Minolta DIMAGE 7Hi User Manual [nl]

GEBRUIKSAANWIJZING
NL
9222-2778-15 MM-A208
2
Gefeliciteerd met uw aanschaf van de Minolta digitale camera. Neem uw tijd deze gebruiksaanwijzing goed door te lezen; dan bent u er zeker van dat u alle mogelijkheden van uw camera maximaal zult benutten.
Deze gebruiksaanwijzing bevat informatie over producten die voor september 2002 werden geïntro­duceerd. Wilt u weten of producten die na die datum zijn uitgebracht met deze camera kunnen wor­den gebruikt, informeer dan bij uw handelaar of neem contact op met Minolta (adres op achterzijde).
Controleer onderstaande paklijst voordat u dit product gaat gebruiken. Ontbreekt er iets, neem dan contact op met uw handelaar of wend u tot Minolta (adres op de achterzijde van deze gebruiksaan­wijzing).
VOORDAT U BEGINT
Apple, het Apple logo, Macintosh, Power Macintosh, Mac OS en het Mac OS logo zijn gedeponeerde handelsmerken van Apple Computer Inc. Microsoft en Windows zijn gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation. De officiële naam van Windows is Microsoft Windows Operating System. Pentium is een gedeponeerd handelsmerk van Intel Corporation. Microdrive is een handelsmerk van International Business Machines Corporation. QuickTime is handelsmerk dat onder licentie wordt gebruikt. Adobe is een gedeponeerd handelsmerk van Adobe Systems Incorporated. Alle andere handelsmerken zijn eigendom van hun respectievelijke eigenaren.
Minolta DiMAGE 7i digitale camera Ni-MH batterijen (set van vier) Ni-MH batterijlader-set Camerariem NS-DG1000 Zonnekap DLS7Hi Lensdop L -1249 Afdekkapje accessoireschoen SC-9
De product is ontworpen om te functioneren met accessoires die door Minolta worden vervaardigd en gedistribueerd. Gebruik van accessoires of apparatuur die niet van Minolta afkomstig zijn kan lei­den tot tegenvallende prestaties of schade aan het product en de accessoires.
16 MB CompactFlash kaart AV-kabel AVC-300 USB-kabel USB-100 DiMAGE software CD-ROM DiMAGE Viewer gebruiksaanwijzing Cameragebruiksaanwijzing Garantiekaart
3
Neem onderstaande waarschuwingen ter harte voordat u het product gebruikt.
Verkeerd gebruik van batterijen kan leiden tot het vrijkomen van schadelijk vloeistoffen, oververhitting of explosie, waardoor schade en letsel kunnen ontstaan.Volg onderstaande waarschuwing goed op:
• Gebruik alleen batterijen van het in deze gebruiksaanwijzing opgegeven type.
• Plaats de batterijen niet met de polen (+/-) verkeerd om.
• Gebruik batterijen niet als ze beschadigd of aangetast zijn.
• Stel batterijen niet bloot aan vuur, hoge temperaturen, water of vochtigheid.
• Probeer batterijen niet kort te sluiten of te demonteren.
•Bewaar batterijen niet in of bij metalen voorwerpen.
• Gebruik geen batterijen van verschillende typen, merken, fabricagedata en of laadniveaus door elkaar.
• Probeer nooit alkalinebatterijen te herladen.
• Gebruik voor oplaadbare batterijen de aanbevolen lader.
• Gebruik nooit batterijen die zijn gaan lekken. Komt er batterijvloeistof in een oog, spoel het oog dan onmiddellijk schoon met veel water en neem contact op met een arts. Komt batterijvloeistof in contact met uw huid of kleding, was de vervuilde plek dan grondig met water.
WAARSCHUWING
CORRECT EN VEILIG GEBRUIK
4
C
ORRECT EN VEILIG GEBRUIK
5
• Gebruik alleen de aangegeven netstroomadapter, en dan uitsluitend op het voltage waarvoor de adapter geschikt is. Een defecte adapter of een onjuist voltage kan schade of letsel als gevolg van brand of een elektrische schok veroorzaken.
• Demonteer dit product niet. Wanneer u een hoog-voltage-circuit in het binnenwerk aanraakt kunt u een elektrische schok oplopen.
•Wordt de camera zodanig beschadigd dat het binnenwerk, met name het flitsgedeelte, wordt blootgelegd, dan moet u onmiddellijk de batterijen verwijderen of de verbinding met het lichtnet verbreken en de camera verder niet meer gebruiken. De flitser heeft een hoog-voltage-circuit dat elektrische schokken kan veroorzaken die tot letsel kunnen leiden. Voortgaand gebruik van een beschadigd product kan tot letsel of brand leiden.
• Gebruik alleen de aangegeven netstroomadapter, en dan uitsluitend op het voltage waarvoor de adapter geschikt is. Een defecte adapter of een onjuist voltage kan schade of letsel als gevolg van brand of een elektrische schok veroorzaken.
• Demonteer dit product niet. Wanneer u een hoog-voltage-circuit in het binnenwerk aanraakt kunt u een elektrische schok oplopen.
•Wordt de camera zodanig beschadigd dat het binnenwerk, met name het flitsgedeelte, wordt blootgelegd, dan moet u onmiddellijk de batterijen verwijderen of de verbinding met het lichtnet verbreken en de camera verder niet meer gebruiken. De flitser heeft een hoog-voltage-circuit dat elektrische schokken kan veroorzaken die tot letsel kunnen leiden. Voortgaand gebruik van een beschadigd product kan tot letsel of brand leiden.
• Houd batterijen en andere voorwerpen die ingeslikt kunnen worden buiten het bereik van kleine kinderen. Neem onmiddellijk contact op met een arts wanneer er een voorwerp wordt ingeslikt.
•Bewaar dit product buiten het bereik van kinderen. Wees in de nabijheid van kinderen voorzichtig, zodat u ze niet met dit product of onderdelen ervan kunt verwonden.
• Flits niet van korte afstand rechtstreeks in iemands ogen. Het kan tot aantasting van het gezichtsvermogen leiden.
• Flits niet in de richting van bestuurders van voertuigen. Afleiding of verblinding kan tot een ongeluk leiden.
• Kijk niet op de monitor wanneer u een voertuig bestuurt of loopt. Het kan tot een ongeluk of letsel leiden.
• Gebruik dit product niet in een vochtige omgeving, en pak het niet met natte handen beet. Komt er toch vloeistof in het product terecht, verwijder dan meteen de batterijen of verbreek de netstroomaansluiting, en gebruik het product verder niet meer.Voortgaand gebruik van een product dat aan vloeistof is blootgesteld kan schade of letsel als gevolg van een elektrische schok of brand veroorzaken.
• Gebruik dit product niet in de nabijheid van ontvlambare gassen of vloeistoffen als benzine, wasbenzine of verfverdunner. Gebruik geen ontvlambare producten als alcohol, wasbenzine of verfverdunner om dit product te reinigen. Het gebruik van ontvlambare reinigingsmiddelen of oplosmiddelen kan een explosie of brand veroorzaken.
•Verwijder de netstroomadapter nooit uit het stopcontact door aan de stroomkabel te trekken. Houd de adapter zelf vast wanneer u hem verwijdert.
• Zorg ervoor dat de adapterkabel niet wordt beschadigd, verdraaid, aangepast, verhit of met zware voorwerpen wordt belast. Een beschadigde kabel kan schade of letsel als gevolg van een elektrische schok of brand ten gevolge hebben.
•Verspreidt het product een vreemde geur, hitte, of rook, schakel het dan meteen uit.Verwijder meteen de batterijen en houd er daarbij rekening mee dat batterijen heet kunnen worden. Voortgaand gebruik van een beschadigd product of onderdeel kan letsel of brand veroorzaken.
• Is reparatie nodig, neem het product dan mee naar de Technische Dienst van Minolta.
6
C
ORRECT EN VEILIG GEBRUIK
• Gebruik of bewaar dit product niet in een warme of vochtige omgeving als het dashboardkastje of de bagageruimte van een auto. Het kan leiden tot schade aan het product of de batterijen, wat brandwonden of ander letsel als gevolg hitte, brand, explosie, of lekkende batterijvloeistof kan veroorzaken.
• Zijn de batterijen gaan lekken, gebruik dit product dan niet meer.
• Bij lang voortdurend gebruik wordt de camera warm.
• Houd rekening met de hitte van de batterijen of CompactFlash kaart wanneer u ze uit de camera haalt op een moment dat de camera lang in bedrijf is geweest. Zet de camera uit en laat hem afkoelen.
• Laat de flitser niet afgaan wanneer hij in contact is met mensen of voorwerpen. Bij de flits komt veel warmte vrij.
• Oefen geen druk uit op de monitor. Een beschadigde LCD-monitor kan letsel veroorzaken, en de vloeistof uit de monitor is brandbaar. Komt vloeistof uit de monitor in contact met de huid, was die dan schoon met schoon water. Komt de vloeistof in contact met de ogen, spoel de ogen dan onmiddellijk met veel water schoon en neem contact op met een arts.
• De rand van de zonnekap kan letsel veroorzaken. Let er goed op dat u niet per ongeluk iemand met de camera raakt terwijl de zonnekap er nog op zit.
• Steek de stekker van de netstroomadapter veilig en zorgvuldig in het stopcontact.
• Gebruik de netstroomadapter niet wanneer de kabel beschadigd is.
• Dek de netstroomadapter niet af. U kunt er brand mee veroorzaken.
• Zorg ervoor dat u in geval van nood altijd makkelijk bij de netstroomadapter kunt komen.
• Haal de netstroomadapter uit het stopcontact wanneer u hem schoonmaakt of wanneer u de camera niet gebruikt.
PAS OP
Benaming van de onderdelen ..............................................................................................................12
Camerahuis .............................................................................................................................12
Data-scherm ............................................................................................................................15
Monitorweergave - opnamestand............................................................................................16
Monitorweergave - Quick View en weergavestand .................................................................17
Snel aan de slag ..................................................................................................................................18
Riem bevestigen......................................................................................................................18
Lensdop verwijderen................................................................................................................18
Zonnekap bevestigen ..............................................................................................................19
Batterijen installeren en vervangen .........................................................................................20
Aanduiding batterijconditie ......................................................................................................21
Automatische spaarschakeling................................................................................................21
Externe voeding (apart leverbaar)...........................................................................................22
CompactFlash kaart plaatsen en verwisselen.........................................................................22
Datum en tijds instellen ...........................................................................................................24
Basishandelingen opname...................................................................................................................26
De automatische opnamestand activeren ...............................................................................26
Elektronische zoeker en LCD-monitor ....................................................................................26
Opnamen maken .....................................................................................................................27
Scherpstelvergrendeling..........................................................................................................28
Automatische versterking monitorbeeld ..................................................................................28
Scherpstelsignalen ..................................................................................................................29
Speciale scherpstelsituaties ....................................................................................................29
Gebruik van de ingebouwde flitser..........................................................................................30
Flitsbereik _ Automatische werking.........................................................................................30
Hanteren van de camera.........................................................................................................31
Dioptrie-instelling .....................................................................................................................31
Waarschuwing cameratrilling...................................................................................................31
Knop digitale onderwerpsprogramma’s...................................................................................32
Basishandelingen weergave.................................................................................................................34
Enkelvoudige weergave en histogramweergave .....................................................................34
Beeldweergave........................................................................................................................35
Beelden wissen .......................................................................................................................35
Quick View en weergave veranderen......................................................................................36
Vergrote weergave...................................................................................................................37
Films afspelen .........................................................................................................................38
Gesproken memo's afspelen...................................................................................................38
Beelden op een televisie weergeven.......................................................................................39
INHOUD
7
8
I
NHOUD
Opnamestand - geavanceerde technieken ..........................................................................................40
Weergave-instellingen - opnamestand....................................................................................40
Pro-auto-toets..........................................................................................................................42
Toets Spot/AE-lock ..................................................................................................................43
Handmatige scherpstelling ......................................................................................................43
Autofocus- velden en selectie..................................................................................................44
Flex scherpstelpunt .................................................................................................................45
Digitale zoom...........................................................................................................................46
Macrostand..............................................................................................................................47
Functiewiel gebruiken..............................................................................................................48
Geheugen - camera-instellingen opslaan................................................................................50
Lichtmeetmethodes .................................................................................................................51
Belichtingsstanden...................................................................................................................52
Programma-automatiek - P ................................................................................................53
Program shift .................................................................................................................53
Diafragmavoorkeuze-automatiek - A..................................................................................54
Sluitertijdvoorkeuze-automatiek - S....................................................................................55
Handinstelling - M...............................................................................................................56
Tijdopnamen............................................................................................................................57
Afstandsbediening (apart verkrijgbaar) aansluiten ..................................................................57
Tr ansportstanden.....................................................................................................................58
Continu-opnamen ...............................................................................................................59
High-speed continu-transport .............................................................................................60
UHS continu-transport........................................................................................................61
UHS continu-transport-films ...............................................................................................61
Bracketing...........................................................................................................................62
Opmerkingen over bracketing .......................................................................................63
Interval................................................................................................................................64
Zelfontspanner....................................................................................................................66
Witbalans.................................................................................................................................67
Automatische witbalans......................................................................................................68
Vaste witbalansinstellingen.................................................................................................68
Eigen witbalansinstelling ....................................................................................................68
Cameragevoeligheid - ISO ......................................................................................................70
Flitsbereik en cameragevoeligheid..........................................................................................71
Sluitertijdenbereik en gevoeligheid..........................................................................................71
Minolta flitser op de camera gebruiken ...................................................................................72
Flitsaansluiting gebruiken ........................................................................................................72
Regeling digitale effecten ........................................................................................................73
Belichting- en flitscorrectie .................................................................................................74
Contrastcorrectie ................................................................................................................76
Correctie kleurverzadiging..................................................................................................77
Filters..................................................................................................................................77
Fotografische basisprincipes................................................................................................................78
Wat is een LW? Wat is een stop? ...........................................................................................79
Menu opnamestand..............................................................................................................................80
Navigeren door het opnamemenu...........................................................................................80
Elektronisch toetsenbord .........................................................................................................82
Autofocusstanden....................................................................................................................83
Beeldgrootte ............................................................................................................................84
Over de opnameteller..............................................................................................................84
Beeldkwaliteit...........................................................................................................................85
Over superfijn en RAW-beeldkwaliteit .....................................................................................86
Bestandsgrootte en capaciteit geheugenkaarten....................................................................87
Flitsstanden .............................................................................................................................88
Draadloos flitsen......................................................................................................................88
Bereik draadloos flitsen ......................................................................................................90
Opmerkingen over draadloos flitsen...................................................................................93
Flitsregeling ............................................................................................................................95
Vergrotingstoets en elektronische loep....................................................................................95
Spot AF/AEL............................................................................................................................96
Data op de foto........................................................................................................................97
Kleurinstelling ..........................................................................................................................98
Over Adobe RGB................................................................................................................99
Verscherping............................................................................................................................99
Directe weergave...................................................................................................................100
Gesproken memo ..................................................................................................................101
Filmopnamen .....................................................................................................................................102
Navigeren door het filmmenu ................................................................................................104
Pro-auto-toets........................................................................................................................105
Menu weergavestand.........................................................................................................................106
Navigeren door het menu van de weergavestand.................................................................106
Beeldselectiescherm .............................................................................................................108
Beelden wissen .....................................................................................................................109
Geheugenkaarten formatteren ..............................................................................................110
Beelden vergrendelen............................................................................................................111
Indexweergave veranderen ...............................................................................................................111
Diashow.................................................................................................................................112
Over DPOF............................................................................................................................114
Een DPOF printopdracht maken ...........................................................................................114
9
10
I
NHOUD
Opdracht voor index-print .....................................................................................................115
DPOF printopdracht opheffen................................................................................................115
Beelden kopiëren...................................................................................................................116
Setup-stand .....................................................................................................................................118
Navigeren door het setup-menu............................................................................................118
Helderheid elektronische zoeker en lcd-monitor ...................................................................120
Audiosignalen ........................................................................................................................120
Shutter FX .............................................................................................................................120
Volume...................................................................................................................................121
Taal .....................................................................................................................................121
Geheugen bestandsnummers ...............................................................................................121
Mapnaam...............................................................................................................................122
Map selecteren ......................................................................................................................123
Nieuwe map...........................................................................................................................123
Weergavemethode.................................................................................................................124
Directe handmatige scherpstelling ........................................................................................125
Alles terugzetten op standaard..............................................................................................126
EVF auto switch - weergave via zoeker/monitor regelen ......................................................128
Datum en tijd instellen ...........................................................................................................128
Volgorde datum en tijd instellen ............................................................................................128
Video-output ..........................................................................................................................129
Automatische spaarschakeling..............................................................................................129
Geheugen oproepen (memory recall) ...................................................................................129
Instelwiel (M) .........................................................................................................................130
Manual shift ...........................................................................................................................130
Bracketing .............................................................................................................................131
Kleurprofiel ............................................................................................................................131
Wisbevestiging.......................................................................................................................131
Overspeelstand ..................................................................................................................................132
Systeemeisen ........................................................................................................................132
Camera op de computer aansluiten ......................................................................................133
Geheugenkaart verwisselen (overspeelstand) ......................................................................135
Verbinding met Windows 98/98 second edition.....................................................................136
Automatische installatie....................................................................................................136
Handmatige installatie ......................................................................................................137
Verbinding met Mac OS 8.6 ..................................................................................................139
QuickTime systeemeisen ......................................................................................................139
Automatische spaarschakeling (overspeelstand) ..................................................................139
Werken met mappen op de geheugenkaart..........................................................................140
11
Camera van de computer loskoppelen..................................................................................142
Windows 98 / 98 second edition ......................................................................................142
Windows ME, 2000 Professional en XP...........................................................................142
Macintosh .........................................................................................................................143
Problemen oplossen..............................................................................................................144
Bij het gebruik van filters ..................................................................................................146
Driver-software verwijderen – Windows ...........................................................................147
Onderhoud en opslag............................................................................................................148
Camera-onderhoud ..........................................................................................................148
Reinigen ...........................................................................................................................148
Opslag ..............................................................................................................................148
Bedrijfstemperatuur en -omstandigheden ........................................................................149
Geheugenkaarten.............................................................................................................149
Batterijen ..........................................................................................................................150
Over Ni-MH batterijen.......................................................................................................150
LCD-monitor ....................................................................................................................151
Copyright ..........................................................................................................................151
Voor belangrijke gebeurtenissen en reizen ......................................................................151
Vragen en service ............................................................................................................151
Technische gegevens............................................................................................................152
Systeemaccessoires..............................................................................................................154
Deze markering op uw camera geeft aan dat deze camera beantwoordt aan de eisen van de EU (Europese Unie) voor apparatuur die interferentie veroorzaakt. CE staat voor Conformité Européenne (Europese Conformiteit).
This device complies with Part 15 of the FCC Rules. Operation is subject to the following two conditions: (1) This device may not cause harmful interference, and (2) this device must accept any interference received, including interference that may cause undesired operation. Tested by the Minolta Corporation 101 Williams Drive, Ramsey, New Jersey 07446, U.S.A. Do not remove the ferrite cores from the cables.
This Class B digital apparatus complies with Canadian ICES-003. Cet appareil numérique de la classe B est conforme à la norme NMB-003 du Canada.
Op het product kunt u de volgende aanduidingen aantreffen:
Digital Camera:
Tested To Comply With FCC Standards
FOR HOME OR OFFICE USE
* Deze camera is een geavanceerd optisch instrument. Houd de aangewezen plaatsen zorgvuldig schoon. Lees de informatie over onderhoud en opslag achterin deze gebruiksaanwijzing (blz. 148).
12
BENAMING VAN DE ONDERDELEN
CAMERA-BODY
Datascherm (blz. 15)
Pro-auto-toets(blz. 42)
Instelwiel
Ontspanknop
Scherpstelring (blz. 43)
Index brandpunts­afstand
Zoomring
1
Objectief*
Deurtje kaartruimte (blz. 22) De USB-aansluiting zit achter dit deurtje
zelfontspannerlampje (blz. 66)
Ingebouwde flitser (blz. 30)
Toets digitale onderwerps-
programma’s (blz. 32)
Riem-oogje (blz. 18)
1 De brandpuntsafstanden op de zoomring worden gegegeven kleinbeeld-equivalenten. De bij de camera
geleverde DiMAGE Viewer software kan bij opgenomen beelden zowel de werkelijk brandpuntsafstand weergaven als de equivalente waarde voor kleinbeeld.
