Minolta DIMAGE 5, DIMAGE 7 User Manual [nl]

9224-2773-15 H-A106
NL
CAMERAGEBRUIKSAANWIJZING
2
Gefeliciteerd met uw aanschaf van de Minolta digitale camera. Neem uw tijd deze gebruiksaanwijzing goed door te lezen; dan bent u er zeker van dat u alle mogelijkheden van uw camera maximaal zult benutten. Deze gebruiksaanwijzing bevat informatie over producten die voor juni 2001 werden geïntroduceerd. Wilt u weten of producten die na die datum zijn uitgebracht met deze camera kunnen worden gebruikt, informeer dan bij uw handelaar of neem contact op met Minolta (adres op de achterzijde).
Controleer onderstaande paklijst voordat u dit product gaat gebruiken. Ontbreekt er iets, neem dan contact op met uw handelaar of wend u tot Minolta.
Minolta DiMAGE digitale camera AA alkalinebatterijen (4 stuks) Camerariem voor DiMAGE 7/5 NS-DG7 Zonnekap voor DiMAGE 7/5 DLS7 16 MB CompactFlash kaart Videokabel voor DiMAGE 7/5 VC-100 USB-kabel voor DiMAGE 7/5 USB-100 DiMAGE software CD-ROM DiMAGE Image Viewer Utility Versie 1.1 gebruiksaanwijzing Cameragebruiksaanwijzing Garantiekaart
VOORDAT U BEGINT
3
Neem onderstaande waarschuwingen ter harte voordat u het product gebruikt.
Verkeerd gebruik van batterijen kan leiden tot het vrijkomen van schadelijk vloeistoffen, oververhitting of explosie, waardoor schade en letsel kunnen ontstaan.Volg onderstaande waarschuwing goed op:
• Gebruik alleen batterijen van het in deze gebruiksaanwijzing opgegeven type.
• Plaats de batterijen niet met de polen (+/-) verkeerd om.
• Gebruik batterijen niet als ze beschadigd of aangetast zijn.
• Stel batterijen niet bloot aan vuur, hoge temperaturen, water of vochtigheid.
• Probeer batterijen niet kort te sluiten of te demonteren.
• Bewaar batterijen niet in of bij metalen voorwerpen.
• Gebruik geen batterijen van verschillende typen, merken, fabricagedata en of laadniveaus door elkaar.
• Probeer nooit alkalinebatterijen te herladen.
• Gebruik voor oplaadbare batterijen de aanbevolen lader.
• Gebruik nooit batterijen die zijn gaan lekken. Komt er batterijvloeistof in een oog, spoel het oog dan onmiddellijk schoon met veel water en neem contact op met een arts. Komt batterijvloeistof in contact met uw huid of kleding, was de vervuilde plek dan grondig met water.
WAARSCHUWING
CORRECT EN VEILIG GEBRUIK
• Gebruik alleen de aangegeven netstroomadapter, en dan uitsluitend op het voltage waarvoor de adapter geschikt is. Een defecte adapter of een onjuist voltage kan schade of letsel als gevolg van brand of een elektrische schok veroorzaken.
• Demonteer dit product niet. Wanneer u een hoog-voltage-circuit in het binnenwerk aanraakt kunt u een elektrische schok oplopen.
• Wordt de camera zodanig beschadigd dat het binnenwerk, met name het flitsgedeelte, wordt blootgelegd, dan moet u onmiddellijk de batterijen verwijderen of de verbinding met het lichtnet verbreken en de camera verder niet meer gebruiken. De flitser heeft een hoog-voltage-circuit dat elektrische schokken kan veroorzaken die tot letsel kunnen leiden. Voortgaand gebruik van een beschadigd product kan tot letsel of brand leiden.
4
CORRECT EN VEILIG GEBRUIK
• Houd batterijen en andere voorwerpen die ingeslikt kunnen worden buiten het bereik van kleine kinderen. Neem onmiddellijk contact op met een arts wanneer er een voorwerp wordt ingeslikt.
• Bewaar dit product buiten het bereik van kinderen. Wees in de nabijheid van kinderen voorzichtig, zodat u ze niet met dit product of onderdelen ervan kunt verwonden.
• Flits niet van korte afstand rechtstreeks in iemands ogen. Het kan tot aantasting van het gezichtsvermogen leiden.
• Flits niet in de richting van bestuurders van voertuigen. Afleiding of verblinding kan tot een ongeluk leiden.
• Kijk niet op de monitor wanneer u een voertuig bestuurt of loopt. Het kan tot een ongeluk of letsel leiden.
• Gebruik dit product niet in een vochtige omgeving, en pak het niet met natte handen beet. Komt er toch vloeistof in het product terecht, verwijder dan meteen de batterijen of verbreek de netstroomaansluiting, en gebruik het product verder niet meer. Voortgaand gebruik van een product dat aan vloeistof is blootgesteld kan schade of letsel als gevolg van een elektrische schok of brand veroorzaken.
• Gebruik dit product niet in de nabijheid van ontvlambare gassen of vloeistoffen als benzine, wasbenzine of verfverdunner. Gebruik geen ontvlambare producten als alcohol, wasbenzine of verfverdunner om dit product te reinigen. Het gebruik van ontvlambare reinigingsmiddelen of oplosmiddelen kan een explosie of brand veroorzaken.
• Verwijder de netstroomadapter nooit uit het stopcontact door aan de stroomkabel te trekken. Houd de adapter zelf vast wanneer u hem verwijdert.
• Zorg ervoor dat de adapterkabel niet wordt beschadigd, verdraaid, aangepast, verhit of met zware voorwerpen wordt belast. Een beschadigde kabel kan schade of letsel als gevolg van een elektrische schok of brand ten gevolge hebben.
• Verspreidt het product een vreemde geur, hitte, of rook, schakel het dan meteen uit. Verwijder meteen de batterijen en houd er daarbij rekening mee dat batterijen heet kunnen worden. Voortgaand gebruik van een beschadigd product of onderdeel kan letsel of brand veroorzaken.
• Is reparatie nodig, neem het product dan mee naar de Technische Dienst van Minolta.
5
• Gebruik of bewaar dit product niet in een warme of vochtige omgeving als het dashboardkastje of de bagageruimte van een auto. Het kan leiden tot schade aan het product of de batterijen, wat brandwonden of ander letsel als gevolg hitte, brand, explosie, of lekkende batterijvloeistof kan veroorzaken.
• Zijn de batterijen gaan lekken, gebruik dit product dan niet meer.
• Bij lang voortdurend gebruik wordt de camera warm.
• Houd rekening met de hitte van de batterijen of CompactFlash kaart wanneer u ze uit de camera haalt op een moment dat de camera lang in bedrijf is geweest. Zet de camera uit en laat hem afkoelen.
• Laat de flitser niet afgaan wanneer hij in contact is met mensen of voorwerpen. Bij de flits komt veel warmte vrij.
• Oefen geen druk uit op de monitor. Een beschadigde LCD-monitor kan letsel veroorzaken, en de vloeistof uit de monitor is brandbaar. Komt vloeistof uit de monitor in contact met de huid, was die dan schoon met schoon water. Komt de vloeistof in contact met de ogen, spoel de ogen dan onmiddellijk met veel water schoon en neem contact op met een arts.
• De rand van de zonnekap kan letsel veroorzaken. Let er goed op dat u niet per ongeluk iemand met de camera raakt terwijl de zonnekap er nog op zit.
• Steek de stekker van de netstroomadapter veilig en zorgvuldig in het stopcontact.
• Gebruik de netstroomadapter niet wanneer de kabel beschadigd is.
• Dek de netstroomadapter niet af. U kunt er brand mee veroorzaken.
• Zorg ervoor dat u in geval van nood altijd makkelijk bij de netstroomadapter kunt komen.
• Haal de netstroomadapter uit het stopcontact wanneer u hem schoonmaakt of wanneer u de camera niet gebruikt.
WAARSCHUWING
6
INHOUD
Benaming van de onderdelen
Camerahuis .............................................................................................................................10
Data-scherm ............................................................................................................................13
Weergave op EVF en LCD-monitor ........................................................................................14
Snel aan de slag ..................................................................................................................................15
Waarschuwing cameratrilling...................................................................................................15
Riem bevestigen......................................................................................................................16
Lensdop verwijderen................................................................................................................16
Zonnekap bevestigen ..............................................................................................................17
Batterijen plaatsen...................................................................................................................18
CompactFlash kaart plaatsen..................................................................................................18
Camera vasthouden ................................................................................................................19
Aanzetten van camera en displays..........................................................................................19
Opnamen maken.....................................................................................................................20
Ingebouwde flitser gebruiken...................................................................................................21
Flitsbereik - automatische werking ..........................................................................................21
Opnamen bekijken en wissen met Quick View........................................................................22
Basishandelingen .................................................................................................................................23
Batterijen verwisselen..............................................................................................................24
Signalen batterijconditie ..........................................................................................................25
Automatische spaarschakeling................................................................................................25
Externe voeding (apart verkrijgbaar) .......................................................................................26
CompactFlash kaart verwisselen ............................................................................................26
De volautomatische opnamestand ..........................................................................................28
Elektronische zoeker en LCD-monitor ....................................................................................28
Opnamen maken.....................................................................................................................29
Scherpstelvergrendeling..........................................................................................................30
Scherpstelsignalen ..................................................................................................................31
Speciale scherpstelsituaties ....................................................................................................31
Beeldweergave - opnamestand...............................................................................................32
Quick View...............................................................................................................................34
Op namen in Quick View wissen........................................................................................35
Opnamestand - bediening in detail ......................................................................................................36
Wat is een lichtwaarde? Wat is een stop? ..............................................................................36
Pro-auto toets..........................................................................................................................37
Toets digitale onderwerpsprogramma’s...................................................................................38
Functiewiel gebruiken..............................................................................................................40
Beeldgrootte ............................................................................................................................42
7
Beeldkwaliteit...........................................................................................................................43
Over de kwaliteitsinstellingen Superfijn en RAW ...............................................................44
Bestandsgrootte en capaciteit CompactFlash kaart................................................................45
Belichtingsstanden...................................................................................................................46
Programma-automatiek - P ................................................................................................47
Program shift.................................................................................................................47
Diafragmavoorkeuze-automatiek - A..................................................................................48
Sluitertijdvoorkeuze-automatiek - S....................................................................................49
Handinstelling - M...............................................................................................................50
Transportstanden.....................................................................................................................51
Continu-opnamen...............................................................................................................52
Zelfontspanner....................................................................................................................53
Bracketing...........................................................................................................................54
Belichtings-bracketing ...................................................................................................54
Bracketing met contrast of kleurverzadiging .................................................................55
Interval................................................................................................................................56
Witbalans.................................................................................................................................58
Automatische witbalans......................................................................................................59
Vaste witbalansinstellingen.................................................................................................59
Eigen witbalansinstelling ....................................................................................................60
Cameragevoeligheid - ISO ......................................................................................................61
Regeling digitale effecten ........................................................................................................62
Belichtingscorrectie ............................................................................................................63
Contrastcorrectie ................................................................................................................64
Correctie kleurverzadiging..................................................................................................65
Autofocus-velden en -sturing ...................................................................................................66
Flex-scherpstelpunt .................................................................................................................67
Autofocus-standen...................................................................................................................68
Macro-instelling........................................................................................................................69
Digitale zoom...........................................................................................................................70
Handmatige scherpstelling ......................................................................................................71
Elektronische loep (alleen DiMAGE 7)....................................................................................71
