebruikt dan voor
toegang tot uw bedrijfsintranet. Voor verbinding met internet via GPRS beschikt uw apparaat mogelijk over vooraf gedefinieerde
standaardinstellingen voor internettoegangspunten.
Wanneer u het apparaat voor het eerst inschakelt, worden de toegangspunten mogelijk automatisch geconfigureerd op basis
van gegevens over uw serviceprovider op uw SIM-kaart. U kunt de instellingen voor het internettoegangspunt ook ontvangen
in een bericht van de serviceprovider. Hierdoor hoeft u minder instellingen zelf in te voeren.
De beschikbare opties kunnen verschillen. Sommige of alle toegangspunten kunnen vooraf door uw serviceprovider zijn
ingesteld in uw apparaat. U kunt wellicht geen toegangspunten toevoegen, wijzigen of verwijderen.
Neem contact op met uw serviceprovider en e-mailserviceprovider voor meer informatie over toegangspunten en instellingen.
Zie 'Verbindingsinstellingen', p. 74.
Een internettoegangspunt voor gegevensoproepen definiëren
• Inbelnummer — Voer het modemnummer van het toegangspunt in. Gebruik + vóór internationale nummers.
• Gebruikersnaam — Voer uw gebruikersnaam in als de serviceprovider dit vereist. Gebruikersnamen zijn gewoonlijk
hoofdlettergevoelig en worden verstrekt door de serviceprovider.
• Vraag om wachtw. — Selecteer Ja om uw wachtwoord in te voeren telkens wanneer u zich bij een server aanmeldt, of
selecteer Nee om het wachtwoord op te slaan in het geheugen van uw apparaat en de aanmelding te automatiseren.
• Wachtwoord — Voer uw wachtwoord in als de serviceprovider dit vereist. Het wachtwoord is gewoonlijk
hoofdlettergevoelig en word verstrekt door de serviceprovider.
• Verificatie — Selecteer Beveiligd om uw wachtwoord altijd gecodeerd te verzenden, of selecteer Normaal om uw
wachtwoord gecodeerd te verzenden indien dit mogelijk is.
• Homepage — Geef het webadres op van de pagina die u op het scherm wilt weergeven wanneer u dit toegangspunt
gebruikt.
• Data-oproep — Selecteer Analoog of ISDN.
• Max. snelheid gegev. — Selecteer de maximale transmissiesnelheid. Als u Automatisch selecteert, wordt de
transmissiesnelheid van gegevens bepaald door het netwerk en is deze afhankelijk van het netwerkverkeer. Bij sommige
serviceproviders zijn er kosten verbonden aan een hogere transmissiesnelheid.
4. Nadat u de basisinstellingen hebt gedefinieerd, selecteert u Opties > Geavanc. instell. om de geavanceerde instellingen te
definiëren of Terug om de instellingen op te slaan en af te sluiten.
Geavanceerde internettoegangspuntinstellingen voor gegevensoproepen
Nadat u de basisinstellingen voor het internettoegangspunt voor Gegevensoproep of Hoge snelheid gegevens (alleen GSM) hebt
gedefinieerd, selecteert u Opties > Geavanc. instell. en definieert u de volgende geavanceerde instellingen:
• IPv4-instellingen — Het IP-adres en naamserveradres van het apparaat voor het IPv4-internetprotocol invoeren.
• IPv6-instellingen — Het IP-adres en naamserveradres van het apparaat voor het IPv6-internetprotocol invoeren.
• Proxy-serveradres — Voer het adres van de proxyserver in.
• Proxy-poortnummer — Voer het poortnummer van de proxyserver in. Proxyservers zijn tussenliggende servers tussen een
browserdienst en de gebruikers daarvan. Sommige serviceproviders gebruiken dergelijke servers om extra veiligheid en een
snellere toegang tot de dienst te kunnen bieden.
2. Selecteer Opties > Nieuw toegangspunt. Als u een bestaand toegangspunt wilt gebruiken als basis voor een nieuw
toegangspunt, selecteert u Huidige inst. gebruik.. Als u wilt beginnen met leeg toegangspunt, selecteert u Standaardinst.
gebr..
3. Definieer de volgende instellingen:
• Naam verbinding — Voer een beschrijvende naam in voor de verbinding.
• Drager gegevens — Selecteer Packet-gegevens.
• Naam toegangspunt — Een naam voor het toegangspunt invoeren. Deze naam wordt meestal verstrekt door uw
serviceprovider of netwerkoperator.
• Gebruikersnaam — Voer uw gebruikersnaam in als de serviceprovider dit vereist. Gebruikersnamen zijn gewoonlijk
hoofdlettergevoelig en worden verstrekt door de serviceprovider.
• Vraag om wachtw. — Selecteer Ja om uw wachtwoord in te voeren telkens wanneer u zich bij een server aanmeldt, of
selecteer Nee om het wachtwoord op te slaan in het geheugen van uw apparaat en de aanmelding te automatiseren.
• Wachtwoord — Voer uw wachtwoord in als de serviceprovider dit vereist. Het wachtwoord is gewoonlijk
hoofdlettergevoelig en word verstrekt door de serviceprovider.
• Verificatie — Selecteer Beveiligd om uw wachtwoord altijd gecodeerd te verzenden, of selecteer Normaal om uw
wachtwoord gecodeerd te verzenden indien dit mogelijk is.
• Homepage — Geef het webadres op van de pagina die u op het scherm wilt weergeven wanneer u dit toegangspunt
gebruikt.
4. Nadat u de instellingen hebt gedefinieerd, selecteert u Opties > Geavanc. instell. om de geavanceerde instellingen te
definiëren of Terug om de instellingen op te slaan en af te sluiten.
Geavanceerde instellingen voor internettoegangspunten voor packet-gegevens (GPRS)
Nadat u de basisinstellingen voor het internettoegangspunt voor packet-gegevens (GPRS) hebt gedefinieerd, selecteert u
Opties > Geavanc. instell. en definieert u de volgende geavanceerde instellingen:
• Netwerktype — Selecteer IPv4 of IPv6 als het type internetprotocol. Het internetprotocol definieert hoe gegevens naar en
van het apparaat worden overgebracht.
• IP-adres telefoon — Voer het IP-adres van het apparaat in. Selecteer Automatisch om het IP-adres van het apparaat te
ontvangen van de netwerkoperator. Deze instelling wordt alleen weergegeven als u Netwerktype > IPv4 selecteert.
• DNS-adres — Het Primair DNS-adres en Secundair DNS-adres invoeren als de serviceprovider of netwerkoperator dit vereist.
Als u dit niet doet, worden de adressen van de naamservers automatisch opgegeven.
• Proxy-serveradres — Het adres van de proxyserver invoeren. Proxyservers zijn tussenliggende servers tussen een
browserdienst en de gebruikers daarvan. Sommige serviceproviders gebruiken dergelijke servers om extra veiligheid en een
snellere toegang tot de dienst te kunnen bieden.
Kabelverbinding
Installeer het stuurprogramma voor de USB-gegevenskabel op de pc voordat u een kabelverbinding gebruikt. U kunt
Gegevensoverdracht gebruiken zonder de stuurprogramma's voor de USB-gegevenskabel te installeren.
Selecteer Menu > Connect. > Gegev.kabel.
Met behulp van een USB-gegevenskabel kunt u het apparaat aansluiten op een compatibele pc. Sluit de USB-gegevenskabel aan
op de onderzijde van het apparaat. Als u het apparaattype wilt wijzigen dat u normaliter met de gegevenskabel op uw apparaat
aansluit, drukt u op de joystick.
• Vragen bij verbinding — Selecteer of u altijd naar het apparaattype wilt worden gevraagd zodra u de gegevenskabel op het
apparaat aansluit.
• PC Suite — Gebruik de gegevenskabel om het apparaat te verbinden met PC Suite en gebruik het apparaat als modem.
• Gegevensoverdracht — U kunt de kabelverbinding gebruiken om gegevens zoals muziekbestanden of afbeeldingbestanden
te openen en uit te wisselen met de computer. Voor het gebruik van de modus Gegevensoverdracht moet u ervoor zorgen
dat USB niet als verbindingstype is geselecteerd in het beheer van verbindingsinstellingen in Nokia PC Suite. Plaats een
geheugenkaart in het apparaat, sluit het apparaat op een compatibele computer aan met de USB-gegevenskabel en selecteer
Gegevensoverdracht wanneer het apparaat vraagt welke modus wordt gebruikt. In deze modus fungeert uw apparaat als
een apparaat voor massagegevensopslag en kunt u het zien als een verwisselbare vaste schijf in de computer. Het profiel
Offline wordt automatisch ingeschakeld als deze modus wordt geselecteerd. Verbreek de verbinding vanaf de pc (bijvoorbeeld
met de wizard Hardware ontkoppelen of uitwerpen in Windows) om beschadiging van de geheugenkaart te voorkomen. Na
het verbreken van de verbinding keert het apparaat terug naar het profiel dat werd gebruikt voordat de modus voor
gegevensoverdracht werd geactiveerd.
Als u uw selectie wilt opslaan, selecteert u Terug.
Bluetooth
Dit apparaat voldoet aan Bluetooth Specification 2.0 en ondersteunt de volgende profielen: Dial-up Networking Profile, Object
Push Profile, File Transfer Profile, Handsfree Profile, Headset Profile, Basic Imaging Profile en SIM Access Profile. Gebruik met het
oog op de interoperabiliteit met andere Bluetooth-apparaten alleen toebehoren die door Nokia zijn goedgekeurd voor dit
model. Vraag de fabrikanten van andere apparaten naar de compatibiliteit met dit apparaat.
Met Bluetooth-technologie kunnen elektronische apparaten binnen een bereik van 10 meter draadloos met elkaar worden
verbonden. Een Bluetooth-verbinding kan worden gebruikt voor het verzenden van afbeeldingen, video's, teksten, visitekaartjes,
agendanotities, of om draadloze verbindingen tot stand te brengen met Bluetooth-apparaten zoals computers.
Apparaten met Bluetooth-technologie communiceren door middel van radiogolven, waardoor de verschillende apparaten zich
niet direct in elkaars zicht hoeven te bevinden. De twee apparaten moeten zich alleen binnen een straal van 10 meter van elkaar
bevinden, hoewel de verbinding kan worden gestoord door obstakels zoals muren of door andere elektronische apparaten.
Bluetooth gebruiken
Op sommige plaatsen gelden beperkingen voor het gebruik van Bluetooth-technologie. Raadpleeg de lokale autoriteiten of
serviceprovider voor meer informatie.
Als functies gebruikmaken van Bluetooth-technologie of als dergelijke functies op de achtergrond worden uitgevoerd terwijl u
andere functies gebruikt, vergt dit extra batterijcapaciteit en neemt de levensduur van de batterij af.
Selecteer Menu > Connect. > Bluetooth.
1. Wanneer u Bluetooth voor het eerst activeert, moet u een naam voor het apparaat opgeven. Geef het apparaat een unieke
naam zodat het gemakkelijk kan worden herkend als er meerdere Bluetooth-apparaten in de buurt zijn.
2. Selecteer Bluetooth > Aan.
3. Selecteer Waarneembrh. tel. > Waarneembaar.
Het apparaat en de naam die u hebt ingevoerd zijn nu zichtbaar voor andere gebruikers van apparaten met Bluetoothtechnologie.
Instellingen
Definieer de volgende instellingen:
• Bluetooth — Selecteer Aan zodat u door middel van Bluetooth-connectiviteit verbinding kunt maken met een ander
compatibel apparaat.
• Waarneembrh. tel. — Selecteer Waarneembaar zodat andere apparaten met Bluetooth-technologie uw apparaat kunnen
vinden wanneer u Bluetooth > Aan hebt ingesteld. Als u niet wilt dat andere apparaten uw apparaat kunnen vinden, selecteert
u Verborgen. Zelfs als u Verborgen selecteert, kunnen gekoppelde apparaten uw apparaat detecteren.
• Naam van mijn telef. — Voer een naam voor het apparaat in. Deze naam is zichtbaar voor andere apparaten die zoeken naar
apparaten met Bluetooth-technologie. De naam kan uit maximaal 30 tekens bestaan.
• Externe SIM-modus — Selecteer Aan om een ander apparaat, bijvoorbeeld een compatibele carkit, toe te staan de SIM-kaart
in uw apparaat te gebruiken om verbinding te maken met het netwerk.
Als Bluetooth is uitgeschakeld doordat u het profiel Offline hebt ingevoerd, moet u Bluetooth handmatig weer inschakelen.
Zie 'SIM-Access profiel', p. 57.
Beveiligingstips
Als u geen Bluetooth-connectiviteit gebruikt, selecteert u Bluetooth > Uit of Waarneembrh. tel. > Verborgen.
Koppel het apparaat niet met een onbekend apparaat.
Er kunnen verschillende Bluetooth-verbindingen tegelijkertijd actief zijn. U kunt bijvoorbeeld een verbinding hebben met een
hoofdtelefoon en tegelijk bestanden overzetten naar een ander compatibel apparaat.
1. Open de toepassing waarin het item dat u wilt verzenden is opgeslagen.
2. Selecteer het item en selecteer Opties > Zenden > Via Bluetooth. Het apparaat zoekt naar andere bereikbare apparaten met
Bluetooth-technologie en geeft deze weer.
Tip: Als u eerder gegevens met Bluetooth hebt verzonden, wordt een lijst met de vorige zoekresultaten
weergegeven. Als u meer Bluetooth-apparaten wilt zoeken, selecteert u Meer apparaten.
3. Selecteer het apparaat waarmee u verbinding wilt maken en druk op de joystick om de verbinding tot stand te brengen. Als
het andere apparaat moet worden gekoppeld voordat er gegevens kunnen worden verzonden, moet u een toegangscode
invoeren.
4. Wanneer de verbinding tot stand is gebracht, wordt de tekst Gegevens worden verzonden weergegeven.
Berichten die zijn verzonden door middel van Bluetooth worden niet opgeslagen in de map Verzonden in Berichten.
Als u eerder items met Bluetooth hebt verzonden, wordt een lijst met de vorige zoekresultaten weergegeven. Als u meer
Bluetooth-apparaten wilt zoeken, selecteert u Meer apparaten.
Als u een audiotoebehoren, bijvoorbeeld een Bluetooth-handsfreeset of -hoofdtelefoon, wilt gebruiken, moet u het apparaat
koppelen aan het toebehoren. Raadpleeg de handleiding bij het toebehoren voor de toegangscode en verdere instructies. Als
u verbinding wilt maken met het audiotoebehoren, drukt u op de aan/uit-toets om het toebehoren in te schakelen. Sommige
audiotoebehoren maken automatisch verbinding met uw apparaat. Anders opent u Gekopp. apparaten, bladert u naar het
toebehoren en selecteert u Opties > Verbinden.
Indicatoren voor Bluetooth-connectiviteit
Bluetooth is actief.
Wanneer het pictogram knippert, wordt geprobeerd een verbinding met het andere apparaat tot stand te brengen.
Wanneer het pictogram ononderbroken wordt weergegeven, is de Bluetooth-verbinding actief.
Apparaten koppelen
Selecteer Menu > Connect. > Bluetooth en blader naar rechts om de pagina Gekopp. apparaten te openen.
Voordat u apparaten koppelt, maakt u een eigen toegangscode (1-16 cijfers) en spreekt u met de gebruiker van het andere
apparaat af om dezelfde code te gebruiken. Apparaten zonder gebruikersinterface hebben een vaste toegangscode. U hebt deze
toegangscode alleen nodig wanneer u de apparaten voor het eerst koppelt. Nadat de apparaten zijn gekoppeld kunt u de
verbinding autoriseren. Zie 'Een apparaat autoriseren', p. 56. Als u apparaten koppelt en de verbinding autoriseert, kunt u
sneller en gemakkelijker verbinding maken, omdat u niet elke keer de verbinding met een gekoppeld apparaat hoeft te
accepteren wanneer verbinding tot stand wordt gebracht.
De toegangscode voor SIM-toegang op afstand moet uit 16 cijfers bestaan.
1. Selecteer Opties > Nw gekoppeld app.. Het apparaat zoekt naar Bluetooth-apparaten binnen bereik.
Tip: Als u eerder gegevens met Bluetooth hebt verzonden, wordt een lijst met de vorige zoekresultaten
weergegeven. Als u meer Bluetooth-apparaten wilt zoeken, selecteert u Meer apparaten.
2. Selecteer het apparaat dat u wilt koppelen en voer de toegangscode in. Op het andere apparaat moet dezelfde toegangscode
worden ingevoerd.
3. Selecteer Ja om uw apparaat voortaan automatisch te verbinden met het andere apparaat, of selecteer Nee om de verbinding
handmatig te bevestigen wanneer er opnieuw een verbinding tot stand wordt gebracht. Nadat het apparaat is gekoppeld,
wordt het opgeslagen op de pagina met gekoppelde apparaten.
Als u een gekoppeld apparaat een bijnaam wilt geven die alleen in uw apparaat wordt weergegeven, bladert u naar het
gekoppelde apparaat en selecteert u Opties > Korte naam toewijz..
Als u een koppeling wilt verwijderen, selecteert u het apparaat waarvan u de koppeling wilt verwijderen en vervolgens
Opties > Verwijderen. Als u alle koppelingen wilt verwijderen, selecteert u Opties > Alle verwijderen.
Tip: Als u verbinding hebt met een apparaat en de koppeling met dat apparaat annuleert, wordt de koppeling meteen
verwijderd en de verbinding verbroken.
Een apparaat autoriseren
Als u een gekoppeld apparaat vertrouwt, kunt u toestaan dat dit apparaat automatisch verbinding met uw apparaat maakt.
• Geautoriseerd — Er kan zonder uw tussenkomst een verbinding tussen uw apparaat en het andere apparaat tot stand worden
gebracht. U hoeft de verbinding niet te accepteren of te autoriseren. Gebruik deze optie alleen voor uw eigen apparaten,
bijvoorbeeld een compatibele hoofdtelefoon of pc, of voor apparaten van iemand die u vertrouwt.