Microfoon
BENAMING VAN DE ONDERDELEN
13
Accessoireschoentje
Weergaveschakelaar Informatietoets
(blz. 40, 36)
Elektronische zoeker* (EVF) (blz. 31)
LCD-monitor*
(blz. 16)
Menutoets
Stuurknop
Deksel DC/AV-uitgang
Toets Spot/ Belichtingsvergren deling (blz. 43)
Vergrendeling batterijruimte (blz. 20)
Oculairsensors*
(blz. 40)
Vergrotingstoets
Deksel aansluiting afstandsbediening (blz. 57)
Toegangslampje
QV/Wissen-toets (blz. 34)
Ontgrendeling
Hoofdschakelaar/Keuzeknop
Weergavestand (blz. 34)
Opnamestand (blz. 26)
Filmstand (blz. 102)
Setup-stand(blz. 118)
Overspeelstand (blz. 132)
Luidspreker
14
B
ENAMING VAN DE ONDERDELEN
Functietoets
Macro-ontgrendeling (blz. 47)
Toets scherpstelstand (AF/MF) (blz. 43)
Schakelaar digitale effecten
Dioptrie-instelwiel (blz. 31)
Statiefaansluiting
Geheugen (blz. 50)
Lichtmeetmethoden (blz. 51)
Belichtingsstanden (blz. 52) Tr ansportstanden (blz. 58)
Witbalans (blz. 67)
Cameragevoeligheid (blz. 70)
Toets digitale effecten
Functiewiel(blz. 48)
Regeleenheid digitale effecten (blz. 73)
Flitsaansluiting (blz. 72)
15
DATASCHERM
Pijlen onderwerpsprogramma’s (blz. 32)
Cameragevoeligheid (blz. 70)
Belichtingsstand (blz. 52)
Batterijconditie (blz. 21)
Witbalans (blz. 67)
Rode-ogen-reductie (blz. 88)
Handmatige scherpstelling (blz. 43)
Beeldkwaliteit (blz. 85)
Beeldgrootte (blz. 84)
Flitscorrectie (blz. 74)
Digitale onderwerpsprogramma’s (blz. 32)
Tr ansportstand (blz. 58)
Opnameteller
(blz. 84)
Het datascherm bovenop de camera geeft de status van de camera weer. Ter informatie zijn hier alle symbolen weergegeven.
De opnameteller gaat niet hoger dan 999. Wordt het aantal opge­nomen beelden hoger dan dit aantal, dan verschijnt 999. Komt het aantal opgenomen beelden onder de duizend, dan gaat de teller het juiste aantal weer aan­geven.
Draadloos flitsen (blz. 90)
Sluitertijd en diafragma/belichtingscorrectie/flitscorrectie
7. Kleurverzadigingscorrectie (blz. 77)
16
B
ENAMING VAN DE ONDERDELEN
MONITORWEERGAVE – OPNAMESTAND
2. Flitsstand (blz. 88)
5. Flitscorrectie (blz. 74)
9. Verscherping (blz. 99)
8. Contrastcorrectie (blz. 76)
10. Belichtingscorrectie (blz. 74)
11. Witbalans (blz. 67)
17. Camera-gevoeligheid (ISO) (blz. 70)
12. Belichtingsstand/Digitale onderwerps-­programma’s (blz. 52, 32)
13. Lichtmeetmethode (blz. 51)
14. Sluitertijd
23. Handmatige scherpstelling (blz. 43)
18. Macrostand (blz. 47)
22. Transportstand (blz. 58)
19. Scherpstelsignaal (blz. 29)
21. Opnameteller (blz. 84)
27. Digitale zoom (blz. 46)
26. Beeldgrootte (blz. 84)
25. Beeldkwaliteit (blz. 85)
24. Batterijconditie (blz. 21)
4. Gebruiksstand
3. Flitssignaal (blz. 30)
A. Scherpstelkader B. Spotmeetveld (blz. 51) C. AF-sensors D. Flex-scherpstelpunt (blz. 45)
1. Microfoon
6. Filter (blz. 77)
16. Waarschuwing cameratrilling (blz. 31)
15. Diafragma
20. Data op de foto (blz. 97)
28. Kleurinstelling (blz. 98)
17
Sluitertijd Diafragmawaarde Witbalansinstelling
(blz. 67) Gevoeligheid (blz. 70) Waarde belichtingscorrectie
(blz. 74) Mapnaam (blz. 140)
Mapnummer – nummer beeldbestand
Histogram
Beeldgrootte (blz. 84) Beeldkwaliteit (blz.85)
Opnamedatum
Gebruiksstand
Het zwarte deel van het histogram toont de verdeling van de helderheden van het opgenomen beeld, van zwart (links) tot wit (rechts). Elk van de 256 verticale lijnen geeft het relatieve aandeel weer van een bepaald helderheidsniveau binnen het beeld. U kunt het histogram gebruiken om belichting en contrast te evalueren; het histogram geeft geen kleurinformatie.
MONITORWEERGAVE – QUICK VIEW & WEERGAVESTAND
Opnamedatum
Opnamenummer/
totaal aantal opnamen
Vergrendeling (blz. 111)
Print-aanduiding(blz. 114)
Beeldgrootte (blz. 84) Beeldkwaliteit (blz. 85)
Opnametijdstip
Gebruiksstand
Gesproken memo (blz. 101)
18
S
NEL AAN DE SLAG
SNEL AAN DE SLAG
Dit hoofdstuk behandelt het voorbereiden van de camera. Ook het verwisselen van baterijen en geheugenkaarten worden hier behandeld, alsmede het gebruik van externe voedingsbronnen.
CAMERARIEM BEVESTIGEN
LENSDOP VERWIJDEREN
Druk de klemmetjes van de dop met duim en wijsvinger in en neem de dop van het objectief. Wordt de camera niet gebruikt, plaats dan de lensdop altijd terug.
Bevestig de camerariem aan de camera als afgebeeld. Doe de riem altijd om, om scha­de te voorkomen wanneer u de camera laat vallen.
In de draagriem is leer verwerkt, dat in natte toestand kan afgeven. Is de riem nat, vermijd dan contact met licht gekleurd materiaal en/of kleding.
1
2
19
ZONNEKAP PLAATSEN
Om de zonnekap te bevestigen plaatst u de recht­hoekige uitholling op de rand van de zonnekap tegenover de index voor de brandpuntsafstand op de bovenzijde van het objectief (1).
Schuif de zonnekap op het objectief en draai hem 90° graden met de klok mee totdat hij vastklikt, en de ronde uitholling tegenover de index voor de brand­puntsafstand zit (2). Bij een juiste plaatsing zitten de grote bladen van de zonnekap aan de onder- en bovenzijde. Forceer de zonnekap nooit. Past hij niet, plaats hem dan rustig opnieuw. Voor verwijderen draait u de zonnekap 90° tegen de klok in en neemt hem van het objectief af.
De zonnekap kan wanneer de camera niet wordt gebruikt in omgekeerde stand op de camera worden geplaatst.
Houd een van de grote bladen aan de bovenzijde, schuif de zonnekap op het objectief en draai hem 90° met de klok mee tot hij vastklikt.
U kunt de zonnekap plaatsen en verwijderen terwijl de lens­dop op het objectief zit. Voor verwijderen draait u de zonnekap 90° tegen de klok in neem hem van het objectief af.
De zonnekap verhindert licht dat van buiten beeld komt de voorste lens te bereiken, zodat overstra­ling wordt voorkomen. Bij sterke lichtbronnen is gebruik van de zonnekap sterk aan te bevelen. Gebruik de zonnekap niet in combinatie met de ingebouwde flitser, anders ontstaat er een schaduw onderin beeld.
2
1
20
S
NEL AAN DE SLAG
BATTERIJEN PLAATSEN EN VERWISSELEN
Open de baterijruimte door de vergrendeling in de de open-stand te zetten.
Plaats de baterijen.
Let erop dat de plus- en minpolen van de batte-
rijen goed zitten (zie de afbeelding in de batterijruimte).
De bij de camera geleverde AA nikkel-metaalhydridebatterijen moeten eerste worden geladen voor dat u ze voor het eerste gebruikt. Kijk daarvoor in de gebruiksaanwijzing van de lader.
Controleer wanneer u baterijen gaat verwisselen of de camera is uit­geschakeld.
Sluit de batterijruimte en zet de vergrendeling in de sluitstand.
Hoewel u in deze camera alkalinebatterijen kunt gebruiken geven ze zeer beperkte prestaties. Gebruik alkalinebatterijen uitsluitend voor testopnamen of wanneer Ni-MH batterijen, de Minolta Externe High-power Battery Pack of de lichtnetadapter niet beschikbaar zijn.
21
AANDUIDING BATTERIJCONDITIE
Batterijen vol - De batterijen zijn vers/geheel geladen. Na inschakeling van de camera is dit symbool vijf seconden lang in de elektronische zoe­ker en op de LCD-monitor te zien.
Batterijen leeg (knipperend) - Wanneer dit knipperende symbool ver­schijnt - de overige informatie is dan verdwenen - dan is er onvoldoende energie om de camera te laten werken. Er kan geen opname worden gemaakt. Vervang of herlaad de batterijen onmiddellijk.
Batterijen bijna leeg - De energievoorraad is beperkt maar de camera functioneert nog volledig. De batterijen dienen zo snel mogelijk vervan­gen te worden. Deze waarschuwing verschijnt automatisch en blijft zicht­baar totdat er volle batterijen in de camera zitten.
AUTOMATISCHE SPAARSCHAKELING
Om de batterijen te sparen zal de camera displays en onnodige functies uitschakelen wanneer hij een bepaalde periode niet is gebruikt. De LCD-monitor wordt na 30 seconden uitgeschakeld, de elektronische zoeker en het data-scherm na 1 minuut. Om de displays te activeren drukt u de ontspanknop half in of drukt u op de informatietoets. De wachttijd voor de automatische spaarschakeling voor de elektronische zoeker en het data-scherm kan in de advanced 2 sectie van het setup-menu worden ingesteld (blz. 118).
Deze camera is uitgerust met een automatische aanduiding voor de batterijconditie. Wanneer de camera aan staat verschijnt de batterij-indicatie op het datascherm, de elektronische zoeker en de LCD-monitor. Het monitor-symbool verandert van wit in rood wanneer de batterijen bijna leeg zijn. Verschijnt er niets, dan zijn de batterijen leeg of verkeerd geïnstalleerd.
22
S
NEL AAN DE SLAG
EXTERNE VOEDING (APART GELEVERD)
GEHEUGENKAARTEN PLAATSEN EN VERWISSELEN
De netstroomadapter stelt u in staat de camera via het lichtnet van stroom te voorzien. Bij intensief of langdurig gebruik spaart u daarmee de batterijen. Wanneer de camera op de computer wordt aangesloten is gebruik ook aan te bevelen. Netstroomadapter AC-1L is bestemd voor gebruik in Noord-Amerika, Japan en Taiwan, model AC-2L is voor de overige gebieden.
Met de externe High-power Battery Pack Kit EBP-100, een portable stroombron, die de gebruiksduur van de camera aanzienlijk vergroot. De set bevat een krachtige lithium-ion-batterij, een houder en een laadapparaat. Batterij, houder en laadapparaat zijn elk ook los te koop.
Steek de miniplug van de netstroomadapter of de battery pack in de voedingsaansluiting (2).
Steek de stekker van de lichtnetadapter in het stopcontact.
Verwijder het deksel van de stroomaansluiting vanaf de linker­zijde (1).
Het deksel is aan de body bevestigd om verlies te voor-
komen.
Om de camera te kunnen gebruiken moet er een geheugenkaart in zitten. Zit er geen kaart in de camera, dan verschijnt de no-card waarschuwing in de elektronische zoeker en op de LCD-monitor. Type I en II Compact Flash kaarten en IBM Microdrives kunnen ook in deze camera worden gebruikt. Kijk voor onderhoud en opslag van opslagmedia op blz. 149.
Zet wanneer u van stroombron wisselt altijd de camera uit en controleeer ook of het toegangs­lampje niet brandt.
Zet wanneer u van geheugenkaart wisselt altijd de camera uit en controleeer ook of het toegangslampje niet brandt. Anders kan de kaart schade oplopen en kan er beeld­informatie verloren gaan.
1
2
23
Open het deurtje van de kaartsleuf in de aangegeven richting (1).
Wilt u een geheugenkaart verwijderen, klap de uitwerphendel uit (2) en duw erop (3). Nu kunt u de kaart uitnemen.
Denk eraan dat de kaart door het gebruik heet kan zijn.
Schuif de geheugenkaart in de kaartsleuf totdat de uitwerp-hendel naar buiten komt (4).
Plaats de kaart zo dat de voorzijde naar de voorzijde van de camera is gericht. Duw de kaart altijd rechtstandig naar binnen, nooit schuin. Forceer de kaart nooit. Lijkt een kaart niet te passen, controleer dan of hij niet achter­stevoren wordt gehouden.
Klap de hendel omlaag als aangegeven (5) en sluit het kaartdeurtje.
Verschijnt de boodschap dat de kaart niet wordt herkend (card not recognized), dan kan het zijn dat de kaart nog moet worden geformatteerd. Het kan zijn dat een geheugenkaart die in een andere camera is gebruikt eerst moet worden geformatteerd voordat hij te gebruiken is. Verschijnt de bood­schap dat gebruik niet mogelijk is (unable to use), dan is de kaart niet compatible met de camera en heeft formatteren ook geen zin. U kunt een kaart formatteren via de sectie Basic van het weergave­menu (blz. 106). Wordt een kaart geformatteerd, dan wordt alle informatie die erop staat permanent gewist. Verschijnt de foutmelding betreffende de kaart, druk dan op de centrale toets van de stuur­knop om het venster te sluiten; kijk op de Minolta-website voor de meest recente informatie aangaan­de compatibiliteit: Noord-Amerika: http://www.minoltausa.com, Europa: http://www.minoltasupport.com
12345
24
S
NEL AAN DE SLAG
DATUM EN TIJD INSTELLEN
Nadat u de geheugenkaart en de baterijen voor het eerst hebt geplaatst dient u de klok en de klan­der van de camera in te stellen. Wordt een beeldbestand opgeslagen, dan worden datum en tijd van opname samen met het beeld opgeslagen. Afhankelijk van de regio kan het ook noodzakelijk zijn de menu-taal te selecteren. Kijk daarvoor onder Camera-info op de volgende bladzijde.
Zet de keuzeknop in de setup-stand. De camera wordt ingeschakeld en het setup­menu verschijnt.
Met de centrale toets van de stuurknop selecteert u menu­opties en verandert u instellin­gen.
Setup
Basic Adv.1
Adv.2 LCDbrightness EVFbrightness Audio signals Shutter FX Volume
3
3 1 1 2
Language
English
Cust.
Navigeren dor het menu gaat eenvoudig. De op/neer- en links/rechts-toet­sen van de stuurknop (1) verplaatsen de cursor en worden gebruikt om de instellingen van het menu te veranderen.
Stuurknop
25
Gebruik de rechts-toets van de stuurknop om de Advanced 2 tab van het menu te selecteren.
Gebruik de neertoets van de stuurknop om de datum/tijd-optie te selecteren.
Druk op de centrale toets om scherm voor datum/tijd-instelling te laten ver­schijnen.
Gebruik de links/rechts-toetsen om het onderdeel te selecteren dat u wilt veranderen.
Druk op de centrale toets om klok- en kalenderinstel­ling vast tel eggen. het setup-menu verschijnt.
Druk op de rechts-toets. “Enter” verschijnt aan de rechterzijde van het menu.
Advanced 2 sectie
Date/Time setting screen
Gebruik de op/neer-toetsen om het onderdeel in te stellen.
In sommige leveringsgebieden is het ook nodig de menu-taal in te stellen. Selecteer de taal­optie (language) in de Basic-sectie van het setup-menu. Druk op de rechts-toets om de taal­instellingen te laten verschijnen. Selecteer met de op/neertoetsen de gewenste taal. Druk op de centrale toets van de stuurknop om de instelling vast te leggen; het setup-menu verschijnt in de geselecteerde taal.
Camera-info
Setup
Basic Adv.1
Adv.2 Reset default EVF autoSwtch Date/Time set Date format Video output
Auto EVF/LCD – MM/DD/YYYY NTSC
Power save
1 min.
Cust.
Enter
Setup
Date/Time set
2001 7 20 16 33:..
1
2
26
B
ASISHANDELINGEN OPNAME
DE AUTOMATISCHE OPNAMESTAND ACTIVEREN
ELEKTRONISCHE ZOEKER EN LCD MONITOR
Houd de ontgrendeling (1) ingedrukt en zet de keuzeknop in de fotostand. De elektronische zoeker (EVF) en de LCD-monitor wor­den geactiveerd. Druk op de pro-auto-toets (2) om alle geprogram­meerde automatische functies in de basisstand te zetten.
Alle camerafuncties werken nu automatisch. Autofocus, automati­sche belichting en de beeldverwerkingssystemen werken samen om zonder rompslomp resultaten van professionele kwaliteit te realise­ren..
Lichtmeetmethode (blz. 51)
Sluitertijd
Diafragmawaarde
Tr ansportstand (blz. 58)
Scherpstelsignaal (blz. 29)
Opnameteller (blz. 15, 84)
Beeldgrootte (blz. 84)
Beeldkwaliteit (blz. 85)
Gebruiksstand
Scherpstelkader
Belichtingsmethode/Digitale onderwerpsprogramma's (blz. 52, 32)
BASISHANDELINGEN OPNAME
3
4
27
OPNAMEN MAKEN
Richt het scherpstelveld op het onderwerp.
• Gebruik voor onderwerpen buiten het midden de scherpstelvergrendeling (blz. 28).
• Let er op dat het onderwerp zich binnen het scherpstelbereik bevindt: 0,5 m - ∞. Gebruik voor onderwerpen dichterbij dan 0,5 m de macro-instelling (blz.47).
Druk de ontspanknop geheel in (2) om de opname te maken.
Het toegangslampje brandt om aan te geven dat de beeldinfor­matie naar de geheugenkaart wordt weggeschreven. Verwijder een kaart nooit als er informatie wordt overgeschreven.
Zet de keuzeknop in de opnamestand (1). Draai aan de zoom­ring om de juiste uitsnede in te stellen (2). Het gevolg van een zoomverstelling is meteen zichtbaar in de zoeker (EVF) en de LCD-monitor.
Druk de ontspanknop half in (1) om scherpstelling en lichtmeting te vergrendelen.
• De scherpstelsignalen (blz. 29) in de zoeker/monitor geven aan dat de scherpstelling in orde is. Is het scherpstelsignaal rood, dan kon de camera niet goed scherpstellen. Herhaal voorgaande stappen totdat het signaal wit is.
• Is de scherpstelling ingesteld, dan zal een AF-sensor kort op het scherm verschijnen om het punt van scherpstelling aan te geven.
• De sluitertijd- en diafragmawaarde veranderen van wit naar zwart wanneer de belichting wordt vergrendeld.
• Het live-beeld kan even bevroren worden op het moment dat het AF-systeem de scherpstelling bepaalt.
2
1
28
B
ASISHANDELINGEN OPNAME
SCHERPSTELVERGRENDELING
De scherpstelvergrendeling wordt gebruikt wanneer het onderwerp zich buiten het beeldmidden en buiten het scherpstelveld bevindt. U kunt de scherpstelvergrendeling ook gebruiken voor speciale scherpstelsituaties, waarin de autofocus zijn werk niet goed kan doen.
Richt het scherpstelveld op het onderwerp. Druk de ontspanknop half in en houd hem in die stand.