Elektronische zoeker ...............................................................................................................72
Dioptrie-aanpassing ..........................................................................................................72
Automatische monitorversterking (alleen DiMAGE 7)........................................................72
AF/AEL-toets ...........................................................................................................................73
Lichtmeetmethoden .................................................................................................................74
Flitsmeting ...............................................................................................................................75
8
INHOUD
Flitsstanden .............................................................................................................................76
Flitscorrectie ............................................................................................................................78
Flitsbereik ................................................................................................................................79
Minolta flitser bevestigen.........................................................................................................79
Navigeren door het opnamemenu...........................................................................................80
Opnamemenu - Basic..............................................................................................................82
Opnamemenu - Custom 1.......................................................................................................83
Opnamemenu - Custom 2.......................................................................................................84
Geheugen - camera-instellingen opslaan................................................................................85
Verscherping (sharpness) .......................................................................................................86
Kleur (Color mode) ..................................................................................................................86
Datum/tijd in beeld (Data imprinting).......................................................................................87
Elektronisch toetsenbord.........................................................................................................88
Direct weergeven (Instant playback) .......................................................................................89
Video-clips opnemen...............................................................................................................90
Tijdopnamen............................................................................................................................92
Aansluiting afstandsbedieningskabel ......................................................................................92
Weergavestand - beelden bekijken en bewerken ................................................................................93
Beelden bekijken .....................................................................................................................94
Filmclips weergeven ................................................................................................................95
Beelden wissen .......................................................................................................................95
Scherm enkelbeeldweergave ..................................................................................................96
Scherm filmweergave ..............................................................................................................96
Histogramweergave.................................................................................................................97
Beeldweergave - weergavestand.............................................................................................98
Vergrote weergave.................................................................................................................100
Navigeren door het weergavemenu.......................................................................................102
Weergavemenu - basic..........................................................................................................104
Beelden wissen (delete)...................................................................................................104
Beelden vergrendelen (lock).............................................................................................105
Indexweergave veranderen (index format).......................................................................105
Weergavemenu - custom 1 (dia-show)..................................................................................106
Weergavemenu - custom 2....................................................................................................108
Over DPOF.......................................................................................................................108
Een DPOF printopdracht maken ......................................................................................108
opdracht voor index-print .................................................................................................109
DPOF printopdracht opheffen...........................................................................................109
Beelden overzetten op een andere CompactFlash kaart.................................................110
9
Beeldselectiescherm .............................................................................................................111
Opnamen op TV weergeven..................................................................................................112
Setup-stand - werking van de camera instellen.................................................................................113
Navigeren door het setup-menu............................................................................................114
Setup-menu - basic ...............................................................................................................116
Helderheid zoeker en LCD-monitor (LCD/EVF brightness...............................................116
CompactFlash kaarten formatteren (format) ....................................................................116
Automatische spaarschakeling (auto power save)...........................................................117
Audiosignaal (beep)..........................................................................................................117
Taal (language) .................................................................................................................117
Setup-menu - custom 1.........................................................................................................118
Geheugen bestandsnummers (file # memory).................................................................118
Map selecteren (select folder)..........................................................................................118
Nieuwe map (new folder)..................................................................................................119
Setup-menu - Custom 2 ........................................................................................................120
Alles terugzetten op standaard (reset default) .................................................................120
Inschakeling EVF (EVF auto switch)................................................................................121
Datum en tijd instellen (date/time set)..............................................................................122
Datumvolgorde instellen (date format) .............................................................................122
Video-output .....................................................................................................................122
Overdracht van beeldbestanden ........................................................................................................123
Camera op computer aansluiten ...........................................................................................124
Verbinding met Windows 98 ..................................................................................................126
Automatische installatie....................................................................................................126
Handmatige installatie ......................................................................................................127
Verbinding met Mac OS 8.6 ..................................................................................................129
QuickTime 4.1 systeemeisen ................................................................................................129
Werken met mappen op de CompactFlash kaart .................................................................130
Automatische spaarschakeling (bij data-overdracht).............................................................131
Camera van de computer loskoppelen..................................................................................132
CompactFlash kaart verwisselen (bij data-overdracht) .........................................................134
Appendix .....................................................................................................................................135
Fotografische basisprincipes.................................................................................................136
Systeemaccessoires..............................................................................................................138
Problemen oplossen..............................................................................................................139
Gebruik van filters op de DiMAGE 7................................................................................141
Onderhoud en opslag............................................................................................................142
Technische gegevens/AANWIJZINGEN VOOR VOEDING VAN DE CAMERA.....................146
* Deze camera is een geavanceerd optisch instrument. Houd de aangewezen plaatsen zorgvuldig schoon. Lees de informatie over onderhoud en opslag achterin deze gebruiksaanwijzing (blz.) 142).
10
BENAMING VAN DE ONDERDELEN
CAMERAHUIS
Datascherm (blz. 13)
Pro-auto toets (p. 37)
Instelwiel
Ontspanknop
Scherpstelring (blz. 71)
Index
brandpuntsafstand
Zoom-ring
1
Objectief*
Deurtje kaartsleuf (blz. 26) De USB-aansluiting zit achter het deurtje van de kaartsleuf.
Zelfontspannerlampje (blz. 53)
Ingebouwde flitser
(blz. 21)
Toets digitale onderwerps­programma’s (blz. 38)
Riem-oogje (blz. 16)
1. De brandpuntsafstanden op de zoom-ring worden aangegeven in equivalenten van kleinbeeld­waarden. Beide camera’s hebben een 7.2 - 50.8 mm Minolta GT objectief, maar door het verschil in grootte van de CCD’s heeft de DiMAGE 7 een equivalent zoombereik van 28 - 200 mm, de DiMAGE 5 heeft een equivalent zoombereik van 35 - 250mm. Kijk voor meer informatie op blz. 135.
11
Accessoireschoentje
Weergaveschakelaar Informatietoets (blz. 32, 98)
Elektronische zoeker* (EVF) (blz. 72)
LCD-monitor*
(blz. 14)
Menu-toets
Stuurknop
Deksel voeding/video-uitgang (blz. 26, 111)
Vergrendeling scherpstelling/ belichting (blz. 73)
Vergrendeling batterijruimte (blz. 24)
Oculairsensors*
(p. 32)
Vergrotingstoets
Deksel aansluiting afstandsbediening (blz. 92)
Toegangslampje
Toets Quick View/Wissen (blz. 34)
Ontgrendeling
Hoofdschakelaar/keuzeknop
Weergave (blz. 93)
Opname (blz. 29)
Filmopname (blz. 90)
Setup-stand (p. 113)
Data-overdracht
(blz. 123)
CCD-vlak
12
BENAMING VAN DE ONDERDELEN
Functietoets
Macro-ontgrendeling (blz. 69)
Scherpsteltoets (AF/MF) (blz. 71)
Schakelaar digitale effecten
Contrastcorrectie (blz. 64)
Dioptrie-instelwieltje (blz. 72)
Statiefaansluiting
Beeldgrootte (blz. 42)
Beeldkwaliteit (blz. 43)
Belichtingsstanden (blz. 46) Transportstanden (blz. 51)
Witbalans (blz. 58)
Cameragevoeligheid (blz. 61)
Toets digitale effecten
Correctie kleurverzadiging (blz. 65)
Belichtingscorrectie (blz. 63)
Functiewiel (p. 40)
Regeleenheid digitale effecten (blz. 62)
13
DATA PANEL
Pijlen onderw.programma’s (blz. 38)
Diafragma/Belichtingscorrectie/
Flitscorrectie
Aanduiding cameragevoeligheid (blz. 61)
Belichtingsstand (blz. 46)
Sluitertijd/
Waarde cameragevoeligheid
Batterijconditie (blz. 25)
Witbalansaanduidingen (blz. 58)
• Daglicht, kunstlicht, fluorescentielicht, bewolkt en custom.
Aanduiding rode-ogen-reductie (blz. 76) Aanduiding handmatige scherpstelling (blz. 71)
Beeldkwaliteit (p. 43)
Beeldgrootte (p. 43)
Contrastaanduiding (p. 64)
Aanduiding flitscorrectie (p. 78)
Aanduiding kleurverzadiging (p. 65)
Opnameteller (p. 42)
Digitale onderwerpsprogramma’s (blz. 38)
Transportaanduiding (blz. 51)
• Bracketing
• Zelfontspanner
• Enkelbeeld
• Continu transport
14
BENAMING VAN DE ONDERDELEN
EVF EN LCD-MONITOR
a. Flitsstand (blz. 76)
d. Flitscorrectie (blz. 78) e. Verscherping (blz. 86) f. Contrastcorrectie (blz. 64)
g. Correctie kleurverzadiging (blz. 65)
h. Belichtingscorrectie (blz. 63) i. Witbalans (blz. 58)
o. Cameragevoeligheid (ISO) (blz. 61)
j. Belichtingsstand/Digitale onderwerpspro-
gramma’s (blz. 46/38)
k. Lichtmeetmethode (blz. 74)
n. Waarschuwing cameratrilling (blz. 15)
l. Sluitertijd m. Diafragma
p. Handmatige scherpstelling (blz. 71)
t. Macro-opnamen (blz. 69)
s. Transportstand (blz. 51)
q. Scherpstelsignalen (blz. 31)
r. Opnameteller (blz. 42)
x. Digitale zoom (Elektronische loep (blz. 70)
w. Beeldgrootte (blz. 42)
v. Beeldkwaliteit (blz. 43)
u. Batterijconditie (blz. 25)
c. Gebruiksstand
b. Flitssignalen (blz. 21)
1. Scherpstelveld
2. Spotmeetveld (blz. 74)
3. AF-sensors (blz. 29)
4. Flex-scherpstelpunt (blz. 67)
In de zoeker en de LCD-monitor kan een waarschuwing voor trillingsonscherpte verschij­nen. Opnamen uit de hand worden bij de wat langere sluitertijden onscherp door trilling; in de telestand is dat effect veel sterker dan in de groothoekstand. De waarschuwing ver­schijnt wanneer de sluitertijd ongeveer gelijk is aan 1 gedeeld door de brandpuntsafstand. Staat de zoom op 100 mm, dan verschijnt de waarschuwing bij tijden van 1/100 s of lan­ger. Wanneer de waarschuwing verschijnt kan de camera overigens wel worden ontspannen. Neem dan echter ook een van de volgende maatregelen:
• Zet de camera op statief.
• Gebruik de ingebouwde flitser (blz. 21).
• Verhoog de cameragevoeligheid (ISO) (blz. 61).
• Zoom terug naar de groothoekstand.
15
SNEL
AAN DE SLAG
Dit is een verkorte gebruiksaanwijzing, die u in staat stelt snel met uw camera te gaan werken. Het is echter wel aan te bevelen de gehele gebruiksaanwijzing goed door te nemen om alle camerafuncties goed te leren gebruiken en zo optimale resultaten te bereiken.
WAARSCHUWING CAMERATRILLING
16
SNEL AAN DE SLAG
RIEM BEVESTIGEN
LENSDOP VERWIJDEREN
Druk de klemmetjes van de dop met duim en wijsvinger in en neem de dop van het objectief.
• Wordt de camera niet gebruikt, plaats dan de lensdop altijd terug.
Bevestig de camerariem aan de camera als afgebeeld.
• Doe de riem altijd om, om schade te voorkomen wanneer u de camera laat vallen.
1
2
17
ZONNEKAP BEVESTIGEN
Om de zonnekap te bevestigen plaatst u de recht­hoekige uitholling op de rand van de zonnekap tegenover de index voor de brandpuntsafstand op de bovenzijde van het objectief.
Schuif de zonnekap op het objectief en draai hem 90° graden met de klok mee totdat hij vastklikt, en de ronde uitholling tegenover de index voor de brand­puntsafstand zit.
• Bij een juiste plaatsing zitten de grote bladen van de zonnekap aan de onder- en bovenzijde.
• Forceer de zonnekap nooit. Past hij niet, plaats hem dan rustig opnieuw.
• Voor verwijderen draait u de zonnekap 90° tegen de klok in en neem hem van het objectief af.