• Niet geautoriseerd — Een verzoek om verbinding van het andere apparaat moet altijd worden geaccepteerd.
Gegevens ontvangen
Als u door middel van Bluetooth gegevens wilt ontvangen, selecteert u Bluetooth > Aan en Waarneembrh. tel. >
Waarneembaar. Wanneer u gegevens door middel van Bluetooth ontvangt, hoort u een geluid en wordt gevraagd of u het
bericht wilt accepteren. Als u het bericht accepteert, wordt het in de map Inbox in Berichten geplaatst.
Tip: U kunt de bestanden in het apparaat of op de geheugenkaart openen met een compatibel accessoire dat de dienst
File Transfer Profile Client ondersteunt (bijvoorbeeld een laptopcomputer).
Een Bluetooth-verbinding verbreken
Nadat gegevens zijn verzonden of ontvangen wordt de Bluetooth-verbinding automatisch verbroken. Alleen Nokia PC Suite en
sommige toebehoren zoals hoofdtelefoons blijven verbonden als ze niet actief worden gebruikt.
SIM-Access profiel
Wanneer de externe SIM-modus is geactiveerd op uw draadloze apparaat, kunt u een compatibele toebehoren, zoals een carkit,
gebruiken om te bellen of oproepen te ontvangen. U kunt vanuit deze modus met uw draadloze apparaat niet bellen, behalve
naar alarmnummers die in het apparaat zijn geprogrammeerd. Als u vanaf het apparaat wilt bellen, moet u eerst de externe
SIM-modus afsluiten. Als het apparaat vergrendeld is, moet u de beveiligingscode invoeren.
Met het SIM-Access profiel hebt u toegang tot de SIM-kaart van het apparaat vanaf een compatibele carkit. U hebt dan geen
afzonderlijke SIM-kaart nodig voor toegang tot SIM-kaartgegevens en het verbinden met het GSM-netwerk.
Voor het gebruik van het SIM-Access profiel hebt u het volgende nodig:
• Compatibele carkit met ondersteuning voor draadloze Bluetooth-technologie.
• Geldige SIM-kaart in uw apparaat
Zie www.nokia.com en de gebruikershandleiding bij uw carkit voor meer informatie over carkits en compatibiliteit met uw
apparaat.
Het SIM-Access profiel beheren
1. Selecteer Menu > Connect. > Bluetooth om Bluetooth-connectiviteit in uw apparaat te activeren.
2. Als u de externe SIM-modus wilt activeren, gaat u naar Externe SIM-modus en drukt u op de joystick.
3. Activeer Bluetooth in de carkit.
4. Gebruik uw carkit om het zoeken naar compatibele apparaten te starten. Zie de gebruikershandleiding bij uw carkit voor
instructies.
5. Selecteer uw apparaat in de lijst met compatibele apparaten.
6. Koppel de apparaten door de Bluetooth-toegangscode die op het scherm van de carkit wordt weergeven, in te voeren in uw
apparaat.
7. Autoriseer de carkit. Selecteer Menu > Connect. > Bluetooth en ga naar het tabblad Gekopp. apparaten. Ga naar de carkit en
voer de Bluetooth-toegangscode in. Selecteer Ja wanneer het apparaat vraagt of er automatisch verbinding moet worden
gemaakt. Verbindingen tussen uw apparaat en de carkit kunnen zonder afzonderlijke toestemming of autorisatie tot stand
worden gebracht. Als u Nee selecteert, moeten verbindingsverzoeken van dit apparaat elke keer opnieuw expliciet worden
geaccepteerd.
Tip: Als u de SIM-kaart al met het actieve gebruikersprofiel vanaf de carkit hebt benaderd, zoekt de carkit automatisch
naar een apparaat met de SIM-kaart. Als uw apparaat wordt gevonden en automatische autorisatie geactiveerd is,
wordt automatisch verbinding gemaakt met het GSM-netwerk wanneer u de auto start.
Wanneer u het profiel voor externe SIM-toegang activeert , kunt u toepassingen op uw apparaat gebruiken die geen netwerk
of SIM-diensten nodig hebben.
Als u de verbinding voor externe SIM-toegang wilt beëindigen, selecteert u Menu > Connect. > Bluetooth > Externe SIM-
modus > Uit.
Infrarood
Richt de IR(infrarood)-straal niet op andermans ogen en vermijd dat deze storen met andere IR-apparaten. Dit apparaat is een
Klasse 1 laserproduct.
Gebruik infrarood om twee apparaten met elkaar te verbinden en gegevens tussen de apparaten uit te wisselen. Met infrarood
kunt u gegevens zoals visitekaartjes, agendanotities en mediabestanden uitwisselen met een compatibel apparaat.
1. Zorg ervoor dat de infraroodpoorten van beide apparaten naar elkaar toe gericht zijn. De onderlinge positie van de apparaten
is belangrijker dan de hoek of de afstand.
2. Selecteer Menu > Connect. > Infrarood en druk op de joystick om infrarood op uw apparaat in te schakelen. Schakel infrarood
in op het andere apparaat.
3. Wacht enkele seconden totdat de infraroodverbinding tot stand is gebracht.
4. Als u een bestand wilt verzenden, zoekt u het gewenste bestand in een toepassing of vanuit bestandsbeheer en selecteert
u Opties > Zenden > Via infrarood.
Als de gegevensoverdracht niet binnen een minuut na activering van de infraroodpoort is gestart, wordt de verbinding
verbroken en moet deze opnieuw tot stand worden gebracht.
Alle items die via infrarood worden ontvangen, worden in de map Inbox van Berichten geplaatst.
Als de apparaten tijdens een verbinding worden verplaatst, wordt de verbinding verbroken maar blijft de infraroodstraal op
uw apparaat actief totdat u deze uitschakelt.
Gegevensverbindingen
Packet-gegevens
Met GPRS (General Packet Radio Service) kunnen mobiele telefoons draadloos verbonden worden aan gegevensnetwerken
(netwerkdienst). Bij GPRS worden gegevens in korte gegevensstoten over het mobiele netwerk verzonden. Het voordeel van
het verzenden van gegevens in pakketten is dat het netwerk alleen bezet is wanneer er gegevens worden verzonden of
ontvangen. Omdat GPRS efficiënt gebruikmaakt van het netwerk, kunnen gegevensverbindingen snel tot stand worden gebracht
en zijn de overdrachtssnelheden hoog.
U moet een abonnement nemen op de GPRS-service. Informeer bij de netwerkoperator of serviceprovider naar de
beschikbaarheid en abonnementen.
Enhanced GPRS (EGPRS) is hetzelfde als GPRS, alleen sneller. Informeer bij de netwerkoperator of serviceprovider naar de
beschikbaarheid van EGPRS en gegevensoverdrachtssnelheden. Als u GPRS hebt geselecteerd als gegevensdrager en er EGPRS
beschikbaar is in het netwerk, wordt deze dienst gebruikt in plaats van GPRS.
Tijdens een spraakoproep kunt u geen GPRS-verbinding tot stand brengen, en eventuele bestaande GPRS-verbindingen worden
in de wachtstand geplaatst, tenzij het netwerk Dual mode ondersteunt.
Verbindingsbeheer
Selecteer Menu > Connect. > Verb.beh..
Als u de status van gegevensverbindingen wilt weergeven of verbindingen wilt verbreken, selecteert u Act. geg.verb..
Actieve verbindingen weergeven en verbreken
Opmerking: De uiteindelijke gespreksduur die door de serviceprovider in rekening wordt gebracht kan variëren,
afhankelijk van de netwerkfuncties, afrondingen, belastingen, enzovoort.
In de weergave voor actieve verbindingen kunt u de geopende gegevensverbindingen zien.
Als u uitgebreide informatie over netwerkverbindingen wilt weergeven, selecteert u de verbinding in de lijst en selecteert u
Opties > Gegevens. Welk soort informatie wordt weergegeven, is afhankelijk van het verbindingstype.
Als u een netwerkverbinding wilt verbreken, selecteert u de verbinding in de lijst en selecteert u Opties > Verb. verbreken.
Als u alle actieve netwerkverbindingen tegelijk wilt verbreken, selecteert u Opties > Alle verb. verbrek..
Als u de eigenschappen van een netwerk wilt weergeven, drukt u op de joystick.
Modem
Selecteer Menu > Connect. > Modem.
In combinatie met een compatibele computer kunt u het apparaat als modem gebruiken om een internetverbinding tot stand
te brengen.
Voordat uw apparaat kan worden gebruikt als modem, moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
• De juiste communicatiesoftware moet op de computer zijn geïnstalleerd.
• U moet geabonneerd zijn op de juiste netwerkdiensten van uw serviceprovider of internetprovider.
• De juiste stuurprogramma's moeten op de computer zijn geïnstalleerd. U moet stuurprogramma's voor uw kabelverbinding
hebben geïnstalleerd en wellicht moeten de stuurprogramma's voor Bluetooth of infrarood worden geïnstalleerd of
bijgewerkt.
Als u verbinding wilt maken met een compatibele computer via een infaroodverbinding, drukt u op de joystick. Zorg ervoor dat
de infraroodpoorten van het apparaat en de computer op elkaar gericht zijn en dat er zich geen obstakels tussen beide apparaten
bevinden.
Als u uw apparaat wilt verbinden met een computer via draadloze Bluetooth-technologie, start u de verbinding vanaf de
computer. U activeert Bluetooth in uw apparaat door achtereenvolgens Menu > Connect. > Bluetooth en Bluetooth > Aan te
selecteren.
Als u uw apparaat met een computer verbindt via een kabel, start u de verbinding vanaf de computer.
Wellicht kunt u sommige andere communicatiefuncties niet gebruiken wanneer uw apparaat als modem wordt gebruikt.
Mobiel VPN
Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Verbinding > VPN.
De Nokia-client voor mobiel VPN (Virtual Private Network) zorgt voor een veilige verbinding met een compatibel intranet en
diensten zoals e-mail. Uw apparaat maakt vanuit een mobiel netwerk via internet verbinding met een VPN-gateway, die fungeert
als ingang tot het compatibele intranet. De VPN-client maakt gebruik van IP Security-technologie (IPSec). IPSec is een raamwerk
van open standaards waarmee gegevens op een veilige manier via IP-netwerken kunnen worden uitgewisseld.
VPN-beleid definieert de methode die door de VPN-client en een VPN-gateway worden gebruikt om elkaar te verifiëren, evenals
de coderingsalgoritmen die worden gehanteerd om de vertrouwelijkheid te beschermen. Informeer in uw organisatie naar het
gehanteerde VPN-beleid.
Als u VPN in een toepassing wilt gebruiken, moet de toepassing zijn gekoppeld aan een VPN-toegangspunt. Een VPNtoegangspunt is een internettoegangspunt met VPN-beleid.
VPN-beheer
U kunt VPN-beleid, beleidsservers, VPN-logboeken en uw sleutelopslagwachtwoord beheren in VPN-beheer. VPN-beleid
definieert hoe gegevens worden gecodeerd voor overdracht via onbeveiligde netwerken. Het sleutelopslagwachtwoord helpt
persoonlijke sleutels te beveiligen.
Een toegangspunt is de centrale waarmee uw apparaat verbinding maakt met het netwerk via een gegevensoproep of een
packet-gegevensverbinding. Als u e-mail- of multimediadiensten gebruikt of bladert op websites, moet u eerst een
internettoegangspunt definiëren voor deze diensten. VPN-toegangspunten zijn internettoegangspunten die VPN-beleid
gebruiken om een gecodeerde verbinding tot stand te brengen.
Voor het beheren van VPN selecteert u VPN-beheer > Opties > Openen en maakt u een keuze uit de volgende opties:
• VPN-beleid — VPN-beleid installeren, weergeven en bijwerken.
• VPN-beleidsservers — De verbindingsinstellingen bewerken voor VPN-beleidsservers waarvandaan u VPN-beleid kunt
installeren en bijwerken.
• VPN-logbestand — Het logboek bekijken voor uw VPN-beleidsinstallaties, -bijwerkacties en -synchronisaties, en voor andere
VPN-verbindingen.
VPN-beleid beheren
Voor het beheren van VPN-beleid selecteert u VPN-beheer > VPN-beleid > Opties en maakt u een keuze uit de volgende opties:
• Beleid installeren — Een beleid installeren. Voer uw gebruikersnaam en wachtwoord voor de VPN-beleidsserver in. Neem
contact op met uw systeembeheerder voor uw gebruikersnaam en wachtwoorden.
• VPN-toeg.punt def. — Een VPN-toegangspunt maken waarmee VPN-beleid gekoppeld wordt aan een internettoegangspunt.
• Beleid bijwerken — Het geselecteerde VPN-beleid bijwerken.
• Beleid verwijderen — Het geselecteerde VPN-beleid verwijderen. Als u VPN-beleid verwijdert, wordt het opnieuw
geïnstalleerd wanneer u uw apparaat bijwerkt met de VPN-beleidsserver, tenzij het beleid ook van de server is verwijderd.
Als VPN-beleid van de server is verwijderd, wordt het eveneens verwijderd van uw apparaat wanneer u een synchronisatie
uitvoert.
Voor het beheren van VPN-beleidsservers selecteert u VPN-beleidsservers > Opties > Openen en maakt u een keuze uit de
volgende opties:
• Nieuwe server — Een VPN-beleidsserver toevoegen.
• Synchroniseer srvr — Nieuw VPN-beleid installeren of het geselecteerde VPN-beleid bijwerken.
• Server verwijderen — De geselecteerde VPN-beleidsserver verwijderen.
Voor het beheren van de instellingen van VPN-beleidsservers selecteert u Opties > Openen > Nieuwe server of Server
bewerken en maakt u een keuze uit de volgende opties:
• Beleidsservernaam — Een naam voor de server invoeren van maximaal 30 tekens.
• Beleidsserveradres — Het adres van de server invoeren. Het adres van de beleidsserver kan niet worden bewerkt nadat u
verbinding hebt gemaakt met de server om VPN-beleid te installeren of bij te werken.
• Internettoeg.punt — Het internettoegangspunt selecteren om verbinding te maken met de VPN-beleidsserver.
• Ww. beveil. sleutel — Het wachtwoord van de persoonlijke sleutelopslag wijzigen. Het wachtwoord wordt automatisch
gemaakt wanneer het de eerste keer nodig is.
Het VPN-logboek weergeven
Selecteer VPN-beheer > VPN-logbestand > Openen.
Een VPN-logboek houdt bij wanneer u VPN-servers benadert om VPN-beleid en uw VPN-verbindingen te installeren, bij te werken
en te synchroniseren. Foutberichten, waarschuwingen en informatieberichten worden gemarkeerd met een pictogram links
van het item. Als u een logitem wilt bekijken, selecteert u het. Geef de redencodes die worden weergegeven in de detailweergave
door aan uw systeembeheerder. Deze codes vergemakkelijken het zoeken naar de oorzaak van eventuele problemen met VPN.
Wanneer het logboek groter wordt dan 20 KB, worden de oudste items verwijderd om ruimte te maken voor nieuwe.
Selecteer Opties en maak een keuze uit volgende opties:
• Logb. vernieuwen — Het logboek bijwerken.
• Logboek wissen — De items in het logboek verwijderen.
Gegevenssynchronisatie
Menu > Connectiviteit > Synchr..
U kunt Synchr. gebruiken om uw contacten, agenda-items of notities te synchroniseren met de betreffende toepassingen op
een compatibele computer of externe internetserver. Uw synchronisatie-instellingen worden opgeslagen in een
synchronisatieprofiel. De toepassing maakt gebruik van SyncML-technologie voor synchronisatie op afstand. Als u meer
informatie wilt over SyncML-compatibiliteit, neemt u contact op met de leverancier van de toepassingen waarmee u uw apparaat
wilt synchroniseren.
De beschikbare toepassingen die u kunt synchroniseren, kunnen verschillen. Neem contact op met uw serviceprovider voor
meer informatie.
Tip: U kunt de synchronisatie-instellingen ontvangen als een bericht van uw serviceprovider.
Een synchronisatieprofiel maken
Als u een profiel wilt maken, selecteert u Opties > Nw sync.profiel en maakt u een keuze uit de volgende opties:
• Naam synchr.profiel — Een naam voor het profiel invoeren.
• Toepassingen — De toepassingen selecteren die u met het profiel wilt synchroniseren.
• Verbindingsinstellingen — De benodigde verbindingsinstellingen opgeven. Voor informatie neemt u contact op met uw
serviceprovider.
Als u een bestaand profiel wilt bewerken, selecteert u Opties > Synchr. prof. bijw..
Synchronisatieprofielen
Ga naar de hoofdweergave van Synchr., selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
• Synchroniseren — De gegevens in het geselecteerde profiel synchroniseren met een externe database.
• Nw sync.profiel — Een synchronisatieprofiel maken. U kunt desgewenst meerdere synchronisatieprofielen voor dezelfde
toepassing maken om uw apparaat met verschillende gegevensdragers of externe databases te kunnen synchroniseren.
• Logboek bekijken — De items weergeven die in de laatste synchronisatiesessie zijn toegevoegd, bijgewerkt of verwijderd.
• Verwijderen — Het geselecteerde profiel verwijderen.
Verbindingsinstellingen voor synchronisatie
Als u verbindingsinstellingen voor een nieuw profiel wilt definiëren, selecteert u Nw sync.profiel > Verbindingsinstellingen en
maakt u een keuze uit de volgende opties:
• Serverversie — Selecteer de versie van SyncML die u kunt gebruiken voor uw server.
• Server-ID — Voer de server-ID van uw server in. Deze instelling is alleen beschikbaar als u SyncML versie 1.2 selecteert.
• Gegevensdrager — Selecteer de gegevensdrager die u wilt verbinden met de externe database voor synchronisatie.
• Toegangspunt — Selecteer het toegangspunt dat u wilt gebruiken voor de synchronisatieverbinding of maak een nieuw
toegangspunt. U kunt ook aangeven dat u wordt gevraagd welk toegangspunt u wilt gebruiken telkens wanneer u
synchronisatie start.
