Nokia E50 User Manual [nl]

Page 1
Gebruikershandleiding Nokia E50
9248800
Uitgave 1
Page 2
CONFORMITEITSVERKLARING Hierbij verklaart, NOKIA CORPORATION, dat het toestel RM-170 / RM-171 in overeenstemming is met de essentiële eisen en de andere relevante bepalingen van richtlijn 1999/5/EG. Een kopie van de conformiteitsverklaring kunt u vinden op de volgende website: http://www.nokia.com/phones/declaration_of_conformity/.
De doorgestreepte container wil zeggen dat het product binnen de Europese gemeenschap voor gescheiden afvalverzameling moet worden aangeboden aan het einde van de levensduur van het product. Dit geldt voor het apparaat, maar ook voor alle toebehoren die van dit symbool zijn voorzien. Bied deze producten niet
verboden.
Nokia, Nokia Connecting People, Xpress-on en Pop-Port zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van Nokia Corporation. Namen van andere producten en bedrijven kunnen handelsmerken of handelsnamen van de respectievelijke eigenaren zijn.
Nokia tune is een geluidsmerk van Nokia Corporation.
This product includes software licensed from Symbian Software Ltd (c) 1998-2004. Symbian and Symbian OS are trademarks of Symbian Ltd.
US Patent No 5818437 and other pending patents. T9 text input software Copyright (C) 1997-2004. Tegic Communications, Inc. All rights reserved.
Includes RSA BSAFE cryptographic or security protocol software from RSA Security.
Java and all Java-based marks are trademarks or registered trademarks of Sun Microsystems, Inc.
This product is licensed under the MPEG-4 Visual Patent Portfolio License (i) for personal and noncommercial use in connection with information which has been encoded in compliance with the MPEG-4 Visual Standard by a consumer engaged in a personal and noncommercial activity and (ii) for use in connection with MPEG-4 video provided by a licensed video provider. No license is granted or shall be implied for any other use. Additional information, including that related to promotional, internal, and commercial uses, may be obtained from MPEG LA, LLC. See http:// www.mpegla.com.
Dit product is gelicentieerd onder de MPEG-4 Visual Patent Portfolio License (i) voor privé- en niet-commercieel gebruik in verband met informatie die is geëncodeerd volgens de visuele norm MPEG-4 door een consument in het kader van een privé- en niet-commerciële activiteit en (ii) voor gebruik in verband met MPEG-4-videomateriaal dat door een gelicentieerde videoaanbieder is verstrekt. Voor ieder ander gebruik is of wordt expliciet noch impliciet een licentie verstrekt. Aanvullende informatie, waaronder informatie over het gebruik voor promotionele doeleinden, intern gebruik en commercieel gebruik, is verkrijgbaar bij MPEG LA, LLC. Zie http://www.mpegla.com.
Nokia voert een beleid dat gericht is op continue ontwikkeling. Nokia behoudt zich het recht voor zonder voorafgaande kennisgeving wijzigingen en verbeteringen aan te brengen in de producten die in dit document worden beschreven.
In geen geval is Nokia aansprakelijk voor enig verlies van gegevens of inkomsten of voor enige bijzondere, incidentele, onrechtstreekse of indirecte schade. De inhoud van dit document wordt zonder enige vorm van garantie verstrekt. Tenzij vereist krachtens het toepasselijke recht, wordt geen enkele garantie gegeven betreffende de
nauwkeurigheid, betrouwbaarheid of inhoud van dit document, hetzij uitdrukkelijk hetzij impliciet, daaronder mede begrepen maar niet beperkt tot impliciete garanties betreffende de verkoopbaarheid en de geschiktheid voor een bepaald doel. Nokia behoudt zich te allen tijde het recht voor zonder voorafgaande kennisgeving dit document te wijzigen of te herroepen.
De beschikbaarheid van bepaalde producten kan per regio verschillen. Neem hiervoor contact op met de dichtstbijzijnde Nokia leverancier. EXPORTBEPALINGEN
Dit apparaat bevat mogelijk onderdelen, technologie of software die onderhevig zijn aan wet- en regelgeving betreffende export van de V.S. en andere landen. Ontwijking in strijd met de wetgeving is verboden.
9248800/Uitgave 1
Page 3

Inhoudsopgave

Voor uw veiligheid.......................................................................6
Informatie over het apparaat................................................................6
NETWERKDIENSTEN....................................................................................6
Toebehoren, batterijen en laders.........................................................7
1. Aan de slag................................................................................8
De SIM-kaart en de batterij plaatsen...................................................8
De geheugenkaart plaatsen...................................................................9
De geheugenkaart uitnemen...............................................................10
De batterij opladen.................................................................................10
Het apparaat inschakelen.....................................................................10
Toetsen en onderdelen..........................................................................11
De toetsen vergrendelen.......................................................................11
Aansluitingen............................................................................................12
Antenne's...................................................................................................12
Het scherm.................................................................................................12
Scherm-indicatoren................................................................................12
Ondersteuning en contactgegevens Nokia.....................................13
2. Het apparaat...........................................................................14
Menu-toets en joystick...........................................................................14
Stand-by modi..........................................................................................14
Actieve standby.....................................................................................14
Standby....................................................................................................14
Menu............................................................................................................14
Algemene bewerkingen in verschillende toepassingen.............15
Intern zkn...................................................................................................15
Tekst invoeren..........................................................................................15
Traditionele tekstinvoer.....................................................................15
Tekstvoorspelling.................................................................................16
Tekst naar het klembord kopiëren.................................................16
Invoertaal wijzigen.................................................................................16
Volumeregeling........................................................................................16
Profielen.....................................................................................................17
Beltonen selecteren.............................................................................17
Toebehoreninstellingen wijzigen...................................................17
Thema's.......................................................................................................17
Inhoud uitwisselen tussen apparaten..............................................18
Gegevens overbrengen met Bluetooth of infrarood.................18
Gegevens met ander apparaat synchroniseren..........................18
Geheugen...................................................................................................19
Apparaatgeheugen..............................................................................19
Verwijderbaar geheugen...................................................................19
Geheugeninformatie...........................................................................19
Geheugenkaart......................................................................................19
MicroSD.................................................................................................19
Een geheugenkaart gebruiken.....................................................19
Geheugenkaart formatteren.........................................................20
Beveiliging geheugenkaart............................................................20
Een geheugenkaart deblokkeren.................................................20
Help en zelfstudie....................................................................................20
Help bij het apparaat..........................................................................20
Zelfstudie.................................................................................................20
Nokia PC Suite...........................................................................................20
3. Oproepen en spraaktoepassingen...................................21
Oproepen....................................................................................................21
Snelkeuze...................................................................................................21
Oproep beantwoorden..........................................................................21
Opties tijdens een gesprek...................................................................21
Oproepen omleiden................................................................................22
Oproepen blokkeren...............................................................................22
DTMF-tonen verzenden..........................................................................22
Logboek......................................................................................................23
Instellingen Logboek...........................................................................23
PTT (Push to Talk)....................................................................................23
PTT (Push to Talk)....................................................................................23
Gebruikersinstellingen....................................................................23
Verbindingsinstellingen..................................................................24
Aanmelden bij PTT-dienst..................................................................24
PTT-oproepen........................................................................................24
Terugbelverzoeken..............................................................................24
Contactenweergave.............................................................................24
Een kanaal maken................................................................................25
PTT-kanalen registreren.....................................................................25
Aanmelden bij een kanaal.................................................................25
PTT-logboek...........................................................................................25
PTT (Push to Talk) afsluiten...............................................................25
Apparaatbeveiliging ..............................................................................25
Beveiligingsinstellingen definiëren................................................25
Het blokkeerwachtwoord wijzigen................................................26
Vaste nummers.....................................................................................26
Voicemail....................................................................................................26
Spraakopdrachten...................................................................................27
Bellen........................................................................................................27
Toepassing starten..............................................................................27
Profielen wijzigen................................................................................27
Instellingen voor spraakopdrachten..............................................27
Gesproken hulp........................................................................................27
Dictafoon....................................................................................................28
Een spraakopname afspelen.............................................................28
Tekst naar spraak....................................................................................28
Berichtlezer............................................................................................28
Spraak......................................................................................................28
Stemeigenschappen.........................................................................28
Stembeheer.........................................................................................28
4. Contacten.................................................................................30
Contactgroepen beheren......................................................................30
Standaardgegevens beheren...............................................................30
Contacten kopiëren tussen de SIM-kaart en het
apparaatgeheugen.................................................................................31
Beltonen voor contactpersonen selecteren....................................31
Visitekaartjes.............................................................................................31
5. Agenda.....................................................................................32
Agenda-items maken.............................................................................32
Taken...........................................................................................................32
Agenda-instellingen...............................................................................32
Agendaweergaven..................................................................................33
Agenda-items verzenden......................................................................33
Ontvangen agenda-items aan de agenda toevoegen.................33
6. Berichten..................................................................................34
Berichten indelen....................................................................................34
Zoeken naar berichten...........................................................................34
Inbox............................................................................................................34
Mijn mappen.............................................................................................34
Conceptberichten.....................................................................................35
Verzonden berichten..............................................................................35
Outbox.........................................................................................................35
Afleveringsrapporten.............................................................................35
Berichtinstellingen..................................................................................35
Overige instellingen.............................................................................35
Instellingen voor tekstberichtencentrales......................................36
SMS-berichten...........................................................................................36
SMS-berichten invoeren en verzenden..........................................36
Verzendopties voor SMS-berichten..............................................36
Ontvangen SMS-berichten beantwoorden...................................36
SMS-berichten op de SIM-kaart........................................................36
Instellingen voor SMS-berichten......................................................37
Afbeeldingsberichten..........................................................................37
Afbeeldingsberichten doorsturen................................................37
Multimediaberichten..............................................................................37
Multimediaberichten opstellen en verzenden............................38
Presentaties maken.............................................................................38
Multimediaberichten ontvangen en beantwoorden................39
Presentaties weergeven.....................................................................39
Mediaobjecten weergeven................................................................39
Multimediabijlagen weergeven en opslaan................................39
Instellingen voor multimediaberichten........................................39
E-mailberichten........................................................................................40
Uw e-mailinstellingen definiëren...................................................40
Verbinding maken met een mailbox.............................................41
E-mail offline weergeven...................................................................41
E-mailberichten lezen en beantwoorden.....................................41
Page 4
I n h o u d s o p g a v e
Berichten verwijderen........................................................................42
E-mailmappen.......................................................................................42
E-mailberichten opstellen en verzenden......................................42
Instellingen e-mailaccount...............................................................42
Gebruikersinstellingen:...................................................................43
Instellingen voor ophalen..............................................................43
Instellingen voor automatisch ophalen.....................................43
Chat..............................................................................................................44
Verbinding maken met een chatserver.........................................44
Chatgebruikers of chatgroepen zoeken........................................44
Gesprekken met één chatgebruiker...............................................44
Chatgroepen...........................................................................................45
Groepsgesprekken............................................................................45
Chatgroepsinstellingen...................................................................45
Rechten voor het bewerken van groepen.................................45
Toegang tot groepen ontzeggen.................................................46
Chatcontacten........................................................................................46
Geblokkeerde contacten.................................................................46
Uitnodigingen weergeven.................................................................46
Opgenomen chatgesprekken...........................................................47
Instellingen............................................................................................47
Chatserverinstellingen.....................................................................47
Speciale berichten...................................................................................47
Dienstopdrachten verzenden...........................................................47
7. Team-suite..............................................................................48
Instellingen van Team-suite................................................................48
8. Kantoortoepassingen..........................................................49
Notities........................................................................................................49
Rekenm.......................................................................................................49
Omrekenen................................................................................................49
Afmetingen converteren....................................................................49
Basisvaluta en wisselkoers instellen..............................................50
Bestandsbeheer.......................................................................................50
Bestanden beheren..............................................................................50
Zoeken naar bestanden......................................................................50
Quickoffice.................................................................................................50
Quickword...............................................................................................51
Quicksheet..............................................................................................51
Quickpoint..............................................................................................51
PDF-lezer.....................................................................................................51
Zipbeheer...................................................................................................51
Klok...............................................................................................................51
Klokinstellingen....................................................................................52
Wereldklok.............................................................................................52
9. Connectiviteit.........................................................................53
Internettoegangspunten......................................................................53
Een internettoegangspunt voor gegevensoproepen
definiëren...............................................................................................53
Geavanceerde internettoegangspuntinstellingen voor
gegevensoproepen..............................................................................53
Een internettoegangspunt voor packet-gegevens instellen
(GPRS).......................................................................................................54
Geavanceerde instellingen voor internettoegangspunten
voor packet-gegevens (GPRS)...........................................................54
Kabelverbinding.......................................................................................54
Bluetooth....................................................................................................55
Bluetooth gebruiken...........................................................................55
Instellingen............................................................................................55
Beveiligingstips.....................................................................................55
Gegevens verzenden...........................................................................56
Indicatoren voor Bluetooth-connectiviteit..................................56
Apparaten koppelen............................................................................56
Een apparaat autoriseren...............................................................56
Gegevens ontvangen...........................................................................57
Een Bluetooth-verbinding verbreken.............................................57
SIM-Access profiel....................................................................................57
Infrarood....................................................................................................57
Gegevensverbindingen..........................................................................58
Packet-gegevens...................................................................................58
Verbindingsbeheer..................................................................................58
Actieve verbindingen weergeven en verbreken........................58
Modem........................................................................................................58
Mobiel VPN.................................................................................................59
VPN-beheer.............................................................................................59
VPN-beleid beheren.............................................................................59
Het VPN-logboek weergeven............................................................60
Gegevenssynchronisatie........................................................................60
Een synchronisatieprofiel maken....................................................60
Synchronisatieprofielen.....................................................................60
Verbindingsinstellingen voor synchronisatie..............................60
Synchronisatie-instellingen definiëren voor Contacten...........61
Synchronisatie-instellingen definiëren voor Agenda...............61
Synchronisatie-instellingen definiëren voor Notities...............61
10. Web.........................................................................................62
Toegangspunten......................................................................................62
Surfen op internet...................................................................................62
Bookmarks.................................................................................................62
Een verbinding verbreken.....................................................................63
Cache leegmaken..................................................................................63
Nieuwsfeeds en blogs............................................................................63
Instellingen Web......................................................................................63
Diensten......................................................................................................63
11. Camera...................................................................................65
Een foto maken........................................................................................65
Een videoclip opnemen.........................................................................65
Foto's in berichten invoegen...............................................................65
Video's in berichten invoegen.............................................................65
Instellingen................................................................................................65
12. Mediatoepassingen............................................................67
Galerij..........................................................................................................67
Afbeeldingen..........................................................................................67
Afbeeldingbestanden beheren.....................................................67
Afbeeldingen ordenen.....................................................................68
RealPlayer .................................................................................................68
Videoclips en streaming media afspelen......................................68
Audiobestanden en videoclips verzenden...................................68
Videobestanden ontvangen..............................................................69
Informatie over een mediaclip weergeven.................................69
Instellingen............................................................................................69
Video-instellingen.............................................................................69
Verbindingsinstellingen..................................................................69
Proxy-instellingen.............................................................................69
Netwerkinstellingen.........................................................................69
Geavanceerde netwerkinstellingen............................................69
Music Player...............................................................................................70
Muziek beluisteren...............................................................................70
Muziekvolume aanpassen.................................................................70
Tracklijsten.............................................................................................70
Equalizer..................................................................................................70
Flash Player................................................................................................71
Nokia Catalogs..........................................................................................71
Een catalogus openen.........................................................................71
Een map openen...................................................................................71
Instellingen voor Nokia Catalogs.....................................................72
13. Instell......................................................................................73
Telefooninstellingen...............................................................................73
Instellingen van Algemeen................................................................73
Meldingsindicator.................................................................................73
Instellingen voor stand-by modus..................................................73
Scherminstellingen..............................................................................73
Oproepinstellingen.................................................................................74
Verbindingsinstellingen........................................................................74
Toegangspunten..................................................................................74
Packet-gegevens...................................................................................75
Instellingen packet-gegevens.......................................................75
SIP-instellingen (Session Initiation Protocol)..............................75
SIP-profielen bewerken...................................................................75
SIP-proxyservers bewerken...........................................................75
Registratieservers bewerken.........................................................75
Instellingen voor gegevensoproepen............................................76
VPN............................................................................................................76
VPN-toegangspunten.......................................................................76
Instellingen voor VPN-toegangspunten....................................76
Configuraties..........................................................................................76
Datum- en tijdinstellingen....................................................................76
Beveiligingsinstellingen........................................................................76
Netwerkinstellingen...............................................................................77
Page 5
I n h o u d s o p g a v e
Toebehoreninstellingen........................................................................77
Instellingen Teksttelefoon................................................................77
14. Instrumenten.......................................................................78
Positiebepaling........................................................................................78
Navigator....................................................................................................78
Navigatieweergave..............................................................................78
Positieweergave...................................................................................78
Reismeterweergave.............................................................................79
Oriëntatiepunten beheren.................................................................79
Instellingen Navigator........................................................................79
Plaatsbepalingen.....................................................................................79
Plaatsbepalingscategorieën.............................................................79
Plaatsbepalingscategorieën bewerken.....................................80
Plaatsbepalingen bewerken.............................................................80
Plaatsbepalingen ontvangen............................................................80
Instelwizrd.................................................................................................80
E-mail.......................................................................................................80
Operator..................................................................................................81
Toepassingsbeheer.................................................................................81
Toepassingen en software installeren..........................................81
Software weergeven en verwijderen............................................81
Installatielogboek weergeven.........................................................81
Instellingen............................................................................................82
Beveiligingsinstellingen voor Java-toepassingen
opgeven...................................................................................................82
Certificaatbeheer..................................................................................82
Persoonlijke certificaten beheren................................................83
Autorisatiecertificaten beheren...................................................83
Certificaatdetails weergeven.........................................................83
Beveiligingsinstellingen van een certificaat.............................83
15. Apparaatbeheer..................................................................84
Instellingen voor serverprofielen.......................................................84
Externe configuratie (netwerkdienst)...............................................84
Externe configuratie-instellingen...................................................84
Een configuratieprofiel maken........................................................84
Informatie over de batterij.....................................................86
Richtlijnen voor het controleren van de echtheid van Nokia-
batterijen....................................................................................................86
De echtheid van het hologram controleren.................................86
Wat als de batterij niet origineel is?..............................................87
Verzorging en onderhoud.......................................................88
Aanvullende veiligheidsinformatie......................................89
Gebruiksvoorschriften............................................................................89
Medische apparatuur..............................................................................89
Pacemakers............................................................................................89
Gehoorapparaten.................................................................................89
Voertuigen.................................................................................................89
Explosiegevaarlijke omgevingen........................................................89
Alarmnummer kiezen.............................................................................90
INFORMATIE OVER CERTIFICATIE (SAR)................................................90
Index..............................................................................................91
Page 6

Voor uw veiligheid

Lees deze eenvoudige richtlijnen. Het niet opvolgen van de richtlijnen kan gevaarlijk of onwettig zijn. Lees de volledige gebruikershandleiding voor meer informatie.
SCHAKEL HET APPARAAT ALLEEN IN ALS HET VEILIG IS
Schakel het apparaat niet in als het gebruik van mobiele telefoons verboden is of als dit storing of gevaar zou kunnen opleveren.
VERKEERSVEILIGHEID HEEFT VOORRANG
Houd u aan de lokale wetgeving. Houd terwijl u rijdt uw handen vrij om uw voertuig te besturen. De verkeersveiligheid dient uw eerste prioriteit te hebben terwijl u rijdt.
STORING
Alle draadloze apparaten kunnen gevoelig zijn voor storing. Dit kan de werking van het apparaat negatief beïnvloeden.
SCHAKEL HET APPARAAT UIT IN ZIEKENHUIZEN
Houd u aan alle mogelijke beperkende maatregelen. Schakel het apparaat uit in de nabijheid van medische apparatuur.
SCHAKEL HET APPARAAT UIT IN VLIEGTUIGEN
Houd u aan alle mogelijke beperkende maatregelen. Draadloze apparatuur kan storingen veroorzaken in vliegtuigen.
SCHAKEL HET APPARAAT UIT TIJDENS HET TANKEN
Gebruik het apparaat niet in een benzinestation. Gebruik het apparaat niet in de nabijheid van brandstof of chemicaliën.
SCHAKEL HET APPARAAT UIT IN DE BUURT VAN EXPLOSIEVEN
Houd u aan alle mogelijke beperkende maatregelen. Gebruik het apparaat niet waar explosieven worden gebruikt.
GEBRUIK HET APPARAAT VERSTANDIG
Gebruik het apparaat alleen in de normale positie zoals in de productdocumentatie wordt uitgelegd. Raak de antennes niet onnodig aan.
DESKUNDIG ONDERHOUD
Dit product mag alleen door deskundigen worden geïnstalleerd of gerepareerd.
TOEBEHOREN EN BATTERIJEN
Gebruik alleen goedgekeurde toebehoren en batterijen. Sluit geen incompatibele producten aan.
WATERBESTENDIGHEID
Het apparaat is niet waterbestendig. Houd het apparaat droog.
MAAK BACK-UPS
Maak een back-up of een gedrukte kopie van alle belangrijke gegevens.
AANSLUITEN OP ANDERE APPARATEN
Wanneer u het apparaat op een ander apparaat aansluit, dient u eerst de handleiding bij het apparaat te raadplegen voor uitgebreide veiligheidsinstructies. Sluit geen incompatibele producten aan.
ALARMNUMMER KIEZEN
Controleer of de telefoonfunctie van het apparaat ingeschakeld en operationeel is. Druk zo vaak als nodig is op de ophangtoets om het scherm leeg te maken en terug te keren naar het startscherm. Toets het alarmnummer en druk op de oproeptoets. Geef op waar u zich bevindt. Beëindig het gesprek pas wanneer u daarvoor toestemming hebt gekregen.

Informatie over het apparaat

Het draadloze apparaat dat in deze handleiding wordt beschreven, is goedgekeurd voor gebruik in het EGSM 850/900/1800/1900­netwerk. Neem contact op met uw serviceprovider voor meer informatie over netwerken.
Houd u bij het gebruik van de functies van dit apparaat aan alle regelgeving en eerbiedig de privacy en legitieme rechten van anderen. Waarschuwing: Als u andere functies van dit apparaat wilt gebruiken dan de alarmklok, moet het apparaat zijn ingeschakeld. Schakel
het apparaat niet in wanneer het gebruik van draadloze apparatuur storingen of gevaar kan veroorzaken.

NETWERKDIENSTEN

Om de telefoon te kunnen gebruiken, moet u zijn aangemeld bij een aanbieder van draadloze diensten. Veel van de functies van dit apparaat zijn afhankelijk van de functies die beschikbaar zijn in het draadloze netwerk. Deze netwerkdiensten zijn mogelijk niet in alle netwerken beschikbaar. Het kan ook zijn dat u specifieke regelingen moet treffen met uw serviceprovider voordat u de netwerkdiensten kunt gebruiken.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 6
Page 7
V o o r u w v e i l i g h e i d
Mogelijk krijgt u van uw serviceprovider extra instructies voor het gebruik van de diensten en informatie over de bijbehorende kosten. Bij sommige netwerken gelden beperkingen die het gebruik van netwerkdiensten negatief kunnen beïnvloeden. Zo bieden sommige netwerken geen ondersteuning voor bepaalde taalafhankelijke tekens en diensten.
Het kan zijn dat uw serviceprovider verzocht heeft om bepaalde functies uit te schakelen of niet te activeren in uw apparaat. In dat geval worden deze functies niet in het menu van uw apparaat weergegeven. Uw apparaat kan ook speciaal geconfigureerd zijn. Deze configuratie kan menunamen, de menuvolgorde en symbolen betreffen. Neem voor meer informatie contact op met uw serviceprovider.
Dit apparaat ondersteunt WAP 2.0-protocollen (HTTP en SSL) die werken met TCP/IP-protocollen. Sommige functies van dit apparaat, zoals MMS, browsen, e-mail en downloaden van inhoud via de browser of via MMS, vereisen netwerkondersteuning voor deze technologieën.

Toebehoren, batterijen en laders

Controleer het modelnummer van uw lader voordat u deze bij dit apparaat gebruikt. Dit apparaat is bedoeld voor gebruik met laders van het type AC-4 en DC-4.
Waarschuwing: Gebruik alleen batterijen, laders en toebehoren die door Nokia zijn goedgekeurd voor gebruik met dit model. Het gebruik van alle andere types kan de goedkeuring of garantie doen vervallen en kan gevaarlijk zijn.
Vraag uw leverancier naar de beschikbaarheid van goedgekeurde accessoires. Trek altijd aan de stekker en niet aan het snoer als u toebehoren losmaakt.
Uw apparaat en toebehoren kunnen kleine onderdelen bevatten. Houd ze buiten het bereik van kleine kinderen.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 7
Page 8

1. Aan de slag

Opmerking: Het kan zijn dat uw serviceprovider verzocht heeft om bepaalde functies uit te schakelen of niet te activeren in uw apparaat. In dat geval worden deze functies niet in het menu weergegeven. Verder is uw apparaat mogelijk speciaal geconfigureerd voor uw netwerkoperator. Deze configuratie kan wijzigingen in pictogrammen, menunamen
en de volgorde van de menu's tot gevolg hebben. Neem voor meer informatie contact op met uw serviceprovider. Modelnummers: Nokia E50-1 (RM-170, met camera) en Nokia E50-2 (RM-171, zonder camera). Hierna aangeduid als Nokia E50.

De SIM-kaart en de batterij plaatsen

Houd alle SIM-kaarten buiten bereik van kleine kinderen. Raadpleeg de leverancier van uw SIM-kaart voor informatie over het gebruik van SIM-diensten. Dit kan de serviceprovider,
netwerkoperator of een andere leverancier zijn.
1. Schakel het apparaat altijd uit en ontkoppel de lader voordat u de batterij verwijdert.
Houd de achterzijde van het apparaat naar u toe gericht en druk op de ontgrendelingsknop (1). De cover gaat open. Til de cover in de richting van de pijl (2).
2. Schuif de vergrendelingspunten aan de bovenkant van de cover uit de sleuven.
3. Als de batterij is geïnstalleerd is, tilt u de batterij in de richting van de pijl.
4. U ontgrendelt de SIM-kaarthouder door de houder naar beneden te schuiven en voorzichtig om hoog te tillen.
5. Plaats de SIM-kaart. Zorg ervoor dat de contactpunten naar boven zijn gericht en dat de afgeschuinde hoek van de
geheugenkaart naar de bovenkant van het apparaat wijst. Sluit de houder en schuif deze omhoog totdat u een klik hoort.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 8
Page 9
A a n d e s l a g
6. Plaats de batterij.
7. Plaats de cover terug.

De geheugenkaart plaatsen

Gebruik alleen compatibele microSD-kaarten die door Nokia zijn goedgekeurd voor gebruik met dit apparaat. Nokia gebruikt de goedgekeurde industriestandaarden voor geheugenkaarten, maar het is mogelijk dat niet alle andere merken goed werken of volledig compatibel zijn met dit apparaat.
Met een geheugenkaart spaart u het geheugen van het apparaat. Bovendien kunt u op de geheugenkaart een back-up maken van de gegevens op het apparaat. Houd alle geheugenkaarten buiten bereik van kleine kinderen.
Het is mogelijk dat bij uw apparaat geen geheugenkaart wordt geleverd. Geheugenkaarten zijn verkrijgbaar als afzonderlijke toebehoren.
Zie 'Geheugen', p. 19.
1. Verwijder de achtercover.
2. Plaats de geheugenkaart in de sleuf. Zorg ervoor dat de contactpunten van de kaart naar de voorkant van het apparaat zijn
gericht.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 9
Page 10
A a n d e s l a g
3. Duw de kaart op zijn plaats. U hoort een klik als de kaart goed is geplaatst.
4. Plaats het klepje van de batterij terug.

De geheugenkaart uitnemen

Belangrijk: Verwijder de geheugenkaart niet terwijl er een bewerking met de kaart plaatsvindt. Als de kaart midden
in een bewerking wordt verwijderd, kan dit schade toebrengen aan het apparaat, de geheugenkaart en de gegevens
op de kaart.
1. Selecteer Menu > Instrumenten > Geheugenkaart > Opties > Geh.krt verwijderen.
2. Verwijder de achtercover.
3. Druk op het uiteinde van de geheugenkaart om deze uit de sleuf te verwijderen.
4. Plaats het klepje van de batterij terug.

De batterij opladen

1. Sluit een compatibele lader aan op een stopcontact.
2. Sluit de netvoedingskabel aan op het apparaat. Als de batterij helemaal leeg is, kan het even duren voordat de indicator
wordt weergegeven.
3. Wanneer de batterij volledig is opgeladen, maakt u eerst de lader los van het apparaat en vervolgens haalt u de lader uit
het stopcontact.
Tip: Als u over oude compatibele Nokia-laders beschikt, kunt u deze gebruiken voor de Nokia E50 door de AC-44-lader
aan te sluiten op de oude lader. De adapter wordt bij het apparaat geleverd.

Het apparaat inschakelen

1. Houd de aan/uit-toets ingedrukt.
2. Als het apparaat vraagt om een PIN-code of blokkeringscode, voert u de code in en selecteert u OK.
3. Wanneer u het apparaat voor het eerst inschakelt, voert u de huidige tijd en datum en de stad waarin u zich bevindt in. Ga
naar beneden om te schakelen van A.M. naar P.M. VoerDru de eerste letters van uw stad in om deze te zoeken. Het is belangrijk dat u de juiste stad selecteert, omdat geplande agenda-items die u opgeeft kunnen veranderen als u later een andere stad kiest die een andere tijdzone heeft.
Tip: Wanneer u het apparaat inschakelt, wordt mogelijk de SIM-kaartprovider herkend en worden de juiste instellingen
voor tekstberichten, multimediaberichten en GPRS automatisch geconfigureerd. Als dat niet het geval is, neemt u
contact op met uw serviceprovider voor de juiste instellingen of gebruikt u de toepassing Instelwizrd. Het apparaat kan zonder de netwerkafhankelijke telefoonfuncties worden gebruikt wanneer er geen SIM-kaart is geplaatst of
wanneer het profiel Offline is geselecteerd.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 10
Page 11
A a n d e s l a g

Toetsen en onderdelen

1 — Aan/uit-toets 2 — Geïntegreerde luidspreker 3 — Druk op deze toets om Contacten of een andere toepassing die is gedefinieerd door uw operator te openen. 4 — Wijzigtoets 5 — Scherm 6 — Selectietoetsen. Druk op een van de twee selectietoetsen om de functie uit te voeren die boven de selectietoets wordt
weergegeven op het scherm. 7 — Wistoets 8 — Eindetoets. Druk op de eindetoets om een oproep te weigeren, actieve gesprekken en gesprekken in de wachtstand te
beëindigen. Door de eindetoets ingedrukt te houden beëindigt u gegevensverbindingen (GPRS, gegevensoproep). 9 — Houd deze toets een paar seconden ingedrukt om te schakelen tussen de profielen Stil en Algemeen. 10 — Microfoon 11 — Joystick. Gebruik de joystick om een selectie in te voeren en om naar links, naar rechts, omhoog en omlaag over het scherm
te bewegen. De verlichting rond de joystick knippert wanneer u bijvoorbeeld een oproep hebt gemist of een bericht hebt ontvangen.
12 — Beltoets 13 — Menu-toets. Druk op de Menu-toets om de toepassingen in het apparaat te openen. In de gebruikershandleiding betekent
"selecteer Menu" dat u op deze toets drukt. 14 — Infraroodpoort 15 — Volumetoetsen 16 — Luistergedeelte U vindt het typelabel door het klepje van de batterij weg te nemen en de batterij te verwijderen.

De toetsen vergrendelen

Wanneer het toetsenslot is ingeschakeld, kunt u soms nog wel het geprogrammeerde alarmnummer kiezen. Door de toetsen te vergrendelen voorkomt u dat de toetsen op het apparaat per ongeluk worden ingedrukt.
Als u de toetsen wilt vergrendelen in de stand-by modus, drukt u op de linkerselectietoets en op *. Als u de toetsen wilt vrijgeven, drukt u nogmaals op de linkerselectietoets en op *.
Tip: Als u de toetsen wilt vergrendelen in de Menu of vanuit een geopende toepassing, houdt u
de aan/uit-toets kort ingedrukt en selecteert u Toetsblk. blokkeren. Als u de toetsen wilt vrijgeven,
drukt u op de linkerselectietoets en op *. U kunt het apparaat in de stand-by modus ook vergrendelen met behulp van de blokkeringscode. Druk op
de aan/uit-toets, selecteer Blokkeer telefoon en voer de blokkeringscode in. De standaard vergrendelingscode is 12345. Als u het apparaat wilt vrijgeven, drukt u op de linkerselectietoets, voert u de beveiligingscode in en drukt u op de joystick.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 11
Page 12
A a n d e s l a g

Aansluitingen

Waarschuwing: Wanneer u de hoofdtelefoon gebruikt, kan uw vermogen om geluiden van buitenaf te horen negatief
worden beïnvloed. Gebruik de hoofdtelefoon niet wanneer dit uw veiligheid in gevaar kan brengen.
Pop-Port™-aansluiting voor hoofdtelefoon en andere toebehoren
Aansluiting voor batterijlader

Antenne's

Uw apparaat heeft een interne antenne.
Opmerking: Zoals voor alle andere radiozendapparatuur geldt, dient onnodig contact met de antenne te worden
vermeden als het apparaat is ingeschakeld. Het aanraken van de antenne kan een nadelige invloed hebben op de
gesprekskwaliteit en kan ervoor zorgen dat het apparaat meer stroom verbruikt dan noodzakelijk is. U kunt de
prestaties van de antenne en de levensduur van de batterij optimaliseren door het antennegebied niet aan te raken
wanneer u het apparaat gebruikt.
De afbeelding toont de positie voor normaal gebruik tegen het oor voor spraakoproepen.

Het scherm

Het scherm kan een klein aantal ontbrekende, heldere of verkeerd gekleurde beeldpunten (dots) bevatten. Dit is kenmerkend voor dit type scherm. Sommige schermen kunnen pixels of dots bevatten die altijd in- of uitgeschakeld blijven. Dit is normaal en geen fout in het ontwerp.

Scherm-indicatoren

Het apparaat wordt gebruikt in een GSM-netwerk. De balk naast het pictogram geeft de signaalsterkte van het netwerk op
uw huidige locatie aan. Hoe hoger de balk, hoe sterker het signaal.
Het batterijniveau. Hoe hoger de balk, hoe meer de batterij opgeladen is.
U hebt een of meer ongelezen berichten in uw Inbox in Berichten. U hebt nieuwe e-mail ontvangen in uw externe mailbox. U hebt een of meer oproepen gemist.
Er is een alarmsignaal actief. U hebt het profiel Stil geselecteerd, waardoor het apparaat geen belsignaal geeft bij inkomende oproepen of berichten. Bluetooth is geactiveerd.
Er is een infraroodverbinding actief. Als de indicator knippert, probeert uw apparaat verbinding te maken met het andere
apparaat of is er sprake van een verbroken verbinding.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 12
Page 13
A a n d e s l a g
Er is een GPRS-packet-gegevensverbinding beschikbaar. Er is een GPRS-packet-gegevensverbinding actief.
Er staat een GPRS-packet-gegevensverbinding in de wachtstand. Er is een EGPRS-packet-gegevensverbinding beschikbaar. Er is een EGPRS-verbinding actief.
Er staat een EGPRS-packet-gegevensverbinding in de wachtstand.
Uw apparaat is met een USB-kabel aangesloten op een pc.
en Geven de telefoonlijn aan die u hebt geselecteerd als u een abonnement voor twee telefoonlijnen hebt (netwerkdienst).
Alle oproepen worden naar een ander nummer doorgeschakeld.
Er is een hoofdtelefoon aangesloten op het apparaat.
De verbinding met een Bluetooth-hoofdtelefoon is verbroken.
Er is een handsfree carkit aangesloten op het apparaat.
Er is een gehoorapparaat aangesloten op het apparaat.
Er is een Teksttelefoon aangesloten op het apparaat.
Het apparaat is bezig met synchroniseren.
Er is een actieve PTT (Push to Talk)-verbinding.

Ondersteuning en contactgegevens Nokia

Ga naar www.nokia.com/support of naar de Nokia-website voor uw land voor de nieuwste versie van deze handleiding, voor aanvullende informatie, downloads en diensten voor uw Nokia-product.
Op de website vindt u informatie over het gebruik van Nokia-producten en -diensten. Als u contact wilt opnemen met de klantenservice, raadpleegt u de lijst met plaatselijke Nokia Care-contactcentra op www.nokia.com/customerservice.
Voor onderhoudsdiensten zoekt u naar het dichtstbijzijnde Nokia-servicecenter op www.nokia.com/repair.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 13
Page 14

2. Het apparaat

Menu-toets en joystick

Als u de toepassingen in uw apparaat wilt gebruiken, drukt u vanuit een standby-modus op de Menu-toets. Als u vanuit een toepassing wilt terugkeren naar Menu maar de toepassing op de achtergrond geopend wilt houden, drukt u op de Menu-toets. Houd de Menu-toets ingedrukt om een lijst met geopende toepassingen weer te geven en tussen de toepassingen te schakelen. Als toepassingen op de achtergrond worden uitgevoerd, vergt dit extra batterijcapaciteit en neemt de gebruiksduur van de batterij af.
In deze gebruikershandleiding betekent "selecteer Menu" dat u op de Menu-toets drukt. Gebruik de joystick om te bladeren en selecties maken. U kunt met de joystick in het Menu of in verschillende toepassingen of
lijsten naar boven, naar beneden, naar links en naar rechts gaan. Daarnaast kunt u op de joystick drukken om toepassingen en bestanden te openen of om instellingen te wijzigen.

Stand-by modi

Het apparaat kent twee verschillende stand-by modi: stand-by modus en actieve stand-by modus.

Actieve standby

Nadat u het apparaat hebt ingeschakeld en het apparaat klaar is voor gebruik en als u nog geen tekens hebt ingevoerd of selecties hebt gemaakt, bevindt het apparaat zich in de actieve stand-by modus. In de actieve stand-by modus worden uw serviceprovider en netwerk weergegeven, evenals symbolen, bijvoorbeeld voor alarmsignalen en voor toepassingen die u snel wilt openen.
Als u toepassingen wilt selecteren om deze te kunnen openen vanuit actieve stand-by, selecteert u Menu > Instrum. > Instell. >
Telefoon > Standby-modus > Toepass. standby. Ga naar de verschillende snelkoppelingsinstellingen en druk op de joystick. Ga
naar de gewenste toepassing en druk op de joystick. Als u de gewone stand-by modus wilt gebruiken, selecteert u Menu > Instrum. > Instell. > Telefoon > Standby-modus > Actief
standby > Uit.
Tip: In de actieve stand-by modus kunt u ook berichten in een berichtenmap weergeven, zoals uw inbox of mailbox. Selecteer Menu > Berichten > Opties > Instellingen > Overige en de mappen in Modus Actief standby.

Standby

In de stand-by modus wordt allerlei informatie weergegeven, zoals uw serviceprovider, de tijd en verschillende indicatoren, bijvoorbeeld voor alarmsignalen. De snelkoppelingen van de joystick zijn gewoonlijk niet beschikbaar in de actieve stand-by modus, waarin de joystick wordt gebruikt om te bladeren.
Snelkoppelingen in stand-by modus Druk op de beltoets om de laatst gekozen telefoonnummers weer te geven. Ga naar een nummer of naam en druk nogmaals
op de beltoets om het nummer te bellen. Als u uw voicemail wilt bellen (netwerkdienst), houdt u 1 ingedrukt. Druk de joystick naar rechts om agenda-items weer te geven. Druk de joystick naar links om tekstberichten te schrijven en te verzenden. Druk op de knop boven aan de zijkant om Contacten te openen. Als u een ander profiel wilt instellen, drukt u kort op de aan/uit-toets, gaat u naar het gewenste profiel en drukt u op de joystick
om het profiel te activeren. Als u Diensten wilt openen en verbinding wilt maken met internet, houdt u 0 ingedrukt. Als u deze snelkoppelingen wilt wijzigen, selecteert u Menu > Instrum. > Instell. > Telefoon > Standby-modus.

Menu

Het Menu is een beginpunt van waaruit u alle toepassingen van het apparaat of op een geheugenkaart kunt openen. Het
Menu bevat toepassingen en mappen (dit zijn groepen met vergelijkbare toepassingen). Met de joystick kunt u omhoog en
omlaag gaan in het scherm. Toepassingen die u installeert worden standaard opgeslagen in de map Installatie.
U opent een toepassing door er naartoe te gaan en op de joystick te drukken. Als u de toepassingen wilt weergeven in een lijst, selecteert u Opties > Weergave wijzigen > Lijst. Als u wilt terugkeren naar de
roosterweergave, selecteert u Opties > Weergave wijzigen > Raster.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 14
Page 15
H e t a p p a r a a t
Als u het geheugengebruik van verschillende toepassingen en gegevens in het apparaat of op de geheugenkaart wilt weergeven of de hoeveelheid vrij geheugen wilt controleren, selecteert u Opties > Gegevens geheugen.
Als u de map opnieuw wilt ordenen, gaat u naar de toepassing die u wilt verplaatsen en selecteert u Opties > Verplaatsen. Naast de toepassing verschijnt een vinkje. Ga naar een nieuwe locatie en selecteer OK.
Als u een toepassing naar een andere map wilt verplaatsen, gaat u naar de gewenste toepassing en selecteert u achtereenvolgens Opties > Verplaats naar map, de nieuwe map en OK.
Als u toepassingen wilt downloaden van internet, selecteert u Opties > Toep.downloads. Als u een nieuwe map wilt maken, selecteert u Opties > Nieuwe map. U kunt geen mappen in mappen maken. Als u de naam van een nieuwe map wilt wijzigen, selecteert u Opties > Naam wijzigen.
Tip: Als u wilt schakelen tussen verschillende geopende toepassingen, houdt u de menutoets ingedrukt. Het venster voor het schakelen tussen toepassingen wordt geopend met daarin een overzicht van de geopende toepassingen. Ga naar een toepassing en druk op de joystick om over te schakelen naar die toepassing.

Algemene bewerkingen in verschillende toepassingen

De volgende bewerkingen zijn van toepassing op verschillende toepassingen: Als u het profiel wilt wijzigen of het apparaat wilt uitschakelen of vergrendelen, houdt u de aan/uit-toets kort ingedrukt. Als u een bestand wilt opslaan, selecteert u Opties > Opslaan. De opties voor het opslaan verschillen per toepassing. Als u een bestand wilt verzenden, selecteert u Opties > Zenden. U kunt een bestand per e-mail of in een multimediabericht
verzenden, of door middel van infrarood of Bluetooth. Als u tekst wilt kopiëren, houdt u de wijzigtoets ingedrukt en selecteert u de tekst met de joystick. Houd de wijzigtoets ingedrukt
en selecteer Kopiëren. U plakt de tekst als volgt: blader naar de gewenste locatie, houd de wijzigtoets ingedrukt en selecteer
Plakken.
Als u een bestand wilt verwijderen, drukt u op de wistoets of selecteert u Opties > Verwijderen. Als u verschillende items wilt selecteren, bijvoorbeeld bestanden of contactpersonen, gaat u omhoog, omlaag, naar links of naar
rechts om het gewenste item te markeren. Selecteer Opties > Markeringen aan/uit > Markeren om één item te selecteren of
Opties > Markeringen aan/uit > Alle markeren om alle items te selecteren.
Tip: Als u vrijwel alle items wilt selecteren, selecteert u eerst Opties > Markeringen aan/uit > Alle markeren. Markeer de items die u niet wilt selecteren en selecteer vervolgens Opties > Markeringen aan/uit > Markering opheffen.
Als u een object wilt selecteren (bijvoorbeeld een bijlage in een document), gaat u naar het object zodat het object aan beide kanten wordt gemarkeerd met vierkantjes.