De zonnekap kan wanneer de camera niet wordt gebruikt in omgekeerde stand op de camera worden geplaatst..
Houd een van de grote bladen aan de bovenzijde, schuif de zonnekap op het objectief en draai hem 90° met de klok mee tot hij vastklikt.
• U kunt de zonnekap plaatsen en verwijderen terwijl de lensdop op het objectief zit.
• Voor verwijderen draait u de zonnekap 90° tegen de klok in neem hem van het objectief af.
De zonnekap verhindert licht dat van buiten beeld komt de voorste lens te bereiken, zodat overstra­ling wordt voorkomen. Bij sterke lichtbronnen is gebruik van de zonnekap sterk aan te bevelen. Gebruik de zonnekap niet in combinatie met de ingebouwde flitser, anders ontstaat er een schaduw onderin beeld.
2
1
18
SNEL AAN DE SLAG
Open de batterijruimte door het deurtje in positie te draaien.
COMPACTFLASH KAART PLAATSEN
BATTERIJEN PLAATSEN
Schuif de CompactFlash kaart naar binnen en klap de uitwerp-hendel (1) om.
• Plaats de kaart zo dat de voorzijde naar de voorkant van de camera wijst. Schuif de kaart altijd rechtstandig naar binnen, nooit schuin. Forceer de kaart nooit. Lukt het niet de kaart naar binnen te schuiven, controleer dan of u hem niet moet omdraaien.
Plaats de baterijen.
• Let erop dat de plus- en minpolen van de batterijen goed zitten (zie de afbeelding in de batterijruimte).
Open het deurtje van de kaartsleuf (1).
1
2
Pak de camera stevig met de rechterhand vast en ondersteun de camera met uw linkerhand. Houd uw ellebogen in uw zijden gedrukt en zet uw voeten op schouderbreedte uit elkaar om stabiel te staan.
U kunt de elektronische zoeker tussen 0 en 90 graden kantelen. Dat is handig wanneer vanuit een laag standpunt fotografeert.
19
CAMERA VASTHOUDEN
AANZETTEN VAN CAMERA EN DISPLAYS
Houd de ontgrendelknop (1) ingedrukt terwijl u de keuzeknop (2) in de foto-stand zet.
Display-schakelaar
Met de display-schakelaar op de achterzijde van de camera regelt u welke display bij het fotograferen wordt geactiveerd. Zet de schakelaar in de stand Auto-display (A); De display zal automatisch omschakelen tussen de Elektronische zoeker (EVF) en de LCD-monitor.
1
2
20
OPNAMEN MAKEN
SNEL AAN DE SLAG
Door het instelwiel in de foto-stand te zetten wordt de camera ingeschakeld; de elektronische zoeker (EVF) en de LCD-monitor worden geactiveerd.
Met de zoomring bepaalt u de beelduitsnede. Het effect van de zoominstelling is meteen in de zoeker en op de LCD-monitor te zien.
Bepaal uw beeldcompositie via de zoeker of de LCD­monitor; zorg er daarbij voor dat u het scherpstelkader op het onderwerp richt.
Druk de ontspanknop geheel in om de opname te maken.
• Het toegangslampje brandt om aan te geven dat er beeldinformatie op de CompactFlash kaart wordt weggeschreven.Verwijder de kaart nooit wanneer er gegevensoverdracht plaatsvindt.
21
INGEBOUWDE FLITSER GEBRUIKEN
Bij weinig licht of binnenshuis kunt u flitslicht gebruiken om het onderwerp te verlichten; daarmee voorkomt u ook trillingsonscherpte als gevolg van een te lange sluitertijd. U kunt de flitser ook voor invulflits gebruiken om te donkere beeldpartijen op te helderen.
FLITSBEREIK - AUTOMATISCHE WERKING
Om de flitser te activeren klapt u hem aan de twee tabjes aan weerszijden omhoog. Flitsinformatie verschijnt linksboven in de zoeker en op de LCD-monitor (zie overzicht hieronder).
• De flitsstand moet handmatig worden ingesteld
• De flitser gaat altijd af, ongeacht de hoeveelheid licht.
• Verwijder altijd de zonnekap wanneer u de ingebouwde flitser gebruikt. De zonnekap veroorzaakt anders een schaduw op het onderwerp.
De camera regelt de flitsdosering automatisch. Voor een goede belichting is het nodig dat het onderwerp zich binnen het flitsbereik bevindt. Door de constructie van het optische systeem zijn de bereiken in de groothoek- en telestand verschillend.
Groothoekstand
Telestand
0,5 m ~ 3,8 m
0,5 m ~ 3,0 m
Flitswaarschuwing. Bij tegenlicht verschijnt dit signaal als advies om de flitser te gebruiken.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt, geeft het witte flitssignaal aan dat de flitser opnamegereed is.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt kan het rode flitssignaal verschijnen om aan te geven dat de flitser zich oplaadt.
Na de opname verschijnt het blauwe flitssignaal wanneer het onderwerp goed werd belicht.
Stuurknop
QV/Wissen-toets
Menu-toets
OPNAMEN BEKIJKEN EN WISSEN MET QUICK VIEW
Opgenomen beelden kunt u terwijl de camera in de opnamestand staat terugzien. Druk op de QV/Wissen-toets om toegang tot de opnamen te krijgen en gebruik de stuurknop om de beelden op de CompactFlash kaart op de monitor te doorlopen.
1
2
3
4
5
Druk op de QV/Wissen-toets om de opgenomen beelden weer te geven.
Gebruik de links/rechts-toetsen van de stuurknop om langs de beelden te scrollen.
Druk op QV/Wissen-toets om het weergegeven beeld te wissen.
• Er verschijnt een bevestigingsscherm.
Indrukken van de stuurknop wist het beeld.
22
SNEL AAN DE SLAG
Gebruik de links/rechts-toetsen om "YES" te laten oplichten.
• "NO" kiezen heft de uitvoering op.
6
Druk op de menutoets om naar de opnamestand terug te keren.
Met Quick View kunt u ook opnamen wissen. Wees daarbij oplettend. Een gewist beeld is niet meer terug te halen. Wanneer u een beeld selecteert om het te wissen verschijnt er een bevestigingsscherm voordat het wissen wordt uitgevoerd. Kijk voor meer informatie over Quick View op blz. 34.
23
BASIS-
HANDELINGEN
Dit hoofdstuk behandelt de basishandelingen voor het werken met de camera. Zorg ervoor dat u goed met de besproken handelingen bekend bent voordat naar de volgende hoofdstukken van deze gebruiksaanwijzing gaat.
24
BATTERIJEN VERWISSELEN
BASISHANDELINGEN
Open de batterijruimte door het deurtje in positie te draaien.
Plaats de baterijen.
• Let erop dat de plus- en minpolen van de batterijen goed zitten (zie de afbeelding in de batterijruimte).
Deze digitale camera gebruikt vier AA alkalinebatterijen. Oplaadbare AA-formaat NiMH batterijen kunnen ook worden gebruikt; ze zijn aan te bevelen wegens hun langere gebruiksduur per lading. Laad ze altijd met een lader die geschikt is voor geavanceerde elektronische apparatuur. Raadpleeg uw handelaar voor een goede lader.
Wanneer u batterijen verwisselt moet de camera uit staan.
Sluit de batterijruimte en zet de vergrendeling op .
25
SIGNALEN BATTERIJCONDITIE
Batterijen vol - De batterijen zijn vers/geheel geladen. Na inschakeling van de camera is dit symbool vijf seconden lang in de elektronische zoeker en op de LCD-monitor te zien.
Batterijen leeg (knipperend) - Wanneer dit knipperende symbool verschijnt - de overige informatie is dan verdwenen - dan is er onvoldoende energie om de camera te laten werken. Er kan geen opname worden gemaakt. Vervang de batterijen onmiddellijk.
Batterijen bijna leeg - De energievoorraad is beperkt maar de camera functioneert nog volledig. De batterijen dienen zo snel mogelijk vervangen te worden. Deze waarschuwing verschijnt automatisch en blijft zichtbaar totdat er volle batterijen in de camera zitten.
AUTOMATISCHE SPAARSCHAKELING
Om de batterijen te sparen zal de camera displays en onnodige functies uitschakelen wanneer hij een bepaalde periode niet is gebruikt. De LCD-monitor wordt na 30 seconden uitgeschakeld, de elektronische zoeker en het data-scherm na 1 minuut. Om de displays te activeren drukt u de ontspanknop half in of drukt u op de informatietoets. De wachttijd voor de automatische spaarschakeling voor de elektronische zoeker en het data-scherm kan in de sectie basic van het setup-menu worden ingesteld (blz. 114).
Deze camera is uitgerust met een automatische aanduiding voor de batterijconditie. Wanneer de camera aan staat verschijnt de batterij-indicatie op het datascherm, de elektronische zoeker en de LCD-monitor. Het monitor-symbool verandert van wit in rood wanneer de batterij bijna leeg is. Zijn het datascherm, de elektronische zoeker en de LCD-monitor blanco, dan zijn de batterijen leeg of verkeerd geïnstalleerd.
26
EXTERNE VOEDING (APART VERKRIJGBAAR)
COMPACTFLASH KAART VERWISSELEN
BASISHANDELINGEN
De netstroomadapter stelt u in staat de camera via het lichtnet van stroom te voorzien. Bij intensief of langdurig gebruik spaart u daarmee de batterijen. Wanneer de camera op de computer wordt aangesloten is gebruik ook aan te bevelen. Netstroomadapter AC-1L is bestemd voor gebruik in Noord-Amerika, model AC-2L is voor de overige gebieden.
Met de externe High-power Battery Pack Kit EBP-100, een externe stroombron voor deze camera, verhoogt u de gebruiksduur aanzienlijk.
Steek de miniplug van de netstroomadapter of de battery pack in de voedingsaansluiting.
Steek de netstroomadapter in een stopcontact.
Ga niet over op een andere stroombron wanneer de camera aan staat. Zet
de camera altijd uit wanneer u een andere stroombron gaat gebruiken.
Verwijder het deksel van de stroomaansluiting door de inkeping aan de rechterkant te gebruiken.
• Het dekseltje is aan de body bevestigd om verlies te voorkomen.
Om de camera te kunnen gebruiken moet er een CompactFlash kaart in zitten. Zit er geen kaart in de camera, dan verschijnt de no-card waarschuwing in de elektronische zoeker en op de LCD­monitor. IBM Microdrives kunnen ook in deze camera worden gebruikt. Kijk voor onderhoud en opslag van opslagmedia op blz. 143.
27
Op het deurtje van de kaartsleuf in de aangegeven richting (1).
Schuif de CompactFlash kaart in de kaartsleuf totdat de uitwerp-hendel naar buiten komt (4).
• Plaats de kaart zo dat de voorzijde naar de voorzijde van de camera is gericht. Duw de kaart altijd rechtstandig naar binnen, nooit schuin. Forceer de kaart nooit. Lijkt een kaart niet te passen, controleer dan of hij niet achterstevoren wordt gehouden.
Klap de hendel omlaag als aangegeven (5) en sluit het kaartdeurtje.
Wilt u een kaart verwijderen, klap de uitwerphendel uit (2) en duw erop (3). Nu kunt u de kaart uitnemen.
• Denk eraan dat de kaart door het gebruik heet kan zijn.
Verschijnt de boodschap dat de kaart niet wordt herkend (card not recognized), dan kan het zijn dat de kaart nog moet worden geformatteerd. Het kan zijn dat een CompactFlash kaart die in een ande­re camera is gebruikt eerst moet worden geformatteerd voordat hij te gebruiken is.Verschijnt de boodschap dat gebruik niet mogelijk is (unable to use), dan is de kaart niet compatible met de came­ra en heeft formatteren ook geen zin. U kunt een kaart formatteren via de sectie basic van het setup­menu (blz. 116). Wordt een kaart geformatteerd, dan wordt alle informatie die erop staat permanent gewist.