• Hostadres — Voer het webadres in van de server die de database bevat waarmee u het apparaat wilt synchroniseren.
• Poort — Voer het poortnummer van de externe databaseserver in.
• Gebruikersnaam — Voer de naam in waarmee uw apparaat door de server wordt herkend.
• Wachtwoord — Voer het wachtwoord in waarmee uw apparaat door de server wordt herkend.
• Sync.verz. toestaan — Selecteer Ja om toe te staan dat synchronisatie wordt gestart vanaf de externe databaseserver.
• Sync.verz. accept. — Selecteer Nee als u wilt dat uw apparaat om bevestiging vraagt voordat synchronisatie vanaf de server
wordt geaccepteerd.
• Netwerkverificatie — Selecteer Ja om uw apparaat te verifiëren voor toegang tot het netwerk voordat synchronisatie
plaatsvindt. Voer uw gebruikersnaam en wachtwoord voor het netwerk in.
Synchronisatie-instellingen definiëren voor Contacten
Als u synchronisatie-instellingen wilt definiëren voor de toepassing Contacten, gaat u naar het gewenste profiel, en selecteert
u Opties > Synchr. prof. bijw. > Toepassingen > Contacten > Bewerken en maakt u een keuze uit de volgende opties:
• Tijdens synchronisatie — Aangeven of uw contactenbestand wordt gesynchroniseerd met dit synchronisatieprofiel.
• Externe database — Voer het pad in naar de database waarmee u uw contactenbestand wilt synchroniseren.
• Lokale database — Het bestand selecteren dat u wilt synchroniseren met dit synchronisatieprofiel als uw apparaat meer dan
één contactenbestand heeft.
• Synchronisatietype — De richting van de synchronisatie selecteren. Selecteer Normaal om gegevens van het apparaat naar
de externe database en terug te synchroniseren, Alleen naar telefoon om gegevens van de externe database naar het apparaat
te synchroniseren, of Alleen naar server om gegevens van het apparaat naar de externe database te synchroniseren.
Synchronisatie-instellingen definiëren voor Agenda
Als u synchronisatie-instellingen wilt definiëren voor de toepassing Agenda, gaat u naar het gewenste profiel, en selecteert u
Opties > Synchr. prof. bijw. > Toepassingen > Agenda > Bewerken en maakt u een keuze uit de volgende opties:
• Tijdens synchronisatie — Aangeven of uw agenda wordt gesynchroniseerd met dit synchronisatieprofiel.
• Externe database — Voer het pad in naar de database waarmee u uw agenda wilt synchroniseren.
• Lokale database — De agenda selecteren die u wilt synchroniseren met dit synchronisatieprofiel als uw apparaat meer dan
één agenda heeft.
• Synchronisatietype — De richting van de synchronisatie selecteren. Selecteer Normaal om gegevens van het apparaat naar
de externe database en terug te synchroniseren, Alleen naar telefoon om gegevens van de externe database naar het apparaat
te synchroniseren, of Alleen naar server om gegevens van het apparaat naar de externe database te synchroniseren.
Synchronisatie-instellingen definiëren voor Notities
Als u synchronisatie-instellingen wilt definiëren voor de toepassing Notities, gaat u naar het gewenste profiel, en selecteert u
Opties > Synchr. prof. bijw. > Toepassingen > Notities > Bewerken en maakt u een keuze uit de volgende opties:
• Tijdens synchronisatie — Aangeven of uw notities worden gesynchroniseerd met dit synchronisatieprofiel.
• Externe database — Het pad invoeren naar de database waarmee u uw notities wilt synchroniseren.
• Lokale database — De juiste toepassing selecteren om met dit synchronisatieprofiel te synchroniseren als uw apparaat meer
dan één toepassing Notities heeft.
• Synchronisatietype — De richting van de synchronisatie selecteren. Selecteer Normaal om gegevens van het apparaat naar
de externe database en terug te synchroniseren, Alleen naar telefoon om gegevens van de externe database naar het apparaat
te synchroniseren, of Alleen naar server om gegevens van het apparaat naar de externe database te synchroniseren.
Selecteer Menu > Web (netwerkdienst).
De browser Web is een van de twee browsers op het apparaat. Met Web kunt u gewone websites weergeven. Deze pagina's
maken gebruik van XHTML (Extensible Hypertext Markup Language) of HTML (Hypertext Markup Language). Als u WAP-pagina's
wilt weergeven, gebruikt u Menu > Media > Diensten. Beide browsers gebruiken dezelfde bookmarks. De koppelingen in de
berichten die u ontvangt, kunt u openen in de browser Diensten.
Informeer bij uw netwerkoperator of serviceprovider naar de beschikbaarheid en tarieven van diensten. De aanbieder kan u
ook instructies geven voor het gebruik van deze diensten.
Toegangspunten
Als u wilt surfen op internet, moet u instellingen voor een internettoegangspunt configureren. Als u een gegevensoproep of
een GPRS-verbinding gebruikt, moet het draadloze netwerk gegevensoproepen of GPRS-verbindingen ondersteunen en moet
de gegevensdienst zijn geactiveerd voor de SIM-kaart. Uw apparaat heeft het internettoegangspunt mogelijk automatisch
geconfigureerd op basis van uw SIM-kaart. Als dat niet het geval is, neemt u contact op met uw serviceprovider voor de juiste
instellingen.
Tip: U kunt instellingen voor een internettoegangspunt ontvangen in een speciaal tekstbericht van uw serviceprovider
of van de webpagina's van de netwerkoperator of serviceprovider.
U kunt instellingen voor het internettoegangspunt ook handmatig invoeren. Zie 'Internettoegangspunten', p. 53.
Surfen op internet
Gebruik de joystick om te bladeren. De joystick wordt op een webpagina weergegeven als een aanwijzer. U kunt met de joystick
omhoog, omlaag, naar links en naar rechts op de pagina gaan. Wanneer u de aanwijzer boven een koppeling plaatst, verandert
de aanwijzer in een hand. Druk op de joystick om de koppeling te openen.
Als u wilt surfen op internet, selecteert u een bookmark en drukt u op de joystick. U kunt ook het webadres invoeren en vervolgens
op de joystick drukken. Maak alleen gebruik van diensten die u vertrouwt en die een adequate beveiliging en bescherming
tegen schadelijke software bieden.
Tip: Zodra u de eerste tekens van het adres invoert, worden er adressen weergegeven van eerder bezochte pagina's
die overeenkomen met hetgeen u invoert. Als u een pagina wilt openen, gaat u naar het adres en drukt u op de joystick.
U opent een webkoppeling door er naartoe te gaan en op de joystick te drukken. Nieuwe koppelingen op een webpagina zijn
gewoonlijk blauw onderstreept en bezochte koppelingen zijn paars onderstreept. Afbeeldingen die als koppeling fungeren,
krijgen een blauwe rand.
Adressen van de pagina's die u bezoekt, worden opgeslagen in de map Autom. bookmrks.
Sneltoetsen:
• Druk op 1 om uw Bookmarks te openen.
• Druk op 2 om tekst te zoeken.
• Druk op 3 om terug te keren naar de vorige pagina.
• Druk op 5 om te schakelen tussen de geopende browservensters.
• Druk op 8 om de miniweergave te openen.
• Druk op 9 om naar een andere webpagina te gaan.
Bookmarks
In het apparaat zijn mogelijk een aantal bookmarks voorgeïnstalleerd voor sites die niet met Nokia verbonden zijn. Deze sites
worden niet door Nokia gegarandeerd of ondersteund. Als u deze sites wilt bezoeken, moet u op het gebied van beveiliging of
inhoud dezelfde voorzorgsmaatregelen treffen als die u voor andere sites treft.
Als u een gemarkeerde webpagina wilt weergeven, gaat u naar de bookmark en drukt u op de joystick.
Als u naar een andere webpagina wilt gaan, selecteert u Opties > Navigatieopties > Ga naar webadres, voert u het webadres in
en selecteert u Ga naar.
Als u een bookmark wilt verwijderen, gaat u naar de bookmark en drukt u op de wistoets.
Als u een bookmark wilt toevoegen, selecteert u Menu > Web > Opties > Bookmarkbeheer > Bookm. toev.. Ga naar Naam om
de bookmark een duidelijke naam te geven, Adres om het adres van de webpagina in te voeren, Toegangspunt om een ander
toegangspunt in te stellen voor verbinding met de webpagina en Gebruikersnaam of Wachtwoord om uw gebruikersnaam en
wachtwoord in te voeren, als deze door de serviceprovider worden vereist. Als u een bookmark wilt opslaan, selecteert u
Als u de verbinding wilt beëindigen en de pagina offline wilt bekijken, selecteert u Opties > Geavanc. opties > Verbind.
verbreken. Selecteer Opties > Afsluiten om de verbinding te verbreken en de browser te sluiten.
Cache leegmaken
Een cache is een geheugenlocatie die wordt gebruikt om gegevens tijdelijk op te slaan. Als u toegang hebt gezocht of gehad
tot vertrouwelijke informatie waarvoor u een wachtwoord moet opgeven, kunt u de cache van het apparaat na gebruik beter
legen. De informatie of de diensten waartoe u toegang hebt gehad, worden namelijk in de cache opgeslagen.
Als u de cache wilt leegmaken, selecteert u Opties > Geavanc. opties > Cache wissen.
Nieuwsfeeds en blogs
Selecteer Menu > Web > Webfeeds.
Feeds bevatten doorgaans koppen en artikelen over recent nieuws of andere onderwerpen.
Tip: Blog is een afkorting van weblog, een webdagboek dat voortdurend wordt bijgewerkt. De persoonlijkheid van de
auteur is dikwijls een belangrijke factor in de blog.
U opent een feed of blog door er naartoe te gaan en op de joystick te drukken.
Als u een feed of blog wilt toevoegen, selecteert u Opties > Feed beheren > Nieuwe feed en voert u de gegevens in.
Als u een feed of blog wilt bewerken, gaat u naar het gewenste item, selecteert u Opties > Feed beheren > Bewerken en past u
de informatie aan.
Instellingen Web
Selecteer Menu > Web > Opties > Instellingen.
Definieer de volgende instellingen:
• Toegangspunt — Ga naar het toegangspunt om verbinding te maken met webpagina's en druk op de joystick.
• Homepage — Selecteer de pagina die u wilt gebruiken als homepage. Selecteer Standaard om de homepage van het
toegangspunt te gebruiken, Door gebr. gedef. om het adres van een homepage in te voeren of Huidige pagina om de huidige
webpagina te gebruiken.
• Afb. en objctn tonen — Selecteer Nee als u pagina's tijdens het browsen sneller wilt laden door de aanwezige afbeeldingen
niet te laden.
• Lettergrootte — Selecteer de gewenste lettergrootte voor de weergegeven webpagina's.
• Standaardcodering — Selecteer de juiste tekencodering voor uw taal.
• Autom. bookmarks — Selecteer Aan als u de adressen van webpagina's die u bezoekt automatisch wilt opslaan in de map
Autom. bookmrks. Als u de map wilt verbergen, selecteert u Map verbergen.
• Schermformaat — Selecteer Volledig scherm als u het gehele weergavegebied van het scherm wilt gebruiken voor het
bekijken van webpagina's. U kunt Opties openen met de linkerselectietoets en gebruikmaken van de beschikbare opties
tijdens het browsen in het volledige scherm.
• Miniweergave — Geef aan of u een overzicht van de pagina wilt bekijken als miniatuurweergave boven aan de huidige pagina.
• Geschiedenislijst — Geef aan of u de miniatuurweergaven wilt zien van eerder bezochte pagina's bij het doorlopen van de
browserhistorie.
• Cookies — Geef aan of u het verzenden en ontvangen van cookies wilt toestaan of weigeren. Cookies bevatten informatie
die de netwerkserver verzamelt over uw bezoeken aan diverse webpagina's. Ze zijn bijvoorbeeld nodig bij het winkelen op
het web, bijvoorbeeld om informatie over de door u gekochte items te bewaren totdat u de pagina hebt bereikt waarop u
de betaling verricht. Er kan echter misbruik van deze info worden gemaakt, waardoor u bijvoorbeeld ongewenste
advertenties ontvangt.
• Java/ECMA-script — Sommige webpagina's kunnen programma-opdrachten bevatten die van invloed zijn op het uiterlijk van
de pagina of op de interactie tussen de pagina en de daarvoor gebruikte browsers. Als u het gebruik van dergelijke scripts
wilt weigeren, bijvoorbeeld als u problemen ondervindt bij het downloaden, selecteert u Uitgeschakeld.
• Veiligheidswrschwngn — Selecteer Tonen of Verbergen voor het tonen of verbergen van de beveiligingswaarschuwingen
die tijdens het browsen kunnen worden weergegeven.
• Pop-ups blokkeren — Geef aan of u pop-ups wilt toestaan. Sommige pop-ups kunnen nodig zijn, zoals kleinere vensters
waarin u e-mailberichten kunt opstellen in een webgestuurd e-mailsysteem. Ze kunnen echter ook ongewenste advertenties
bevatten.
Diensten
Selecteer Menu > Media > Diensten (netwerkdienst).
De browser Diensten is een van de twee browsers op het apparaat. Met Diensten kunt u WAP-pagina's weergeven die speciaal
zijn ontworpen voor mobiele apparaten. Zo kunnen netwerkoperatoren WAP-pagina's voor mobiele apparaten hebben. Als u
wilt browsen op gewone webpagina's, gebruikt u de andere browser in Menu > Web.
Informeer bij uw netwerkoperator of serviceprovider naar de beschikbaarheid en tarieven van diensten. De aanbieder kan u
ook instructies geven voor het gebruik van deze diensten.
Tip: Als u een verbinding tot stand wilt brengen, houdt u 0 ingedrukt in de stand-by modus.
Modelnummer: E50-1 (RM-170).
In dit onderdeel wordt de camera van uw E50-1-apparaat beschreven.
Houd u, wanneer u beelden of video-opnamen maakt of gebruikt, aan alle regelgeving en eerbiedig de lokale gewoonten,
privacy en legitieme rechten van anderen.
Met de ingebouwde camera kunt u foto's maken of videoclips opnemen. De cameralens bevindt zich op de achterkant van het
apparaat en het scherm fungeert als zoeker. De camera slaat foto's op in de .jpeg-indeling en videoclips in de .3gpp-indeling
Een foto maken
1. Selecteer Menu > Media > Camera.
De maximumresolutie voor het maken van foto's die door het Nokia E50-apparaat wordt ondersteund is 1280 x 960 pixels.
De afbeeldingsresolutie in deze materialen kan afwijken.
2. Gebruik het scherm als zoeker, richt het apparaat op het onderwerp en druk op de joystick. De foto wordt opgeslagen in de
standaardmap of in de map die u hebt gedefinieerd.
Tip: Als u wilt in- of uitzoomen voordat u een foto maakt, gaat u omhoog of omlaag.
3. Als u de opgeslagen foto meteen wilt verwijderen, selecteert u Opties > Verwijderen. Selecteer Terug om terug te gaan naar
de zoeker en nog een foto te maken. Selecteer Opties > Ga naar Galerij om de foto weer te geven in Galerij.
Als het licht slecht is, selecteert u Opties > Nachtmodus nadat u Camera hebt geopend, maar nog voordat u een foto maakt.
Als u de afbeelding wilt aanpassen, selecteert u Opties > Aanpassen > Witbalans of Kleurtoon.
Als u een reeks foto's wilt maken, selecteert u Opties > Reeksmodus. Er worden dan zes foto's achter elkaar gemaakt.
Als u foto's wilt maken met de zelfontspanner, selecteert u Opties > Zelfontspanner. Selecteer vervolgens de gewenste vertraging
en druk op Activeren. De foto wordt gemaakt nadat de ingestelde tijd is verstreken.
Tip: In Menu > Media > Galerij > Afbeeldingen kunt u foto's weergeven en bewerken.
Een videoclip opnemen
Selecteer Camera en ga naar rechts om de videorecorder te activeren. Druk op de joystick om de opname van een videoclip te
starten. Boven aan het scherm wordt aangegeven hoe lang u nog kunt opnemen. Als u de opname wilt onderbreken, selecteert
u Pauze. Als u de opname wilt hervatten, selecteert u Doorgaan. Als u de opname wilt stoppen, selecteert u Stop. De clip wordt
opgeslagen in de standaardmap of in de map die u hebt gedefinieerd. Als u de opgeslagen videoclip meteen wilt verwijderen,
selecteert u Opties > Verwijderen. Selecteer Terug om terug te gaan naar de zoeker en nog een videoclip op te nemen. Selecteer
Opties > Afspelen om de videoclip weer te geven in de toepassing RealPlayer.
Foto's in berichten invoegen
Wanneer u een nieuw multimediabericht maakt, kunt u de camera openen om een nieuwe foto in het bericht in te voegen.
Als u een foto in een multimediabericht wilt invoegen, selecteert u Opties > Nieuw invoegen > Afbeelding. In de zoeker ziet u
het beeld dat wordt vastgelegd. Druk op de joystick om een foto te maken. Als u de foto in het bericht wilt invoegen, drukt u
op de joystick.
Video's in berichten invoegen
Wanneer u een nieuw multimediabericht maakt, kunt u de camera openen om een nieuwe video in het bericht in te voegen.
Als u een video in een multimediabericht wilt invoegen, selecteert u Opties > Nieuw invoegen > Videoclip. Druk op de joystick
om de opname te beginnen. Als u de video in het bericht wilt invoegen, selecteert u Opties > Selecteren.
Instellingen
Als u de afbeeldingsinstellingen wilt bewerken, selecteert u Menu > Media > Camera > Opties > Instellingen > Afbeelding en
definieert u de volgende instellingen:
• Kwaliteit afbeelding — Definieer hoeveel compressie er op de foto wordt toegepast wanneer deze wordt opgeslagen.
Hoog biedt de beste afbeeldingskwaliteit, maar neemt meer geheugen in beslag. Normaal is de standaardinstelling voor
afbeeldingskwaliteit. Gering neemt het minste geheugen in beslag.
• Opgen. afb. tonen — Selecteer of de gemaakte foto moet worden weergegeven.