• De scherpstelsignalen zullen aangeven dat de scherpstelling vergrendeld is. De sluitertijd- en diafragmawaarde veranderen van wit in zwart om aan te geven dat ook de belichting vergrendeld is.
•Wanneer de scherpstelling is voltooid verschijnt de AF-sensor kort in het live-beeld om het scherpstelpunt aan te geven.
Houd de ontspanknop ingedrukt, ga terug naar de oorspronkelijke beeldcompositie, en druk de ontspanknop geheel in om de opname te maken.
AUTOMATISCHE VERSTERKING MONITORBEELD
Bij zeer weinig licht en wanneer de cameragevoeligheid maximaal is verhoogd zorgt de automatische monitorversterking ervoor dat het beeld van de zoeker en de LCD-monitor toch nog goed zichtbaar is. Het live-beeld wordt dan dus helderder; al is het dan wel in zwartwit. Dit heeft geen gevolgen voor het opgenomen beeld.
Wanneer de automatische monitorversterking in werking treedt kan de elektronische vergrotingsfunctie (blz. 95) niet worden gebruikt. Wordt het real-time histogram (blz. 40) gebruikt, dan heeft de weergave betrekking op het versterkte beeld, niet op de waarden van het eigenlijke beeldbestand.
Deze digitale camera is uitgerust met een snel en precies autofocus-systeem. De scherpstelsignalen in de rechter benedenhoek van de zoeker/monitor geven de scherpstelstatus aan. Kijk voor meer informatie over scherpstelmethoden op blz. 83.
SCHERPSTELSIGNALEN
SPECIALE SCHERPSTELSITUATIES
Onder bepaalde omstandigheden kan het voorkomen dat een goede scherpstelling niet mogelijk is. Kan het AF-systeem niet op een onderwerp scherpstellen, dan wordt het scherpstelsymbool rood. In die situatie kan de scherpstelvergrendeling worden gebruikt om scherp te stellen op een object dat zich op dezelfde afstand van de camera bevindt als het onderwerp.
Onderwerp binnen scherpstelkader heeft te laag contrast
Onderwerp te donker Tw ee voorwerpen op
verschillende afstanden tot de camera overlappen elkaar in het scherpstelveld.
Het onderwerp bevindt zich dichtbij een zeer helder onderwerp of gebied.
Kan het AF-systeem niet scherpstellen, dan wordt er ingesteld tussen 5 m en oneindig. Wordt de flit­ser gebruikt, dan wordt de afstand ingesteld tussen 3,0 en 3,8 m. In dat geval kan ook de scherpste­lvergrendeling worden gebruikt op een object dat zich op dezelfde opname-afstand bevindt als het onderwerp (blz. 43).
Wit scherpstelsymbool – scherpstelling in orde.
Rood scherpstelsymbool –
scherpstelling niet mogelijk. Onderwerp is te dichtbij
of een van onderstaande situaties doet zich voor. Fotograferen blijft mogelijk.
29
30
B
ASISHANDELINGEN OPNAME
GEBRUIK VAN DE INGEBOUWDE FLITSER
FLITSBEREIK – AUTOMATISCHE WERKING
Om de flitser te activeren klapt u hem aan de twee tabjes aan weerszijden omhoog.
De flitsstand moet handmatig worden ingesteld.
De flitser wordt altijd ontstoken, ongeacht de hoeveelheid licht.
De vol­gende flitsinformatie verschijnt linksboven in de zoeker en op de LCD-monitor om de flitsstatus aan te duiden.
De camera regelt de flitsdosering automatisch. Voor een goede belichting is het nodig dat het onderwerp zich binnen het flitsbereik bevindt. Door de constructie van het optische systeem zijn de bereiken in de groothoek- en telestand verschillend.
Groothoekstand
Tel estand
0,5 m ~ 3,8 m
0,5 m ~ 3,0 m
Flitswaarschuwing. Bij tegenlicht verschijnt dit signaal als advies om de flitser te gebruiken.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, geeft het witte flitssignaal aan dat de flitser opnamegereed is.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt verschijnt het rode signaal als de flitser nog aan het laden is
Na de opname verschijnt het blauwe flitssignaal wanneer het onderwerp goed werd belicht.
Bij weinig licht of binnenshuis kunt u flitslicht gebruiken om het onderwerp te verlichten; daarmee voorkomt u ook trillingsonscherpte als gevolg van een te lange sluitertijd. U kunt de flitser ook voor invulflits gebruiken om te donkere beeldpartijen op te helderen. Verwijder altijd de zonnekap wanneer u de ingebouwde flitser gebruikt; anders geeft de zonnekap schaduw onderin het beeld.
Pak de camera stevig met de rechterhand vast en ondersteun de camera met uw linkerhand. Houd uw ellebogen in uw zijden gedrukt en zet uw voeten op schouderbreedte uit elkaar om stabiel te staan.
HANTEREN VAN DE CAMERA
WAARSCHUWING CAMERATRILLING
De zoeker heeft een oculair waarvan de sterkte kan worden gevarieerd van -5,0 tot +0,5. Kijk door de zoeker en draai aan het wieltje totdat u het zoekerbeeld scherp ziet.
U kunt de elektronische zoeker tussen 0 en 90 graden kantelen. Pak de zoeker simpelweg tussen duim en wijsvinger en zet hem in de gewenste stand. Berg de camera altijd op met de zoeker in neergeklapte positie.
In de zoeker en de LCD-monitor kan een waarschuwing voor trillingsonscherpte verschij­nen. Opnamen uit de hand worden bij de wat langere sluitertijden onscherp door trilling; in de telestand is dat effect veel sterker dan in de groothoekstand. De waarschuwing ver­schijnt wanneer de sluitertijd ongeveer gelijk is aan 1 gedeeld door de brandpuntsafstand. Staat de zoom op 100 mm, dan verschijnt de waarschuwing bij tijden van 1/100 s of lan­ger. Wanneer de waarschuwing verschijnt kan de camera overigens wel worden ontspannen. Neem dan echter ook een van de volgende maatregelen:
• Zet de camera op statief.
• Gebruik de ingebouwde flitser
• Verhoog de cameragevoeligheid (ISO) (blz. 70).
• Zoom terug naar de groothoekstand.
31
DIOPTRIECORRECTIE
32
B
ASISHANDELINGEN OPNAME
TOETS DIGITALE ONDERWERPSPROGRAMMA’S
Met de toets voor digitale onderwerpsprogramma's (1) optimaliseert u de camera-instellingen voor bepaalde onderwerpen en omstandigheden. Belichting, witbalans en beeldverwerking werken daarbij eendrachtig samen voor de mooiste resultaten.
Met indrukken van de toets voor de digitale onderwerpsprogramma's doorloopt u de verschillende standen: portret, sport/actie, zonsondergang, nachtportret, tekst en de originele belichtingsstand. Een pijltje wijst het actieve programma aan. Het onderwerpsprogramma blijft in werking totdat u een andere keuze maakt.
Portret – voor een warme, zachte huidtint en wat extra onscherpte in de achtergrond.
Sport/Actie – voor het bevriezen van snelle acties door korte sluitertijden en het volgen van bewegende onderwerpen met continu AF.
Zonsondergang – om de warme kleuren van een zonsondergang optimaal weer te geven.
Nachtportret – voor fraai doortekende nachtopnamen waarbij onderwerp en achter­grond optimaal tot uiting komen.
Tekst – voor een contrastrijke reproductie van zwarte tekst op een witte achtergrond.
1
33
De camera streeft bij de digitale onderwerpsprogramma's naar optimale instellingen, maar het is mogelijk een aantal instellingen naar eigen smaak te wijzigen. De AF-stand kan worden gewijzigd (blz. 81). De spot-actie-stand gebruikt continu AF, de andere standen enkelvoudige AF. De instelling voor digitale effecten kan worden gebruikt voor aanpassingen in belichting, contrast en kleur (blz.
62). De verscherping is regelbaar bij sport/actie, zonsondergang en tekst (blz. 97). De lichtmeting kan in geen enkel onderwerpsprogramma worden veranderd.
Portret - Portretten worden doorgaans het mooist bij wat langere brandpuntsafstanden. De gezichtsverhoudingen worden dan niet overdreven en de achtergrond blijft onscherp door de beperkte scherptediepte. Gebruik de ingebouwde flitser bij sterk gericht zonlicht of tegenlicht om schaduwen op te helderen.
Sport/actie - Blijft bij flitsopnamen binnen het flitsbereik (blz. 30): 0,5 - 3,0 m (telestand). Het flitsbereik kan worden vergroot door de cameragevoeligheid te verhogen (blz. 71). Met een eenbeenstatief blijft u bij evenementen veel mobieler dan met een driepoot en toch geeft het veel extra stabiliteit.
Zonsondergang - Richt wanneer de zon nog boven de horizon staat de camera niet lang achtereen naar de zon. Anders zou de CCD beschadigd kunnen raken. Plaats tussen de opna­men door de lensdop op het objectief.
Nachtportret - Gebruik bij dit soort opnamen een statief, omdat de camera om de achtergrond goed uit te laten komen een lange sluitertijd gebruikt. De flitser kan alleen worden gebruikt wan­neer het in de voorgrond aanwezige onderwerp binnen het flitsbereik bevindt. Vraag mensen die u zo fotografeert na de flits nog goed stil te staan, omdat de sluiter langer open blijft.
Tekst - Wanneer u opnamen maakt van kleine stukken tekst kunt u de macrostand (blz. 47) gebruiken. Gebruik een statief om cameratrilling te elimineren en zeker te zijn van scherpe opnamen.
Opnametips
Zet de keuzeknop in de weergavestand om beelden terug te zien.
Wilt u beelden bekijken terwijl de opnamestand of de film­stand actief is, druk dan op de Quick View/Wissen-knop.
34
B
ASISHANDELINGEN WEERGAVE
ENKELVOUDIGE WEERGAVE EN HISTOGRAMWEERGAVE
Opnamedatum
Opnamenummer/ totaal aantal beelden
Vergrendeling (blz. 111)
Printaanduiding (blz. 114)
Beeldgrootte (blz. 84) Beeldkwaliteit (blz. 85)
Opname­tijdstip
Gebruiksstand
Gesproken memo
(blz. 101)
Drop op de op-toets om het histogram te bekijken
Sluitertijd
Diafragmawaarde
Witbalansinstelling (blz. 67)
Gevoeligheidsinstelling (blz. 70)
Waarde belichtings­correctie (blz. 74)
Mapnaam (blz. 140)
Mapnummer – beeldnummer
Histogram (blz. 17)
U kunt beelden bekijken in de Quick View (snelweergave) of de weergave-stand. Hier worden de basisfuncties van beide standen besproken. De weergavestand heeft extra menu-functies, zie blz.
106.
BASISHANDELINGEN WEERGAVE
Wilt u vanuit Quick View terug naar de opnamestand, druk dan op de menu-toets.
Stuurknop
QV/Wissen-toets
BEELDWEERGAVE
Druk op de QV/Wissen-toets om het weergegeven bestand te wissen. Er verschijnt een bevestigingsscherm.
U kunt het vertoonde beeld wissen. Een gewist beeld kan niet worden teruggeroepen.
Druk op de centrale toets van de stuurknop om het comman­do op het bevestigingsscherm uit te laten voeren. De camera gaat terug naar de weergavestand.
BEELDEN WISSEN
Gebruik de links/rechts-toetsen om “YES” te markeren. “NO” stopt de bewerking.
Bevestigingsscherm
Delete this frame?
NoYe s
Werkt u met Quick View of de weergavestand, gebruik dan de links/rechts-toetsen van de stuurknop om door de beelden op de geheugenkaart te scrollen.
Wilt u het histogram van een foto bekijken, druk dan op de up-toets. Druk de neertoets om terug te gaan naar enkelvoudige weer­gave.
35
36
B
ASISHANDELINGEN WEERGAVE
Met de informatietoets in het midden van de weergaveschakelaar regelt u welke informatie wordt vertoond. Elke keer dat er op de knop wordt gedrukt treedt een volgende stand in werking, in de volgorde: volledige weergave, alleen beeld, index-weergave.
Volledige weergave Alleen beeld
Index-weergave
Bij index-weergave verplaatst u het gele selectiekader met de links/rechts-toetsen langs de thumbnails. Wanneer een beeld wordt omkaderd verschijnen de opnamedatum, het symbool voor gesproken memo, de vergrendelings- en printstatus en het opnamenummer onderaan het scherm. Het gemarkeerde beeld kan met de QV/Wissen-toets worden gewist (blz. 35) of een bijbehorend geluidbestand kan worden afgespeeld door op de centrale toets van de stuurknop te drukken. Wordt de informatietoets ingedrukt, dan verschijnt het gemarkeerde beeld in enkelbeeldweergave. Voor de index-weergave krijgt u vier of negen beelden tegelijk te zien. In de Basic-sectie van het weergavemenu kunt u deze keuze maken (blz. 106).
QUICK VIEW EN WEERGAVE VERANDEREN
37
VERGROTE WEERGAVE
Bij enkelbeeldweergave kunt u een stilstaand beeld vergroten om het in detail te bestuderen. Beelden kunnen worden vergroot tussen 1,2X en 4,0X, in stappen van 0,2X. Beelden op formaat 640 X 480 kunnen slechts worden vergroot tussen 1,2X en 2,0X. RAW en superfijn-beelden kunnen niet worden ver­groot.
Druk wanneer het te beoordelen beeld wordt weerge­geven op de vergrotingstoets (1). De vergrotingsfactor is te zien in de zoeker/monitor.
1
Gebruik de up-neer-toetsen van de stuurknop om de vergroting in te stellen.
Druk op de centrale toets van de stuurknop om te wisselen tus­sen vergroting en scroll-functies. De scroll-pijlen of de vergrotings­aanduiding worden bij activering blauw.
Zijn de scroll-pijlen blauw, gebruik dan de vierwegtoetsen van de stuurknop om door het beeld te scrollen. Houd een vierwegtoets ingedrukt om continu te scrollen. Druk op de vergrotingstoets om de vergrote weergave te verlaten.
De geleidebalk en de weergavesymbolen kunnen worden ver­borgen en weer opgeroepen door op de informatietoets te druk­ken (i+).
Scroll
Scroll
Zoom
38
B
ASISHANDELINGEN WEERGAVE
Standaard films, Night movies, versnelde-weergave-films en UHS continu-films kunnen met de came­ra worden afgespeeld. Filmbestanden zijn gemarkeerd met een symbool onderaan het scherm. Standaard films en Night movies zijn te herkennen aan een thumbnail van hun eerste beeldje.
Druk op de centrale toets van de stuurknop om het bestand af te spelen.
Druk op de neer-toets om de weergave te stoppen.
FILMS AFSPELEN
: play
: pause : stop 23s
Druk op de stuurknop om de filmweergave te pauzeren; opnieuw indrukken hervat het afspelen.
GESPROKEN MEMO’S AFSPELEN
Stuurknop
Druk de centrale toets van de stuurknop om audioweergave te starten. Druk op de menutoets om de audio-weergave te stoppen.
Gesproken memo’s (blz. 101) worden aangeduid door het symbool voor audiobestanden onderin het beeld op de monitor.
39
BEELDEN OP TELEVISIE WEERGEVEN
Het is mogelijk gemaakte opnamen op uw televisie weer te geven. De camera heeft een video-uit­gang, waarmee u hem met behulp van de meegeleverde AV-kabel kunt aansluiten. De camera is compatible met zowel de PAL- als de NTSC-standaard. U kunt controleren voor welk van deze twee systemen de camera is ingesteld in de Advanced 2 sectie van het setup-menu (blz. 118).
Schakel televisie en camera uit.
Steek de mini-stekker van de AV-kabel in de AV-uitgang van de camera
Steek het andere eind van de AV-kabel in de video­ingang van de televisie. De gele stekker is voor de video output, de witte stekker is voor de mono audio-output.
Zet de televisie aan.
Zet de keuzeknop van de camera in de weergavestand. Wanneer de camera op een televisie is aangesloten wor­den zoeker en LCD-monitor van de camera niet gebruikt. Het weergavescherm verschijnt op het tv-scherm.
Stem de televisie af op het videokanaal.
Bekijk de opnamen zoals beschreven bij de instructies over weergave. Regel het volume van de audio-weergave via de televisie. Als gevolg van de standaard die voor televisie wordt gebruikt lij­ken beeldkwaliteit en resolutie lager dan bij vertoning op een computer-monitor.
2
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
3
40
O
PNAMESTAND - GEAVANCEERDE TECHNIEKEN
WEERGAVE-INSTELLINGEN – OPNAMESTAND
Automatische weergavekeuze - de camera kiest voor de weergave van het live-beeld zelf tussen de elektronische zoeker en de LCD-monitor. De oog­sensors van de elektronische zoeker nemen waar of de elektronische zoeker wordt gebruikt en schakelen op basis daarvan over op de juiste display.
EVF-weergave- het live-beeld wordt alleen vertoond op de elektronische zoe­ker (EVF - electronic viewfinder). Bij fel licht is het beeld hier beter te zien dan op de LCD-monitor.
LCD monitorweergave– het live-beeld verschijnt alleen op de LCD-monitor.
Met de display-schakelaar en de informatietoets op de achterkant van de camera regelt u waar het beeld wordt weergegeven en welke informatie in beeld verschijnt. Met de driestanden-displayschake­laar kiest u voor automatische omschakeling of maakt u zelf de keuze tussen de elektronische zoe­ker en de LCD-monitor.
Is het batterijverbruik een kritische factor, kies dan de instelling waarbij de oogsensors de zoeker inschakelen wanneer hij wordt gebruikt, terwijl LCD-monitor uit blijft. In Advanced 2 sectie van het setup-menu (blz. 118) kunt u de auto-display functie regelen.
OPNAMESTAND - GAEVANCEERDE TECHNIEKEN
Dit hoofdstuk bevat gedetailleerde informatie over de opnamefuncties en werking van de camera. Lees alles eerst door voor een inventarisatie of zoek eerst de zaken op die u het eerst wilt weten.
41
Met de informatietoets in het midden van de display-schakelaar regelt u welke informatie in het live-beeld wordt weergegeven. Elke keer dat die toets wordt ingedrukt gaat de weergave naar de volgende optie: standaard weergave, scherpstelkader, real-time histogram en alleen live-beeld. Het aantal schermen en hun eigenschappen kan worden ingesteld in de Advanced 1 sectie van het setup-menu (blz. 118)
Standaardweergave Scherpstelkader
Alleen live-beeld Real-time histogram
Het real-time histogram geeft een globale weergave van de helderheidsverdeling in het live-beeld. Dit histogram is niet accuraat wanneer het beeld van de monitor wordt versterkt (blz. 28, 56), of wanneer de ingebouwde flitser of een geschikte externe Minolta flitser wordt gebruikt. Het histogram van een opgenomen beeld hoeft in principe niet dezelfde helderheidsverdeling te vertonen als het real-time histogram.
42
O
PNAMESTAND - GEAVANCEERDE TECHNIEKEN
Flitsstand
Kleurverzadigingscorrectie
Belichtingstingsstand
PRO-AUTO-TOETS
Een druk op de pro-auto toets (1) zet in de opnamestand voor foto’s alle automatische en geprogrammeerde functies van de camera terug in hun basisstand. De systemen van de camera werken dan optimaal samen om een professionele kwaliteit te bereiken; de fotograaf heeft dan maximale vrijheid voor timing en esthetische beslissingen. De pro-auto-toets heeft alleen betrekking op functies in de opnamestand of de filmstanden (blz. 105).
Tr ansportstand
Witbalans Lichtmeetmethode Belichtingscorrectie
Flitscorrectie
Scherpstelstand Autofocusveld
Programma-automatiek (blz. 53) Enkelbeeld (blz. 58)
Automatische witbalans (blz. 67) Meerveldsmeting (blz. 51) 0,0 (blz. 74)
0,0 (blz. 74) Invulflits of rode-ogen-reductie* (blz. 88)
Enkelvoudige AF (blz. 83) Groot (blz. 44)
* De flitsstand wordt teruggezet op de laatste gebruikte van de twee.