Intern zkn.

U kunt zoeken naar gegevens in uw contacten, notities, afspraken, taken, e-mailberichten en SMS-berichten. U kunt ook bestanden zoeken aan de hand van de bestandsnamen in het geheugen van uw apparaat en op de geheugenkaart.
Selecteer Menu > Kantoor > Intern zkn.. Selecteer de typen inhoud waarin u wilt zoeken. U kunt de selectie opheffen door deze nogmaals te selecteren. Als u alle typen
inhoud wilt doorzoeken, selecteert u Alles. Voer de woorden in die u zoekt, of het begin daarvan. Selecteer Zoeken.
Tip: U kunt wildcards gebruiken om items te zoeken. Gebruik een ? om één teken te vervangen, en * om nul of meer tekens te vervangen.
Als u twee woorden in uw zoekopdracht wilt opnemen, moet u deze scheiden met een spatie. U vindt alleen items die beide woorden bevatten.
Als u exacte treffers voor een zin of deel van een zin wilt zoeken, zet u de woorden tussen aanhalingstekens.
Selecteer Opties > Vorige pagina om uw eerdere zoekopdrachten te zien.

Tekst invoeren

Traditionele tekstinvoer

Als u tekst invoert met traditionele tekstinvoer, wordt in de rechterbovenhoek van het scherm
en geven het geselecteerde lettertype aan. geeft aan dat de eerste letter van de zin een hoofdletter is en de
overige letters kleine letters zijn. geeft de cijfermodus aan.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 15
weergegeven.
Page 16
H e t a p p a r a a t
Druk herhaaldelijk op 1–9 tot het gewenste teken wordt weergegeven. Er zijn voor een cijfertoets meer tekens beschikbaar dan op de toets zijn afgedrukt.
Als u een nummer wilt invoegen, houdt u de cijfertoets ingedrukt.
Als u tussen de letter- en cijfermodus wilt schakelen, houdt u # ingedrukt.
Als de volgende letter met dezelfde toets moet worden ingevoerd als de huidige letter, wacht u tot de cursor wordt
weergegeven en voert u de letter in.
Als u een teken wilt verwijderen, drukt u op de wistoets. Houdt de wistoets ingedrukt om meer dan één teken te wissen.
Voor de meest gebruikte leestekens drukt u op de toets 1. Druk herhaaldelijk op 1 om het gewenste leesteken te bereiken.
Druk op * om een lijst met speciale tekens te openen. Blader met de joystick door de lijst en selecteer een teken.
Als u een spatie wilt invoegen, drukt u op 0. Als u de cursor naar de volgende regel wilt verplaatsen, drukt u drie keer op 0.
Als u tussen de verschillende lettertypen wilt schakelen, drukt u op #.

Tekstvoorspelling

1. Als u de tekstvoorspelling wilt inschakelen, drukt u op de wijzigtoets en selecteert u Tekstvoorspelling aan. Daarmee wordt
tekstvoorspelling voor alle editors in het apparaat ingeschakeld. Als u tekst met tekstvoorspelling invoert, wordt in de rechterbovenhoek van het scherm de indicator weergegeven.
2. Voor het invoeren van het gewenste woord drukt u op 2–9. Druk één keer op elke toets voor één letter.
3. Als u het gewenste woord hebt ingevoerd en dit juist is, bevestigt u het woord door de joystick naar rechts te drukken of op
0 te drukken om een spatie toe te voegen. Als het woord niet juist is, drukt u herhaaldelijk op * om de overeenkomende woorden in het woordenboek één voor één
te bekijken. Als het teken ? achter het woord wordt weergegeven, is het woord dat u wilde invoeren niet in het woordenboek opgenomen.
Als u een woord aan het woordenboek wilt toevoegen, selecteert u Spellen, voert u het woord in (maximaal 32 letters) met traditionele tekstinvoer en selecteert u OK. Het woord wordt aan het woordenboek toegevoegd. Als het woordenboek vol is, wordt het eerste woord dat was toegevoegd vervangen door een nieuw woord.
4. Voer het volgende woord in.
Tip: Voor het in- of uitschakelen van tekstvoorspelling drukt u twee keer kort achter elkaar op #.
Voer de eerste helft van een samengesteld woord in, bevestig dit deel en druk de joystick naar rechts. Voer het laatste deel van het samengestelde woord in. Voltooi het samengestelde woord door op 0 te drukken om een spatie toe te voegen.
Als u tekstvoorspelling voor alle editors op het apparaat wilt uitschakelen, drukt u op de wijzigtoets en selecteert u
Tekstvoorspelling > Uit.

Tekst naar het klembord kopiëren

1. Houdt de wijzigtoets ingedrukt om letters en woorden te selecteren. Druk de joystick tegelijkertijd in de vereiste richting
om het woord, de zin of de regel tekst te selecteren die u wilt kopiëren. Daarbij wordt de tekst gemarkeerd.
2. Als u de tekst naar het klembord wilt kopiëren, houdt u de wijzigtoets ingedrukt en selecteert u Kopiëren. Als u de tekst in
een document wilt invoegen, houdt u de wijzigtoets ingedrukt en selecteert u Plakken.

Invoertaal wijzigen

Wanneer u tekst invoert, kunt u de invoertaal wijzigen. Als u bijvoorbeeld herhaaldelijk op de toets 6 moet drukken om een bepaald teken te kunnen invoeren, wijzigt u de invoertaal zodat verschillende tekens in een andere volgorde worden aangeboden.
Als u tekst invoert in een niet-Latijns alfabet en Latijnse tekens wilt invoeren (bijvoorbeeld een e-mail- of internetadres), moet u mogelijk de invoertaal wijzigen. Als u de invoertaal wilt wijzigen, drukt u op de wijzigtoets, selecteert u Invoertaal en vervolgens een invoertaal met Latijnse tekens.

Volumeregeling

Waarschuwing: Houd het apparaat niet dicht bij uw oor wanneer de luidspreker wordt gebruikt, aangezien het volume
erg luid kan zijn. U kunt het volume tijdens een gesprek regelen door op de volumetoetsen te drukken. Bij gebruik van de luidspreker kunt u het volume regelen door op de volumetoetsen te drukken.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 16
Page 17
H e t a p p a r a a t

Profielen

Waarschuwing: In het profiel Offline kunt u geen oproepen doen of ontvangen, en kunnen ook overige functies
waarvoor netwerkdekking vereist is, niet worden gebruikt. Soms kunt u nog wel het geprogrammeerde alarmnummer
kiezen. Als u wilt bellen, moet u de telefoonfunctie eerst activeren door een ander profiel te kiezen. Als het apparaat
vergrendeld is, moet u de beveiligingscode invoeren. Selecteer Menu > Instrumenten > Profielen. U kunt voor verschillende gebeurtenissen, omgevingen of groepen bellers beltonen, waarschuwingssignalen en andere signalen
instellen. Als u een profiel wilt aanpassen, gaat u naar het gewenste profiel in de lijst en selecteert u Opties > Aanpassen.
Definieer de volgende instellingen:
Beltoon — Een beltoon uit de lijst selecteren, of Beltoondownl. selecteren om een map te openen met daarin een lijst met
bookmarks voor het downloaden van tonen. Als u de geselecteerde toon wilt beluisteren, selecteert u Afspelen. Als u twee verschillende telefoonlijnen gebruikt, kunt u verschillende beltonen voor deze lijnen instellen.
Naam beller uitspr. — De functie tekst-naar-spraak-beltoon activeren. Wanneer iemand uit uw contactenlijst u belt, hoort u
een beltoon die bestaat uit de gesproken naam van het contact en de geselecteerde beltoon.
Beltoontype — Het type beltoon instellen.
Belvolume — Het volume van de beltoon instellen.
Berichtensignaaltoon — Een toon voor ontvangen SMS-berichten instellen.
Signaaltoon e-mail — Een toon voor ontvangen e-mailberichten instellen.
Trilsignaal — Instellen of het apparaat trilt wanneer u een oproep ontvangt.
Toetsenbordtonen — Het volume van de toetsenbordtonen van het apparaat instellen.
Waarschuwingstonen — De waarschuwingssignalen in- of uitschakelen.
Waarschuwen bij — U kunt instellen dat het apparaat alleen overgaat wanneer u wordt gebeld door nummers van een
bepaalde groep contacten. Voor oproepen van andere nummers geldt een stille waarschuwing.
Profielnaam — Een nieuw profiel een naam geven of de naam van een bestaand profiel wijzigen. De namen van profielen
Algemeen en Offline kunnen niet worden gewijzigd.
Wanneer het profiel Offline is geactiveerd, kunt u het apparaat niet per ongeluk inschakelen, berichten verzenden of ontvangen of Bluetooth gebruiken. Bovendien wordt een eventuele internetverbinding die actief is op het moment dat het
profiel wordt geselecteerd gesloten. Als u een profiel wilt wijzigen, gaat u naar het gewenste profiel in de lijst en selecteert u Opties > Activeren. Als u een nieuw profiel wilt maken, selecteert u Opties > Nieuw maken en definieert u de volgende instellingen:

Beltonen selecteren

Als u een beltoon wilt instellen, gaat u naar een profiel en selecteert u Opties > Aanpassen > Beltoon. Selecteer een beltoon uit de lijst of selecteer Beltoondownl. om een map te openen met daarin een lijst met bookmarks voor het downloaden van tonen. Gedownloade tonen worden opgeslagen in Galerij.
Als u een beltoon alleen voor een bepaalde groep contacten wilt gebruiken, gaat u naar een profiel en selecteert u Opties >
Aanpassen > Waarschuwen bij en vervolgens de gewenste groep. Voor oproepen van andere nummers geldt een stille
waarschuwing. Als u wilt bladeren naar een berichttoon, gaat u naar een profiel en selecteert u Opties > Aanpassen > Berichtensignaaltoon. Als u de geselecteerde toon wilt beluisteren, selecteert u de toon uit de lijst en wacht u tot de toon wordt afgespeeld.

Toebehoreninstellingen wijzigen

Ga naar een toebehoren en selecteer Opties > Openen. Wijzig het standaardprofiel voor het toebehoren.
Als u toebehoreninstellingen wilt wijzigen, selecteert u een toebehoren en selecteert u Opties > Openen.

Thema's

Selecteer Menu > Instrumenten > Thema's. Met Thema's kunt u de weergave van het scherm van het apparaat wijzigen. U kunt bijvoorbeeld de achtergrondafbeelding en
de kleuren op het scherm wijzigen. Meer informatie kunt u vinden in de uitgebreide gebruikershandleiding op het web.
Als u de weergave van het scherm wilt wijzigen, markeert u het thema dat u wilt gebruiken en selecteert u Opties > Toepas..
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 17
Page 18
H e t a p p a r a a t
Als u een thema wilt bewerken, markeert u het thema en selecteert u Opties > Bewerken. Selecteer Achtergrond om de achtergrondafbeelding in de stand-by modi te wijzigen, of selecteer Energiespaarstand om een tekst of de datum en tijd te gebruiken als energiebesparing voor het scherm wanneer gedurende bepaalde tijd geen toetsen zijn ingedrukt.
Als u thema's wilt downloaden, moet u een netwerkverbinding tot stand brengen waarmee u thema's kunt downloaden van internetbronnen die compatibel zijn met uw apparaat.
Als u een thema wilt downloaden, selecteert u Themadownloads. Voer de koppeling in van waaruit u het thema wilt downloaden. Wanneer het thema is gedownload, kunt u dit bekijken, activeren of bewerken.
Als u een thema wilt bekijken, markeert u het thema en selecteert u Opties > Bekijken. Selecteer Toepas. om het nieuwe thema te gaan gebruiken.

Inhoud uitwisselen tussen apparaten

U kunt inhoud, zoals contactpersonen, van een compatibel Nokia-apparaat overbrengen naar uw Nokia E50 via Bluetooth of infrarood. Het soort inhoud dat kan worden overgebracht, is afhankelijk van het type apparaat. Als het andere apparaat synchronisatie ondersteunt, kunt u ook gegevens synchroniseren tussen het andere apparaat en uw Nokia E50.

Gegevens overbrengen met Bluetooth of infrarood

Als u wilt beginnen met het overbrengen van gegevens vanaf een compatibel apparaat, selecteert u Menu > Instrum. >
Overdracht.
Bluetooth-connectiviteit
1. Selecteer Doorgaan in de informatieweergave.
2. Selecteer Via Bluetooth. Beide apparaten moeten het geselecteerde verbindingstype ondersteunen.
3. Activeer Bluetooth in het andere apparaat en selecteer Doorgaan in uw Nokia E50 om te zoeken naar apparaten met een
Bluetooth-verbinding.
4. Selecteer Stop in uw Nokia E50 nadat het andere apparaat is gevonden.
5. Selecteer het andere apparaat in de lijst. U wordt gevraagd naar de toegangscode (1 tot 16 cijfers) van uw Nokia E50. De
toegangscode wordt slechts één keer gebruikt om de verbinding te bevestigen.
6. Voer de code in op uw Nokia E50 en selecteer OK. Voer de toegangscode in op het andere apparaat en selecteer OK. De
apparaten zijn nu gekoppeld. Bij sommige typen apparaten wordt de toepassing Overdr.ggvns als een bericht naar het andere apparaat gestuurd. Als u
Overdr.ggvns wilt installeren op het andere apparaat, opent u het bericht en volgt u de instructies op het scherm.
7. Selecteer met de Nokia E50 de inhoud die u van het andere apparaat wilt kopiëren en selecteer OK. Infraroodconnectiviteit
1. Selecteer Doorgaan in de informatieweergave.
2. Selecteer Via infrarood. Beide apparaten moeten het geselecteerde verbindingstype ondersteunen.
3. Koppel de twee apparaten. Zie 'Infrarood', p. 57.
4. Selecteer met de Nokia E50 de inhoud die u van het andere apparaat wilt kopiëren en selecteer OK. Inhoud wordt vanuit het geheugen van het andere apparaat naar de betreffende locatie in uw apparaat gekopieerd. De tijd die
nodig is om te kopiëren, hangt af van de hoeveelheid gegevens die wordt overgebracht. U kunt het kopiëren annuleren en nadien hervatten.
De benodigde stappen voor gegevensoverdracht kunnen verschillen per apparaat en kunnen verschillen als u de gegevensoverdracht eerder hebt onderbroken. De items die u kunt overbrengen, zijn afhankelijk van het andere apparaat.
Zie 'Apparaten koppelen', p. 56.

Gegevens met ander apparaat synchroniseren

Als u eerder gegevens hebt overgebracht naar uw Nokia E50 en als uw andere apparaat synchronisatie ondersteunt, kunt u
Overdracht gebruiken om de gegevens op beide apparaten up-to-date te houden.
1. Selecteer Telefoons en druk op de joystick.
2. Ga naar het apparaat waarvan u gegevens hebt overgebracht en druk op de joystick.
3. Selecteer Synchroniseren en druk op de joystick. De apparaten beginnen met synchroniseren via de verbinding die u had
geselecteerd tijdens de oorspronkelijke gegevensoverdracht. Alleen de gegevens die u oorspronkelijk had geselecteerd voor gegevensoverdracht, worden gesynchroniseerd.
Als u de instellingen voor gegevensoverdracht en synchronisatie wilt wijzigen, selecteert u Synchroniseren, gaat u naar een apparaat, drukt u op de joystick en selecteert u Bewerken.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 18
Page 19
H e t a p p a r a a t

Geheugen

Er zijn twee typen geheugens waarin u gegevens kunt opslaan of toepassingen kunt installeren: apparaatgeheugen en verwijderbaar geheugen.

Apparaatgeheugen

Geheugen dat in uw apparaat is geïntegreerd, is een dynamische geheugen-'pool' die door vele toepassingen wordt gedeeld. De hoeveelheid beschikbaar intern geheugen varieert, maar is gelimiteerd tot het maximum van de fabrieksinstelling. De gegevens die in het apparaat zijn opgeslagen, zoals softwaretoepassingen, afbeeldingen en muziek, maken gebruik van het interne geheugen.

Verwijderbaar geheugen

Verwijderbaar geheugen is gegevensopslag die niet in het apparaat is geïntegreerd, zoals een SIM-kaart of een geheugenkaart. Een SIM-kaart bevat verschillende soorten informatie, zoals informatie over de netwerkoperator en contacten. Een geheugenkaart kan dienen als externe opslag voor softwaretoepassingen, afbeeldingen, muziek, contacten, tekst of elektronische gegevens. Er zijn geheugenkaarten met hoge capaciteit beschikbaar.

Geheugeninformatie

Selecteer Menu en Opties > Gegevens geheugen en Geheugen of Geheugenkaart. U kunt zien hoeveel geheugen er momenteel in gebruik is, hoeveel vrij geheugen er overblijft en hoeveel geheugen in beslag
wordt genomen door elk gegevenstype. U kunt bijvoorbeeld zien hoeveel geheugen uw e-mail, tekstdocumenten of agenda­items in beslag nemen.
Tip: Om te voorkomen dat de hoeveelheid geheugen te klein wordt, is het raadzaam om regelmatig gegevens te verwijderen of deze naar een geheugenkaart of pc over te brengen.

Geheugenkaart

Uw Nokia-apparaat ondersteunt het bestandssysteem FAT16 en FAT32 voor geheugenkaarten. Als u een geheugenkaart uit een ander apparaat gebruikt of als u verzekerd wilt zijn van compatibiliteit tussen de geheugenkaart en uw Nokia-apparaat, moet u de geheugenkaart formatteren met uw Nokia-apparaat. Let wel: alle gegevens op de geheugenkaart worden permanent verwijderd als u de geheugenkaart formatteert.
Het is raadzaam om de gegevens in het apparaatgeheugen regelmatig naar de geheugenkaart te kopiëren. U kunt de gegevens later op het apparaat herstellen. Als u een back-up van het apparaatgeheugen wilt maken op een geheugenkaart, selecteert u
Menu > Instrumenten > Geheugenkaart > Opties > Reservekopie. Als u de informatie wilt terugzetten van de geheugenkaart
naar het apparaatgeheugen, selecteert u Menu > Instrumenten > Geheugenkaart > Opties > Herst. vanaf kaart. Verwijder de geheugenkaart niet terwijl een bewerking plaatsvindt. Wanneer u de kaart tijdens een dergelijke bewerking
verwijdert, kan schade ontstaan aan de geheugenkaart en het apparaat en kunnen de gegevens die op de kaart zijn opgeslagen, beschadigd raken.
Als u een geheugenkaart niet kunt gebruiken, is het kaarttype mogelijk niet geschikt, is de kaart niet geformatteerd voor het apparaat of is het bestandssysteem op de kaart beschadigd.
Tip: U kunt een geheugenkaart installeren en verwijderen zonder de batterij te verwijderen of het apparaat uit te schakelen.
MicroSD Gebruik alleen compatibele microSD-kaarten die door Nokia zijn goedgekeurd voor gebruik met dit apparaat. Nokia gebruikt
de goedgekeurde industriestandaarden voor geheugenkaarten, maar het is mogelijk dat niet alle andere merken goed werken of volledig compatibel zijn met dit apparaat.
Dit apparaat gebruikt een microSD-geheugenkaart. Met het oog op de interoperabiliteit moet u alleen compatibele microSD-kaarten met dit apparaat gebruiken. Vraag
de fabrikant of de leverancier naar de compatibiliteit van een microSD-kaart. Kaarten van een ander type dan microSD zijn niet compatibel met dit apparaat. Als u een incompatibele geheugenkaart gebruikt, kan schade ontstaan aan de geheugenkaart en het apparaat en kunnen de gegevens die op de incompatibele kaart zijn opgeslagen, beschadigd raken. Houd alle geheugenkaarten buiten bereik van kleine kinderen.
Een geheugenkaart gebruiken Selecteer Menu > Instrumenten > Geheugenkrt > Opties en selecteer de volgende opties:
Geh.krt verwijderen — De geheugenkaart veilig verwijderen.
Reservekopie — Een back-up op uw geheugenkaart maken van belangrijke gegevens, zoals uw agenda-items of contacten.
Herst. vanaf kaart — De back-up van de geheugenkaart naar het apparaat terugzetten.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 19
Page 20
H e t a p p a r a a t
Geh.kaart formatt. — Een geheugenkaart voor het apparaat formatteren.
Naam geh.kaart — De naam van de geheugenkaart wijzigen.
Wachtw. instellen — Een wachtwoord voor de geheugenkaart maken.
Gegevens geheugen — Het geheugengebruik van verschillende toepassingen en gegevens bekijken.
Geheugenkaart formatteren Wanneer een geheugenkaart wordt geformatteerd, gaan alle gegevens op de kaart definitief verloren. Raadpleeg uw leverancier
om te achterhalen of u de geheugenkaart moet formatteren voor het eerste gebruik. Als u een geheugenkaart wilt formatteren, selecteert u Opties > Geh.kaart formatt.. Voer na het formatteren een naam in voor de geheugenkaart.
Beveiliging geheugenkaart U kunt een geheugenkaart beveiligen met een wachtwoord om onbevoegd gebruik te voorkomen. Als u een wachtwoord wilt
instellen, selecteert u Opties > Wachtw. instellen. Het wachtwoord kan acht tekens lang zijn en is hoofdlettergevoelig. Het wachtwoord wordt opgeslagen in het apparaat. U hoeft het niet opnieuw in te voeren zolang u de geheugenkaart in hetzelfde apparaat gebruikt. Als u de geheugenkaart in een ander apparaat gebruikt, wordt naar het wachtwoord gevraagd. Niet alle geheugenkaarten ondersteunen beveiliging met een wachtwoord.
Als u het wachtwoord voor de geheugenkaart wilt verwijderen, selecteert u Opties > Wachtw. verw.. Wanneer u het wachtwoord verwijdert, zijn de gegevens op de geheugenkaart niet meer beveiligd tegen onbevoegd gebruik.
Een geheugenkaart deblokkeren Als u een geblokkeerde geheugenkaart wilt openen, selecteert u Opties > Geh.kaart deblokk.. Voer uw wachtwoord in.

Help en zelfstudie

Als u vragen hebt over het gebruik van het apparaat, hoeft u de handleiding niet bij de hand te hebben omdat het apparaat over zowel taakspecifieke Help als een zelfstudie beschikt.
Tip: Taakspecifiek houdt in dat u instructies direct kunt weergeven vanuit een lijst met Opties.

Help bij het apparaat

Als u instructies wilt lezen voor de huidige weergave van de geopende toepassing, selecteert u Opties > Help.
Tip: U kunt ook Menu > Instrumenten > Help selecteren om door Help-onderwerpen te bladeren en zoekacties uit te voeren.
In Help kunt u categorieën selecteren waarvoor u instructies wilt zien. Ga naar een categorie, zoals Berichten, en druk op de joystick om te zien welke instructies (Help-onderwerpen) beschikbaar zijn. Tijdens het lezen van het onderwerp drukt u de joystick naar links of naar rechts om de andere onderwerpen in dezelfde categorie weer te geven.
Tijdens het lezen van de instructies kunt u terugkeren naar de toepassing die op de achtergrond geopend is door de menutoets ingedrukt te houden.

Zelfstudie

De zelfstudie geeft informatie over het apparaat en laat zien hoe u het kunt gebruiken. Als u de zelfstudie wilt openen vanuit het menu, selecteert u Menu > Instrumenten > Zelfstudie en opent u de sectie die u wilt
bekijken.

Nokia PC Suite

U kunt Nokia PC Suite installeren vanaf de cd-rom of via de website. Nokia PC Suite kan alleen worden gebruikt met Windows 2000 en Windows XP. Met Nokia PC Suite kunt u back-ups maken, het apparaat synchroniseren met een compatibele computer, bestanden tussen het apparaat en een compatibele computer uitwisselen of het apparaat gebruiken als modem.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 20
Page 21

3. Oproepen en spraaktoepassingen

Wanneer het apparaat is vergrendeld, kunt u soms nog wel het geprogrammeerde alarmnummer kiezen.

Oproepen

Als u een nummer wilt kiezen terwijl het apparaat in het profiel Offline staat, moet u mogelijk de beveiligingscode intoetsen en het apparaat instellen op een belprofiel voordat u een nummer kiest, ook als het een alarmnummer betreft.
Voordat u een oproep kunt verzenden of ontvangen, moet het apparaat zijn ingeschakeld, voorzien zijn van een geldige SIM­kaart en zich binnen het bereik van het netwerk bevinden.
Voer het netnummer en abonneenummer in en druk op de beltoets. Als u een verkeerd teken invoert, drukt u op de wistoets.
Tip: Voor internationale gesprekken drukt u tweemaal op de *-toets voor het plusteken (+) dat de internationale toegangscode vervangt, en voert u de landcode, het netnummer (laat zo nodig de eerste 0 weg) en het telefoonnummer in.
Als u de oproep wilt beëindigen of de kiespoging wilt annuleren, drukt u op de eindetoets. Als u wilt bellen naar een contact uit het telefoonboek, selecteert u in de stand-by modus Contact.. Voer de eerste letters van
de naam in, ga naar de naam en druk op de beltoets. Zie 'Contacten', p. 30. Druk op de beltoets om de 20 laatst gekozen nummers weer te geven. Ga naar het gewenste nummer of de gewenste naam en
druk op de beltoets om het nummer te kiezen. Zie 'Logboek', p. 23. Met de volumetoetsen kunt u het volume van een actief gesprek regelen. Als u in de stand-by modus uw voicemail wilt bellen (netwerkdienst), houdt u 1 ingedrukt of drukt u op 1 en vervolgens op de
beltoets.

Snelkeuze

Met de snelkeuzefunctie kunt u een nummer kiezen door een cijfertoets ingedrukt te houden. Voordat u de snelkeuzefunctie kunt gebruiken, moet u Menu > Instrum. > Instellingen > Bellen > Snelkeuze > Aan selecteren.
Als u een cijfertoets aan een telefoonnummer wilt toewijzen, selecteert u Menu > Instrum. > Snelkeuze. Ga naar de cijfertoets (2 - 9) op het scherm en selecteer Opties > Toewijz.. Selecteer het gewenste nummer in de Contacten-database.
Als u het telefoonnummer dat aan een cijfertoets is toegewezen, wilt verwijderen, gaat u naar de snelkeuzetoets en selecteert u Opties > Verwijderen.
Als u het telefoonnummer dat aan een cijfertoets is toegewezen, wilt wijzigen, gaat u naar de snelkeuzetoets en selecteert u
Opties > Wijzigen.

Oproep beantwoorden

Opmerking: De uiteindelijke rekening van de serviceprovider voor oproepen en diensten kan variëren, afhankelijk van
de netwerkfuncties, afrondingen, belastingen, enzovoort. Druk op de beltoets om een oproep te beantwoorden. Druk op de eindetoets om de oproep te weigeren. Als u de beltoon wilt uitschakelen in plaats van een oproep te beantwoorden, selecteert u Stil. Als u een nieuwe oproep wilt beantwoorden tijdens een gesprek wanneer de functie Oproep in wachtrij is geactiveerd, drukt
u op de beltoets. De eerste oproep wordt in de wachtstand gezet. Druk op de eindetoets om de actieve oproep te beëindigen.

Opties tijdens een gesprek

Selecteer Opties voor de volgende functies tijdens een gesprek:
Dempen — U kunt luisteren naar het actieve gesprek, maar de andere deelnemers kunnen u niet horen.
Dempen opheffen — De gespreksdeelnemers kunnen u weer horen.
Verwijd. — Een deelnemer uit het actieve gesprek verwijderen.
Actieve opr. beëind. — De actieve oproep beëindigen.
Menu — Het menu Toepassingen van uw apparaat weergeven.
Standby — De actieve oproep in de wachtstand plaatsen.
Oproep activeren — De actieve oproep uit de wachtstand halen.
Nieuwe oproep — Een nieuwe oproep doen tijdens een gesprek als de functie voor Conferentiegesprek (netwerkdienst)
beschikbaar is.
Aannemen — Een inkomende oproep beantwoorden tijdens een gesprek als Oproep in wachtrij actief is.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 21
Page 22
O p r o e p e n e n s p r a a k t o e p a s s i n g e n
Weigeren — Een inkomende oproep weigeren tijdens een gesprek als Oproep in wachtrij actief is.
Toetsblk. blokkeren — Toetsen blokkeren tijdens een gesprek.
Conferentie — Een actief gesprek en een gesprek in de wachtstand samenvoegen in een conferentiegesprek (netwerkdienst).
Privé — Een privégesprek voeren met een geselecteerde deelnemer in het conferentiegesprek (netwerkdienst).
Wisselen — Schakelen tussen het actieve gesprek en het gesprek in de wachtstand (netwerkdienst).
DTMF verzenden — DTMF-toonreeksen (Dual Tone Multi-Frequency), zoals wachtwoorden, verzenden. Voer de DTMF-reeks in
of zoek ernaar in Contact. en selecteer DTMF.
Doorverbinden — Het gesprek in de wachtstand verbinden met het actieve gesprek en zelf de verbinding verbreken
(netwerkdienst).
De beschikbare opties kunnen verschillen.

Oproepen omleiden

Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Doorschakelen. U kunt inkomende oproepen omleiden naar uw voicemail of naar een ander telefoonnummer. Neem contact op met uw
serviceprovider voor meer informatie.
1. Selecteer een van de volgende opties:
Spraakoproepen — Inkomende spraakoproepen.
Gegevensoproepen — Inkomende gegevensoproepen.
Faxoproepen — Inkomende faxoproepen.
2. Selecteer een van de volgende opties voor het omleiden van oproepen:
Alle spraakoproepen, Alle gegevensoproepen of Alle faxoproepen. — Alle inkomende spraak-, gegevens- of faxoproepen omleiden.
Indien bezet — Inkomende oproepen omleiden als u een actief gesprek hebt.
Als niet aangenomen — Inkomende oproepen omleiden als het apparaat gedurende een bepaalde periode is overgegaan.
In het veld Wachttijd: geeft u op hoe lang het apparaat overgaat voordat de oproep wordt omgeleid.
Indien buiten bereik — Oproepen omleiden wanneer het apparaat is uitgeschakeld of geen netwerkbereik heeft.
Als niet beschikbaar — De laatste drie instellingen tegelijk activeren. Met deze optie worden oproepen omgeleid als het
apparaat bezet is, niet wordt beantwoord of buiten bereik van een netwerk is.
3. Selecteer Activeren. Als u de huidige status voor het omleiden van oproepen wilt controleren, gaat u naar de omleidoptie en selecteert u Opties >
Controleer status.
Als u het omleiden van spraakoproepen wilt beëindigen, gaat u naar de omleidoptie en selecteert u Opties > Annuleer.

Oproepen blokkeren

De functies voor het blokkeren en doorschakelen van oproepen kunnen niet tegelijkertijd actief zijn. Wanneer oproepen zijn geblokkeerd, kunt u soms wel officiële alarmnummers kiezen. Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Oproepblokk.. U kunt de oproepen blokkeren die met het apparaat kunnen worden uitgevoerd of ontvangen (netwerkdienst). Als u de
instellingen wilt wijzigen, moet u beschikken over het blokkeerwachtwoord van de serviceprovider. Het blokkeren van oproepen heeft invloed op alle oproepen, ook gegevensoproepen.
Als u oproepen wilt blokkeren, selecteert u Mob. opr. blokkeren en maakt u een keuze uit de volgende opties:
Uitgaande oproepen — Spraakoproepen met het apparaat voorkomen.
Inkomende oproepen — Inkomende oproepen blokkeren.
Internat. oproepen — Oproepen naar het buitenland voorkomen.
Ink. opr. in buitenl. — Oproepen blokkeren wanneer u zich in het buitenland bevindt.
Int. opr. niet nr vaderl. — Oproepen naar het buitenland blokkeren maar oproepen naar uw eigen land toestaan.
Als u de status van oproepblokkeringen wilt controleren, gaat u naar de blokkeeroptie en selecteert u Opties > Controleer
status.
Als u alle spraakoproepen wilt blokkeren, gaat u naar een blokkeeroptie en selecteert u Opties > Alle blokk. annul..

DTMF-tonen verzenden

U kunt DTMF-tonen (Dual Tone Multi-Frequency) verzenden tijdens een actieve oproep om de voicemailbox of andere telefoondiensten te besturen.
Als u een DTMF-toonreeks wilt verzenden, voert u een oproep uit en wacht u tot de oproep wordt beantwoord. Selecteer
Menu > Opties > DTMF verzenden. Typ de DTMF-toonreeks of selecteer een vooraf gedefinieerde toonreeks.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 22
Page 23
O p r o e p e n e n s p r a a k t o e p a s s i n g e n
Als u een DTMF-toonreeks aan contactkaarten wilt koppelen, selecteert u Menu > Contacten. Open een contact en selecteer
Opties > Bewerken > Opties > Detail toevoegen > DTMF. Voer de toonreeks in. Druk driemaal op * om p in te voegen, een pauze
van ongeveer 2 seconden vóór of tussen DTMF-tonen. Selecteer Gereed. Als u het apparaat wilt instellen om alleen DTMF-tonen te verzenden nadat u tijdens een oproep DTMF verzenden hebt geselecteerd, voegt u w in door viermaal op * te drukken.

Logboek

Selecteer Menu > Logboek. In het Logboek kunt u informatie bekijken over de communicatiegeschiedenis van het apparaat.
Als u recente spraakoproepen, de geschatte duur en packet-gegevensverbindingen wilt bekijken, selecteert u Recente opr., Duur
oproep of Packet-ggvns en drukt u op de joystick.
Als u de gebeurtenissen wilt sorteren op type of op richting, gaat u naar rechts en selecteert u Opties > Filter. Ga naar een filtertype en druk op de joystick. Selecteer het type of de richting en druk op de joystick.
Als u wilt opgeven welke communicatiegebeurtenissen worden gewist, selecteert u Opties > Instellingen > Duur vermelding
log, een optie en OK.
Als u gemiste of ontvangen oproepen en gekozen nummers wilt wissen, selecteert u Recente opr. > Opties > Wis recente
oproep..
Als u een beller wilt antwoorden met een bericht, selecteert u Recente opr. > Gemiste opr. > Opties > Ber. opstellen. U kunt tekstberichten en multimediaberichten verzenden.
Als u de beller of de afzender van een bericht wilt toevoegen aan uw Contacten, selecteert u de beller of afzender en selecteert u Recente opr. > Gemiste opr. > Opties > Toev. aan Contact..
Als u de hoeveelheid met GPRS verzonden of ontvangen gegevens wilt weergeven, selecteert u Packet-ggvns. Als u de GPRS-tellers op nul wilt zetten, selecteert u Opties > Tellers op nul. Voer de beveiligingscode in en selecteer OK.

Instellingen Logboek

Als u wilt instellen hoe lang communicatiegebeurtenissen moeten worden bewaard in het Logboek, selecteert u Opties >
Instellingen > Duur vermelding log. Selecteer een optie in de lijst en selecteer OK.
Als u de duur van de oproep wilt weergeven tijdens het gesprek, selecteert u Opties > Instellingen > Duur oproep tonen > Ja.

PTT (Push to Talk)

Selecteer Menu > Connect. > P2T. PTT (Push to Talk; netwerkdienst) maakt rechtstreekse gesproken communicatie mogelijk met een enkele druk op een knop.
Met PTT (Push to Talk) kunt u uw apparaat gebruiken als een portofoon.

PTT (Push to Talk)

U kunt met PTT (Push to Talk) een gesprek voeren met één persoon of met een groep, of u kunt zich aanmelden bij een kanaal. Een kanaal is vergelijkbaar met een chatruimte: u kunt het kanaal oproepen om te zien of er iemand on line is. Met de oproep naar het kanaal roept u geen andere deelnemers op. Deelnemers melden zich aan bij het kanaal en beginnen met elkaar te praten.
Bij PTT-communicatie spreekt één persoon terwijl de anderen luisteren door middel van de ingebouwde luidspreker. Deelnemers kunnen om de beurt reageren op elkaar. Omdat er slechts één deelnemer tegelijk aan het woord kan zijn, is de maximale spreektijd beperkt. Neem contact op met uw netwerkoperator of serviceprovider voor informatie over de lengte van de spreektijd in uw netwerk.
Tijdens een PTT-oproep moet u het apparaat voor u houden zodat u het scherm kunt zien. Spreek in de richting van de microfoon en bedek de luidspreker niet met uw handen.
Telefoongesprekken krijgen altijd prioriteit over PTT (Push to Talk). Voordat u PTT (Push to Talk) kunt gebruiken, moet u een toegangspunt en instellingen voor PTT (Push to Talk) definiëren.
Mogelijk ontvangt u de instellingen in een speciaal SMS-bericht van de serviceprovider die de PTT-dienst aanbiedt. Gebruikersinstellingen
Selecteer Opties > Instellingen > Gebr.instellingen. Definieer de volgende opties:
Inkom. P2T-oproepen — Selecteer Melden als u gewaarschuwd wilt worden bij inkomende oproepen. Selecteer Automatisch
accepteren als u wilt dat PTT-oproepen automatisch worden beantwoord. Selecteer Niet toegestaan als u wilt dat PTT-
oproepen automatisch worden geweigerd.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 23
Page 24
O p r o e p e n e n s p r a a k t o e p a s s i n g e n
Toon P2T-oproep — Selecteer Ingesteld met profiel als u wilt dat de waarschuwingsinstelling voor PTT-oproepen gelijk is aan uw profielinstellingen. Als het profiel Stil is geselecteerd, bent u niet beschikbaar voor PTT-gebruikers, met uitzondering van terugbelverzoeken.
Toon terugbelverzoek — De beltoon voor terugbelverzoeken instellen.
Toepassing starten — Instellen of u zich wilt aanmelden bij de PTT-dienst wanneer u het apparaat inschakelt.
Standaardbijnaam — Uw standaardbijnaam (maximaal 20 tekens) invoeren die zichtbaar is voor andere gebruikers.
Mijn P2T-adres tonen — Instellen of uw PTT-adres zichtbaar is voor andere gebruikers. U kunt instellen dat alle bellers het
adres zien, dat het adres alleen zichtbaar is voor één-op-één-bellers of deelnemers aan een kanaal, of dat het adres voor alle bellers wordt verborgen.
Mijn aanm.status wrgvn — Instellen of uw aanmelding bij de PTT-server zichtbaar of verborgen is voor andere gebruikers.
Verbindingsinstellingen Selecteer Opties > Instellingen > Verbindingsinstellingen. Definieer de volgende opties:
Domein — Voer de domeinnaam die u hebt ontvangen van uw serviceprovider in.
Naam toegangspunt — Selecteer een PTT-toegangspunt.
Serveradres — Voer het IP-adres of de domeinnaam van de PTT-server in. U ontvangt deze gegevens van uw serviceprovider.
Gebruikersnaam — Voer uw gebruikersnaam in. U ontvangt deze naam van uw serviceprovider.
Wachtwoord — Voer, indien nodig, een wachtwoord in om u aan te melden bij de PTT-dienst. Het wachtwoord wordt verstrekt
door de serviceprovider.

Aanmelden bij PTT-dienst

Als u in Gebr.instellingen de optie Toepassing starten hebt ingeschakeld, wordt automatisch verbinding gemaakt met de dienst wanneer PTT (Push to Talk) wordt gestart. Als u dit niet hebt gedaan, moet u zich handmatig aanmelden.
Als u zich wilt aanmelden bij een PTT-dienst, selecteert u Opties > Instellingen > Verbindingsinstellingen en voert u uw
Gebruikersnaam, Wachtwoord, Domein, Serveradres en Naam toegangspunt in. Selecteer Opties > P2T inschakelen.
Wanneer de instelling Beltoontype van het apparaat is ingesteld op Eén piep of Stil, of wanneer er een oproep actief is, kunt u geen PTT-oproepen plaatsen of ontvangen.

PTT-oproepen

Waarschuwing: Houd het apparaat niet dicht bij uw oor wanneer de luidspreker wordt gebruikt, aangezien het volume erg luid kan zijn.
Selecteer Opties > P2T-contacten. Als u een PTT-oproep wilt plaatsen, selecteert u een of meerdere contacten uit de lijst en drukt u op de spraaktoets. Tijdens een
PTT-oproep moet u het apparaat voor u houden zodat u het scherm kunt zien. Op het scherm kunt u zien wanneer u aan de beurt bent om te spreken. Spreek in de richting van de microfoon en bedek de luidspreker niet met uw handen. Houd de spraaktoets ingedrukt zolang u aan het woord bent. Als u bent uitgesproken, laat u de toets los.
Druk op de eindetoets om de PTT-oproep te beëindigen. Wanneer u een PTT-oproep ontvangt, drukt u op de beltoets om de oproep te beantwoorden of op de eindtoets om de oproep
te weigeren.

Terugbelverzoeken

Als u een terugbelverzoek wilt verzenden, selecteert u Opties > P2T-contacten, gaat u naar het gewenste contact en selecteert u Opties > Terugbelverz. verzndn.
Als u een terugbelverzoek wilt beantwoorden, selecteert u Tonen om het terugbelverzoek te openen. Als u een PTT-oproep aan de afzender wilt verzenden, drukt u op de spraaktoets.

Contactenweergave

Als u contacten wilt weergeven, toevoegen, wijzigen, verwijderen of oproepen, selecteert u Opties > P2T-contacten. Er wordt een lijst met namen weergeven uit de toepassing Contacten van uw apparaat met gegevens over de aanmeldstatus van de contacten.
Als u een geselecteerd contact wilt oproepen, selecteert u Opties > 1-op-1 praten. Als u een groepsoproep wilt plaatsen, selecteert u Opties > P2T-grpsopr. plaatsen.
Als u het contact wilt vragen u op te roepen, selecteert u Opties > Terugbelverz. verzndn.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 24
Page 25
O p r o e p e n e n s p r a a k t o e p a s s i n g e n

Een kanaal maken

Een kanaal is vergelijkbaar met een chatruimte: u kunt het kanaal oproepen om te zien of er iemand on line is. Met de oproep naar het kanaal roept u geen andere deelnemers op. Deelnemers melden zich aan bij het kanaal en beginnen met elkaar te praten.
Als u een kanaal wilt maken, selecteert u Opties > Nieuw kanaal > Nieuw maken. Selecteer Opties en definieer de volgende opties:
Kanaalnaam — Voer de naam van het kanaal in.
Kanaalprivacy — Selecteer Privé of Openbaar.
Bijnaam in kanaal — Voer uw bijnaam (maximaal 20 tekens) in die zichtbaar is voor andere gebruikers.
Kanaalthumbnail — Voeg een afbeelding in ter illustratie van het kanaal.
Als u een kanaal wilt verwijderen, drukt u op de wistoets. Wanneer u zich aanmeldt bij PTT (Push to Talk), wordt automatisch verbinding gemaakt met de kanalen die de laatste keer dat
de toepassing werd gesloten actief waren.

PTT-kanalen registreren

Als u een kanaal wilt registreren bij de PTT-dienst, selecteert u Opties > Registreren. Als u de kanaalgegevens wilt bewerken, selecteert u Opties > Bewerken.

Aanmelden bij een kanaal

Als u zich wilt aanmelden bij een kanaal, selecteert u Opties > P2T-kanalen. Selecteer het kanaal waarbij u zich wilt aanmelden en druk op de spraaktoets. Tijdens een PTT-oproep moet u het apparaat voor u houden zodat u het scherm kunt zien. Op het scherm kunt u zien wanneer u aan de beurt bent om te spreken. Spreek in de richting van de microfoon en bedek de luidspreker niet met uw handen. Houd de spraaktoets ingedrukt zolang u aan het woord bent. Als u bent uitgesproken, laat u de toets los.
Als u wilt schakelen tussen kanalen tijdens meervoudige oproepen, selecteert u Wisselen. Het actieve kanaal is gemarkeerd. Als u gegevens over de actieve deelnemers aan het kanaal wilt weergeven, selecteert u Opties > Actieve leden. Als u een deelnemer wilt uitnodigen bij een kanaal, selecteert u Opties > Uitnodiging verzndn.