• Afbeeldingsresolutie — Selecteer de resolutie voor de foto's die u maakt.
• Stand.naam afbeeld. — Selecteer Datum of Tekst voor de standaardnaam die aan een foto wordt toegewezen. Met de optie
Datum wordt de datum als bestandsnaam gebruikt. Met de optie Tekst wordt door u gedefinieerde tekst en een nummer als
bestandsnaam gebruikt.
• Gebruikt geheugen — Selecteer het geheugen waarin afbeeldingen worden opgeslagen: Telefoongeheugen of
Geheugenkaart.
Als u de video-instellingen wilt bewerken, selecteert u Opties > Instellingen > Video en definieert u de volgende instellingen:
• Lengte — Selecteer de lengte van de videoclips die u opneemt. De maximumlengte van een videoclip is afhankelijk van het
beschikbare geheugen.
• Videoresolutie — Selecteer de resolutie die wordt gebruikt voor de video-opname. De standaardinstelling voor de resolutie
is altijd de laagste instelling.
• Standaardvideonaam — Selecteer Datum of Tekst voor de standaardnaam die aan een opgenomen video wordt toegewezen.
Met de optie Datum wordt de opnamedatum als bestandsnaam gebruikt. Met de optie Tekst wordt door u gedefinieerde
tekst en een nummer als bestandsnaam gebruikt.
• Gebruikt geheugen — Selecteer het geheugen waarin videoclips worden opgeslagen: Telefoongeheugen of
Auteursrechtbescherming kan meebrengen dat bepaalde afbeeldingen, muziek (inclusief beltonen) en andere inhoud niet
mogen worden gekopieerd, gewijzigd, overgedragen of doorgestuurd.
Selecteer Menu > Media.
Media bevat verschillende mediatoepassingen waarmee u afbeeldingen kunt opslaan en weergeven, geluiden kunt opnemen
en geluidsfragmenten kunt afspelen.
Galerij
Selecteer Menu > Media > Galerij.
Gebruik Galerij voor het openen van verschillende soorten media, zoals afbeeldingen, video's, muziek en geluiden. Alle
weergegeven afbeeldingen en video's en alle ontvangen muziek en geluiden worden automatisch opgeslagen in Galerij. U kunt
mappen openen, maken en erin bladeren, en u kunt items markeren, kopiëren en naar mappen verplaatsen. Geluidsfragmenten
worden geopend in de Music Player en videoclips en streaming-koppelingen worden geopend in de toepassing RealPlayer.
Als u een bestand of map wilt openen, drukt u op de joystick. Afbeeldingen worden geopend in de weergave voor afbeeldingen.
Als u een nieuwe map wilt maken, selecteert u Opties > Organiseren > Nieuwe map.
Als u bestanden wilt kopiëren of verplaatsen, selecteert u een bestand en Opties > Organiseren > Verplaatsen naar map, Nieuwe
map, Verpl. naar geh.kaart, Kop. naar geh.kaart, Kop. naar telef.geh. of Verpl. naar telef.geh..
Als u met de browser bestanden wilt downloaden in een van de hoofdmappen van de Galerij, selecteert u Graf. dwnloads,
Videodownlds, Trackdownloads of Geluidsdownlds. De browser wordt geopend en u kunt een bookmark kiezen of het adres
van de gewenste site invoeren.
Als u een bestand wilt zoeken, selecteert u Opties > Zoeken. Voer een zoekterm in (bijvoorbeeld de naam of de datum van het
bestand dat u zoekt). Bestanden die aan de zoekterm voldoen worden weergegeven.
Afbeeldingen
Selecteer Menu > Media > Galerij > Afbeeldingen.
Afbeeldingen bestaat uit twee verschillende weergaven:
• In de browser-weergave voor afbeeldingen kunt u de afbeeldingen in het apparaat of op de geheugenkaart verzenden,
ordenen, verwijderen en een andere naam geven. U kunt afbeeldingen instellen als achtergrond voor uw display.
• In de weergave voor afbeeldingen, die wordt geopend wanneer u een afbeelding in de weergave voor afbeeldingen
selecteert, kunt u afzonderlijke afbeeldingen bekijken en verzenden.
De volgende bestandsindelingen worden ondersteund: JPEG, BMP, PNG en GIF 87a/89a. Het apparaat ondersteunt niet
noodzakelijkerwijs alle variaties van deze bestandsindelingen.
Als u een afbeelding wilt openen om te bekijken, selecteert u een afbeelding in de weergave voor afbeeldingen en selecteert u
Opties > Openen. De afbeelding wordt geopend in de weergave voor afbeeldingen.
Als u de volgende of vorige afbeelding wilt bekijken, drukt u de joystick naar rechts of naar links in de weergave voor
afbeeldingen.
Als u de weergegeven afbeelding wilt vergroten, selecteert u Opties > Inzoomen of drukt u op 5 of op 7. Als u de weergegeven
afbeelding wilt verkleinen, selecteert u Uitzoomen of drukt u op 0.
Als u de afbeelding in een volledig scherm wilt weergeven, selecteert u Opties > Volledig scherm of drukt u tweemaal op 7 . Als
u wilt terugkeren naar de normale weergave, selecteert u Opties > Normaal scherm.
Als u een afbeelding wilt draaien, selecteert u de afbeelding en selecteert u Opties > Roteren. Selecteer Naar rechts om de
afbeelding 90 graden linksom te draaien en Naar links om de afbeelding 90 graden rechtsom te draaien.
Afbeeldingbestanden beheren
Auteursrechtbescherming kan meebrengen dat bepaalde afbeeldingen, muziek (inclusief beltonen) en andere inhoud niet
mogen worden gekopieerd, gewijzigd, overgedragen of doorgestuurd.
Als u uitgebreide informatie over een afbeelding wilt weergeven, selecteert u de afbeelding en selecteert u Opties > Gegevens
bekijken. De grootte en indeling van het bestand, de tijd en datum waarop het bestand voor het laatst werd gewijzigd en de
resolutie van de afbeelding in pixels worden weergegeven.
Als u een afbeelding wilt verzenden, selecteert u de afbeelding, Opties > Zenden en de verzendmethode.
Als u de naam van een afbeelding wilt wijzigen, selecteert u de afbeelding en Opties > Naam wijzigen. Typ de nieuwe naam en
Als u een afbeelding als achtergrond wilt instellen, selecteert u de afbeelding en Opties > Inst. als achtergr..
Als u een afbeelding aan een contactkaart wilt toevoegen, selecteert u de afbeelding en Opties > Toew. aan contact. De
contactenweergave wordt geopend en u kunt het contact voor de afbeelding selecteren.
Afbeeldingen ordenen
Als u een nieuwe map wilt maken waarin u berichten kunt onderbrengen, selecteert u Opties > Organiseren > Nieuwe map. Typ
een naam voor de map en selecteer OK.
Als u afbeelding naar een andere map wilt verplaatsen, selecteert u de afbeelding en selecteert u Opties > Organiseren >
Verplaatsen naar map. Ga naar de map waarin u de afbeelding wilt plaatsen en selecteer Verplaatsen.
RealPlayer
Auteursrechtbescherming kan meebrengen dat bepaalde afbeeldingen, muziek (inclusief beltonen) en andere inhoud niet
mogen worden gekopieerd, gewijzigd, overgedragen of doorgestuurd.
Selecteer Menu > Media > RealPlayer.
RealPlayer kan videoclips en audiobestanden afspelen die in het geheugen van het apparaat of op een geheugenkaart zijn
opgeslagen, via e-mail of een compatibele pc naar het apparaat zijn overgebracht, of die naar het apparaat zijn overgebracht
via het web.
RealPlayer ondersteunt onder meer de volgende indelingen: MPEG-4, MP4 (geen streaming), 3GP, RV, RA, AAC, AMR en Midi.
RealPlayer ondersteunt niet noodzakelijkerwijs alle variaties van een mediabestandsindeling.
Tip: Het afspelen van streaming-audio- en -videobestanden houdt in dat u deze bestanden rechtstreeks van het web
afspeelt zonder ze eerst naar uw apparaat te hoeven downloaden.
Videoclips en streaming media afspelen
Als u audio- en videobestanden wilt afspelen met RealPlayer, selecteert u Opties > Openen en gaat u naar een mediaclip op uw
apparaat of op een geheugenkaart.
Als u streaming media wilt afspelen, selecteert u een webkoppeling naar een mediaclip en selecteert u Afspelen, of brengt u
een verbinding met internet tot stand, bladert u naar een videoclip of audiobestand en selecteert u Afspelen. RealPlayer herkent
twee typen koppelingen: URL's van het type rtsp:// en URL's van het type http:// die naar een bestand in RAM-indeling verwijzen.
Voordat de inhoud wordt afgespeeld, moet uw apparaat een verbinding tot stand brengen met een website en de inhoud in
de buffer plaatsen. Als een probleem met de netwerkverbinding een afspeelfout veroorzaakt, probeert RealPlayer automatisch
opnieuw verbinding te maken met het internettoegangspunt.
Als u audio- en videobestanden wilt afspelen die zijn opgeslagen op uw apparaat of op een geheugenkaart, selecteert u het
bestand en Afspelen.
Als u het afspelen wilt beëindigen, selecteert u Stoppen. Het in de buffer plaatsen of verbinden met een streaming-site stopt,
het afspelen van een clip stopt en de clip wordt teruggespoeld naar het begin.
Als u de videoclip in een volledig scherm wilt weergeven, selecteert u Opties > Op volledig scherm. Het formaat van het
videogebied schakelt tussen normaal of volledig scherm. Als u een volledig scherm gebruikt, wordt het beeld zo groot mogelijk
weergegeven met behoud van de verhoudingen.
Als u een mediaclip wilt opslaan, selecteert u Opties > Opslaan, gaat u naar een map in het apparaat of op een geheugenkaart
en selecteert u Opslaan. Als u een koppeling naar een mediabestand op het web wilt opslaan, selecteert u Koppeling opslaan.
Als u de clip tijdens het afspelen vooruit of achteruit wilt spoelen, drukt u de joystick omhoog of omlaag.
Tip: Als u tijdens het afspelen vooruit wilt spoelen, drukt u de joystick omhoog en houdt u deze ingedrukt. Als u tijdens
het afspelen wilt terugspoelen, drukt u de joystick omlaag en houdt u deze ingedrukt.
Als u het volume tijdens het afspelen wilt verhogen of verlagen, drukt u op de volumetoetsen.
Audiobestanden en videoclips verzenden
U kunt een mediaclip naar een ander apparaat overbrengen of als bijlage toevoegen aan een multimediabericht, document of
diapresentatie.
Als u een mediaclip wilt overbrengen via een infrarood- of Bluetooth-verbinding, selecteert u een clip en Opties > Zenden.
Selecteer een methode om de geselecteerde clip naar een ander apparaat te verzenden.
Als u een mediaclip in een bericht wilt verzenden, maakt u een multimediabericht, selecteert u de clip die u wilt toevoegen en
selecteert u Object invoegen > Videoclip of Geluidsclip.
Als u een ingevoegde mediaclip wilt verwijderen, selecteert u Opties > Bijlage verwijderen > Ja.
Selecteer Menu > Berichten. Open een bericht dat een videoclip bevat. Ga naar de clip en druk op de joystick.
Selecteer Pauze of Stoppen en selecteer vervolgens Opties en:
• Afspelen — De clip vanaf het begin afspelen.
• Op volledig scherm — De clip in een volledig scherm afspelen. Liggende clips worden 90 graden gedraaid. Als u wilt
terugschakelen naar de normale weergave, drukt u op een willekeurige toets.
• Doorgaan — Het afspelen hervatten.
• Drg. op voll. scherm — De clip in een volledig scherm verder afspelen.
• Dempen — Het geluid van de videoclip dempen. Als u het geluid weer wilt inschakelen, drukt u de joystick naar links.
• Koppeling opslaan — De webkoppeling opslaan als clip.
• Gegevens clip — Informatie weergeven over bijvoorbeeld de duur en grootte van de clip.
• Instellingen — De video- of verbindingsinstellingen wijzigen.
De beschikbare opties kunnen verschillen.
Informatie over een mediaclip weergeven
Als u de eigenschappen van een video- of audiobestand of een webkoppeling wilt weergeven, selecteert u Opties > Gegevens
clip. Informatie kan bijvoorbeeld de bitsnelheid of de webkoppeling van een streaming-bestand omvatten.
Als u bestandsbeveiliging wilt inschakelen, selecteert u een mediaclip en Opties > Gegevens clip > Status > Opties > Wijzigen.
Bestandsbeveiliging voorkomt dat anderen het bestand wijzigen.
Instellingen
Selecteer Menu > Media > RealPlayer > Opties > Instellingen.
Video-instellingen
Selecteer Video > Herhalen > Aan als u videoclips automatisch opnieuw wilt afspelen.
Verbindingsinstellingen
Selecteer Verbinding, ga naar de volgende instellingen en druk op de joystick om het volgende te bewerken:
• Proxy — Als u een proxy-server wilt gebruiken, selecteert u deze optie om het IP-adres en poortnummer van de proxy-server
in te voeren.
• Netwerk — Selecteer deze optie om het internettoegangspunt te wijzigen en het poortbereik in te stellen dat wordt gebruikt
bij het tot stand brengen van een verbinding.
Proxy-instellingen
Proxy-servers zijn tussenliggende servers tussen mediaservers en gebruikers. Sommige serviceproviders gebruiken ze ter
beveiliging of om de toegang tot webpagina's met mediabestanden sneller te maken.
Neem contact op met uw serviceprovider voor de juiste instellingen.
Selecteer Verbinding > Proxy, ga naar de volgende instellingen en druk op de joystick om het volgende te bewerken:
• Proxy gebruiken — Selecteer Ja om een proxyserver te gebruiken.
• Proxy-serveradres — Voer het IP-adres van de proxy-server in. Deze instelling is alleen beschikbaar als u hebt geselecteerd
dat u een proxy-server wilt gebruiken.
• Proxy-poortnummer — Voer het poortnummer van de proxyserver in. Deze instelling is alleen beschikbaar als u hebt
geselecteerd dat u een proxy-server wilt gebruiken.
Netwerkinstellingen
Neem contact op met uw serviceprovider voor de juiste instellingen.
Selecteer Verbinding > Netwerk, ga naar de volgende instellingen en druk op de joystick om het volgende te bewerken:
• Stand. toegangspunt — Ga naar het toegangspunt om verbinding te maken met internet en druk op de joystick.
• Onlinetijd — Stel de tijd in waarop RealPlayer de verbinding met het netwerk moet verbreken wanneer u een mediaclip
onderbreekt die wordt afgespeeld via een netwerkkoppeling. Selecteer Door gebr. gedef. en druk op de joystick. Geef een
tijd op en selecteer OK.
• Laagste UDP-poort — Voer het laagste poortnummer van het poortbereik van de server in. De minimumwaarde is 1024.
• Hoogste UDP-poort — Voer het hoogste poortnummer van het poortbereik van de server in. De maximumwaarde is 65535.
Geavanceerde netwerkinstellingen
Als u de bandbreedtewaarden voor verschillende netwerken wilt bewerken, selecteert u Verbinding > Netwerk > Opties >
Geavanceerde inst..
Als u de bandbreedte voor een van de netwerken in de lijst wilt bewerken, gaat u naar de instelling en drukt u op de joystick.
Ga naar de gewenste waarde en selecteer OK.
Als u de bandbreedte zelf wilt invoeren, selecteert u Door gebr. gedef..
Neem contact op met uw serviceprovider voor de juiste instellingen.
Als u de instellingen wilt opslaan, drukt u op Terug.
Music Player
Waarschuwing: Houd het apparaat niet dicht bij uw oor wanneer de luidspreker wordt gebruikt, aangezien het volume
erg luid kan zijn.
Selecteer Menu > Media > Muziekspeler.
Met Music Player kunt u luisteren naar muziekbestanden en tracklijsten maken en beluisteren. De Music Player ondersteunt
bestanden met de extensie MP3 en AAC.
Muziek beluisteren
Waarschuwing: Luister naar muziek op een gematigd geluidsvolume. Voortdurende blootstelling aan een hoog
geluidsvolume kan uw gehoor beschadigen. Houd het apparaat niet dicht bij uw oor wanneer de luidspreker wordt
gebruikt, aangezien het volume erg luid kan zijn.
Als u een muziektrack wilt selecteren, selecteert u Opties > Muziekbibliotheek. Met Alle tracks geeft u alle muziek op uw apparaat
in een lijst weer. Als u uw nummers gesorteerd wilt weergeven, selecteert u Albums, Artiesten, Genres of Componisten. Als u
een track wilt afspelen, gaat u naar de track en selecteert u Opties > Afspelen. Wanneer een track wordt afgespeeld, kunt u het
afspelen onderbreken en hervatten door op
Als u muziekbestanden hebt toegevoegd of verwijderd, moet u de Muziekbibliotheek bijwerken. Selecteer Opties > Muziekbibl.
bijwerken. Music Player zoekt in het apparaatgeheugen naar muziekbestanden en werkt de Muziekbibliotheek bij.
Als u de vorige of volgende track wilt selecteren, drukt u de joystick omhoog of omlaag.
Als u de muziektracks wilt herhalen, selecteert u Opties > Herhalen. Selecteer Alle om alle tracks in de huidige map te herhalen,
Eén om de geselecteerde track te herhalen of Uit om de herhaling uit te schakelen.
Als u muziek in willekeurige volgorde wilt afspelen, selecteert u een map en Opties > Willekeurig afspelen.
Als u informatie over een muziektrack wilt weergeven, gaat u naar de gewenste track en selecteert u Opties > Details
bekijken.
en te drukken. Als u een track wilt beëindigen, drukt u op .
Muziekvolume aanpassen
U regelt het volume van de muziek met de volumetoetsen. Houd de onderste volumetoets ingedrukt om het volume te dempen.
Tracklijsten
U kunt een nieuwe tracklijst maken en er tracks aan toevoegen of een opgeslagen tracklijst selecteren.