Digitaal onderwerpsprogramma Uitgeschakeld (blz. 32)
Flitsregeling ADI-meting (blz. 94)
Contrastcorrectie 0 (blz. 76)
0 (blz. 77)
Verscherping Normaal (blz. 99)
Filter 0 (blz. 77)
1
De laatste camera-instelling voordat de pro­auto-toets werd ingedrukt kan worden terug­gehaald; houd de functietoets in gedrukt terwijl u de pro-auto-toets indrukt.
43
De toets Spot/AE lock (spot/belichtingsvergrendeling) onder de keuzeknop op de achterzijde van de body vergrendelt de automatische belichtingsregeling. Met deze functie kunt u de belichting van een scene afstemmen op een specifiek onderdeel ervan, of op een grijskaart buiten de scene.
Wanneer de toets Spot-AE-lock ingedrukt wordt gehouden verschijnt de spotmeet­cirkel, die aangeeft in welk deel van het beeld gemeten wordt; de sluitertijd en het diafragma verschijnen in zwart op de monitor. De instelling blijft gehandhaafd totdat de toets wordt losgelaten. De scherpstelling wordt vergrendeld door de ontspanknop
half in te drukken.
De werking van de spot-toets kan worden geregeld in de Advanced 1 sectie van het opnamemenu (blz. 78, 93).
TOETS SPOT-AE LOCK
De handmatig scherpstelling is makkelijk uitvoerbaar. Met de scherpsteltoets (AF/MF) (1) gaat u van autofocus over naar handmatige scherpstelling en terug. Het MF symbool verschijnt op het data-scherm en in de zoeker/monitor wanneer de camera op handmatige scherpstelling is ingesteld.
Gebruik de scherpstelring (2) aan de achterzijde van de objectiefvatting om het beeld via de zoeker of de LCD-monitor scherp te stellen. De globale afstand tussen CCD en onderwerp verschijnt naast de opnameteller. Handmatige scherpstelling kan ook in de macrostand en bij filmopnamen worden gebruikt.
HANDMATIGE SCHERPSTELLING
2
1
Spotmeetcirkel
Globale locatie van de CCD.
44
O
PNAMESTAND - GEAVANCEERDE TECHNIEKEN
AUTOFOCUS-VELDEN EN -STURING
Wanneer u foto's maakt kunt u met de stuurknop het te gebruiken autofocusveld kiezen en het spot­scherpstelpunt binnen het beeld verplaatsen. De keus uit twee scherpstelvelden, het brede scherpstelveld of het spot-scherpstelpunt, geeft u flexibiliteit in uiteenlopende omstandigheden.
Het brede scherpstelveld is een groep lokale scherpstelveldjes die samenwerken. U kunt er uitstekend gebruik van maken wanneer u snel bewegende onderwerpen wilt fotograferen of wanneer u in een drukke omgeving zeer snel moet kunnen toeslaan. Wanneer de scherpstelling bij enkelvoudige autofocus wordt vergrendeld zal een van de AF-sensors binnen het brede scherpstelveld kort aangeven op welk punt werd scherpgesteld. Dit spot-scherpstelpunt geeft maximale controle over precieze scherpstelling. U kunt het gebruiken om zeer precies op een bepaalde beeldpartij in te stellen.
Breed scherpstelveld
AF-sensor
Spot-scherpstelpunt
Omschakelen tussen het brede AF-veld en het spot-scherpstelpunt is eenvoudig. Houd de centrale toets van de stuurknop (1) ingedrukt tot het brede AF-veld overgaat in het spot-scherpstelpunt. Herhaal deze handeling om terug te keren naar het brede AF-veld.
1
45
FLEX SCHERPSTELPUNT
Het spot-scherpstelpunt kan naar elk gewenst punt in beeld worden verplaatst. Dit flex-scherpstel­punt komt zeer goed van pas bij onderwerpen buiten het beeldcentrum. Het flex-scherpstelpunt kan niet worden gebruikt met digitale zoom (blz. 46).
Wanneer het kruis van de spot-schepstelling verschijnt kunt u het scherpstelpunt met de vierwegtoetsen van de stuurknop naar elke plaats binnen het live-beeld ver­plaatsen. Druk de ontspanknop half in om de scherpstelling te activeren en te ver­grendelen; is de scherpstelling in orde, dan wordt het kruis rood.
Opnieuw indrukken van de centrale toets van de stuurknop (2) brengt het scherpstel­punt terug naar het midden van het beeld. Wilt u terugkeren naar het brede AF-veld, druk dan op de toets en houd hem ingedrukt totdat de lijnen van brede AF-veld ver­schijnen.
1
2
1
2
1280 X 960
Beeldgrootte-instelling
2560 X 1920 1600 X 1200 1280 X 960
640 X 480
1280 X 960 1280 X 960
640 X 480
Opgenomen beeldgrootte
46
O
PNAMESTAND - GEAVANCEERDE TECHNIEKEN
DIGITALE ZOOM
Met de digitale zoom bereikt u een vergroting van tweemaal. Digitale zoom kan niet worden gebruikt in combinatie met de RAW kwaliteitsinstelling en bij filmopnamen.
Druk op de vergrotingstoets (1) op de achterzijde van de camera. De vergroting is meteen zichtbaar.
Opnieuw op de vergrotingstoets drukken
heft de digitale zoom op.
Op de LCD-monitor wordt het live-beeld vergroot, in de zoeker wordt met een donker kader een uitsnede gemaakt. In de zoeker/monitor ver­schijnt "X2.0" wanneer de digitale zoom in werking is. Wanneer u het brede AF-veld gebruikt (blz. 44) zal de AF-sensor niet verschijnen om het scherpstelpunt aan te geven.
Wanneer u een beeld met digitale zoom opneemt is de uiteindelijke beeldgrootte afhankelijk van de beeldgrootte-instelling op de camera. Van het beeld wordt een uitsnede gemaakt en vervolgens wordt het totaal aantal pixels geïnterpoleerd om een beeld te produceren met de pixelresolutie uit onderstaand overzicht.
EVF
1280 X 960 UHS continu-transport-opnamen worden verkleind tot 640 X 480.
LCD monitor
1
47
De macrostand is bestemd voor dichtbijopnamen van kleine onderwerpen. De macrostand kan in combinatie met de digitale zoom worden gebruikt om het dichtbij-effect te versterken. Onderwerpsprogramma's kunnen met de macro-instelling worden gecombineerd, evenals filmopna­men. In de macrostand kan de ingebouwde flitser niet worden gebruikt.
Breng een van de pijlen op de zoomring in lijn met de pijl naast de macroschakelaar. Het objectief moet naar de tele- of groothoekstand worden gezoomd om de macrostand inschakelbaar te maken.
Schuif de macroschakelaar op het objectief naar voren.
De camera staat nu in de macrostand. Het macrosymbool verschijnt rechtsonder in de zoe­ker/monitor. Let er op dat het onderwerp zich binnen het macrobereik bevindt:
groothoek: 0,3 - 0,6 m vanaf de CCD tele: 0,25 – 0,6 m vanaf de CCD.
In de macrostand is de zoomring vergrendeld in de groothoekpositie. In de telepositie kan de zoomring iets worden versteld, voor kleine aanpas­singen van de vergrotingsmaatstaf.
Om terug te keren naar de normale opnamestand schuift u de macro­toets naar de achterzijde van het objectief.
Vanwege de zeer sterke vergroting is uit de hand maken van macro-opna­men erg moeilijk. Gebruik liever een statief. Gebruik het flex-scherpstelpunt (blz. 45) om op te geven op welk punt moet worden scherpgesteld. Bij macrofotografie is de scherptediepte zeer klein, waarbij gebruik van de scherpstelvergrendeling bij onderwerpen bui­ten het beeldmidden kleine foutjes kan veroorzaken die bij sterke vergro­ting worden overdreven. De verstelbare elektronische zoeker (EVF) maakt het bijzonder makkelijk om vanaf een laag standpunt te werken. De zoeker kan worden gekanteld tussen 0° en 90°.
Opnametips
MACROSTAND
Globale positie van het CCD-vlak.
48
O
PNAMESTAND - GEAVANCEERDE TECHNIEKEN
FUNCTIEWIEL GEBRUIKEN
Geheugenfunctie, lichtmeetmethode, belichtingsstand, transportstand, witbalans en cameragevoeligheid stelt u met het functiewiel in. Veranderingen uitvoeren met het functiewiel gaat heel eenvoudig. Het functiewiel werkt alleen voor foto's.
Zet het functiewiel in de te veranderen stand (1).
Druk de knop in het midden in en draai de instelknop in de gewenste stand (2). Laat de ontgrendelknop los. Ver anderingen worden in de zoeker/monitor en op het data-scherm weergegeven.
ISO
WB
DRIVE
P
ASM
MEM
Geheugen - oor opslag en oproepen camera-instellingen (blz. 50).
Lichtmeetmethoden – Verandert de lichtmeetmethode (blz. 51).
Belichtingsstanden – voor instellen belichtingsstand (blz. 52).
Tr ansportstanden – voor keuze van de beeldregistratiemethode (blz. 58).
Witbalans – keuze tussen automatisch, vaste instellingen en een eigen instelling (blz. 67).
ISO – voor instellen cameragevoeligheid (blz. 70).
1
2
49
Functiewiel
MEM
PASM
DRIVE
WB
ISO
Display
P A S
100, 200, 400, 800.
Instelling
Geheugenregisters of de instel­functie worden geselecteerd met een speciaal menu in de monitor/zoeker.
Meerveldsmeting Centrumgerichte meting Spotmeting Programma-automatiek Diafragmavoorkeuze Sluitertijdvoorkeuze Handinstelling Enkelbeeld-transport
Continu transport
Zelfontspanner
Interval
Bracketing
Automatische witbalans Daglicht Kuntlicht Fluorescentielicht 1 en 2 Bewolkt Persoonlijke instelling 1 t/m 3 Persoonlijke ijking Automatische versterking
Vooringestelde cameragevoelig­heid in ISO-equivalenten.
Blz.
50
51
53 54 55 56 58 62
60 61 64
68
68
68
70
in zoeker/monitor
Menu
ISO-waarde
wordt weer-
gegeven
(geen aanduiding)
UHS continu-transport
59
Geen weergave op data-scherm.
66
High-speed continu-transport
(ind. actief geen signaal)
M
Weergave voor datascherm. Elektronische zoe­ker en monitor zijn gelijk, tenzij anders vermeld
50
O
PNAMESTAND - GEAVANCEERDE TECHNIEKEN
GEHEUGEN – CAMERA-INSTELLINGEN OPSLAAN
U kunt vijf sets camera-instellingen opslaan. Zo kunt u onder regelmatig terugke­rende omstandigheden snel alle nodige instellingen realiseren, zonder ze stuk voor stuk te hoeven uitvoeren. Alle instellingen van het opnamemenu kunnen worden opgeslagen, behalve de instellingen voor de spot/AEL-toets, de onder­werpsprogramma's, de datum/tijd-imprint in de foto gesproken memo en de directe weergave. Ook de positie van het Flex-scherpstelpunt, de weergaveme­thode, de eigen witbalansinstelling en veranderingen die met het functiewiel en
de effect-schakelaar zijn uitgevoerd kunnen worden opgeslagen. Hoewel de brac­keting-functie ook kan worden opgenomen moeten het type bracketing (belichting, contrast, kleur­verzadiging of filter) opnieuw worden gekozen.
Wilt u de huidige camera-instellingen opslaan, zet dan het functiewiel in de opnamestand en druk op de functietoets (1) om de geheugeninstellingen op de monitor te laten verschij­nen. Draai aan het instelwiel (2) om de opslag-optie te marke­ren (store memory). Laat de functietoets los om het opslag­scherm (store memory) te openen.
Memory 1
Memory 2
Memory 3
Store memory
1
2
De camera-instellingen worden opgeslagen met het functiewiel (blz. 48). Bij het eerste gebruik bevat elk geheugen de standaardinstellingen van de camera.
Om een combinatie van instellingen op te roepen gebruikt u de op/neer-toetsen van de stuurknop (3) om het geheugenregister te openen waarin de camera-instellingen zijn opgeslagen. Druk op de centrale toets van de stuurknop (4) om de instellingen op te slaan; de voorgaande instellingen worden vervangen door de nieuwe. Er verschijnt een bevestigingsscherm; druk op de centrale toets van de stuurknop om het te sluiten.
Rec.
Store memory
select
enter
1
Store in
1 2 3
4
Memory 4
Memory 5
4 5
3
51
LICHTMEETMETHODEN
De symbolen voor de lichtmeetmethoden verschijnen alleen in de zoeker/moni­tor. Verwar deze symbolen niet met de scherpstelinformatie (blz. 33). De meet­methode is instelbaar met de functietoets (blz. 44).Wanneer centrumgerichte of spotmeting is gebruikt zal half indrukken van de ontspanknop het belichtings­systeem activeren, maar vergrendeling van de belichting vindt niet plaats; de spot/AEL-toets (blz. 40) kan worden gebruikt om de belichting te vergrendelen, maar maakt alleen gebruik van het spotmeetveld.
Spotmeting gebruikt een klein deel van het beeld om de belich­ting te meten. Is deze methode gekozen, dan wordt het meet­veld aangegeven met een klein cirkeltje in het midden van het live-beeld. Hiermee kunt u zeer precies een bepaald gedeelte van het onderwerp meten, zonder dat extreem lichte en/of extreem donkere beeldpartijen daar invloed op hebben.
Meerveldsmeting gebruikt 300 segmenten (256 bij de DiMAGE 5) om helderheid en kleur te meten. Deze informatie wordt gecombineerd met afstandsinformatie om de juiste belich­ting te realiseren. Dit geavanceerde lichtmeetsysteem geeft accurate, probleemloze belich­tingsresultaten in bijna alle situaties.
Centrumgerichte lichtmeting is de traditionele meetmethode van conventionele fotocamera's. De meting is goed te gebruiken als een referentie voor eigen interpretatie van de lichtsituatie, bijvoorbeeld in combinatie met handinstelling van de belichting.
Spotmeting
Wilt u een instelling oproepen, druk dan op de functietoets en markeer het geheugenregister via het instelwiel. Laat de functietoets los om de geheugeninstellingen van kracht te laten zijn. Geheugeninstellingen kunnen ook worden opgeroepen met de toets voor digitale onderwerpspro­gramma’s (zie blz. 129) De opgeslagen camera-instellingen kunnen niet uit het geheugen worden gewist door de camera uit te zetten of door het gebruik van de pro-auto-toets. Ze worden gewist met de standaardfunctie van het setup-menu.
52
O
PNAMESTAND - GEAVANCEERDE TECHNIEKEN
P
BELICHTINGSSTANDEN
A
S
M
Programma-automatiek – camera regelt zowel sluitertijd als diafragma.
Diafragmavoorkeuze – de fotograaf kiest het diafragma, de camera de sluitertijd.
Handmatige belichtingsregeling – de fotograaf kiest zowel sluitertijd als diafragma.
Sluitertijdvoorkeuze – de fotograaf kiest de sluitertijd, de camera het diafragma..
LCD-monitor
Data-scherm
De camera heeft vier verschillende belichtingsstanden. Programma-automatiek is bedoeld voor zorgeloos fotograferen. Diafragma- en sluitertijdvoorkeuze­automatiek geven u de mogelijkheid het beeld meer naar uw hand te zetten zonder aan snelheid in te boeten, terwijl de handinstelling maximale beheersing geeft. Kijk voor het gebruik van het functiewiel op blz. 48.
Ter informatie zijn hier alle aandui­dingen tegelijk weergeven.
Belichtingsstanden
Sluitertijd
Diafragma
53
PROGRAMMA-AUTOMATIEK
De programma-automatiek gebruikt informatie omtrent de helderheid en de brandpuntsafstand van het objectief om de belichtingsinstelling te optimaliseren. Dit geavanceerde belichtingssysteem geeft de fotograaf de vrijheid om te fotograferen zonder zich te bekommeren omtrent technische zaken als de juiste belichtingsinstelling. De sluitertijd- en diafragmawaarden worden in de zoeker/monitor en op het data-scherm weergegeven. Het sluitertijdenbereik in de programmastand loopt van 8 tot 1/4000 seconde, wanneer de cameragevoeligheid is ingesteld op Auto (blz. 71). Ligt het helderheidsniveau van de scene buiten het belichtingsbereik van de camera, dan worden sluitertijd en diafragma op de monitor en zoeker in rood weergegeven; ze knipperen op het data-scherm.
De programmacurve van sluitertijd/diafragmacombinaties verandert met de brandpuntsafstand van het zoomobjectief. In het groothoekgebied ligt de nadruk op maximale scherptediepte voor land­schapsopnamen, terwijl in het telebereik het accent ligt op kortste sluitertijden om de gevolgen van cameratrilling te elimineren. Komt de sluitertijd beneden aan aanvaardbare grens om uit de hand te fotograferen, dan verschijnt de waarschuwing voor cameratrilling in de linker benedenhoek van de zoeker/monitor (blz. 31).
PROGRAM SHIFT De programma-automatiek is zo ontworpen dat u alles aan
de camera kunt overlaten, maar de program shift biedt de mogelijkheid ook bij programma-automatiek aanpassingen uit te voeren. Wanneer u voorafgaand aan de opname de ontspanknop half indrukt (1) worden sluitertijd en diafragma weergegeven. Geeft u de voorkeur aan een andere sluiter­tijd/diafragmacombinatie, dan draait u aan het instelwie (2); elke combinatie die verschijnt geeft een juiste belichting.
Program shift kan niet in combinatie met de ingebouwde flit­ser worden gebruikt. De camera geeft prioriteit aan flitsen; wordt de flitser uitgeklapt, dan worden alle veranderingen die met de program shift zijn gemaakt opgeheven.
1
2
De diafragmawaarde kan in halve stops worden gevarieerd tussen f/2,8 en f/8 in de groothoekstand en tussen f/3,5 en f/9,5 in de telestand. Leidt de diafragmastand tot een sluitertijd die de camera niet kan instellen, dan knippert de tijdenweergave op het datascherm en wordt de sluitertijd op de zoeker/monitor rood. De sluitertijdenreeks is bij diafragmavoorkeuze 15 tot 1/4000 seconde wanneer de cameragevoeligheid op Autostaat (blz. 71).
Wordt de sluitertijd te lang om vanuit de hand te fotograferen, dan verschijnt de waarschuwing voor cameratrilling (blz. 31) in de zoeker/monitor.Verschijnt deze waarschuwing, kies dan een lager diafragmagetal (een grotere opening) totdat de waarschuwing verdwijnt, of plaats de camera op statief.
Omdat het diafragma instelbaar is in halve stops kan het voorkomen dat de sluitertijdaanduiding na een diafragmawijziging niet verandert. Gelijk blijven van de sluitertijdaanduiding kan ook voorkomen wanneer de instelling van de cameragevoeligheid automatisch gebeurt.
De fotograaf kiest het diafragma en de camera kiest de sluitertijd die nodig is om een goede belichting te krijgen. Wanneer de A-stand is geselecteerd wordt de diafragmawaarde in de zoeker/monitor blauw.
Draai aan het instelwiel (1) om de gewenste diafragmawaarde in te stellen. Druk de ontspanknop half in om het belichtingssysteem te activeren (2); de gekozen sluitertijd wordt weergegeven.
54
DIAFRAGMAVOORKEUZE – A
1
2
ADVANCED RECORDING
O
PNAMESTAND - GEAVANCEERDE TECHNIEKEN
De fotograaf kiest de sluitertijd en de camera kiest het diafragma dat nodig is om een goede belichting te krijgen. Wanneer de S-stand is geselecteerd wordt de sluitertijdwaarde in de zoeker/monitor blauw.
Draai aan het instelwiel (1) om de gewenste sluitertijdwaarde in te stellen. Druk de ontspanknop half in om het belichtingssysteem te activeren (2); het gekozen diafragma wordt weergegeven.
55
SLUITERTIJDVOORKEUZE – S
1
2
Voor bezitters van een kleinbeeld reflexcamera komt een diafragmabereik van f/2,8 tot f/8 niet erg indrukwekkend over. Omdat echter de CCD belangrijk veel kleiner is dan het kleinbeeldfor­maat en de brandpuntsafstand van het objectief derhalve ook korter is, is de scherptediepte beduidend groter dan bij kleinbeeld. Dus zelfs met een kleinste diafragma van f/8 hebt u al veel scherptediepte.