PTT-logboek

Als u het PTT-logboek wilt openen, selecteert u Opties > P2T-logboek. Het logboek bevat de datum, de tijd, de duur en andere gegevens over uw PTT-oproepen.
Tip: Als u vanuit het P2T-logboek een één-op-één-gesprek wilt starten, selecteert u het gewenste logboek en drukt u op de spraaktoets.

PTT (Push to Talk) afsluiten

Selecteer Opties > Afsluiten. Selecteer Ja om u af te melden en de dienst te sluiten. Druk op Nee als u de toepassing actief wilt houden op de achtergrond.

Apparaatbeveiliging

Selecteer Menu > Instrumenten > Instellingen > Beveiliging > Telefoon en SIM. U kunt de beveiligingsinstellingen voor de PIN-code, automatische blokkering en het verwisselen van de SIM-kaart wijzigen en
codes en wachtwoorden aanpassen. Zorg ervoor dat u toegangscodes gebruikt die afwijken van de alarmnummers, om te voorkomen dat u per ongeluk het
alarmnummer kiest. Codes worden als sterretjes weergegeven. Wanneer u een code wilt wijzigen, voert u eerst de huidige code in en typt u daarna
tweemaal de nieuwe code.

Beveiligingsinstellingen definiëren

Als u apparaat- en SIM-kaartinstellingen wilt definiëren, selecteert u een instelling en Opties > Wijzigen. Wanneer de oproepen beperkt zijn tot specifieke gebruikersgroepen, kunt u mogelijk nog wel het geprogrammeerde
alarmnummer kiezen. Definieer de volgende instellingen:
PIN-code vragen — Selecteer Aan om naar de PIN-code te vragen wanneer het apparaat wordt ingeschakeld. Deze instelling kan niet worden gewijzigd als het apparaat is uitgeschakeld. Voor sommige SIM-kaarten kan het verzoek om de PIN-code niet worden uitgeschakeld.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 25
Page 26
O p r o e p e n e n s p r a a k t o e p a s s i n g e n
PIN-code — De PIN-code wijzigen. De PIN-code moet 4 tot 8 cijfers lang zijn en beschermt uw SIM-kaart tegen onbevoegd gebruik. Deze code wordt geleverd bij de SIM-kaart. Nadat driemaal achter elkaar een verkeerde PIN-code is ingevoerd, wordt de PIN-code geblokkeerd en moet u de blokkering opheffen met de PUK-code voordat u de SIM-kaart weer kunt gebruiken.
PIN2-code — De PIN2-code wijzigen. De PIN2-code moet 4 tot 8 cijfers lang zijn en geeft toegang tot bepaalde functies van het apparaat. Deze code wordt geleverd bij de SIM-kaart. Nadat driemaal achter elkaar een verkeerde PIN2-code is ingevoerd, wordt de PIN2-code geblokkeerd en moet u de blokkering opheffen met de PUK2-code voordat u de SIM-kaart weer kunt gebruiken.
Periode autom. blok. — Hiermee kunt u een time-out instellen waarna het apparaat automatisch wordt geblokkeerd en alleen kan worden gebruikt als de juiste (de)blokkeringscode wordt ingevoerd. Geef het aantal minuten voor de time-out op of selecteer Geen als u de automatische blokkering wilt uitschakelen. Wanneer het apparaat is vergrendeld, kunt u nog steeds inkomende oproepen beantwoorden en kunt u in sommige gevallen het alarmnummer kiezen dat in uw apparaat is geprogrammeerd.
Blokkeringscode — De nieuwe code kan tussen de 4 en 255 tekens lang zijn. U kunt zowel cijfers als letters gebruiken, en zowel hoofdletters als kleine letters. U krijgt een melding als de blokkeringscode niet juist is opgemaakt.
Blok. als SIM gewijz. — Hiermee kunt u instellen dat het apparaat om de blokkeringscode vraagt wanneer een onbekende SIM-kaart in het apparaat wordt geplaatst. Het apparaat houdt een lijst bij met SIM-kaarten die herkend worden als kaarten van de eigenaar.
Ext. blokkering toest. — Als u deze optie inschakelt, kunt u het apparaat vergrendelen door een vooraf gedefinieerd tekstbericht vanaf een andere telefoon te verzenden. Wanneer u deze optie inschakelt, moet u het bericht voor vergrendelen op afstand invoeren en het bericht bevestigen. Het bericht moet uit ten minste 5 tekens bestaan.
Bep. grp gebruikers (netwerkdienst) — Een groep personen opgeven naar wie u kunt bellen en die u kunnen bellen.
SIM-diensten bevest. (netwerkdienst) — Instellen dat het apparaat bevestigingsberichten weergeeft wanneer u een SIM-
kaartdienst gebruikt.

Het blokkeerwachtwoord wijzigen

Als u het wachtwoord voor het blokkeren van spraak-, fax- en gegevensoproepen wilt wijzigen, selecteert u Menu > Instrum. >
Instellingen > Oproepblokk. > Mob. opr. blokkeren > Opties > Blokk. wachtw. wijz.. Typ het huidige wachtwoord en typ vervolgens
tweemaal het nieuwe wachtwoord. Het blokkeerwachtwoord moet uit vier cijfers bestaan. Neem contact op met uw serviceprovider voor details.

Vaste nummers

Wanneer de functie Vaste nummers is ingeschakeld, kunt u mogelijk wel het geprogrammeerde alarmnummer kiezen. Selecteer Menu > Contacten > Opties > SIM-contacten > Nrs. vaste contacten. Met de dienst voor vaste nummers kunt u instellen dat alleen een beperkt aantal telefoonnummers vanaf uw apparaat kan
worden gebeld. Niet alle SIM-kaarten ondersteunen vaste nummers. Neem voor meer informatie contact op met uw serviceprovider.
Selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
Vaste nrs. activeren — Oproepen vanaf uw apparaat beperken. Als u de dienst wilt annuleren, selecteert u Vaste nrs. deact.. U hebt de PIN2-code nodig voor het in- en uitschakelen van vaste nummers of het bewerken van de vaste nummers. Neem contact op met uw serviceprovider als u deze code niet hebt.
Nieuw SIM-contact — Een telefoonnummer toevoegen aan de lijst met nummers die gebeld mogen worden. Voer de naam en het telefoonnummer van het contact toe. Als u oproepen wilt beperken tot een bepaald landvoorvoegsel, voert u dit voorvoegsel in het veld Nieuw SIM-contact in. Alleen telefoonnummers die beginnen met dit landvoorvoegsel mogen worden gebeld.
Toev. uit Contacten — Een contact vanuit Contacten kopiëren naar de lijst met vaste nummers.
Tip: Als u SMS-berichten wilt verzenden naar de SIM-contacten terwijl vaste nummers is ingeschakeld, moet u het nummer van de SMS-berichtencentrale toevoegen aan de lijst met vaste nummers.
Als u een toegestaan telefoonnummer wilt weergeven of bewerken, selecteert u Opties > SIM-contacten > Nrs. vaste
contacten.
Druk op de beltoets om het nummer te bellen. Als u het telefoonnummer wilt bewerken, selecteert u Opties > Bewerken. U hebt mogelijk de PIN2-code nodig voor het bewerken
van vaste nummers. Als u het vaste nummer wilt verwijderen, drukt u op de wistoets.

Voicemail

Selecteer Menu > Instrum. > Voicemail.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 26
Page 27
O p r o e p e n e n s p r a a k t o e p a s s i n g e n
Wanneer u de voicemailtoepassing voor het eerst opent, wordt u gevraagd om het nummer van uw voicemail in te voeren. Als u het nummer wilt wijzigen, selecteert u Opties > Nummer wijzigen. Als u het nummer wilt bellen, selecteert u Opties >
Voicemailbox bellen.
Tip: Als u uw voicemail wilt bellen (netwerkdienst) vanuit de stand-by modus, houdt u 1 ingedrukt of drukt u op 1 en vervolgens op de beltoets.

Spraakopdrachten

Selecteer Menu > Instrumenten > Spraakop.. U kunt spraakopdrachten gebruiken voor het voeren van gesprekken en het openen van toepassingen, profielen en andere
functies van het apparaat. Het apparaat maakt een spraaklabel voor de items in de lijst met contacten en voor de functies die zijn ingesteld in de toepassing
Spraakop.. Wanneer een spraaklabel wordt uitgesproken, vergelijkt het apparaat de gesproken woorden met de spraaklabels
in het apparaat. Spraakopdrachten zijn niet afhankelijk van de stem van de spreker. De spraakherkenning van het apparaat past zich echter aan
de stem van de hoofdgebruiker aan om spraakopdrachten beter te herkennen.

Bellen

Het spraaklabel voor een contact is de naam of bijnaam die is opgeslagen op de contactkaart in Contacten. Als u het spraaklabel wilt beluisteren, opent u een contactkaart en selecteert u Opties > Afspelen.
1. Als u een nummer wilt kiezen met een spraakopdracht, houdt u de spraaktoets ingedrukt.
2. Wanneer u de toon hoort of de melding op het scherm ziet, spreekt u de naam die is opgeslagen op de contactkaart duidelijk
uit.
3. Een computerstem spreekt het spraaklabel van het herkende contact uit in de geselecteerde apparaattaal en de naam en
het nummer worden weergegeven op het scherm. Na een time-out van 1,5 seconde wordt het nummer gekozen. Als het herkende contact niet correct is, selecteert u Volgende om een lijst met andere overeenkomsten weer te geven of Stoppen om het kiezen te annuleren.
Als voor een contact meerdere nummers zijn opgeslagen, wordt het standaardnummer geselecteerd als dit is ingesteld. Anders wordt het eerst beschikbare nummer in de volgende velden geselecteerd: Mobiel, Mobiel (thuis), Mobiel (werk), Telefoon,
Telefoon (thuis) en Tel. (werk)

Toepassing starten

Het apparaat maakt spraaklabels voor de toepassingen die zijn ingesteld in de toepassing Spraakop.. Als u een toepassing wilt starten met een spraakopdracht, houdt u de spraaktoets ingedrukt en spreekt u de opdracht duidelijk
uit. Als de herkende toepassing niet correct is, selecteert u Volgende om een lijst met andere overeenkomsten weer te geven of Stoppen om te annuleren.
Als u meer toepassingen wilt toevoegen aan de lijst, selecteert u Opties > Nieuwe toepassing. Als u de spraakopdracht van een toepassing wilt wijzigen, gaat u naar de toepassing en selecteert u Opties > Opdracht
wijzigen. Typ de nieuwe spraakopdracht en selecteer OK.

Profielen wijzigen

Het apparaat maakt een spraaklabel voor elk profiel. Als u een profiel wilt inschakelen met een spraakopdracht, houdt u de spraaktoets ingedrukt en spreekt u de naam van het profiel uit.
Als u de spraakopdracht wilt wijzigen, gaat u naar het gewenste profiel en selecteert u Profielen > Opties > Opdracht
wijzigen.

Instellingen voor spraakopdrachten

Als u de computerstem wilt uitschakelen die herkende spraaklabels en opdrachten uitspreekt in de geselecteerde taal, selecteert u Instellingen > Synthesizer > Uit.
Als u het leren van spraakherkenning opnieuw wilt instellen wanneer de hoofdgebruiker van het apparaat is veranderd, selecteert u Spraakaanp. herstellen.

Gesproken hulp

Selecteer Menu > Instrum. > Gesproken hulp. De toepassing voor gesproken hulp leest de tekst op het scherm hardop, zodat u de basisfuncties van het apparaat kunt
gebruiken zonder op het scherm te kijken.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 27
Page 28
O p r o e p e n e n s p r a a k t o e p a s s i n g e n
Maak een keuze uit de volgende opties:
Contacten — De items in uw lijst met contacten beluisteren. Gebruik deze optie niet als u meer dan 500 contacten hebt.
Rcnte oproepen — Gegevens van gemiste en ontvangen oproepen, gekozen nummers en vaak herhaalde nummers
beluisteren.
Voicemailbox — Spraakberichten ophalen en beluisteren.
Bellen — Een telefoonnummer kiezen.
Klok — De huidige tijd en datum beluisteren.
Als u meer opties wilt horen, selecteert u Opties.

Dictafoon

Selecteer Menu > Media > Dictafoon. Met de Dictafoon kunt u een gesproken memo van maximaal 60 seconden opnemen, opslaan als geluidsclip en deze afspelen.
Dictafoon ondersteunt de indeling AMR.
Druk op de spraaktoets om Dictafoon te activeren. Als u zich hebt aangemeld voor PTT (Push to Talk), werkt de spraaktoets als PTT-toets en wordt de Dictafoon niet geactiveerd.
Als u een gesproken memo wilt opnemen, selecteert u Opties > Geluidsclip opnemen. Selecteer Pauze als u de opname wilt onderbreken en Opnemen als u de opname wilt hervatten. Wanneer u klaar bent met opnemen, selecteert u Stop. De geluidsclip wordt automatisch opgeslagen.
De maximumduur van een spraakopname is 60 seconden, maar hangt tevens af van de beschikbare opslagruimte in het apparaatgeheugen of op een geheugenkaart.

Een spraakopname afspelen

Als u een zojuist gemaakte spraakopname wilt beluisteren, selecteert u het pictrogram Afspelen. ( afspelen te annuleren. De voortgangsbalk geeft de afspeeltijd, positie en lengte van een spraakopname aan.
Als u het afspelen van een spraakopname wilt onderbreken, selecteert u Pauze. Het afspelen wordt hervat wanneer u
Afspelen selecteert.
Spraakopnamen die u ontvangt of opneemt, zijn tijdelijke bestanden. U moet de bestanden die u wilt behouden, opslaan.
). Selecteer Stop om het

Tekst naar spraak

Berichtlezer

Berichtlezer leest uw ontvangen SMS-berichten voor.
Selecteer Menu > Kantoor > Berichtlezer. Selecteer het SMS-bericht dat u wilt laten voorlezen en selecteer Afspelen. U kunt Berichtlezer ook activeren door kort op de
beltoets te drukken wanneer u een SMS-bericht ontvangt. Blader naar rechts om het volgende bericht in uw Inbox voor te laten lezen. Blader naar links om het vorige bericht te laten
voorlezen. U kunt het voorlezen pauzeren door kort op de beltoets te drukken. Druk nogmaals kort op de beltoets om door te gaan. Druk op de eindetoets om het voorlezen te stoppen.

Spraak

Selecteer Menu > Instrumenten > Spraak om de instellingen voor de computerspraak te bewerken. Maak een keuze uit de volgende opties:
Taal — De taal voor de spraak instellen.
Stem — De stem voor de spraak instellen. De stem is afhankelijk van de taal.
Spraakinstellingen — De eigenschappen van de stem aanpassen.
Stemeigenschappen Selecteer Menu > Instrumenten > Spraak > Spraakinstellingen om de stemeigenschappen voor de computerspraak te bewerken. Maak een keuze uit de volgende opties:
Snelheid — De gewenste spreeksnelheid selecteren.
Volume — Het volume voor de spraak instellen.
Stembeheer Als u de beschikbare stemmen voor de geselecteerde taal wilt beheren, selecteert u Menu > Instrumenten > Spraak.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 28
Page 29
O p r o e p e n e n s p r a a k t o e p a s s i n g e n
Blader naar een stem en maak een keuze uit de volgende opties:
Spraak afspelen — De geselecteerde stem beluisteren.
Spraakgegevens — Informatie over de stem weergeven.
Verwijderen — De geselecteerde stem verwijderen.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 29
Page 30

4. Contacten

Selecteer Menu > Contacten. Beheer al uw contactgegevens, zoals telefoonnummers en adressen. Voeg een persoonlijke beltoon, een spraaklabel of een
miniatuurafbeelding toe aan een contactpersoon. Verzend contactgegevens naar compatibele apparaten of ontvang contactgegevens als visitekaartje van compatibele apparaten en voeg ze toe aan uw eigen lijst met contacten.
Als u een contact wilt toevoegen, selecteert u Opties > Nieuw contact. Voer de contactgegevens in en selecteer Gereed. Als u de gegevens van een contactkaart wilt wijzigen, gaat u naar het contact en selecteert u Opties > Bewerken. Maak een
keuze uit de volgende opties:
Thumbnail toevoeg. — Een miniatuurafbeelding toevoegen die wordt weergegeven wanneer u door een contactpersoon wordt gebeld. De afbeelding moet eerst op het apparaat of de geheugenkaart worden opgeslagen.
Thumbnail verwijd. — De afbeelding van de contactkaart verwijderen.
Detail toevoegen — Gegevensvelden aan een contactkaart toevoegen, bijvoorbeeld Functie.
Detail verwijderen — Gegevens die u aan een contactkaart hebt toegevoegd, verwijderen.
Label bewerken — De veldnamen van de contactkaart bewerken.

Contactgroepen beheren

Maak een contactgroep zodat u tekst- of e-mailberichten aan verschillende ontvangers tegelijkertijd kunt verzenden.
1. Druk de joystick naar rechts en selecteer Opties > Nieuwe groep.
2. Voer een naam voor de groep in of gebruik de standaardnaam en selecteer OK.
3. Selecteer de groep en selecteer Opties > Leden toevoegen.
4. Ga naar elke contactpersoon die u aan de groep wilt toevoegen en druk op de joystick om de contactpersoon te markeren.
5. Selecteer OK om alle gemarkeerde contacten aan de groep toe te voegen.
De volgende opties zijn beschikbaar wanneer u Opties selecteert in de weergave voor contactgroepen:
DVS-opties — Voer een PTT (Push to Talk)-oproep uit naar een persoon of een groep, of verzend een terugbelverzoek.
Openen — Open de contactgroep en geef de groepsleden weer.
Bericht maken — Een bericht verzenden.
Nieuwe groep — Een nieuwe contactgroep maken.
Verwijderen — Een contactgroep verwijderen.
Naam wijzigen — De naam van de contactgroep wijzigen.
Beltoon — Een beltoon aan een contactgroep toekennen.
Contactinfo — De gegevens van een contactgroep weergeven.
Instellingen — De weergave-instellingen voor de naam van de leden van de contactgroep opgeven.
Als u een contact uit een contactgroep wilt verwijderen, opent u de contactgroep. Ga naar het contact dat u wilt bewerken en selecteer Opties > Verwijder uit groep > Ja.
Tip: Als u wilt controleren tot welke groep een contact behoort, selecteert u Menu > Contacten. Ga naar het contact en selecteer Opties > Hoort bij groepen.
Als u een contact in een contactgroep wilt weergeven of bewerken, opent u de contactgroep. Ga naar het contact dat u wilt weergeven of bewerken en selecteer Opties. Maak een keuze uit de volgende opties:
Openen — De contactkaart openen en de contactgegevens weergeven.
Bellen — De contact bellen.
Bericht maken — Een tekstbericht of multimediabericht aan de contactpersoon verzenden.
Verwijder uit groep — De contactpersoon uit de contactgroep verwijderen.
Hoort bij groepen — Alle contactgroepen weergeven waartoe een contactpersoon behoort.

Standaardgegevens beheren

Wijs een standaardnummer of -adres toe aan een contact zodat u gemakkelijk kunt bellen of een bericht kunt verzenden naar dit nummer of adres, zelfs als meerdere nummers of adressen voor de contactpersoon zijn opgeslagen.
Als u de standaardgegevens voor een contact wilt wijzigen, opent u de contactkaart en selecteert u Opties >
Standaardnummers. Selecteer het nummer of adres dat u als standaard wilt instellen en selecteer OK.
Het standaardnummer of -adres is onderstreept op de contactkaart.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 30
Page 31
C o n t a c t e n

Contacten kopiëren tussen de SIM-kaart en het apparaatgeheugen

Raadpleeg de leverancier van uw SIM-kaart voor informatie over het gebruik van SIM-diensten. Dit kan de serviceprovider, netwerkoperator of een andere leverancier zijn.
Als u contacten wilt kopiëren van een SIM-kaart naar het apparaatgeheugen, selecteert u Opties > SIM-contacten > SIM-
telefoonb. om de SIM-map te openen. Markeer de contacten die u wilt kopiëren of selecteer Alle markeren om alle contacten te
kopiëren. Selecteer Opties > Kopie naar Contact.. Als u contacten wilt kopiëren van het apparaatgeheugen naar een SIM-kaart, selecteert u Opties > Kopieer naar SIM. Markeer
de contacten die u wilt kopiëren of selecteer Alle markeren om alle contacten te kopiëren. Selecteer Opties > Kopieer naar
SIM.
Selecteer Opties > SIM-contacten > SIM-telefoonb. om de namen en nummer weer te geven die op de SIM-kaart zijn opgeslagen. Vanuit de SIM-map kunt u nummers toevoegen, bewerken of kopiëren naar Contacten en kunt u bellen.

Beltonen voor contactpersonen selecteren

Selecteer een beltoon voor een contact of contactgroep. Als het telefoonnummer van de beller bij de oproep wordt verzonden en uw apparaat het nummer herkent, wordt de beltoon afgespeeld wanneer u door het contact wordt gebeld.
Als u een beltoon wilt selecteren voor een contact of contactgroep, opent u de kaart van het contact of de contactgroep en selecteert u Opties > Beltoon. Een lijst met beltonen wordt weergegeven. Selecteer de beltoon die u wilt gebruiken en selecteer
OK.
Als u de beltoon wilt verwijderen, selecteert u Standaardbeltoon in de lijst met beltonen.

Visitekaartjes

Selecteer Menu > Contacten. U kunt contactkaarten verzenden, ontvangen, weergeven en opslaan als visitekaartjes in de indeling voor vCard of Nokia Compact
Business Card. U kunt visitekaartjes verzenden naar compatibele apparaten via SMS, MMS of e-mail, of via een infrarood- of Bluetooth-
verbinding. Als u een visitekaartje wilt verzenden, selecteert u de contactkaart in de lijst met contacten en selecteert u Opties > Zenden.
Selecteer Via SMS, Via multimedia, Via e-mail, Via Bluetooth of Via infrarood. Voer het telefoonnummer of het adres in of voeg vanuit de lijst met contacten een ontvanger toe. Selecteer Opties > Zenden. Als u SMS selecteert als verzendmethode, worden contactkaarten verzonden zonder afbeeldingen.
Als u een ontvangen visitekaartje wilt weergeven, selecteert u Openen vanuit de geopende melding of opent u het bericht vanuit de map Inbox in de toepassing Berichten.
Als u een visitekaartje wilt opslaan, selecteert u Opties > Visitekaartje opsl. wanneer het inkomend bericht op het apparaat verschijnt.
Selecteer Opties > Visitekaartje opsl. om een ontvangen visitekaartje op te slaan. Selecteer Opties > Verwijderen om een ontvangen visitekaartje te verwijderen.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 31
Page 32

5. Agenda

Selecteer Menu > Agenda. In de Agenda kunt u geplande gebeurtenissen en afspraken noteren en bekijken. U kunt ook een alarm instellen voor agenda-
items. Met behulp van Nokia PC Suite kunt u de agenda-items synchroniseren met een compatibele computer. Zie de handleiding bij
Nokia PC Suite voor meer informatie over synchroniseren.

Agenda-items maken

U kunt vier typen agenda-items maken:
Vergadering-items hebben een specifieke datum en tijd.
Memo-items zijn gerelateerd aan de hele dag, maar niet aan een specifieke tijd van de dag. Memo's worden niet weergegeven
in de Weekplanner.
Verjaardag-items herinneren u aan verjaardagen en andere speciale datums. Ze hebben betrekking op een bepaalde dag, maar niet op een specifieke tijd van de dag. Deze items worden ingesteld als jaarlijks terugkerende items.
Taak-items herinneren u aan een taak met een einddatum, maar zonder specifieke tijd van de dag.
Als u een agenda-item wilt maken, gaat u naar een datum en selecteert u Opties > Nieuw item. Selecteer een itemtype. De beschikbare instellingen voor afspraken, memo's, speciale datums en taken variëren.
Maak een keuze uit de volgende opties:
Onderwerp of Gelegenheid — Voer een beschrijving voor het item in.
Locatie — Voer de benodigde locatiegegevens in.
Begintijd — Voer de begintijd in.
Eindtijd — Voer de eindtijd in.
Begindatum of Datum — Specificeer de begindatum of de datum waarop de gebeurtenis plaatsvindt.
Einddatum — Voer de einddatum in.
Signaal — Stel een alarmsignaal in voor afspraken of jaarlijks terugkerende items. Het alarmsignaal wordt weergegeven in
de Dagweergave.
Herhalen — U kunt opgeven of en wanneer u het item wilt laten herhalen. Definieer het type herhaling, de frequentie en de mogelijke einddatum.
Synchronisatie — Als u Privé selecteert, kan het agenda-item alleen door uzelf worden bekeken en niet door anderen met online toegang tot de agenda. Als u Openbaar selecteert, is het agenda-item zichtbaar voor anderen die online toegang hebben tot uw agenda. Als u Geen selecteert, wordt het agenda-item tijdens een synchronisatiesessie niet naar uw pc gekopieerd.
Tip: Zorg ervoor dat u in de toepassing Klok de juiste stad hebt geselecteerd, omdat geplande agenda-items kunnen veranderen wanneer de huidige stad wordt gewijzigd en die stad in een andere tijdzone is gesitueerd.
Als u een item wilt openen en bewerken, gaat u naar het item en selecteert u Opties > Openen. Bewerk de details in de verschillende velden.
Tip: Wanneer u een terugkerend item wilt bewerken of verwijderen, geeft u aan hoe de wijziging moet worden uitgevoerd. Als u Alle agenda-items verwijderd selecteert, worden alle terugkerende items verwijderd. Als u Item
verwijderen selecteert, wordt alleen het huidige item verwijderd.

Taken

U kunt bijhouden welke taak of taken op een bepaalde dag moeten worden uitgevoerd. U kunt aan elke taak een einddatum en een alarmsignaal toewijzen.
Als u de lijst met taken wilt openen, selecteert u Opties > Taken. Als u een taak wilt toevoegen, selecteert u Opties > Nieuw item > Taak. Voer de taak in het veld Onderwerp in. U kunt een
einddatum en alarmsignaal voor de taak instellen en een prioriteit opgeven. De prioriteitpictogrammen zijn ( ! ) Hoog en ( - )
Laag. Er is geen pictogram voor Normaal.
Als u een taak wilt markeren als voltooid, gaat u naar de taak in de takenlijst en selecteert u Opties > Markeer: volbracht. Als u een taak wilt herstellen, gaat u naar de taak in de takenlijst en selecteert u Opties > Markeer: niet volbr..

Agenda-instellingen

Selecteer Opties > Instellingen om Agenda-alarmtoon, Standaardweergave, Week begint met en Titel weekweergave aan te passen.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 32
Page 33
A g e n d a

Agendaweergaven

Als u wilt schakelen tussen de verschillende agendaweergaven, selecteert u Opties in een van deze weergaven. Selecteer een weergavetype in de lijst.
Tip: Wanneer u de Agenda in een van de weergaven bekijkt, kunt u op * drukken om snel naar een andere weergave te gaan.
Druk op # om de huidige datum in de maandweergave te bekijken.
Als u de standaard agendaweergave wilt instellen, selecteert u Opties > Instellingen > Standaardweergave > Maandweergave.
Weekweergave, Dagweergave of Takenweergave.
Als u een specifieke datum wilt weergeven in de agendaweergave, selecteert u Opties > Ga naar datum. Voer de datum in en selecteer OK.
Tip: Druk op # om snel naar de dichtstbijzijnde datum met een geplande gebeurtenis te gaan.
In de Maandweergave kunt u de maand in zijn geheel zien. Elke rij geeft één week weer. De huidige maand wordt weergegeven en de actieve dag is de huidige dag (vandaag) of de laatste dag die is bekeken. De actieve dag wordt gemarkeerd door een gekleurd vierkantje. Dagen met geplande gebeurtenissen worden gemarkeerd door een driehoekje rechtsonder. Gebruik de joystick om te schakelen tussen de dagen van de maand en dagelijkse items.
Tip: Wanneer u de Agenda in een van de weergaven bekijkt, kunt u op * drukken om snel naar een andere weergave te gaan.
In de Weekweergave worden de gebeurtenissen voor de geselecteerde week in vakken van zeven dagen weergegeven. De datum van vandaag wordt gemarkeerd door een gekleurd vierkantje. Memo's en jaarlijks terugkerende items worden vóór 8 uur 's ochtends geplaatst.
Als u de begindag van de week wilt wijzigen, selecteert u Opties > Instellingen > Week begint met. In de Dagweergave worden de gebeurtenissen van de geselecteerde dag weergegeven. Items worden gegroepeerd in tijdvakken
aan de hand van de begintijd. Als u de vorige of volgende dag wilt bekijken, gaat u naar links of naar rechts. In de weergave Takenweergave worden de taken voor de geselecteerde dag weergegeven.

Agenda-items verzenden

Als u een agenda-item naar een compatibel apparaat wilt verzenden, gaat u naar het item en selecteert u Opties > Zenden >
Via SMS, Via multimedia, Via e-mail, Via Bluetooth of Via infrarood.

Ontvangen agenda-items aan de agenda toevoegen

U kunt een agenda-item als bijlage ontvangen. Als u een ontvangen agenda-item aan de agenda wilt toevoegen, opent u de bijlage van het agenda-item in het bericht en
selecteert u Opties > Opslaan in Agenda. Het item wordt toegevoegd aan de standaardagenda.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 33
Page 34

6. Berichten

Selecteer Menu > Berichten. Voordat u berichten kunt verzenden of ontvangen, moet u wellicht het volgende doen:
Een geldige SIM-kaart in het apparaat plaatsen en controleren of het apparaat zich binnen het bereik van het netwerk bevindt.
Controleren of het netwerk de berichtfuncties ondersteunt die u wilt gebruiken en of deze zijn geactiveerd op de SIM-kaart.
Internettoegangspunten (IAP) definiëren in het apparaat. Zie 'Toegangspunten', p. 74.
Instellingen voor een e-mailaccount definiëren in het apparaat. Zie 'Instellingen e-mailaccount', p. 42.
Instellingen voor tekstberichten definiëren in het apparaat. Zie 'Instellingen voor SMS-berichten', p. 37.
MMS-instellingen definiëren in het apparaat. Zie 'Instellingen voor multimediaberichten', p. 39.
Het is mogelijk dat het apparaat de serviceprovider van de SIM-kaart herkent en sommige berichtinstellingen automatisch configureert. Als dat niet gebeurt, moet u deze instellingen handmatig definiëren of contact opnemen met uw serviceprovider, netwerkoperator of internetprovider voor het configureren van de instellingen.
De toepassing Berichten geeft elk type map met berichten in lijstweergave weer, met de nieuwste berichten boven in de map. Selecteer een van de volgende opties:
Nieuw bericht — Een nieuw tekst-, multimedia- of e-mailbericht maken en verzenden.
Inbox — Ontvangen berichten, behalve infodienst- en e-mailberichten bekijken.
Mijn mappen — Uw eigen mappen maken voor het opslaan van berichten en sjablonen.
Mailbox — E-mailberichten bekijken en beantwoorden.
Ontwerpen — Berichten opslaan die niet zijn verzonden.
Verzonden — Berichten opslaan die zijn verzonden.
Outbox — Berichten bekijken die nog moeten worden verzonden.
Rapporten — Informatie bekijken over de levering van verzonden berichten.

Berichten indelen

Als u een nieuwe map wilt maken, selecteert u Mijn mappen > Opties > Nieuwe map. Geef een mapnaam op en selecteer OK. Als u de naam van een map wilt wijzigen, selecteert u de gewenste map en Opties > Naam map wijzigen. Geef een nieuwe
mapnaam op en selecteer OK. U kunt alleen de naam wijzigen van mappen die u zelf hebt gemaakt. Als u een bericht naar een andere map wilt verplaatsen, opent u het bericht en selecteert u Opties > Verplaats naar map, de
map en OK. Als u berichten in een bepaalde volgorde wilt sorteren, selecteert u Opties > Sorteren op. U kunt berichten sorteren op Datum,
Afzender, Onderwerp en Berichttype.
Als u de eigenschappen van een bericht wilt weergeven, selecteert u het bericht en Opties > Berichtgegevens.

Inbox

Selecteer Menu > Berichten > Inbox. Als u een bericht wilt weergeven, gaat u naar het bericht en drukt u op de joystick. Als u een verzonden of ontvangen bericht wilt doorsturen, opent u het bericht en selecteert u Opties > Doorsturen. U kunt niet
alle berichten doorsturen. Als u een ontvangen bericht wilt beantwoorden, opent u het bericht en selecteert u Opties > Antwoorden.

Mijn mappen

Als u berichten die in uw eigen mappen zijn opgeslagen, wilt weergeven of als u berichtensjablonen wilt gebruiken, selecteert u Mijn mappen.
Als u een bericht wilt weergeven, gaat u naar het bericht en drukt u op de joystick. Als u berichtensjablonen wilt weergeven, bewerken, maken of verzenden, selecteert u Sjablonen en drukt u op de joystick.
Selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
Bericht maken — Een bericht invoeren en verzenden.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 34
Page 35
B e r i c h t e n
Sorteren op — Berichten sorteren op afzender, type of andere gegevens.
Verplaats naar map — Een bericht in een andere map opslaan. Ga naar de gewenste map en selecteer OK.
Nieuwe map — Nieuwe mappen maken.
De beschikbare opties kunnen verschillen. Als u een bericht of map wilt verwijderen, gaat u naar het gewenste item en drukt u op de wistoets.

Conceptberichten

Berichten die u gemaakt hebt maar nog niet hebt verzonden, worden opgeslagen in de map Ontwerpen. Als u een bericht wilt weergeven of bewerken, gaat u naar het bericht en drukt u op de joystick. Als u het bericht wilt verzenden, selecteert u Opties > Zenden. Als u een bericht wilt verwijderen, gaat u naar het bericht en drukt u op de wistoets.
Tip: Als u meerdere berichten wilt verwijderen, gaat u naar elk bericht en drukt u gelijktijdig op de wijzigtoets en de joystick om het bericht te markeren. Er verschijnt een vinkje naast deze berichten. Zodra u de berichten hebt gemarkeerd, drukt u op de wistoets.

Verzonden berichten

De 20 laatst verzonden berichten worden automatisch opgeslagen in de map Verzonden. Als u het aantal opgeslagen berichten wilt wijzigen, selecteert u achtereenvolgens Berichten en Opties > Instellingen > Overige.
Selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
Bericht maken — Een bericht invoeren en verzenden.
Berichtgegevens. — Informatie over het bericht weergeven.
Sorteren op — Berichten sorteren op afzender, type of andere gegevens.
Verplaats naar map — Een bericht in een andere map opslaan. Ga naar de gewenste map en selecteer OK.
Nieuwe map — Nieuwe mappen maken.
Tip: Als u meerdere berichten wilt verplaatsen, gaat u naar elk bericht en drukt u gelijktijdig op de wijzigtoets en de joystick om het bericht te markeren. Zodra u de gewenste berichten hebt gemarkeerd, selecteert u Opties >
Verplaats naar map.
De beschikbare opties kunnen verschillen. Als u een bericht wilt verwijderen, gaat u naar het bericht en drukt u op de wistoets.

Outbox

Selecteer Menu > Berichten > Outbox. Als u een bericht wilt verzenden vanuit de Outbox, selecteert u het bericht en Opties > Verzenden. Als u het verzenden van een bericht in de Outbox wilt annuleren, selecteert u het bericht en Opties > Zenden uitstellen.

Afleveringsrapporten

Als u uw tekst- en multimediaberichten na het verzenden wilt bijhouden, selecteert u Rapporten. U kunt in de instellingen voor tekst- en multimediaberichten aangeven dat u afleveringsrapporten wilt ontvangen of weigeren.
Selecteer Opties > Instellingen > SMS of Multimediabericht > Rapport ontvangen.
Tip: Als u de ontvanger van een bericht wilt bellen, gaat u naar het afleveringsrapport en drukt u op de beltoets.

Berichtinstellingen

Selecteer Opties > Instellingen. Als u instellingen voor verschillende berichttypen wilt definiëren of bewerken, selecteert u SMS, Multimediabericht, E-mail,
Dienstbericht, Infodienst of Overige. Zie 'Instellingen voor SMS-berichten', p. 37. Zie 'Instellingen voor multimediaberichten', p. 39. Zie 'Instellingen e-mailaccount', p. 42.

Overige instellingen

Selecteer Menu > Berichten > Opties > Instellingen > Overige.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 35
Page 36
B e r i c h t e n
Maak een keuze uit de volgende opties:
Verzonden ber. opsl. — Geef aan of u verzonden berichten wilt opslaan in de map Verzonden.
Aantal opgesl. ber. — Geef op hoeveel verzonden berichten u wilt opslaan. Wanneer de limiet wordt bereikt, wordt het oudste
bericht verwijderd.
Gebruikt geheugen — Geef aan waar ontvangen berichten moeten worden opgeslagen. U kunt berichten alleen op de geheugenkaart opslaan als er een is geïnstalleerd.
Mappenweergave — Geef aan hoe de berichten in de inbox moeten worden weergegeven.
De instellingen die gewijzigd kunnen worden, kunnen verschillen.

Instellingen voor tekstberichtencentrales

Selecteer Opties > Instellingen > SMS > Berichtencentrales. Als u een berichtencentrale wilt bewerken, selecteert u de centrale en Opties > Bewerken. Als u nieuwe berichtencentrales wilt toevoegen, selecteert u Opties > Nwe berichtencentr.. Als u een berichtencentrale wilt verwijderen, selecteert u de centrale en drukt u op de wistoets.

SMS-berichten

Met uw apparaat kunnen tekstberichten worden verzonden die langer zijn dan de tekenlimiet voor één bericht. Langere berichten worden verzonden als twee of meer berichten. Uw serviceprovider kan hiervoor de desbetreffende kosten in rekening brengen. Tekens met accenten of andere symbolen en tekens in sommige taalopties zoals het Chinees, nemen meer ruimte in beslag waardoor het aantal tekens dat in één bericht kan worden verzonden, wordt beperkt.

SMS-berichten invoeren en verzenden

Selecteer Menu > Berichten > Nieuw bericht > SMS.
1. Druk vanuit het veld Naar op de joystick om ontvangers te selecteren in Contacten, of voer het mobiele nummer van de
ontvanger handmatig in. Als u meer dan één nummer invoert, moet u de nummers scheiden met een puntkomma. Als u een puntkomma wilt invoegen, drukt u op *.
2. Voer de tekst van het bericht in. Als u een sjabloon wilt gebruiken, selecteert u Opties > Invoegen > Sjabloon.
3. Selecteer Opties > Verzenden om het bericht te verzenden.
Verzendopties voor SMS-berichten Als u verzendopties voor het SMS-bericht wilt instellen, selecteert u Opties > Zendopties.
Definieer de volgende opties:
Ber.centrale in gebr. — Een berichtencentrale selecteren voor het verzenden van het bericht.
Tekencodering — Selecteer Beperkte ondersteuning om tekens automatisch naar een ander coderingssysteem te converteren
als deze functie beschikbaar is.
Rapport ontvangen — Selecteer Ja als u wilt dat het netwerk u verzendrapporten over uw berichten stuurt (netwerkdienst).
Geldigheid bericht — Instellen hoe lang de berichtencentrale het bericht probeert te verzenden als dit de eerste keer niet
lukt (netwerkdienst). Als de ontvanger niet kan worden bereikt binnen de gestelde periode, wordt het bericht uit de berichtencentrale verwijderd.
• Ber. verzonden als — Het bericht converteren naar een andere indeling, bijvoorbeeld Tekst, Fax, Semafoonbericht of E-mail. Wijzig deze optie alleen als u zeker weet dat de berichtcentrale SMS-berichten kan converteren naar deze andere indelingen. Neem contact op met uw netwerkoperator.
Ant. via zelfde centr. — Instellen of antwoorden worden verzonden via dezelfde berichtencentrale (netwerkdienst).

Ontvangen SMS-berichten beantwoorden

Als u een SMS-bericht wilt beantwoorden, opent u het bericht vanuit de Inbox. Selecteer Opties > Antwoorden. Voer de tekst van het bericht in en selecteer Opties > Verzenden.
Als u de afzender van een SMS-bericht wilt bellen, opent u het bericht vanuit de Inbox en selecteert u Opties > Bellen.

SMS-berichten op de SIM-kaart

U kunt SMS-berichten op de SIM-kaart opslaan. Als u de SIM-berichten wilt weergeven, moet u de berichten eerst kopiëren naar een map op het apparaat. Wanneer u de berichten naar een map hebt gekopieerd, kunt u ze weergeven in deze map of ze van de SIM-kaart verwijderen.
Selecteer Opties > SIM-berichten.
1. Selecteer Opties > Markeringen aan/uit > Markeren of Alle markeren om alle berichten te markeren.
2. Selecteer Opties > Kopiëren.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 36
Page 37
B e r i c h t e n
3. Selecteer een map en OK om te beginnen met kopiëren.
Als u berichten die zijn opgeslagen op de SIM-kaart wilt weergeven, opent u de map waarin u de berichten hebt gekopieerd en opent u een bericht.
Als u een SMS-bericht van de SIM-kaart wilt verwijderen, selecteert u het bericht en drukt u op de wistoets.

Instellingen voor SMS-berichten

Selecteer Opties > Instellingen > SMS. Definieer de volgende opties:
Berichtencentrales — De beschikbare berichtencentrales voor uw apparaat weergeven.
Ber.centrale in gebr. — Een berichtencentrale selecteren voor het verzenden van het bericht.
Tekencodering — Selecteer Beperkte ondersteuning om tekens automatisch naar een ander coderingssysteem te converteren
als deze functie beschikbaar is.
Rapport ontvangen — Selecteer Ja als u wilt dat het netwerk u verzendrapporten over uw berichten stuurt (netwerkdienst).
Geldigheid bericht — Instellen hoe lang de berichtencentrale het bericht probeert te verzenden als dit de eerste keer niet
lukt (netwerkdienst). Als de ontvanger niet kan worden bereikt binnen de gestelde periode, wordt het bericht uit de berichtencentrale verwijderd.
• Ber. verzonden als — Het bericht converteren naar een andere indeling, bijvoorbeeld Tekst, Fax, Semafoonbericht of E-mail. Wijzig deze optie alleen als u zeker weet dat de berichtcentrale SMS-berichten kan converteren naar deze andere indelingen. Neem contact op met uw netwerkoperator.
Voorkeursverbinding — Selecteer de verbindingsmethode van uw voorkeur voor het verzenden van SMS-berichten vanaf uw apparaat.
Ant. via zelfde centr. — Instellen of antwoorden worden verzonden via dezelfde berichtencentrale (netwerkdienst).

Afbeeldingsberichten

Opmerking: De functie voor beeldberichten kan alleen worden gebruikt als uw netwerkoperator of serviceprovider hiervoor ondersteuning biedt. Alleen apparaten die deze functie ondersteunen, kunnen beeldberichten ontvangen en weergeven.
Selecteer Menu > Berichten. Als u een afbeeldingsbericht wilt weergeven, opent u het bericht vanuit de Inbox.
Selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
Berichtgegevens — Informatie over het bericht weergeven.
Verplaats naar map — Het bericht opslaan in een andere map.
Toev. aan Contact. — De afzender van het bericht toevoegen aan uw contacten.
Zoeken — Telefoonnummers en adressen in het bericht zoeken.
Afbeeldingsberichten doorsturen Op bepaalde afbeeldingen, beltonen en andere inhoud rust mogelijk copyright, wat betekent dat de desbetreffende inhoud
niet mag worden gekopieerd, gewijzigd, overgedragen of doorgestuurd.
1. Ga naar de Inbox, open een afbeeldingsbericht en selecteer Opties > Doorsturen.
2. Ga naar het veld Naar en voer het nummer van de ontvanger in of druk op de joystick om een ontvanger toe te voegen vanuit
uw lijst met Contacten. Als u meer dan één nummer invoert, moet u de nummers scheiden met een puntkomma. Als u een puntkomma wilt invoegen, drukt u op *.
3. Voer de tekst voor uw bericht in. De tekst kan maximaal 120 tekens bevatten. Als u een sjabloon wilt gebruiken, selecteert
u Opties > Invoegen > Sjabloon.
4. Als u het bericht wilt verzenden, drukt u op de beltoets.
Tip: Als u de afbeelding uit het bericht wilt verwijderen, selecteert u Opties > Beeld verwijderen.