12345
Zet de camera altijd uit en controleer of het toegangslampje niet brandt voordat u een CompactFlash
kaart plaatst of verwijdert, anders kan de kaart beschadigd raken of kan informatie verloren gaan.
28
BASISHANDELINGEN
DE VOLAUTOMATISCHE OPNAMESTAND
ELEKTRONISCHE ZOEKER EN LCD-MONITOR
Houd de ontgrendeling (1) ingedrukt en zet de keuzeknop in de fotostand. Druk op de pro-auto-toets (2) om alle geprogrammeerde automatische functies in de basisstand te zetten.
Alle camerafuncties werken nu automatisch. Autofocus, automatische belichting en de beeldverwerkingssystemen werken samen om zonder rompslomp resultaten van professionele kwaliteit te realiseren.
Lichtmeetmethode (blz. 74)
Sluitertijd
Diafragma
Transportstand (blz. 51)
Scherpstelsignalen (blz. 31)
Opnameteller (blz. 45)
Beeldgrootte (blz. 42) Beeldkwaliteit (blz. 43)
Gebruiksstand
Scherpstelveld
Belichtingsstand/Digitaal onderwerpsprogramma (blz. 46/38)
1
2
29
OPNAMEN MAKEN
Richt het scherpstelveld op het onderwerp.
• Gebruik voor onderwerpen buiten het midden de scherpstelvergrendeling (blz. 30).
• Let er op dat het onderwerp zich binnen het scherpstelbereik bevindt: 0,5 m - . Gebruik voor onderwerpen dichterbij dan
• 0,5 m de macro-instelling (blz. 69).
Druk de ontspanknop half in (1) of houd de AF/AEL-toets (2) half ingedrukt om scherpstelling en lichtmeting te vergrendelen.
• De scherpstelsignalen (blz. 31) in de zoeker/monitor geven aan dat de scherpstelling in orde is. Is het scherpstelsignaal rood, dan kon de camera niet goed scherpstellen. Herhaal voorgaande stappen totdat het signaal wit is.
• Is de scherpstelling ingesteld, dan zal een AF-sensor kort op het scherm verschijnen om het punt van scherpstelling aan te geven.
• De sluitertijd- en diafragmawaarde veranderen van wit naar zwart wanneer de belichting wordt vergrendeld.
Druk de ontspanknop geheel in (3) om de opname te maken.
• Het toegangslampje brandt om aan te geven dat de beeldinformatie naar de CompactFlash kaart wordt weggeschreven.Verwijder een CompactFlash kaart nooit als er informatie wordt overgeschreven.
Wanneer de keuzeknop in de fotostand staat is de camera ingeschakeld; de elektronische zoeker (EVF) en de LCD-monitor worden ingeschakeld.
1
2
3
30
BASISHANDELINGEN
SCHERPSTELVERGRENDELING
De scherpstelvergrendeling wordt gebruikt wanneer het onderwerp zich buiten het beeldmidden en buiten het scherpstelveld bevindt. U kunt de scherpstelvergrendeling ook gebruiken voor speciale scherpstelsituaties, waarin de autofocus niet goed functioneert.
U kunt de scherpstelvergrendeling op twee manieren bedienen. U kunt de scherpstelling vergrendelen met half ingedrukt houden van de ontspanknop of met half ingedrukt houden van de AF/AEL-toets op de achterzijde van de camera.
Richt het scherpstelveld op het onderwerp. Druk de ontspanknop half in en houd hem in die stand of doe hetzelfde met de AF/AEL-toets.
• De scherpstelsignalen zullen aangeven dat de scherpstelling vergrendeld is. De sluitertijd- en diafragmawaarde veranderen van wit in zwart om aan te geven dat ook de belichting vergrendeld is.
• Wanneer de scherpstelling is voltooid verschijnt de AF-sensor kort in het live-beeld om het scherpstelpunt aan te geven.
Houd de ontspanknop of de AF/AEL-toets ingedrukt, ga terug naar de oorspronkelijke beeldcompositie, en druk de ontspanknop geheel in om de opname te maken.
De functie en de werking van de AF/AEL-toets kan worden veranderd in custom-sectie 1 van het opnamemenu (blz. 80), Voor onderwerpen buiten het beeldmidden kunt u ook het Flex­scherpstelpunt gebruiken (blz. 67).
SCHERPSTELSIGNALEN
SPECIALE SCHERPSTELSITUATIES
Deze digitale camera is uitgerust met een snel en precies autofocus-systeem. De scherpstelsignalen in de rechter benedenhoek van de zoeker/monitor geven de scherp­stelstatus aan. Kijk voor meer informatie over scherpstelmethoden op blz. 68.
Scherpstelling in orde.Scherpstelsignaal: wit
Scherpstelsignaal: rood
Onder bepaalde omstandigheden kan het voorkomen dat een goede scherpstelling niet mogelijk is. Kan het AF-systeem niet op een onderwerp scherpstellen, dan wordt het scherpstelsymbool rood. In die situatie kan de scherpstelvergrendeling worden gebruikt om scherp te stellen op een object dat zich op dezelfde afstand van de camera bevindt als het onderwerp.
Onderwerp in scherpstelveld heeft te weinig contrast.
Onderwerp is te donker.
Twee voorwerpen op verschillende afstanden tot de camera overlappen elkaar in het scherpstelveld.
Het onderwerp bevindt zich dichtbij een zeer helder onderwerp of gebied.
31
Scherpstelling niet mogelijk. Onderwerp is te dichtbij of een van onderstaande situaties doet zich voor.
• Ook wanneer de camera niet kan scherpstellen kunnen er opnamen worden gemaakt.
• Kan het AF-systeem niet scherpstellen, dan wordt er ingesteld op oneindig. Wordt de flitser gebruikt, dan wordt de afstand ingesteld tussen 3,0 en 3,8 m. In dat geval kan ook de scherpstelvergrendeling worden gebruikt op een object dat zich op dezelfde opname-afstand bevindt als het onderwerp (blz. 71).
32
BASISHANDELINGEN
BEELDWEERGAVE - OPNAMESTAND
Automatische weergavekeuze - de camera kiest voor de weergave van het live-beeld zelf tussen de elektronische zoeker en de LCD-monitor. De oogsensors van de elektronische zoeker nemen waar of de elektronische zoeker wordt gebruikt en schakelen op basis daarvan over op de juiste display.
EVF-weergave- het live-beeld wordt alleen vertoond op de elektronische zoeker (EVF - electronic viewfinder). Bij fel licht is het beeld hier beter te zien dan op de LCD-monitor.
LCD-monitor weergave - het live-beeld is alleen op de LCD-monitor te zien.
Met de display-schakelaar en de informatietoets op de achterkant van de camera regelt u waar het beeld wordt weergegeven en welke informatie in beeld verschijnt. Met de driestanden­displayschakelaar kiest u voor automatische omschakeling of maakt u zelf de keuze tussen de elektronische zoeker en de LCD-monitor.
Is het batterijverbruik een kritische factor, kies dan de instelling waarbij de oogsensors de zoeker inschakelen wanneer hij wordt gebruikt, terwijl LCD-monitor uit blijft. In custom 2 sectie van het setup-menu (blz. 114) kunt u de auto-display functie regelen.
33
Met de informatietoets in het midden van de display-schakelaar regelt u welke informatie in het live-beeld wordt weergegeven. Elke keer dat die toets wordt ingedrukt gaat de weergave naar de volgende optie: volledige weergave (opnamegegevens, waarschuwingen en scherpstelveld), waarschuwingen en scherpstelveld, alleen live-beeld. Wanneer u het Flex-scherpstelpunt gebruikt (blz. 67) zal het scherpstelkruis altijd worden weergegeven, ongeacht de gekozen weergave.
Volledige weergave
Waarschuwingen
en
scherpstelveld
Alleen live-beeld
• Er verschijnt een waarschu­wing wanneer de batterij bijna leeg is, wanneer scherpstelling niet mogelijk is, of wanneer de belichting buiten het sluitertijd/ diafragmabereik valt.
In de opnamestand kunt u gemaakte opnamen meteen bekijken. Druk simpelweg op de QV/Wissen­toets om de opnamen op te roepen, en gebruik de stuurknop om de beelden die op de CompactFlash kaart staan te laten passeren. Opnamen kunnen met verschillende soorten informatie worden weergegeven: datum, opnamenummer, printstatus en vergrendelingsstatus. Een histogram van de opname met opnamegegevens kan worden weergegeven.Voor meer informatie over het histogram, kijk op blz. 97.
QV/Wissen-toets
1
2
Druk op de QV/Wissen-toets om de opgenomen beelden weer te geven.
Gebruik de links/rechts-toetsen van de stuurknop om de beelden te laten passeren.
34
BASISHANDELINGEN
QUICK VIEW
4
Om terug te gaan naar de opname­stand drukt u op de menu-toets.
Stuurknop
Menu-toets
3
Druk op de op-toets om het histogram van het weergegeven beeld te zien.
• Druk op de neer-toets om terug te gaan naar Quick View.
Om het weergegeven beeld te wissen drukt u op de QV/Wissen­toets.
• Er verschijnt een bevestigingsscherm.
Bij Quick View kunt u de weergegeven opname wissen. Wanneer u een beeld voor wissen selecteert verschijnt er een bevestigingsscherm voordat de bewerking wordt uitgevoerd.
1
2
3
Druk op het midden van de stuurknop om de opdracht van het bevestigingsscherm te laten uitvoeren.
• De camera keert terug naar Quick View
35
QUICK-VIEW WEERGAVE
Een gewist beeld kan niet meer worden teruggehaald. Wees dus
behoedzaam wanneer u opnamen wist.
OPNAMEN IN QUICK VIEW WISSEN
Gebruik de links/rechts-toetsen om 'Yes' te markeren.
• "No" heft de uitvoering op.
Bevestigingsscherm
Opnamedatum
Opnamenummer/totaal aantal opnamen
Vergrendelingssymbool (blz. 105)
Printsymbool (blz. 108)
Beeldgrootte (blz. 42) Beeldkwaliteit (blz. 43)
Opnametijdstip
Gebruiksstand
Druk op de op-toets van de stuur­knop om het histogram van het weergegeven beeld te zien (blz. 97).
Delete this frame?
NoYes
36
OPNAMESTAND
BEDIENING IN DETAIL
WAT IS EEN LICHTWAARDE (LW)? WAT IS EEN STOP?
LW staat voor lichtwaarde. Het begrip stop refereert aan de klikstops voor het instellen van sluitertijd en diafragma op mechanische camera's. Een verschil van 1 lichtwaarde of 1 stop betekent een vermindering of verdubbeling van de hoeveelheid licht. Aanpassingen in de A, S en M stand van de camera gaan in intervals van 0,5 stop of 0,5 LW.
LW
Stops Belichtingsverschil
+2 LW +1 LW
0 LW –1 LW –2 LW
+2 stops
+1 stop
Berekende belichtingsinstelling
–1 stop
–2 stops
4 X zoveel licht 2 X zoveel licht
1/2 X zoveel licht 1/4 X zoveel licht
Dit hoofdstuk bevat gedetailleerde informatie over de opnamefuncties en werking van de camera. Lees alles eerst door voor een inventarisatie of zoek eerst de zaken op die u het eerst wilt weten. De instellingen met het functiewiel (blz. 40), de regeling digitale effecten (blz. 62) en het opnamemenu (blz. 80) behandelen het merendeel van de meer geavanceerde instellingen van deze camera. De instelmogelijkheden worden in detail besproken.