Camera-info
De sluitertijden zijn instelbaar tot op halve stops, tussen 15 seconden en 1/2000 s wanneer de cameragevoeligheid op Auto staat. Leidt de gekozen sluitertijd tot een diafragma dat de camera niet kan instellen, dan knippert de diafragma­aanduiding op het datascherm en wordt het diafragma op de zoeker/monitor rood..
Handinstelling maakt een vrije keuze van sluitertijd en diafragma mogelijk. In deze stand worden sluitertijd en diafragma niet door de camera geregeld, waardoor de fotograaf alle zeggenschap over de belichting heeft. U kunt sluitertijd en diafragma in halve waarden instellen. Het sluitertijdenbereik is bij handinstelling 15 tot 1/2000 s seconde plus tijdopnamen, als de cameragevoeligheid is ingesteld op Auto. De cameragevoeligheid is ingesteld op ISO 100, maar kan met het functiewiel worden ingesteld (blz. 48).
De gevolgen van uw instelling zijn in de zoeker/monitor te zien. Is het beeld onder- of overbelicht, dan knipperen sluitertijd en diafrag­ma op het data-scherm en worden ze rood in de zoeker/monitor. Is de zoeker/monitor zwart, ver­meerder dan de belichting totdat u weer beeld ziet; verminder de belichting wanneer de zoeker/moni­tor wit blijft. Is het monitor-beeld als gevolg van de belichtingsinstelling te donker, druk dan gelijktijdig op de functietoets en de informatietoets om het beeld te versterken; de M op de monitor wordt dan rood. Het automatische belichtingssysteem handhaaft een helder beeld in de zoeker/monitor; het beeld noch het real-time histogram zal echter een voorstelling van het uiteindelijke beeld geven. Herhaal de procedure om de versterkte weergave op te heffen. Gebruikt u de ingebouwde flitser, dan wordt het monitor-beeld ook versterkt; dit heeft geen weerslag op de uiteindelijke belichting.
O
PNAMESTAND - GEAVANCEERDE TECHNIEKEN
56
HANDINSTELLING – M
Zo stelt u het diafragma in:
• Zet de schakelaar voor digitale effecten (2) in de stand voor belichtingscorrectie.
•Terwijl u de toets voor digitale effecten ingedrukt houdt (3) draait u aan het instelwiel (1) om het diafragma in te stellen De flitscorrectie (blz. 74) kan ook worden ingesteld, met de op-neer-toetsen van de stuurknop.
1
3
Zo stelt u de sluitertijd in:
•Draai aan het instelwiel (1) om de sluitertijd in te stellen.
2
ADVANCED RECORDING
De werking van de handinstelling kan aan persoonlijke voorkeuren worden aangepast via setup-menu (blz. 130).
56
Gebruik het instelwiel (1) om de sluitertijd voorbij de vier seconden te draaien, zodat “bulb” verschijnt.
Zet om de diafragmawaarde in te stellen de schakelaar voor digita­le effecten op belichtingscorrectie (2). Houd de effect-toets (3) ingedrukt en draai aan het AV-instelwiel (1) totdat de gewenste diafragmawaarde verschijnt.
Houd de ontspanknop gedurende de gewenste tijd ingedrukt om de tijdopname te maken. Loslaten van de ontspanknop stopt de belichting.
Tijdens de belichting blijven de zoeker en de LCD-monitor blanco. Indien ingeschakeld geeft het geluidseffect het einde van de belichting aan. De zoeker/monitor blijft blanco gedurende de belichting. Ruisonderdrukking is automatisch ingeschakeld.
Tijdopnamen moeten worden gemaakt in de stand voor handmatige belichtingsregeling (M). U kunt opnamen maken van maximaal 30 s door de ontspanknop zolang ingedrukt te houden als u wenst. Voor tijdopnamen is gebruik van een statief en een aftandsbediening sterk aan te raden. Het belich­tingssysteem van de camera kan niet worden gebruikt om de duur van tijdopnamen te bepalen. Daarvoor wordt gebruikt van een losse belichtingsmeter aangeraden.
57
1
TIJDOPNAMEN
AANSLUITING AFSTANDSBEDIENINGSKABEL (APART LEVERBAAR)
De als extra leverbare afstandsbedieningskabels (RC-1000S of RC-1000L) kunnen worden gebruikt om trilling als gevolg van aanraking van de camera te vermijden.
Verwijder het kapje van de aansluiting voor de afstandsbedie­ning. Gebruik de inkeping aan de rechterkant van het dekseltje. Om verlies te voorkomen is het dekseltje aan de body bevestigd.
Steek de stekker in het aansluitpunt.
2
3
58
O
PNAMESTAND - GEAVANCEERDE TECHNIEKEN
Met de transportstanden regelt u de manier waarop beelden worden opgenomen. Op het datascherm en in de zoeker/monitor verschijnen symbolen voor de transportstand. Kijk voor het gebruik van het functiewiel op blz. 48.
TRANSPORTSTANDEN
Enkelbeeldtransport – elke keer dat de ontspanknop wordt ingedrukt wordt een enkele opname gemaakt.
Continu-transport – opnamen maken zolang de ontspankop ingedrukt wordt gehou­den.
Zelfontspanner – om het moment van de opname te vertragen. Om zelf op de foto te komen.
Bracketing – opnameseries maken met verschil in belichting, contrast of kleurverzadi­ging.
Interval – opnameseries maken waarbij tussen elke opname een bepaalde tijd ver­strijkt.
Voor de compleetheid zijn hier alle symbolen weergegeven. De enkelbeeld- en continu-aanduiding gebruiken dezelfde positie op het data-scherm. Alle transportfunctie-symbolen verschijnen op dezelfde positie in de zoeker/monitor.
Wordt een groot aantal opnamen in een korte tijd opgenomen, dan kan het buffergeheugen van de camera vol raken. De came­ra heeft dan even tijd nodig om de beeldinformatie op de geheu­genkaart weg te schrijven. Afhankelijk van de batterijconditie wordt de opnameteller of de aanduiding voor de transportstand op de monitor/zoeker geel(zie tabel). Wacht tot de aanduiding weer wit is voordat u extra opnamen gaat maken.
UHS continu-transport – om beelden van 1280 X 960 pixels te maken met een snel­heid van ongeveer 7 beelden per seconde.
High-speed continu-transport – voor opnamen op volle beeldgrootte met ongeveer 3 opnamen per seconde.
Waarschu wing buffer vol
Opname­teller
Aanduiding transport­stand
Bepaal de beeldcompositie als beschreven bij de basishandelin­gen opname (blz. 27). Druk de ontspanknop half in (1) om belich­ting en scherpstelling voor de gehele serie te vergrendelen; is de autofocus ingesteld op continu autofocus, dan blijft de scherpstel­ling gedurende de gehele serie actief (blz. 83). Druk de ontspan­knop geheel (2) in om de serie te starten en houd hem ingedrukt.
59
In de stand voor continu-opnamen worden er achtereen opnamen gemaakt zolang de ontspanknop ingedrukt wordt gehouden. De continu-stand werkt als de motordrive van een gewone fotocamera. Het aantal opnamen dat u per keer achtereen kunt opnemen is afhankelijk van de instellingen voor beeldkwaliteit en beeldgrootte. De maximale opnamesnelheid is 2 beelden per seconde, met handmatige scherpstelling en handmatige belichtingsregeling. De continu-stand stelt u in met de keuzeknop (blz. 48).
Wanneer de ontspanknop wordt ingedrukt en ingedrukt wordt gehouden, begint de camera opnamen te maken; hij gaat door totdat het maximale aantal opnamen is bereikt of totdat de ontspanknop wordt losgelaten. De ingebouwde flitser kan worden gebruikt, maar de camera wacht steeds met de volgende opname totdat de flitser opgeladen is. Onderstaand overzicht geeft het maximum aantal beelden op dat bij verschillende combinaties van beeldkwaliteit en beeldgrootte kan worden gehaald.
1
2
CONTINU TRANSPORT
Standaard
Fijn
Extra fijn
2560 X 1920
grootte
kwaliteit
1600 X 1200 1280 X 960 640 X 480
7 10 17
12 19 29
15 27 42
33 61 84
Superfijn
5
3
– 3
– 3
– 3
RAW
60
O
PNAMESTAND - GEAVANCEERDE TECHNIEKEN
HIGH-SPEED CONTINU-TRANSPORT
Bepaal de beeldcompositie als beschreven bij de basishandelin­gen opname (blz. 27). Druk de ontspanknop half in (1) om de belichting te vergrendelen en stel scherp voor de gehele serie. Druk de ontspanknop verder in en houd hem ingedrukt (2) om de opnameserie te starten. Bij opnamen op vol formaat blijft de monitor blanco.
Verschijnt de waarschuwing voor lage baterijcapaciteit (blz. 21), dan zal het aantal beelden dat kan worden opgenomen worden verminderd. Een lage batterijcapaciteit leidt er ook toe dat er geen RAW- en Superfijn-beelden in serie kunnen worden opge­nomen; voor elke nieuwe opname moet dan de ontspanknop opnieuw worden ingedrukt.
Met high-speed continu-transport kunt u snel opnamen achtereen maken. U kunt fotograferen met ca. 3 beelden per seconde op vol formaat, met handmatige scherpstelling en handingestelde belich­ting. Bij opnamen kleiner dan 2560 X 1920 pixels ligt de snelheid hoger. Continu-transport stelt u in met het functiewiel (blz. 48).
Drukt u de ontspanknop in en houdt u hem ingedrukt, dan blijft de camera opnamen maken totdat het maximum aantal is bereikt of de ontspanknop wordt losgelaten. De ingebouwde flitser kan wor­den gebruikt, maar de opnamefrequentie gaat sterk omlaag omdat tussen de opnamen door moet worden bijgeladen. Onderstaande tabel geeft het maximum aantal opnamen aan bij verschillende combinaties van kwaliteit en grootte.
1
2
Standaard
Fijn
Extra fijn
2560 X 1920 1600 X 1200 1280 X 960 640 X 480
7 10 17
12 19 29
15 27 42
33 61 84
Superfijn
RAW
5
3
– 3
– 3
– 3
grootte
kwaliteit
61
Met de stand UHS continu-transport kunt u series beelden van 1280 x 960 pixels maken met een snelheid van ongeveer 7 beelden per seconde. Het aantal beelden dat u per keer kunt opnemen is afhankelijk van de beeldkwaliteitsinstelling: extra fijn 32 beelden, fijn – 62 beelden en standaard – 100 beelden. Deze instelling is niet te gebruiken in combinatie met de superfijn- of RAW-instellingen (blz. 84), met flits of met Digitale Onderwerpsprogramma’s. Staat de beeldkwaliteit ingesteld op RAW of superfijn voordat u de transportstand selecteert, dan wordt de beeldkwaliteit teruggezet op fijn. Sluitertijden langer dan 1/8 seconde kunnen niet worden gebruikt. Verschijnt de waarschuwing dat de baterij bijna leeg is (blz. 21), dan kan er niet worden gefotografeerd. De UHS continu-transportstand wordt ingesteld met het functiewiel (blz. 48).
Wordt de ontspanknop ingedrukt en ingedrukt gehouden, dan maakt de camera opnamen totdat het maximum aantal is bereikt of totdat de ontspanknop wordt losgelaten.
Bepaal de beelduitsnede zoals beschreven bij de basishandelingen (blz. 27). Druk de ontspanknop half in (1) om de belichting en de scherpstelling voor de serie te vergrende­len. Druk de ontspanknop geheel in en houd hem ingedrukt (2) om de foto’s te maken. Zeer felle lichtbronnen in beeld kunnen strepen veroorzaken. Een opgenomen beeld kan zwarte partijen vertonen waar beeldinformatie verloren is gegaan. Tijdens het vastleggen van de serie blijft de zoeker/monitor tijdens het wegschrijven blan­co.
UHS CONTINU-TRANSPORT
1
2
UHS CONTINU-TRANSPORT-FILMS
Door de UHS movie functie in te schakelen in de Advanced 1 sectie van het opnamemenu, wordt er automatisch een VGA (640 X 480) filmbestand met audio samengesteld uit de opgenomen foto’s. Wanneer deze functie actief is verschijnt het filmcamerasymbool naast de aanduiding voor UHS continu-transport in de zoeker/monitor. De tijd die nodig is om het filmbe­stand te maken is ongeveer gelijk aan de opnametijd; de monitor blijft blanco en het toegangslampje brandt tijdens die periode. Het sluitergeluid is uitgeschakeld.
62
O
PNAMESTAND - GEAVANCEERDE TECHNIEKEN
BRACKETING
Met deze functie maakt u zogenaamde belichtingstrapjes van drie opnamen. Eén opname is normaal belicht, één is overbelicht, de andere is onderbelicht. Naast deze belichtings-bracketing is het ook mogelijk variatie-series te maken met contrast, kleurverzadiging en de stand filter. U kunt echter maar één bracketing-soort tegelijk gebruiken. U kunt bracketing instellen met het functiewiel (blz. 48).
Zet het functiewiel in de transportstand (1). Druk de functietoets in (2) en draai aan het instelwiel (3) om de bracketing-stand in te stellen
De volgorde van een Belichtings-bracketing-serie is normale belichting (volgens de aanduiding van sluitertijd en diafragma), onderbelichting en overbelichting. De Belichtings-bracketing staat op stap­pen van 0.3 Ev (0,3 LW), maar kan worden ingesteld op 0,5 LW of 1,0 LW in de Advanced 2 sectie van het opnamemenu (blz. 80).
Stel contrast, kleurverzadiging of filter in op het gewenste niveau; de bracketing-serie varieert van 1 niveau onder naar 1 niveau boven het standaard-niveau. Kijk onder Regeling Digitale Effecten op bladzijde 73 voor de instellingen van contrast, kleurverzadiging en filter. Is het contrast of de kleurver­zadiging op het hoogste niveau ingesteld (± 3), dan wordt een van de opnamen op ±4 gemaakt en ontstaat de volgende serie: bijvoorbeeld +3, +2, +4. Bij RAW-opnamen kunnen de maximale niveaus niet worden overschreden en zitten er dan twee identieke opnamen in de serie (+3, +2, +3). Een zwartwit filter-bracket laat de scene ook met en zonder filter zien (blz. 155). Werd filter 10 geselec­teerd, dan wordt de filterserie 10, 9, 0.
Draai aan de schakelaar digitale effecten om uw bracketing-keuze te maken. Meer informatie over de digitale effecten op blz. 73.
Belichtings-bracketing
Contrast-bracketing
Bracketing kleurverzadiging Filter-bracketing
2
1
3
63
Is de geheugenkaart vol of laat u de ontspanknop los voordat de serie is voltooid, dan wordt de serie niet afgemaakt.
Wilt u een flits-bracketing-serie maken, zet dan de schakelaar digitale effecten in de stand voor belichting, en klap de flitser van de camera uit. Bij gebruik van flitslicht wordt de bracketing-reeks niet met een enkele druk op de knop gemaakt. Voor elke opname van de serie moet de ontspanknop worden ingedrukt. Scherpstelling en belichting zijn ook bij deze standen gebaseerd op de eerste opname. Naast het bracketing-symbool verschijnt resterende aantal bracketing-opnamen.
Wordt in belichtingsstand S een bracketing-serie gemaakt, dan wordt bij de serie met het diafragma gevarieerd. In de standen A en M wordt er met de sluitertijd gevarieerd. Het is mogelijk in de M-stand met het diafragma te corrigeren;’ dan moet de schakelaar digitale effecten in de belichtingsstand staan en dient de knop digitale effecten tijdens de opnamen ingedrukt te zijn. In de P-stand wordt er met sluitertijd en diafragma gevarieerd.
OVER BRACKETING
Normaal
Onder
Belichtings-bracketing
Bepaal de beeldcompositie als beschreven bij de basishandelingen opname (blz. 27). Druk de ontspanknop half in (1) om de belichting voor de serie te vergrendelen; wan­neer de camera op continu AF (blz. 83) is ingesteld blijft hij tijdens de serie de scherp­stelling bijregelen. Druk de ontspanknop geheel in (2) en houd hem ingedrukt om de serie te maken; de drie opnamen worden gemaakt.
1
2
Aantal beelden in bracke­ting-serie
Opnameteller
Over
64
O
PNAMESTAND - GEAVANCEERDE TECHNIEKEN
INTERVAL
Aantal beelden in interval-serie
Opnameteller
Met de intervalfunctie maakt u een serie foto- of filmopnamen met vaste tussenpozen. Op deze manier kunt u vertraagde processen versneld weergeven, zoals het opengaan van een bloem of de bouw van een huis. De ingebouwde flitser kan worden gebruikt. Direct weergeven (blz. 100) is uitge­schakeld.
De parameters van de intervalserie stelt u in de Advanced 1 sectie van het opnamemenu in. Kijk bij het navigatie-gedeelte op blz. 80 voor het gebruik van het menu. De lengte van de interval tussen de opnamen is instelbaar op 1 – 10, 15, 20, 30, 45 en 60 minuten. Het aantal beelden van de serie wordt ingesteld in de menu-optie frames: 2 – 99 beelden.
Zet de transportstand op interval met het functiewiel (blz. 48). Zet de camera op statief en bepaal de beeldcompositie zo dat het onderwerp binnen het scherpstelkader valt; de camera stelt scherpstel­ling, belichting en witbalans in en laadt de flitser vlak voordat de opname moet worden gemaakt. Continu AF is ook te gebruiken. Instellingen die met de spot/AE-toets zijn vergrendeld worden na het eerste beeld opgeheven (blz. 43). Wilt u de automatiek passeren, gebruik dan handmatige scherp­stelling (blz. 43), handmatige belichtingsregeling (blz. 56) en vaste of eigen witbalansinstelling (blz.
67).
Still image (foto) – hiermee maakt u een serie foto’s, op basis van de parameters die u in het opnamemenu instelde. Beeldgrootte en -kwaliteit zijn instelbaar.
Film met versnelde weergave – hiermee maakt u een film waarmee langzame processen versneld worden weergegeven, overeenkomstig de gekozen parameters. Het filmbestand wordt afgespeeld op vier beelden per seconde. Is beeldgrootte ingesteld op RAW of Superfijn voordat deze stand werd gekozen, dan wordt de kwaliteit teruggezet op fijn.
65
Ga na of de geheugenkaart genoeg opslagcapaciteit heeft voor het aantal beelden waar de interval­serie uit moet bestaan door het aantal beelden waaruit de serie moet bestaan te vergelijken met het aantal beelden dat nog kan worden opgenomen. Bij foto’s is het mogelijk de beeldgrootte en -kwa­liteit in te stellen om het aantal beelden te verhogen dat op de geheugenkaart kan worden opgesla­gen.
Druk de ontspanknop in om de serie te starten. Tijdens de intervalserie worden zoeker en monitor uitgeschakeld om stroom te sparen. "Int" verschijnt op het data-scherm en de opnameteller op het data-scherm telt af hoeveel intervalopnamen er nog te maken zijn. Het toegangslampje brandt wan­neer er een beeld wordt opgeslagen.
Ondergaande zon: intervals van 10 minuten
De camera stopt met opnemen en staat weer paraat voor een nieuwe serie wanneer het ingestelde aantal opnamen is gemaakt of wanneer de geheugenkaart vol is. Wilt u een intervalserie stoppen, zet dan de camera uit.
Bij het bekijken van films met versnelde weergave spelen de prestaties van de computer een rol. Op tragere computers kan het weergeven van beelden die met 2560 x 1600 pixels werden opgenomen leiden tot het wegvallen van beelden.
66
O
PNAMESTAND - GEAVANCEERDE TECHNIEKEN
Met de zelfontspanner stelt u het moment van de opname met ongeveer 10 seconden uit, zodat u zelf op de foto kunt komen. De zelfontspanner wordt ingesteld met het functiewiel (blz. 48).