Multimediaberichten

Een multimediabericht (MMS) kan tekst en objecten zoals afbeeldingen en geluids- en videoclips bevatten.
Opmerking: Alleen compatibele apparaten die deze functie ondersteunen, kunnen multimediaberichten ontvangen en weergeven. De manier waarop een bericht wordt weergegeven, kan verschillen, afhankelijk van het ontvangende apparaat.
Voordat u multimediaberichten kunt verzenden en ontvangen, moet u eerst de instellingen voor multimediaberichten definiëren. Het is mogelijk dat uw apparaat de serviceprovider van de SIM-kaart heeft herkend en automatisch de instellingen voor multimediaberichten heeft geconfigureerd. Als dat niet het geval is, neemt u contact op met uw serviceprovider. Zie
'Instellingen voor multimediaberichten', p. 39.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 37
Page 38
B e r i c h t e n

Multimediaberichten opstellen en verzenden

De standaardinstelling voor de multimediaberichtendienst is meestal ingeschakeld. Selecteer Nieuw bericht > Multimediabericht. Op bepaalde afbeeldingen, beltonen en andere inhoud rust mogelijk copyright, wat betekent dat de desbetreffende inhoud
niet mag worden gekopieerd, gewijzigd, overgedragen of doorgestuurd.
1. Ga naar het veld Naar en druk op de joystick om ontvangers te selecteren in Contacten of voer het mobiele telefoonnummer
of e-mailadres van de ontvanger handmatig in.
2. Ga naar het veld Onderw. en voer een onderwerp voor het bericht in. Als u wilt wijzigen welke velden worden weergegeven,
selecteert u Opties > Adresvelden.
3. Voer de tekst van het bericht in en selecteer Opties > Object invoegen om mediaobjecten in te voegen. U kunt objecten zoals
Afbeelding, Geluidsclip en Videoclip invoegen.
Het draadloze netwerk kan de omvang van MMS-berichten limiteren. Als de omvang van de ingevoegde afbeelding de limiet overschrijdt, kan de afbeelding door het apparaat worden verkleind zodat deze via MMS kan worden verzonden.
4. Elke dia in uw bericht kan slechts één video- of audioclip bevatten. Als u meer dia's aan uw bericht wilt toevoegen, selecteert
u Opties > Nieuw invoegen > Dia. Als u de volgorde van de dia's in uw bericht wilt wijzigen, selecteert u Opties >
Verplaatsen.
5. Als u een voorbeeld van een multimediabericht wilt bekijken voordat u het verzendt, selecteert u Opties > Voorbeeld.
6. Druk op de joystick om het multimediabericht te verzenden.
Tip: U kunt ook multimediaberichten rechtstreeks vanuit verschillende toepassingen opstellen, zoals Contacten en
Galerij.
Als u een object wilt verwijderen uit een multimediabericht, selecteert u Opties > Bijlage verwijderen. Verzendopties voor multimediaberichten Selecteer Opties > Zendopties en maak een keuze uit volgende opties:
Rapport ontvangen — Selecteer Ja als u een melding wilt ontvangen wanneer het bericht met succes is afgeleverd bij de ontvanger. Wellicht kunt u geen afleveringsrapport ontvangen voor een multimediabericht dat naar een e-mailadres is verzonden.
Geldigheid bericht — Geef op hoe lang de berichtencentrale het bericht moet proberen te verzenden. Als de ontvanger van het bericht niet binnen de ingestelde periode wordt bereikt, wordt het bericht uit de multimediaberichtencentrale verwijderd. Het netwerk moet deze functie ondersteunen. Maximale duur is de maximumtijd die door het netwerk wordt toegestaan.

Presentaties maken

Selecteer Nieuw bericht > Multimediabericht.
1. Ga naar het veld Naar en druk op de joystick om ontvangers te selecteren in Contacten of voer het mobiele telefoonnummer
of e-mailadres van de ontvanger handmatig in.
2. Selecteer Opties > Presentatie maken en een presentatiesjabloon.
Tip: Een sjabloon bepaalt welke mediaobjecten u kunt opnemen in de presentatie en waar deze worden weergegeven. Bovendien bevat een sjabloon de overgangseffecten tussen afbeeldingen en dia's.
3. Ga naar een tekstgebied en voer de tekst in.
4. Als u afbeeldingen, geluid, video of notities wilt invoegen in uw presentatie, gaat u naar het betreffende objectgebied en
selecteert u Opties > Invoegen.
Tip: U gaat naar een ander gebied door de joystick omhoog of omlaag te drukken.
5. Als u dia's wilt toevoegen, selecteert u Invoegen > Nieuwe dia.
6. Selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
Voorbeeld — Bekijken hoe uw multimediapresentatie er uitziet wanneer deze wordt geopend. Multimediapresentaties kunnen alleen worden weergegeven op compatibele apparaten met ondersteuning voor presentaties. Op andere apparaten kan de weergave verschillen.
Achtergr.instel. — De achtergrondkleur van de presentatie en achtergrondafbeeldingen voor verschillende dia's selecteren.
Effectinstellingen — Het overgangseffect tussen afbeeldingen of dia's selecteren.
Het is niet mogelijk multimediapresentaties te maken als de MMS-aanmaakmodus is ingesteld op Beperkt. Als u de MMS-
aanmaakmodus wilt wijzigen, selecteert u Berichten > Opties > Instellingen > Multimediabericht.
De beschikbare opties kunnen verschillen. Als u het multimediabericht wilt verzenden, drukt u op de beltoets.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 38
Page 39
B e r i c h t e n
Tip: Als u het bericht wilt opslaan in Ontwerpen zonder het te verzenden, selecteert u Gereed.

Multimediaberichten ontvangen en beantwoorden

Belangrijk: Objecten in multimediaberichten kunnen virussen bevatten of anderszins schadelijk zijn voor uw apparaat of PC. Open geen bijlagen als u niet weet of de afzender betrouwbaar is.
Voordat u multimediaberichten kunt verzenden en ontvangen, moet u eerst de instellingen voor multimediaberichten definiëren. Het is mogelijk dat uw apparaat de serviceprovider van de SIM-kaart heeft herkend en automatisch de instellingen voor multimediaberichten heeft geconfigureerd. Als dat niet het geval is, neemt u contact op met uw serviceprovider. Zie
'Instellingen voor multimediaberichten', p. 39.
Als u multimediaberichten ontvangt met objecten die niet door het apparaat worden ondersteund, kunt u deze niet openen.
1. Als u een multimediabericht wilt beantwoorden, opent u dit vanuit de Inbox en selecteert u Opties > Antwoorden.
2. Selecteer Opties > Afzender om de afzender te antwoorden met een multimediabericht of Opties > Via tekstbericht om te
antwoorden met een tekstbericht.
Tip: Als u ontvangers wilt toevoegen aan uw antwoord, selecteert u Opties > Ontvngr toevoegen om de ontvangers te selecteren in de lijst met contacten, of voert u de telefoonnummers of e-mailadressen van de ontvangers handmatig in het veld Naar in.
3. Voer de tekst van het bericht in en druk op de joystick om het bericht te verzenden.

Presentaties weergeven

Open de Inbox, ga naar een multimediabericht dat een presentatie bevat en druk op de joystick. Ga naar de presentatie en druk op de joystick.
Als u het afspelen van de presentatie wilt onderbreken, drukt u op een van de selectietoetsen onder het scherm. Als u de presentatie hebt onderbroken of wanneer deze is afgelopen, selecteert u Opties en maakt u een keuze uit de volgende
opties:
Link openen — Een webkoppeling openen en bladeren op de webpagina.
Bladeren activeren — Schuiven met tekst of afbeeldingen die niet op het scherm passen.
Doorgaan — Het afspelen hervatten.
Afspelen — De presentatie opnieuw vanaf het begin afspelen.
Zoeken — Telefoonnummers en e-mail- of webadressen in de presentatie zoeken. U kunt deze nummers en adressen
bijvoorbeeld gebruiken om te bellen, berichten te verzenden of bookmarks te maken.
De beschikbare opties kunnen verschillen.

Mediaobjecten weergeven

Open de Inbox, ga naar een ontvangen multimediabericht en druk op de joystick. Selecteer Opties > Objecten. Als u een mediaobject wilt weergeven of afspelen, gaat u naar het object en drukt u op de joystick. Mediaobjecten en bijlagen bij een bericht kunnen virussen of andere schadelijke software bevatten. Open objecten of bijlagen
alleen als u zeker weet dat de afzender te vertrouwen is. Als u een mediaobject wilt opslaan in de betreffende toepassing, gaat u naar het object en selecteert u Opties > Opslaan. Als u een mediaobject wilt verzenden naar compatibele apparaten, gaat u naar het object en selecteert u Opties > Zenden.
Tip: Als u multimediaberichten ontvangt die uw apparaat niet kan openen, kunt u deze berichten wellicht naar een ander apparaat, zoals een computer, verzenden.

Multimediabijlagen weergeven en opslaan

Als u multimediaberichten wilt weergeven als een volledige presentatie, opent u het bericht en selecteert u Opties > Presentatie
afsp.
Tip: Als u een multimediaobject in een multimediabericht hebt geselecteerd, kunt u dit weergeven of afspelen door
Afbeelding bekijken, Geluidsclip afspelen of Videoclip afspelen te selecteren.
Als u de naam en grootte van een bijlage wilt weergeven, opent u het bericht en selecteert u Opties > Objecten. Als u een multimediaobject wilt opslaan, selecteert u achtereenvolgens Opties > Objecten, het object en Opties > Opslaan.

Instellingen voor multimediaberichten

Selecteer Opties > Instellingen > Multimediabericht. Definieer de volgende instellingen:
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 39
Page 40
B e r i c h t e n
Grootte afbeelding — Selecteer Klein of Groot om de grootte van afbeeldingen in multimediaberichten aan te passen. Selecteer Origineel om de oorspronkelijke grootte van multimediaberichten te behouden.
MMS-aanmaakmodus — Selecteer Beperkt om te voorkomen dat uw apparaat inhoud in multimediaberichten invoegt, die niet wordt ondersteund door het netwerk of door het ontvangende apparaat. Selecteer Met begeleiding als u een waarschuwing wilt ontvangen voor dergelijke inhoud. Selecteer Vrij als u een multimediabericht wilt maken zonder beperkingen voor het type van de bijlagen. Als u Beperkt selecteert, kunt u geen multimediapresentaties te maken.
Toeg.punt in gebruik — Selecteer het standaardtoegangspunt dat u wilt gebruiken om verbinding te maken met de multimediaberichtencentrale. Het is mogelijk dat u het standaardtoegangspunt niet kunt wijzigen als dit vooraf is ingesteld door uw serviceprovider.
Multimedia ophalen — Selecteer Altijd automatisch om multimediaberichten altijd automatisch te ontvangen, Aut. bij eigen
netwrk om een melding te ontvangen als u een multimediabericht kunt downloaden van de berichtencentrale wanneer u
zich bijvoorbeeld in het buitenland of buiten uw eigen netwerk bevindt, Handmatig om multimediaberichten handmatig te downloaden van de berichtencentrale, of Uit om geen multimediaberichten te ontvangen.
Anonieme ber. toest. — Selecteer of u berichten wilt ontvangen van onbekende afzenders.
Advertent. ontvang. — Selecteer of u berichten wilt ontvangen die als advertentie zijn gedefinieerd.
Rapport ontvangen — Selecteer Ja om de status van het verzonden bericht weer te geven in het logboek (netwerkdienst).
Wellicht kunt u geen afleveringsrapport ontvangen voor een multimediabericht dat naar een e-mailadres is verzonden.
Rapportz. weigeren — Selecteer Ja om vanaf uw apparaat geen afleveringsrapporten te verzenden voor ontvangen multimediaberichten.
Geldigheid bericht — Selecteer hoe lang de berichtencentrale het bericht moet proberen te verzenden (netwerkdienst). Als de ontvanger van het bericht niet binnen de ingestelde periode wordt bereikt, wordt het bericht uit de multimediaberichtencentrale verwijderd. Maximale duur is de maximumtijd die door het netwerk wordt toegestaan.

E-mailberichten

Om e-mail te kunnen ontvangen en verzenden, moet u beschikken over een externe mailbox. Deze dienst kan worden geleverd door een internetprovider, netwerkoperator of uw bedrijf. Uw apparaat voldoet aan de internetstandaarden SMTP, IMAP4 (revisie 1) en POP3, en aan verschillende oplossingen voor het ophalen van e-mail. Andere e-mailproviders bieden mogelijk diensten met andere instellingen of functies dan in deze gebruikershandleiding worden beschreven. Neem contact op met uw serviceprovider en e-mailprovider voor meer informatie.
Voordat u e-mailberichten kunt verzenden, ontvangen, beantwoorden en doorsturen, moet u eerst:
Een internettoegangspunt (IAP) configureren.
Zie 'Toegangspunten', p. 74.
Een e-mailaccount definiëren en de juiste instellingen configureren. Zie 'Instellingen e-mailaccount', p. 42.
De instructies van uw externe mailbox- en internetproviders opvolgen. Neem contact op met uw netwerk- en internetprovider of uw netwerkoperator voor de juiste instellingen.

Uw e-mailinstellingen definiëren

Als u Mailbox selecteert en nog geen e-mailaccount hebt ingesteld, wordt u gevraagd dit alsnog te doen. Als u een e-mailaccount wilt instellen met de wizard voor mailboxconfiguratie, selecteert u Ja.
1. Als u wilt beginnen met het invoeren van e-mailinstellingen, selecteert u Starten.
2. Ga naar Mailboxtype, selecteer IMAP4 of POP3 en selecteer vervolgens Volgende.
Tip: POP3 is een versie van Post Office Protocol, dat wordt gebruikt voor het bewaren en ophalen van e-mail- en internetmailberichten. IMAP4 is een versie van Internet Message Access Protocol, waarmee u e-mail berichten op de e-mailserver zelf kunt openen en beheren. Vervolgens kunt u kiezen welke berichten u naar uw apparaat wilt downloaden.
3. Ga naar Mijn e-mailadres en voer uw e-mailadres in. Druk op * om @ of andere speciale tekens in te voegen. Als u een punt
wilt invoeren, drukt u op 1. Selecteer Volgende.
4. Ga naar Server inkom. mail, voer de naam in van de externe server waarop u uw e-mail ontvangt en selecteer Volgende.
5. Ga naar Server uitg. mail, voer de naam in van de externe server waarmee u uw e-mail verzendt en selecteer Volgende.
Afhankelijk van uw netwerkoperator kunt u gebruikmaken van de uitgaande e-mailserver van uw netwerkoperator in plaats van die van uw e-mailprovider.
6. Ga naar Toegangspunt en selecteer het internettoegangspunt dat uw apparaat moet gebruiken bij het ophalen van e-mail.
Als u Altijd vragen selecteert, wordt u telkens wanneer het apparaat e-mail ophaalt, gevraagd welk internettoegangspunt gebruikt moet worden. Als u een toegangspunt selecteert, brengt het apparaat automatisch een verbinding tot stand. Selecteer Volgende.
7. Voer een naam in voor uw nieuwe mailbox en selecteer Voltooien.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 40
Page 41
B e r i c h t e n
Wanneer u een nieuwe mailbox maakt, wordt Mailbox in de hoofdweergave van Berichten vervangen door de naam van de mailbox. U kunt maximaal zes mailboxen instellen.
Uw standaardmailbox selecteren Als u meerdere mailboxen hebt gedefinieerd, kunt u een van de mailboxen instellen als standaardmailbox. Als u de
standaardmailbox wilt definiëren, selecteert u Opties > Instellingen > E-mail > Mailbox in gebruik en de mailbox. Als u meerdere mailboxen hebt gedefinieerd, moet u steeds de gewenste mailbox selecteren wanneer u een nieuw e-mailbericht
opstelt.

Verbinding maken met een mailbox

E-mail die aan u is geadresseerd, wordt automatisch ontvangen door uw externe mailbox en niet door het apparaat. Als u uw e-mailberichten wilt lezen, moet u eerst verbinding maken met de externe mailbox en vervolgens de e-mailberichten selecteren die u wilt ophalen met uw apparaat. Om e-mail te kunnen ontvangen en verzenden, moet u geabonneerd zijn op een e­maildienst. Als u een mailbox wilt instellen in uw apparaat, selecteert u Berichten > Opties > Instellingen > E-mail > Opties >
Nieuwe mailbox. Neem contact op met uw serviceprovider voor de juiste instellingen.
Als u ontvangen berichten wilt ophalen met uw apparaat en deze offline wilt bekijken, selecteert u uw mailbox in de hoofdweergave van Berichten. Zodra de vraag Verbinden met mailbox? verschijnt, selecteert u Ja.
Als u e-mailberichten in een map wilt weergeven, gaat u naar de map en drukt u op de joystick. Ga naar een bericht en druk op de joystick.
Als u e-mail wilt ophalen met uw apparaat, selecteert u Opties > E-mail ophalen > Nieuw om nieuwe berichten op te halen die u nog niet gelezen of opgehaald hebt, Geselecteerd om alleen geselecteerde berichten in de externe mailbox op te halen, of
Alle om alle berichten op te halen die u nog niet hebt opgehaald.
Als u de verbinding met een externe mailbox wilt verbreken, selecteert u Opties > Verbind. verbreken.

E-mail offline weergeven

Wanneer u offline werkt, is uw apparaat niet verbonden met een externe mailbox. Door uw e-mailberichten offline te beheren, bespaart u de kosten van de verbinding en kunt u werken in omstandigheden waarin geen gegevensverbinding mogelijk is. Wijzigingen die u offline aanbrengt in mappen in de externe mailbox, worden pas doorgevoerd wanneer u de volgende keer verbinding maakt met uw mailbox en gegevens synchroniseert. Als u bijvoorbeeld een e-mailbericht van het apparaat verwijdert terwijl u offline bent, wordt het bericht uit de externe mailbox verwijderd wanneer u de volgende keer verbinding maakt met de mailbox.
1. Selecteer Berichten > Opties > Instellingen > E-mail. Selecteer de e-mailaccount en druk op de joystick. Selecteer Inst. voor
ophalen > E-mail ophalen > Ber. en bijlagen om volledige berichten en bijbehorende bijlagen naar het apparaat op te halen.
2. Open uw mailbox en selecteer Opties > E-mail ophalen. Selecteer Nieuw om nieuwe berichten op te halen die u nog niet
eerder hebt gelezen of opgehaald, Geselecteerd om alleen berichten op te halen die u in de externe mailbox hebt geselecteerd of Alle om alle berichten op te halen die u nog niet eerder hebt opgehaald. Het apparaat gaat online en maakt verbinding met de mailbox om de e-mailberichten op te halen.
3. Na het ophalen van de e-mailberichten selecteert u Opties > Verbind. verbreken om terug te keren naar de offline-modus.
4. Als u een bericht wilt weergeven, gaat u naar het bericht en drukt u op de joystick.
Sommige opties vereisen een verbinding met uw externe mailbox.
Tip: Als u zich wilt abonneren op andere mappen in uw externe mailbox, selecteert u E-mailinstellingen > Inst. voor
ophalen > Mapabonnementen. Uit alle mappen met een abonnement worden e-mailberichten bijgewerkt wanneer u
e-mail ophaalt uit uw externe mailbox.

E-mailberichten lezen en beantwoorden

Belangrijk: Objecten in e-mailberichten kunnen virussen bevatten of anderszins schadelijk zijn voor uw apparaat of PC. Open geen bijlagen als u niet weet of de afzender betrouwbaar is.
Als u een ontvangen e-mailbericht wilt lezen, gaat u naar het bericht en drukt u op de joystick.
Als u een bijlage wilt openen, selecteert u Opties > Bijlagen. Ga naar de bijlage en druk op de joystick. Als u alleen de afzender van het e-mailbericht een antwoord wilt sturen, opent u het e-mailbericht en selecteert u Opties >
Beantwoorden > Naar afzender.
Als u alle ontvangers van een e-mailbericht een antwoord wilt sturen, opent u het e-mailbericht en selecteert u Opties >
Beantwoorden > Naar allen.
Als u een bijlage wilt verwijderen uit een e-mailbericht dat u verstuurt, selecteert u de bijlage en Opties > Bijlagen >
Verwijderen.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 41
Page 42
B e r i c h t e n
Tip: Als u een e-mailbericht wilt verzenden dat bestanden als bijlage bevat, worden de bijlagen niet in het antwoord opgenomen. Als u het ontvangen e-mailbericht doorstuurt, worden de bijlagen wel opgenomen.
Als u de prioriteit van een bericht wilt instellen, selecteert u Opties > Zendopties > Prioriteit en maakt u een keuze uit de volgende opties.
Als u de afzender van een e-mailbericht wilt bellen, opent u het e-mailbericht en selecteert u Opties > Bellen. Als u de afzender van het e-mailbericht wilt antwoorden met een tekstbericht of een multimediabericht, opent u het e-
mailbericht en selecteert u Opties > Bericht maken. Als u een e-mailbericht wilt doorsturen, selecteert u Opties > Doorsturen.

Berichten verwijderen

Als u geheugenruimte op uw apparaat wilt vrijmaken, moet u regelmatig berichten uit de mappen Inbox en Verzonden, evenals opgehaalde e-mailberichten verwijderen.
Als u een bericht wilt verwijderen, gaat u naar het bericht en drukt u op de wistoets. U kunt ervoor kiezen om lokale e-mail op het apparaat te verwijderen en de oorspronkelijke berichten op de server te laten
staan. Maar u kunt ook zowel berichten op het apparaat als op de externe server verwijderen. Als u e-mailberichten alleen van het apparaat wilt verwijderen, selecteert u Opties > Verwijderen > Alleen telefoon. Als u een e-mailbericht wilt verwijderen van zowel het apparaat als de externe server, opent u het e-mailbericht en selecteert
u Opties > Verwijderen > Telefoon en server.

E-mailmappen

Als u submappen maakt in uw IMAP4-mailboxen op een externe server, kunt u deze mappen met uw apparaat weergeven en beheren. U kunt alleen op mappen in uw IMAP4-mailboxen een abonnement nemen. Door een abonnement te nemen op mappen kunt u deze mappen op het apparaat weergeven.
Als u mappen in uw IMAP4-mailbox wilt weergeven, brengt u een verbinding tot stand en selecteert u Opties > E-mailinstell. >
Inst. voor ophalen > Mapabonnementen.
Als u een externe map wilt weergeven, selecteert u een map en Opties > Abonneren. De mappen waarop u bent geabonneerd, worden elke keer wanneer u verbinding maakt, bijgewerkt. Als de mappen groot zijn, kan dit even duren.
Als u de lijst met mappen wilt bijwerken, selecteert u een map en Opties > Mappenlijst bijwrkn.

E-mailberichten opstellen en verzenden

Als u een e-mailbericht wilt opstellen, selecteert u Opties > Ontvngr toevoegen om de e-mailadressen van de ontvangers te selecteren in de lijst met contacten of om de e-mailadressen in te voeren in het veld Naar. Gebruik een puntkomma om e­mailadressen te scheiden. Druk de joystick omlaag en voer Cc-ontvangers in het veld Cc in, of Bcc-ontvangers in het veld Bcc. Ga naar het veld Onderw. en voer een onderwerp in voor het e-mailbericht. Voer uw e-mailbericht in het tekstgebied in en selecteer
Opties > Verzenden.
Als u een bestand wilt invoegen in een e-mailbericht, selecteert u Opties > Invoegen. Selecteer de bijlage die u wilt invoegen. U kunt bijvoorbeeld afbeeldingen, geluidsfragmenten, notities en andere bestanden, zoals kantoorbestanden, invoegen.
Als u de verzendtijd van een e-mailbericht wilt instellen, selecteert u Opties > Zendopties > Bericht zenden. Selecteer Meteen of
Bij vlgende verb. als u offline werkt.
E-mailberichten worden opgeslagen in de Outbox voordat ze worden verzonden. Tenzij het e-mailbericht direct wordt verzonden, kunt u de Outbox openen en het verzenden van het bericht onderbreken en hervatten of het bericht weergeven.

Instellingen e-mailaccount

Selecteer Menu > Berichten > Opties > Instellingen > E-mail. De instellingen die gewijzigd kunnen worden, kunnen verschillen. Sommige instellingen kunnen reeds door uw serviceprovider
zijn ingesteld. Als u probeert mailboxinstellingen te bewerken, maar nog geen e-mailaccount hebt ingesteld, worden aanwijzigingen
weergegeven om een e-mailaccount in te stellen. Instellingen voor ontvangen e-mail Selecteer Inkomende e-mail en maak een keuze uit de volgende instellingen:
Gebruikersnaam — Voer de gebruikersnaam voor de e-maildienst in.
Wachtwoord — Voer het wachtwoord voor de e-maildienst in.
Server inkom. mail — Voer het IP-adres of de hostnaam in van de server waarop uw e-mail wordt ontvangen.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 42
Page 43
B e r i c h t e n
Toegangsp. in gebr. — Selecteer het internettoegangspunt waarmee het apparaat de door u ontvangen e-mailberichten ophaalt.
Standaardmailbox — Voer een naam in voor de mailbox.
Mailboxtype — Selecteer het mailboxprotocol dat de serviceprovider van uw externe mailbox heeft aanbevolen. De opties
zijn POP3 en IMAP4. U kunt deze optie slechts één keer instellen. De instelling kan niet worden gewijzigd als u de mailboxinstellingen hebt opgeslagen of hebt afgesloten. Als u het POP3-protocol gebruikt, worden e-mailberichten niet automatisch bijgewerkt wanneer u online bent. Verbreek de verbinding en maak opnieuw verbinding met de mailbox als u de nieuwste e-mailberichten wilt zien.
Beveiliging (poorten) — Selecteer de beveiligingsoptie waarmee de beveiliging van de verbinding wordt verhoogd.
Poort — Definieer een poort voor de verbinding.
APOP beveil. inloggen (alleen voor POP3) — Gebruik deze optie samen met het POP3-protocol om het verzenden van
wachtwoorden naar de externe e-mailserver te coderen wanneer verbinding wordt gemaakt met de mailbox.
Instellingen voor verzonden e-mail Selecteer Uitgaande e-mail en maak een keuze uit de volgende instellingen:
Mijn e-mailadres — Voer het e-mailadres in dat de serviceprovider u heeft verstrekt. Antwoorden op uw e-mailberichten worden naar dit adres verzonden.
Gebruikersnaam — Voer de gebruikersnaam voor de e-maildienst in.
Wachtwoord — Voer het wachtwoord voor de e-maildienst in.
Server uitg. mail — Voer het IP-adres of de hostnaam in van de e-mailserver die uw e-mailberichten verzendt. U kunt mogelijk
alleen de server voor uitgaande mail van uw netwerkoperator gebruiken. Neem voor meer informatie contact op met uw serviceprovider.
Toegangsp. in gebr. — Selecteer het internettoegangspunt waarmee het apparaat de door u verzonden e-mailberichten verstuurt.
Beveiliging (poorten) — Selecteer de beveiligingsoptie waarmee de verbinding naar de externe mailbox wordt beveiligd.
Poort — Definieer een poort voor de verbinding.
Gebruikersinstellingen: Selecteer Gebruikersinst. en maak een keuze uit de volgende instellingen:
Mijn mailnaam — Voer de naam in die vóór uw e-mailadres wordt weergegeven wanneer u e-mail verzendt.
Antwoord — Aangeven of u antwoorden wilt ontvangen op een ander adres. Selecteer Aan en voer het e-mailadres in, waarop
u het antwoord wilt ontvangen. U kunt slechts één adres als antwoordadres invoeren.
E-mails verwijderen uit — Geef aan of u e-mailberichten alleen van het apparaat of van zowel het apparaat als de server wilt verwijderen. Selecteer Altijd vragen als u bij het verwijderen van een e-mailbericht altijd wilt opgeven waar het bericht moet worden verwijderd.
Bericht zenden — Selecteer deze optie om e-mailberichten zo snel mogelijk te verzenden, om e-mailberichten te verzenden wanneer u e-mailberichten ophaalt of om de e-mailberichten op te slaan in de Outbox om ze van daaruit later te verzenden.
Kopie naar mij — Geef aan of u een kopie van de e-mail wilt opslaan in uw externe mailbox en in het adres zoals gedefinieerd in Mijn e-mailadres in de instellingen voor Uitgaande e-mail.
Handtek. opnemen — Geef aan of u een handtekening wilt koppelen aan uw e-mailberichten.
Melding nwe e-mail — Geef aan of u de nieuwe e-mailaanduidingen, zoals een signaal of een melding, wilt ontvangen
wanneer u nieuwe e-mail ontvangt in de mailbox.
Standaardcodering — Selecteer de gewenste methode voor tekencodering.
Instellingen voor ophalen Selecteer Inst. voor ophalen en maak een keuze uit de volgende instellingen:
E-mail ophalen (alleen voor POP3-mailboxen) — Geef aan of u alleen de koptekstgegevens van het e-mailbericht wilt ophalen, zoals de afzender, het onderwerp en de datum, of dat u de e-mailberichten inclusief bijlagen wilt ophalen.
Aantal — Geef op hoeveel e-mailberichten u van de externe server naar uw mailbox wilt downloaden.
Pad IMAP4-map (alleen voor IMAP4-mailboxen) — Definieer het pad voor mappen waarop u een abonnement wilt aanvragen.
Mapabonnementen (alleen voor IMAP4-mailboxen) — Abonneer u op andere mappen in de externe mailbox en haal inhoud
uit die mappen op.
Instellingen voor automatisch ophalen Selecteer Automatisch ophalen en maak een keuze uit de volgende instellingen:
Header ophalen — Geef aan of een melding wilt ontvangen wanneer er nieuwe e-mail wordt ontvangen in uw externe mailbox. Selecteer Altijd ingeschakeld om nieuwe e-mailberichten altijd automatisch uit uw externe mailbox op te halen, of
Uitsl. eigen netw. om nieuwe e-mailberichten alleen automatisch uit uw externe mailbox op te halen wanneer uw eigen
netwerk actief is, en niet wanneer u bijvoorbeeld op reis bent.
Ophaaldagen — Selecteer de dagen waarop e-mails naar uw apparaat worden gedownload.
Ophaaluren — Definieer de uren gedurende welke de e-mails worden opgehaald.
Ophaalinterval — Selecteer het tijdsinterval voor het ophalen van nieuwe e-mails.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 43
Page 44
B e r i c h t e n

Chat

Selecteer Menu > Connect. > Chatten. Met Chat kunt u door middel van expresberichten praten met anderen en deelnemen aan discussieforums over bepaalde
onderwerpen. Verschillende serviceproviders hebben chatservers waarbij u zich kunt aanmelden nadat u zich hebt geregistreerd bij een chatdienst. De functies die worden ondersteund kunnen per serviceprovider verschillen.
Als uw draadloze serviceprovider geen chat aanbiedt, wordt deze functie mogelijk niet weergegeven in het menu van uw apparaat. Neem contact op met uw serviceprovider voor meer informatie over chatdiensten en de kosten hiervan. Informeer bij uw netwerkoperator, serviceprovider of leverancier naar de beschikbaarheid van chatinstellingen.
Mogelijk ontvangt u de instellingen in een speciaal SMS-bericht van uw netwerkoperator of serviceprovider die de chatdienst aanbiedt. U moet de instellingen opslaan om toegang te krijgen tot de gewenste dienst. U kunt de instellingen ook handmatig invoeren.

Verbinding maken met een chatserver

Als u wilt praten met een of meerdere chatgebruikers en als u uw chatcontacten wilt weergeven en bewerken, moet u zich aanmelden bij de chatserver. Open Chatten en selecteer Opties > Aanmelden. Voer uw gebruikers-ID en wachtwoord in en druk op de joystick om u aan te melden. U ontvangt de gebruikersnaam, het wachtwoord en andere instellingen voor het aanmelden van uw serviceprovider wanneer u zich registreert voor de dienst.
Tip: Als u wilt dat er automatisch verbinding wordt gemaakt met de server wanneer u de chattoepassing opent, selecteert u Opties > Instellingen > Serverinstellingen > Login-type chat > Bij start toep..

Chatgebruikers of chatgroepen zoeken

Als u wilt zoeken naar chatgebruikers en chatgebruikers-ID's, selecteert u Chatcontacten > Opties > Nieuw chatcontact >
Zoeken. U kunt zoeken op Gebruikersnaam, Gebruikers-ID, Telefoonnummer en E-mailadres.
Als u wilt zoeken naar chatgroepen en chatgroeps-ID's, selecteert u Chatgroepen > Opties > Zoeken. U kunt zoeken op
Groepsnaam, Onderwerp en Deelnemers (gebruikers-ID).
Ga naar een gevonden chatgebruiker of -groep, selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
Opnieuw zoeken — Nog een zoekactie uitvoeren.
Volgende pagina — De eventuele overige gevonden chatgebruikers of -groepen weergeven.
Vorige pagina — De chatgebruikers of -groepen weergeven die met een vorige zoekactie zijn gevonden.
Gesprek openen — Een gesprek beginnen met de gebruiker als deze on line is.
Toev. aan chatcont. — De gebruiker opslaan in een van de chatcontactlijsten.
Uitnod. verzenden — De chatgebruikers uitnodigen in een chatgroep.
Blokkeeropties — Instellen dat berichten van de chatgebruiker wel of niet mogen worden ontvangen.
Deelnemen — Lid worden van de chatgroep.
Opslaan — De groep opslaan.

Gesprekken met één chatgebruiker

In de weergave Gesprekken wordt een lijst weergegeven van individuele gesprekspartners waarmee u een actief gesprek voert. Actieve gesprekken worden automatisch gesloten als u chat afsluit.
Als u een gesprek wilt weergeven, gaat u naar de gesprekspartner en drukt u op de joystick. Als u een gesprek wilt voortzetten, voert u een bericht in en drukt u op de joystick. Als u wilt terugkeren naar de lijst met gesprekken zonder het gesprek te sluiten, selecteert u Terug. Als u het gesprek wilt sluiten,
selecteert u Opties > Gesprek beëindigen. Als u een nieuw gesprek wilt starten, selecteert u Opties > Nieuw gesprek. Terwijl u een actief gesprek voert, kunt u een nieuw
gesprek starten met een ander contact. U kunt echter niet twee actieve gesprekken met één contact voeren. Als u een afbeelding wilt invoegen in een chatbericht, selecteert u Opties > Afbeelding verzenden en selecteert u de afbeelding
die u wilt verzenden. Als u een gesprekspartner wilt opslaan in uw chatcontacten, selecteert u Opties > Toev. aan chatcont.. Als u een gesprek wilt opslaan terwijl u in de gespreksweergave bent, selecteert u Opties > Chat opnemen. Het gesprek wordt
opgeslagen als tekstbestand dat kan worden geopend en weergegeven in de toepassing Notities. Als u inkomende berichten automatisch wilt beantwoorden, selecteert u Opties > Autom. antw. aan. U kunt dan nog steeds
berichten ontvangen.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 44
Page 45
B e r i c h t e n

Chatgroepen

In de weergave Chatgroepen wordt een lijst weergegeven van alle chatgroepen die u hebt opgeslagen of waarvan u momenteel lid bent.
Chatgroepen is alleen beschikbaar als u zich bij het openen van de chattoepassing hebt aangemeld bij een chatserver en deze
server chatgroepen ondersteunt. Als u een chatgroep wilt maken, selecteert u Opties > Nwe groep maken. Als u lid wilt worden van een chatgroep of een groepsgesprek wilt voortzetten, gaat u naar de groep en drukt u op de joystick.
Voer een bericht in en druk op de beltoets om het bericht te verzenden. Als u lid wilt worden van een chatgroep die niet op de lijst staat maar waarvan u wel de groeps-ID kent, selecteert u Opties >
Aanm. bij nwe groep.
Als u een chatgroep wilt verlaten, selecteert u Opties > Chatgroep verlaten. U kunt ook Opties selecteren en een keuze maken uit de volgende opties:
Groep — Selecteer Opslaan om de groep op te slaan bij uw chatgroepen, Deelnemers bekijken om de huidige leden van de groep weer te geven, of Instellingen om de groepsinstellingen te bewerken. U kunt deze optie alleen selecteren als u gemachtigd bent de groep te bewerken.
Aanmelden — Verbinding maken met een chatserver als u zich niet hebt aangemeld bij het openen van de toepassing.
Afmelden — De verbinding met de chatserver verbreken.
Instellingen — Instellingen van de chattoepassing of -server wijzigen.
Als u een chatgroep wilt verwijderen, drukt u op de wistoets. Groepsgesprekken
Als u wilt deelnemen aan het gesprek, selecteert u een groep. Selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
Smiley invoegen — Een smiley toevoegen aan een bericht.
Privéber. verz. — Een privé-bericht verzenden aan één of meerdere, maar niet alle, leden van de chatgroep.
Beantwoorden — Een bericht verzenden aan uitsluitend de afzender van het geopende bericht.
Doorsturen — Het geopende bericht doorsturen aan een andere chatgroep of -contact.
Uitnod. verzenden — Een chatgebruiker uitnodigen in een chatgroep.
Chatgroep verlaten — De chatgroep verlaten.
Groep — Selecteer Opslaan om de groep op te slaan bij uw chatgroepen, Deelnemers bekijken om de huidige leden van de
groep weer te geven, of Instellingen om de groepsinstellingen te bewerken. U kunt deze optie alleen selecteren als u gemachtigd bent de groep te bewerken.
Chat opnemen — Een kopie van het groepsgesprek opslaan.
Als u een bericht wilt verzenden, voert u het bericht in en drukt u op de beltoets. Chatgroepsinstellingen
Selecteer Chatgroepen > Opties > Groep > Instellingen. U kunt alleen chatgroepsinstellingen bewerken als u gemachtigd bent om die groep te bewerken. Maak een keuze uit de volgende instellingen:
Naam groep: — Een naam voor de chatgroep invoeren.
Groeps-ID — De groeps-ID wordt automatisch gemaakt en kan niet worden toegevoegd of gewijzigd.
Onderwerp groep — Een onderwerp voor het groepsgesprek invoeren.
Welkomsttekst — Een notitie invoeren waarmee de chatgebruikers worden begroet zodra ze lid worden van de groep.
Groepsgrootte — Het maximumaantal chatgebruikers invoeren dat lid kan worden van de groep.
Zoeken toestaan — Instellen of chatgebruikers de groep mogen vinden wanneer ze zoekacties uitvoeren.
Bewerkingsrechten — Als u andere leden van de groep wilt machtigen om de groep te bewerken, selecteert u
Geselecteerd > Opties > Editor toevoegen. Chatgebruikers met de juiste rechten kunnen groepsinstellingen bewerken en
andere gebruikers uitnodigen om lid te worden van de groep of gebruikers toegang tot de groep ontzeggen.
Groepsleden — Als u de groep wilt sluiten en alleen bepaalde chatgebruikers wilt toestaan om lid te worden, selecteert u
Alleen geselect. > Opties > Deelnr toevoegen.
Uitsluitingslijst — Als u wilt voorkomen dat bepaalde chatgebruikers lid worden van de groep, selecteert u Opties > Toev.
aan uitsl.lijst.
Privégespr. toestaan — Als u wilt voorkomen dat groepsleden onderling privé-berichten verzenden, selecteert u Nee.
Rechten voor het bewerken van groepen Als u aan leden van een chatgroep rechten voor het bewerken van groepen wilt toekennen of dergelijke rechten wilt intrekken,
gaat u naar de chatgroep en selecteert u Opties > Groep > Instellingen > Bewerkingsrechten > Geselecteerd.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 45
Page 46
B e r i c h t e n
Tip: Chatgebruikers met de juiste rechten kunnen groepsinstellingen bewerken en andere gebruikers uitnodigen om lid te worden van de groep of gebruikers toegang tot de groep ontzeggen.
Als u leden van de groep wilt machtigen om de groep te bewerken, selecteert u Opties > Editor toevoegen en maakt u een keuze uit de volgende opties:
Van chatcontacten — Een of meer chatcontacten toevoegen.
Gebr-ID invoeren — De ID van de chatgebruiker invoeren.
Als u de rechten tot het bewerken van de groep wilt intrekken, selecteert u Opties > Verwijderen. Toegang tot groepen ontzeggen
Ga naar de chatgroep en selecteer Opties > Groep > Instellingen > Uitsluitingslijst. Als u wilt voorkomen dat chatgebruikers lid worden van de groep, selecteert u Opties > Toev. aan uitsl.lijst en maakt u een keuze
uit de volgende opties:
Van chatcontacten — Een of meer chatcontacten de toegang ontzeggen.
Gebr-ID invoeren — De ID van de chatgebruiker invoeren.
Als u een geweerde gebruiker wilt uitnodigen in een groep, selecteert u Opties > Verwijderen.

Chatcontacten

Wanneer u zich hebt aangemeld bij een chatdienst, wordt de lijst met uw contacten voor de serviceprovider automatisch opgehaald. Als de lijst met contacten niet beschikbaar is, wacht u een paar minuten en probeert u de lijst handmatig op te halen.
Tip: De on line status van de chatcontacten wordt aangegeven door middel van een indicator naast de naam van het contact.
Als u een chatcontactkaart wilt maken, selecteert u Opties > Nieuw chatcontact. Voer de gebruikers-ID en een bijnaam in en selecteer Gereed. De gebruikers-ID mag maximaal 50 tekens lang zijn. Mogelijk heeft de aanbieder van de chatdienst ingesteld dat de gebruikers-ID de indeling gebruikersnaam@domein.nl moet hebben. De bijnaam is optioneel.
Als u een andere lijst met chatcontacten wilt weergeven, selecteert u Opties > Contactlijst wijzigen. Ga naar een chatcontact, selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
Gesprek openen — Met het contact chatten.
Contactgegevens — De contactkaart weergeven.
Bewerkopties — De contactkaart bewerken, verwijderen of naar een andere contactlijst verplaatsen of instellen dat u wordt
gewaarschuwd als de on line status van het contact verandert.
Groepslidmaatschn — De chatgroepen weergeven waarvan het contact lid is.
Nwe contactenlijst — Een contactlijst maken voor een bepaalde groep chatcontacten.
Gebrkrsbesch. herladen — De on line status van de chatcontacten bijwerken.
Blokkeeropties — Instellen dat berichten van het contact wel of niet mogen worden ontvangen.
Aanmelden — Verbinding maken met een chatserver als u zich niet hebt aangemeld bij het openen van de toepassing.
Afmelden — De verbinding met de chatserver verbreken.
Instellingen — Instellingen van de chattoepassing of -server wijzigen.
De beschikbare opties kunnen verschillen. Als u een chatcontact wilt verwijderen, drukt u op de wistoets. Geblokkeerde contacten
Selecteer Chatcontacten > Opties > Blokkeeropties > Blok.lijst bekijken. Als u een geblokkeerde chatgebruiker wilt zoeken, voert u de eerste letters van de naam van de gebruiker in. Namen die aan
de zoekterm voldoen worden in een lijst weergegeven. Als u berichten van een geblokkeerde chatgebruiker wilt ontvangen, selecteert u Opties > Blokkering opheffen. Als u geen berichten van andere chatgebruikers wilt ontvangen, selecteert u Opties > Nwe cont. blokkeren. Selecteer de
chatgebruiker uit de lijst met chatcontacten of voer de gebruikers-ID in.