Flitsmethode (blz. 76)
Correctie kleurverzadiging (blz. 65)
Belichtingsstand (blz. 46)
37
PRO-AUTO TOETS
1
Een druk op de pro-auto toets zet alle automatische en geprogrammeerde functies van de camera terug in hun basisstand. De systemen van de camera werken dan maximaal samen om een professionele kwaliteit te bereiken; de fotograaf heeft dan maximale vrijheid voor timing en esthetische beslissingen.
De pro-auto toets heeft alleen betrekking op functies in de opnamestand. De knop heeft beperkt effect op de film-stand: belichting, contrast, kleurverzadiging en de autofocus-stand worden teruggezet.
Transportstand (blz. 51)
Witbalans (blz. 58) Lichtmeetmethode (blz. 74) Belichtingscorrectie (blz. 63)
Flitscorrectie (blz. 78)
Scherpstelmethode (blz. 68, 71) Autofocus-veld (blz. 66)
Programma-automatiek Enkelbeeld
Automatische witbalans Meerveldsmeting 0,0
0,0 Invulflits of rode-ogen-reductie*
Enkelvoudige AF Groothoek
* De flitsstand wordt teruggezet op de laatst gebruikte stand.
Digitaal onderwerpsprogramma (blz. 38) Uit
Flitsmeting (blz. 75) ADI meting
Contrastcorrectie (blz. 64) 0
0
Verscherping (blz. 86) Normaal
38
OPNAMESTAND
TOETS DIGITALE ONDERWERPSPROGRAMMA'S
1
Met de toets voor de onderwerps­programma's (1) optimaliseert u de camera­instellingen voor bepaalde onderwerpen en omstandigheden. Belichting, witbalans en beeldverwerking werken daarbij eendrachtig samen voor de mooiste resultaten.
Met indrukken van de toets voor de onderwerpsprogramma's doorloopt u de verschillende standen: portret, sport/actie, zonsondergang, nachtportret, tekst en de originele belichtingsstand. Een pijltje wijst het actieve programma aan. Het onderwerpsprogramma blijft in werking totdat u een andere keuze maakt.
Portret
Sport/actie
Zonsondergang
Nachtportret
Tekst
Voor een warme, zachte huidtint en wat extra onscherpte in de achtergrond.
Voor het bevriezen van snelle acties door korte sluitertijden en het volgen van bewegende onderwerpen met continu AF.
Om de warme kleuren van een zonsondergang optimaal weer te geven.
Voor fraai doortekende nachtopnamen waarbij onderwerp en achtergrond optimaal tot uiting komen.
Voor een contrastrijke reproductie van zwarte tekst op een witte achtergrond.
39
De camera streeft bij de onderwerpsprogramma's naar optimale instellingen, maar het is mogelijk een aantal instellingen naar eigen smaak te wijzigen. De AF-stand kan worden gewijzigd (blz. 80). De spot-actie-stand gebruikt continu AF, de andere standen enkelvoudige AF. De instelling voor digitale effecten kan worden gebruikt voor aanpassingen in belichting, contrast en kleurverzadiging (blz. 62). De witbalans kan in alle standen worden veranderd behalve in zonsondergang en nachtportret (blz.
58). De verscherping is regelbaar bij sport/actie, zonsondergang en tekst (blz. 80). De lichtmeting kan in geen enkel onderwerpsprogramma worden veranderd.
Portret - Portretten worden doorgaans het mooist bij wat langere brandpuntsafstanden. De gezichtsverhoudingen worden dan niet overdreven en de achtergrond blijft onscherp door de beperkte scherptediepte. Gebruik de ingebouwde flitser bij sterk gericht zonlicht of tegenlicht om schaduwen op te helderen.
Sport/actie - Blijft bij flitsopnamen binnen het flitsbereik: 0,5 - 3,0 m (telestand). Het flitsbereik kan worden vergroot door de cameragevoeligheid te verhogen (blz. 79). Met een eenbeenstatief blijft u bij evenementen veel mobieler dan met een driepoot en toch geeft het veel extra stabiliteit.
Zonsondergang -Richt wanneer de zon nog boven de horizon staat de camera niet lang achtereen naar de zon. Anders zou de CCD beschadigd kunnen raken. Plaats tussen de opna­men door de lensdop op het objectief.
Nachtportret - gebruik bij dit soort opnamen een statief, omdat de camera om de achtergrond goed uit te laten komen een lange sluitertijd gebruikt. De flitser kan alleen worden gebruikt wan­neer het in de voorgrond aanwezige onderwerp binnen het flitsbereik bevindt.Vraag mensen die u zo fotografeert na de flits nog goed stil te staan, omdat de sluiter langer open blijft.
Tekst - Wanneer u opnamen maakt van kleine stukken tekst kunt u de macrostand (blz. 69) gebruiken. Gebruik een statief om cameratrilling te elimineren en zeker te zijn van scherpe
opnamen.
Opnametips
40
OPNAMESTAND
FUNCTIEWIEL GEBRUIKEN
Beeldgrootte, beeldkwaliteit, belichtingsstand, transportstand, witbalans en cameragevoeligheid stelt u met het functiewiel in. Veranderingen uitvoeren met het functiewiel gaat heel eenvoudig. Het functiewiel werkt alleen voor foto's.
Zet het functiewiel in de te veranderen stand (1).
Druk de knop in het midden in en draai de instelknop in de gewenste stand (2). Laat de ontgrendelknop los.
• Veranderingen worden in de zoeker/monitor en op het data-scherm weergegeven.
ISO
WB
DRIVE
PASM
QUAL
SIZE
Cameragevoeligheid
Witbalans
Transportstanden
Belichtingsstanden
Beeldkwaliteit
Beeldgrootte Voor instelling pixelresolutie (blz. 42).
Voor instellen compressieverhouding (blz. 43).
Voor instellen belichtingsstand (blz. 46).
Voor instellen transportstand (blz. 51).
Keuze tussen automatisch, vaste instellingen en een eigen instelling (custom) (blz. 58).
Voor instellen cameragevoeligheid (blz. 61).
1
2
41
Functiewiel
SIZE
QUAL
PASM
DRIVE
WB
ISO
Display
P A S
M
100, 200, 400, 800.
Instelling
2560 X 1920 (2048 X 1536) 1600 X 1200 1280 X 960 640 X 480 RAW Superfijn Fijn Standaard Economy Programma-automatiek Diafragmavoorkeuze Sluitertijdvoorkeuze Handinstelling Enkelbeeld Continu transport Zelfontspanner
Interval
Bracketing
Automatische witbalans Daglicht Kunstlicht Fluorescentielicht Bewolkt Eigen (custom) instelling Custom kalibratie Automatische versterking
Vaste camera-instellingen in ISO-equivalenten
Blz.
42 42 42 42 43 43 43 43 43 47 48 49 50 51 52 53 54 56 59 59 59 59 59 60 60 61
61
In zoeker/monitor
2560 (2048) 1600 1280 640 RAW S. FIN FINE STD ECON Nummers tussen
haakjes gelden voor de DiMAGE
5. Weergave in datascherm, zoe­ker en LCD­monitor zijn gelijk, tenzij anders vermeld.
(geen indicatie)
ISO-waarde wordt
weergegeven.
(geen indicatie)
42
OPNAMESTAND
BEELDGROOTTE
De beeldgrootte is bepalend voor het aantal pixels dat het beeld bevat. Hoe groter de maat, des te groter is ook het beeldbestand. Kies de beeldgrootte op basis van de toepassing van het uiteindelijke beeld.Voor een hoge printkwaliteit en grote formaten hebt u grote bestanden nodig, voor webtoepassingen volstaan kleine.
De beeldgrootte moet voor de opname worden gekozen. De veranderde instelling is te zien op het datascherm en in de zoeker/monitor. De beeldgrootte moet handmatig worden ingesteld. Kijk voor het gebruik van het functiewiel op blz. 40.
Data-scherm
Zoeker en LCD-
monitor
2560 (2048)*
1600
1280
640
Aantal pixels (hor. X vert.)
2560 X 1920
(2048 X1536)*
1600 X 1200
1280 X 960
640 X 480
Beeldgrootte
FULL
UXGA
SXGA
VGA
* Tussen haakjes staan de waarden voor de DiMAGE 5.
De opnameteller geeft aan hoeveel opnamen er bij de huidige instellingen voor beeldgrootte en
-kwaliteit op de CompactFlash kaart kunnen worden opgeslagen. Verandert u deze instellingen, dan zal de opnameteller zich aanpassen. De berekening van het resterend aantal opnamen is gebaseerd op een gemiddelde bestandsgrootte, dus hoeveel opnamen er precies op de kaart gaan staat niet volkomen vast. De teller gaat niet hoger dan 999. Is het aantal opgeslagen opnamen groter, dan blijft de teller op 999 staan. Wanneer het aantal opnamen weer onder 1000 komt gaat de opnameteller weer tellen.
OVER DE OPNAMETELLER
43
Data-
scherm
BEELDKWALITEIT
Deze camera heeft vijf instellingen voor beeldkwaliteit: raw, superfijn, fijn, standaard en economy. Kies de gewenste instelling altijd voordat u de opname maakt. Kijk voor het gebruik van het functiewiel op blz. 40.
De beeldkwaliteit wordt bepaald door de sterkte van de compressie, maar heeft geen gevolgen voor het aantal pixels in het beeld. Hoe hoger de beeldkwaliteit,
des te lager is de compressie en des te groter is het beeldbestand. De stand superfijn geeft de hoogste beeldkwaliteit en de grootste beeldbestanden. Is benutting van de ruimte op de kaart van groot belang, gebruik dan de economy stand. De standaardinstelling is voor normaal gebruik voldoende. De tabel hieronder geeft bij benadering de compressieverhouding; opnamen met veel details kunnen minder sterk worden gecomprimeerd dan andere.
Superfijn-beelden worden als TIFF-bestand opgeslagen. Opnamen met fijn, standaard en economy worden opgeslagen als JPEG-bestand. Superfijn, fijn, standaard en economy bestanden worden als 24 bit kleur of 8 bit zwartwit opgeslagen. RAW geeft een bestandsformaat dat alleen met de DiMAGE Image Viewer software Utility kan worden gelezen.
Wordt de beeldkwaliteit veranderd, dan geeft het data-scherm bij benadering het aantal opnamen weer dat bij deze instelling nog kan worden opgeslagen. Op een Compact Flash kaart kunt u beelden met verschillende kwaliteitsinstellingen opslaan.
RAW
S. FIN
FINE
STD
ECON
Economy - minimale bestandsgroottes
Zoeker en
LCD-monitor
RAW - ongecomprimeerde beeldinformatie
Superfijn - de hoogste beeldkwaliteit
Fijn - hoge beeldkwaliteit
Standaard - standaardinstelling
44
OPNAMESTAND
OVER DE KWALITEITSINSTELLINGEN SUPERFIJN EN RAW
Omdat superfijn- en raw-bestanden zo groot zijn is het niet mogelijk de continu transportstand (blz.