Plaats de camera op statief, bepaal de beelduitsnede als beschreven bij de basistechnieken (blz. 27). Scherpstelvergrendeling (blz. 28) of het Flex-scherpstel­punt (blz. 45) zijn te gebruiken bij onderwerpen buiten het beeldmidden. Druk de ont­spanknop half in om belichting en scherpstelling te vergrendelen. Druk de ontspan­knop geheel in om het aftellen te starten. Omdat scherpstelling en belichting worden bepaald bij half indrukken van de ontspanknop moet u niet voor de camera staan. Controleer altijd de scherpstelling met de scherpstelsignalen voordat u het aftellen start (blz. 29).
Tijdens het aftellen knippert het zelfontspannerlampje voorop de camera; het knipperen gaat vergezeld van een audio-signaal. Een paar seconden voor de opname gaat het lampje sneller knipperen. Vlak voordat de opname wordt gemaakt brandt het lampje constant. Wilt u het aftellen stoppen, druk dan op de pro­auto-toets of verander de stand van de flitser (uit- of neerklap­pen). Het audiosignaal kan worden uitgeschakeld in de basis­sectie van het setup-menu (blz. 118).
ZELFONTSPANNER
U kunt de zelfontspanner ook gebruiken om bij lange tijdopnamen cameratrilling te vermijden. Wanneer u vanaf statief fotografeert kunt u opnamen van statische onderwerpen (landschap­pen, stillevens, macro-opnamen) met de zelfontspanner maken. Omdat er op het moment dat de opname begint geen contact met de camera is kan de fotograaf geen trilling veroorzaken.
Opnametips
1
2
67
De witbalans zorgt ervoor dat er onder uiteenlopende lichtomstandigheden een neutrale kleurweergave wordt verkregen. Het effect is vergelijkbaar met de keuze voor daglicht- of kunstlichtfilm of kleurcorrectiefilters bij traditionele foto­grafie.
Eigen instelling – voor het gebruiken van een eigen witbalansinstelling.
WITBALANS
Geen
display
Fluorescentielicht – voor fluorescentielicht, zoals de TL-verlichting van een kantoor.
Kunstlicht – voor kunstlicht, zoals het licht van huiskamergloeilampen.
Daglicht – voor opnamen buiten; binnenshuis bij invallend zonlicht.
AUTO / AWB – meet de kleurtemperatuur en past de witbalans dienovereenkomstig
aan..
Bewolkt – Voor buitenopnamen bij bewolkt weer.
Eigen instelling maken – voor het maken van en eigen witbalansinstelling.
Is de automatische witbalans ingeschakeld, dan verschijnt "Auto" op het data-scherm en "AWB" (automatische witbalans) in de zoeker/monitor. Is er een andere instelling gekozen dan automatische witbalansinstelling, dan verschijnt een symbool dat met de gekozen instelling correspondeert. Kijk voor de instelling met het functiewiel op blz. 48.
68
O
PNAMESTAND - GEAVANCEERDE TECHNIEKEN
AUTOMATISCHE WITBALANS
VASTE WITBALANSINSTELLINGEN
De automatische witbalans houdt automatisch rekening met de kleurtemperatuur van een scène. In veel gevallen zal de AUTO-instelling voor een uitgebalanceerd resultaat zorgen, zelfs bij menglicht (verschillende lichtbronnen). Bij gebruik van de ingebouwde flitser wordt de witbalans ingesteld op de kleurtemperatuur van de flitser.
Met de witbalans kunt u geen correcties uitvoeren voor het licht van natriumlampen (snelweg­verlichting) en kwikdamplampen. Wilt u bij dat soort licht foto’s van mensen maken, dan kunt u flitsen om toch een neutrale kleur op het onderwerp te krijgen. Voor landschappen met dit soort lichtbronnen kan het beste de daglichtinstelling worden gekozen. Automatische witbalans, vast witbalans en eigen witbalansinstelling veranderen de kleur van neonlicht niet.
Opnametips
De vast instellingen moeten worden gekozen voordat de opname wordt gemaakt. Eenmaal ingesteld is het effect direct in de zoeker/monitor zichtbaar. Er zijn vijf instellingen beschikbaar: daglicht, kunstlicht, fluorescentielicht 1, fluorescentielicht 2 en bewolkt. Fluorescentielicht 1 (Fluorescent 1) is voor standaard fluorescentielicht, stand 2 (Fluorescent 2) is voor fluorescentieverlichting met een kleur die meer op daglicht lijkt. Onder fluorescentieverlichting wordt het licht verstaan van TL- en PL­lampen.
De ingebouwde flitser kan bij de vaste witbalansinstellingen worden gebruikt, maar zal bij instelling op fluorescentielicht en kunstlicht een roze of blauwachtige zweem geven. De flitser heeft de kleurtemperatuur van daglicht en geeft goede resultaten in de daglichtinstelling.
Het is mogelijk de witbalans van de camera op een speciale lichtsituatie af te stemmen. U kunt deze instelling opslaan en op elk gewenst moment weer oproepen. Een eigen witbalansinstelling kan vooral goed van pas komen wanneer er verschillende soorten licht in het geding zijn en er om een zeer zorgvuldige instelling wordt gevraagd.
EIGEN WITBALANSINSTELLING
Om de camera te ijken moet u de functietoets indrukken, en aan het instelwiel draaien totdat het symbool voor de eigen witbalansin­stelling en "SET" op het data-scherm en in de zoeker/monitor (in rood) verschijnen. Houd de functieknop ingedrukt (1) en gebruik de op/neer-toetsen van de stuurknop (2) om een van drie geheugenre­gisters te kiezen. Neem een wit onderwerp, bijvoorbeeld een vel papier en vul er het beeld mee; het hoeft niet scherp te zijn, het moet wel het licht opvangen waar het om gaat. Druk de ontspan­knop in om de ijking uit te voeren.
Gaat er tijdens deze ijking iets mis, dan verschijnt er een foutmel­ding in de zoeker/monitor. Druk op de stuurknop (controller) om de boodschap te wissen; het symbool voor de eigen witbalansinstelling wordt geel om aan te geven dat er iets mis is.Voer de ijkprocedure opnieuw uit. U kunt dit herhalen zo vaak u het nodig acht.
De instelling blijft in het gebruikte geheugenregsiter opgeslagen totdat een nieuwe ijking voor in de plaats komt . Wilt u de zo verkregen instelling opnieuw gebruiken, druk dan op de functietoets en draai aan het instelwiel totdat het symbool voor de eigen witbalansinstelling zonder "SET" op het data-scherm en in de zoeker/monitor (in wit) verschijnt. Houd de functieknop ingedrukt (1) en gebruik de op/neer-toetsen van de stuurknop (2) om een van drie geheugenregisters te kiezen.
Bij een eigen witbalansinstelling kan de flitser worden gebruikt. Omdat het flitslicht een daglicht-kleur­temperatuur heeft moet u wanneer de witbalans op een ander type lichtbron is geijkt wel rekening houden met een kleurzweem.
69
Bij het ijken is de kleur van het object waarop u de meting uitvoert erg belangrijk. Het moet zui­ver wit zijn. Alleen dan bent u er zeker van dat de camera zich uitsluitend oriënteert op de kleur van het licht, en niet op de kleur van het object. Een stuk wit papier is een ideaal meetobject. Neem het mee in uw cameratas.
Bij zeer sterke lichtbronnen kunnen zich ijkfouten voordoen, vooral bij zeer krachtige flitsers. Gebruik dan een grijskaart als meetobject, zodat de camera minder licht te meten krijgt, of kies in de handinstelling een kleiner diafragma om het binnentredende licht te temperen.
Opnametips
2
1
70
O
PNAMESTAND - GEAVANCEERDE TECHNIEKEN
CAMERAGEVOELIGHEID – ISO
Voor de cameragevoeligheid kunt u kiezen uit vijf instellingen: Auto, 100, 200, 400 en 800. De waarden zijn gebaseerd op ISO-equivalenten. ISO is de stan­daard voor filmgevoeligheid; hoe hoger het getal, des te gevoeliger is de film. Kijk voor het gebruik van het functiewiel op blz. 48.
In de auto-stand past de camera de gevoeligheid automatisch aan de lichtom­standigheden aan, tussen ISO 100 en 200. Is er een andere dan de auto-stand
gekozen, dan verschijnt "ISO" op het data-scherm en verschijnen "ISO" en de ingestelde waarde in de zoeker/monitor.
Net als bij conventionele fotografie neemt de afbeeldingskwaliteit af als de gevoeligheid hoger wordt. Bij digitale fotografie neemt de beeldruis toe. Een instelling op ISO 100 geeft de minste ruis, ISO 800 de meeste. Verandering van de ISO-instelling heeft ook gevolgen voor het flitsbereik (blz. 66). Hoe hoger de ISO-waarde, des te groter is het bereik.
Een verdubbeling van de ISO-waarde is gelijk aan een verhoging ter waarde van 1 stop of licht­waarde (zie blz. 79) en geeft een verdubbeling van de cameragevoeligheid. Een verandering van 100 naar 800 verhoogt de gevoeligheid met een factor 8 oftewel 3 stops. Met hoge ISO-instellingen (400,
800) kunt ook bij weinig licht uit de hand fotograferen, zonder dat u een flitser nodig heeft. .
Bij het maken van tijdopnamen (blz. 57) kan ruis zich sterker voordoen vanwege de ongebruike­lijk lange belichtingstijden. Lagere tijdopnamen met lagere ISO-instellingen geven minder ruis dan de equivalente belichting bij een hogere ISO-waarde. Een belichting van 15 s bij ISO 200 geeft bijvoorbeeld minder ruis dan een belichting van 4 s op ISO 800. Bij lange tijdopnamen met een hoge ISO-instelling kan zich ruis manifesteren die door interfe-
rentie wordt veroorzaakt.
Camera -info
71
FLITSBEREIK EN CAMERAGEVOELIGHEID
Flitsbereik (groothoek)ISO-stand
AUTO
100 200 400 800
0,5 m ~ 3,8 m
Flitsbereik (tele)
0,5 m ~ 3,0 m 0,5 m ~ 2,7 m 0,5 m ~ 3,8 m 0,5 m ~ 5,4 m 0,5 m ~ 7,6 m
0,5 m ~ 2,1 m
0,5 m ~ 3,0 m
0,5 m ~ 4,2 m
0,5 m ~ 6,0 m
Voor goede flitsopnamen is het nodig dat het onderwerp zich binnen het flitsbereik bevindt. Het flitsbereik wordt vergroot door de cameragevoeligheid te verhogen. Staat de cameragevoeligheid op auto, dan wordt bij flitsen automatisch tussen ISO 100 en 200 gekozen. Het flitsbereik wordt gemeten vanaf de CCD. Als gevolg van het optische systeem is het bereik in tele- en groothoekstand verschillend.
Het sluitertijdenbereik is afhankelijk van de gekozen cameragevoeligheid. Een verandering in ISO heeft alleen invloed op de langste sluitertijden, maar heeft geen betrekking op de duur van tijdopna­men (bulb).
SLUITERTIJDENBEREIK EN CAMERAGEVOELIGHEID
Getallen tussen haakjes hebben betrekking op de 200 mm zoomstand.
15 s
Belichtingsstand
A-stand
15
sS-stand
15
sM-stand
8 (10) s
P-stand
15 s 15 s 15 s
15 s
15 s 15 s 15 s
8 (10) s
8 (10) s 8 (10) s 8 (10) s
2 (6) s
4 (6) s 4 (6) s 4 (6) s
2 (3) s
800AUTO 100 200 400
Met een extra flitser geeft u deze camera veelzijdiger flitsmogelijkheden. Kijk op blz. 154 voor compatible flitsers. Is de camera niet in gebruik, verwijder dan altijd de externe flitser. Schuif het beschermkapje op de flitsschoen om de contacten te beschermen.
Verwijder het beschermkapje van de flitsschoen als afgebeeld. Schuif de flitser op het flitsschoentje van de camera totdat hij niet verder gaat.
Op de flitsaansluiting kunt u een studio- of reportageflitser op de camera aansluiten, door middel van een standaard flitskabel. De aansluiting is compatible met flitsers met een voltage van 400 V of lager; zowel centrumpositieve (normale polariteit) als centrumnegatieve (positieve polariteit) flitsers kunnen worden gebruikt.
Schroef het beschermdopje van de flitsaansluiting los. Steek de stekker van de flitskabel goed in de flitsaansluiting van de camera. Plaats het beschermdopje altijd terug als u de aan­sluiting niet gebruikt.
Voor een goede belichting dient u de handmatige belichtings­regeling te gebruiken (blz. 56). Stel de sluitertijd in op een tijd die gelijk is aan of korter dan de flits­duur van de flitser; kijk daarvoorin de gebruiksaanwijzing van de flitser. Is de ingebouwde flitser uit­geklapt terwijl er een flitser op de flitsaansluiting is aangesloten, dan zullen beide flitsers in werking treden. De automatische flitsbelichtingsregeling is dan echter niet in staat een correcte belichting te geven. Wilt u de ingebouwde flitser als invulflitser gebruiken, gebruik dan de handmatige flitsregeling (blz. 94).
Het is aan te bevelen een eigen witbalans-instelling aan te maken voor het licht van de gebruikte flit­ser (blz. 68). Gebruik bij het ijken de sluitertijd- en diafragma-instelling die u voor de definitieve foto gaat gebruiken. Het kan nuttig zijn een grijskaart als meetobject te gebruiken. Door de grijze tint wordt de intensiteit van krachtige flitser wat getemperd. Is het niet goed mogelijk zelf een witbalans­instelling aan te maken, gebruik dan de vooringestelde daglichtinstelling; het gebruik van de automa­tische witbalansinstelling wordt niet aanbevolen.
72
O
PNAMESTAND - GEAVANCEERDE TECHNIEKEN
MINOLTA FLITSER BEVESTIGEN
FLITSAANSLUITING GEBRUIKEN
Zet de schakelaar digitale effecten op de functie die u wilt gebruiken.
Aanpassingen blijven gehandhaafd totdat ze met de hand worden teruggezet. U kunt de verschillende cor­recties gecombineerd gebruiken. Is een ander waarde dan nul ingesteld, dan verschijnt er een indicatie op het data-scherm en in de zoeker/monitor.
Gebruik om de flitscorrectie aan te passen de op/neer­toetsen van de stuurknop in plaats van het instelwiel. Zie blz. 74.
73
2
REGELING DIGITALE EFFECTEN
1
Houd de effect-toets in het midden van de effectschakelaar ingedrukt en draai aan het instelwiel bij de ontspanknop om de gewenste waarde in te stellen. Loslaten van de toets zet de waarde vast.
De regeling digitale effecten is een belangrijk onderdeel van uw camera. U kunt er belichtingscorrec­ties mee uitvoeren, maar u kunt ook het beeldcontrast, de kleur en de kleurverzadiging aanpassen. Het gevolg van elke instelling is zichtbaar in de zoeker/monitor voordat het beeld wordt opgenomen. De correcties worden op het beeld toegepast voordat het wordt gecomprimeerd en opgeslagen. Zo bent u in staat de beeldinformatie te optimaliseren voordat u de plaats van de opname verlaat. De digitale effectsturing werkt ook bij filmopnamen.
Belichting
Contrast
Kleurverzadiging
Filter
Wilt u alle instellingen die met de schakelaar digitale effec­ten zijn uitgevoerd terugzetten in hun neutrale stand, druk dan op de Pro-auto-toets terwijl u de knop digitale effecten ingedrukt houdt.
74
O
PNAMESTAND - GEAVANCEERDE TECHNIEKEN
BELICHTINGS- EN FLITSCORRECTIE
U kunt zowel de gewone belichtingsregeling als de flitsdosering corrigeren om het uiteindelijke beeld lichter of donkerder te maken. U kunt de belichting corrigeren tot plus/min 2 stops en stappen van 1/3 stop (blz. 79). De belich­tingscorrectie en de flitscorrectie blijven gelden totdat u ze weer op nul zet.
De correctie moet worden ingesteld voordat de opname wordt gemaakt. Wanneer u de belichtings- of flitscorrectie instelt verschijnt de verandering in
lichtwaarden op het data-scherm en in de zoeker/monitor. Nadat de instelling is uitgevoerd zijn de sluitertijd- en/of diafragma-aanduiding aan gepast. Omdat de correcties in kleine stapjes kunnen worden uitgevoerd kan het soms voorkomen dat u na het instellen van de correctie­waarde dezelfde sluitertijden en/of diafragmawaarde ziet.
2
1
Flitscorrectie
Belichtings­correctie
3
Houd de toets digitale effecten (1) ingedrukt en stel de belichtingscorrectie in door aan het instelwiel (2) te draaien, of stel de flits­correctie in met de op/neer-toets van de stuurknop (3).
Zet de schakelaar digitale effecten in de stand belichtingscorrectie
Laat de toets digitale effecten los (1) om de instelling door te voeren.
Soms wordt de belichtingsmeter van de camera door bepaalde omstandigheden misleid. Dan biedt de belichtingscorrectie uitkomst. Zo kan bijvoorbeeld een zeer licht tafereel, zoals een sneeuw­landschap of een zonbeschenen wit strand te donker op de opna­me komen. Pas dan voordat u de opname maakt de belichting aan met een correctie van +1 of +2 om een juiste belichting te krijgen. In dit voorbeeld ziet het donkere tafereel er op de LCD-monitor licht en uitgebleekt uit. Door de belichting met -1,5 te verminderen wordt de sfeer van de ondergaande zon bewaard.
Schakelt u invulflitsen in om de schaduwen op iemands gezicht op te helderen die door der felle zon worden veroorzaakt, dan kunt u de flitscorrectie gebruiken om de sterkte van de invulflits te regelen. Daarmee bepaalt u dan de verhouding tussen lichte en donkere partijen, want de invulflits heldert de donkere delen op, maar is in de lichte delen niet terug te vin­den. Stelt u de flitscorrectie in op een negatieve waarde, dan krijgen de schaduwen minder licht dan bij een standaard invulflits, maar details in de schaduwen zullen wel beter zichtbaar worden dan zonder flits. Een hogere waarde verlaagt het contrast en kan schaduwen zelfs bijna doen ver­dwijnen.
75
Positieve correctie
Geen correctie
Negatieve correctie
Opnametips
76
O
PNAMESTAND - GEAVANCEERDE TECHNIEKEN
U kunt het contrast van een scène op in totaal 7 niveaus (± 3) instellen. Is
het contrast te groot, dan gaat er beeldinformatie verloren; is het contrast te
laag, dan ziet het beeld er vlak en onrealistisch uit. Met contrastcorrectie
hebt u de mogelijk de beeldinformatie van een scène of gebeurtenis te opti-
maliseren.
U moet de correctie instellen voordat u de opname maakt. Wanneer u de
contrastinstelling verandert verschijnt er een symbool op het data-scherm in het live-beeld. Het data-scherm en de zoeker/monitor geven aan of er een verhoging (+) of een verla­ging (-) van het contrast is ingesteld. Is het contrast ingesteld op een andere waarde dan nul, dan blijft het symbool als waarschuwing zichtbaar.
CONTRASTCORRECTIE
Situatie met hoog contrast
Situatie met laag contrast
Na correctie
Na correctie
In de elektronische zoeker en op de LCD-monitor zijn veranderingen in contrast en kleurverza­diging vaak veel moeilijker te beoordelen dan op een computerscherm. Maak bij twijfel een auto-bracketing-serie (blz. 62), of stel zelf een paar alternatieven in.
Opnametips
U kunt de kleurverzadiging van een scène over zeven niveaus (± 3) aanpas-
sen. U kunt daarmee de kleren levendiger of minder intens maken.
De kleurverzadiging moet worden ingesteld voordat de opname wordt
gemaakt. Wanneer u de kleurverzadiging verandert verschijnt er een sym-
bool in het live-beeld. De zoeker/monitor geeft aan of er een verhoging (+) of
een verlaging (-) van de verzadiging is ingesteld. Is de kleurverzadiging inge-
steld op een andere waarde dan nul, dan blijft het symbool als waarschu-
wing zichtbaar.