Uitnodigingen weergeven

Selecteer Gesprekken. Ga naar een uitnodiging en druk op de joystick. Selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
Deelnemen — Lid worden van de chatgroep.
Weigeren — De uitnodiging weigeren en een bericht aan de afzender verzenden.
Verwijderen — De uitnodiging verwijderen.
Blokkeeropties — Uitnodigingen van deze afzender blokkeren.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 46
Page 47
B e r i c h t e n

Opgenomen chatgesprekken

Als u een opgenomen gesprek wilt weergeven, selecteert u Opgen. chats, gaat u naar het gesprek en drukt u op de joystick. U kunt ook naar het opgenomen gesprek gaan en Opties selecteren. Maak een keuze uit de volgende opties:
Zenden — De chatsessie naar een compatibel apparaat verzenden.
Aanmelden — Verbinding maken met een chatserver als u zich niet hebt aangemeld bij het openen van de toepassing. Als u
de verbinding wilt verbreken, selecteert u Afmelden.
Instellingen — Instellingen van de chattoepassing of -server wijzigen.
Als u een chatgesprek wilt verwijderen, drukt u op de wistoets.

Instellingen

Selecteer Opties > Instellingen > Chatinstellingen. Maak een keuze uit de volgende instellingen:
Schermnaam gebr. — Als u de naam wilt wijzigen waaronder u bekend bent in chatgroepen, selecteert u Ja.
Berichten toestaan van — Instellen of u chatberichten kunt ontvangen van alle andere chatgebruikers, van alleen uw
chatcontacten of dat u helemaal geen chatberichten kunt ontvangen.
Uitnodigingn toest. van — Instellen of u uitnodigingen tot chatgroepen kunt ontvangen van alle andere chatgebruikers, van alleen uw chatcontacten of dat u helemaal geen uitnodigingen kunt ontvangen.
Schuifsnelh. bericht — Druk de joystick naar links of naar rechts om de snelheid waarmee nieuwe berichten worden weergegeven te verhogen of te verlagen.
Sorteer chatcontactn — Uw chatcontacten alfabetisch of op on line status rangschikken.
Beschikb. aut. laden — Als u de on line status van uw chatcontacten automatisch wilt bijwerken, selecteert u Automatisch.
Offline contacten — Instellen dat chatcontacten met een off line status worden weergegeven in de lijst met chatcontacten.
De instellingen die gewijzigd kunnen worden, kunnen verschillen. Neem voor meer informatie contact op met uw serviceprovider.
Chatserverinstellingen Selecteer Opties > Instellingen > Serverinstellingen.
Ga naar de volgende opties en druk op de joystick om de chatserver te configureren:
Servers — Servers toevoegen, bewerken of verwijderen
Standaardserver — Een andere server selecteren waarmee automatisch verbinding wordt gemaakt: ga naar de gewenste
server en druk op de joystick.
Login-type chat — Als u automatisch een verbinding tot stand wilt brengen tussen het apparaat en de standaardserver, selecteert u Automatisch. Selecteer Aut. bij thuisntw. als u automatisch verbinding wilt maken wanneer u zich in het bereik van uw eigen netwerk bevindt. Selecteer Bij start toep. als u verbinding wilt maken met de server wanneer u de chattoepassing opent. Selecteer Handmatig als u handmatig verbinding wilt maken met de server.

Speciale berichten

Uw apparaat kan verschillende typen gegevensberichten ontvangen:
Operatorlogo — Als u het logo wilt opslaan, selecteert u Opties > Opslaan.
Beltoon — Als u een beltoon wilt opslaan, selecteert u Opties > Opslaan.
Configuratiebericht — U kunt instellingen ontvangen in een configuratiebericht van uw netwerkoperator, serviceprovider of
van uw afdeling voor bedrijfsinformatiebeheer. Als u de instellingen wilt accepteren, opent u het bericht en selecteert u
Opties > Alle opslaan.
U hebt nieuwe E-mail — Deze melding geeft aan hoeveel nieuwe e-mailberichten uw externe mailbox bevat. Uitgebreidere meldingen kunnen meer details bevatten.

Dienstopdrachten verzenden

Een bericht met een dienstaanvraag verzenden naar uw serviceprovider en verzoeken om de activering van bepaalde diensten. Als u een dienstaanvraag naar uw serviceprovider wilt verzenden, selecteert u Opties > Dienstopdracht. Voer de dienstaanvraag
in de vorm van een tekstbericht in en selecteer Opties > Verzenden.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 47
Page 48

7. Team-suite

Hiermee kunt u teams maken, bewerken en verwijderen, en berichten versturen, teamwebpagina's bekijken en bellen naar hele teams tegelijk.
Selecteer Menu > Kantoor > Team-suite. Als u een nieuw team wilt maken, selecteert u Opties > Team > Maken. Als u een team wilt bewerken, selecteert u het team en vervolgens Opties > Team > Bewerken. Als u een team wilt verwijderen, selecteert u het team en vervolgens Opties > Team > Verwijd.. Als u een actie wilt kiezen, selecteert u eerst links een team. Vervolgens gaat u naar het actievenster aan de rechterkant en
selecteert u een van de volgende acties:
Oproep — Het team bellen. De teamleden worden een voor een opgebeld en in de wacht gezet totdat de gesprekken kunnen worden samengevoegd in een conferentiegesprek (netwerkdienst). Het maximum aantal deelnemers is afhankelijk van de netwerkdienst.
Ber. opstellen — Het geselecteerde team een SMS, multimediabericht of een e-mailbericht sturen.
Conferentiedienst bellen — De conferentiegesprekdienst (netwerkdienst) bellen die voor het geselecteerde team is
gedefinieerd.
Push to talk — Via Push to Talk (netwerkdienst) met het geselecteerde team communiceren.
Webpagina's team — De bookmarkmap voor de webpagina's van het geselecteerde team openen.
Selecteer Opties > Acties voor meer acties.

Instellingen van Team-suite

Als u de instellingen van Team-suite wilt bewerken, selecteert u Opties > Instell.. Maak een keuze uit de volgende opties:
Items actiebalk — Bepalen welke acties in het actievenster worden weergegeven, en in welke volgorde.
Eigen visitekaartje — Uw eigen contactkaart definiëren of selecteren dat u bij de communicatie met het team geen gebruik
wilt maken van uw eigen contactkaart.
Contactafb. tonen — Selecteren of u de afbeeldingen van de teamleden wilt zien.
Plug-in-instell. — Instellingen van plug-ins definiëren. Deze instelling is alleen toegankelijk als er plug-ins zijn die u kunt
configureren.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 48
Page 49

8. Kantoortoepassingen

Selecteer Menu > Kantoor. Mogelijk zijn niet alle kantoortoepassingen in alle talen beschikbaar. Het kan zijn dat het openen van grote bestanden niet mogelijk is of lang duurt.

Notities

Selecteer Menu > Kantoor > Notities. U kunt notities maken en verzenden naar andere compatibele apparaten en u kunt tekstbestanden (indeling .txt) opslaan die
u ontvangt in Notities. Als u een nieuwe notitie wilt schrijven, selecteert u Opties > Nieuwe notitie. Toets de tekst in en druk op Gereed.
In de hoofdweergave van Notities zijn de volgende opties beschikbaar:
Openen — De geselecteerde notitie openen.
Zenden — Als u de geselecteerde notitie wilt verzenden, selecteert u een van de verzendmethoden.
Nieuwe notitie — Een nieuwe notitie maken.
Verwijderen — De geselecteerde notitie verwijderen.
Markeringen aan/uit — Een of meerdere notities selecteren en op alle notities dezelfde routine toepassen.
Synchronisatie — Selecteer Starten om synchronisatie te initialiseren of Instellingen om de synchronisatie-instellingen voor
de notitie te definiëren.
Selecteer Opties > Zoeken tijdens het bekijken van een notitie om in de notitie te zoeken naar een telefoonnummer, internettelefoonadres, e-mailadres of webadres.

Rekenm.

Opmerking: Deze rekenmachine heeft een beperkte nauwkeurigheid en is ontworpen voor eenvoudige berekeningen.
Selecteer Menu > Kantoor > Rekenm.. Als u een berekening wilt maken, voert u het eerste getal van de berekening in. Ga naar de gewenste functie in de functielijst
en selecteer deze, bijvoorbeeld optellen of aftrekken. Voer het tweede getal van de berekening in en selecteer =. Als u een decimaalteken wilt invoegen, drukt u op #.
De berekeningen worden uitgevoerd in de ingevoerde volgorde. De uitkomst van de berekening blijft in het bewerkingsveld staan en kan worden gebruikt als eerste getal voor een nieuwe berekening.
Als u de uitkomst van een berekening wilt opslaan, selecteert u Opties > Geheugen > Opslaan. Het getal dat in het geheugen was opgeslagen wordt vervangen door dit getal.
Als u de uitkomst van een berekening uit het geheugen wilt ophalen en gebruiken in een berekening, selecteert u Opties >
Geheugen > Oproepen.
Als u de laatst opgeslagen uitkomst wilt weergeven, selecteert u Opties > Laatste resultaat. Als u de rekenmachine afsluit of het apparaat uitschakelt, wordt het geheugen niet gewist. U kunt de laatst opgeslagen uitkomst
ophalen als u de rekenmachine weer opent.

Omrekenen

Selecteer Menu > Kantoor > Omrekenen. Het conversieprogramma heeft een beperkte nauwkeurigheid en er kan sprake zijn van afrondingsfouten.

Afmetingen converteren

1. Ga naar het veld Type en selecteer Opties > Conversietype om een lijst met afmetingen te openen. Ga naar de gewenste
afmeting en selecteer OK.
2. Ga naar het eerste veld Eenheid en selecteer Opties > Selecteer eenheid. Selecteer de eenheid die u wilt converteren en
selecteer OK. Ga naar het volgende veld Eenheid en selecteer vervolgens de eenheid waarin u wilt converteren.
3. Ga naar het eerste veld Aantal en voer de waarde in die u wilt converteren. In het andere veld Aantal wordt automatisch de
geconverteerde waarde weergegeven. Druk op # om een decimaalteken in te voegen en op * voor de symbolen + en - (voor temperatuur) en voor E-symbolen
(exponenten).
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 49
Page 50
K a n t o o r t o e p a s s i n g e n

Basisvaluta en wisselkoers instellen

Opmerking: Als u een basisvaluta wijzigt, moet u nieuwe wisselkoersen opgeven omdat alle eerder ingestelde wisselkoersen worden gewist.
Voordat u valuta kunt converteren, moet u een basisvaluta instellen en wisselkoersen invoeren. De koers van de basisvaluta is altijd 1. De basisvaluta bepaalt de wisselkoers van de andere valuta.
1. Als u de wisselkoers voor de valuta-eenheid wilt instellen, gaat u naar het veld Type en selecteert u Opties >
Wisselkoersen.
2. Er wordt een lijst met valuta weergegeven. De basisvaluta staat bovenaan. Ga naar het valutatype en voer de wisselkoers in
die u wilt instellen voor één valuta-eenheid.
3. Als u de basisvaluta wilt wijzigen, gaat u naar de valuta en selecteert u Opties > Basisvaluta.
4. Selecteer Gereed > Ja om de wijzigingen op te slaan.
Wanneer u alle benodigde wisselkoersen hebt ingevoerd, kunt u valuta converteren.

Bestandsbeheer

Met Best.beh. kunt u de inhoud en eigenschappen van bestanden en mappen beheren. U kunt bestanden en mappen openen, maken, verplaatsen, kopiëren, zoeken en een andere naam geven. Door copyrightbescherming is het mogelijk dat bepaalde bestanden niet kunnen worden verzonden.

Bestanden beheren

Als u bestanden wilt beheren, gaat u naar een map of bestand en selecteert u Opties. Maak een keuze uit de volgende opties:
Openen — Een bestand openen. Ga naar het gewenste bestand en selecteer OK.
Zenden — Geselecteerde bestanden verzenden. Ga naar de gewenste bestanden en selecteer OK.
Verwijderen — Geselecteerde bestanden verwijderen. Ga naar de gewenste bestanden en selecteer Wissen.
Verplaats naar map — Als u de map of het bestand wilt verplaatsen naar een andere map, gaat u naar het gewenste item en
selecteert u OK. Standaardmappen zoals Geluidsclips in de Galerij kunnen niet worden verplaatst of verwijderd.
Kopiëren naar map — Een kopie van de map of het bestand opslaan in een andere map. Ga naar de gewenste map of het gewenste bestand en selecteer OK.
Nieuwe map — Een map maken.
Markeringen aan/uit — Een submenu openen.
Naam wijzigen — Een map of bestand een andere naam geven. Ga naar de gewenste map of het gewenste bestand, voer de
nieuwe naam in en selecteer OK.
Zoeken — Zoeken naar specifieke mappen of bestanden. Selecteer het type geheugen waarin u wilt zoeken en voer de tekst in waarnaar u wilt zoeken.
Ontv. via infrarood — Een bestand ontvangen via een infraroodverbinding.
Gegevens bekijken — Informatie over bestanden weergeven.
Gegevens geheugen — Het geheugengebruik van het apparaatgeheugen of de geheugenkaart controleren.

Zoeken naar bestanden

1. Als u naar bestanden wilt zoeken, selecteert u Opties > Zoeken.
2. Selecteer het geheugen waarin u wilt zoeken.
3. Voer de zoektekst in en druk op de joystick. De mappen en bestanden waarvan de naam de zoektekst bevat, worden
weergegeven.
4. Selecteer Zoeken om een andere zoekopdracht uit te voeren.

Quickoffice

Als u de Quickoffice-toepassingen wilt gebruiken, selecteert u Menu > Kantoor > Quickoffice. Een lijst met bestanden in de indelingen .doc, xsl, .ppt en .txt die is opgeslagen in het geheugen van het apparaat of op de geheugenkaart wordt geopend.
Als u een bestand in de bijbehorende toepassing wilt openen, drukt u op de joystick. Als u bestanden wilt sorteren, selecteert u Opties > Bestanden sorteren. Als u Quickword, Quicksheet of Quickpoint wilt openen, gaat u met de joystick naar het gewenste tabblad.
Niet alle bestandsindelingen of functies worden ondersteund.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 50
Page 51
K a n t o o r t o e p a s s i n g e n

Quickword

Met Quickword kunt u Microsoft Word-documenten weergeven op het scherm van het apparaat. Quickword ondersteunt kleuren en de opmaaktypen vet en onderstreept.
Quickword ondersteunt het weergeven van documenten die zijn opgeslagen in de indeling .doc van Microsoft Word 97, 2000
en XP. Niet alle variaties of functies van de genoemde bestandsindelingen worden ondersteund. Met de joystick kunt u door het document bladeren. Als u een bepaalde tekst wilt zoeken in het document, selecteert u Opties > Zoeken.
U kunt ook Opties selecteren en een keuze maken uit de volgende opties:
Ga naar — Naar het begin, het eind of een bepaalde positie in het document gaan.
Zoomen — In- of uitzoomen.
Start automat. schuiven — Automatisch door het document bladeren. Als u het bladeren wilt beëindigen, selecteert u
Opties > Stop automat. schuiven.

Quicksheet

Met Quicksheet kunt u Microsoft Excel-bestanden weergeven op het scherm van het apparaat.
Quicksheet ondersteunt het weergeven van spreadsheetbestanden die zijn opgeslagen in de indeling .xls van Microsoft Excel
97, 2000, 2003 en XP. Niet alle variaties of functies van de genoemde bestandsindelingen worden ondersteund. Met de joystick kunt u door het spreadsheet bladeren. Als u wilt schakelen tussen werkbladen, selecteert u Opties > Werkblad. Als u een bepaalde tekst, waarde of formule wilt zoeken in het spreadsheet, selecteert u Opties > Zoeken.
Als u de wijze waarop het spreadsheet wordt weergegeven wilt wijzigen, selecteert u Opties en maakt u een keuze uit de volgende opties:
Pannen — Navigeren in het huidige werkblad door middel van blokken. Een blok bevat kolommen en rijen die op één scherm kunnen worden weergegeven. Als u de kolommen en rijen wilt weergeven, gaat u naar een blok en selecteert u OK.
Grootte wijzigen — Het formaat van de kolommen of rijen aanpassen.
Zoomen — In- of uitzoomen.
Deelvensters blokkeren — De geselecteerde rij, kolom of allebei zichtbaar houden terwijl u door het spreadsheet bladert.

Quickpoint

Met Quickpoint kunt u Microsoft PowerPoint-presentaties weergeven op het scherm van het apparaat.
Quickpoint ondersteunt het weergeven van presentaties die zijn opgeslagen in de indeling .ppt van Microsoft PowerPoint 97,
2000 en XP. Niet alle variaties of functies van de genoemde bestandsindelingen worden ondersteund. Als u wilt schakelen tussen de dia-, overzichts- en notitieweergave, gaat u met de joystick naar het gewenste tabblad. Als u naar de volgende of vorige dia in de presentatie wilt gaan, gaat u omhoog of omlaag met de joystick. Als u de presentatie in een volledig scherm wilt weergeven, selecteert u Opties > Volledig scherm. Als u de items van de presentatie in de overzichtsweergave wilt uitvouwen, selecteert u Opties > Item uitvouwen.

PDF-lezer

Selecteer Menu > Kantoor. Met de pdf-lezer kunt u pdf-documenten lezen op het scherm van het apparaat, zoeken naar tekst in de documenten, instellingen
als zoomfactors en paginaweergaven aanpassen, en pdf-bestanden via e-mail verzenden.

Zipbeheer

Selecteer Menu > Kantoor. Met Zipbeheer kunt u het volgende doen: nieuwe archiefbestanden maken waarin u gecomprimeerde .zip-bestanden kunt
opslaan; één of meerdere gecomprimeerde bestanden of mappen toevoegen aan een archief; het wachtwoord voor beveiligde archieven instellen, wissen of wijzigen; en instellingen wijzigen, zoals het compressieniveau, het station voor tijdelijke bestanden, codering voor bestandsnamen, standaardstation en standaardweergave bij het opstarten.
U kunt de archiefbestanden in het geheugen van het apparaat of op de geheugenkaart opslaan.

Klok

Selecteer Menu > Klok. Als u een alarm wilt instellen, selecteert u Opties > Alarm instellen. Geef een tijdstip voor het alarmsignaal op en selecteer OK.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 51
Page 52
K a n t o o r t o e p a s s i n g e n
Als een alarm is ingesteld wordt weergegeven. Als u het alarm wilt uitschakelen, selecteert u Stop of Snooze om het alarm gedurende 5 minuten te onderbreken. Als het tijdstip
voor het alarmsignaal is aangebroken terwijl het apparaat is uitgeschakeld, schakelt het apparaat zichzelf in en wordt het waarschuwingssignaal afgespeeld. Als u Stop selecteert, wordt u gevraagd of het apparaat moet worden geactiveerd voor oproepen. Selecteer Nee als u het apparaat wilt uitschakelen of Ja als u het apparaat wilt gebruiken om te bellen en gebeld te worden. Selecteer Ja niet wanneer het gebruik van draadloze telefoons storingen of gevaar kan opleveren.
Als u de alarmtijd wilt wijzigen, selecteert u Opties > Alarm opn. instellen. Als u een alarm wilt verwijderen, selecteert u Opties > Alarm uitschakelen.

Klokinstellingen

Als u de klokinstellingen wilt wijzigen, selecteert u Opties > Instellingen. Als u de datum of tijd wilt wijzigen, selecteert u Tijd of Datum. Als u de klok die wordt weergegeven in de stand-by modus wilt wijzigen, selecteert u Type klok > Analoog of Digitaal. Als u wilt instellen dat de tijd en tijdzonegegevens op uw apparaat worden aangepast door het mobiele telefoonnetwerk
(netwerkdienst), selecteert u Tijd via netw.operator > Automatisch aanpassen. Als u het alarmsignaal wilt wijzigen, selecteert u Alarmtoon klok.

Wereldklok

Selecteer Menu > Klok en ga naar rechts. In de wereldklokweergave kunt u de tijd van verschillende steden weergeven. Als u een stad wilt toevoegen aan de wereldklokweergave, selecteert u Opties > Stad toevoegen. Als u de stad wilt wijzigen die bepalend is voor de tijd en datum op uw apparaat, selecteert u Opties > Mijn huidige stad. De
stad wordt weergegeven in de hoofdweergave van de klok en de tijd op het apparaat wordt aangepast aan de geselecteerde stad. Controleer of de tijd klopt en overeenkomt met uw huidige tijdzone.
Als u een stad uit de lijst wilt verwijderen, gaat u naar de stad en drukt u op de wistoets.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 52
Page 53

9. Connectiviteit

Auteursrechtbescherming kan meebrengen dat bepaalde afbeeldingen, muziek (inclusief beltonen) en andere inhoud niet mogen worden gekopieerd, gewijzigd, overgedragen of doorgestuurd.
Uw apparaat biedt verschillende opties om verbinding te maken met internet, een intranet of een ander apparaat of pc. Het apparaat ondersteunt een vaste verbinding via een USB-kabel (Universal Serial Bus) voor Nokia PC Suite. U kunt ook communiceren via een PTT-, chat- en fax/modemverbinding.

Internettoegangspunten

Een toegangspunt is het punt waar uw apparaat verbinding maakt met een netwerk. Als u e-mail en multimediadiensten wilt gebruiken of verbinding met internet wilt maken en webpagina's wilt weergeven, moet u eerst internettoegangspunten definiëren voor deze diensten. Mogelijk moet u meerdere internettoegangspunten instellen, afhankelijk van de sites waartoe u toegang wilt. Het kan bijvoorbeeld nodig zijn dat u voor het browsen op internet een ander toegangspunt gebruikt dan voor toegang tot uw bedrijfsintranet. Voor verbinding met internet via GPRS beschikt uw apparaat mogelijk over vooraf gedefinieerde standaardinstellingen voor internettoegangspunten.
Wanneer u het apparaat voor het eerst inschakelt, worden de toegangspunten mogelijk automatisch geconfigureerd op basis van gegevens over uw serviceprovider op uw SIM-kaart. U kunt de instellingen voor het internettoegangspunt ook ontvangen in een bericht van de serviceprovider. Hierdoor hoeft u minder instellingen zelf in te voeren.
De beschikbare opties kunnen verschillen. Sommige of alle toegangspunten kunnen vooraf door uw serviceprovider zijn ingesteld in uw apparaat. U kunt wellicht geen toegangspunten toevoegen, wijzigen of verwijderen.
Neem contact op met uw serviceprovider en e-mailserviceprovider voor meer informatie over toegangspunten en instellingen.
Zie 'Verbindingsinstellingen', p. 74.

Een internettoegangspunt voor gegevensoproepen definiëren

1. Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Verbinding > Toegangspunten.
2. Selecteer Opties > Nieuw toegangspunt. Als u een bestaand toegangspunt wilt gebruiken als basis voor een nieuw
toegangspunt, selecteert u Huidige inst. gebruik.. Als u wilt beginnen met leeg toegangspunt, selecteert u Standaardinst.
gebr..
3. Definieer de volgende instellingen:
Naam verbinding — Voer een beschrijvende naam in voor de verbinding.
Drager gegevens — Selecteer Gegevensoproep of Hoge snelheid gegevens (alleen GSM).
Inbelnummer — Voer het modemnummer van het toegangspunt in. Gebruik + vóór internationale nummers.
Gebruikersnaam — Voer uw gebruikersnaam in als de serviceprovider dit vereist. Gebruikersnamen zijn gewoonlijk
hoofdlettergevoelig en worden verstrekt door de serviceprovider.
Vraag om wachtw. — Selecteer Ja om uw wachtwoord in te voeren telkens wanneer u zich bij een server aanmeldt, of selecteer Nee om het wachtwoord op te slaan in het geheugen van uw apparaat en de aanmelding te automatiseren.
Wachtwoord — Voer uw wachtwoord in als de serviceprovider dit vereist. Het wachtwoord is gewoonlijk hoofdlettergevoelig en word verstrekt door de serviceprovider.
Verificatie — Selecteer Beveiligd om uw wachtwoord altijd gecodeerd te verzenden, of selecteer Normaal om uw wachtwoord gecodeerd te verzenden indien dit mogelijk is.
Homepage — Geef het webadres op van de pagina die u op het scherm wilt weergeven wanneer u dit toegangspunt gebruikt.
Data-oproep — Selecteer Analoog of ISDN.
Max. snelheid gegev. — Selecteer de maximale transmissiesnelheid. Als u Automatisch selecteert, wordt de
transmissiesnelheid van gegevens bepaald door het netwerk en is deze afhankelijk van het netwerkverkeer. Bij sommige serviceproviders zijn er kosten verbonden aan een hogere transmissiesnelheid.
4. Nadat u de basisinstellingen hebt gedefinieerd, selecteert u Opties > Geavanc. instell. om de geavanceerde instellingen te definiëren of Terug om de instellingen op te slaan en af te sluiten.

Geavanceerde internettoegangspuntinstellingen voor gegevensoproepen

Nadat u de basisinstellingen voor het internettoegangspunt voor Gegevensoproep of Hoge snelheid gegevens (alleen GSM) hebt gedefinieerd, selecteert u Opties > Geavanc. instell. en definieert u de volgende geavanceerde instellingen:
IPv4-instellingen — Het IP-adres en naamserveradres van het apparaat voor het IPv4-internetprotocol invoeren.
IPv6-instellingen — Het IP-adres en naamserveradres van het apparaat voor het IPv6-internetprotocol invoeren.
Proxy-serveradres — Voer het adres van de proxyserver in.
Proxy-poortnummer — Voer het poortnummer van de proxyserver in. Proxyservers zijn tussenliggende servers tussen een
browserdienst en de gebruikers daarvan. Sommige serviceproviders gebruiken dergelijke servers om extra veiligheid en een snellere toegang tot de dienst te kunnen bieden.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 53
Page 54
C o n n e c t i v i t e i t
Terugbellen gebruik. — Selecteer Ja als u werkt met een dienst die terugbelt naar het apparaat wanneer u een
internetverbinding tot stand brengt.
Terugbellen — Selecteer Gebruik servernr. of Gebruik ander nr., afhankelijk van de instructies van uw serviceprovider.
Terugbelnummer — Het telefoonnummer voor gegevensoproepen van uw apparaat invoeren. Dit nummer wordt door de
terugbelserver gebruikt.
Gbrk PPP-compressie — Selecteer Ja om de gegevensoverdracht te versnellen als dit door de remote PPP-server wordt
ondersteund.
Login-script gebruik. — Selecteer Ja als uw internetprovider gebruikmaakt van een aanmeldingsscript of als u de aanmelding
wilt automatiseren. Een aanmeldingsscript bestaat uit een serie instructies die het systeem uitvoert tijdens het aanmeldingsproces.
Login-script — Het aanmeldingsscript invoeren. Deze instelling is alleen beschikbaar als u Login-script gebruik. > Ja hebt
geselecteerd.
Initialisatie modem — Een opdrachtreeks invoeren voor de verbindingsinstellingen als uw serviceprovider dit vereist.

Een internettoegangspunt voor packet-gegevens instellen (GPRS)

1. Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Verbinding > Toegangspunten.
2. Selecteer Opties > Nieuw toegangspunt. Als u een bestaand toegangspunt wilt gebruiken als basis voor een nieuw toegangspunt, selecteert u Huidige inst. gebruik.. Als u wilt beginnen met leeg toegangspunt, selecteert u Standaardinst.
gebr..
3. Definieer de volgende instellingen:
Naam verbinding — Voer een beschrijvende naam in voor de verbinding.
Drager gegevens — Selecteer Packet-gegevens.
Naam toegangspunt — Een naam voor het toegangspunt invoeren. Deze naam wordt meestal verstrekt door uw
serviceprovider of netwerkoperator.
Gebruikersnaam — Voer uw gebruikersnaam in als de serviceprovider dit vereist. Gebruikersnamen zijn gewoonlijk
hoofdlettergevoelig en worden verstrekt door de serviceprovider.
Vraag om wachtw. — Selecteer Ja om uw wachtwoord in te voeren telkens wanneer u zich bij een server aanmeldt, of
selecteer Nee om het wachtwoord op te slaan in het geheugen van uw apparaat en de aanmelding te automatiseren.
Wachtwoord — Voer uw wachtwoord in als de serviceprovider dit vereist. Het wachtwoord is gewoonlijk
hoofdlettergevoelig en word verstrekt door de serviceprovider.
Verificatie — Selecteer Beveiligd om uw wachtwoord altijd gecodeerd te verzenden, of selecteer Normaal om uw
wachtwoord gecodeerd te verzenden indien dit mogelijk is.
Homepage — Geef het webadres op van de pagina die u op het scherm wilt weergeven wanneer u dit toegangspunt
gebruikt.
4. Nadat u de instellingen hebt gedefinieerd, selecteert u Opties > Geavanc. instell. om de geavanceerde instellingen te definiëren of Terug om de instellingen op te slaan en af te sluiten.

Geavanceerde instellingen voor internettoegangspunten voor packet-gegevens (GPRS)

Nadat u de basisinstellingen voor het internettoegangspunt voor packet-gegevens (GPRS) hebt gedefinieerd, selecteert u
Opties > Geavanc. instell. en definieert u de volgende geavanceerde instellingen:
Netwerktype — Selecteer IPv4 of IPv6 als het type internetprotocol. Het internetprotocol definieert hoe gegevens naar en
van het apparaat worden overgebracht.
IP-adres telefoon — Voer het IP-adres van het apparaat in. Selecteer Automatisch om het IP-adres van het apparaat te
ontvangen van de netwerkoperator. Deze instelling wordt alleen weergegeven als u Netwerktype > IPv4 selecteert.
DNS-adres — Het Primair DNS-adres en Secundair DNS-adres invoeren als de serviceprovider of netwerkoperator dit vereist.
Als u dit niet doet, worden de adressen van de naamservers automatisch opgegeven.
Proxy-serveradres — Het adres van de proxyserver invoeren. Proxyservers zijn tussenliggende servers tussen een
browserdienst en de gebruikers daarvan. Sommige serviceproviders gebruiken dergelijke servers om extra veiligheid en een snellere toegang tot de dienst te kunnen bieden.

Kabelverbinding

Installeer het stuurprogramma voor de USB-gegevenskabel op de pc voordat u een kabelverbinding gebruikt. U kunt
Gegevensoverdracht gebruiken zonder de stuurprogramma's voor de USB-gegevenskabel te installeren.
Selecteer Menu > Connect. > Gegev.kabel. Met behulp van een USB-gegevenskabel kunt u het apparaat aansluiten op een compatibele pc. Sluit de USB-gegevenskabel aan
op de onderzijde van het apparaat. Als u het apparaattype wilt wijzigen dat u normaliter met de gegevenskabel op uw apparaat aansluit, drukt u op de joystick.
Maak een keuze uit de volgende opties:
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 54
Page 55
C o n n e c t i v i t e i t
Vragen bij verbinding — Selecteer of u altijd naar het apparaattype wilt worden gevraagd zodra u de gegevenskabel op het
apparaat aansluit.
PC Suite — Gebruik de gegevenskabel om het apparaat te verbinden met PC Suite en gebruik het apparaat als modem.
Gegevensoverdracht — U kunt de kabelverbinding gebruiken om gegevens zoals muziekbestanden of afbeeldingbestanden
te openen en uit te wisselen met de computer. Voor het gebruik van de modus Gegevensoverdracht moet u ervoor zorgen dat USB niet als verbindingstype is geselecteerd in het beheer van verbindingsinstellingen in Nokia PC Suite. Plaats een geheugenkaart in het apparaat, sluit het apparaat op een compatibele computer aan met de USB-gegevenskabel en selecteer
Gegevensoverdracht wanneer het apparaat vraagt welke modus wordt gebruikt. In deze modus fungeert uw apparaat als
een apparaat voor massagegevensopslag en kunt u het zien als een verwisselbare vaste schijf in de computer. Het profiel
Offline wordt automatisch ingeschakeld als deze modus wordt geselecteerd. Verbreek de verbinding vanaf de pc (bijvoorbeeld
met de wizard Hardware ontkoppelen of uitwerpen in Windows) om beschadiging van de geheugenkaart te voorkomen. Na het verbreken van de verbinding keert het apparaat terug naar het profiel dat werd gebruikt voordat de modus voor gegevensoverdracht werd geactiveerd.
Als u uw selectie wilt opslaan, selecteert u Terug.

Bluetooth

Dit apparaat voldoet aan Bluetooth Specification 2.0 en ondersteunt de volgende profielen: Dial-up Networking Profile, Object Push Profile, File Transfer Profile, Handsfree Profile, Headset Profile, Basic Imaging Profile en SIM Access Profile. Gebruik met het oog op de interoperabiliteit met andere Bluetooth-apparaten alleen toebehoren die door Nokia zijn goedgekeurd voor dit model. Vraag de fabrikanten van andere apparaten naar de compatibiliteit met dit apparaat.
Met Bluetooth-technologie kunnen elektronische apparaten binnen een bereik van 10 meter draadloos met elkaar worden verbonden. Een Bluetooth-verbinding kan worden gebruikt voor het verzenden van afbeeldingen, video's, teksten, visitekaartjes, agendanotities, of om draadloze verbindingen tot stand te brengen met Bluetooth-apparaten zoals computers.
Apparaten met Bluetooth-technologie communiceren door middel van radiogolven, waardoor de verschillende apparaten zich niet direct in elkaars zicht hoeven te bevinden. De twee apparaten moeten zich alleen binnen een straal van 10 meter van elkaar bevinden, hoewel de verbinding kan worden gestoord door obstakels zoals muren of door andere elektronische apparaten.

Bluetooth gebruiken

Op sommige plaatsen gelden beperkingen voor het gebruik van Bluetooth-technologie. Raadpleeg de lokale autoriteiten of serviceprovider voor meer informatie.
Als functies gebruikmaken van Bluetooth-technologie of als dergelijke functies op de achtergrond worden uitgevoerd terwijl u andere functies gebruikt, vergt dit extra batterijcapaciteit en neemt de levensduur van de batterij af.
Selecteer Menu > Connect. > Bluetooth.
1. Wanneer u Bluetooth voor het eerst activeert, moet u een naam voor het apparaat opgeven. Geef het apparaat een unieke naam zodat het gemakkelijk kan worden herkend als er meerdere Bluetooth-apparaten in de buurt zijn.
2. Selecteer Bluetooth > Aan.
3. Selecteer Waarneembrh. tel. > Waarneembaar.
Het apparaat en de naam die u hebt ingevoerd zijn nu zichtbaar voor andere gebruikers van apparaten met Bluetooth­technologie.

Instellingen

Definieer de volgende instellingen:
Bluetooth — Selecteer Aan zodat u door middel van Bluetooth-connectiviteit verbinding kunt maken met een ander
compatibel apparaat.
Waarneembrh. tel. — Selecteer Waarneembaar zodat andere apparaten met Bluetooth-technologie uw apparaat kunnen
vinden wanneer u Bluetooth > Aan hebt ingesteld. Als u niet wilt dat andere apparaten uw apparaat kunnen vinden, selecteert u Verborgen. Zelfs als u Verborgen selecteert, kunnen gekoppelde apparaten uw apparaat detecteren.
Naam van mijn telef. — Voer een naam voor het apparaat in. Deze naam is zichtbaar voor andere apparaten die zoeken naar
apparaten met Bluetooth-technologie. De naam kan uit maximaal 30 tekens bestaan.
Externe SIM-modus — Selecteer Aan om een ander apparaat, bijvoorbeeld een compatibele carkit, toe te staan de SIM-kaart
in uw apparaat te gebruiken om verbinding te maken met het netwerk.
Als Bluetooth is uitgeschakeld doordat u het profiel Offline hebt ingevoerd, moet u Bluetooth handmatig weer inschakelen.
Zie 'SIM-Access profiel', p. 57.

Beveiligingstips

Als u geen Bluetooth-connectiviteit gebruikt, selecteert u Bluetooth > Uit of Waarneembrh. tel. > Verborgen. Koppel het apparaat niet met een onbekend apparaat.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 55
Page 56
C o n n e c t i v i t e i t

Gegevens verzenden

Er kunnen verschillende Bluetooth-verbindingen tegelijkertijd actief zijn. U kunt bijvoorbeeld een verbinding hebben met een hoofdtelefoon en tegelijk bestanden overzetten naar een ander compatibel apparaat.
1. Open de toepassing waarin het item dat u wilt verzenden is opgeslagen.
2. Selecteer het item en selecteer Opties > Zenden > Via Bluetooth. Het apparaat zoekt naar andere bereikbare apparaten met Bluetooth-technologie en geeft deze weer.
Tip: Als u eerder gegevens met Bluetooth hebt verzonden, wordt een lijst met de vorige zoekresultaten weergegeven. Als u meer Bluetooth-apparaten wilt zoeken, selecteert u Meer apparaten.
3. Selecteer het apparaat waarmee u verbinding wilt maken en druk op de joystick om de verbinding tot stand te brengen. Als het andere apparaat moet worden gekoppeld voordat er gegevens kunnen worden verzonden, moet u een toegangscode invoeren.
4. Wanneer de verbinding tot stand is gebracht, wordt de tekst Gegevens worden verzonden weergegeven.
Berichten die zijn verzonden door middel van Bluetooth worden niet opgeslagen in de map Verzonden in Berichten. Als u eerder items met Bluetooth hebt verzonden, wordt een lijst met de vorige zoekresultaten weergegeven. Als u meer
Bluetooth-apparaten wilt zoeken, selecteert u Meer apparaten. Als u een audiotoebehoren, bijvoorbeeld een Bluetooth-handsfreeset of -hoofdtelefoon, wilt gebruiken, moet u het apparaat
koppelen aan het toebehoren. Raadpleeg de handleiding bij het toebehoren voor de toegangscode en verdere instructies. Als u verbinding wilt maken met het audiotoebehoren, drukt u op de aan/uit-toets om het toebehoren in te schakelen. Sommige audiotoebehoren maken automatisch verbinding met uw apparaat. Anders opent u Gekopp. apparaten, bladert u naar het toebehoren en selecteert u Opties > Verbinden.

Indicatoren voor Bluetooth-connectiviteit

Bluetooth is actief.
Wanneer het pictogram knippert, wordt geprobeerd een verbinding met het andere apparaat tot stand te brengen.
Wanneer het pictogram ononderbroken wordt weergegeven, is de Bluetooth-verbinding actief.

Apparaten koppelen

Selecteer Menu > Connect. > Bluetooth en blader naar rechts om de pagina Gekopp. apparaten te openen. Voordat u apparaten koppelt, maakt u een eigen toegangscode (1-16 cijfers) en spreekt u met de gebruiker van het andere
apparaat af om dezelfde code te gebruiken. Apparaten zonder gebruikersinterface hebben een vaste toegangscode. U hebt deze toegangscode alleen nodig wanneer u de apparaten voor het eerst koppelt. Nadat de apparaten zijn gekoppeld kunt u de verbinding autoriseren. Zie 'Een apparaat autoriseren', p. 56. Als u apparaten koppelt en de verbinding autoriseert, kunt u sneller en gemakkelijker verbinding maken, omdat u niet elke keer de verbinding met een gekoppeld apparaat hoeft te accepteren wanneer verbinding tot stand wordt gebracht.
De toegangscode voor SIM-toegang op afstand moet uit 16 cijfers bestaan.
1. Selecteer Opties > Nw gekoppeld app.. Het apparaat zoekt naar Bluetooth-apparaten binnen bereik.
Tip: Als u eerder gegevens met Bluetooth hebt verzonden, wordt een lijst met de vorige zoekresultaten weergegeven. Als u meer Bluetooth-apparaten wilt zoeken, selecteert u Meer apparaten.
2. Selecteer het apparaat dat u wilt koppelen en voer de toegangscode in. Op het andere apparaat moet dezelfde toegangscode worden ingevoerd.
3. Selecteer Ja om uw apparaat voortaan automatisch te verbinden met het andere apparaat, of selecteer Nee om de verbinding handmatig te bevestigen wanneer er opnieuw een verbinding tot stand wordt gebracht. Nadat het apparaat is gekoppeld, wordt het opgeslagen op de pagina met gekoppelde apparaten.
Als u een gekoppeld apparaat een bijnaam wilt geven die alleen in uw apparaat wordt weergegeven, bladert u naar het gekoppelde apparaat en selecteert u Opties > Korte naam toewijz..
Als u een koppeling wilt verwijderen, selecteert u het apparaat waarvan u de koppeling wilt verwijderen en vervolgens
Opties > Verwijderen. Als u alle koppelingen wilt verwijderen, selecteert u Opties > Alle verwijderen.
Tip: Als u verbinding hebt met een apparaat en de koppeling met dat apparaat annuleert, wordt de koppeling meteen verwijderd en de verbinding verbroken.
Een apparaat autoriseren Als u een gekoppeld apparaat vertrouwt, kunt u toestaan dat dit apparaat automatisch verbinding met uw apparaat maakt.
Maak een keuze uit de volgende opties:
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 56
Page 57
C o n n e c t i v i t e i t
Geautoriseerd — Er kan zonder uw tussenkomst een verbinding tussen uw apparaat en het andere apparaat tot stand worden
gebracht. U hoeft de verbinding niet te accepteren of te autoriseren. Gebruik deze optie alleen voor uw eigen apparaten, bijvoorbeeld een compatibele hoofdtelefoon of pc, of voor apparaten van iemand die u vertrouwt.
Niet geautoriseerd — Een verzoek om verbinding van het andere apparaat moet altijd worden geaccepteerd.

Gegevens ontvangen

Als u door middel van Bluetooth gegevens wilt ontvangen, selecteert u Bluetooth > Aan en Waarneembrh. tel. >
Waarneembaar. Wanneer u gegevens door middel van Bluetooth ontvangt, hoort u een geluid en wordt gevraagd of u het
bericht wilt accepteren. Als u het bericht accepteert, wordt het in de map Inbox in Berichten geplaatst.
Tip: U kunt de bestanden in het apparaat of op de geheugenkaart openen met een compatibel accessoire dat de dienst File Transfer Profile Client ondersteunt (bijvoorbeeld een laptopcomputer).

Een Bluetooth-verbinding verbreken

Nadat gegevens zijn verzonden of ontvangen wordt de Bluetooth-verbinding automatisch verbroken. Alleen Nokia PC Suite en sommige toebehoren zoals hoofdtelefoons blijven verbonden als ze niet actief worden gebruikt.

SIM-Access profiel

Wanneer de externe SIM-modus is geactiveerd op uw draadloze apparaat, kunt u een compatibele toebehoren, zoals een carkit, gebruiken om te bellen of oproepen te ontvangen. U kunt vanuit deze modus met uw draadloze apparaat niet bellen, behalve naar alarmnummers die in het apparaat zijn geprogrammeerd. Als u vanaf het apparaat wilt bellen, moet u eerst de externe SIM-modus afsluiten. Als het apparaat vergrendeld is, moet u de beveiligingscode invoeren.
Met het SIM-Access profiel hebt u toegang tot de SIM-kaart van het apparaat vanaf een compatibele carkit. U hebt dan geen afzonderlijke SIM-kaart nodig voor toegang tot SIM-kaartgegevens en het verbinden met het GSM-netwerk.
Voor het gebruik van het SIM-Access profiel hebt u het volgende nodig:
Compatibele carkit met ondersteuning voor draadloze Bluetooth-technologie.
Geldige SIM-kaart in uw apparaat
Zie www.nokia.com en de gebruikershandleiding bij uw carkit voor meer informatie over carkits en compatibiliteit met uw apparaat.
Het SIM-Access profiel beheren
1. Selecteer Menu > Connect. > Bluetooth om Bluetooth-connectiviteit in uw apparaat te activeren.
2. Als u de externe SIM-modus wilt activeren, gaat u naar Externe SIM-modus en drukt u op de joystick.
3. Activeer Bluetooth in de carkit.
4. Gebruik uw carkit om het zoeken naar compatibele apparaten te starten. Zie de gebruikershandleiding bij uw carkit voor instructies.
5. Selecteer uw apparaat in de lijst met compatibele apparaten.
6. Koppel de apparaten door de Bluetooth-toegangscode die op het scherm van de carkit wordt weergeven, in te voeren in uw apparaat.
7. Autoriseer de carkit. Selecteer Menu > Connect. > Bluetooth en ga naar het tabblad Gekopp. apparaten. Ga naar de carkit en voer de Bluetooth-toegangscode in. Selecteer Ja wanneer het apparaat vraagt of er automatisch verbinding moet worden gemaakt. Verbindingen tussen uw apparaat en de carkit kunnen zonder afzonderlijke toestemming of autorisatie tot stand worden gebracht. Als u Nee selecteert, moeten verbindingsverzoeken van dit apparaat elke keer opnieuw expliciet worden geaccepteerd.
Tip: Als u de SIM-kaart al met het actieve gebruikersprofiel vanaf de carkit hebt benaderd, zoekt de carkit automatisch naar een apparaat met de SIM-kaart. Als uw apparaat wordt gevonden en automatische autorisatie geactiveerd is, wordt automatisch verbinding gemaakt met het GSM-netwerk wanneer u de auto start.
Wanneer u het profiel voor externe SIM-toegang activeert , kunt u toepassingen op uw apparaat gebruiken die geen netwerk of SIM-diensten nodig hebben.
Als u de verbinding voor externe SIM-toegang wilt beëindigen, selecteert u Menu > Connect. > Bluetooth > Externe SIM-
modus > Uit.