52) te gebruiken. Wordt continu transport bij een van deze instellingen gebruikt, dan wordt ook als de ontspanknop ingedrukt wordt gehouden slechts één opname gemaakt. Bij gebruik van de bracketing­instelling wordt de continu-functie uitgeschakeld en moet u voor elke opname van de bracketing­reeks opnieuw de ontspanknop indrukken. Wanneer u superfijn- en raw-beelden opneemt kan het 30 tot 40 seconden duren voordat een beeldbestand op de CompactFlash kaart is opgeslagen; de zoeker en de monitor zullen blanco zijn en het toegangslampje zal in die tijd continu branden. In de stand RAW staat de beeldgrootte vast ingesteld op de grootste stand. De beeldgrootte wordt niet in de zoeker/monitor weergegeven. Digitale zoom, vergroot weergeven en datum-imprint zijn niet mogelijk. In tegenstelling tot bij de andere kwaliteitsstanden is de RAW beeldinformatie onbewerkt. Om het beeld te gebruiken moet de informatie eerst verder worden verwerkt. Daarvoor is de DiMAGE Image Viewer Utility Software nodig. Deze software kan het beeld reconstrueren en kan dezelfde bewerkingen toepassen als de camera. RAW-informatie wordt als 12 bit bestanden opgeslagen; de DiMAGE Image Viewer Utitily software kan er 48-bit TIFF bestanden van maken. Wanneer de camera op RAW beeldkwaliteit is ingesteld stuurt het beeldverwerkingssysteem van de camera het live-beeld dat in de opnamestand in de zoeker/monitor te zien is, maar dat werkt niet door op het opgeslagen beeld. Wanneer het opgenomen beeld in de camera wordt weergegeven wordt er geen beeldverwerking toegepast en kan het beeld er onnatuurlijk uitzien. Wanneer het met de DiMAGE Image Viewer software op een computer wordt bekeken worden de kleuren hersteld. Een RAW-beeld wordt opgeslagen met daarbij een informatiebestand met gegevens over de witbalans, veranderingen die met de digitale effecten op contrast en kleurverzadiging werden toegepast, elke vorm van beeldmodificatie die door een onderwerpsprogramma werd toegepast en een eventueel toegepaste verscherping. De kleurinstelling heeft geen invloed; een in zwartwit opgenomen raw-bestand kan ook in een kleurbestand worden omgezet. De veranderingen in cameragevoeligheid worden op de RAW-informatie toegepast; ISO-waarden kunnen met de hand worden ingesteld om invloed op het ruisniveau te hebben (blz. 61).
45
BESTANDSGROOTTE EN CAPACITEIT COMPACTFLASH KAART
Het aantal beelden dat op een CompactFlash kaart kan worden opgeslagen wordt bepaald door de capaciteit van de kaart en de bestandsgrootte van de opnamen. De uiteindelijke bestandsgrootte wordt door de opname zelf bepaald; gedetailleerde taferelen kunnen minder sterk gecomprimeerd worden dan andere. De tabel hieronder is gebaseerd op gemiddelde bestandsgrootten.
* De getallen tussen haakjes hebben betrekking op de DiMAGE 5.
Beeldkwaliteit
Beeldgrootte
2560 X 1920
(2048 X 1536)*
1600 X 1200 1280 X 960 640 X 480
RAW
Superfijn
Fijn
Standaard
Economy
1 (2) – 1 (1) 2 (2) 4 (4) 16 (16)
7(9) 17 (15) 28 (23) 80 (57) 15 (16) 33 (26) 50 (38) 115 (81) 22 (27) 46 (41) 67 (54) 135 (104)
Aantal opnamen dat bij benadering op een 16 MB CompactFlash kaart kan worden opgeslagen.
Beeldkwaliteit
Beeldgrootte
2560 X 1920
(2048 X 1536)*
1600 X 1200 1280 X 960 640 X 480
RAW
Superfijn
Fijn
Standaard
Economy
9.5MB (6.1MB)
14.1MB (9.1MB) 5.6MB 3.6MB 0.96MB
2.1MB (1.6MB) 1.0MB 0.66MB 0.27MB
1.1MB (0.9MB) 0.6MB 0.41MB 0.2MB
0.65MB (0.59MB) 0.38MB 0.29MB 0.15MB
Bestandsgrootten bij benadering
46
OPNAMESTAND
P
BELICHTINGSSTANDEN
A
S
M
Programma­automatiek
Diafragmavoorkeuze­automatiek
Sluitertijdvoorkeuze­automatiek
Handinstelling
De camera regelt zowel sluitertijd als diafragma.
De fotograaf kiest het diafragma, de camera de sluitertijd.
De camera kiest zowel sluitertijd als diafragma.
De fotograaf kiest de sluitertijd, de camera het diafragma.
LCD-monitor
Data-scherm
De camera heeft vier verschillende belichtingsmethoden. Programma­automatiek is bedoeld voor zorgeloos fotograferen. Diafragma- en sluitertijdvoorkeuze-automatiek geven u de mogelijkheid het beeld meer naar uw hand te zetten zonder aan snelheid in te boeten, terwijl de handinstelling maximale beheersing geeft. Kijk voor het gebruik van het functiewiel op blz. 40.
Voor de duidelijkheid zijn hier alle aanduidingen tegelijk weergeven.
Belichtingsstanden
Sluitertijd
Diafragma
47
PROGRAMMA-AUTOMATIEK - P
De programma-automatiek gebruikt informatie omtrent de helderheid en de brandpuntsafstand van het objectief om de belichtingsinstelling te optimaliseren. Dit geavanceerde belichtingssysteem geeft de fotograaf de vrijheid om te fotograferen zonder zich te bekommeren omtrent technische zaken als de juiste belichtingsinstelling. De sluitertijd- en diafragmawaarden worden in de zoeker/monitor en op het data-scherm weergegeven.
De programmacurve van sluitertijd/diafragmacombinaties verandert met de brandpuntsafstand van het zoomobjectief. In het groothoekgebied ligt de nadruk op maximale scherptediepte voor landschapsopnamen, terwijl in het telebereik het accent ligt op kortste sluitertijden om de gevolgen van cameratrilling te elimineren. Komt de sluitertijd beneden aan aanvaardbare grens om uit de hand te fotograferen, dan verschijnt de waarschuwing voor cameratrilling in de linker benedenhoek van de zoeker/monitor (blz. 15).
PROGRAM SHIFT
De programma-automatiek is zo ontworpen dat u alles aan de camera kunt overlaten, maar de program shift biedt de mogelijkheid ook bij programma-automatiek aanpassingen uit te voeren. Wanneer u voorafgaand aan de opname de ontspanknop half indrukt worden sluitertijd en diafragma weergegeven. Geeft u de voorkeur aan een andere sluitertijd/diafragmacombinatie, dan draait u aan het instelwiel; elke combinatie die verschijnt geeft een juiste belichting.
Program shift kan niet bij flitsopnamen worden gebruikt. De camera geeft prioriteit aan flitsen; wordt de flitser opgeklapt, dan worden alle veranderingen die met de program shift zijn gemaakt opgeheven. Indrukken van de functietoets neutraliseert de program shift ook.
1
2
De fotograaf kiest het diafragma en de camera kiest de sluitertijd die nodig is om een goede belichting te krijgen. Wanneer de A-stand is geselecteerd wordt de diafragmawaarde in de zoeker/monitor blauw.
Draai aan het instelwiel (1) om de gewenste diafragmawaarde in te stellen. Druk licht op de ontspanknop (2) om het belichtingssysteem te activeren; de gekozen sluitertijd wordt weergegeven.
De diafragmawaarde kan in halve stops worden gevarieerd tussen f/2,8 en f/8 in de groothoekstand en tussen f/3,5 en f/9,5 in de telestand. Leidt de diafragmastand tot een sluitertijd die de camera niet kan instellen, dan knippert de tijdenweergave op het datascherm en wordt de sluitertijd op de zoeker/monitor rood.
Wordt de sluitertijd te lang om vanuit de hand te fotograferen, dan verschijnt er een waarschuwing in de linker benedenhoek van de zoeker/monitor. Verschijnt deze waarschuwing, kies dan een lager diafragmagetal (een grotere opening) totdat de waarschuwing verdwijnt, of plaats de camera op statief. Omdat het diafragma instelbaar is in halve stops kan het voorkomen dat de sluitertijdaanduiding na een diafragmawijziging niet verandert. Gelijk blijven van de sluitertijdaanduiding kan ook voorkomen wanneer de instelling van de cameragevoeligheid automatisch gebeurt.
48
DIAFRAGMAVOORKEUZE-AUTOMATIEK - A
OPNAMESTAND
1
2
De fotograaf kiest de sluitertijd en de camera kiest het diafragma dat nodig is om een goede belichting te krijgen. Wanneer de S-stand is geselecteerd wordt de sluitertijdwaarde in de zoeker/monitor blauw.
Draai aan het instelwiel (1) om de gewenste sluitertijdwaarde in te stellen. Druk licht op de ontspanknop (2) om het belichtingssysteem te activeren; het gekozen diafragma wordt weergegeven.
De sluitertijden zijn instelbaar tot op halve stops, tussen 4 seconden en 1/2000 s.
Leidt de gekozen sluitertijd tot een diafragma dat de camera niet kan instellen, dan knippert de diafragma­aanduiding op het datascherm en wordt het diafragma op de zoeker/monitor rood.
49
SLUITERTIJDVOORKEUZE-AUTOMATIEK - S
1
2
Voor bezitters van een kleinbeeld reflexcamera komt een diafragmabereik van f/2,8 tot f/8 niet erg indrukwekkend over. Omdat echter de CCD belangrijk veel kleiner is dan het kleinbeeldfor­maat en de brandpuntsafstand van het objectief derhalve ook korter is, is de scherptediepte beduidend groter dan bij kleinbeeld. Dus zelfs met een kleinste diafragma van f/8 hebt u al veel
scherptediepte.
Nadere toelichting
Handinstelling maakt een vrije keuze van sluitertijd en diafragma mogelijk. In deze stand worden sluitertijd en diafragma niet door de camera geregeld, waardoor de fotograaf alle zeggenschap over de belichting heeft. U kunt sluitertijd en diafragma in halve waarden instellen. De ingestelde waarden zijn blauw in de zoeker/monitor.
De gevolgen van uw instelling zijn in de zoeker/monitor te zien. Is het beeld onder- of overbelicht, dan knipperen sluitertijd en diafragma op het data-scherm en worden ze rood in de zoeker/monitor. Is de zoeker/monitor zwart, vermeerder dan de belichting totdat u weer beeld ziet; verminder de belichting wanneer de zoeker/monitor wit blijft.
In de stand handinstelling (manual) wordt de automatische gevoeligheidsinstelling ingesteld op ISO
100. De cameragevoeligheid kan worden veranderd met het functiewiel (blz. 40). In de M-stand kunnen ook tijdopnamen (B) worden gemaakt, zie blz. 92 voor informatie.
50
OPNAMESTAND
HANDINSTELLING - M
Zo stelt u het diafragma in:
• Zet de schakelaar voor digitale effecten (2) in de stand voor belichtingscorrectie.
• Terwijl u de toets voor digitale effecten ingedrukt houdt (3) draait u aan het instelwiel (1) om de gewenste diafragmawaarde in te stellen.
1
2
3
Zo stelt u de sluitertijd in:
• Draai aan het instelwiel (1) om de gewenste sluitertijd in te stellen.
51
Met de transportstanden regelt u de manier waarop beelden worden opgenomen. Op het datascherm en in de zoeker/monitor verschijnen symbolen voor de transportstand. Kijk voor het gebruik van het functiewiel op blz. 40.
TRANSPORTSTANDEN
Enkelbeeld
Continu
Zelfontspanner
Bracketing
Interval-series
Elke keer dat de ontspanknop wordt ingedrukt wordt een enkele opname gemaakt.
Opnamen maken zolang de ontspankop ingedrukt wordt gehouden.
Om het moment van de opname te vertragen. Om zelf op de foto te komen.
Opnameseries maken met verschil in belichting, contrast of kleurverzadiging.
Opnameseries maken waarbij tussen elke opname een bepaalde tijd verstrijkt.
LCD-monitor
Data-scherm
Voor de duidelijkheid zijn hier alle symbolen weergegeven. De enkelbeeld- en continu­aanduiding gebruiken dezelfde positie op het data­scherm. Alle transportfunctie­symbolen verschijnen in de rechter benedenhoek van de zoeker/monitor.