CORRECTIE KLEURVERZADIGING
U kunt de algehele kleur van een scene veranderen met de regeleenheid
digitale effecten. De Filter-effecten verschillen naar gelang de gebruikte
kleurinstelling, zie de kleurvoorbeelden op blz. 155.
Het filter moet worden ingesteld voordat het beeld wordt opgenomen.
Wanneer de filterfunctie is ingesteld verschijnt het filtersymbool met een
getal erbij, dat aangeeft welk filter er wordt gebruikt. Elke instelling is in het
beeld in de zoeker/monitor terug te vinden. Staat het filter op elke andere
instelling dan nul, dan blijft het symbool als waarschuwing zichtbaar.
Bij gebruik met de kleurinstellingen Natural Color, Vivid Color of Adobe RGB kan het Filter worden ingesteld in zeven niveaus van +3 tot –3. Een positieve correctie werkt als een warmgetint filter. Een negatieve correctie heeft het tegengestelde effect en maakt het beeld koeler.
Gebruikt u de filtercorrectie in de zwartwitstand van de kleurinstelling, dan zijn er elf tinten beschik­baar. De filterinstelling volgt een cyclus van neutraal naar rood, naar groen, naar magenta, naar blauw en dan weer terug naar neutraal. De nulstand is neutraal. Zwartwit-filterinstellingen werken niet door op RAW-beelden.
FILTER
77
Fotograferen is een waardevolle en aangename bezigheid. Met de moderne cameratechniek wordt u gelukkig veel meet- en regelwerk uit handen genomen. Kennis van nu de volgende basisprincipes zal u helpen uw foto's nog meer naar uw hand te zetten.
Het diafragma, de regelbare opening in het objectief, regelt niet alleen de hoeveelheid doorgelaten licht, maar ook de scherptediepte; dat is de zone voor en achter het onderwerp waarin alles scherp wordt weergegeven. Hoe hoger het diafragmagetal, des te groter is de scherptediepte. Dan is bijvoor­beeld alles vanaf 1,5 m van de camera tot aan de horizon scherp. Bij een hoog diafragmagetal is de opening in het objectief klein, dus dat vraagt wel om relatief lange sluitertijden. Dat is weer niet het geval bij een laag diafragmagetal (een grote opening), dat een beperkte scherptediepte geeft; dan is bijvoorbeeld alleen het onderwerp scherp maar blijft de achtergrond onscherp. Een goede instelling voor portretten, met een scherp onderwerp en een onscherpe achtergrond. Landschapsfoto's moeten vaak van voor tot achter scherp zijn en vragen door­gaans dus om een hoog diafragmagetal voor veel scherptediepte.
78
De scherptediepte verandert ook met de brandpuntsafstand. Hoe korter de brand­puntsafstand (hoe groter de beeldhoek), des te groter is de scherptediepte.
F
OTOGRAFISCHE BASISPRINCIPES
FOTOGRAFISCHE BASISPRINCIPES
79
De sluiter regelt niet alleen de duur van de belich­ting maar bepaalt ook in hoeverre beweging scherp (bevroren) worden weergegeven. Korte sluitertijden worden gebruikt in actiefotografie om beweging te bevriezen. Lange sluitertijden geven bewegingen in een waas weer, denk bijvoor­beeld aan het stromen van een waterval. Bij lange sluitertijden is een gebruik van een goed statief belangrijk.
De uitwerking van een diafragma/sluitertijdcombinatie is niet op het live-beeld van de camera te zien. Het grote voordeel van een digitale camera is wel dat u even een opname kunt maken om te zien of alles naar wens is. Maak dus bij werk waar het er erg op aan komt eerste testopnamen en bekijk ze meteen met Snelweergave/Quick View (blz. 34). Bevalt het beeld u niet, dan wist u het en probeert u het opnieuw met een andere instelling van sluitertijd en/of diafragma.
WAT IS EEN LICHTWAARDE (LW)? WAT IS EEN STOP?
LW staat voor lichtwaarde. Het begrip stop refereert aan de klikstops voor het instellen van sluitertijd en diafragma op mechanische camera's. Een verschil van 1 lichtwaarde of 1 stop betekent een vermindering of verdubbeling van de hoeveelheid licht. + 1 LW is een verdubbeling van de hoeveelheid licht, -1.0 LW een halvering. +2,0 LW is viermaal zoveel licht, -2.0 LW een kwart.
1
2
Activeer het opnamemenu met de menu-toets (1). De tab "Basic" bovenin het menu licht op. Gebruik de links/rechts-toetsen van de stuurknop (2) om de gewenste menu-tab te doen oplichten; bij veranderen van de tabs veranderen ook de menu's.
80
M
ENU OPNAMESTAND
NAVIGEREN DOOR HET OPNAMEMENU
In de opnamestand drukt u op de menu-toets (1) om het menu te activeren.Met de menu-toets laat u het menu na het verrichten van de instellingen ook weer verdwijnen. Gebruik de vierwegtoetsen van de stuurknop (2) om de cursor in het menu te verplaatsen. Druk op de centrale toets van de stuur­knop om een instelling te openen.
Wordt het gewenste menudeel weergegeven, gebruik dan de op/neer-toetsen om door de menu-opties te scrollen. Laat de optie waarin u iets wilt veranderen oplichten.
Druk nu op de rechts-toets van de stuurknop; u krijgt nu de instellingen te zien waaruit u kunt kiezen, met een pijl bij de huidige. Om terug te keren naar de menu-opties moet u op de links-toets te drukken.
Gebruik de op/neertoetsen om de nieuwe instelling te laten oplichten.
Druk op de centrale toets van de stuurknop om de oplichtende instelling te selecteren.
Is een instelling eenmaal geselecteerd, dan keert de cursor terug naar de menu-opties en de nieuwe instelling wordt getoond. Ver anderingen blijven mogelijk. Druk op de menu-toets om terug te keren naar de opnamestand.
Rec.
Basic Adv.1 Adv.2 AF mode Image size Quality Flash mode
Wireless Ch.
Single 2560 X 1920 Standard Fill-flash
1
Flash control
ADI flash
80
Digital zoom
81
Kijk op de volgende bladzijden voor de uitleg van de menu-opties en hun instellingen.
AF mode
2560 X 1920 1600 x 1200 1280 X 960 640 X 480
Super fine Extra fine Fine Standard Fill-flash Red-eye Rear sync. Wireless
Image size
Quality
Flash mode
Basic
Single Continuous
RAW
1 – 4Wireless Ch. ADI flash Pre-flash TTL Manual
Flash control
Interval
2 – 99 frames Still image Movie On / Off
AF/AE toggle AE hold AE toggle
Frames Interval mode
Advanced 1
1 – 10, 15, 20, 30, 45, 60 min.
AF/AE hold
UHS movie
Spot AF/AEL
Elec. mag.
Mag. button
Vivid (sRGB) Nat. (sRGB)
B&W Solarization
Normal Soft (–)
0.3, 0.5, 1.0Ev
Color mode
Advanced 2
Hard (+)Sharpness
Exp. bracket
10 sec/2 sec/OffInstant playback 15 sec/5 sec/OffVoice memo
Data imprint Off
MM/DD/hr:min
YYYY/MM/DD
Te xt Te xt + ID#
Text input
select enter
Kijk op blz. 82 voor informatie over het elektronische toetsen­bord.
Rec
Adobe RGB
82
M
ENU OPNAMESTAND
ELEKTRONISCH TOETSENBORD
Met het elektronisch toetsenbord kunt u tekst invoeren voor de data-functie of om nieuwe mappen een naam te geven. Het toetsenbord verschijnt automatisch wanneer de tekst wordt ingevoerd.
Om tekst te vor­men gebruikt u de vierweg­toetsen van de stuurknop om een letter te laten oplich­ten: druk dan op de cen­trale toets van de stuur­knop om de letter in te voeren. Met de hoofdletterknop gaat u van klei­ne letters naar hoofdletters en andersom. De verandering is meteen op het toetsenbord te zien. Laat als u klaar bent de Enter-toets oplichten, druk op stuurknop voor invoer en voltooi de uitvoering. Om de bewerking op te heffen drukt u op de menu-toets.
Om tekst te wissen beweegt u de cursor naar het tekstblok bovenin het scherm. Gebruik de cursor om de te wissen letter te laten oplichten. Druk de neer-toets in; de wisknop licht nu op. Druk op het midden van de stuurtoets om de letter te wissen.
Wilt u een letterteken vervangen, herhaal dan de voorgaande procedure, maar wanneer de wisknop oplicht dient u de vierwegtoetsen van de stuurknop te gebruiken om het oplichtende letterteken in het tekstvak te vervangen; druk op de stuurknop om het letterteken te vervangen.
.
Tekstblok Wisknop Hoofdletterknop
Invoerknop
Rec.
Text input
select enter
83
AUTOFOCUSSTANDEN
Verwar deze symbolen niet met de lichtmeetsymbolen van blz. 51.
Rode scherpstelaanduiding – scherpstellen onmogelijk. Onderwerp te dichtbij, of het onder­werp maakt goed scherpstellen onmogelijk. Er kan wel worden afgedrukt.
Continu AF – scherpstelling in orde.
Enkelvoudige AF – scherpstelling vergrendeld en in orde.
Deze camera heeft twee autofocus-standen. De keuze tussen enkelvoudige en continu AF maakt u in de basis-sectie van het opnamemenu (blz. 80).
Enkelvoudige autofocus - voor algemene fotografische toepassingen en statische onderwerpen. Wanneer de ontspanknop half wordt ingedrukt wordt de scherpstelling vergrendeld op het onderwerp in het scherpstelveld; de vergrendeling blijft gehandhaafd zolang de ontspanknop half ingedrukt wordt gehouden. Directe handmatige scherpstelling kan in combinatie met enkelvoudige autofocus worden gebruikt.
Continu autofocus - voor bewegende onderwerpen. Wordt de ontspanknop half ingedrukt, dan wordt de autofocus gestart en blijft de autofocus actief totdat de opname gemaakt is. Gebruikt u con­tinu AF met het brede AF-veld (blz. 44), dan verschijnen de AF-sensors om het punt van scherpstel­ling te markeren niet.
Continu autofocus kan moeite hebben scherp te stellen op onderwerpen die zich zeer snel verplaat­sen. Gebruik in dat geval handmatige scherpstelling op een punt in de baan van het onderwerp en druk af vlak voordat het onderwerp dat punt heeft bereikt. Er is een kleine vertraging tussen het indrukken van de ontspanknop en het openen van de sluiter.
84
BEELDGROOTTE
De beeldgrootte is bepalend voor het aantal pixels dat het beeld bevat. Hoe groter de maat, des te groter is ook het beeldbestand. Kies de beeldgrootte op basis van de toepassing van het uiteindelijke beeld. Voor een hoge printkwaliteit en grote formaten hebt u grote bestanden nodig, voor webtoepassingen volstaan kleine.
De beeldgrootte moet voor de opname worden gekozen. De veranderde instelling is te zien op het datascherm en in de zoeker/monitor. De beeldgrootte moet handmatig worden ingesteld. Kijk bij navigatie door het opnamemenu op blz. 80.
EVF en
LCD-monitor
2560
1600
1280
640
Aantal pixels
(hor. X vert.)
2560 X 1920
1600 X 1200
1280 X 960
640 X 480
Beeldgrootte
FULL
UXGA
SXGA
VGA
De opnameteller geeft aan hoeveel opnamen er bij de huidige instellingen voor beeldgrootte en
-kwaliteit ongeveer op de geheugenkaart. Doordat de gemiddelde grootte per opname niet precies vaststaat kan het aantal beschikbare opnamen na het opslaan van een foto soms onveranderd blij­ven of juist met meer dan één verspringen.
OVER DE OPNAMETELLER
M
ENU OPNAMESTAND
Datascherm
Deze camera heeft vijf instellingen voor beeldkwaliteit: RAW, superfijn, extra fijn fijn en standaard. Kies de gewenste instelling altijd voordat u de opname maakt. Kijk bij navigatie door het opnamemenu op blz. 80.
De beeldkwaliteit wordt bepaald door de sterkte van de compressie, maar heeft geen gevolgen voor het aantal pixels in het beeld. Hoe hoger de beeldkwaliteit, des te lager is de compressie en des te groter is het beeldbestand. De stand superfijn geeft de hoogste beeldkwaliteit en de grootste beeldbestanden. Is benutting van de ruimte op de kaart van groot belang, gebruik dan de standaard stand. De standaardinstelling is voor normaal gebruik voldoende.
De keuze voor een bepaad bestandsformaat hangt samen met de gekozen kwaliteitsinstelling. Superfijn-beelden worden als TIFF-bestand opgeslagen. Opnamen met extra fijn, fijn en standaard worden opgeslagen als JPEG-bestand. Superfijn, extra fijn, fijn ene standaard bestanden worden als 24 bit kleur of 8 bit zwartwit opgeslagen. RAW geeft een bestandsformaat van hoge kwaliteit dat alleen met de DiMAGE Viewer software kan worden gelezen.
Wordt de beeldkwaliteit veranderd, dan geeft het data­scherm bij benadering het aantal opnamen weer dat bij deze instelling nog kan worden opgeslagen. Op een geheugen­kaart kunt u beelden met verschillende kwaliteits­instellingen opslaan.
85
BEELDKWALITEIT
Data­scherm
RAW
S. FIN
X.FIN
FINE STD.
Standaard
RAW data
Superfijn
Extra fijn
Fine – standaardinstelling
EVF en LCD-monitor
86
Omdat superfijn- en raw-bestanden zo groot zijn is het niet mogelijk de UHS continu-transportstand bij deze kwaliteitsinstellingen te gebruiken. Na het achtereen opslaan van vijf raw-beelden of drie superfijn-beelden duurt het enkele meinuten voordat de camera de beelden op de geheugenkaart heeft opgeslagen. Het toegangslampje zal in die tijd continu branden, de zoeker en de monitor blijven blanco.
In de stand RAW staat de beeldgrootte vast ingesteld op de grootste stand. De beeldgrootte wordt niet in de zoeker/monitor weergegeven. Digitale zoom, vergroot weergeven, datum-imprint en de print-functies kunnen niet worden gebruikt.
In tegenstelling tot bij de andere kwaliteitsstanden is de RAW beeldinformatie onbewerkt. Om het beeld te gebruiken moet de informatie eerst verder worden verwerkt. Daarvoor is de DiMAGE Viewer software nodig. Deze software kan het beeld reconstrueren en kan dezelfde bewerkingen toepassen als de camera. RAW-informatie wordt als 12 bit bestanden opgeslagen; de DiMAGE Viewer software kan er 24-bit of 48-bit TIFF bestanden van maken.
Een RAW-beeld wordt opgeslagen met daarbij een informatiebestand met gegevens over de witba­lans, veranderingen die met de digitale effecten op contrast, kleurverzadiging en kleur werden toege­past met de regeleenheid digitale effecten, elke vorm van beeldmodificatie die door een onderwerps­programma werd toegepast en een eventueel toegepaste verscherping. De veranderingen in camera­gevoeligheid worden op de RAW-informatie toegepast; ISO-waarden kunnen met de hand worden ingesteld om invloed op het ruisniveau te hebben (blz. 48).
De beeldverwerkingsinstellingen passen het effect van de kleurinstellingen toe op het live beeld in de zoeker/monitor, maar de opgeslagen informatie zal in een aantal gevallen niet door de instelling wor­den beïnvloed. De kleurinstelling zwartwit heeft geen invloed op het uiteindelijke beeld; een RAW­beeld dat in de stand zwartwit werd opgenomen kan tot een kleuropname worden herleid. Zwartwit­filtereffecten (blz. 77) worden echter niet op het RAW-beeld toegepast. Het verschil in kleurverzadi­ging tussen de standen Natural Color en Vivid Color wordt in de RAW-data meegenomen, maar de kleurinstelling solarisatie verandert het beeld niet. Kijk voor meer informatie over de kleurinstellingen op blz. 98.
OVER DE KWALITEITSINSTELLINGEN SUPERFIJN EN RAW
M
ENU OPNAMESTAND
87
BESTANDSGROOTTE EN CAPACITEIT GEHEUGENKAART
RAW
Super fine
Extra fine
Fine
Standard
1––– 12415 271136 5142148
10 23 33 65
Globaal aantal beelden dat kan worden opgeslagen op een 16MB CompactFlash kaart.
Beeldgrootte
2560 X 1920 1600 X 1200 1280 X 960 640 X 480
RAW
Super fine
Extra fine
Fine
Standard
9,6 MB – 14,2 MB 5,6 MB 3,6 MB 1,0 MB 4,0 MB 1,7 MB 1,3 MB 530 KB 2,1 MB 1,0 MB 680 KB 280 KB 1,1 MB 620 KB 420 KB 200 KB
Bestandsgrootten bij benadering
Het aantal beelden dat op een geheugenkaart kan worden opgeslagen wordt bepaald door de capaciteit van de kaart en de bestandsgrootte van de opnamen. De uiteindelijke bestandsgrootte wordt door de opname zelf bepaald; gedetailleerde taferelen kunnen minder sterk gecomprimeerd worden dan andere. De tabel hieronder is gebaseerd op gemiddelde bestandsgrootten.
Beeldkwaliteit
88
FLITSSTANDEN
Data­scherm
EVF & LCD­monitor
Invulflits
Rode-ogen­reductie
Eindsynchro­nisatie
De flitsstand kan worden ingesteld in de Basic-sectie van het opnamemenu (blz. 80). De flitser moet met de hand worden uitgeklapt om in actie te kunnen komen. De flitser zal in de gekozen stand worden ontstoken ongeacht de hoeveelheid aanwezig licht. Bij gebruik van de flitser wordt de cameragevoeligheid automatisch ingesteld in een bereik van ISO 100 tot 200. Deze instelling kan met het functiewiel worden veranderd (blz. 48). De automatische witbalans geeft prioriteit aan de kleurtemperatuur van de flitser. Bij gebruik van een vaste of eigen witbalansinstelling ligt de prioriteit bij de kleurtemperatuur van de instelling.
Invulflits kan worden gebruikt als hoofdlicht­bron of als aanvullende lichtbron. Bij weinig licht zal de flitser als hoofdlichtbron optre­den en duidelijk meer tot de opname bijdra­ge dan het omgevingslicht. Bij sterk zonlicht of tegenlicht werkt de flit­ser als aanvullende lichtbron, om schadu­wen op te helderen.
INVULFLITS
M
ENU OPNAMESTAND
WL
Draadloos
Rode-ogen-reductie wordt gebruikt voor flitsopnamen van mensen of dieren in een slecht verlichte omgeving. Het rode-ogen-effect wordt veroorzaakt door de reflectie van het flitslicht in het oog. De camera zal voorafgaand aan de opname een voorflits geven, waardoor de pupillen zich zullen ver­kleinen.
RODE-OGEN-REDUCTIE
89
Eindsynchronisatie wordt gebruikt wanneer bij lange sluitertij­den opnamen van bewegende onderwerpen worden ge­maakt. Normaal wordt de flits aan het begin van de belichting ontstoken, maar maakt u bijvoorbeeld een opname van een in de nacht voorbijrijdende auto, dan komen de lichtstrepen die de lampen veroorzaken vóór de auto te liggen en lijkt de auto achteruit te rijden. Met eindsynchronisatie wordt de flits aan het eind van de opname ontstoken. De werking is niet merkbaar wanneer de sluitertijd kort is. Wanneer de sluiter wordt ontspannen wordt er een voorflits (preflash) ontstoken. Deze voorflits draagt niet bij tot de opname, maar wordt als testflits gebruikt om de flitsinstellingen te berekenen.
EINDSYNCHRONISATIE
De combinatie van flits met een door de camera-automatiek berekende lange sluitertijd is
mogelijk in de P- en de A-stand (blz. 48). Sluitertijd en diafragma worden zo geregeld dat de
achtergrond goed doortekend is en de flits het onderwerp precies genoeg licht geeft. Wanneer
u 's avonds een onderwerp buiten fotografeert wordt de belichting voor de achtergrond zo be-
paald dat zowel onderwerp als achtergrond er goed uitziet. Omdat sluitertijden langer kunnen
zijn dan gebruikelijk is het gebruik van een statief aan te bevelen.