Infrarood

Richt de IR(infrarood)-straal niet op andermans ogen en vermijd dat deze storen met andere IR-apparaten. Dit apparaat is een Klasse 1 laserproduct.
Gebruik infrarood om twee apparaten met elkaar te verbinden en gegevens tussen de apparaten uit te wisselen. Met infrarood kunt u gegevens zoals visitekaartjes, agendanotities en mediabestanden uitwisselen met een compatibel apparaat.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 57
Page 58
C o n n e c t i v i t e i t
Gegevens verzenden en ontvangen
1. Zorg ervoor dat de infraroodpoorten van beide apparaten naar elkaar toe gericht zijn. De onderlinge positie van de apparaten is belangrijker dan de hoek of de afstand.
2. Selecteer Menu > Connect. > Infrarood en druk op de joystick om infrarood op uw apparaat in te schakelen. Schakel infrarood in op het andere apparaat.
3. Wacht enkele seconden totdat de infraroodverbinding tot stand is gebracht.
4. Als u een bestand wilt verzenden, zoekt u het gewenste bestand in een toepassing of vanuit bestandsbeheer en selecteert u Opties > Zenden > Via infrarood.
Als de gegevensoverdracht niet binnen een minuut na activering van de infraroodpoort is gestart, wordt de verbinding verbroken en moet deze opnieuw tot stand worden gebracht.
Alle items die via infrarood worden ontvangen, worden in de map Inbox van Berichten geplaatst. Als de apparaten tijdens een verbinding worden verplaatst, wordt de verbinding verbroken maar blijft de infraroodstraal op
uw apparaat actief totdat u deze uitschakelt.

Gegevensverbindingen

Packet-gegevens

Met GPRS (General Packet Radio Service) kunnen mobiele telefoons draadloos verbonden worden aan gegevensnetwerken (netwerkdienst). Bij GPRS worden gegevens in korte gegevensstoten over het mobiele netwerk verzonden. Het voordeel van het verzenden van gegevens in pakketten is dat het netwerk alleen bezet is wanneer er gegevens worden verzonden of ontvangen. Omdat GPRS efficiënt gebruikmaakt van het netwerk, kunnen gegevensverbindingen snel tot stand worden gebracht en zijn de overdrachtssnelheden hoog.
U moet een abonnement nemen op de GPRS-service. Informeer bij de netwerkoperator of serviceprovider naar de beschikbaarheid en abonnementen.
Enhanced GPRS (EGPRS) is hetzelfde als GPRS, alleen sneller. Informeer bij de netwerkoperator of serviceprovider naar de beschikbaarheid van EGPRS en gegevensoverdrachtssnelheden. Als u GPRS hebt geselecteerd als gegevensdrager en er EGPRS beschikbaar is in het netwerk, wordt deze dienst gebruikt in plaats van GPRS.
Tijdens een spraakoproep kunt u geen GPRS-verbinding tot stand brengen, en eventuele bestaande GPRS-verbindingen worden in de wachtstand geplaatst, tenzij het netwerk Dual mode ondersteunt.

Verbindingsbeheer

Selecteer Menu > Connect. > Verb.beh.. Als u de status van gegevensverbindingen wilt weergeven of verbindingen wilt verbreken, selecteert u Act. geg.verb..

Actieve verbindingen weergeven en verbreken

Opmerking: De uiteindelijke gespreksduur die door de serviceprovider in rekening wordt gebracht kan variëren, afhankelijk van de netwerkfuncties, afrondingen, belastingen, enzovoort.
In de weergave voor actieve verbindingen kunt u de geopende gegevensverbindingen zien. Als u uitgebreide informatie over netwerkverbindingen wilt weergeven, selecteert u de verbinding in de lijst en selecteert u
Opties > Gegevens. Welk soort informatie wordt weergegeven, is afhankelijk van het verbindingstype.
Als u een netwerkverbinding wilt verbreken, selecteert u de verbinding in de lijst en selecteert u Opties > Verb. verbreken. Als u alle actieve netwerkverbindingen tegelijk wilt verbreken, selecteert u Opties > Alle verb. verbrek.. Als u de eigenschappen van een netwerk wilt weergeven, drukt u op de joystick.

Modem

Selecteer Menu > Connect. > Modem. In combinatie met een compatibele computer kunt u het apparaat als modem gebruiken om een internetverbinding tot stand
te brengen. Voordat uw apparaat kan worden gebruikt als modem, moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
De juiste communicatiesoftware moet op de computer zijn geïnstalleerd.
U moet geabonneerd zijn op de juiste netwerkdiensten van uw serviceprovider of internetprovider.
De juiste stuurprogramma's moeten op de computer zijn geïnstalleerd. U moet stuurprogramma's voor uw kabelverbinding
hebben geïnstalleerd en wellicht moeten de stuurprogramma's voor Bluetooth of infrarood worden geïnstalleerd of bijgewerkt.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 58
Page 59
C o n n e c t i v i t e i t
Als u verbinding wilt maken met een compatibele computer via een infaroodverbinding, drukt u op de joystick. Zorg ervoor dat de infraroodpoorten van het apparaat en de computer op elkaar gericht zijn en dat er zich geen obstakels tussen beide apparaten bevinden.
Als u uw apparaat wilt verbinden met een computer via draadloze Bluetooth-technologie, start u de verbinding vanaf de computer. U activeert Bluetooth in uw apparaat door achtereenvolgens Menu > Connect. > Bluetooth en Bluetooth > Aan te selecteren.
Als u uw apparaat met een computer verbindt via een kabel, start u de verbinding vanaf de computer. Wellicht kunt u sommige andere communicatiefuncties niet gebruiken wanneer uw apparaat als modem wordt gebruikt.

Mobiel VPN

Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Verbinding > VPN. De Nokia-client voor mobiel VPN (Virtual Private Network) zorgt voor een veilige verbinding met een compatibel intranet en
diensten zoals e-mail. Uw apparaat maakt vanuit een mobiel netwerk via internet verbinding met een VPN-gateway, die fungeert als ingang tot het compatibele intranet. De VPN-client maakt gebruik van IP Security-technologie (IPSec). IPSec is een raamwerk van open standaards waarmee gegevens op een veilige manier via IP-netwerken kunnen worden uitgewisseld.
VPN-beleid definieert de methode die door de VPN-client en een VPN-gateway worden gebruikt om elkaar te verifiëren, evenals de coderingsalgoritmen die worden gehanteerd om de vertrouwelijkheid te beschermen. Informeer in uw organisatie naar het gehanteerde VPN-beleid.
Als u VPN in een toepassing wilt gebruiken, moet de toepassing zijn gekoppeld aan een VPN-toegangspunt. Een VPN­toegangspunt is een internettoegangspunt met VPN-beleid.

VPN-beheer

U kunt VPN-beleid, beleidsservers, VPN-logboeken en uw sleutelopslagwachtwoord beheren in VPN-beheer. VPN-beleid definieert hoe gegevens worden gecodeerd voor overdracht via onbeveiligde netwerken. Het sleutelopslagwachtwoord helpt persoonlijke sleutels te beveiligen.
Een toegangspunt is de centrale waarmee uw apparaat verbinding maakt met het netwerk via een gegevensoproep of een packet-gegevensverbinding. Als u e-mail- of multimediadiensten gebruikt of bladert op websites, moet u eerst een internettoegangspunt definiëren voor deze diensten. VPN-toegangspunten zijn internettoegangspunten die VPN-beleid gebruiken om een gecodeerde verbinding tot stand te brengen.
Voor het beheren van VPN selecteert u VPN-beheer > Opties > Openen en maakt u een keuze uit de volgende opties:
VPN-beleid — VPN-beleid installeren, weergeven en bijwerken.
VPN-beleidsservers — De verbindingsinstellingen bewerken voor VPN-beleidsservers waarvandaan u VPN-beleid kunt
installeren en bijwerken.
VPN-logbestand — Het logboek bekijken voor uw VPN-beleidsinstallaties, -bijwerkacties en -synchronisaties, en voor andere
VPN-verbindingen.

VPN-beleid beheren

Voor het beheren van VPN-beleid selecteert u VPN-beheer > VPN-beleid > Opties en maakt u een keuze uit de volgende opties:
Beleid installeren — Een beleid installeren. Voer uw gebruikersnaam en wachtwoord voor de VPN-beleidsserver in. Neem
contact op met uw systeembeheerder voor uw gebruikersnaam en wachtwoorden.
VPN-toeg.punt def. — Een VPN-toegangspunt maken waarmee VPN-beleid gekoppeld wordt aan een internettoegangspunt.
Beleid bijwerken — Het geselecteerde VPN-beleid bijwerken.
Beleid verwijderen — Het geselecteerde VPN-beleid verwijderen. Als u VPN-beleid verwijdert, wordt het opnieuw
geïnstalleerd wanneer u uw apparaat bijwerkt met de VPN-beleidsserver, tenzij het beleid ook van de server is verwijderd. Als VPN-beleid van de server is verwijderd, wordt het eveneens verwijderd van uw apparaat wanneer u een synchronisatie uitvoert.
Voor het beheren van VPN-beleidsservers selecteert u VPN-beleidsservers > Opties > Openen en maakt u een keuze uit de volgende opties:
Nieuwe server — Een VPN-beleidsserver toevoegen.
Synchroniseer srvr — Nieuw VPN-beleid installeren of het geselecteerde VPN-beleid bijwerken.
Server verwijderen — De geselecteerde VPN-beleidsserver verwijderen.
Voor het beheren van de instellingen van VPN-beleidsservers selecteert u Opties > Openen > Nieuwe server of Server
bewerken en maakt u een keuze uit de volgende opties:
Beleidsservernaam — Een naam voor de server invoeren van maximaal 30 tekens.
Beleidsserveradres — Het adres van de server invoeren. Het adres van de beleidsserver kan niet worden bewerkt nadat u
verbinding hebt gemaakt met de server om VPN-beleid te installeren of bij te werken.
Internettoeg.punt — Het internettoegangspunt selecteren om verbinding te maken met de VPN-beleidsserver.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 59
Page 60
C o n n e c t i v i t e i t
Ww. beveil. sleutel — Het wachtwoord van de persoonlijke sleutelopslag wijzigen. Het wachtwoord wordt automatisch
gemaakt wanneer het de eerste keer nodig is.

Het VPN-logboek weergeven

Selecteer VPN-beheer > VPN-logbestand > Openen. Een VPN-logboek houdt bij wanneer u VPN-servers benadert om VPN-beleid en uw VPN-verbindingen te installeren, bij te werken
en te synchroniseren. Foutberichten, waarschuwingen en informatieberichten worden gemarkeerd met een pictogram links van het item. Als u een logitem wilt bekijken, selecteert u het. Geef de redencodes die worden weergegeven in de detailweergave door aan uw systeembeheerder. Deze codes vergemakkelijken het zoeken naar de oorzaak van eventuele problemen met VPN. Wanneer het logboek groter wordt dan 20 KB, worden de oudste items verwijderd om ruimte te maken voor nieuwe.
Selecteer Opties en maak een keuze uit volgende opties:
Logb. vernieuwen — Het logboek bijwerken.
Logboek wissen — De items in het logboek verwijderen.

Gegevenssynchronisatie

Menu > Connectiviteit > Synchr..
U kunt Synchr. gebruiken om uw contacten, agenda-items of notities te synchroniseren met de betreffende toepassingen op een compatibele computer of externe internetserver. Uw synchronisatie-instellingen worden opgeslagen in een synchronisatieprofiel. De toepassing maakt gebruik van SyncML-technologie voor synchronisatie op afstand. Als u meer informatie wilt over SyncML-compatibiliteit, neemt u contact op met de leverancier van de toepassingen waarmee u uw apparaat wilt synchroniseren.
De beschikbare toepassingen die u kunt synchroniseren, kunnen verschillen. Neem contact op met uw serviceprovider voor meer informatie.
Tip: U kunt de synchronisatie-instellingen ontvangen als een bericht van uw serviceprovider.

Een synchronisatieprofiel maken

Als u een profiel wilt maken, selecteert u Opties > Nw sync.profiel en maakt u een keuze uit de volgende opties:
Naam synchr.profiel — Een naam voor het profiel invoeren.
Toepassingen — De toepassingen selecteren die u met het profiel wilt synchroniseren.
Verbindingsinstellingen — De benodigde verbindingsinstellingen opgeven. Voor informatie neemt u contact op met uw
serviceprovider.
Als u een bestaand profiel wilt bewerken, selecteert u Opties > Synchr. prof. bijw..

Synchronisatieprofielen

Ga naar de hoofdweergave van Synchr., selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
Synchroniseren — De gegevens in het geselecteerde profiel synchroniseren met een externe database.
Nw sync.profiel — Een synchronisatieprofiel maken. U kunt desgewenst meerdere synchronisatieprofielen voor dezelfde
toepassing maken om uw apparaat met verschillende gegevensdragers of externe databases te kunnen synchroniseren.
Logboek bekijken — De items weergeven die in de laatste synchronisatiesessie zijn toegevoegd, bijgewerkt of verwijderd.
Verwijderen — Het geselecteerde profiel verwijderen.

Verbindingsinstellingen voor synchronisatie

Als u verbindingsinstellingen voor een nieuw profiel wilt definiëren, selecteert u Nw sync.profiel > Verbindingsinstellingen en maakt u een keuze uit de volgende opties:
Serverversie — Selecteer de versie van SyncML die u kunt gebruiken voor uw server.
Server-ID — Voer de server-ID van uw server in. Deze instelling is alleen beschikbaar als u SyncML versie 1.2 selecteert.
Gegevensdrager — Selecteer de gegevensdrager die u wilt verbinden met de externe database voor synchronisatie.
Toegangspunt — Selecteer het toegangspunt dat u wilt gebruiken voor de synchronisatieverbinding of maak een nieuw
toegangspunt. U kunt ook aangeven dat u wordt gevraagd welk toegangspunt u wilt gebruiken telkens wanneer u synchronisatie start.
Hostadres — Voer het webadres in van de server die de database bevat waarmee u het apparaat wilt synchroniseren.
Poort — Voer het poortnummer van de externe databaseserver in.
Gebruikersnaam — Voer de naam in waarmee uw apparaat door de server wordt herkend.
Wachtwoord — Voer het wachtwoord in waarmee uw apparaat door de server wordt herkend.
Sync.verz. toestaan — Selecteer Ja om toe te staan dat synchronisatie wordt gestart vanaf de externe databaseserver.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 60
Page 61
C o n n e c t i v i t e i t
Sync.verz. accept. — Selecteer Nee als u wilt dat uw apparaat om bevestiging vraagt voordat synchronisatie vanaf de server
wordt geaccepteerd.
Netwerkverificatie — Selecteer Ja om uw apparaat te verifiëren voor toegang tot het netwerk voordat synchronisatie
plaatsvindt. Voer uw gebruikersnaam en wachtwoord voor het netwerk in.

Synchronisatie-instellingen definiëren voor Contacten

Als u synchronisatie-instellingen wilt definiëren voor de toepassing Contacten, gaat u naar het gewenste profiel, en selecteert u Opties > Synchr. prof. bijw. > Toepassingen > Contacten > Bewerken en maakt u een keuze uit de volgende opties:
Tijdens synchronisatie — Aangeven of uw contactenbestand wordt gesynchroniseerd met dit synchronisatieprofiel.
Externe database — Voer het pad in naar de database waarmee u uw contactenbestand wilt synchroniseren.
Lokale database — Het bestand selecteren dat u wilt synchroniseren met dit synchronisatieprofiel als uw apparaat meer dan
één contactenbestand heeft.
Synchronisatietype — De richting van de synchronisatie selecteren. Selecteer Normaal om gegevens van het apparaat naar
de externe database en terug te synchroniseren, Alleen naar telefoon om gegevens van de externe database naar het apparaat te synchroniseren, of Alleen naar server om gegevens van het apparaat naar de externe database te synchroniseren.

Synchronisatie-instellingen definiëren voor Agenda

Als u synchronisatie-instellingen wilt definiëren voor de toepassing Agenda, gaat u naar het gewenste profiel, en selecteert u
Opties > Synchr. prof. bijw. > Toepassingen > Agenda > Bewerken en maakt u een keuze uit de volgende opties:
Tijdens synchronisatie — Aangeven of uw agenda wordt gesynchroniseerd met dit synchronisatieprofiel.
Externe database — Voer het pad in naar de database waarmee u uw agenda wilt synchroniseren.
Lokale database — De agenda selecteren die u wilt synchroniseren met dit synchronisatieprofiel als uw apparaat meer dan
één agenda heeft.
Synchronisatietype — De richting van de synchronisatie selecteren. Selecteer Normaal om gegevens van het apparaat naar
de externe database en terug te synchroniseren, Alleen naar telefoon om gegevens van de externe database naar het apparaat te synchroniseren, of Alleen naar server om gegevens van het apparaat naar de externe database te synchroniseren.

Synchronisatie-instellingen definiëren voor Notities

Als u synchronisatie-instellingen wilt definiëren voor de toepassing Notities, gaat u naar het gewenste profiel, en selecteert u
Opties > Synchr. prof. bijw. > Toepassingen > Notities > Bewerken en maakt u een keuze uit de volgende opties:
Tijdens synchronisatie — Aangeven of uw notities worden gesynchroniseerd met dit synchronisatieprofiel.
Externe database — Het pad invoeren naar de database waarmee u uw notities wilt synchroniseren.
Lokale database — De juiste toepassing selecteren om met dit synchronisatieprofiel te synchroniseren als uw apparaat meer
dan één toepassing Notities heeft.
Synchronisatietype — De richting van de synchronisatie selecteren. Selecteer Normaal om gegevens van het apparaat naar
de externe database en terug te synchroniseren, Alleen naar telefoon om gegevens van de externe database naar het apparaat te synchroniseren, of Alleen naar server om gegevens van het apparaat naar de externe database te synchroniseren.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 61
Page 62
10. Web
Selecteer Menu > Web (netwerkdienst). De browser Web is een van de twee browsers op het apparaat. Met Web kunt u gewone websites weergeven. Deze pagina's
maken gebruik van XHTML (Extensible Hypertext Markup Language) of HTML (Hypertext Markup Language). Als u WAP-pagina's wilt weergeven, gebruikt u Menu > Media > Diensten. Beide browsers gebruiken dezelfde bookmarks. De koppelingen in de berichten die u ontvangt, kunt u openen in de browser Diensten.
Informeer bij uw netwerkoperator of serviceprovider naar de beschikbaarheid en tarieven van diensten. De aanbieder kan u ook instructies geven voor het gebruik van deze diensten.

Toegangspunten

Als u wilt surfen op internet, moet u instellingen voor een internettoegangspunt configureren. Als u een gegevensoproep of een GPRS-verbinding gebruikt, moet het draadloze netwerk gegevensoproepen of GPRS-verbindingen ondersteunen en moet de gegevensdienst zijn geactiveerd voor de SIM-kaart. Uw apparaat heeft het internettoegangspunt mogelijk automatisch geconfigureerd op basis van uw SIM-kaart. Als dat niet het geval is, neemt u contact op met uw serviceprovider voor de juiste instellingen.
Tip: U kunt instellingen voor een internettoegangspunt ontvangen in een speciaal tekstbericht van uw serviceprovider of van de webpagina's van de netwerkoperator of serviceprovider.
U kunt instellingen voor het internettoegangspunt ook handmatig invoeren. Zie 'Internettoegangspunten', p. 53.

Surfen op internet

Gebruik de joystick om te bladeren. De joystick wordt op een webpagina weergegeven als een aanwijzer. U kunt met de joystick omhoog, omlaag, naar links en naar rechts op de pagina gaan. Wanneer u de aanwijzer boven een koppeling plaatst, verandert de aanwijzer in een hand. Druk op de joystick om de koppeling te openen.
Als u wilt surfen op internet, selecteert u een bookmark en drukt u op de joystick. U kunt ook het webadres invoeren en vervolgens op de joystick drukken. Maak alleen gebruik van diensten die u vertrouwt en die een adequate beveiliging en bescherming tegen schadelijke software bieden.
Tip: Zodra u de eerste tekens van het adres invoert, worden er adressen weergegeven van eerder bezochte pagina's die overeenkomen met hetgeen u invoert. Als u een pagina wilt openen, gaat u naar het adres en drukt u op de joystick.
U opent een webkoppeling door er naartoe te gaan en op de joystick te drukken. Nieuwe koppelingen op een webpagina zijn gewoonlijk blauw onderstreept en bezochte koppelingen zijn paars onderstreept. Afbeeldingen die als koppeling fungeren, krijgen een blauwe rand.
Adressen van de pagina's die u bezoekt, worden opgeslagen in de map Autom. bookmrks. Sneltoetsen:
Druk op 1 om uw Bookmarks te openen.
Druk op 2 om tekst te zoeken.
Druk op 3 om terug te keren naar de vorige pagina.
Druk op 5 om te schakelen tussen de geopende browservensters.
Druk op 8 om de miniweergave te openen.
Druk op 9 om naar een andere webpagina te gaan.

Bookmarks

In het apparaat zijn mogelijk een aantal bookmarks voorgeïnstalleerd voor sites die niet met Nokia verbonden zijn. Deze sites worden niet door Nokia gegarandeerd of ondersteund. Als u deze sites wilt bezoeken, moet u op het gebied van beveiliging of inhoud dezelfde voorzorgsmaatregelen treffen als die u voor andere sites treft.
Als u een gemarkeerde webpagina wilt weergeven, gaat u naar de bookmark en drukt u op de joystick. Als u naar een andere webpagina wilt gaan, selecteert u Opties > Navigatieopties > Ga naar webadres, voert u het webadres in
en selecteert u Ga naar. Als u een bookmark wilt verwijderen, gaat u naar de bookmark en drukt u op de wistoets. Als u een bookmark wilt toevoegen, selecteert u Menu > Web > Opties > Bookmarkbeheer > Bookm. toev.. Ga naar Naam om
de bookmark een duidelijke naam te geven, Adres om het adres van de webpagina in te voeren, Toegangspunt om een ander toegangspunt in te stellen voor verbinding met de webpagina en Gebruikersnaam of Wachtwoord om uw gebruikersnaam en wachtwoord in te voeren, als deze door de serviceprovider worden vereist. Als u een bookmark wilt opslaan, selecteert u
Terug.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 62
Page 63
W e b

Een verbinding verbreken

Als u de verbinding wilt beëindigen en de pagina offline wilt bekijken, selecteert u Opties > Geavanc. opties > Verbind.
verbreken. Selecteer Opties > Afsluiten om de verbinding te verbreken en de browser te sluiten.

Cache leegmaken

Een cache is een geheugenlocatie die wordt gebruikt om gegevens tijdelijk op te slaan. Als u toegang hebt gezocht of gehad tot vertrouwelijke informatie waarvoor u een wachtwoord moet opgeven, kunt u de cache van het apparaat na gebruik beter legen. De informatie of de diensten waartoe u toegang hebt gehad, worden namelijk in de cache opgeslagen.
Als u de cache wilt leegmaken, selecteert u Opties > Geavanc. opties > Cache wissen.

Nieuwsfeeds en blogs

Selecteer Menu > Web > Webfeeds. Feeds bevatten doorgaans koppen en artikelen over recent nieuws of andere onderwerpen.
Tip: Blog is een afkorting van weblog, een webdagboek dat voortdurend wordt bijgewerkt. De persoonlijkheid van de auteur is dikwijls een belangrijke factor in de blog.
U opent een feed of blog door er naartoe te gaan en op de joystick te drukken. Als u een feed of blog wilt toevoegen, selecteert u Opties > Feed beheren > Nieuwe feed en voert u de gegevens in. Als u een feed of blog wilt bewerken, gaat u naar het gewenste item, selecteert u Opties > Feed beheren > Bewerken en past u
de informatie aan.

Instellingen Web

Selecteer Menu > Web > Opties > Instellingen. Definieer de volgende instellingen:
Toegangspunt — Ga naar het toegangspunt om verbinding te maken met webpagina's en druk op de joystick.
Homepage — Selecteer de pagina die u wilt gebruiken als homepage. Selecteer Standaard om de homepage van het
toegangspunt te gebruiken, Door gebr. gedef. om het adres van een homepage in te voeren of Huidige pagina om de huidige webpagina te gebruiken.
Afb. en objctn tonen — Selecteer Nee als u pagina's tijdens het browsen sneller wilt laden door de aanwezige afbeeldingen
niet te laden.
Lettergrootte — Selecteer de gewenste lettergrootte voor de weergegeven webpagina's.
Standaardcodering — Selecteer de juiste tekencodering voor uw taal.
Autom. bookmarks — Selecteer Aan als u de adressen van webpagina's die u bezoekt automatisch wilt opslaan in de map
Autom. bookmrks. Als u de map wilt verbergen, selecteert u Map verbergen.
Schermformaat — Selecteer Volledig scherm als u het gehele weergavegebied van het scherm wilt gebruiken voor het
bekijken van webpagina's. U kunt Opties openen met de linkerselectietoets en gebruikmaken van de beschikbare opties tijdens het browsen in het volledige scherm.
Miniweergave — Geef aan of u een overzicht van de pagina wilt bekijken als miniatuurweergave boven aan de huidige pagina.
Geschiedenislijst — Geef aan of u de miniatuurweergaven wilt zien van eerder bezochte pagina's bij het doorlopen van de
browserhistorie.
Cookies — Geef aan of u het verzenden en ontvangen van cookies wilt toestaan of weigeren. Cookies bevatten informatie
die de netwerkserver verzamelt over uw bezoeken aan diverse webpagina's. Ze zijn bijvoorbeeld nodig bij het winkelen op het web, bijvoorbeeld om informatie over de door u gekochte items te bewaren totdat u de pagina hebt bereikt waarop u de betaling verricht. Er kan echter misbruik van deze info worden gemaakt, waardoor u bijvoorbeeld ongewenste advertenties ontvangt.
Java/ECMA-script — Sommige webpagina's kunnen programma-opdrachten bevatten die van invloed zijn op het uiterlijk van
de pagina of op de interactie tussen de pagina en de daarvoor gebruikte browsers. Als u het gebruik van dergelijke scripts wilt weigeren, bijvoorbeeld als u problemen ondervindt bij het downloaden, selecteert u Uitgeschakeld.
Veiligheidswrschwngn — Selecteer Tonen of Verbergen voor het tonen of verbergen van de beveiligingswaarschuwingen
die tijdens het browsen kunnen worden weergegeven.
Pop-ups blokkeren — Geef aan of u pop-ups wilt toestaan. Sommige pop-ups kunnen nodig zijn, zoals kleinere vensters
waarin u e-mailberichten kunt opstellen in een webgestuurd e-mailsysteem. Ze kunnen echter ook ongewenste advertenties bevatten.

Diensten

Selecteer Menu > Media > Diensten (netwerkdienst).
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 63
Page 64
W e b
De browser Diensten is een van de twee browsers op het apparaat. Met Diensten kunt u WAP-pagina's weergeven die speciaal zijn ontworpen voor mobiele apparaten. Zo kunnen netwerkoperatoren WAP-pagina's voor mobiele apparaten hebben. Als u wilt browsen op gewone webpagina's, gebruikt u de andere browser in Menu > Web.
Informeer bij uw netwerkoperator of serviceprovider naar de beschikbaarheid en tarieven van diensten. De aanbieder kan u ook instructies geven voor het gebruik van deze diensten.
Tip: Als u een verbinding tot stand wilt brengen, houdt u 0 ingedrukt in de stand-by modus.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 64
Page 65

11. Camera

Modelnummer: E50-1 (RM-170). In dit onderdeel wordt de camera van uw E50-1-apparaat beschreven. Houd u, wanneer u beelden of video-opnamen maakt of gebruikt, aan alle regelgeving en eerbiedig de lokale gewoonten,
privacy en legitieme rechten van anderen. Met de ingebouwde camera kunt u foto's maken of videoclips opnemen. De cameralens bevindt zich op de achterkant van het
apparaat en het scherm fungeert als zoeker. De camera slaat foto's op in de .jpeg-indeling en videoclips in de .3gpp-indeling

Een foto maken

1. Selecteer Menu > Media > Camera. De maximumresolutie voor het maken van foto's die door het Nokia E50-apparaat wordt ondersteund is 1280 x 960 pixels.
De afbeeldingsresolutie in deze materialen kan afwijken.
2. Gebruik het scherm als zoeker, richt het apparaat op het onderwerp en druk op de joystick. De foto wordt opgeslagen in de standaardmap of in de map die u hebt gedefinieerd.
Tip: Als u wilt in- of uitzoomen voordat u een foto maakt, gaat u omhoog of omlaag.
3. Als u de opgeslagen foto meteen wilt verwijderen, selecteert u Opties > Verwijderen. Selecteer Terug om terug te gaan naar de zoeker en nog een foto te maken. Selecteer Opties > Ga naar Galerij om de foto weer te geven in Galerij.
Als het licht slecht is, selecteert u Opties > Nachtmodus nadat u Camera hebt geopend, maar nog voordat u een foto maakt. Als u de afbeelding wilt aanpassen, selecteert u Opties > Aanpassen > Witbalans of Kleurtoon. Als u een reeks foto's wilt maken, selecteert u Opties > Reeksmodus. Er worden dan zes foto's achter elkaar gemaakt. Als u foto's wilt maken met de zelfontspanner, selecteert u Opties > Zelfontspanner. Selecteer vervolgens de gewenste vertraging
en druk op Activeren. De foto wordt gemaakt nadat de ingestelde tijd is verstreken.
Tip: In Menu > Media > Galerij > Afbeeldingen kunt u foto's weergeven en bewerken.

Een videoclip opnemen

Selecteer Camera en ga naar rechts om de videorecorder te activeren. Druk op de joystick om de opname van een videoclip te starten. Boven aan het scherm wordt aangegeven hoe lang u nog kunt opnemen. Als u de opname wilt onderbreken, selecteert u Pauze. Als u de opname wilt hervatten, selecteert u Doorgaan. Als u de opname wilt stoppen, selecteert u Stop. De clip wordt opgeslagen in de standaardmap of in de map die u hebt gedefinieerd. Als u de opgeslagen videoclip meteen wilt verwijderen, selecteert u Opties > Verwijderen. Selecteer Terug om terug te gaan naar de zoeker en nog een videoclip op te nemen. Selecteer
Opties > Afspelen om de videoclip weer te geven in de toepassing RealPlayer.

Foto's in berichten invoegen

Wanneer u een nieuw multimediabericht maakt, kunt u de camera openen om een nieuwe foto in het bericht in te voegen. Als u een foto in een multimediabericht wilt invoegen, selecteert u Opties > Nieuw invoegen > Afbeelding. In de zoeker ziet u
het beeld dat wordt vastgelegd. Druk op de joystick om een foto te maken. Als u de foto in het bericht wilt invoegen, drukt u op de joystick.

Video's in berichten invoegen

Wanneer u een nieuw multimediabericht maakt, kunt u de camera openen om een nieuwe video in het bericht in te voegen. Als u een video in een multimediabericht wilt invoegen, selecteert u Opties > Nieuw invoegen > Videoclip. Druk op de joystick
om de opname te beginnen. Als u de video in het bericht wilt invoegen, selecteert u Opties > Selecteren.

Instellingen

Als u de afbeeldingsinstellingen wilt bewerken, selecteert u Menu > Media > Camera > Opties > Instellingen > Afbeelding en definieert u de volgende instellingen:
Kwaliteit afbeelding — Definieer hoeveel compressie er op de foto wordt toegepast wanneer deze wordt opgeslagen.
Hoog biedt de beste afbeeldingskwaliteit, maar neemt meer geheugen in beslag. Normaal is de standaardinstelling voor
afbeeldingskwaliteit. Gering neemt het minste geheugen in beslag.
Opgen. afb. tonen — Selecteer of de gemaakte foto moet worden weergegeven.
Afbeeldingsresolutie — Selecteer de resolutie voor de foto's die u maakt.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 65
Page 66
C a m e r a
Stand.naam afbeeld. — Selecteer Datum of Tekst voor de standaardnaam die aan een foto wordt toegewezen. Met de optie
Datum wordt de datum als bestandsnaam gebruikt. Met de optie Tekst wordt door u gedefinieerde tekst en een nummer als
bestandsnaam gebruikt.
Gebruikt geheugen — Selecteer het geheugen waarin afbeeldingen worden opgeslagen: Telefoongeheugen of
Geheugenkaart.
Als u de video-instellingen wilt bewerken, selecteert u Opties > Instellingen > Video en definieert u de volgende instellingen:
Lengte — Selecteer de lengte van de videoclips die u opneemt. De maximumlengte van een videoclip is afhankelijk van het
beschikbare geheugen.
Videoresolutie — Selecteer de resolutie die wordt gebruikt voor de video-opname. De standaardinstelling voor de resolutie
is altijd de laagste instelling.
Standaardvideonaam — Selecteer Datum of Tekst voor de standaardnaam die aan een opgenomen video wordt toegewezen.
Met de optie Datum wordt de opnamedatum als bestandsnaam gebruikt. Met de optie Tekst wordt door u gedefinieerde tekst en een nummer als bestandsnaam gebruikt.
Gebruikt geheugen — Selecteer het geheugen waarin videoclips worden opgeslagen: Telefoongeheugen of
Geheugenkaart.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 66
Page 67

12. Mediatoepassingen

Auteursrechtbescherming kan meebrengen dat bepaalde afbeeldingen, muziek (inclusief beltonen) en andere inhoud niet mogen worden gekopieerd, gewijzigd, overgedragen of doorgestuurd.
Selecteer Menu > Media.
Media bevat verschillende mediatoepassingen waarmee u afbeeldingen kunt opslaan en weergeven, geluiden kunt opnemen
en geluidsfragmenten kunt afspelen.

Galerij

Selecteer Menu > Media > Galerij. Gebruik Galerij voor het openen van verschillende soorten media, zoals afbeeldingen, video's, muziek en geluiden. Alle
weergegeven afbeeldingen en video's en alle ontvangen muziek en geluiden worden automatisch opgeslagen in Galerij. U kunt mappen openen, maken en erin bladeren, en u kunt items markeren, kopiëren en naar mappen verplaatsen. Geluidsfragmenten worden geopend in de Music Player en videoclips en streaming-koppelingen worden geopend in de toepassing RealPlayer.
Als u een bestand of map wilt openen, drukt u op de joystick. Afbeeldingen worden geopend in de weergave voor afbeeldingen. Als u een nieuwe map wilt maken, selecteert u Opties > Organiseren > Nieuwe map. Als u bestanden wilt kopiëren of verplaatsen, selecteert u een bestand en Opties > Organiseren > Verplaatsen naar map, Nieuwe
map, Verpl. naar geh.kaart, Kop. naar geh.kaart, Kop. naar telef.geh. of Verpl. naar telef.geh..
Als u met de browser bestanden wilt downloaden in een van de hoofdmappen van de Galerij, selecteert u Graf. dwnloads,
Videodownlds, Trackdownloads of Geluidsdownlds. De browser wordt geopend en u kunt een bookmark kiezen of het adres
van de gewenste site invoeren. Als u een bestand wilt zoeken, selecteert u Opties > Zoeken. Voer een zoekterm in (bijvoorbeeld de naam of de datum van het
bestand dat u zoekt). Bestanden die aan de zoekterm voldoen worden weergegeven.

Afbeeldingen

Selecteer Menu > Media > Galerij > Afbeeldingen.
Afbeeldingen bestaat uit twee verschillende weergaven:
In de browser-weergave voor afbeeldingen kunt u de afbeeldingen in het apparaat of op de geheugenkaart verzenden,
ordenen, verwijderen en een andere naam geven. U kunt afbeeldingen instellen als achtergrond voor uw display.
In de weergave voor afbeeldingen, die wordt geopend wanneer u een afbeelding in de weergave voor afbeeldingen
selecteert, kunt u afzonderlijke afbeeldingen bekijken en verzenden.
De volgende bestandsindelingen worden ondersteund: JPEG, BMP, PNG en GIF 87a/89a. Het apparaat ondersteunt niet noodzakelijkerwijs alle variaties van deze bestandsindelingen.
Als u een afbeelding wilt openen om te bekijken, selecteert u een afbeelding in de weergave voor afbeeldingen en selecteert u
Opties > Openen. De afbeelding wordt geopend in de weergave voor afbeeldingen.
Als u de volgende of vorige afbeelding wilt bekijken, drukt u de joystick naar rechts of naar links in de weergave voor afbeeldingen.
Als u de weergegeven afbeelding wilt vergroten, selecteert u Opties > Inzoomen of drukt u op 5 of op 7. Als u de weergegeven afbeelding wilt verkleinen, selecteert u Uitzoomen of drukt u op 0.
Als u de afbeelding in een volledig scherm wilt weergeven, selecteert u Opties > Volledig scherm of drukt u tweemaal op 7 . Als u wilt terugkeren naar de normale weergave, selecteert u Opties > Normaal scherm.
Als u een afbeelding wilt draaien, selecteert u de afbeelding en selecteert u Opties > Roteren. Selecteer Naar rechts om de afbeelding 90 graden linksom te draaien en Naar links om de afbeelding 90 graden rechtsom te draaien.
Afbeeldingbestanden beheren Auteursrechtbescherming kan meebrengen dat bepaalde afbeeldingen, muziek (inclusief beltonen) en andere inhoud niet
mogen worden gekopieerd, gewijzigd, overgedragen of doorgestuurd. Als u uitgebreide informatie over een afbeelding wilt weergeven, selecteert u de afbeelding en selecteert u Opties > Gegevens
bekijken. De grootte en indeling van het bestand, de tijd en datum waarop het bestand voor het laatst werd gewijzigd en de
resolutie van de afbeelding in pixels worden weergegeven. Als u een afbeelding wilt verzenden, selecteert u de afbeelding, Opties > Zenden en de verzendmethode. Als u de naam van een afbeelding wilt wijzigen, selecteert u de afbeelding en Opties > Naam wijzigen. Typ de nieuwe naam en
selecteer OK.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 67
Page 68
M e d i a t o e p a s s i n g e n
Als u een afbeelding als achtergrond wilt instellen, selecteert u de afbeelding en Opties > Inst. als achtergr.. Als u een afbeelding aan een contactkaart wilt toevoegen, selecteert u de afbeelding en Opties > Toew. aan contact. De
contactenweergave wordt geopend en u kunt het contact voor de afbeelding selecteren. Afbeeldingen ordenen
Als u een nieuwe map wilt maken waarin u berichten kunt onderbrengen, selecteert u Opties > Organiseren > Nieuwe map. Typ een naam voor de map en selecteer OK.
Als u afbeelding naar een andere map wilt verplaatsen, selecteert u de afbeelding en selecteert u Opties > Organiseren >
Verplaatsen naar map. Ga naar de map waarin u de afbeelding wilt plaatsen en selecteer Verplaatsen.

RealPlayer

Auteursrechtbescherming kan meebrengen dat bepaalde afbeeldingen, muziek (inclusief beltonen) en andere inhoud niet mogen worden gekopieerd, gewijzigd, overgedragen of doorgestuurd.
Selecteer Menu > Media > RealPlayer.
RealPlayer kan videoclips en audiobestanden afspelen die in het geheugen van het apparaat of op een geheugenkaart zijn
opgeslagen, via e-mail of een compatibele pc naar het apparaat zijn overgebracht, of die naar het apparaat zijn overgebracht via het web.
RealPlayer ondersteunt onder meer de volgende indelingen: MPEG-4, MP4 (geen streaming), 3GP, RV, RA, AAC, AMR en Midi. RealPlayer ondersteunt niet noodzakelijkerwijs alle variaties van een mediabestandsindeling.
Tip: Het afspelen van streaming-audio- en -videobestanden houdt in dat u deze bestanden rechtstreeks van het web afspeelt zonder ze eerst naar uw apparaat te hoeven downloaden.

Videoclips en streaming media afspelen

Als u audio- en videobestanden wilt afspelen met RealPlayer, selecteert u Opties > Openen en gaat u naar een mediaclip op uw apparaat of op een geheugenkaart.
Als u streaming media wilt afspelen, selecteert u een webkoppeling naar een mediaclip en selecteert u Afspelen, of brengt u een verbinding met internet tot stand, bladert u naar een videoclip of audiobestand en selecteert u Afspelen. RealPlayer herkent twee typen koppelingen: URL's van het type rtsp:// en URL's van het type http:// die naar een bestand in RAM-indeling verwijzen. Voordat de inhoud wordt afgespeeld, moet uw apparaat een verbinding tot stand brengen met een website en de inhoud in de buffer plaatsen. Als een probleem met de netwerkverbinding een afspeelfout veroorzaakt, probeert RealPlayer automatisch opnieuw verbinding te maken met het internettoegangspunt.
Als u audio- en videobestanden wilt afspelen die zijn opgeslagen op uw apparaat of op een geheugenkaart, selecteert u het bestand en Afspelen.
Als u het afspelen wilt beëindigen, selecteert u Stoppen. Het in de buffer plaatsen of verbinden met een streaming-site stopt, het afspelen van een clip stopt en de clip wordt teruggespoeld naar het begin.
Als u de videoclip in een volledig scherm wilt weergeven, selecteert u Opties > Op volledig scherm. Het formaat van het videogebied schakelt tussen normaal of volledig scherm. Als u een volledig scherm gebruikt, wordt het beeld zo groot mogelijk weergegeven met behoud van de verhoudingen.
Als u een mediaclip wilt opslaan, selecteert u Opties > Opslaan, gaat u naar een map in het apparaat of op een geheugenkaart en selecteert u Opslaan. Als u een koppeling naar een mediabestand op het web wilt opslaan, selecteert u Koppeling opslaan.
Als u de clip tijdens het afspelen vooruit of achteruit wilt spoelen, drukt u de joystick omhoog of omlaag.
Tip: Als u tijdens het afspelen vooruit wilt spoelen, drukt u de joystick omhoog en houdt u deze ingedrukt. Als u tijdens het afspelen wilt terugspoelen, drukt u de joystick omlaag en houdt u deze ingedrukt.
Als u het volume tijdens het afspelen wilt verhogen of verlagen, drukt u op de volumetoetsen.