Als u een nieuwe tracklijst wilt maken, selecteert u Opties > Muziekbibliotheek > Tracklijsten > Opties > Nieuwe tracklijst. Voer
de naam van de nieuwe tracklijst in en selecteer OK.
Als u een track wilt toevoegen aan een tracklijst, opent u de tracklijst en selecteert u Opties > Tracks toevoegen.
Equalizer
Selecteer Menu > Media > Muziekspeler > Opties > Equalizer.
U kunt het geluid van uw muziekbestanden naar wens aanpassen met de Equalizer. U kunt gebruikmaken van vooraf ingestelde
(preset) frequentie-instellingen op basis van muziekstijlen, zoals klassiek of rock. U kunt ook eigen instellingen definiëren op
basis van uw eigen voorkeuren.
Er kunnen geen andere functies worden gebruikt Muziekspeler wanneer Equalizer geopend is.
Met de Equalizer kunt u frequenties wijzigen tijdens het afspelen van muziek en het klankbeeld van de afgespeelde muziek
naar wens aanpassen. Het apparaat heeft standaard frequentie-instellingen, zoals Klassiek en Rock.
Als u een preset voor een frequentie-instelling wilt gebruiken bij het afspelen van muziek, gaat u naar de gewenste frequentie-
instelling en selecteert u Opties > Activeren.
Uw eigen frequentie-instelling definiëren
1. Als u uw eigen frequentie-instelling wilt definiëren, selecteert u Opties > Nwe voorinstelling.
2. Typ een naam voor de frequentie-instelling en selecteer OK.
3. Druk de joystick omhoog of omlaag om te schakelen tussen de verschillende frequentiebanden en stel voor elke band de
gewenste frequentie in. Druk de joystick naar links of naar rechts om te schakelen tussen de banden.
4. Selecteer Terug om de nieuwe frequentie-instelling op te slaan of selecteer Opties > Std.waarden herst. om de banden op
een neutrale frequentie in te stellen en opnieuw te beginnen.
Als u een preset wilt bewerken, selecteert u Opties > Nwe voorinstelling of Opties > Bewerken.
Als u de frequentie voor een preset wilt aanpassen, gaat u naar de frequentiebanden en gaat u met de joystick omhoog of
omlaag om de bijbehorende waarden te vergroten of te verkleinen. De aangepaste frequentie is onmiddellijk hoorbaar bij het
afspelen.
Als u de oorspronkelijke waarden van de frequentiebanden wilt herstellen, selecteert u Opties > Std.waarden herst..
Selecteer Terug om de nieuwe of gewijzigde instellingen op te slaan.
Flash Player
Selecteer Menu > Media > Flash-speler.
Met Flash-speler kunt u flash-bestanden die speciaal zijn gemaakt voor mobiele apparaten weergeven, afspelen en gebruiken.
Als u een map wilt openen of een flash-bestand wilt afspelen, gaat u naar de map of het bestand en drukt u op de joystick.
Als u een flash-bestand naar compatibele apparaten wilt verzenden, gaat u naar het bestand en drukt u op de beltoets. Het is
mogelijk dat bepaalde flash-bestanden niet mogen worden verzonden in verband met copyrightbepalingen.
Als u wilt schakelen tussen flash-bestanden die zijn opgeslagen in het geheugen van het apparaat of op de geheugenkaart,
gaat u naar links of rechts.
De beschikbare opties kunnen verschillen.
Nokia Catalogs
Selecteer Menu > Catalogi. Selecteer OK als u de de vrijwaringsverklaring accepteert.
Nokia Catalogs (netwerkdienst) is een mobiele content-shop die beschikbaar is op uw apparaat. Met Nokia Catalogs kunt u
content, zoals spelletjes, beltonen, achtergronden, diensten en toepassingen voor uw apparaat ontdekken, bekijken,
aanschaffen, downloaden en bijwerken. De beschikbare inhoud is afhankelijk van uw netwerkoperator en serviceprovider.
Nokia Catalogs maakt gebruik van uw netwerkdiensten voor toegang tot de meeste recente inhoud. Neem contact op met uw
netwerkoperator of serviceprovider voor informatie over extra items die beschikbaar zijn via Nokia Catalogs.
Nokia Catalogs ontvangt voortdurend updates en brengt u de meest recente inhoud die uw netwerkoperator of serviceprovider
aanbiedt voor uw apparaat. Als u de catalogus handmatig wilt bijwerken, selecteert u Opties > Lijst vernieuwen.
Een catalogus openen
Selecteer Menu > Catalogi.
Wanneer u naar een map met catalogi gaat, wordt een beschrijving van de inhoud weergegeven op het scherm.
Selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
• Openen — De geselecteerde catalogus openen.
• Gegevens bekijken — Details over de catalogus weergeven.
• Verbergen — De geselecteerde catalogus verbergen in de lijst met catalogi.
• Alles weergeven — Verborgen catalogi weer weergeven in de lijst met catalogi.
• Lijst vernieuwen — Een bijgewerkte lijst met catalogi downloaden.
• Toepassing — Selecteer Info om informatie weer te geven over de toepassing of Vrijwaring om de vrijwaringsverklaring van
de provider weer te geven.
• Homepage — De hoofdweergave van Nokia Catalogs openen.
Een map openen
Selecteer Menu > Catalogi.
En map met catalogi kan verschillende submappen bevatten.
Selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
• Openen — De mapinhoud openen als u het geselecteerde item hebt aangeschaft en gedownload.
• Openen — De geselecteerde submap openen.
• Gegevens bekijken — Details over de catalogus weergeven.
• Voorbeeld — Een voorbeeld van het geselecteerde item bekijken.
• Ophalen — Het geselecteerde item downloaden als u het item hebt aangeschaft maar nog niet gedownload.
• Kopen — Het geselecteerde item aanschaffen.
• Inst. als achtergrond — Als het geselecteerde item een achtergrond is, stelt u het item met deze optie in als achtergrond voor
Selecteer Menu > Instrum. > Instell..
U kunt verschillende instellingen op uw apparaat definiëren en wijzigen. Als u deze instellingen wijzigt, is dit van invloed op
de werking van verschillende toepassingen op het apparaat.
Sommige instellingen zijn vooraf op het apparaat ingesteld of worden door uw netwerkoperator of serviceprovider in een
configuratiebericht aan u verzonden. Het is mogelijk dat u dergelijke instellingen niet kunt wijzigen.
Ga naar de instelling die u wilt wijzigen en druk op de joystick om de volgende handelingen uit te voeren:
• Schakelen tussen twee waarden, bijvoorbeeld aan en uit.
• Een waarde uit een lijst selecteren.
• Een teksteditor openen om een waarde in te voeren.
• Een schuifregelaar openen om de waarde te verhogen of te verlagen door de regelaar naar links of naar rechts te schuiven.
Telefooninstellingen
Selecteer Telefoon om de taalinstellingen, instellingen voor stand-by modus en weergave-instellingen van het apparaat te
wijzigen.
Instellingen van Algemeen
Selecteer Algemeen en maak een keuze uit de volgende opties:
• Displaytaal — Een taal uit de lijst selecteren. Als u de taal van het apparaat wijzigt, is dit van invloed op alle toepassingen op
het apparaat. Nadat u de taal hebt gewijzigd, wordt het apparaat opnieuw opgestart.
• Invoertaal — Een taal uit de lijst selecteren. Als u de invoertaal wijzigt, is dit ook van invloed op de tekens die beschikbaar
zijn voor het invoeren van tekst en op het woordenboek dat wordt gebruikt voor tekstvoorspelling.
• Tekstvoorspelling — Selecteer Aan als u tekstvoorspelling wilt gebruiken. Er is niet voor alle talen een woordenboek voor
tekstvoorspelling beschikbaar.
• Welkomstnotitie/logo — Selecteer Standaard als u de standaardafbeelding wilt gebruiken, Tekst als u zelf een
welkomstnotitie wilt invoeren of Afbeelding als u een afbeelding uit de Galerij wilt selecteren. De welkomstnotitie of afbeelding wordt elke keer als u het apparaat inschakelt kort weergegeven.
• Fabrieksinstellingen — De oorspronkelijke apparaatinstellingen herstellen. Hiervoor hebt u de vergrendelingscode van het
apparaat nodig. Nadat de instellingen zijn hersteld, kan het langer duren voordat het apparaat is ingeschakeld. Documenten,
contactgegevens, agenda-items en bestanden blijven ongewijzigd.
Meldingsindicator
U kunt het waarschuwingslampje op de cover van uw apparaat laten knipperen wanneer u een nieuw bericht ontvangt of
wanneer u een telefoonoproep hebt gemist.
Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Telefoon > Algemeen > Meldingsindicator om de instellingen van het
waarschuwingslampje te definiëren.
Blader naar Verlichting knippert en druk op de joystick om de tijd in te stellen dat het waarschuwingslampje moet knipperen.
Blader naar Meldingen en druk op de joystick om te selecteren of u gewaarschuwd wilt worden bij nieuwe SMS-, multimediaof e-mailberichten en gemiste telefoonoproepen.
Instellingen voor stand-by modus
Selecteer Standby-modus en maak een keuze uit de volgende opties:
• Actief standby — Selecteer Aan als u wilt beschikken over snelkoppelingen naar verschillende toepassingen als de actieve
stand-by modus is geactiveerd.
• Linkerselectietoets, Rechterselectietoets — De snelkoppelingen wijzigen die worden geopend met de selectietoetsen links
en rechts in het stand-by scherm. Druk op de joystick, selecteer een functie uit de lijst en selecteer OK.
• Time-out verlichting — Instellen hoeveel tijd er verstrijkt tussen de laatste keer dat u een toets indrukt en het moment
waarop de schermverlichting wordt gedimd.
Oproepinstellingen
Selecteer Bellen en maak een keuze uit de volgende opties:
• Identificatie verz. — Selecteer Ja om het telefoonnummer weer te geven aan de persoon met wie u belt of selecteer Ingst.
door netw. om het netwerk te laten bepalen of uw beller-ID wordt verzonden.
• Oproep in wachtrij — Selecteer Activeren om een melding van een inkomende oproep te ontvangen wanneer u in gesprek
bent, of selecteer Controleer status om te controleren of de functie actief is in het netwerk.
• Opr. weig. met SMS — Selecteer Ja om automatisch een tekstbericht te verzenden aan de persoon die u belt om deze te laten
weten waarom u de inkomende oproep niet kunt beantwoorden.
• Berichttekst — Voer de tekst in die moet worden verzonden wanneer u een inkomende oproep niet kunt beantwoorden en
automatisch een tekstbericht wilt verzenden als antwoord.
• Autom. herkiezen — Selecteer Aan om een nummer opnieuw te kiezen als dit bezet was tijdens de eerste poging. Het apparaat
doet maximaal tien pogingen om de verbinding tot stand te brengen.
• Samenvatting na opr. — Selecteer Aan om kort de geschatte duur van het laatste gesprek weer te geven.
• Snelkeuze — Selecteer Aan om snelkeuze in uw apparaat te activeren. Als u een telefoonnummer wilt kiezen dat is
toegewezen aan een van de snelkeuzetoetsen (2-9), houdt u de betreffende snelkeuzetoets ingedrukt.
Zie 'Snelkeuze', p. 21.
• Aannem. willek. toets — Selecteer Aan om een inkomende oproep te beantwoorden door kort op een willekeurige toets te
drukken, met uitzondering van de eindetoets.
• Lijn in gebruik — Selecteer Lijn 1 of Lijn 2 om de telefoonlijn voor uitgaande oproepen en tekstberichten te wijzigen
(netwerkdienst). Deze instelling wordt alleen weergegeven als de SIM-kaart het wisselen van lijnen ondersteunt en u een
abonnement hebt op twee telefoonlijnen.
• Lijn wijzigen — Selecteer Uitschakelen om lijnselectie te voorkomen (netwerkdienst). Als u deze instelling wilt wijzigen, hebt
u de PIN2-code nodig.
Verbindingsinstellingen
Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Verbinding en maak een keuze uit de volgende opties:
• Toegangspunten — Nieuwe toegangspunten instellen of bestaande toegangspunten bewerken. Sommige of alle
toegangspunten kunnen vooraf voor uw apparaat zijn ingesteld door uw serviceprovider, waardoor u ze niet kunt maken,
bewerken of verwijderen.
• Packet-gegevens — Vaststellen welke packet-gegevensverbindingen worden gebruikt en het toegangspunt invoeren als u
uw apparaat als modem voor een computer gebruikt.
• Instell. internettelefoon — Instellingen voor internetoproepen definiëren.
• SIP-instellingen — SIP-profielen (Session Initiation Protocol) weergeven of instellen.
• Data-oproep — De time-out instellen waarna gegevensverbindingen automatisch moeten worden verbroken.
• VPN — VPN-beleid installeren en beheren, VPN-beleidsservers beheren, het VPN-logboek bekijken en VPN-toegangspunten
maken en beheren.
• Configuraties — Weergeven en verwijderen van vertrouwde servers waarvan uw apparaat configuratie-instellingen kan
ontvangen.
Neem voor informatie over een abonnement op een packetgegevensdienst en de bijbehorende verbindings en configuratie‐
instellingen contact op met uw netwerkoperator of serviceprovider.
De instellingen die gewijzigd kunnen worden, kunnen verschillen.
Toegangspunten
Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Verbinding > Toegangspunten.
Een toegangspunt is het punt waar uw apparaat via een gegevensverbinding verbinding maakt met het netwerk. Als u e-mail‐
en multimediadiensten wilt gebruiken en webpagina's wilt weergeven, moet u eerst toegangspunten definiëren voor deze
diensten.
Een toegangspuntengroep wordt gebruikt voor het onderbrengen van toegangspunten en het geven van prioriteiten aan
toegangspunten. Een toepassing kan in plaats van één toegangspunt een groep als verbindingsmethode gebruiken. In dat geval
wordt het best beschikbare toegangspunt binnen een groep gebruikt voor het tot stand brengen van de verbinding en - in geval
van e-mail - ook voor roaming.
Sommige of alle toegangspunten kunnen vooraf voor uw apparaat zijn ingesteld door uw serviceprovider, waardoor u ze niet
kunt maken, bewerken of verwijderen.
Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Verbinding > Packet-gegevens.
Uw apparaat ondersteunt packet-gegevensverbindingen, zoals GPRS bij het GSM-netwerk. Wanneer u uw apparaat gebruikt in
het GSM-netwerk, kunnen meer gegevensverbindingen tegelijk actief zijn. Toegangspunten kunnen een gegevensverbinding
delen en gegevensverbindingen kunnen actief blijven, bijvoorbeeld tijdens spraakoproepen. Zie 'Verbindingsbeheer', p. 58.
Instellingen packet-gegevens
De packet-gegevensinstellingen gelden voor alle toegangspunten waarvoor een packet-gegevensverbinding wordt gebruikt.
Maak een keuze uit de volgende opties:
• Packet-ggvnsverb. — Selecteer Autom. bij signaal om het apparaat te registreren bij het netwerk voor packet-gegevens
wanneer u het apparaat inschakelt in een ondersteund netwerk. Selecteer Wanneer nodig om uitsluitend een packetgegevensverbinding tot stand te brengen wanneer een toepassing of bewerking dit vereist.
• Toegangspunt — Voer de naam in van het toegangspunt dat de serviceprovider u heeft opgegeven om het apparaat te
gebruiken als packet-gegevensmodem voor uw computer.
Deze instellingen gelden voor alle toegangspunten voor packet-gegevensverbindingen.
SIP-instellingen (Session Initiation Protocol)
Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Verbinding > SIP-instellingen.
SIP-protocollen (Session Initiation Protocol) worden gebruikt voor het maken, wijzigen en beëindigen van bepaalde typen
communicatiesessies met een of meer deelnemers (netwerkdienst). SIP-profielen bevatten instellingen voor deze sessies. Het
SIP-profiel dat standaard voor een communicatiesessie wordt gebruikt, is onderstreept.
Als u een SIP-profiel wilt maken, selecteert u Opties > Nieuwe toevoegen > Std.profiel gebrkn of Bestaand profiel gebruiken.
Als u een SIP-profiel wilt bewerken, gaat u naar het profiel en drukt u op de joystick.
Als u het SIP-profiel wilt selecteren dat standaard moet worden gebruikt voor communicatiesessies, gaat u naar het profiel en
selecteert u Opties > Standaardprofiel.
Als u een SIP-profiel wilt verwijderen, gaat u naar het profiel en drukt u op de wistoets.
SIP-profielen bewerken
Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Verbinding > SIP-instellingen > Opties > Nieuwe toevoegen of Bewerken.
Maak een keuze uit de volgende opties:
• Profielnaam — Voer een naam in voor het SIP-profiel.
• Dienstprofiel — Selecteer IETF of Nokia 3GPP.
• Stndrdtoegangspunt — Selecteer het toegangspunt dat u voor de internetverbinding wilt gebruiken.
• Openb. gebr.naam — Voer uw gebruikersnaam in, die u hebt ontvangen van uw serviceprovider.
• Compressie gebruiken — Selecteer of compressie wordt gebruikt.
• Registratie — Selecteer de wijze van registratie.
• Beveiliging gebruiken — Selecteer of beveiligingsonderhandeling moet worden uitgevoerd.
• Proxy-server — Voer de proxyserverinstellingen voor dit SIP-profiel in.
• Registrar-server — Voer de registratieserverinstellingen voor dit SIP-profiel in.
De instellingen die gewijzigd kunnen worden, kunnen verschillen.
SIP-proxyservers bewerken
Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Verbinding > SIP-instellingen > Opties > Nieuwe toevoegen of Bewerken > Proxy-server.
Proxyservers zijn tussenliggende servers tussen een browserdienst en de gebruikers daarvan. Sommige serviceproviders
gebruiken dergelijke servers om extra veiligheid en een snellere toegang tot de dienst te kunnen bieden.
Maak een keuze uit de volgende opties:
• Proxy-serveradres — Voer de hostnaam of het IP-adres in van de gebruikte proxyserver.
• Beveiligingsdomein — Voer het adres van het proxyserverdomein in.