1. Zet de camera in de P- of de A-stand (blz. 48).
2. Kies "AE hold" of "AE toggle" in de Spot/Af/AEL optie van de Advanced 1 sectie van het opnamemenu (blz. 80).
3. Bepaal de beeldcompositie via de zoeker/monitor.
4. Druk de Spot/AE-lock-toets in om de belichting te vergrendelen.
5. Druk de ontspanknop half in om de scherpstelling op het onderwerp te vergrendelen. Bepaald de gewenste compositie.
6. Druk de ontspanknop geheel in om de opname te maken.
Camera-info
90
M
ENU OPNAMESTAND
DRAADLOOS FLITSEN
Met de draadloze flitstechniek kan de camera los van de camera opgestelde Minolta 5600HS(D) en 3600HS(D) flit­sers aansturen zonder dat daarvoor een kabelverbinding nodig is. U kunt met een enkele maar ook met meerdere flit­sers werken en zo vele soorten van verlichting creëren.
De flits die afkomstig is van de ingebouwde flitser van de camera stuurt de los geplaatste flitser(s) aan, maar verlicht daarmee het onderwerp niet. Informeer bij uw handelaar naar de Minolta flitsers en de flitsaccessoires.
Flitser op camera
Draadloze flits/flitser los van camera
1
Schuif de Minolta 5600HS(D) of 3600HS(D) flitser op het flitsschoentje totdat hij vastklikt (1).
Zet de camera en de flitser aan.
Rec.
Basic Adv. 1
Adv. 2 AF mode Image size Quality Flash mode Wireless Ch.
Fill-flash Red-eye Rear sync.
Flash control
Wireless
Zet de camera in de stand draadloos flitsen in de Basic-sec­tie van het opnamemenu (blz. 80). Hiermee wordt de flitser ook meteen op draadloos flitsen ingesteld en wordt de camera op het flitskanaal van de flitser afgestemd.
Verwijder het kapje van de flitsschoen (blz. 72).
91
Druk de ontgrendeling van de flitsvoet in (2) en schuif de flit­ser van de camera.
Stel flitser en camera bij het onderwerp op. Kijk op de vol­gende bladzijde voor de camera-tot-onderwerp- en de flits­tot-onderwerp-afstanden. Let op dat er zich niets tussen camera en flitser bevindt.
Klap de ingebouwde flitser van de camera uit. De aanduiding voor draadloos flitsen (WL, voor wireless) verschijnt linksboven in het live-beeld. Het nummer ernaast geeft aan welk kanaal er wordt gebruikt. Druk de ontspanknop half in om ervoor te zorgen dat de ingebouwde flitser zich oplaadt; het flitssignaal wordt wit als de flit­ser geladen is.
Zijn de 5600HS(D) en/of de 3600HS(D) geladen, dan zal het AF-hulplicht aan de voorzijde van de flitser knipperen (3). Maak nu op normale wijze de foto zoals beschreven bij de basishandelingen opname (blz. 27).
Om te controleren of de camera en de flitser met elkaar communiceren kunt u een testflits afgeven door op de Spot/AE-lock-toets van e camera te drukken. Reageert de flitser niet door een flits te geven, dan dient u de positie van camera en/of flitser te veranderen. De Spot AF/AEL-optie in de Basic-sectie van het opnamemenu moet worden ingesteld op AE hold of AE toggle. Is AF/AE hold of AF/AE toggle actief, dan zal de flitser niet worden ontstoken. De langetijdsynchronisatie is actief in de belichtingsstanden P en A (blz. 89).
3
2
92
M
ENU OPNAMESTAND
CAMERA- EN FLITSBEREIK DRAADLOOS FLITSEN
Afstand flitser­onderwerp
Afstand camera­onderwerp
Camera en flitser mogen maximaal 5 m van het onder­werp verwijderd zijn.
Dia­fragma
ƒ/2,8 ƒ/4 ƒ/5,6 ƒ/8
ISO 100 ISO 200/AUTO ISO 400 ISO 800
Cameragevoeligheidsinstelling
.1,4 m
1,0 m 0,7 m 0,5 m
2,0 m 1,4 m 1,0 m 0,7 m
2,0 m
2,0 m1,4 m 1,4 m1,0 m
2,8 m
2,8 m
3,9 m
ƒ/2,8 ƒ/4 ƒ/5,6 ƒ/8
0,4 m
1,0 m 0,7 m 0,5 m
1,4 m 1,0 m 0,7 m
2,0 m
2,0 m1,4 m 1,4 m1,0 m
2,8 m
0,5 m 0,7 m 1,0 m
1 Maximale afstand flitser-onderwerp voor de 3600HS(D) is onder deze omstandigheden 3,5 m. 2 Maximale afstand flitser-onderwerp voor de 3600HS(D) is onder deze omstandigheden 2,5 m.
Minimum afstand camera-onderwerp
Minimale afstand flitser-onderwerp
93
OPMERKINGEN OVER DRAADLOOS FLITSEN
Draadloos flitsen werkt het best bij gedempt licht of binnenverlichting. De flitser van de camera geeft gecodeerde flitspulsen af om de los geplaatste flitser te sturen. Bij sterke lichtbronnen kan het voor­komen dat de flitser de stuursignalen van de ingebouwde flitser niet opvangt.
Het draadloze flitssysteem biedt keuze uit vier kanalen zodat ervoor kan worden gezorgd dat fotogra­fen elkaars flitser niet aansturen. Op de camera kan het kanaal worden gekozen in de Basic-sectie van het opnamemenu (blz. 80). In de gebruiksaanwijzing van de flitser vindt u instructies over het instellen van het kanaal op de flitser. Flitser en camera moeten op hetzelfde kanaal worden ingesteld.
Werkt u niet met een losse flitser, zet de draadloze flitsstand dan uit, in de Basic-sectie van het opnamemenu, anders ontstaan er verkeerde flitsresultaten. De flitsers 5600HS(D) en 3600HS(D) kunnen separaat in een normale flitsstand worden teruggezet, maar u kunt het ook simultaan met de camera doen: plaats de flitser op de camera en kies op de camera een andere flitsstand.
Deze camera heeft geen vaste flitssynchronisatietijd. In de programmastand (P) of diafragmavoorkeu­ze(A) wordt geen sluitertijd gekozen die niet zonder gevaar voor trilling te gebruiken is (blz. 17) tenzij flitsen met lange sluitertijden is geactiveerd (blz. 89). Bij gebruik van sluitertijdvoorkeuze (S) of hand­instelling (M) kan elke sluitertijd worden ingesteld.
De flitser kan met elke sluitertijd synchroniseren; de high-speed flitsfunctie van de 5600HS(D) en 3600HS(D) is daarvoor niet nodig. De draadloze flitsregelaar (accessoire, Wireless/Remote Flash Controller) is niet compatible met deze camera.
94
M
ENU OPNAMESTAND
FLITSREGELING
AD, pre-flash DDL en handmatige flitsregeling zijn beschikbaar. De flitsmethode kan worden gekozen in de basis-sectie van het opnamemenu (blz. 80).
ADI flitsmeting - Advanced Distance Integration. Deze stand combineert de afstandsinformatie uit het AF-systeem met de informatie van een voorflits. ADI laat zich niet misleiden door de helderheid van het onderwerp of de achtergrond, iets wat bij meer conventionele DDL-flitssystemen wel voor­komt. Daardoor wordt bij uiteenlopende onderwerpen een optimale flitsbelichting bereikt.
Pre-flash DDL - Hier wordt alleen de voorflits gebruikt, niet de afstandsinformatie. Gebruik deze methode bij het gebruik van voorzetlenzen en filters die de hoeveelheid licht die de camera binnen­komt verminderen, denk aan grijsfilters. Pre-flash DDL moet ook worden gebruikt wanneer de inge­bouwde of een externe flitser voorzien is van een diffusor.
De camera schakelt automatisch over van ADI naar Pre-flash DDL wanneer het contrast in het onderwerp zo laag is dat het autofocus systeem niet goed werkt. Kan het AF-systeem niet goed scherpstellen, druk dan op de scherpsteltoets (AF/MF) en stel met de hand scherp. Dan blijft ADI in werking.
Handmatige flitsregeling - flitser flitst op vol vermogen, op 1/4 of op 1/16. Omdat er geen voorflits wordt gebruikt kan deze instelling ook worden gebruikt om flitsers of flitsinstallaties te ontsteken die met een slave-unit (draadloze ontsteker) werken.
Flitsvermogen
Stel via het menu de handmatige flitsregeling in en ga terug naar de opnamestand. Zet de schakelaar digitale effecten in de stand voor belichtingscorrectie (1).
Druk de knop digitale effecten in (2) en houd hem inge­drukt, en stel het flitsvermogen in met de op/neertoetsen van de stuurknop (3).
Laat de knop digitale effecten (2) los om de instelling door te voeren.
2
1
3
8
11 16 22
95
U kunt de vegrotingstoets gebruiken om de digitale zoom te activeren (blz. 46) en om het centrale deel van het beeld met een factor 4X vergroten om de precisie bij handmatige scherpstelling te ver­groten. De functie van de vergrotingstoets wordt geselecteerd in de Advanced 1 sectie van het opna­memenu (blz. 80).
Is de elektronische loep in het menu geselecteerd, dan wordt digitale zoom uitgeschakeld. De elektronische loep kan alleen worden gebruikt om de handmatige scherpstelling te controleren.
Druk op de vergrotingstoets op de achterzijde van de camera. Het loep­symbool verschijnt in de zoeker/monitor wanneer de elektronische loep in werking is.
Opnieuw indrukken van de vergrotingstoets schakelt de elektronische loep uit. Wordt de ontspanknop half ingedrukt, dan verdwijnt de loep en is het totaalbeeld weer zichtbaar.
VERGROTINGSTOETS EN ELEKTRONISCHE LOEP
Onderstaande tabel geeft bij benadering de richtgetallen, voor de berekeningen die nodig zijn voor handmatige flitsregeling. De bijvermelde berekeningen zijn nuttig voor het bepalen van richtgetal, dia­fragma (fn) en de benodigde afstand tussen flitser en onderwerp.
Richtgetal (afstand in meters)
Handma­tige flits
Vol (1/1)
1/4
1/16
100 200 400 800
Cameragevoeligheid (ISO)
4 2
5,6 8
5,64
11
Richtgetal. = ƒn. X afstand
Richtgetal.
ƒn.
= afstand
Richtgetal
afstand
= ƒn.
2.,8
96
M
ENU OPNAMESTAND
Wanneer u de Spot/AE-lock-toets (Spot/Belichtingsvergrendeling) ingedrukt houdt wordt de belichting vergrendeld. Hoe de Spot/AE-lock-toets werkt en welke functies hij regelt is instelbaar in de Advanced 1 sectie van het opnamemenu (blz. 80). Wordt een van de AF/AE-instellingen geselec­teerd, dan zal de lichtmeetmethode die met het instelwiel werd gekozen worden gebruikt wanneer de Spot/AE-lock-toets wordt gebruikt.
SPOT AF/AEL
Menu-instelling opnamestand
AF/AE hold
Ingedrukt houden van de Spot/AE-lock-toets bepaalt en vergrendelt scherpstelling en belich­ting. Deze vergrendeling blijft van kracht zolang de Spot/AE-toets ingedrukt wordt gehouden.
AF/AE toggle
Indrukken en vasthouden van de Spot/AE-toets bepaalt en vergrendelt scherpstelling en belichting. Deze vergrendeling blijft totdat de Spot/AE-toets opnieuw wordt ingedrukt.
AE hold
AE toggle
Standaardinstelling van de camera. Ingedrukt houden van de Spot/AE--lock-toets bepaalt en vergrendelt de belichting op basis van het licht in de spotmeetcirkel. Deze vergrendeling blijft van kracht zolang de Spot/AE-lock-toets ingedrukt wordt gehouden.
Indrukken en vasthouden van de Spot/AE-toets bepaalt en vergrendelt de belichting op basis van het licht in de spotmeetcirkel. Opnieuw indrukken Spot/AE-toets heft de vergrendeling op.
De instellingen voor autofocus en automatische belichting worden na het vastleggen van een opna­me pas ontgrendeld nadat de Spot/AE-lock-toets is losgelaten (hold instelling) of opnieuw is inge­drukt (toggle instelling).
De AE-hold en AE-toggle-instellingen kunnen worden gebruikt om flitsen met lange sluitertijden te activeren in de P- en A-stand (blz. 89).
Is de camera ingesteld op continu-AF, dan kan de scherpstelling worden vergrendeld wanneer de knop spot-AE-lock is ingesteld op AF/AE hold of AF/AE toggle. Directe handmatige scherpstelling (Direct Manual Focus, blz. 125) kan in combinatie met continu-AF worden gebruikt wanneer de scherpstelling is vergrendeld, mits deze functie werd geactiveerd in de Advanced 1 sectie van het setup-menu.
DATUM/TIJD IN BEELD (DATA IMPRINTING)
Het is mogelijk informatie in het beeld op te nemen. Deze datum/tijd-functie moet worden geactiveerd voordat het beeld wordt opgenomen. Is de functie geactiveerd, dan blijft hij actief tot dat hij wordt teruggezet. Er verschijnt een gele balk onder de afstandaanduiding en de opnameteller in de zoeker/monitor om aan te geven dat de imprint-functie actief is. Het in beeld opnemen van data kan worden geregeld in de Advanced 2 sectie van het opnamemenu (blz. 80). Datum in beeld is niet mogelijk in de kwaliteitsstanden Superfijn en RAW en bij de transportinstelling UHS continu­transport.
No
YYYY/MM/DD
MM/DD/hr:min
Tex t
Text + ID#
Opnamestand menu-instelling
Datum in beeld uitgeschakeld.
Print jaar, maand en dag van de opname. Het data-formaat kan worden veranderd in de Advanced 2 sectie van het setup-menu (blz. 118).
Print datum en tijdstip van de opname. Het data-formaat kan worden veranderd in de Advanced 2 sectie van het setup-menu (blz. 118).
Maximaal 16 lettertekens kunnen worden geprint. Is deze instelling gekozen, dan verschijnt het elektronische toetsenbord (blz. 82).
Maximaal tien lettertekens en een klein getal kan in het te printen beeld worden opgenomen. Elke keer dat er een beeld wordt vastgelegd wordt het nummer met 1 verhoogd. Bij deze instelling verschijnt het elektronische zoekerbeeld (blz. 82). Het serienummer wordt elke keer dat u deze functie gebruikt opnieuw ingesteld.
De informatie wordt in de rechter benedenhoek van het beeld geplaatst. Er is maar één inbelichting per beeld mogelijk. De informatie komt in de opname te staan en dekt de beeldinformatie geheel af.
Elk beeld dat wordt opgenomen wordt aangevuld met een elektronisch label, de Exif tag, waarin de datum en tijd van de opname zijn opgeslagen alsook opname-informatie. U kunt deze infor­matie bekijken met de camera in de weergave of Quick View stand of op een computer met de DiMAGE Viewer software.
Camera-info
97
98
M
ENU OPNAMESTAND
KLEURINSTELLING
De kleurinstelling regelt of een foto in kleur of in zwartwit wordt opgenomen en welk kleurprofiel er word gebruikt. De keuze moet worden gemaakt voordat het beeld wordt opgenomen. De kleurinstelling wordt uitgevoerd in de custom 2 sectie van het opname menu (blz. 78). Het live-beeld in de zoeker/monitor past zich aan de instelling aan. De kleurinstelling heeft geen invloed op de bestandsgrootte.
Natural Color – geeft mooie, natuurgetrouwe kleuren. Bij gebruik van deze instelling is geen aanduiding op de monitor te zien. Maakt gebruik van de sRGB kleurruimte.
Vivid Color – verhoogt de kleurverzadiging voor extra levendige kleuren. De verhoogde kleurverzadiging heeft effect voor de RAW-beeldinformatie. Maakt gebruik van de sRGB kleurruimte.
Adobe RGB – net als Natural Color, geeft deze kleurinstelling de kleuren in een tafereel natuurgetrouw weer, maar er wordt gebruik gemaakt van het grotere kleurbereik (gamut) van de Adobe RGB kleurruimte.
Solarization – geeft een deel van de kleuren omgekeerd weer. Met de belichtingscorrectie van de regeleenheid digi­tale effecten kan de solarisatie worden beïnvloed (blz. 73). Wijzigingen in contrast, kleurverzadiging ene de filterinstel­ling zijn niet mogelijk. Deze instelling heeft geen gevolgen voor RAW-beeldbestanden.
Meer over RAW beeldkwaliteit en kleurinstelling op blz. 86. Zie ook de kleurvoorbeelden op blz. 2.
Black & White – geeft zwartwit-beelden. Met de instelling Filter setting in de regeling digitale effecten (blz. 73) kunnen de beelden worden omgekleurd.
99
VERSCHERPING
De verscherping van het beeld is instelbaar. De instelling moet voorafgaand aan de opname worden uitgevoerd. De verscherping wordt ingesteld in Advanced 2 sectie van het opnamemenu (blz. 80). Is er een andere instelling dan normaal geselecteerd, dan verschijnt het verscherpingssymbool in de zoeker/monitor, met daarbij de mate van verscherping.
Opnamestand menu-instelling
Aanduiding EVF en LCD monitor
Hard (+)
Normal
Soft (–)
Verhoogt de scherpte van contouren in beeld; benadrukt detaillering.
Geen aanpassing
Verzacht scherpe details in de opname.
Adobe RGB heeft een groter kleurbereik dan de meer algemene sRGB. De omvang van het kleurbe­reik is bepalend voor de kleuren die kunnen worden weergegeven; hoe groter het kleurbereik, des te meer kleuren zijn er mogelijk. Moet het beeld worden geprint met een printer van hoge kwaliteit, dan wordt het gebruik van de Adobe RGB kleurinstelling geprefereerd boven de sRGB kleurinstellingen Natural Color en Vivid Color.
Wanneer Adobe RGB bestanden worden geopend moet de kleurafstemming worden gebruikt. Gebruikt u de DiMAGE Viewer, dan moet de kleurafstemming actief zijn en moet de kleurruimte wor­den ingesteld op Original Color Space (Adobe RGB) in het voorkeuren-venster voor kleuren, zie de kleurafstemmingin de Advanced setup-sectie in de DiMAGE Viewer gebruiksaanwijzing. De DiMAGE Viewer versie 2.1 of later is nodig om Adobe RGB beelden te openen.
Wanneer u Adobe RGB beelden opneemt is het aan te bevelen de kleurruimte in het beeldbestand op te nemen. Kleurprofielen kunnen aan de bestanden worden aangehecht via de custom sectie van het setup-menu (blz. 118). Meer informatie over het toevoegen van kleurprofielen op blz. 131.
OVER ADOBE RGB
: delete : store
Delete this frame?
NoYe s
DIRECTE WEERGAVE
Drukt u tijdens de directe weergave op de centrale toets van de stuurknop, dan wordt het beeld onmiddellijk opgeslagen en wordt de weergave gestopt.
Om een beeld tijdens de directe weergave te wissen drukt u op de QV/Wissen-toets. Er verschijnt een bevestigingsscherm.
Gebruik de links-rechts-toetsen van de stuurknop om “YES” te laten oplichten.
“NO”
heft de uitvoering op.
Druk op de centrale toets van de stuur­knop om het beeld te wissen. Werd er een continu- of een bracketing-serie opgenomen, dan wordt de hele serie gewist.
100
Door op de informatietoets te drukken wissel u tussen beeld­weergave met en zonder bege­leidingsbalk.
M
ENU OPNAMESTAND
Na te zijn opgenomen wordt het beeld in de zoeker/monitor twee of tien seconden vertoond voordat het wordt opgeslagen. Bij werken met continu-transport, HS-continu-transport of de bracketing-stand, dan wordt een index-weergave vertoond. Bij UHS continu-transport wordt alleen het laatste beeldje van de serie weergegeven. Directe weergave wordt ingesteld in de Advanced 2 sectie van het opna­memenu (blz. 80).
Loading...