In de stand voor continu-opnamen worden er achtereen opnamen gemaakt zolang de ontspanknop ingedrukt wordt gehouden. De continu-stand werkt als de motordrive van een gewone fotocamera. Het aantal opnamen dat u achtereen kunt opnemen en het haalbare tempo zijn afhankelijk van de instellingen voor beeldkwaliteit en beeldgrootte. De maximale opnamesnelheid is 1,1 beeld per seconde, 1,3 voor de DiMAGE 5, op vol formaat, met handmatige scherpstelling en handmatige belichtingsregeling. De continu-stand stelt u in met de keuzeknop (blz. 40).
Wanneer de ontspanknop wordt ingedrukt en ingedrukt wordt gehouden, begint de camera opnamen te maken; hij gaat door totdat het maximale aantal opnamen is bereikt of totdat de ontspanknop wordt losgelaten. Deze stand werkt niet in de superfijn- of RAW-stand (blz. 44). De ingebouwde flitser kan worden gebruikt, maar de camera wacht steeds met de volgende opname totdat de flitser opgeladen is.
Bepaal de beeldcompositie als beschreven bij de basistechnieken (blz. 29). Druk de ontspanknop half in om belichting en scherpstelling voor de gehele serie te vergrendelen; is de autofocus ingesteld op continu autofocus, dan blijft de scherpstelling gedurende de gehele serie actief (blz. 68). Druk de ontspanknop geheel in om de serie te starten en houd hem ingedrukt.
Onderstaand overzicht geeft het maximum aantal opnamen aan dat met verschillende instellingen voor beeldgrootte en -kwaliteit te maken is. De getallen tussen haakjes gelden voor de DiMAGE 5.
52
OPNAMESTAND
CONTINU-OPNAMEN
Economy
Standaard
Fijn
2560 X 1920
(2048 X 1536)
Beeldkwaliteit
Beeldgrootte
1600 X 1200 1280 X 960 640 X 480
5 (8)
7 (12)
12 (19)
8 (12) 12 (18) 18 (28)
11 (17) 17 (26) 24 (36)
25 (38) 35 (53) 44 (68)
ZELFONTSPANNER
53
U kunt de zelfontspanner ook gebruiken om bij lange tijdopnamen cameratrilling te vermijden. Wanneer u vanaf statief fotografeert kunt u opnamen van statische onderwerpen (landschap­pen, stillevens, macro-opnamen) met de zelfontspanner maken. Omdat er op het moment dat
de opname begint geen contact met de camera is kan de fotograaf geen trilling veroorzaken.
Opnametips
Met de zelfontspanner stelt u het moment van de opname met ongeveer 10 seconden uit, zodat u zelf op de foto kunt komen. De zelfontspanner wordt ingesteld met het functiewiel (blz. 40).
Plaats de camera op statief, bepaal de beelduitsnede als beschreven bij de basistechnieken (blz. 29). Scherpstelvergrendeling (blz. 30) of het Flex-scherpstelpunt (blz. 67) zijn te gebruiken bij onderwerpen buiten het beeldmidden. Druk de ontspanknop half in of druk op de AF/AEL-toets om belichting en scherpstelling te vergrendelen. Druk de ontspanknop geheel in om het aftellen te starten. Omdat scherpstelling en belichting worden bepaald bij half indrukken van de ontspanknop moet u niet voor de camera staan. Controleer altijd de scherpstelling met de scherpstelsignalen voordat u het aftellen start (blz. 68).
Tijdens het aftellen knippert het zelfontspannerlampje voorop de camera; het knipperen gaat vergezeld van een audio-signaal. Een paar seconden voor de opname gaat het lampje sneller knipperen. Vlak voordat de opname wordt gemaakt brandt het lampje constant. Wilt u het aftellen stoppen, druk dan op de pro-auto-toets of verander de stand van de flitser (uit- of neerklappen). Het audiosignaal kan worden uitgeschakeld in de basis­sectie van het setup-menu (blz. 114).
Na de camera op bracketing te hebben ingesteld moet u de effect-schakelaar (schakelaar voor digitale effecten) op belichtingscorrectie instellen. De drie opnamen worden gemaakt in de volgorde normale belichting, onderbelichting, overbelichting. Het verschil tussen de opnamen is 1/3 stop, maar u kunt het verhogen tot 1/2 of 1 stop in de custom 1 sectie van het opnamemenu (blz. 80).
Bepaal de beeldcompositie als beschreven bij de basistechnieken (blz. 29). Druk de ontspanknop half in (1) of druk op de AF/AEL-toets (2) om de belichting voor de serie te vergrendelen; wanneer de camera op continu AF (blz. 68) is ingesteld blijft hij tijdens de serie de scherpstelling bijregelen. Druk de ontspanknop geheel in (3) en houd hem ingedrukt om de serie te maken; de drie opnamen worden gemaakt.
54
OPNAMESTAND
Belichting
BRACKETING
Aantal opnamen van bracketing-serie
Opnameteller
Met deze functie maakt u zogenaamde belichtingstrapjes van drie opnamen. Eén opname is normaal belicht, één is overbelicht, de andere is onderbelicht. Naast deze Belichtings-bracketing is het ook mogelijk variatie-series te maken met contrast en kleurverzadiging. U kunt echter maar één bracketing-soort tegelijk gebruiken. U kunt bracketing instellen met het functiewiel (blz. 40).
BELICHTINGS-BRACKETING
1
2
3
Na de camera op bracketing te hebben ingesteld moet u de effect­schakelaar op contrast of kleurverzadiging instellen. Stel het contrast of de kleurverzadiging in op het gewenste niveau; de bracketing-serie varieert van 1 niveau onder tot 1 niveau boven het ingestelde niveau. Is het contrast of de kleurverzadiging op het hoogste niveau ingesteld (± 3), dan wordt een van de opnamen op ±4 gemaakt en ontstaat de volgende serie: bijvoorbeeld +3, +2, ±+4. Bij RAW-opnamen kunnen de maximale niveaus niet worden overschreden en zitten er twee identieke opnamen in de serie (+3, +2, +3). Kijk in de tekst over digitale effecten (blz. 62) voor de instellingen van contrast en kleurverzadiging.
Bepaal de beeldcompositie als beschreven bij de basistechnieken (blz. 29). Druk de ontspanknop half in (1) of druk op de AF/AEL-toets (2) om de belichting voor de serie te vergrendelen; wanneer de camera op continu AF (blz. 68) is ingesteld blijft hij tijdens de serie de scherpstelling bijregelen. Druk de ontspanknop geheel in (3) en houd hem ingedrukt om de serie te maken; de drie opnamen worden gemaakt. In de zoeker/monitor wordt bij de serie naast het bracketing-symbool afgeteld.
55
Is de CompactFlash kaart vol of laat u de ontspanknop los voordat de serie is voltooid, dan wordt de serie niet afgemaakt.
Bij de standen superfijn en RAW en bij gebruik van de flitser leidt ingedrukt houden van de ontspanknop niet tot een in één keer gemakte bracketing-serie. Druk voor elke opname opnieuw op de ontspanknop. Scherpstelling en belichting zijn ook bij deze standen gebaseerd op de eerste opname. Naast het bracketing-symbool verschijnt resterende aantal bracketing-opnamen.
Kleurverzadiging
Contrast
BRACKETING MET CONTRAST OF KLEURVERZADIGING
OVER BRACKETING
Normaal Over Onder
Reeks met Belichtings­bracketing
Met de intervalfunctie maakt u een serie opnamen met vaste tussenpozen. Op deze manier kunt u vertraagde processen versneld weergeven, zoals het opengaan van een bloem of de bouw van een huis. De ingebouwde flitser kan worden gebruikt. Direct weergeven (blz. 89) is uitgeschakeld.
Zet het functiewiel in de intervalstand (blz. 40). Het aantal opnamen voor de intervalserie verschijnt in de zoeker/monitor naast het intervalsymbool. U kunt het aantal opnamen instellen tussen 2 en 99 in de custom 1 sectie van het opname-menu (blz. 80). De tijd tussen de opnamen wordt ook in het opnamemenu ingesteld: 1-10, 15, 20, 30, 45 en 60 minuten.
Zet de camera op statief en bepaal de beeldcompositie; de camera stelt scherpstelling, belichting en witbalans in en laadt de flitser vlak voordat de opname moet worden gemaakt. Continu AF is ook te gebruiken. Instellingen die met AF/AEL-toets zijn vergrendeld vervallen na de eerste opname (blz.
73) Indien u de automatische instellingen wilt uitschakelen dient u gebruik te maken van handmatige scherpstelling (blz. 71), handmatige belichtingsregeling (blz. 50) en handmatige witbalansinstelling (blz. 58).
Controleer vooraf of de CompactFlash kaart voldoende opslagcapaciteit heeft door het aantal inter­valopnamen met het resterende aantal opnamen op de opnameteller te vergelijken. Beeldgrootte en ­kwaliteit kunnen worden veranderd om het aantal beelden te vergroten dat op de CompactFlash kaart kan worden opgenomen.
56
OPNAMESTAND
INTERVAL
Aantal opnamen van de intervalserie.
Opnameteller.
57
Wanneer u een grote serie opnamen maakt kunt u een tekst en een serienummer in beeld
laten verschijnen. Dat is nuttig wanneer u de beelden achteraf bekijkt. Meer informatie over het
imprinten van informatie op blz. 87.
Opnametips
Druk de ontspanknop in om de serie te starten. Tijdens de intervalserie worden zoeker en monitor uitgeschakeld om stroom te sparen. "Int" verschijnt op het data-scherm en de opnameteller op het data-scherm telt af hoeveel intervalopnamen er nog te maken zijn. Het toegangslampje brandt wanneer er een beeld wordt opgeslagen.
Om de sluiter te laten afgaan voordat een interval is verstreken moet u gewoon de ontspanknop indrukken. De volgende interval wordt vanaf deze opname gemeten. Wordt de sluiter voortijdig ontspannen, dan wordt de elektronische zoeker voor de duur van de automatische spaarschakeling (blz. 117) geactiveerd, de LCD-monitor gaat voor 30 seconden aan.
De camera stopt met opnemen en staat weer paraat voor een nieuwe serie wanneer het ingestelde aantal opnamen is gemaakt of wanneer de CompactFlash kaart vol is. Wilt u een intervalserie stoppen, zet dan de camera uit.
Ondergaande zon, interval 10 minuten
De witbalans zorgt ervoor dat er onder uiteenlopende lichtomstandigheden een neutrale kleurweergave wordt verkregen. Het effect is vergelijkbaar met de keuze voor daglicht- of kunstlichtfilm of kleurcorrectiefilters bij traditionele fotografie. Is de automatische witbalans ingeschakeld, dan verschijnt "Auto" op
het data-scherm en "AWB" (automatische witbalans) in de zoeker/monitor. Is er een andere instelling gekozen dan automatische witbalansinstelling, dan verschijnt een symbool dat met de gekozen instelling correspondeert. Kijk voor de instelling met het functiewiel op blz. 40.
Voor het gebruiken van een eigen witbalansinstelling.
58
OPNAMESTAND
WITBALANS
Geen
display
Fluorescentielicht
Kunstlicht
Daglicht
AUTO
Bewolkt
Custom instelling
Fluorescentielicht, zoals de TL-verlichting van een kan­toor.
Voor kunstlicht, zoals het licht van huiskamergloeilampen.
Voor opnamen buiten; binnenshuis bij invallend zonlicht.
De AUTO stand meet de kleurtemperatuur en past de wit­balans dienovereenkomstig aan.
Voor buitenopnamen bij bewolkt weer.
Voor het maken van en eigen witbalansinstelling.Eigen instelling maken
59
AUTOMATISCHE WITBALANS
VASTE WITBALANSINSTELLINGEN
De automatische witbalans houdt automatisch rekening met de kleurtemperatuur van een scène. In veel gevallen zal de AUTO-instelling voor een uitgebalanceerd resultaat zorgen, zelfs bij menglicht (verschillende lichtbronnen). Bij gebruik van de ingebouwde flitser wordt de witbalans ingesteld op de kleurtemperatuur van de flitser.