• Gebruikersnaam en Wachtwoord — Voer uw gebruikersnaam en wachtwoord voor de proxyserver in.
• Vrije routing toestaan — Selecteer of vrije routing is toegestaan.
• Overdrachtstype — Selecteer UDP of TCP.
• Poort — Voer het poortnummer van de proxyserver in.
Registratieservers bewerken
Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Verbinding > SIP-instellingen > Opties > Nieuwe toevoegen of Bewerken > Registrar-
server.
Maak een keuze uit de volgende opties:
• Registrar-serveradres — Voer de hostnaam of het IP-adres in van de gebruikte registratieserver.
• Beveiligingsdomein — Voer het adres van het registratieserverdomein in.
• Gebruikersnaam en Wachtwoord — Voer uw gebruikersnaam en wachtwoord voor de registratieserver in.
• Overdrachtstype — Selecteer UDP of TCP.
• Poort — Voer het poortnummer van de registratieserver in.
Instellingen voor gegevensoproepen
Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Verbinding > Data-oproep.
Als u de time-out wilt instellen waarna gegevensverbindingen automatisch moeten worden verbroken als er geen gegevens
meer worden verzonden, selecteert u Tijd online en drukt u op de joystick. Selecteer Door gebr. gedef. om zelf de tijd in te voeren
of Onbeperkt om de verbinding in stand te houden totdat u Opties > Verbind. verbreken selecteert.
VPN
VPN-toegangspunten
Voor het beheren van VPN-toegangspunten selecteert u VPN > VPN-toegangspunten > Opties en maakt u een keuze uit de
volgende opties:
• Bewerken — Het geselecteerde toegangspunt bewerken. Als het toegangspunt in gebruik is of als de instellingen ervan
beveiligd zijn, kunt u het toegangspunt niet bewerken.
• Nieuw toegangspunt — Een nieuw VPN-toegangspunt maken.
• Verwijderen — Het geselecteerde toegangspunt verwijderen.
Instellingen voor VPN-toegangspunten
Neem contact op met uw serviceprovider voor de juiste instellingen voor de toegangspunten.
Als u de instellingen voor VPN-toegangspunten wilt bewerken, selecteert u het toegangspunt en Opties.
Maak een keuze uit de volgende opties:
• Naam verbinding — Voer een naam in voor de VPN-verbinding. De naam kan uit maximaal 30 tekens bestaan.
• VPN-beleid — Selecteer een VPN-beleid voor dit toegangspunt.
• Internettoeg.punt — Selecteer het internettoegangspunt voor dit VPN-toegangspunt.
• Proxy-serveradres — Voer het adres van de proxyserver voor dit VPN-toegangspunt in.
• Proxy-poortnummer — Voer het nummer van de proxypoort in.
Configuraties
Als u de configuraties voor vertrouwde servers wilt weergeven en verwijderen, selecteert u Menu > Instrum. > Instell. >
Verbinding > Configuraties.
U kunt van de netwerkoperator, serviceprovider of de afdeling voor bedrijfsinformatiebeheer berichten ontvangen die de
configuratie-instellingen voor vertrouwde servers bevatten. Deze instellingen worden automatisch opgeslagen in
Configuraties. U kunt configuratie-instellingen ontvangen voor toegangspunten, multimedia- of e-maildiensten, en chat- of
synchronisatie-instellingen voor vertrouwde servers.
Als u de configuraties voor een vertrouwde server wilt verwijderen, gaat u naar de server en drukt u op de wistoets. De
configuratie-instellingen voor andere toepassingen die door deze server worden verstrekt, worden eveneens verwijderd.
Datum- en tijdinstellingen
Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Datum en tijd.
Maak een keuze uit de volgende opties:
• Tijd — Voer de tijd in.
• Tijdzone — Voer de tijdzone in.
• Datum — Voer de datum in.
• Datumnotatie — Wijzig de manier waarop de datum wordt weergegeven.
• Datumscheidingteken — Wijzig het scheidingssymbool voor dagen, maanden en jaren.
• Tijdnotatie — Selecteer het 12-urige of 24-urige kloksysteem.
• Tijdscheidingteken — Wijzige het scheidingssymbool voor uren en minuten.
• Type klok — Selecteer Analoog of Digitaal.
• Alarmtoon klok — Selecteer het signaal dat u wilt gebruiken voor de wekker.
• Tijd via netw.operator — De tijd, datum en tijdzone automatisch bijwerken (netwerkdienst). Selecteer Automatisch
aanpassen om deze functie in te schakelen. Deze dienst is mogelijk niet in alle netwerken beschikbaar.
Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Netwerk.
Definieer de volgende opties:
• Operatorselectie — Selecteer Handmatig om te kiezen uit de beschikbare netwerken of selecteer Automatisch om het netwerk
automatisch te laten selecteren.
• Weergave info dienst — Selecteer Aan om in te stellen dat het apparaat moet aangeven wanneer het wordt gebruikt in een
MCN-netwerk (Micro Cellular Network).
Toebehoreninstellingen
Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Toebehoren.
Waarschuwing: Wanneer u de hoofdtelefoon gebruikt, kan uw vermogen om geluiden van buitenaf te horen negatief
worden beïnvloed. Gebruik de hoofdtelefoon niet wanneer dit uw veiligheid in gevaar kan brengen.
Voor de meeste toebehoren kunt u een keuze maken uit de volgende instellingen:
• Standaardprofiel — Het profiel selecteren dat geactiveerd wordt wanneer u een toebehoren op het apparaat aansluit.
• Autom. antwoorden — De telefoon automatisch laten beantwoorden wanneer een toebehoren in gebruik is. Selecteer Aan
om in te stellen dat een inkomende oproep automatisch moet worden beantwoord na 5 seconden. Als het beltoontype is
ingesteld op Eén piep of Stil in het menu Profielen, is automatisch antwoorden uitgeschakeld.
• Verlichting — Selecteer Aan om het apparaat te verlichten wanneer het is aangesloten op een toebehoren.
Instellingen Teksttelefoon
Als u een teksttelefoon (TTY) gebruikt, moet u verbinding maken met het apparaat voordat u de instellingen kunt wijzigen en
de teksttelefoon kunt gebruiken. Maak een keuze uit de volgende instellingen:
• Standaardprofiel — Selecteer het profiel dat wordt geactiveerd wanneer u een teksttelefoon (TTY, teletypewriter) op het
apparaat aansluit.
• Teksttel. gebruiken — Selecteer Ja om de teksttelefoon te gaan gebruiken.
Selecteer Menu > Instrum..
De map Instrum. bevat toepassingen die u gebruikt voor het configureren van andere toepassingen en van uw apparaat.
Geheugenkaart—Zie 'Geheugenkaart', p. 19.
Overdracht—Zie 'Inhoud uitwisselen tussen apparaten', p. 18.
Profielen—Zie 'Profielen', p. 17.
Instell.—Zie 'Instell.', p. 73.
Positiebepaling
Met de dienst voor positiebepaling kunt u van serviceproviders informatie ontvangen over lokale feiten, zoals het weerbericht
of filemeldingen, gebaseerd op de locatie van uw apparaat (netwerkdienst).
Selecteer Menu > Instrum. > Positiebepaling.
Als u een methode voor positiebepaling wilt selecteren, gaat u naar de gewenste methode en selecteert u Opties >
Inschakelen. Als u deze methode niet meer wilt gebruiken, selecteert u Opties > Uitschakelen. Met de Bluetooth-methode voor
positiebepaling kunt u Bluetooth-GPS-toebehoren gebruiken voor positiebepaling.
Navigator
Deze functie is niet ontworpen om GPS-aanvragen voor gerelateerde oproepen te ondersteunen. Neem contact op met uw
serviceprovider voor meer informatie over hoe uw telefoon voldoet aan de overheidsbepalingen met betrekking tot
alarmoproepen op basis van GPS-plaatsbepaling.
Het GPS-systeem moet niet worden gebruikt voor exacte plaatsbepaling en u moet nooit uitsluitend op de locatiegegevens van
de GPS-ontvanger vertrouwen.
Selecteer Menu > Instrum. > Navigator.
Navigator is een GPS-toepassing die u kunt gebruiken om uw huidige locatie weer te geven, uw weg naar een gewenste locatie
te vinden en de afstand bij te houden. Voor het gebruik van de toepassing is een Bluetooth GPS-accessoire vereist. Bovendien
moet de Bluetooth GPS-methode voor positiebepaling zijn ingeschakeld in Menu > Instrum. > Positiebepaling.
De toepassing moet plaatsbepalingsgegevens ontvangen van ten minste drie satellieten voordat u de toepassing als hulp
onderweg kunt gebruiken.
Maak een keuze uit de volgende opties:
• Navigator — Navigatiegegevens over uw bestemming weergeven.
• Positie — Navigatiegegevens over uw huidige locatie weergeven.
• Tripmtr — Reisgegevens weergeven, zoals de afstand en duur van uw reis en de gemiddelde snelheid en maximumsnelheid.
Navigatieweergave
De navigatieweergave biedt ondersteuning bij het reizen naar uw bestemming. De belangrijkste punten worden aangeduid
met letters in de cirkel en de algemene richting van uw bestemming wordt aangeduid met een donkerdere kleur.
Maak een keuze uit de volgende opties:
• Bestemming instlln — Selecteer een plaatsbepaling of oriëntatiepunt als de bestemming van uw reis, of voer de lengte- en
breedtecoördinaten van uw bestemming in.
• Navigatie stoppen — De bestemmingsset voor uw reis verwijderen.
• Positie opslaan — Uw huidige locatie opslaan als oriëntatiepunt of plaatsbepaling.
• Satellietstatus — De signaalsterkte weergeven van de satellieten die de positiegegevens voor navigatie verschaffen.
• Opgeslagen locaties — De locaties weergeven die u tijdelijk in uw apparaat hebt opgeslagen om u te ondersteunen bij de
navigatie.
Positieweergave
Plaatsbepalingsgegevens weergeven, zoals de lengte- en breedtecoördinaten en de hoogte van uw huidige locatie. U kunt ook
de nauwkeurigheid van deze info zien.
Maak een keuze uit de volgende opties:
• Positie opslaan — Uw huidige locatie opslaan als oriëntatiepunt of plaatsbepaling.
• Satellietstatus — De signaalsterkte weergeven van de satellieten die de positiegegevens voor navigatie verschaffen.
• Opgeslagen locaties — De locaties weergeven die u tijdelijk in uw apparaat hebt opgeslagen om u te ondersteunen bij de
navigatie.
Reismeterweergave
De reismeter berekent de gereisde afstand en de duur van uw reis en de gemiddelde en maximum reissnelheid.
Maak een keuze uit de volgende opties:
• Starten — De reismeter activeren.
• Stoppen — De reismeter afsluiten. De berekende waarden blijven op het scherm.
• Hervatten — De reismeter blijven gebruiken.
• Herstellen — De door de reismeter berekende waarden instellen op nul en de waarden opnieuw berekenen.
• Wissen — De waarden van de reismeter verwijderen nadat u de reismeter hebt gestopt.
• Positie opslaan — Uw huidige locatie opslaan als oriëntatiepunt of plaatsbepaling.
• Satellietstatus — De signaalsterkte weergeven van de satellieten die de positiegegevens voor navigatie verschaffen.
• Opgeslagen locaties — De locaties weergeven die u tijdelijk in uw apparaat hebt opgeslagen om u te ondersteunen bij de
navigatie.
Oriëntatiepunten beheren
Selecteer Positie > Opties > Opgeslagen locaties.
U kunt locaties tijdelijk in uw apparaat opslaan om te helpen bij navigatie.
Als u een locatie wilt opslaan in de weergave Navigator, Positie of Tripmtr, selecteert u Opties > Positie opslaan.
Als u een tijdelijke locatie wilt opslaan als een meer permanente plaatsbepaling, selecteert u Opties > Opslaan als plaats.
Als u een locatie wilt verwijderen, gaat u naar de locatie en drukt u op Opties > Wissen.
Instellingen Navigator
Selecteer Opties > Instellingen.
Als u het gebruikte maatsysteem wilt wijzigen, selecteert u Maateenheid > Metrisch of Brits.
Als u de hoogteberekening wilt invoeren om de hoogte te corrigeren die ontvangen wordt van de satellieten, selecteert u
Hoogteberekening.
Plaatsbepalingen
Selecteer Menu > Instrum. > Plaatsen.
Plaatsbepalingen zijn de coördinaten naar geografische locaties die u op uw apparaat kunt opslaan voor later gebruik in
verschillende diensten op basis van locatie. U kunt plaatsbepalingen maken met behulp van een GPS-toebehoren op basis van
Bluetooth of een netwerk (netwerkdienst).
Als u een plaatsbepaling wilt maken, selecteert u Opties > Nieuwe plaats. Selecteer Huidige positie om een netwerkverzoek te
verzenden voor de lengte- en breedtecoördinaten van uw huidige locatie, of selecteer Handmatig opgeven om de benodigde
informatie zelf in te vullen (bijvoorbeeld de naam, de categorie, het adres, de lengte- en breedtegraad en de hoogte).
Als u een plaatsbepaling wilt weergeven of bewerken, gaat u naar de plaatsbepaling en drukt u op de joystick.
Als u een plaatsbepaling wilt verwijderen, gaat u naar de plaatsbepaling en drukt u op de wistoets.
Voor elke plaatsbepaling selecteert u Opties en maakt u een keuze uit de volgende opties:
• Toev. aan categorie — De plaatsbepaling indelen in een groep gelijksoortige plaatsbepalingen. Ga naar de categorie en druk
op de joystick. Als u uw plaatsbepalingscategorieën wilt weergeven, drukt u de joystick naar rechts of naar links.
• Zenden — De plaatsbepaling verzenden naar compatibele apparaten.
• Categor. bewerken — De plaatsbepalingscategorieën toevoegen, bewerken of verwijderen.
• Plaatspictogram — Het pictogram van de plaatsbepaling wijzigen. Ga naar het gewenste pictogram en druk op de joystick.
Zie 'Navigator', p. 78.
Plaatsbepalingscategorieën
U kunt plaatsbepalingscategorieën in twee weergaven bekijken: als lijst met categorieën waarin al plaatsbepalingen aanwezig
zijn en als lijst met alle plaatsbepalingscategorieën die al in uw apparaat aanwezig zijn.
Als u categorieën wilt weergeven waarin al plaatsbepalingen aanwezig zijn, selecteert u Menu > Instrum. > Plaatsen en drukt
u de joystick naar rechts.
Als u de plaatsbepalingen in een categorie wilt weergeven, selecteert u de categorie en drukt u op de joystick.
Als u een plaatsbepaling van de ene naar de andere categorie wilt verplaatsen, drukt u de joystick naar links. Ga naar een
plaatsbepaling en selecteer Opties > Toev. aan categorie. Ga naar de oude categorie en druk op de joystick om de markering
naast de categorie te verwijderen. Ga naar de categorie of categorieën waaraan u de plaatsbepaling wilt toevoegen en druk op
de joystick. Selecteer Accept..
Voor elke plaatsbepaling selecteert u Opties en maakt u een keuze uit de volgende opties:
• Bewerken — Plaatsbepalingsgegevens wijzigen, bijvoorbeeld de naam, de categorie, het adres, de lengte- en breedtegraad
en de hoogte.
• Nieuwe plaats — Een plaatsbepaling rechtstreeks vanuit de categorie maken. Selecteer Huidige positie om een
netwerkverzoek te verzenden voor de lengte- en breedtecoördinaten van uw huidige locatie, of selecteer Handmatig
opgeven om de benodigde informatie zelf in te vullen (bijvoorbeeld de naam, de categorie, het adres, de lengte- en
breedtegraad en de hoogte).
• Toev. aan categorie — De plaatsbepaling indelen in een groep gelijksoortige plaatsbepalingen. Ga naar de categorie en druk
op de joystick.
• Zenden — De plaatsbepaling verzenden naar compatibele apparaten.
• Categor. bewerken — De plaatsbepalingscategorieën toevoegen, bewerken of verwijderen.
• Plaatspictogram — Het pictogram van de plaatsbepaling wijzigen. Ga naar het gewenste pictogram en druk op de joystick.
De beschikbare opties kunnen verschillen.
Plaatsbepalingscategorieën bewerken
Selecteer Opties > Categor. bewerken.
Selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
• Nieuwe plaats — Een plaatsbepaling rechtstreeks vanuit de categorie maken. Selecteer Huidige positie om een
netwerkverzoek te verzenden voor de lengte- en breedtecoördinaten van uw huidige locatie, of selecteer Handmatig
opgeven om de benodigde informatie zelf in te vullen (bijvoorbeeld de naam, de categorie, het adres, de lengte- en
breedtegraad en de hoogte).
• Plaatspictogram — Het pictogram van de plaatsbepaling wijzigen. Ga naar het gewenste pictogram en druk op de joystick.
Als u een plaatsbepalingscategorie wilt verwijderen, gaat u naar de categorie en drukt u op de wistoets. De standaardcategorieën
kunt u niet verwijderen.
Plaatsbepalingen bewerken
Selecteer Opties > Bewerken of Nieuwe plaats > Handmatig opgeven. Voer de locatie en andere gegevens in, bijvoorbeeld de
naam, de categorie, het adres, de lengte- en breedtegraad en de hoogte.
Voor elke plaatsbepaling selecteert u Opties en maakt u een keuze uit de volgende opties:
• Categor. selecteren — De plaatsbepaling indelen in een groep gelijksoortige plaatsbepalingen. Ga naar een categorie en druk
op de joystick om plaatsbepalingsgegevens te wijzigen, bijvoorbeeld de naam, de categorie, het adres, de lengte- en
breedtegraad en de hoogte.
• Huidige positie — Een netwerkverzoek verzenden voor het automatisch invullen van de lengte- en breedtecoördinaten om
een plaatsbepaling te maken van uw huidige locatie.
• Plaatspictogram — Het pictogram van de plaatsbepaling wijzigen. Ga naar het gewenste pictogram en druk op de joystick.
• Zenden — De plaatsbepaling verzenden naar compatibele apparaten.
De beschikbare opties kunnen verschillen.