Audiobestanden en videoclips verzenden

U kunt een mediaclip naar een ander apparaat overbrengen of als bijlage toevoegen aan een multimediabericht, document of diapresentatie.
Als u een mediaclip wilt overbrengen via een infrarood- of Bluetooth-verbinding, selecteert u een clip en Opties > Zenden. Selecteer een methode om de geselecteerde clip naar een ander apparaat te verzenden.
Als u een mediaclip in een bericht wilt verzenden, maakt u een multimediabericht, selecteert u de clip die u wilt toevoegen en selecteert u Object invoegen > Videoclip of Geluidsclip.
Als u een ingevoegde mediaclip wilt verwijderen, selecteert u Opties > Bijlage verwijderen > Ja.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 68
Page 69
M e d i a t o e p a s s i n g e n

Videobestanden ontvangen

Selecteer Menu > Berichten. Open een bericht dat een videoclip bevat. Ga naar de clip en druk op de joystick. Selecteer Pauze of Stoppen en selecteer vervolgens Opties en:
Afspelen — De clip vanaf het begin afspelen.
Op volledig scherm — De clip in een volledig scherm afspelen. Liggende clips worden 90 graden gedraaid. Als u wilt
terugschakelen naar de normale weergave, drukt u op een willekeurige toets.
Doorgaan — Het afspelen hervatten.
Drg. op voll. scherm — De clip in een volledig scherm verder afspelen.
Dempen — Het geluid van de videoclip dempen. Als u het geluid weer wilt inschakelen, drukt u de joystick naar links.
Koppeling opslaan — De webkoppeling opslaan als clip.
Gegevens clip — Informatie weergeven over bijvoorbeeld de duur en grootte van de clip.
Instellingen — De video- of verbindingsinstellingen wijzigen.
De beschikbare opties kunnen verschillen.

Informatie over een mediaclip weergeven

Als u de eigenschappen van een video- of audiobestand of een webkoppeling wilt weergeven, selecteert u Opties > Gegevens
clip. Informatie kan bijvoorbeeld de bitsnelheid of de webkoppeling van een streaming-bestand omvatten.
Als u bestandsbeveiliging wilt inschakelen, selecteert u een mediaclip en Opties > Gegevens clip > Status > Opties > Wijzigen. Bestandsbeveiliging voorkomt dat anderen het bestand wijzigen.

Instellingen

Selecteer Menu > Media > RealPlayer > Opties > Instellingen. Video-instellingen Selecteer Video > Herhalen > Aan als u videoclips automatisch opnieuw wilt afspelen. Verbindingsinstellingen
Selecteer Verbinding, ga naar de volgende instellingen en druk op de joystick om het volgende te bewerken:
Proxy — Als u een proxy-server wilt gebruiken, selecteert u deze optie om het IP-adres en poortnummer van de proxy-server
in te voeren.
Netwerk — Selecteer deze optie om het internettoegangspunt te wijzigen en het poortbereik in te stellen dat wordt gebruikt
bij het tot stand brengen van een verbinding.
Proxy-instellingen Proxy-servers zijn tussenliggende servers tussen mediaservers en gebruikers. Sommige serviceproviders gebruiken ze ter
beveiliging of om de toegang tot webpagina's met mediabestanden sneller te maken. Neem contact op met uw serviceprovider voor de juiste instellingen. Selecteer Verbinding > Proxy, ga naar de volgende instellingen en druk op de joystick om het volgende te bewerken:
Proxy gebruiken — Selecteer Ja om een proxyserver te gebruiken.
Proxy-serveradres — Voer het IP-adres van de proxy-server in. Deze instelling is alleen beschikbaar als u hebt geselecteerd
dat u een proxy-server wilt gebruiken.
Proxy-poortnummer — Voer het poortnummer van de proxyserver in. Deze instelling is alleen beschikbaar als u hebt
geselecteerd dat u een proxy-server wilt gebruiken.
Netwerkinstellingen Neem contact op met uw serviceprovider voor de juiste instellingen. Selecteer Verbinding > Netwerk, ga naar de volgende instellingen en druk op de joystick om het volgende te bewerken:
Stand. toegangspunt — Ga naar het toegangspunt om verbinding te maken met internet en druk op de joystick.
Onlinetijd — Stel de tijd in waarop RealPlayer de verbinding met het netwerk moet verbreken wanneer u een mediaclip
onderbreekt die wordt afgespeeld via een netwerkkoppeling. Selecteer Door gebr. gedef. en druk op de joystick. Geef een tijd op en selecteer OK.
Laagste UDP-poort — Voer het laagste poortnummer van het poortbereik van de server in. De minimumwaarde is 1024.
Hoogste UDP-poort — Voer het hoogste poortnummer van het poortbereik van de server in. De maximumwaarde is 65535.
Geavanceerde netwerkinstellingen Als u de bandbreedtewaarden voor verschillende netwerken wilt bewerken, selecteert u Verbinding > Netwerk > Opties >
Geavanceerde inst..
Als u de bandbreedte voor een van de netwerken in de lijst wilt bewerken, gaat u naar de instelling en drukt u op de joystick. Ga naar de gewenste waarde en selecteer OK.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 69
Page 70
M e d i a t o e p a s s i n g e n
Als u de bandbreedte zelf wilt invoeren, selecteert u Door gebr. gedef.. Neem contact op met uw serviceprovider voor de juiste instellingen.
Als u de instellingen wilt opslaan, drukt u op Terug.

Music Player

Waarschuwing: Houd het apparaat niet dicht bij uw oor wanneer de luidspreker wordt gebruikt, aangezien het volume
erg luid kan zijn. Selecteer Menu > Media > Muziekspeler. Met Music Player kunt u luisteren naar muziekbestanden en tracklijsten maken en beluisteren. De Music Player ondersteunt
bestanden met de extensie MP3 en AAC.

Muziek beluisteren

Waarschuwing: Luister naar muziek op een gematigd geluidsvolume. Voortdurende blootstelling aan een hoog
geluidsvolume kan uw gehoor beschadigen. Houd het apparaat niet dicht bij uw oor wanneer de luidspreker wordt
gebruikt, aangezien het volume erg luid kan zijn. Als u een muziektrack wilt selecteren, selecteert u Opties > Muziekbibliotheek. Met Alle tracks geeft u alle muziek op uw apparaat
in een lijst weer. Als u uw nummers gesorteerd wilt weergeven, selecteert u Albums, Artiesten, Genres of Componisten. Als u een track wilt afspelen, gaat u naar de track en selecteert u Opties > Afspelen. Wanneer een track wordt afgespeeld, kunt u het afspelen onderbreken en hervatten door op
Als u muziekbestanden hebt toegevoegd of verwijderd, moet u de Muziekbibliotheek bijwerken. Selecteer Opties > Muziekbibl.
bijwerken. Music Player zoekt in het apparaatgeheugen naar muziekbestanden en werkt de Muziekbibliotheek bij.
Als u de vorige of volgende track wilt selecteren, drukt u de joystick omhoog of omlaag. Als u de muziektracks wilt herhalen, selecteert u Opties > Herhalen. Selecteer Alle om alle tracks in de huidige map te herhalen,
Eén om de geselecteerde track te herhalen of Uit om de herhaling uit te schakelen.
Als u muziek in willekeurige volgorde wilt afspelen, selecteert u een map en Opties > Willekeurig afspelen. Als u informatie over een muziektrack wilt weergeven, gaat u naar de gewenste track en selecteert u Opties > Details
bekijken.
en te drukken. Als u een track wilt beëindigen, drukt u op .

Muziekvolume aanpassen

U regelt het volume van de muziek met de volumetoetsen. Houd de onderste volumetoets ingedrukt om het volume te dempen.

Tracklijsten

U kunt een nieuwe tracklijst maken en er tracks aan toevoegen of een opgeslagen tracklijst selecteren. Als u een nieuwe tracklijst wilt maken, selecteert u Opties > Muziekbibliotheek > Tracklijsten > Opties > Nieuwe tracklijst. Voer
de naam van de nieuwe tracklijst in en selecteer OK. Als u een track wilt toevoegen aan een tracklijst, opent u de tracklijst en selecteert u Opties > Tracks toevoegen.

Equalizer

Selecteer Menu > Media > Muziekspeler > Opties > Equalizer. U kunt het geluid van uw muziekbestanden naar wens aanpassen met de Equalizer. U kunt gebruikmaken van vooraf ingestelde
(preset) frequentie-instellingen op basis van muziekstijlen, zoals klassiek of rock. U kunt ook eigen instellingen definiëren op basis van uw eigen voorkeuren.
Er kunnen geen andere functies worden gebruikt Muziekspeler wanneer Equalizer geopend is. Met de Equalizer kunt u frequenties wijzigen tijdens het afspelen van muziek en het klankbeeld van de afgespeelde muziek
naar wens aanpassen. Het apparaat heeft standaard frequentie-instellingen, zoals Klassiek en Rock. Als u een preset voor een frequentie-instelling wilt gebruiken bij het afspelen van muziek, gaat u naar de gewenste frequentie-
instelling en selecteert u Opties > Activeren. Uw eigen frequentie-instelling definiëren
1. Als u uw eigen frequentie-instelling wilt definiëren, selecteert u Opties > Nwe voorinstelling.
2. Typ een naam voor de frequentie-instelling en selecteer OK.
3. Druk de joystick omhoog of omlaag om te schakelen tussen de verschillende frequentiebanden en stel voor elke band de
gewenste frequentie in. Druk de joystick naar links of naar rechts om te schakelen tussen de banden.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 70
Page 71
M e d i a t o e p a s s i n g e n
4. Selecteer Terug om de nieuwe frequentie-instelling op te slaan of selecteer Opties > Std.waarden herst. om de banden op
een neutrale frequentie in te stellen en opnieuw te beginnen.
Als u een preset wilt bewerken, selecteert u Opties > Nwe voorinstelling of Opties > Bewerken. Als u de frequentie voor een preset wilt aanpassen, gaat u naar de frequentiebanden en gaat u met de joystick omhoog of
omlaag om de bijbehorende waarden te vergroten of te verkleinen. De aangepaste frequentie is onmiddellijk hoorbaar bij het afspelen.
Als u de oorspronkelijke waarden van de frequentiebanden wilt herstellen, selecteert u Opties > Std.waarden herst.. Selecteer Terug om de nieuwe of gewijzigde instellingen op te slaan.

Flash Player

Selecteer Menu > Media > Flash-speler. Met Flash-speler kunt u flash-bestanden die speciaal zijn gemaakt voor mobiele apparaten weergeven, afspelen en gebruiken.
Als u een map wilt openen of een flash-bestand wilt afspelen, gaat u naar de map of het bestand en drukt u op de joystick. Als u een flash-bestand naar compatibele apparaten wilt verzenden, gaat u naar het bestand en drukt u op de beltoets. Het is
mogelijk dat bepaalde flash-bestanden niet mogen worden verzonden in verband met copyrightbepalingen. Als u wilt schakelen tussen flash-bestanden die zijn opgeslagen in het geheugen van het apparaat of op de geheugenkaart,
gaat u naar links of rechts. De beschikbare opties kunnen verschillen.

Nokia Catalogs

Selecteer Menu > Catalogi. Selecteer OK als u de de vrijwaringsverklaring accepteert. Nokia Catalogs (netwerkdienst) is een mobiele content-shop die beschikbaar is op uw apparaat. Met Nokia Catalogs kunt u
content, zoals spelletjes, beltonen, achtergronden, diensten en toepassingen voor uw apparaat ontdekken, bekijken, aanschaffen, downloaden en bijwerken. De beschikbare inhoud is afhankelijk van uw netwerkoperator en serviceprovider.
Nokia Catalogs maakt gebruik van uw netwerkdiensten voor toegang tot de meeste recente inhoud. Neem contact op met uw netwerkoperator of serviceprovider voor informatie over extra items die beschikbaar zijn via Nokia Catalogs.
Nokia Catalogs ontvangt voortdurend updates en brengt u de meest recente inhoud die uw netwerkoperator of serviceprovider aanbiedt voor uw apparaat. Als u de catalogus handmatig wilt bijwerken, selecteert u Opties > Lijst vernieuwen.

Een catalogus openen

Selecteer Menu > Catalogi. Wanneer u naar een map met catalogi gaat, wordt een beschrijving van de inhoud weergegeven op het scherm. Selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
Openen — De geselecteerde catalogus openen.
Gegevens bekijken — Details over de catalogus weergeven.
Verbergen — De geselecteerde catalogus verbergen in de lijst met catalogi.
Alles weergeven — Verborgen catalogi weer weergeven in de lijst met catalogi.
Lijst vernieuwen — Een bijgewerkte lijst met catalogi downloaden.
Toepassing — Selecteer Info om informatie weer te geven over de toepassing of Vrijwaring om de vrijwaringsverklaring van
de provider weer te geven.
Homepage — De hoofdweergave van Nokia Catalogs openen.

Een map openen

Selecteer Menu > Catalogi. En map met catalogi kan verschillende submappen bevatten. Selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
Openen — De mapinhoud openen als u het geselecteerde item hebt aangeschaft en gedownload.
Openen — De geselecteerde submap openen.
Gegevens bekijken — Details over de catalogus weergeven.
Voorbeeld — Een voorbeeld van het geselecteerde item bekijken.
Ophalen — Het geselecteerde item downloaden als u het item hebt aangeschaft maar nog niet gedownload.
Kopen — Het geselecteerde item aanschaffen.
Inst. als achtergrond — Als het geselecteerde item een achtergrond is, stelt u het item met deze optie in als achtergrond voor
het apparaat.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 71
Page 72
M e d i a t o e p a s s i n g e n
Instellen als beltoon — Als het geselecteerde item een beltoon is, stelt u de beltoon met deze optie in als beltoon voor het
apparaat.
Instellen als thema — Als het geselecteerde item een thema is, stelt u het thema met deze optie in als thema voor het
apparaat.
On line informatie — Een website met informatie over het geselecteerde item openen, als deze beschikbaar is.
Aankoopgegevens — Details over uw aanschaf weergeven.
Lijst vernieuwen — Een bijgewerkte map downloaden.
Toepassing — Selecteer Info om informatie weer te geven over de toepassing of Vrijwaring om de vrijwaringsverklaring van
de provider weer te geven.
Homepage — De hoofdweergave van Nokia Catalogs openen.

Instellingen voor Nokia Catalogs

Selecteer Menu > Catalogi. Ga naar de hoofdweergave van Nokia Catalogs, selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
Toegangspunt — Het standaardtoegangspunt selecteren, dat u wilt gebruiken met de toepassing Nokia Catalogs.
Automatisch openen — Aangeven of u de gedownloade toepassing automatisch wilt openen.
Voorbeeldbevestiging — Aangeven of er een bevestigingsmelding wordt weergegeven voordat u een voorbeeld van het item
downloadt.
Aankoopbevestiging — Aangeven of er een bevestigingsmelding wordt weergegeven voordat u het item aanschaft.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 72
Page 73

13. Instell.

Selecteer Menu > Instrum. > Instell.. U kunt verschillende instellingen op uw apparaat definiëren en wijzigen. Als u deze instellingen wijzigt, is dit van invloed op
de werking van verschillende toepassingen op het apparaat. Sommige instellingen zijn vooraf op het apparaat ingesteld of worden door uw netwerkoperator of serviceprovider in een
configuratiebericht aan u verzonden. Het is mogelijk dat u dergelijke instellingen niet kunt wijzigen. Ga naar de instelling die u wilt wijzigen en druk op de joystick om de volgende handelingen uit te voeren:
Schakelen tussen twee waarden, bijvoorbeeld aan en uit.
Een waarde uit een lijst selecteren.
Een teksteditor openen om een waarde in te voeren.
Een schuifregelaar openen om de waarde te verhogen of te verlagen door de regelaar naar links of naar rechts te schuiven.

Telefooninstellingen

Selecteer Telefoon om de taalinstellingen, instellingen voor stand-by modus en weergave-instellingen van het apparaat te wijzigen.

Instellingen van Algemeen

Selecteer Algemeen en maak een keuze uit de volgende opties:
Displaytaal — Een taal uit de lijst selecteren. Als u de taal van het apparaat wijzigt, is dit van invloed op alle toepassingen op
het apparaat. Nadat u de taal hebt gewijzigd, wordt het apparaat opnieuw opgestart.
Invoertaal — Een taal uit de lijst selecteren. Als u de invoertaal wijzigt, is dit ook van invloed op de tekens die beschikbaar
zijn voor het invoeren van tekst en op het woordenboek dat wordt gebruikt voor tekstvoorspelling.
Tekstvoorspelling — Selecteer Aan als u tekstvoorspelling wilt gebruiken. Er is niet voor alle talen een woordenboek voor
tekstvoorspelling beschikbaar.
Welkomstnotitie/logo — Selecteer Standaard als u de standaardafbeelding wilt gebruiken, Tekst als u zelf een
welkomstnotitie wilt invoeren of Afbeelding als u een afbeelding uit de Galerij wilt selecteren. De welkomstnotitie of ­afbeelding wordt elke keer als u het apparaat inschakelt kort weergegeven.
Fabrieksinstellingen — De oorspronkelijke apparaatinstellingen herstellen. Hiervoor hebt u de vergrendelingscode van het
apparaat nodig. Nadat de instellingen zijn hersteld, kan het langer duren voordat het apparaat is ingeschakeld. Documenten, contactgegevens, agenda-items en bestanden blijven ongewijzigd.

Meldingsindicator

U kunt het waarschuwingslampje op de cover van uw apparaat laten knipperen wanneer u een nieuw bericht ontvangt of wanneer u een telefoonoproep hebt gemist.
Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Telefoon > Algemeen > Meldingsindicator om de instellingen van het waarschuwingslampje te definiëren.
Blader naar Verlichting knippert en druk op de joystick om de tijd in te stellen dat het waarschuwingslampje moet knipperen. Blader naar Meldingen en druk op de joystick om te selecteren of u gewaarschuwd wilt worden bij nieuwe SMS-, multimedia­of e-mailberichten en gemiste telefoonoproepen.

Instellingen voor stand-by modus

Selecteer Standby-modus en maak een keuze uit de volgende opties:
Actief standby — Selecteer Aan als u wilt beschikken over snelkoppelingen naar verschillende toepassingen als de actieve
stand-by modus is geactiveerd.
Linkerselectietoets, Rechterselectietoets — De snelkoppelingen wijzigen die worden geopend met de selectietoetsen links
en rechts in het stand-by scherm. Druk op de joystick, selecteer een functie uit de lijst en selecteer OK.
• Navigatietoets rechts, Navigatietoets links, Navig.toets omlaag, Navig.toets omhoog, Selectietoets — De snelkoppelingen
wijzigen die worden geopend als u naar andere richtingen gaat. Deze instellingen zijn niet beschikbaar als u Actief
standby > Aan selecteert.

Scherminstellingen

Selecteer Weergave en maak een keuze uit de volgende opties:
Helderheid — De hoeveelheid licht aanpassen die nodig is voor de verlichting van het scherm van het apparaat.
Time-out energiesp. — Instellen hoeveel tijd er verstrijkt voordat de schermbeveiliging wordt geactiveerd. Als u de
schermbeveiliging activeert, verlengt u de gebruiksduur van het apparaat.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 73
Page 74
I n s t e l l .
Time-out verlichting — Instellen hoeveel tijd er verstrijkt tussen de laatste keer dat u een toets indrukt en het moment
waarop de schermverlichting wordt gedimd.

Oproepinstellingen

Selecteer Bellen en maak een keuze uit de volgende opties:
Identificatie verz. — Selecteer Ja om het telefoonnummer weer te geven aan de persoon met wie u belt of selecteer Ingst.
door netw. om het netwerk te laten bepalen of uw beller-ID wordt verzonden.
Oproep in wachtrij — Selecteer Activeren om een melding van een inkomende oproep te ontvangen wanneer u in gesprek
bent, of selecteer Controleer status om te controleren of de functie actief is in het netwerk.
Opr. weig. met SMS — Selecteer Ja om automatisch een tekstbericht te verzenden aan de persoon die u belt om deze te laten
weten waarom u de inkomende oproep niet kunt beantwoorden.
Berichttekst — Voer de tekst in die moet worden verzonden wanneer u een inkomende oproep niet kunt beantwoorden en
automatisch een tekstbericht wilt verzenden als antwoord.
Autom. herkiezen — Selecteer Aan om een nummer opnieuw te kiezen als dit bezet was tijdens de eerste poging. Het apparaat
doet maximaal tien pogingen om de verbinding tot stand te brengen.
Samenvatting na opr. — Selecteer Aan om kort de geschatte duur van het laatste gesprek weer te geven.
Snelkeuze — Selecteer Aan om snelkeuze in uw apparaat te activeren. Als u een telefoonnummer wilt kiezen dat is
toegewezen aan een van de snelkeuzetoetsen (2-9), houdt u de betreffende snelkeuzetoets ingedrukt.
Zie 'Snelkeuze', p. 21.
Aannem. willek. toets — Selecteer Aan om een inkomende oproep te beantwoorden door kort op een willekeurige toets te
drukken, met uitzondering van de eindetoets.
Lijn in gebruik — Selecteer Lijn 1 of Lijn 2 om de telefoonlijn voor uitgaande oproepen en tekstberichten te wijzigen
(netwerkdienst). Deze instelling wordt alleen weergegeven als de SIM-kaart het wisselen van lijnen ondersteunt en u een abonnement hebt op twee telefoonlijnen.
Lijn wijzigen — Selecteer Uitschakelen om lijnselectie te voorkomen (netwerkdienst). Als u deze instelling wilt wijzigen, hebt
u de PIN2-code nodig.

Verbindingsinstellingen

Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Verbinding en maak een keuze uit de volgende opties:
Toegangspunten — Nieuwe toegangspunten instellen of bestaande toegangspunten bewerken. Sommige of alle
toegangspunten kunnen vooraf voor uw apparaat zijn ingesteld door uw serviceprovider, waardoor u ze niet kunt maken, bewerken of verwijderen.
Packet-gegevens — Vaststellen welke packet-gegevensverbindingen worden gebruikt en het toegangspunt invoeren als u
uw apparaat als modem voor een computer gebruikt.
Instell. internettelefoon — Instellingen voor internetoproepen definiëren.
SIP-instellingen — SIP-profielen (Session Initiation Protocol) weergeven of instellen.
Data-oproep — De time-out instellen waarna gegevensverbindingen automatisch moeten worden verbroken.
VPN — VPN-beleid installeren en beheren, VPN-beleidsservers beheren, het VPN-logboek bekijken en VPN-toegangspunten
maken en beheren.
Configuraties — Weergeven en verwijderen van vertrouwde servers waarvan uw apparaat configuratie-instellingen kan
ontvangen.
Neem voor informatie over een abonnement op een packetgegevensdienst en de bijbehorende verbindings en configuratie instellingen contact op met uw netwerkoperator of serviceprovider.
De instellingen die gewijzigd kunnen worden, kunnen verschillen.

Toegangspunten

Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Verbinding > Toegangspunten. Een toegangspunt is het punt waar uw apparaat via een gegevensverbinding verbinding maakt met het netwerk. Als u e-mail
en multimediadiensten wilt gebruiken en webpagina's wilt weergeven, moet u eerst toegangspunten definiëren voor deze diensten.
Een toegangspuntengroep wordt gebruikt voor het onderbrengen van toegangspunten en het geven van prioriteiten aan toegangspunten. Een toepassing kan in plaats van één toegangspunt een groep als verbindingsmethode gebruiken. In dat geval wordt het best beschikbare toegangspunt binnen een groep gebruikt voor het tot stand brengen van de verbinding en - in geval van e-mail - ook voor roaming.
Sommige of alle toegangspunten kunnen vooraf voor uw apparaat zijn ingesteld door uw serviceprovider, waardoor u ze niet kunt maken, bewerken of verwijderen.
Zie 'Internettoegangspunten', p. 53.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 74
Page 75
I n s t e l l .

Packet-gegevens

Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Verbinding > Packet-gegevens. Uw apparaat ondersteunt packet-gegevensverbindingen, zoals GPRS bij het GSM-netwerk. Wanneer u uw apparaat gebruikt in
het GSM-netwerk, kunnen meer gegevensverbindingen tegelijk actief zijn. Toegangspunten kunnen een gegevensverbinding delen en gegevensverbindingen kunnen actief blijven, bijvoorbeeld tijdens spraakoproepen. Zie 'Verbindingsbeheer', p. 58.
Instellingen packet-gegevens De packet-gegevensinstellingen gelden voor alle toegangspunten waarvoor een packet-gegevensverbinding wordt gebruikt.
Maak een keuze uit de volgende opties:
Packet-ggvnsverb. — Selecteer Autom. bij signaal om het apparaat te registreren bij het netwerk voor packet-gegevens
wanneer u het apparaat inschakelt in een ondersteund netwerk. Selecteer Wanneer nodig om uitsluitend een packet­gegevensverbinding tot stand te brengen wanneer een toepassing of bewerking dit vereist.
Toegangspunt — Voer de naam in van het toegangspunt dat de serviceprovider u heeft opgegeven om het apparaat te
gebruiken als packet-gegevensmodem voor uw computer.
Deze instellingen gelden voor alle toegangspunten voor packet-gegevensverbindingen.

SIP-instellingen (Session Initiation Protocol)

Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Verbinding > SIP-instellingen. SIP-protocollen (Session Initiation Protocol) worden gebruikt voor het maken, wijzigen en beëindigen van bepaalde typen
communicatiesessies met een of meer deelnemers (netwerkdienst). SIP-profielen bevatten instellingen voor deze sessies. Het SIP-profiel dat standaard voor een communicatiesessie wordt gebruikt, is onderstreept.
Als u een SIP-profiel wilt maken, selecteert u Opties > Nieuwe toevoegen > Std.profiel gebrkn of Bestaand profiel gebruiken. Als u een SIP-profiel wilt bewerken, gaat u naar het profiel en drukt u op de joystick. Als u het SIP-profiel wilt selecteren dat standaard moet worden gebruikt voor communicatiesessies, gaat u naar het profiel en
selecteert u Opties > Standaardprofiel. Als u een SIP-profiel wilt verwijderen, gaat u naar het profiel en drukt u op de wistoets. SIP-profielen bewerken
Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Verbinding > SIP-instellingen > Opties > Nieuwe toevoegen of Bewerken. Maak een keuze uit de volgende opties:
Profielnaam — Voer een naam in voor het SIP-profiel.
Dienstprofiel — Selecteer IETF of Nokia 3GPP.
Stndrdtoegangspunt — Selecteer het toegangspunt dat u voor de internetverbinding wilt gebruiken.
Openb. gebr.naam — Voer uw gebruikersnaam in, die u hebt ontvangen van uw serviceprovider.
Compressie gebruiken — Selecteer of compressie wordt gebruikt.
Registratie — Selecteer de wijze van registratie.
Beveiliging gebruiken — Selecteer of beveiligingsonderhandeling moet worden uitgevoerd.
Proxy-server — Voer de proxyserverinstellingen voor dit SIP-profiel in.
Registrar-server — Voer de registratieserverinstellingen voor dit SIP-profiel in.
De instellingen die gewijzigd kunnen worden, kunnen verschillen. SIP-proxyservers bewerken
Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Verbinding > SIP-instellingen > Opties > Nieuwe toevoegen of Bewerken > Proxy-server. Proxyservers zijn tussenliggende servers tussen een browserdienst en de gebruikers daarvan. Sommige serviceproviders
gebruiken dergelijke servers om extra veiligheid en een snellere toegang tot de dienst te kunnen bieden. Maak een keuze uit de volgende opties:
Proxy-serveradres — Voer de hostnaam of het IP-adres in van de gebruikte proxyserver.
Beveiligingsdomein — Voer het adres van het proxyserverdomein in.
Gebruikersnaam en Wachtwoord — Voer uw gebruikersnaam en wachtwoord voor de proxyserver in.
Vrije routing toestaan — Selecteer of vrije routing is toegestaan.
Overdrachtstype — Selecteer UDP of TCP.
Poort — Voer het poortnummer van de proxyserver in.
Registratieservers bewerken Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Verbinding > SIP-instellingen > Opties > Nieuwe toevoegen of Bewerken > Registrar-
server.
Maak een keuze uit de volgende opties:
Registrar-serveradres — Voer de hostnaam of het IP-adres in van de gebruikte registratieserver.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 75
Page 76
I n s t e l l .
Beveiligingsdomein — Voer het adres van het registratieserverdomein in.
Gebruikersnaam en Wachtwoord — Voer uw gebruikersnaam en wachtwoord voor de registratieserver in.
Overdrachtstype — Selecteer UDP of TCP.
Poort — Voer het poortnummer van de registratieserver in.

Instellingen voor gegevensoproepen

Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Verbinding > Data-oproep. Als u de time-out wilt instellen waarna gegevensverbindingen automatisch moeten worden verbroken als er geen gegevens
meer worden verzonden, selecteert u Tijd online en drukt u op de joystick. Selecteer Door gebr. gedef. om zelf de tijd in te voeren of Onbeperkt om de verbinding in stand te houden totdat u Opties > Verbind. verbreken selecteert.
VPN
VPN-toegangspunten Voor het beheren van VPN-toegangspunten selecteert u VPN > VPN-toegangspunten > Opties en maakt u een keuze uit de
volgende opties:
Bewerken — Het geselecteerde toegangspunt bewerken. Als het toegangspunt in gebruik is of als de instellingen ervan
beveiligd zijn, kunt u het toegangspunt niet bewerken.
Nieuw toegangspunt — Een nieuw VPN-toegangspunt maken.
Verwijderen — Het geselecteerde toegangspunt verwijderen.
Instellingen voor VPN-toegangspunten Neem contact op met uw serviceprovider voor de juiste instellingen voor de toegangspunten.
Als u de instellingen voor VPN-toegangspunten wilt bewerken, selecteert u het toegangspunt en Opties. Maak een keuze uit de volgende opties:
Naam verbinding — Voer een naam in voor de VPN-verbinding. De naam kan uit maximaal 30 tekens bestaan.
VPN-beleid — Selecteer een VPN-beleid voor dit toegangspunt.
Internettoeg.punt — Selecteer het internettoegangspunt voor dit VPN-toegangspunt.
Proxy-serveradres — Voer het adres van de proxyserver voor dit VPN-toegangspunt in.
Proxy-poortnummer — Voer het nummer van de proxypoort in.

Configuraties

Als u de configuraties voor vertrouwde servers wilt weergeven en verwijderen, selecteert u Menu > Instrum. > Instell. >
Verbinding > Configuraties.
U kunt van de netwerkoperator, serviceprovider of de afdeling voor bedrijfsinformatiebeheer berichten ontvangen die de configuratie-instellingen voor vertrouwde servers bevatten. Deze instellingen worden automatisch opgeslagen in
Configuraties. U kunt configuratie-instellingen ontvangen voor toegangspunten, multimedia- of e-maildiensten, en chat- of
synchronisatie-instellingen voor vertrouwde servers. Als u de configuraties voor een vertrouwde server wilt verwijderen, gaat u naar de server en drukt u op de wistoets. De
configuratie-instellingen voor andere toepassingen die door deze server worden verstrekt, worden eveneens verwijderd.

Datum- en tijdinstellingen

Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Datum en tijd. Maak een keuze uit de volgende opties:
Tijd — Voer de tijd in.
Tijdzone — Voer de tijdzone in.
Datum — Voer de datum in.
Datumnotatie — Wijzig de manier waarop de datum wordt weergegeven.
Datumscheidingteken — Wijzig het scheidingssymbool voor dagen, maanden en jaren.
Tijdnotatie — Selecteer het 12-urige of 24-urige kloksysteem.
Tijdscheidingteken — Wijzige het scheidingssymbool voor uren en minuten.
Type klok — Selecteer Analoog of Digitaal.
Alarmtoon klok — Selecteer het signaal dat u wilt gebruiken voor de wekker.
Tijd via netw.operator — De tijd, datum en tijdzone automatisch bijwerken (netwerkdienst). Selecteer Automatisch
aanpassen om deze functie in te schakelen. Deze dienst is mogelijk niet in alle netwerken beschikbaar.

Beveiligingsinstellingen

Zie 'Beveiligingsinstellingen definiëren', p. 25.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 76
Page 77
I n s t e l l .

Netwerkinstellingen

Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Netwerk. Definieer de volgende opties:
Operatorselectie — Selecteer Handmatig om te kiezen uit de beschikbare netwerken of selecteer Automatisch om het netwerk
automatisch te laten selecteren.
Weergave info dienst — Selecteer Aan om in te stellen dat het apparaat moet aangeven wanneer het wordt gebruikt in een
MCN-netwerk (Micro Cellular Network).

Toebehoreninstellingen

Selecteer Menu > Instrum. > Instell. > Toebehoren.
Waarschuwing: Wanneer u de hoofdtelefoon gebruikt, kan uw vermogen om geluiden van buitenaf te horen negatief
worden beïnvloed. Gebruik de hoofdtelefoon niet wanneer dit uw veiligheid in gevaar kan brengen. Voor de meeste toebehoren kunt u een keuze maken uit de volgende instellingen:
Standaardprofiel — Het profiel selecteren dat geactiveerd wordt wanneer u een toebehoren op het apparaat aansluit.
Autom. antwoorden — De telefoon automatisch laten beantwoorden wanneer een toebehoren in gebruik is. Selecteer Aan
om in te stellen dat een inkomende oproep automatisch moet worden beantwoord na 5 seconden. Als het beltoontype is ingesteld op Eén piep of Stil in het menu Profielen, is automatisch antwoorden uitgeschakeld.
Verlichting — Selecteer Aan om het apparaat te verlichten wanneer het is aangesloten op een toebehoren.

Instellingen Teksttelefoon

Als u een teksttelefoon (TTY) gebruikt, moet u verbinding maken met het apparaat voordat u de instellingen kunt wijzigen en de teksttelefoon kunt gebruiken. Maak een keuze uit de volgende instellingen:
Standaardprofiel — Selecteer het profiel dat wordt geactiveerd wanneer u een teksttelefoon (TTY, teletypewriter) op het
apparaat aansluit.
Teksttel. gebruiken — Selecteer Ja om de teksttelefoon te gaan gebruiken.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 77
Page 78

14. Instrumenten

Selecteer Menu > Instrum.. De map Instrum. bevat toepassingen die u gebruikt voor het configureren van andere toepassingen en van uw apparaat.
GeheugenkaartZie 'Geheugenkaart', p. 19. OverdrachtZie 'Inhoud uitwisselen tussen apparaten', p. 18. ProfielenZie 'Profielen', p. 17. Instell.Zie 'Instell.', p. 73.

Positiebepaling

Met de dienst voor positiebepaling kunt u van serviceproviders informatie ontvangen over lokale feiten, zoals het weerbericht of filemeldingen, gebaseerd op de locatie van uw apparaat (netwerkdienst).
Selecteer Menu > Instrum. > Positiebepaling. Als u een methode voor positiebepaling wilt selecteren, gaat u naar de gewenste methode en selecteert u Opties >
Inschakelen. Als u deze methode niet meer wilt gebruiken, selecteert u Opties > Uitschakelen. Met de Bluetooth-methode voor
positiebepaling kunt u Bluetooth-GPS-toebehoren gebruiken voor positiebepaling.

Navigator

Deze functie is niet ontworpen om GPS-aanvragen voor gerelateerde oproepen te ondersteunen. Neem contact op met uw serviceprovider voor meer informatie over hoe uw telefoon voldoet aan de overheidsbepalingen met betrekking tot alarmoproepen op basis van GPS-plaatsbepaling.
Het GPS-systeem moet niet worden gebruikt voor exacte plaatsbepaling en u moet nooit uitsluitend op de locatiegegevens van de GPS-ontvanger vertrouwen.
Selecteer Menu > Instrum. > Navigator.
Navigator is een GPS-toepassing die u kunt gebruiken om uw huidige locatie weer te geven, uw weg naar een gewenste locatie
te vinden en de afstand bij te houden. Voor het gebruik van de toepassing is een Bluetooth GPS-accessoire vereist. Bovendien moet de Bluetooth GPS-methode voor positiebepaling zijn ingeschakeld in Menu > Instrum. > Positiebepaling.
De toepassing moet plaatsbepalingsgegevens ontvangen van ten minste drie satellieten voordat u de toepassing als hulp onderweg kunt gebruiken.
Maak een keuze uit de volgende opties:
Navigator — Navigatiegegevens over uw bestemming weergeven.
Positie — Navigatiegegevens over uw huidige locatie weergeven.
Tripmtr — Reisgegevens weergeven, zoals de afstand en duur van uw reis en de gemiddelde snelheid en maximumsnelheid.

Navigatieweergave

De navigatieweergave biedt ondersteuning bij het reizen naar uw bestemming. De belangrijkste punten worden aangeduid met letters in de cirkel en de algemene richting van uw bestemming wordt aangeduid met een donkerdere kleur.
Maak een keuze uit de volgende opties:
Bestemming instlln — Selecteer een plaatsbepaling of oriëntatiepunt als de bestemming van uw reis, of voer de lengte- en
breedtecoördinaten van uw bestemming in.
Navigatie stoppen — De bestemmingsset voor uw reis verwijderen.
Positie opslaan — Uw huidige locatie opslaan als oriëntatiepunt of plaatsbepaling.
Satellietstatus — De signaalsterkte weergeven van de satellieten die de positiegegevens voor navigatie verschaffen.
Opgeslagen locaties — De locaties weergeven die u tijdelijk in uw apparaat hebt opgeslagen om u te ondersteunen bij de
navigatie.

Positieweergave

Plaatsbepalingsgegevens weergeven, zoals de lengte- en breedtecoördinaten en de hoogte van uw huidige locatie. U kunt ook de nauwkeurigheid van deze info zien.
Maak een keuze uit de volgende opties:
Positie opslaan — Uw huidige locatie opslaan als oriëntatiepunt of plaatsbepaling.
Satellietstatus — De signaalsterkte weergeven van de satellieten die de positiegegevens voor navigatie verschaffen.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 78
Page 79
I n s t r u m e n t e n
Opgeslagen locaties — De locaties weergeven die u tijdelijk in uw apparaat hebt opgeslagen om u te ondersteunen bij de
navigatie.

Reismeterweergave

De reismeter berekent de gereisde afstand en de duur van uw reis en de gemiddelde en maximum reissnelheid. Maak een keuze uit de volgende opties:
Starten — De reismeter activeren.
Stoppen — De reismeter afsluiten. De berekende waarden blijven op het scherm.
Hervatten — De reismeter blijven gebruiken.
Herstellen — De door de reismeter berekende waarden instellen op nul en de waarden opnieuw berekenen.
Wissen — De waarden van de reismeter verwijderen nadat u de reismeter hebt gestopt.
Positie opslaan — Uw huidige locatie opslaan als oriëntatiepunt of plaatsbepaling.
Satellietstatus — De signaalsterkte weergeven van de satellieten die de positiegegevens voor navigatie verschaffen.
Opgeslagen locaties — De locaties weergeven die u tijdelijk in uw apparaat hebt opgeslagen om u te ondersteunen bij de
navigatie.

Oriëntatiepunten beheren

Selecteer Positie > Opties > Opgeslagen locaties. U kunt locaties tijdelijk in uw apparaat opslaan om te helpen bij navigatie.
Als u een locatie wilt opslaan in de weergave Navigator, Positie of Tripmtr, selecteert u Opties > Positie opslaan. Als u een tijdelijke locatie wilt opslaan als een meer permanente plaatsbepaling, selecteert u Opties > Opslaan als plaats. Als u een locatie wilt verwijderen, gaat u naar de locatie en drukt u op Opties > Wissen.

Instellingen Navigator

Selecteer Opties > Instellingen. Als u het gebruikte maatsysteem wilt wijzigen, selecteert u Maateenheid > Metrisch of Brits. Als u de hoogteberekening wilt invoeren om de hoogte te corrigeren die ontvangen wordt van de satellieten, selecteert u
Hoogteberekening.

Plaatsbepalingen

Selecteer Menu > Instrum. > Plaatsen. Plaatsbepalingen zijn de coördinaten naar geografische locaties die u op uw apparaat kunt opslaan voor later gebruik in
verschillende diensten op basis van locatie. U kunt plaatsbepalingen maken met behulp van een GPS-toebehoren op basis van Bluetooth of een netwerk (netwerkdienst).
Als u een plaatsbepaling wilt maken, selecteert u Opties > Nieuwe plaats. Selecteer Huidige positie om een netwerkverzoek te verzenden voor de lengte- en breedtecoördinaten van uw huidige locatie, of selecteer Handmatig opgeven om de benodigde informatie zelf in te vullen (bijvoorbeeld de naam, de categorie, het adres, de lengte- en breedtegraad en de hoogte).
Als u een plaatsbepaling wilt weergeven of bewerken, gaat u naar de plaatsbepaling en drukt u op de joystick. Als u een plaatsbepaling wilt verwijderen, gaat u naar de plaatsbepaling en drukt u op de wistoets.
Voor elke plaatsbepaling selecteert u Opties en maakt u een keuze uit de volgende opties:
Toev. aan categorie — De plaatsbepaling indelen in een groep gelijksoortige plaatsbepalingen. Ga naar de categorie en druk
op de joystick. Als u uw plaatsbepalingscategorieën wilt weergeven, drukt u de joystick naar rechts of naar links.
Zenden — De plaatsbepaling verzenden naar compatibele apparaten.
Categor. bewerken — De plaatsbepalingscategorieën toevoegen, bewerken of verwijderen.
Plaatspictogram — Het pictogram van de plaatsbepaling wijzigen. Ga naar het gewenste pictogram en druk op de joystick.
Zie 'Navigator', p. 78.

Plaatsbepalingscategorieën

U kunt plaatsbepalingscategorieën in twee weergaven bekijken: als lijst met categorieën waarin al plaatsbepalingen aanwezig zijn en als lijst met alle plaatsbepalingscategorieën die al in uw apparaat aanwezig zijn.
Als u categorieën wilt weergeven waarin al plaatsbepalingen aanwezig zijn, selecteert u Menu > Instrum. > Plaatsen en drukt u de joystick naar rechts.
Als u de plaatsbepalingen in een categorie wilt weergeven, selecteert u de categorie en drukt u op de joystick. Als u een plaatsbepaling van de ene naar de andere categorie wilt verplaatsen, drukt u de joystick naar links. Ga naar een
plaatsbepaling en selecteer Opties > Toev. aan categorie. Ga naar de oude categorie en druk op de joystick om de markering
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 79
Page 80
I n s t r u m e n t e n
naast de categorie te verwijderen. Ga naar de categorie of categorieën waaraan u de plaatsbepaling wilt toevoegen en druk op de joystick. Selecteer Accept..
Voor elke plaatsbepaling selecteert u Opties en maakt u een keuze uit de volgende opties:
Bewerken — Plaatsbepalingsgegevens wijzigen, bijvoorbeeld de naam, de categorie, het adres, de lengte- en breedtegraad
en de hoogte.
Nieuwe plaats — Een plaatsbepaling rechtstreeks vanuit de categorie maken. Selecteer Huidige positie om een
netwerkverzoek te verzenden voor de lengte- en breedtecoördinaten van uw huidige locatie, of selecteer Handmatig
opgeven om de benodigde informatie zelf in te vullen (bijvoorbeeld de naam, de categorie, het adres, de lengte- en
breedtegraad en de hoogte).
Toev. aan categorie — De plaatsbepaling indelen in een groep gelijksoortige plaatsbepalingen. Ga naar de categorie en druk
op de joystick.
Zenden — De plaatsbepaling verzenden naar compatibele apparaten.
Categor. bewerken — De plaatsbepalingscategorieën toevoegen, bewerken of verwijderen.
Plaatspictogram — Het pictogram van de plaatsbepaling wijzigen. Ga naar het gewenste pictogram en druk op de joystick.
De beschikbare opties kunnen verschillen. Plaatsbepalingscategorieën bewerken
Selecteer Opties > Categor. bewerken. Selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
Nieuwe plaats — Een plaatsbepaling rechtstreeks vanuit de categorie maken. Selecteer Huidige positie om een
netwerkverzoek te verzenden voor de lengte- en breedtecoördinaten van uw huidige locatie, of selecteer Handmatig
opgeven om de benodigde informatie zelf in te vullen (bijvoorbeeld de naam, de categorie, het adres, de lengte- en
breedtegraad en de hoogte).
Plaatspictogram — Het pictogram van de plaatsbepaling wijzigen. Ga naar het gewenste pictogram en druk op de joystick. Als u een plaatsbepalingscategorie wilt verwijderen, gaat u naar de categorie en drukt u op de wistoets. De standaardcategorieën
kunt u niet verwijderen.

Plaatsbepalingen bewerken

Selecteer Opties > Bewerken of Nieuwe plaats > Handmatig opgeven. Voer de locatie en andere gegevens in, bijvoorbeeld de naam, de categorie, het adres, de lengte- en breedtegraad en de hoogte.
Voor elke plaatsbepaling selecteert u Opties en maakt u een keuze uit de volgende opties:
Categor. selecteren — De plaatsbepaling indelen in een groep gelijksoortige plaatsbepalingen. Ga naar een categorie en druk
op de joystick om plaatsbepalingsgegevens te wijzigen, bijvoorbeeld de naam, de categorie, het adres, de lengte- en breedtegraad en de hoogte.
Huidige positie — Een netwerkverzoek verzenden voor het automatisch invullen van de lengte- en breedtecoördinaten om
een plaatsbepaling te maken van uw huidige locatie.
Plaatspictogram — Het pictogram van de plaatsbepaling wijzigen. Ga naar het gewenste pictogram en druk op de joystick.
Zenden — De plaatsbepaling verzenden naar compatibele apparaten.
De beschikbare opties kunnen verschillen.

Plaatsbepalingen ontvangen

Selecteer Menu > Berichten. Open een bericht met een plaatsbepaling die u van een ander apparaat hebt ontvangen. Ga naar de plaatsbepaling en druk op de joystick.
Als u de plaatsbepaling wilt opslaan in uw apparaat, selecteert u Opties > Opslaan. Als u de plaatsbepaling wilt doorsturen naar compatibele apparaten, selecteert u Opties > Zenden.

Instelwizrd

Instelwizrd configureert uw apparaat voor operatorinstellingen op basis van de gegevens van uw netwerkoperator.
Voor het gebruik van deze diensten moet u mogelijk contact opnemen met de netwerkoperator of serviceprovider om een gegevensverbinding of andere diensten te activeren.
Als u instellingen wilt wijzigen, selecteert u Menu > Instrum. > Instelwizrd en selecteert u het item dat u wilt configureren.

E-mail

1. Als u e-mailinstellingen wilt bewerken, selecteert u Menu > Instrum. > Instelwizrd > E-mail. Instelwizrd neemt de beschikbare
netwerkoperators waar. Als het apparaat meerdere netwerkoperators waarneemt, selecteert u een netwerkoperator en kiest u OK.
Als de netwerkoperator niet wordt herkend, selecteert u Land/regio en Operator.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 80
Page 81
I n s t r u m e n t e n
2. Selecteer uw e-mailserviceprovider in de lijst.
3. Selecteer de server voor uitgaande e-mail. Gebruik de standaardserver als u niet zeker bent. Als Instelwizrd u vraagt om de gegevens van uw E-mailadres (inclusief domeinnaam), Gebruikersnaam en Wachtwoord in te
voeren, selecteert u deze gegevens een voor een en selecteert u Opties > Wijzigen. Voer de gegevens in en selecteer OK.
1. Selecteer Opties > OK wanneer u klaar bent.
2. Selecteer OK om te bevestigen dat u de mailbox wilt instellen voor de opgegeven operator.
3. Selecteer OK. Als u e-mailberichten wilt verzenden of ontvangen, moet u beschikken over een actieve packet-gegevensaccount. Neem contact
op met uw serviceprovider of netwerkoperator voor meer informatie.

Operator

Als u operatorinstellingen (toegangspunten, webbrowser, MMS en streaming) wilt bewerken, selecteert u Menu > Instrum. >
Instelwizrd > Operator. Instelwizrd neemt de beschikbare netwerkoperators waar. Als het apparaat meerdere netwerkoperators
waarneemt, selecteert u een netwerkoperator en kiest u OK. Als de netwerkoperator niet wordt herkend, selecteert u Land/
regio en Operator.
Als u niet zeker bent van het gebruik van Instelwizrd, gaat u naar de website met Nokia-telefooninstellingen op www.nokia.com.

Toepassingsbeheer

Selecteer Menu > Instrum. > Toepass.beheer. Wanneer u het toepassingsbeheer opent, worden alle geïnstalleerde softwarepakketten weergegeven met de bijbehorende
gegevens als naam, versienummer, type en grootte. U kunt de details van geïnstalleerde toepassingen weergeven, toepassingen verwijderen van het apparaat en installatie-instellingen opgeven.

Toepassingen en software installeren

Belangrijk: Installeer en gebruik alleen toepassingen en andere software van bronnen die adequate beveiliging en
bescherming bieden tegen schadelijke software. U kunt twee soorten toepassingen en software op het apparaat installeren:
Toepassingen en software die speciaal zijn ontworpen voor het apparaat of die compatibel zijn met het Symbian-
besturingssysteem. Installatiebestanden van dergelijke software hebben als extensie .sis.
J2ME™-toepassingen die compatibel zijn met het Symbian-besturingssysteem. De extensie van installatiebestanden van
Java-toepassingen zijn .jad of .jar.
Installatiebestanden kunnen vanaf een compatibele computer worden overgezet naar uw apparaat, worden gedownload wanneer u aan het surfen bent, of aan u worden verzonden in een multimediabericht, als e-mailbijlage of door middel van Bluetooth. Als u Nokia PC Suite gebruikt om een bestand over te zetten naar het apparaat, moet u het bestand opslaan in de map C:\nokia\installs op het apparaat.
Tijdens de installatie wordt de integriteit van het te installeren pakket door de telefoon gecontroleerd. U ziet informatie over deze controles en u hebt de mogelijkheid de installatie voort te zetten of te onderbreken.
Als u toepassingen installeert waarvoor een netwerkverbinding nodig is, kan het zijn dat het energieverbruik van het apparaat toeneemt tijdens het gebruik van deze toepassingen.

Software weergeven en verwijderen

U kunt de details van geïnstalleerde toepassingen weergeven of toepassingen verwijderen van het apparaat. Als u de details van een geïnstalleerd softwarepakket wilt weergeven, selecteert u de toepassing en vervolgens Opties >
Gegevens bekijken.
Als u software wilt verwijderen, opent u het hoofdscherm van Toepassingsbeheer en selecteert u Opties > Verwijderen. Als u software hebt verwijderd, kunt u deze alleen opnieuw installeren met het oorspronkelijke softwarebestand, of door een
volledige back-up van het verwijderde softwarepakket te herstellen. Als u een softwarepakket verwijdert, kunt u mogelijk niet langer bestanden openen die met de verwijderde software zijn gemaakt. Als een ander softwarepakket afhankelijk is van het verwijderde softwarepakket, is het mogelijk dat deze software niet meer werkt. Raadpleeg de documentatie van het geïnstalleerde softwarepakket voor meer informatie.

Installatielogboek weergeven

Als u het installatielogboek wilt weergeven, selecteert u Opties > Logboek bekijken. Er wordt een lijst weergegeven met software die is geïnstalleerd en verwijderd en de datum waarop dat is gebeurd. Als u problemen met het apparaat ondervindt nadat u
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 81
Page 82
I n s t r u m e n t e n
een softwarepakket hebt geïnstalleerd, kunt u met deze lijst proberen te achterhalen welk softwarepakket het probleem veroorzaakt. De informatie in deze lijst kan u ook helpen problemen te ontdekken die worden veroorzaakt door softwarepakketten die onderling niet compatibel zijn.

Instellingen

Als u installatie-instellingen wilt wijzigen, selecteert u Opties > Instellingen en maakt u een keuze uit de volgende opties:
Verwijderen — Het installatiebestand van het softwarepakket wordt na de installatie van het apparaat verwijderd. Als u
softwarepakketten met de webbrowser downloadt, kunt u met deze optie opslagruimte vrijmaken. Als u het bestand wilt opslaan om het softwarepakket eventueel opnieuw te installeren, moet u deze optie niet installeren of ervoor zorgen dat u een kopie van het bestand hebt opgeslagen op een compatibele pc of op een cd-rom.
Selecteer taal: — Als het softwarepakket verschillende taalversies van de software bevat, selecteert u de taalversie die u wilt
installeren.
Type — Geef op wat voor soort toepassingen u wilt installeren. U kunt bijvoorbeeld alleen toepassingen met gecontroleerde
certificaten installeren. Deze instelling is alleen van toepassing op toepassingen van het Symbian-besturingssysteem (.sis­bestanden).

Beveiligingsinstellingen voor Java-toepassingen opgeven

Als u beveiligingsinstellingen voor een Java-toepassing wilt opgeven, selecteert u Opties > Suiteinstellingen. U kunt opgeven tot welke functies de Java-toepassing toegang heeft. Welke waarde u voor elke functionaliteit kunt instellen is
afhankelijk van het beveiligingsdomein van het softwarepakket.
Netwerktoegang — Een gegevensverbinding naar het netwerk maken.
Berichten — Berichten verzenden.
Toep. autom. starten — De toepassing automatisch starten.
Connectiviteit — Een lokale gegevensverbinding activeren, zoals Bluetooth.
Multimedia — Foto's maken of video of geluid opnemen.
Gebr.gegevens lezen — Agenda-items, contacten of andere persoonlijke gegevens lezen.
Gebr.geg. bewerken — Persoonlijke gegevens toevoegen, bijvoorbeeld een adres in de contactenlijst.
U kunt instellen op welke wijze u een Java-toepassing toegang tot apparaatfuncties toestaat. Selecteer een van de volgende opties:
Altijd vragen — Elke keer dat een Java-toepassing een functionaliteit gebruikt, wordt eerst om bevestiging gevraagd.
1e keer vragen — Alleen de eerste keer dat een Java-toepassing een functionaliteit gebruikt, wordt om bevestiging gevraagd.
Altijd toegestaan — De Java-toepassing mag de functionaliteit gebruiken zonder bevestiging.
Niet toegestaan — De Java-toepassing mag de functionaliteit niet gebruiken.
De beveiliginginstellingen zorgen ervoor dat het apparaat wordt beveiligd tegen schadelijke Java-toepassing die zonder toestemming functies van het apparaat gebruiken. Selecteer alleen Altijd toegestaan als u de leverancier en de betrouwbaarheid van de toepassing kent.

Certificaatbeheer

Belangrijk: Verwittigt u ervan dat, zelfs als het gebruik van certificaten de risico's van externe verbindingen en de
installatie van software aanzienlijk beperkt, de certificaten wel op de juiste wijze gebruikt moeten worden om te
kunnen profiteren van een verbeterde beveiliging. De aanwezigheid van een certificaat biedt op zichzelf geen enkele
beveiliging; de beveiliging wordt pas verbeterd als de certificaten correct, authentiek of vertrouwd zijn. Certificaten
hebben een beperkte levensduur. Als wordt aangegeven dat het certificaat is verlopen of dat het nog niet geldig is,
terwijl het certificaat geldig zou moeten zijn, controleert u dan of de huidige datum en tijd van het apparaat goed zijn
ingesteld.
Voordat u certificaatinstellingen wijzigt, moet u controleren of de eigenaar van het certificaat kan worden vertrouwd
en of het certificaat werkelijk van de opgegeven eigenaar afkomstig is. Digitale certificaten worden gebruikt om de oorsprong van software te controleren, maar ze bieden geen waarborg voor de
veiligheid. Er zijn drie typen certificaten: autorisatiecertificaten, persoonlijke certificaten en servercertificaten. Tijdens een beveiligde verbinding kan een server een servercertificaat naar uw apparaat verzenden. Na ontvangst wordt het certificaat geverifieerd door een autorisatiecertificaat in uw apparaat. U krijgt een melding als de identiteit van de server niet betrouwbaar is of als uw apparaat niet het juiste certificaat heeft.
Download een certificaat van een website, of ontvang een certificaat als een e-mailbijlage of als een bericht dat is verzonden via een Bluetooth- of infraroodverbinding. Certificaten moeten worden gebruikt wanneer u verbinding maakt met een online bank of een externe server voor het versturen van vertrouwelijke informatie. Digitale certificaten moeten ook worden gebruikt als u virussen of andere kwaadaardige software zoveel mogelijk wilt vermijden en er zeker van wilt zijn dat de software die u downloadt en installeert, betrouwbaar is.
Tip: Controleer altijd of een nieuw certificaat betrouwbaar is.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 82
Page 83
I n s t r u m e n t e n
Persoonlijke certificaten beheren Persoonlijke certificaten zijn certificaten die aan u zijn uitgevaardigd.
Als u certificaten aan uw apparaat wilt toevoegen, selecteert u een certificaatbestand en Opslaan. Als u het geselecteerde certificaat wilt verwijderen, selecteert u Opties > Verwijderen.
Als u de betrouwbaarheid van een certificaat wilt controleren, selecteert u achtereenvolgens het certificaat en Gegevens
bekijken. Een certificaat heeft een unieke handtekening. Neem contact op met de helpdesk of klantenservice van de uitgever
van het certificaat en vraag om een vergelijking van de handtekeningen. Uit zes cijfers bestaande wachtwoorden voor persoonlijke sleutelopslag bevatten de vertrouwelijke sleutels die bij persoonlijke certificaten worden geleverd.
Autorisatiecertificaten beheren Sommige diensten gebruiken autorisatiecertificaten om de geldigheid van andere certificaten te controleren.
Als u certificaten aan uw apparaat wilt toevoegen, selecteert u een certificaatbestand en Opslaan. Als u het geselecteerde certificaat wilt verwijderen, selecteert u Opties > Verwijderen.
Als u de betrouwbaarheid van een certificaat wilt controleren, selecteert u achtereenvolgens het certificaat en Gegevens
bekijken. Een certificaat heeft een unieke handtekening. Neem contact op met de helpdesk of klantenservice van de uitgever
van het certificaat en vraag om een vergelijking van de handtekeningen. Uit zes cijfers bestaande wachtwoorden voor persoonlijke sleutelopslag bevatten de vertrouwelijke sleutels die bij persoonlijke certificaten worden geleverd.
Door een certificaat te vertrouwen machtigt u het certificaat om webpagina's, e-mailservers, softwarepakketten en andere gegevens te controleren. Alleen vertrouwde certificaten kunnen worden gebruikt voor het controleren van diensten en software.
Als u vertrouwensinstellingen wilt wijzigen, selecteert u achtereenvolgens een certificaat en Opties > Inst. Vertrouwen. Selecteer een toepassingsveld en Ja of Nee. De vertrouwensinstellingen van een persoonlijk certificaat kunnen niet worden gewijzigd.
Afhankelijk van het certificaat wordt een lijst weergegeven met toepassingen die van het certificaat gebruik kunnen maken.
Symbian-installatie — Nieuwe toepassing voor het Symbian-besturingssysteem.
Internet — E-mail en afbeeldingen.
Toep.installatie — Nieuwe Java™-toepassing.
Online certif.controle — Online certificaatstatusprotocol.
Certificaatdetails weergeven U kunt alleen zeker zijn van de identiteit van een server als de handtekening en de geldigheidsduur van het desbetreffende
servercertificaat zijn gecontroleerd. Als u certificaatdetails wilt bekijken, selecteert u een certificaat en Gegevens bekijken. Een van de volgende meldingen kan worden weergegeven:
Certificaat niet vertrouwd — U hebt nog geen toepassing ingesteld voor het certificaat. U kunt de vertrouwensinstellingen
desgewenst wijzigen.
Geldigheid certificaat verstreken — De geldigheidsperiode van het geselecteerde certificaat is verlopen.
Certificaat nog niet geldig — De geldigheidsperiode van het geselecteerde certificaat is nog niet begonnen.
Certificaat beschadigd — Het certificaat kan niet worden gebruikt. Neem contact op met de uitgever van het certificaat.
Beveiligingsinstellingen van een certificaat Maak een keuze uit de volgende opties:
Software-installatie — Geef aan of u alleen ondertekende toepassingen of alle toepassingen wilt installeren.
Online certif.controle — Als u de geldigheid van certificaten wilt controleren bij het installeren van een toepassing, selecteert
u Aan.
Standaardwebadres — De geldigheid van een certificaat wordt gecontroleerd aan de hand van het standaardadres als in het
certificaat niet het bijbehorende webadres wordt vermeld.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 83
Page 84

15. Apparaatbeheer

Gegevens en software op het apparaat beheren

Instellingen voor serverprofielen

Selecteer Menu > Connectiviteit > App.beh.. Als u een profiel wilt maken, selecteert u Opties > Nieuw serverprofiel en maakt u een keuze uit de volgende opties:
Servernaam — Voer een naam voor de configuratieserver in.
Server-ID — Voer de unieke ID van de configuratieserver in. Neem contact op met uw serviceprovider voor de juiste
instellingen.
Serverwachtwoord — Voer een wachtwoord in waarmee de server wordt bekengemaakt aan het apparaat wanneer een
configuratiesessie wordt gestart.
Sessiemodus — Selecteer het verbindingstype voor de verbinding met de server.
Toegangspunt — Selecteer het toegangspunt voor de verbinding met de server.
Hostadres — Voer het URL-adres van de server in.
Poort — Voer het poortnummer van de server in.
Gebruikersnaam en Wachtwoord — Voer uw gebruikersnaam en wachtwoord in waarmee uw apparaat door de server wordt
herkend wanneer u een configuratiesessie start.
Config. toestaan — Selecteer Ja zodat u configuratie-instellingen van deze server kunt ontvangen.
Autom. accepteren — Selecteer Nee als u wilt dat het apparaat om bevestiging vraagt voordat configuratie van de server
wordt geaccepteerd.
Als u een bestaand profiel wilt bewerken, selecteert u Opties > Profiel bewerken.

Externe configuratie (netwerkdienst)

Selecteer Menu > Connectiviteit > App.beh.. U kunt verbinding maken met een server en configuratie-instellingen voor het apparaat ontvangen. U kunt serverprofielen en
verschillende configuratie-instellingen ontvangen van uw netwerkoperator, serviceproviders en de IT-afdeling van uw bedrijf. Configuratie-instellingen zijn bijvoorbeeld verbindings- en andere instellingen die door verschillende toepassingen op uw apparaat worden gebruikt. De beschikbare opties kunnen verschillen.
De verbinding voor externe configuratie wordt meestal geïnitieerd door de server wanneer de instellingen van het apparaat moeten worden bijgewerkt.

Externe configuratie-instellingen

Ga naar de hoofdweergave van App.beh., selecteer Opties en maak een keuze uit de volgende opties:
Configuratie starten — Verbinding maken met de server en configuratie-instellingen voor het apparaat ontvangen.
Nieuw serverprofiel — Een nieuw serverprofiel maken.
Profiel bewerken — De profielinstellingen wijzigen.
Verwijderen — Het geselecteerde profiel verwijderen.
Conf. inschakelen — Instellen dat u configuratie-instellingen ontvangt van servers waarvoor u een serverprofiel hebt ingesteld
en configuratie hebt toegestaan.
Conf. uitschakelen — Instellen dat u niet langer configuratie-instellingen ontvangt van alle servers waarvoor u een
serverprofiel hebt ingesteld.
Logboek bekijken — Het configuratielogboek van het geselecteerde profiel weergeven.

Een configuratieprofiel maken

Als u een nieuw serverprofiel voor configuratie wilt maken, selecteert u Opties > Nieuw serverprofiel en maakt u een keuze uit de volgende instellingen. Vraag uw serviceprovider naar de juiste waarden.
Servernaam — Voer een naam voor de configuratieserver in.
Server-ID — Voer de unieke ID van de configuratieserver in.
Serverwachtwoord — Voer het wachtwoord in waarmee uw apparaat door de server wordt herkend.
Sessiemodus — Selecteer het verbindingstype van uw voorkeur.
Toegangspunt — Selecteer het toegangspunt dat u wilt gebruiken voor de verbinding of maak een nieuw toegangspunt. U
kunt ook aangeven dat u wordt gevraagd welk toegangspunt u wilt gebruiken telkens wanneer u verbinding maakt.
Hostadres — Voer het webadres van de configuratieserver in.
Poort — Voer het poortnummer van de server in.
Gebruikersnaam — Voer uw gebruikers-ID voor de configuratieserver in.
Wachtwoord — Voer uw wachtwoord voor de configuratieserver in.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 84
Page 85
A p p a r a a t b e h e e r
Config. toestaan — Selecteer Ja als u wilt instellen dat de server een configuratiesessie initieert.
Autom. accepteren — Selecteer Ja als u niet wilt dat de server om bevestiging vraagt wanneer er een configuratiesessie wordt
geïnitieerd.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 85
Page 86

Informatie over de batterij

Het apparaat werkt op een oplaadbare batterij. De volledige capaciteit van een nieuwe batterij wordt pas benut nadat de batterij twee of drie keer volledig is opgeladen en ontladen. De batterij kan honderden keren worden opgeladen en ontladen maar na verloop van tijd treedt slijtage op. Wanneer de gesprekstijd en stand-by-tijd aanmerkelijk korter zijn dan normaal, moet u een nieuwe batterij aanschaffen. Gebruik alleen batterijen die door Nokia zijn goedgekeurd en laad de batterij alleen opnieuw op met laders die door Nokia zijn goedgekeurd en bestemd zijn voor dit apparaat.
Haal de lader uit het stopcontact wanneer u deze niet gebruikt. Houd niet een volledig opgeladen batterij gekoppeld aan de lader omdat de levensduur van de batterij kan afnemen wanneer deze wordt overladen. Als een volledig opgeladen batterij niet wordt gebruikt, wordt deze na verloop van tijd automatisch ontladen.
Als de batterij volledig ontladen is, kan het enkele minuten duren voordat de batterij-indicator op het scherm wordt weergegeven en u weer met het apparaat kunt bellen.
Gebruik de batterij alleen voor het doel waarvoor deze bestemd is. Gebruik nooit een beschadigde lader of batterij. Let op dat u geen kortsluiting veroorzaakt in de batterij. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer een metalen voorwerp zoals
een munt, paperclip of pen direct contact maakt met de positieve (+) en negatieve (-) poolklemmen van de batterij. Deze klemmen zien eruit als metalen strips. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer u een reservebatterij in uw zak of tas hebt. Kortsluiting van de poolklemmen kan schade veroorzaken aan de batterij of aan het voorwerp waarop deze is aangesloten.
De capaciteit en de levensduur van de batterij nemen af wanneer u deze op hete of koude plaatsen bewaart (zoals in een afgesloten auto in de zomer of in winterse omstandigheden). Probeer ervoor te zorgen dat de omgevingstemperatuur van de batterij tussen de 15°C en 25°C ligt. Een apparaat met een warme of koude batterij kan gedurende bepaalde tijd onbruikbaar zijn, zelfs wanneer de batterij volledig opgeladen is. De batterijprestaties zijn met name beperkt in temperaturen beduidend onder het vriespunt.
Gooi batterijen niet in het vuur. De batterijen kunnen dan ontploffen. Batterijen kunnen ook ontploffen als deze beschadigd zijn. Verwerk batterijen in overeenstemming met de lokale regelgeving. Lever batterijen indien mogelijk in voor recycling. Gooi batterijen niet weg met het huishoudafval.

Richtlijnen voor het controleren van de echtheid van Nokia-batterijen

Gebruik altijd originele Nokia-batterijen voor uw veiligheid. Verzeker u ervan dat u een originele Nokia-batterij koopt door de batterij bij een officiële Nokia-dealer te kopen, te kijken of het Nokia Original Enhancements-logo op de verpakking staat en het hologramlabel volgens de onderstaande stappen te inspecteren.
Een succesvolle uitvoering van de vier stappen biedt geen totale garantie voor de echtheid van de batterij. Als u reden hebt om aan te nemen dat uw batterij geen echte originele Nokia-batterij is, gebruik deze dan niet, maar breng de batterij naar de dichtstbijzijnde officiële Nokia-dealer of Service Point voor assistentie. De officiële Nokia-dealer of Service Point zal de echtheid van de batterij controleren. Als de echtheid niet kan worden vastgesteld, breng de batterij dan terug naar de plaats van aankoop.

De echtheid van het hologram controleren

1. Wanneer u het hologram op het label bekijkt, hoort u vanuit de ene hoek het Nokia-symbool met de
handen te zien, en vanuit de andere hoek het Nokia Original Enhancements-logo.
2. Wanneer u het hologram onder een hoek naar links, rechts, omlaag en omhoog houdt, hoort u op iedere
kant respectievelijk 1, 2, 3 en 4 stippen te zien.
3. Kras aan de zijkant van het label om een 20-cijferige code zichtbaar te maken, bijvoorbeeld
12345678919876543210. Draai de batterij zo dat de cijfers rechtop staan. De 20-cijferige code moet worden gelezen te beginnen bij het cijfer op de bovenste rij, gevolgd door de onderste rij.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 86
Page 87
I n f o r m a t i e o v e r d e b a t t e r i j
4. Controleer of de 20-cijferige code geldig is door de instructies op www.nokia.com/batterycheck te volgen. Als u een tekstbericht wilt maken, toetst u de 20-cijferige code in (bijvoorbeeld 12345678919876543210) en
stuurt u het bericht naar +44 7786 200276. Er zijn nationale en internationale operatorkosten van toepassing. U dient een bericht te ontvangen dat aangeeft of de code is geverifieerd.

Wat als de batterij niet origineel is?

Gebruik de batterij niet, als het u niet gelukt is vast te stellen of de Nokia-batterij met het hologramlabel een originele Nokia­batterij is. Breng de batterij naar de dichtstbijzijnde officiële Nokia-dealer of Service Point voor assistentie. Het gebruik van een batterij die niet door de fabrikant is goedgekeurd, kan gevaarlijk zijn en kan leiden tot gebrekkige prestaties en beschadiging van het apparaat of de toebehoren. Het kan ook de goedkeuring of garantie van het apparaat ongeldig maken.
Kijk voor meer informatie over originele Nokia-batterijen naar www.nokia.com/battery.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 87
Page 88

Verzorging en onderhoud

Uw apparaat is een product van toonaangevend ontwerp en vakmanschap en moet met zorg worden behandeld. De tips hieronder kunnen u helpen om de garantie te behouden.
Houd het apparaat droog. Neerslag, vochtigheid en allerlei soorten vloeistoffen of vocht kunnen mineralen bevatten die
corrosie van elektronische schakelingen veroorzaken. Wordt het apparaat toch nat, verwijder dan de batterij en laat het apparaat volledig opdrogen voordat u de batterij terugplaatst.
Gebruik of bewaar het apparaat niet op stoffige, vuile plaatsen. De bewegende onderdelen en elektronische onderdelen
kunnen beschadigd raken.
Bewaar het apparaat niet op plaatsen waar het heet is. Hoge temperaturen kunnen de levensduur van elektronische
apparaten bekorten, batterijen beschadigen en bepaalde kunststoffen doen vervormen of smelten.
Bewaar het apparaat niet op plaatsen waar het koud is. Wanneer het apparaat weer de normale temperatuur krijgt, kan
binnen in het apparaat vocht ontstaan, waardoor elektronische schakelingen beschadigd kunnen raken.
Probeer het apparaat niet open te maken op een andere manier dan in deze handleiding wordt voorgeschreven.
Laat het apparaat niet vallen en stoot of schud niet met het apparaat. Een ruwe behandeling kan de interne elektronische
schakelingen en fijne mechaniek beschadigen.
Gebruik geen agressieve chemicaliën, oplosmiddelen of sterke reinigingsmiddelen om het apparaat schoon te maken.
Verf het apparaat niet. Verf kan de bewegende onderdelen van het apparaat blokkeren en de correcte werking belemmeren.
Maak de lenzen (zoals de cameralens, nabijheidsensor en lichtsensor) schoon met een zachte, schone, droge doek.
Gebruik alleen de meegeleverde of een goedgekeurde vervangingsantenne. Niet-goedgekeurde antennes, aanpassingen of
toebehoren kunnen het apparaat beschadigen en kunnen in strijd zijn met de regelgeving met betrekking tot radioapparaten.
Gebruik laders binnenshuis.
Maak altijd een back-up van alle gegevens die u wilt bewaren (zoals contactpersonen en agendanotities) voordat u het
apparaat naar een servicepunt brengt.
Alle bovenstaande tips gelden voor het apparaat, de batterij, de lader en andere toebehoren. Neem contact op met het dichtstbijzijnde bevoegde servicepunt als enig apparaat niet goed werkt.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 88
Page 89

Aanvullende veiligheidsinformatie

Gebruiksvoorschriften

Houd u aan speciale voorschriften die in een bepaald gebied van kracht zijn en schakel het apparaat altijd uit op plaatsen waar het verboden is het apparaat te gebruiken of waar het gebruik ervan storing of gevaar kan veroorzaken. Gebruik het apparaat alleen in de normale posities. Dit apparaat voldoet aan de richtlijnen voor blootstelling aan RF-signalen wanneer het op normale wijze tegen het oor wordt gehouden of wanneer het zich op een afstand van minimaal 1,5 cm (5/8 inch) van het lichaam bevindt. Wanneer het apparaat op het lichaam wordt gedragen in een draagtasje, riemclip of houder, moeten deze hulpmiddelen geen metaal bevatten en moet het apparaat zich op de bovengenoemde afstand van het lichaam bevinden.
Voor het overbrengen van databestanden of berichten moet dit apparaat kunnen beschikken over een goede verbinding met het netwerk. In sommige gevallen kan het overbrengen van databestanden of berichten vertraging oplopen tot een dergelijke verbinding beschikbaar is. Houd u aan de bovenstaande afstandsrichtlijnen tot de gegevensoverdracht is voltooid.
Bepaalde delen van het apparaat zijn magnetisch. Metalen voorwerpen kunnen worden aangetrokken door het apparaat. Houd creditcards en andere magnetische opslagmedia uit de buurt van het apparaat, omdat de gegevens die op deze media zijn opgeslagen, kunnen worden gewist.

Medische apparatuur

Het gebruik van radiozendapparatuur, dus ook van draadloze telefoons, kan het functioneren van onvoldoende beschermde medische apparatuur nadelig beïnvloeden. Raadpleeg een arts of de fabrikant van het medische apparaat om vast te stellen of het apparaat voldoende is beschermd tegen externe RF-energie of als u vragen hebt. Schakel het apparaat uit in instellingen voor gezondheidszorg wanneer dat voorgeschreven wordt door ter plaatse aangegeven instructies. Ziekenhuizen en andere instellingen voor gezondheidszorg kunnen gebruik maken van apparatuur die gevoelig is voor externe RF-energie.

Pacemakers

Fabrikanten van pacemakers adviseren dat er minimaal 15,3 cm (6 inch) afstand moet worden gehouden tussen een draadloze telefoon en een pacemaker om mogelijke storing van de pacemaker te voorkomen. Deze aanbevelingen komen overeen met het onafhankelijke onderzoek en de aanbevelingen van Wireless Technology Research. Mensen met een pacemaker moeten:
het apparaat op meer dan 15,3 cm afstand (6 inch) van de pacemaker houden;
het apparaat niet in een borstzak dragen; en
het apparaat bij het oor houden aan de andere zijde van het lichaam dan de zijde waar de pacemaker zich bevindt, om de
kans op storingen te minimaliseren.
Als u vermoedt dat er storing optreedt, moet u het apparaat uitschakelen en uit de buurt van de pacemaker houden.

Gehoorapparaten

Sommige digitale draadloze apparaten kunnen storingen in bepaalde gehoorapparaten veroorzaken. Neem contact op met uw netwerkoperator als u last hebt van dergelijke storingen.

Voertuigen

RF-signalen kunnen van invloed zijn op elektronische systemen in gemotoriseerde voertuigen die verkeerd geïnstalleerd of onvoldoende afgeschermd zijn (bijvoorbeeld elektronische systemen voor brandstofinjectie, elektronische antislip- of antiblokkeer-remsystemen, systemen voor elektronische snelheidsregeling of airbagsystemen). Raadpleeg de fabrikant, of diens vertegenwoordiger, van uw voertuig of van hieraan toegevoegde apparatuur, voor meer informatie.
Het apparaat mag alleen door bevoegd personeel worden onderhouden of in een auto worden gemonteerd. Ondeskundige installatie of reparatie kan gevaar opleveren en de garantie die eventueel van toepassing is op het apparaat doen vervallen. Controleer regelmatig of de draadloze apparatuur in uw auto nog steeds goed bevestigd zit en naar behoren functioneert. Vervoer of bewaar geen brandbare vloeistoffen, gassen of explosieve materialen in dezelfde ruimte als die waarin het apparaat zich bevindt of onderdelen of toebehoren daarvan. Voor auto's met een airbag geldt dat de airbags met zeer veel kracht worden opgeblazen. Zet geen voorwerpen, dus ook geen geïnstalleerde of draagbare draadloze apparatuur, in de ruimte boven de airbag of waar de airbag wordt opgeblazen. Als draadloze apparatuur niet goed is geïnstalleerd in de auto en de airbag wordt opgeblazen, kan dit ernstige verwondingen veroorzaken.
Het gebruik van het apparaat in een vliegtuig is verboden. Schakel het apparaat uit voordat u een vliegtuig binnengaat. Het gebruik van draadloze telecomapparatuur kan gevaarlijk zijn voor de werking van het vliegtuig, kan het draadloze telefoonnetwerk verstoren en kan illegaal zijn.

Explosiegevaarlijke omgevingen

Schakel het apparaat uit als u op een plaats met explosiegevaar bent en volg alle aanwijzingen en instructies op. Dergelijke plaatsen zijn bijvoorbeeld plaatsen waar u gewoonlijk wordt geadviseerd de motor van uw auto af te zetten. Vonken kunnen
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 89
Page 90
A a n v u l l e n d e v e i l i g h e i d s i n f o r m a t i e
op dergelijke plaatsen een explosie of brand veroorzaken, waardoor er gewonden of zelfs doden kunnen vallen. Schakel het apparaat uit bij benzinestations. Houd u aan de beperkingen voor het gebruik van radioapparatuur in brandstofopslagplaatsen, chemische fabrieken of op plaatsen waar met explosieven wordt gewerkt. Plaatsen met explosiegevaar worden vaak, maar niet altijd, duidelijk aangegeven. Het gaat onder andere om scheepsruimen, chemische overslag- of opslagplaatsen, voertuigen die gebruikmaken van LPG (onder andere propaan of butaan) en gebieden waar de lucht chemicaliën of fijne deeltjes van bijvoorbeeld graan, stof of metaaldeeltjes bevat.

Alarmnummer kiezen

Belangrijk: Draadloze telefoons zoals dit apparaat, maken gebruik van radiosignalen, draadloze netwerken,
kabelnetwerken en door de gebruiker geprogrammeerde functies. Hierdoor kunnen verbindingen niet onder alle
omstandigheden worden gegarandeerd. U moet nooit alleen vertrouwen op een draadloze telefoon voor het tot stand
brengen van essentiële communicatie, bijvoorbeeld bij medische noodgevallen. Een alarmnummer kiezen:
1. Schakel het apparaat in als dat nog niet is gebeurd. Controleer of de signaalontvangst voldoende is.
In sommige netwerken kan een geldige, correct geplaatste SIM-kaart noodzakelijk zijn.
2. Druk zo vaak als nodig is op de eindetoets om het scherm leeg te maken en terug te keren naar het startscherm.
3. Toets het alarmnummer in voor het gebied waar u zich bevindt. Alarmnummers verschillen per locatie.
4. Druk op de beltoets. Als u bepaalde functies gebruikt, is het mogelijk dat u deze functies eerst moet uitschakelen voordat u een alarmnummer kunt
kiezen. Raadpleeg deze handleiding of uw serviceprovider voor meer informatie. Geef alle noodzakelijke informatie zo nauwkeurig mogelijk op, wanneer u een alarmnummer belt. Uw draadloze apparaat is
mogelijk het enige communicatiemiddel op de plaats van een ongeluk. Beëindig het gesprek pas wanneer u daarvoor toestemming hebt gekregen.

INFORMATIE OVER CERTIFICATIE (SAR)

DIT APPARAAT VOLDOET AAN DE RICHTLIJNEN VOOR BLOOTSTELLING AAN RADIOGOLVEN

Dit mobiele apparaat is een radiozender en -ontvanger. Het is zo ontworpen dat de grenzen voor blootstelling aan radiogolven die worden aanbevolen door internationale richtlijnen niet worden overschreden. Deze richtlijnen zijn ontwikkeld door de onafhankelijke wetenschappelijke organisatie ICNIRP, en bevatten veiligheidsmarges om de veiligheid van alle personen te waarborgen, ongeacht hun leeftijd en gezondheidstoestand.
De blootstellingsrichtlijnen voor mobiele apparatuur wordt uitgedrukt in de maateenheid SAR (Specific Absorption Rate). De SAR-limiet in de richtlijnen van het ICNIRP is 2,0 W/kg (watt/kilogram) gemiddeld over tien gram lichaamsweefsel. Bij tests voor SAR worden de standaardposities gebruikt, waarbij het apparaat in alle gemeten frequentiebanden het hoogst toegestane energieniveau gebruikt. Het werkelijke SAR-niveau van een werkend apparaat kan onder de maximumwaarde liggen, omdat het apparaat zo is ontworpen dat niet meer energie wordt gebruikt dan nodig is om verbinding te maken met het netwerk. De hoeveelheid benodigde energie hangt af van een aantal factoren, zoals de afstand tot een zendmast waarop u zich bevindt. De hoogste SAR-waarde onder de ICNIRP-richtlijnen voor gebruik van het apparaat bij het oor is 0,97 W/kg.
Het gebruik van accessoires en toebehoren met het apparaat kan resulteren in andere SAR-waarden. SAR-waarden kunnen variëren, afhankelijk van nationale rapportage-eisen, testeisen en de netwerkband. Meer informatie over SAR kunt u vinden onder "product information" op www.nokia.com.
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 90
Page 91

Index

A
aanpassen 17 aansluitingen 11 afbeeldingen
instellen als achtergrond 67 inzoomen of uitzoomen 67
toevoegen aan contacten 67 afbeeldingsberichten 37 afspelen
muziek 70
spraakopnamen 28
video en audio 68 agenda 32 apparaatbeheer 84 apparaat in- en uitschakelen 10 audiobestanden 68 automatisch antwoorden 77 autorisatiecertificaten 82
B
batterij
installeren 8
oplaadniveau 12
opladen 10 batterij opladen 10 bellen 21 beltonen 31 berichten
afbeeldingsberichten 37
e-mail 40
mappen 34
multimediaberichten 37
SMS-berichten 36
speciale berichten 47
verwijderen 42
verzenden 35 bestandsbeheer 50 beveiliging
apparaat 25
geheugenkaart 20
Java-toepassing 82 bijlagen 39, 41 blogs 63 blokkeerwachtwoord 26 Bluetooth
instellingen 55
koppelen 56
verbindingen 55 bookmarks 62
C
camera 65
een foto maken 65
videoclip opnemen 65 certificaatdetails 83 certificaten 82 chat 44 contacten
beltonen 31
gegevens kopiëren 31
groepen 30 standaardgegevens 30
toevoegen 30 contactgegevens 31 contactgroepen 30
D
dagweergave in agenda 33 de toetsen vergrendelen 11 dictafoon 28 dienstopdrachten 47 documenten 51 DTMF-tonen 22
E
e-mail
accounts 42
beantwoorden 41
berichten 40
invoeren 42 equalizer 70 externe configuratie
een profiel maken 84
instellingen 84 externe synchronisatie 60
F
feeds 63 Flash Player 71 foto's 65
G
galerij 67 gegevens
synchroniseren 60
verbindingen 58 gegevens- en softwarebeheer 84 geheugen 19
controleren 19
intern geheugen 19
kaart 19 geheugenkaart 19
MicroSD 19 General Packet Radio Service
Zie
GPRS
gesproken memo's 28 GPRS
algemeen 58
instellingen 75
instellingen voor toegangspunten 54
tellers 23
H
Help 20
I
IM 44 inbox 34 infrarood 57 installeren
batterij 8
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 91
Page 92
I n d e x
SIM-kaart 8
toepassingen 81 instant messaging 44 instellingen
agenda 32, 33
algemeen 73
berichtencentrales 35
beveiliging 25
Beveiliging voor Java-toepassingen 82
Bluetooth 55
externe configuratie 84
internet 53
multimediaberichten 39
netwerk 77
oproepen 74
profielen 17
scherm 73
serverprofiel 84
SMS-berichten 37
standby 73
teksttelefoon 77
TTY 77
verbinding 74
vertrouwen 83
Web 63 Instellingenwizard 80 instrumenten, map 78 internet 62
instellingen 53
instellingen internetoproepen 74
toegangspunten 53 invoertaal 73
J
Java-toepassingen 81, 82 joystick 73
K
kabel 54 klok 51 koppelen 56
L
logboeken 23, 81
M
maandweergave in agenda 33 mail
Zie
e-mail
mediatoepassingen 67 menu 14 MicroSD 19 mobiel VPN
Zie
VPN
modem 58 multimediaberichten
beantwoorden 39
bijlagen 39
instellingen 39
maken 38
ontvangen 39
verzenden 38 music player 70 muziek beluisteren 70
N
navigatie 78 netwerkinstellingen 77 netwerkverbindingen verbreken 58 notities 49
O
opnemen
gesprekken 28 spraak 28 videoclips 65
oproepen
blokkeren 22 instellingen 74
omleiden 22 oproepen beantwoorden 21 oproepen blokkeren 22 oproepen niet aannemen 21 oproepen omleiden 22 oproepen weigeren 21 opslag 19 outbox 35
P
packet-gegevens
algemeen 58
instellingen 75
instellingen voor toegangspunten 54
tellers 23 persoonlijke certificaten 82 plaatsbepalingen 79 Pop-Port-aansluiting 12 presentaties 51 profielen 17
Q
Quickoffice 50 Quickpoint 51 Quicksheet 51 Quickword 51
R
RealPlayer
instellingen 69
mediaclips afspelen 68 rekenmachine 49
S
scherm
instellingen 73
symbolen 12 selectietoetsinstellingen 73 signaalsterkte 12 SIM-Access profiel 57 SIM-kaart
installeren 8
SMS-berichten 36 SMS-berichten
beantwoorden 36
berichtencentrales bewerken 35
invoeren 36
SMS-berichten op de SIM-kaart beheren 36
verzenden 36 snelkeuze 21
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 92
Page 93
I n d e x
software
installeren 81
verwijderen 81 speciale berichten 47 Spraak 28 spraakgestuurd bellen 27 spraakopdrachten 27 spreadsheets 51 standby
instellingen 73
modus 14 surfen in webpagina's 62, 63 Symbian-toepassingen 81 symbolen 12
alarm 12
Bluetooth 12
gemiste oproepen 12
infrarood 12 synchroniseren 60
T
taal 73 takenlijst 32 takenlijsten in agenda 33 Team Suite 48 tekst
invoeren 15
kopiëren 16
tekstvoorspelling 16
traditionele invoer 15 tekstberichten 36 tekst kopiëren 16 teksttelefoon 77 tekstvoorspelling 16, 73 telefoon
instellingen 73
oproepen 21
taal 73 thema's 17 toebehoreninstellingen 77 toegangspunten 53, 74 toepassingen
algemene bewerkingen 15
installatielogboek weergeven 81
installaties wijzigen 82
installeren 81
verwijderen 81 toepassingsbeheer 81 toetsblokkering 11 toetsen 11 toetsen vergrendelen 11 tracklijsten 70 traditionele tekstinvoer 15 TTY 77
verbindingsmethoden
Bluetooth 55 infrarood 57 kabel 54 modem 58
vergrendelen
apparaat 11 videoclips 65, 68 virtual private network 59 visitekaartjes 31 voicemail 21 volume 16, 70 VPN 59
W
waarschuwingslampje 73 Web 62 weekweergave in agenda 33 welkomstnotitie 73
Z
zelfstudie 20 zipbeheer 51 Zoeken 15
U
USB-gegevenskabel 54
V
verbindingen
GPRS-instellingen 54
instellingen voor gegevensoproepen 53 verbinding maken met internet 53 verbindingsbeheer 58
Copyright © 2006 Nokia. All Rights Reserved. 93
Loading...