Plaatsbepalingen ontvangen
Selecteer Menu > Berichten. Open een bericht met een plaatsbepaling die u van een ander apparaat hebt ontvangen. Ga naar
de plaatsbepaling en druk op de joystick.
Als u de plaatsbepaling wilt opslaan in uw apparaat, selecteert u Opties > Opslaan.
Als u de plaatsbepaling wilt doorsturen naar compatibele apparaten, selecteert u Opties > Zenden.
Instelwizrd
Instelwizrd configureert uw apparaat voor operatorinstellingen op basis van de gegevens van uw netwerkoperator.
Voor het gebruik van deze diensten moet u mogelijk contact opnemen met de netwerkoperator of serviceprovider om een
gegevensverbinding of andere diensten te activeren.
Als u instellingen wilt wijzigen, selecteert u Menu > Instrum. > Instelwizrd en selecteert u het item dat u wilt configureren.
E-mail
1. Als u e-mailinstellingen wilt bewerken, selecteert u Menu > Instrum. > Instelwizrd > E-mail. Instelwizrd neemt de beschikbare
netwerkoperators waar. Als het apparaat meerdere netwerkoperators waarneemt, selecteert u een netwerkoperator en
kiest u OK.
Als de netwerkoperator niet wordt herkend, selecteert u Land/regio en Operator.
2. Selecteer uw e-mailserviceprovider in de lijst.
3. Selecteer de server voor uitgaande e-mail. Gebruik de standaardserver als u niet zeker bent.
Als Instelwizrd u vraagt om de gegevens van uw E-mailadres (inclusief domeinnaam), Gebruikersnaam en Wachtwoord in te
voeren, selecteert u deze gegevens een voor een en selecteert u Opties > Wijzigen. Voer de gegevens in en selecteer OK.
1. Selecteer Opties > OK wanneer u klaar bent.
2. Selecteer OK om te bevestigen dat u de mailbox wilt instellen voor de opgegeven operator.
3. Selecteer OK.
Als u e-mailberichten wilt verzenden of ontvangen, moet u beschikken over een actieve packet-gegevensaccount. Neem contact
op met uw serviceprovider of netwerkoperator voor meer informatie.
Operator
Als u operatorinstellingen (toegangspunten, webbrowser, MMS en streaming) wilt bewerken, selecteert u Menu > Instrum. >
Instelwizrd > Operator. Instelwizrd neemt de beschikbare netwerkoperators waar. Als het apparaat meerdere netwerkoperators
waarneemt, selecteert u een netwerkoperator en kiest u OK. Als de netwerkoperator niet wordt herkend, selecteert u Land/
regio en Operator.
Als u niet zeker bent van het gebruik van Instelwizrd, gaat u naar de website met Nokia-telefooninstellingen op
www.nokia.com.
Toepassingsbeheer
Selecteer Menu > Instrum. > Toepass.beheer.
Wanneer u het toepassingsbeheer opent, worden alle geïnstalleerde softwarepakketten weergegeven met de bijbehorende
gegevens als naam, versienummer, type en grootte. U kunt de details van geïnstalleerde toepassingen weergeven, toepassingen
verwijderen van het apparaat en installatie-instellingen opgeven.
Toepassingen en software installeren
Belangrijk: Installeer en gebruik alleen toepassingen en andere software van bronnen die adequate beveiliging en
bescherming bieden tegen schadelijke software.
U kunt twee soorten toepassingen en software op het apparaat installeren:
• Toepassingen en software die speciaal zijn ontworpen voor het apparaat of die compatibel zijn met het Symbian-
besturingssysteem. Installatiebestanden van dergelijke software hebben als extensie .sis.
• J2ME™-toepassingen die compatibel zijn met het Symbian-besturingssysteem. De extensie van installatiebestanden van
Java-toepassingen zijn .jad of .jar.
Installatiebestanden kunnen vanaf een compatibele computer worden overgezet naar uw apparaat, worden gedownload
wanneer u aan het surfen bent, of aan u worden verzonden in een multimediabericht, als e-mailbijlage of door middel van
Bluetooth. Als u Nokia PC Suite gebruikt om een bestand over te zetten naar het apparaat, moet u het bestand opslaan in de
map C:\nokia\installs op het apparaat.
Tijdens de installatie wordt de integriteit van het te installeren pakket door de telefoon gecontroleerd. U ziet informatie over
deze controles en u hebt de mogelijkheid de installatie voort te zetten of te onderbreken.
Als u toepassingen installeert waarvoor een netwerkverbinding nodig is, kan het zijn dat het energieverbruik van het apparaat
toeneemt tijdens het gebruik van deze toepassingen.
Software weergeven en verwijderen
U kunt de details van geïnstalleerde toepassingen weergeven of toepassingen verwijderen van het apparaat.
Als u de details van een geïnstalleerd softwarepakket wilt weergeven, selecteert u de toepassing en vervolgens Opties >
Gegevens bekijken.
Als u software wilt verwijderen, opent u het hoofdscherm van Toepassingsbeheer en selecteert u Opties > Verwijderen.
Als u software hebt verwijderd, kunt u deze alleen opnieuw installeren met het oorspronkelijke softwarebestand, of door een
volledige back-up van het verwijderde softwarepakket te herstellen. Als u een softwarepakket verwijdert, kunt u mogelijk niet
langer bestanden openen die met de verwijderde software zijn gemaakt. Als een ander softwarepakket afhankelijk is van het
verwijderde softwarepakket, is het mogelijk dat deze software niet meer werkt. Raadpleeg de documentatie van het
geïnstalleerde softwarepakket voor meer informatie.
Installatielogboek weergeven
Als u het installatielogboek wilt weergeven, selecteert u Opties > Logboek bekijken. Er wordt een lijst weergegeven met software
die is geïnstalleerd en verwijderd en de datum waarop dat is gebeurd. Als u problemen met het apparaat ondervindt nadat u
een softwarepakket hebt geïnstalleerd, kunt u met deze lijst proberen te achterhalen welk softwarepakket het probleem
veroorzaakt. De informatie in deze lijst kan u ook helpen problemen te ontdekken die worden veroorzaakt door
softwarepakketten die onderling niet compatibel zijn.
Instellingen
Als u installatie-instellingen wilt wijzigen, selecteert u Opties > Instellingen en maakt u een keuze uit de volgende opties:
• Verwijderen — Het installatiebestand van het softwarepakket wordt na de installatie van het apparaat verwijderd. Als u
softwarepakketten met de webbrowser downloadt, kunt u met deze optie opslagruimte vrijmaken. Als u het bestand wilt
opslaan om het softwarepakket eventueel opnieuw te installeren, moet u deze optie niet installeren of ervoor zorgen dat u
een kopie van het bestand hebt opgeslagen op een compatibele pc of op een cd-rom.
• Selecteer taal: — Als het softwarepakket verschillende taalversies van de software bevat, selecteert u de taalversie die u wilt
installeren.
• Type — Geef op wat voor soort toepassingen u wilt installeren. U kunt bijvoorbeeld alleen toepassingen met gecontroleerde
certificaten installeren. Deze instelling is alleen van toepassing op toepassingen van het Symbian-besturingssysteem (.sisbestanden).
Beveiligingsinstellingen voor Java-toepassingen opgeven
Als u beveiligingsinstellingen voor een Java-toepassing wilt opgeven, selecteert u Opties > Suiteinstellingen.
U kunt opgeven tot welke functies de Java-toepassing toegang heeft. Welke waarde u voor elke functionaliteit kunt instellen is
afhankelijk van het beveiligingsdomein van het softwarepakket.
• Netwerktoegang — Een gegevensverbinding naar het netwerk maken.
• Berichten — Berichten verzenden.
• Toep. autom. starten — De toepassing automatisch starten.
• Connectiviteit — Een lokale gegevensverbinding activeren, zoals Bluetooth.
• Multimedia — Foto's maken of video of geluid opnemen.
• Gebr.gegevens lezen — Agenda-items, contacten of andere persoonlijke gegevens lezen.
• Gebr.geg. bewerken — Persoonlijke gegevens toevoegen, bijvoorbeeld een adres in de contactenlijst.
U kunt instellen op welke wijze u een Java-toepassing toegang tot apparaatfuncties toestaat. Selecteer een van de volgende
opties:
• Altijd vragen — Elke keer dat een Java-toepassing een functionaliteit gebruikt, wordt eerst om bevestiging gevraagd.
• 1e keer vragen — Alleen de eerste keer dat een Java-toepassing een functionaliteit gebruikt, wordt om bevestiging gevraagd.
• Altijd toegestaan — De Java-toepassing mag de functionaliteit gebruiken zonder bevestiging.
• Niet toegestaan — De Java-toepassing mag de functionaliteit niet gebruiken.
De beveiliginginstellingen zorgen ervoor dat het apparaat wordt beveiligd tegen schadelijke Java-toepassing die zonder
toestemming functies van het apparaat gebruiken. Selecteer alleen Altijd toegestaan als u de leverancier en de betrouwbaarheid
van de toepassing kent.
Certificaatbeheer
Belangrijk: Verwittigt u ervan dat, zelfs als het gebruik van certificaten de risico's van externe verbindingen en de
installatie van software aanzienlijk beperkt, de certificaten wel op de juiste wijze gebruikt moeten worden om te
kunnen profiteren van een verbeterde beveiliging. De aanwezigheid van een certificaat biedt op zichzelf geen enkele
beveiliging; de beveiliging wordt pas verbeterd als de certificaten correct, authentiek of vertrouwd zijn. Certificaten
hebben een beperkte levensduur. Als wordt aangegeven dat het certificaat is verlopen of dat het nog niet geldig is,
terwijl het certificaat geldig zou moeten zijn, controleert u dan of de huidige datum en tijd van het apparaat goed zijn
ingesteld.
Voordat u certificaatinstellingen wijzigt, moet u controleren of de eigenaar van het certificaat kan worden vertrouwd
en of het certificaat werkelijk van de opgegeven eigenaar afkomstig is.
Digitale certificaten worden gebruikt om de oorsprong van software te controleren, maar ze bieden geen waarborg voor de
veiligheid. Er zijn drie typen certificaten: autorisatiecertificaten, persoonlijke certificaten en servercertificaten. Tijdens een
beveiligde verbinding kan een server een servercertificaat naar uw apparaat verzenden. Na ontvangst wordt het certificaat
geverifieerd door een autorisatiecertificaat in uw apparaat. U krijgt een melding als de identiteit van de server niet betrouwbaar
is of als uw apparaat niet het juiste certificaat heeft.
Download een certificaat van een website, of ontvang een certificaat als een e-mailbijlage of als een bericht dat is verzonden
via een Bluetooth- of infraroodverbinding. Certificaten moeten worden gebruikt wanneer u verbinding maakt met een online
bank of een externe server voor het versturen van vertrouwelijke informatie. Digitale certificaten moeten ook worden gebruikt
als u virussen of andere kwaadaardige software zoveel mogelijk wilt vermijden en er zeker van wilt zijn dat de software die u
downloadt en installeert, betrouwbaar is.
Tip: Controleer altijd of een nieuw certificaat betrouwbaar is.
Persoonlijke certificaten beheren
Persoonlijke certificaten zijn certificaten die aan u zijn uitgevaardigd.
Als u certificaten aan uw apparaat wilt toevoegen, selecteert u een certificaatbestand en Opslaan. Als u het geselecteerde
certificaat wilt verwijderen, selecteert u Opties > Verwijderen.
Als u de betrouwbaarheid van een certificaat wilt controleren, selecteert u achtereenvolgens het certificaat en Gegevens
bekijken. Een certificaat heeft een unieke handtekening. Neem contact op met de helpdesk of klantenservice van de uitgever
van het certificaat en vraag om een vergelijking van de handtekeningen. Uit zes cijfers bestaande wachtwoorden voor
persoonlijke sleutelopslag bevatten de vertrouwelijke sleutels die bij persoonlijke certificaten worden geleverd.
Autorisatiecertificaten beheren
Sommige diensten gebruiken autorisatiecertificaten om de geldigheid van andere certificaten te controleren.
Als u certificaten aan uw apparaat wilt toevoegen, selecteert u een certificaatbestand en Opslaan. Als u het geselecteerde
certificaat wilt verwijderen, selecteert u Opties > Verwijderen.
Als u de betrouwbaarheid van een certificaat wilt controleren, selecteert u achtereenvolgens het certificaat en Gegevens
bekijken. Een certificaat heeft een unieke handtekening. Neem contact op met de helpdesk of klantenservice van de uitgever
van het certificaat en vraag om een vergelijking van de handtekeningen. Uit zes cijfers bestaande wachtwoorden voor
persoonlijke sleutelopslag bevatten de vertrouwelijke sleutels die bij persoonlijke certificaten worden geleverd.
Door een certificaat te vertrouwen machtigt u het certificaat om webpagina's, e-mailservers, softwarepakketten en andere
gegevens te controleren. Alleen vertrouwde certificaten kunnen worden gebruikt voor het controleren van diensten en software.
Als u vertrouwensinstellingen wilt wijzigen, selecteert u achtereenvolgens een certificaat en Opties > Inst. Vertrouwen. Selecteer
een toepassingsveld en Ja of Nee. De vertrouwensinstellingen van een persoonlijk certificaat kunnen niet worden gewijzigd.
Afhankelijk van het certificaat wordt een lijst weergegeven met toepassingen die van het certificaat gebruik kunnen maken.
• Symbian-installatie — Nieuwe toepassing voor het Symbian-besturingssysteem.
Certificaatdetails weergeven
U kunt alleen zeker zijn van de identiteit van een server als de handtekening en de geldigheidsduur van het desbetreffende
servercertificaat zijn gecontroleerd.
Als u certificaatdetails wilt bekijken, selecteert u een certificaat en Gegevens bekijken.
Een van de volgende meldingen kan worden weergegeven:
• Certificaat niet vertrouwd — U hebt nog geen toepassing ingesteld voor het certificaat. U kunt de vertrouwensinstellingen
desgewenst wijzigen.
• Geldigheid certificaat verstreken — De geldigheidsperiode van het geselecteerde certificaat is verlopen.
• Certificaat nog niet geldig — De geldigheidsperiode van het geselecteerde certificaat is nog niet begonnen.
• Certificaat beschadigd — Het certificaat kan niet worden gebruikt. Neem contact op met de uitgever van het certificaat.
Beveiligingsinstellingen van een certificaat
Maak een keuze uit de volgende opties:
• Software-installatie — Geef aan of u alleen ondertekende toepassingen of alle toepassingen wilt installeren.
• Online certif.controle — Als u de geldigheid van certificaten wilt controleren bij het installeren van een toepassing, selecteert
u Aan.
• Standaardwebadres — De geldigheid van een certificaat wordt gecontroleerd aan de hand van het standaardadres als in het
certificaat niet het bijbehorende webadres wordt vermeld.
Selecteer Menu > Connectiviteit > App.beh..
Als u een profiel wilt maken, selecteert u Opties > Nieuw serverprofiel en maakt u een keuze uit de volgende opties:
• Servernaam — Voer een naam voor de configuratieserver in.
• Server-ID — Voer de unieke ID van de configuratieserver in. Neem contact op met uw serviceprovider voor de juiste
instellingen.
• Serverwachtwoord — Voer een wachtwoord in waarmee de server wordt bekengemaakt aan het apparaat wanneer een
configuratiesessie wordt gestart.
• Sessiemodus — Selecteer het verbindingstype voor de verbinding met de server.
• Toegangspunt — Selecteer het toegangspunt voor de verbinding met de server.
• Hostadres — Voer het URL-adres van de server in.
• Poort — Voer het poortnummer van de server in.
• Gebruikersnaam en Wachtwoord — Voer uw gebruikersnaam en wachtwoord in waarmee uw apparaat door de server wordt
herkend wanneer u een configuratiesessie start.
• Config. toestaan — Selecteer Ja zodat u configuratie-instellingen van deze server kunt ontvangen.
• Autom. accepteren — Selecteer Nee als u wilt dat het apparaat om bevestiging vraagt voordat configuratie van de server
wordt geaccepteerd.
Als u een bestaand profiel wilt bewerken, selecteert u Opties > Profiel bewerken.
Externe configuratie (netwerkdienst)
Selecteer Menu > Connectiviteit > App.beh..
U kunt verbinding maken met een server en configuratie-instellingen voor het apparaat ontvangen. U kunt serverprofielen en
verschillende configuratie-instellingen ontvangen van uw netwerkoperator, serviceproviders en de IT-afdeling van uw bedrijf.
Configuratie-instellingen zijn bijvoorbeeld verbindings- en andere instellingen die door verschillende toepassingen op uw
apparaat worden gebruikt. De beschikbare opties kunnen verschillen.
De verbinding voor externe configuratie wordt meestal geïnitieerd door de server wanneer de instellingen van het apparaat
moeten worden bijgewerkt.
Externe configuratie-instellingen
Ga naar de hoofdweergave van App.beh., selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
• Configuratie starten — Verbinding maken met de server en configuratie-instellingen voor het apparaat ontvangen.
• Nieuw serverprofiel — Een nieuw serverprofiel maken.
• Profiel bewerken — De profielinstellingen wijzigen.
• Verwijderen — Het geselecteerde profiel verwijderen.
• Conf. inschakelen — Instellen dat u configuratie-instellingen ontvangt van servers waarvoor u een serverprofiel hebt ingesteld
en configuratie hebt toegestaan.
• Conf. uitschakelen — Instellen dat u niet langer configuratie-instellingen ontvangt van alle servers waarvoor u een
serverprofiel hebt ingesteld.
• Logboek bekijken — Het configuratielogboek van het geselecteerde profiel weergeven.
Een configuratieprofiel maken
Als u een nieuw serverprofiel voor configuratie wilt maken, selecteert u Opties > Nieuw serverprofiel en maakt u een keuze uit
de volgende instellingen. Vraag uw serviceprovider naar de juiste waarden.
• Servernaam — Voer een naam voor de configuratieserver in.
• Server-ID — Voer de unieke ID van de configuratieserver in.
• Serverwachtwoord — Voer het wachtwoord in waarmee uw apparaat door de server wordt herkend.
• Sessiemodus — Selecteer het verbindingstype van uw voorkeur.
• Toegangspunt — Selecteer het toegangspunt dat u wilt gebruiken voor de verbinding of maak een nieuw toegangspunt. U
kunt ook aangeven dat u wordt gevraagd welk toegangspunt u wilt gebruiken telkens wanneer u verbinding maakt.
• Hostadres — Voer het webadres van de configuratieserver in.
• Poort — Voer het poortnummer van de server in.
• Gebruikersnaam — Voer uw gebruikers-ID voor de configuratieserver in.
• Wachtwoord — Voer uw wachtwoord voor de configuratieserver in.
Het apparaat werkt op een oplaadbare batterij. De volledige capaciteit van een nieuwe batterij wordt pas benut nadat de batterij
twee of drie keer volledig is opgeladen en ontladen. De batterij kan honderden keren worden opgeladen en ontladen maar na
verloop van tijd treedt slijtage op. Wanneer de gesprekstijd en stand-by-tijd aanmerkelijk korter zijn dan normaal, moet u een
nieuwe batterij aanschaffen. Gebruik alleen batterijen die door Nokia zijn goedgekeurd en laad de batterij alleen opnieuw op
met laders die door Nokia zijn goedgekeurd en bestemd zijn voor dit apparaat.
Haal de lader uit het stopcontact wanneer u deze niet gebruikt. Houd niet een volledig opgeladen batterij gekoppeld aan de
lader omdat de levensduur van de batterij kan afnemen wanneer deze wordt overladen. Als een volledig opgeladen batterij
niet wordt gebruikt, wordt deze na verloop van tijd automatisch ontladen.
Als de batterij volledig ontladen is, kan het enkele minuten duren voordat de batterij-indicator op het scherm wordt
weergegeven en u weer met het apparaat kunt bellen.
Gebruik de batterij alleen voor het doel waarvoor deze bestemd is. Gebruik nooit een beschadigde lader of batterij.
Let op dat u geen kortsluiting veroorzaakt in de batterij. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer een metalen voorwerp zoals
een munt, paperclip of pen direct contact maakt met de positieve (+) en negatieve (-) poolklemmen van de batterij. Deze
klemmen zien eruit als metalen strips. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer u een reservebatterij in uw zak of tas hebt.
Kortsluiting van de poolklemmen kan schade veroorzaken aan de batterij of aan het voorwerp waarop deze is aangesloten.
De capaciteit en de levensduur van de batterij nemen af wanneer u deze op hete of koude plaatsen bewaart (zoals in een
afgesloten auto in de zomer of in winterse omstandigheden). Probeer ervoor te zorgen dat de omgevingstemperatuur van de
batterij tussen de 15°C en 25°C ligt. Een apparaat met een warme of koude batterij kan gedurende bepaalde tijd onbruikbaar
zijn, zelfs wanneer de batterij volledig opgeladen is. De batterijprestaties zijn met name beperkt in temperaturen beduidend
onder het vriespunt.
Gooi batterijen niet in het vuur. De batterijen kunnen dan ontploffen. Batterijen kunnen ook ontploffen als deze beschadigd
zijn. Verwerk batterijen in overeenstemming met de lokale regelgeving. Lever batterijen indien mogelijk in voor recycling. Gooi
batterijen niet weg met het huishoudafval.
Richtlijnen voor het controleren van de echtheid van Nokia-batterijen
Gebruik altijd originele Nokia-batterijen voor uw veiligheid. Verzeker u ervan dat u een originele Nokia-batterij koopt door de
batterij bij een officiële Nokia-dealer te kopen, te kijken of het Nokia Original Enhancements-logo op de verpakking staat en
het hologramlabel volgens de onderstaande stappen te inspecteren.
Een succesvolle uitvoering van de vier stappen biedt geen totale garantie voor de echtheid van de batterij. Als u reden hebt om
aan te nemen dat uw batterij geen echte originele Nokia-batterij is, gebruik deze dan niet, maar breng de batterij naar de
dichtstbijzijnde officiële Nokia-dealer of Service Point voor assistentie. De officiële Nokia-dealer of Service Point zal de echtheid
van de batterij controleren. Als de echtheid niet kan worden vastgesteld, breng de batterij dan terug naar de plaats van aankoop.
De echtheid van het hologram controleren
1. Wanneer u het hologram op het label bekijkt, hoort u vanuit de ene hoek het Nokia-symbool met de
handen te zien, en vanuit de andere hoek het Nokia Original Enhancements-logo.
2. Wanneer u het hologram onder een hoek naar links, rechts, omlaag en omhoog houdt, hoort u op iedere
kant respectievelijk 1, 2, 3 en 4 stippen te zien.
3. Kras aan de zijkant van het label om een 20-cijferige code zichtbaar te maken, bijvoorbeeld
12345678919876543210. Draai de batterij zo dat de cijfers rechtop staan. De 20-cijferige code moet
worden gelezen te beginnen bij het cijfer op de bovenste rij, gevolgd door de onderste rij.
4. Controleer of de 20-cijferige code geldig is door de instructies op www.nokia.com/batterycheck te volgen.
Als u een tekstbericht wilt maken, toetst u de 20-cijferige code in (bijvoorbeeld 12345678919876543210) en
stuurt u het bericht naar +44 7786 200276.
Er zijn nationale en internationale operatorkosten van toepassing.
U dient een bericht te ontvangen dat aangeeft of de code is geverifieerd.
Wat als de batterij niet origineel is?
Gebruik de batterij niet, als het u niet gelukt is vast te stellen of de Nokia-batterij met het hologramlabel een originele Nokiabatterij is. Breng de batterij naar de dichtstbijzijnde officiële Nokia-dealer of Service Point voor assistentie. Het gebruik van een
batterij die niet door de fabrikant is goedgekeurd, kan gevaarlijk zijn en kan leiden tot gebrekkige prestaties en beschadiging
van het apparaat of de toebehoren. Het kan ook de goedkeuring of garantie van het apparaat ongeldig maken.
Kijk voor meer informatie over originele Nokia-batterijen naar www.nokia.com/battery.
Uw apparaat is een product van toonaangevend ontwerp en vakmanschap en moet met zorg worden behandeld. De tips
hieronder kunnen u helpen om de garantie te behouden.
• Houd het apparaat droog. Neerslag, vochtigheid en allerlei soorten vloeistoffen of vocht kunnen mineralen bevatten die
corrosie van elektronische schakelingen veroorzaken. Wordt het apparaat toch nat, verwijder dan de batterij en laat het
apparaat volledig opdrogen voordat u de batterij terugplaatst.
• Gebruik of bewaar het apparaat niet op stoffige, vuile plaatsen. De bewegende onderdelen en elektronische onderdelen
kunnen beschadigd raken.
• Bewaar het apparaat niet op plaatsen waar het heet is. Hoge temperaturen kunnen de levensduur van elektronische
apparaten bekorten, batterijen beschadigen en bepaalde kunststoffen doen vervormen of smelten.
• Bewaar het apparaat niet op plaatsen waar het koud is. Wanneer het apparaat weer de normale temperatuur krijgt, kan
binnen in het apparaat vocht ontstaan, waardoor elektronische schakelingen beschadigd kunnen raken.
• Probeer het apparaat niet open te maken op een andere manier dan in deze handleiding wordt voorgeschreven.
• Laat het apparaat niet vallen en stoot of schud niet met het apparaat. Een ruwe behandeling kan de interne elektronische
schakelingen en fijne mechaniek beschadigen.
• Gebruik geen agressieve chemicaliën, oplosmiddelen of sterke reinigingsmiddelen om het apparaat schoon te maken.
• Verf het apparaat niet. Verf kan de bewegende onderdelen van het apparaat blokkeren en de correcte werking belemmeren.
• Maak de lenzen (zoals de cameralens, nabijheidsensor en lichtsensor) schoon met een zachte, schone, droge doek.
• Gebruik alleen de meegeleverde of een goedgekeurde vervangingsantenne. Niet-goedgekeurde antennes, aanpassingen of
toebehoren kunnen het apparaat beschadigen en kunnen in strijd zijn met de regelgeving met betrekking tot radioapparaten.
• Gebruik laders binnenshuis.
• Maak altijd een back-up van alle gegevens die u wilt bewaren (zoals contactpersonen en agendanotities) voordat u het
apparaat naar een servicepunt brengt.
Alle bovenstaande tips gelden voor het apparaat, de batterij, de lader en andere toebehoren. Neem contact op met het
dichtstbijzijnde bevoegde servicepunt als enig apparaat niet goed werkt.
Houd u aan speciale voorschriften die in een bepaald gebied van kracht zijn en schakel het apparaat altijd uit op plaatsen waar
het verboden is het apparaat te gebruiken of waar het gebruik ervan storing of gevaar kan veroorzaken. Gebruik het apparaat
alleen in de normale posities. Dit apparaat voldoet aan de richtlijnen voor blootstelling aan RF-signalen wanneer het op normale
wijze tegen het oor wordt gehouden of wanneer het zich op een afstand van minimaal 1,5 cm (5/8 inch) van het lichaam bevindt.
Wanneer het apparaat op het lichaam wordt gedragen in een draagtasje, riemclip of houder, moeten deze hulpmiddelen geen
metaal bevatten en moet het apparaat zich op de bovengenoemde afstand van het lichaam bevinden.
Voor het overbrengen van databestanden of berichten moet dit apparaat kunnen beschikken over een goede verbinding met
het netwerk. In sommige gevallen kan het overbrengen van databestanden of berichten vertraging oplopen tot een dergelijke
verbinding beschikbaar is. Houd u aan de bovenstaande afstandsrichtlijnen tot de gegevensoverdracht is voltooid.
Bepaalde delen van het apparaat zijn magnetisch. Metalen voorwerpen kunnen worden aangetrokken door het apparaat. Houd
creditcards en andere magnetische opslagmedia uit de buurt van het apparaat, omdat de gegevens die op deze media zijn
opgeslagen, kunnen worden gewist.
Medische apparatuur
Het gebruik van radiozendapparatuur, dus ook van draadloze telefoons, kan het functioneren van onvoldoende beschermde
medische apparatuur nadelig beïnvloeden. Raadpleeg een arts of de fabrikant van het medische apparaat om vast te stellen of
het apparaat voldoende is beschermd tegen externe RF-energie of als u vragen hebt. Schakel het apparaat uit in instellingen
voor gezondheidszorg wanneer dat voorgeschreven wordt door ter plaatse aangegeven instructies. Ziekenhuizen en andere
instellingen voor gezondheidszorg kunnen gebruik maken van apparatuur die gevoelig is voor externe RF-energie.
Pacemakers
Fabrikanten van pacemakers adviseren dat er minimaal 15,3 cm (6 inch) afstand moet worden gehouden tussen een draadloze
telefoon en een pacemaker om mogelijke storing van de pacemaker te voorkomen. Deze aanbevelingen komen overeen met
het onafhankelijke onderzoek en de aanbevelingen van Wireless Technology Research. Mensen met een pacemaker moeten:
• het apparaat op meer dan 15,3 cm afstand (6 inch) van de pacemaker houden;
• het apparaat niet in een borstzak dragen; en
• het apparaat bij het oor houden aan de andere zijde van het lichaam dan de zijde waar de pacemaker zich bevindt, om de
kans op storingen te minimaliseren.
• Als u vermoedt dat er storing optreedt, moet u het apparaat uitschakelen en uit de buurt van de pacemaker houden.
Gehoorapparaten
Sommige digitale draadloze apparaten kunnen storingen in bepaalde gehoorapparaten veroorzaken. Neem contact op met uw
netwerkoperator als u last hebt van dergelijke storingen.
Voertuigen
RF-signalen kunnen van invloed zijn op elektronische systemen in gemotoriseerde voertuigen die verkeerd geïnstalleerd of
onvoldoende afgeschermd zijn (bijvoorbeeld elektronische systemen voor brandstofinjectie, elektronische antislip- of
antiblokkeer-remsystemen, systemen voor elektronische snelheidsregeling of airbagsystemen). Raadpleeg de fabrikant, of
diens vertegenwoordiger, van uw voertuig of van hieraan toegevoegde apparatuur, voor meer informatie.
Het apparaat mag alleen door bevoegd personeel worden onderhouden of in een auto worden gemonteerd. Ondeskundige
installatie of reparatie kan gevaar opleveren en de garantie die eventueel van toepassing is op het apparaat doen vervallen.
Controleer regelmatig of de draadloze apparatuur in uw auto nog steeds goed bevestigd zit en naar behoren functioneert.
Vervoer of bewaar geen brandbare vloeistoffen, gassen of explosieve materialen in dezelfde ruimte als die waarin het apparaat
zich bevindt of onderdelen of toebehoren daarvan. Voor auto's met een airbag geldt dat de airbags met zeer veel kracht worden
opgeblazen. Zet geen voorwerpen, dus ook geen geïnstalleerde of draagbare draadloze apparatuur, in de ruimte boven de
airbag of waar de airbag wordt opgeblazen. Als draadloze apparatuur niet goed is geïnstalleerd in de auto en de airbag wordt
opgeblazen, kan dit ernstige verwondingen veroorzaken.
Het gebruik van het apparaat in een vliegtuig is verboden. Schakel het apparaat uit voordat u een vliegtuig binnengaat. Het
gebruik van draadloze telecomapparatuur kan gevaarlijk zijn voor de werking van het vliegtuig, kan het draadloze
telefoonnetwerk verstoren en kan illegaal zijn.
Explosiegevaarlijke omgevingen
Schakel het apparaat uit als u op een plaats met explosiegevaar bent en volg alle aanwijzingen en instructies op. Dergelijke
plaatsen zijn bijvoorbeeld plaatsen waar u gewoonlijk wordt geadviseerd de motor van uw auto af te zetten. Vonken kunnen
A a n v u l l e n d e v e i l i g h e i d s i n f o r m a t i e
op dergelijke plaatsen een explosie of brand veroorzaken, waardoor er gewonden of zelfs doden kunnen vallen. Schakel het
apparaat uit bij benzinestations. Houd u aan de beperkingen voor het gebruik van radioapparatuur in brandstofopslagplaatsen,
chemische fabrieken of op plaatsen waar met explosieven wordt gewerkt. Plaatsen met explosiegevaar worden vaak, maar niet
altijd, duidelijk aangegeven. Het gaat onder andere om scheepsruimen, chemische overslag- of opslagplaatsen, voertuigen die
gebruikmaken van LPG (onder andere propaan of butaan) en gebieden waar de lucht chemicaliën of fijne deeltjes van
bijvoorbeeld graan, stof of metaaldeeltjes bevat.
Alarmnummer kiezen
Belangrijk: Draadloze telefoons zoals dit apparaat, maken gebruik van radiosignalen, draadloze netwerken,
kabelnetwerken en door de gebruiker geprogrammeerde functies. Hierdoor kunnen verbindingen niet onder alle
omstandigheden worden gegarandeerd. U moet nooit alleen vertrouwen op een draadloze telefoon voor het tot stand
brengen van essentiële communicatie, bijvoorbeeld bij medische noodgevallen.
Een alarmnummer kiezen:
1. Schakel het apparaat in als dat nog niet is gebeurd. Controleer of de signaalontvangst voldoende is.
In sommige netwerken kan een geldige, correct geplaatste SIM-kaart noodzakelijk zijn.
2. Druk zo vaak als nodig is op de eindetoets om het scherm leeg te maken en terug te keren naar het startscherm.
3. Toets het alarmnummer in voor het gebied waar u zich bevindt. Alarmnummers verschillen per locatie.
4. Druk op de beltoets.
Als u bepaalde functies gebruikt, is het mogelijk dat u deze functies eerst moet uitschakelen voordat u een alarmnummer kunt
kiezen. Raadpleeg deze handleiding of uw serviceprovider voor meer informatie.
Geef alle noodzakelijke informatie zo nauwkeurig mogelijk op, wanneer u een alarmnummer belt. Uw draadloze apparaat is
mogelijk het enige communicatiemiddel op de plaats van een ongeluk. Beëindig het gesprek pas wanneer u daarvoor
toestemming hebt gekregen.
INFORMATIE OVER CERTIFICATIE (SAR)
DIT APPARAAT VOLDOET AAN DE RICHTLIJNEN VOOR BLOOTSTELLING AAN RADIOGOLVEN
Dit mobiele apparaat is een radiozender en -ontvanger. Het is zo ontworpen dat de grenzen voor blootstelling aan radiogolven
die worden aanbevolen door internationale richtlijnen niet worden overschreden. Deze richtlijnen zijn ontwikkeld door de
onafhankelijke wetenschappelijke organisatie ICNIRP, en bevatten veiligheidsmarges om de veiligheid van alle personen te
waarborgen, ongeacht hun leeftijd en gezondheidstoestand.
De blootstellingsrichtlijnen voor mobiele apparatuur wordt uitgedrukt in de maateenheid SAR (Specific Absorption Rate). De
SAR-limiet in de richtlijnen van het ICNIRP is 2,0 W/kg (watt/kilogram) gemiddeld over tien gram lichaamsweefsel. Bij tests voor
SAR worden de standaardposities gebruikt, waarbij het apparaat in alle gemeten frequentiebanden het hoogst toegestane
energieniveau gebruikt. Het werkelijke SAR-niveau van een werkend apparaat kan onder de maximumwaarde liggen, omdat
het apparaat zo is ontworpen dat niet meer energie wordt gebruikt dan nodig is om verbinding te maken met het netwerk. De
hoeveelheid benodigde energie hangt af van een aantal factoren, zoals de afstand tot een zendmast waarop u zich bevindt. De
hoogste SAR-waarde onder de ICNIRP-richtlijnen voor gebruik van het apparaat bij het oor is 0,97 W/kg.
Het gebruik van accessoires en toebehoren met het apparaat kan resulteren in andere SAR-waarden. SAR-waarden kunnen
variëren, afhankelijk van nationale rapportage-eisen, testeisen en de netwerkband. Meer informatie over SAR kunt u vinden
onder "product information" op www.nokia.com.