De daglicht- en bewolkt-instelling zijn primair bedoeld voor opnamen buitenshuis. Daglicht wordt gebruikt voor zonnig weer, wanneer het licht vrij warm van kleur is. Het licht bij bewolkt weer is veel koeler van kleur en daarom is er een speciale instelling voor. Kantoorverlichting geeft op foto's vaak een groene zweem; met de fluorescentie-instelling krijgt u dan toch een neutrale weergave. De warme tint van huiskamerverlichting kan worden gecorrigeerd met de kunstlichtinstelling. De automatische en de handmatige kleurbalansinstelling veranderen de kleur van neonlicht niet. Het licht van natriumlampen (snelwegverlichting) en kwikdamplampen kan niet worden gecorrigeerd. Wilt u bij dat soort licht portretten maken, dan kunt flitsen om toch een neutrale kleur op het onderwerp te krijgen. Voor landschappen met dit soort lichtbronnen kan het beste de daglichtinstelling worden gekozen.
Opnametips
De ingebouwde flitser kan bij de vaste witbalansinstellingen worden gebruikt, maar zal bij instelling op fluorescentielicht en kunstlicht een roze of blauwachtige zweem geven. De flitser heeft de kleurtemperatuur van daglicht en geeft goede resultaten in de daglicht- en bewolkt-instelling.
60
OPNAMESTAND
EIGEN WITBALANSINSTELLING
Het is mogelijk de witbalans van de camera op een speciale lichtsituatie af te stemmen. U kunt deze instelling opslaan en op elk gewenst moment oproepen. Een eigen witbalansinstelling kan vooral goed van pas komen wanneer er verschillende soorten licht in het geding zijn en er om een zeer zorgvuldige instelling wordt gevraagd.
Om de camera te ijken moet u de functietoets indrukken, en aan het instelwiel draaien totdat het symbool voor de eigen witbalansinstelling en "SET" op het data-scherm en in de zoeker/monitor (in rood) verschijnen. Neem een wit onderwerp, bijvoorbeeld een vel papier en vul er het beeld mee; het hoeft niet scherp te zijn, het moet wel het licht opvangen waar het om gaat. Druk de ontspanknop in om de instelling op te slaan. Gaat er tijdens deze ijking iets mis, dan verschijnt er een foutmelding in de zoeker/monitor. Druk op de stuurknop (controller) om de boodschap te wissen en voer de ijkprocedure opnieuw uit. U kunt dit herhalen zo vaak u het nodig acht.
De instelling blijft in de camera opgeslagen totdat een nieuwe ijking wordt gemaakt. Wilt u de zo verkregen instelling opnieuw gebruiken, druk dan op de functietoets en draai aan het instelwiel totdat het symbool voor de eigen witbalansinstelling zonder "SET" op het data-scherm en in de zoeker/monitor (in wit) verschijnt. De camera gebruikte dan de laatst opgeslagen instelling.
Bij een eigen witbalansinstelling kan de flitser worden gebruikt. Omdat het flitslicht een daglicht­kleurtemperatuur heeft moet u wanneer de witbalans op een ander type lichtbron is geijkt wel rekening houden met een kleurzweem.
Weergave eigen instelling
Bij het ijken is de kleur van het object waarop u de meting uitvoert erg belangrijk. Het moet zuiver wit zijn. Alleen dan bent u er zeker van dat de camera zich uitsluitend oriënteert op de kleur van het licht, en niet op de kleur van het object. Een stuk wit papier is een ideaal meet­object. Neem het mee in uw cameratas.
Opnametips
61
CAMERAGEVOELIGHEID - ISO
Voor de cameragevoeligheid kunt u kiezen uit vijf instellingen: Auto, 100, 200, 400 en 800. De waarden zijn gebaseerd op ISO-equivalenten. ISO is de standaard voor filmgevoeligheid; hoe hoger het getal, des te gevoeliger is de film. Kijk voor het gebruik van het functiewiel op blz. 40.
In de auto-stand past de camera de gevoeligheid automatisch aan de
lichtomstandigheden aan, tussen 100 en 400. Wordt de flitser ingeschakeld terwijl de cameragevoeligheid in de auto-stand staat wordt automatisch 200 gekozen. Is er een andere dan de auto-stand gekozen, dan verschijnt "ISO" op het data-scherm en verschijnen "ISO" en de ingestelde waarde in de zoeker/monitor.
Net als bij conventionele fotografie neemt de afbeeldingskwaliteit af als de gevoeligheid hoger wordt. Bij digitale fotografie neemt de beeldruis toe. Een instelling op ISO 100 geeft de minste ruis, ISO 800 de meeste. Verandering van de ISO-instelling heeft ook gevolgen voor het flitsbereik (blz. 79). Hoe hoger de ISO-waarde, des te meer ruis.
Een verdubbeling van de ISO-waarde is gelijk aan een verhoging ter waarde van 1 stop of lichtwaarde (zie blz. 36) en geeft een verdubbeling van de cameragevoeligheid. Een verandering van 100 naar 800 verhoogt de gevoeligheid met een factor 8 oftewel 3 stops. Met hoge ISO-instellingen (400, 800) kunt ook bij weinig licht uit de hand fotograferen, zonder dat u een flitser nodig heeft.
Bij het maken van tijdopnamen (blz. 92) kan ruis zich sterker voordoen vanwege de ongebrui­kelijk lange belichtingstijden. Dit doet zich bij ISO 400 en 800 in versterkte mate voor. Bij lange tijdopnamen van 20 tot 30 seconden geeft een cameragevoeligheid van 100 of 200 uitstekende resultaten. Bij hogere ISO-instelling leidden kortere tijden (8 - 16 seconden) tot een verminder­de ruis.
Bij lange tijdopnamen met een hoge ISO-instelling kan de ruis zich duidelijk manifesteren.
Nadere toelichting
2
REGELING DIGITALE EFFECTEN
62
OPNAMESTAND
Correctie kleurverzadiging
Contrastcorrectie
Belichtingscorrectie
1
1 2
Zet de effectschakelaar op de functie die u wilt gebruiken
Houd de effect-toets in het midden van de effectschakelaar ingedrukt en draai aan het instelwiel bij de ontspanknop om de gewenste waarde in te stellen. Loslaten van de toets zet de waarde vast.
Aanpassingen blijven gehandhaafd totdat ze met de hand worden teruggezet. U kunt de verschillende correcties gecombineerd gebruiken. Is een ander waarde dan nul ingesteld, dan verschijnt er een indicatie op het data­scherm en in de zoeker/monitor.
Gebruik van de effectsturing is zeer eenvoudig:
De digitale effectsturing is een belangrijk onderdeel van uw camera. U kunt er belichtingscorrecties mee uitvoeren, maar u kunt ook het beeldcontrast en de kleurverzadiging aanpassen. Het gevolg van elke instelling is zichtbaar in de zoeker/monitor voordat het beeld wordt opgenomen. De correcties worden op het beeld toegepast voordat het wordt gecomprimeerd en opgeslagen. Zo bent u in staat de beeldinformatie te optimaliseren voordat u de plaats van de opname verlaat. De digitale effectsturing werkt ook bij filmopnamen.
63
BELICHTINGSCORRECTIE
Data-scherm
Zoeker/LCD-monitor
Weergave tijdens instelling correctie
Waarschuwing gebruik belichtingscorrectie na instelling
Soms wordt de belichtingsmeter van de camera door bepaalde omstandighe­den misleid. Dan biedt de belichtingscorrectie uitkomst. Zo kan bijvoorbeeld een zeer licht tafereel, zoals een sneeuwlandschap of een zon­beschenen wit strand te donker op de opname komen. Pas dan voordat u de opname maakt de belichting aan met een correctie van +1 of +2 om een juiste belichting te krijgen.
In dit voorbeeld ziet het donkere tafereel er op de LCD-monitor licht en uitgebleekt uit. Door de belichting met -1,5 te verminderen wordt de sfeer van de ondergaande zon bewaard.
Opnametips
De belichtingscorrectie wordt voorafgaand aan de opname ingesteld om het het uiteindelijke beeld lichter of donkerder te maken. U kunt de belichting corrigeren tot plus/min 2 stops en stappen van 1/3 stop (blz. 36). De correctiewaarde blijft gelden totdat u hem weer op nul zet.
De belichtingscorrectie moet worden ingesteld voordat de opname wordt gemaakt. Wanneer u de belichtingscorrectie instelt verschijnt de verandering
op het data-scherm en in de zoeker/monitor. Nadat de instelling is uitgevoerd zijn de sluitertijd- en/of diafragma-aanduiding aan gepast. Omdat de correcties in kleine stapjes kunnen worden uitgevoerd kan het soms voorkomen dat u dezelfde sluitertijden en/of diafragmawaarde ziet als voor de correctie.
*
* Diafragmawaarde voor de belichting.
U kunt het contrast van een scène op in totaal 7 niveaus (± 3) instellen. Is het contrast te groot, dan gaat er beeldinformatie verloren; is het contrast te laag, dan ziet het beeld er vlak en onrealistisch uit. Met contrastcorrectie hebt u de mogelijk de beeldinformatie van een scène of gebeurtenis te optimaliseren.
U moet de correctie instellen voordat u de opname maakt. Wanneer u de contrastinstelling verandert verschijnt er een symbool op het data-scherm in het live-beeld. Het data-scherm en de zoeker/monitor geven aan of er een verhoging (+) of een verlaging (-) van het contrast is ingesteld. Is het contrast ingesteld op een andere waarde dan nul, dan blijft het symbool als waarschuwing zichtbaar.
64
OPNAMESTAND
CONTRASTCORRECTIE
Hoog­contrast­situatie
Laag­contrast­situatie
Data-scherm Zoeker/LCD-monitor
Weergave tijdens aanpassing contrast
Waarschuwing gebruik contrastcorrectie
Na correctie Na correctie
U kunt de kleurverzadiging van een scène over zeven niveaus (± 3)
aanpassen. U kunt daarmee de kleren levendiger of minder intens maken.
De kleurverzadiging moet worden ingesteld voordat de opname wordt
gemaakt. Wanneer u de kleurverzadiging verandert verschijnt er een
symbool op het data-scherm in het live-beeld. Het data-scherm en de
zoeker/monitor geven aan of er een verhoging (+) of een verlaging (-) van de
verzadiging is ingesteld. Is de kleurverzadiging ingesteld op een andere
waarde dan nul, dan blijft het symbool als waarschuwing zichtbaar.
65
CORRECTIE KLEURVERZADIGING
Data-scherm Zoeker/LCD-monitor
Weergave tijdens aanpassing kleurcorrectie
Waarschuwing gebruik correctie kleurverzadiging
In de elektronische zoeker en op de LCD-monitor zijn veranderingen in contrast en kleurverza-
diging vaak veel moeilijker te beoordelen dan op een computerscherm. Maak bij twijfel een
auto-bracketing-serie, of stel zelf een paar alternatieven in.
Opnametips
66
OPNAMESTAND
AUTOFOCUS-VELDEN EN -STURING
Wanneer u foto's maakt kunt u met de stuurknop het te gebruiken autofocusveld kiezen en het spot­scherpstelpunt binnen het beeld verplaatsen. De keus uit twee scherpstelvelden, het brede scherpstelveld of het spot-scherpstelpunt, geeft u flexibiliteit in uiteenlopende omstandigheden.
Het brede scherpstelveld is een groep lokale scherpstelveldjes die samenwerken. U kunt er uitstekend gebruik van maken wanneer u snel bewegende onderwerpen wilt fotograferen of wanneer u in een drukke omgeving zeer snel moet kunnen toeslaan. Wanneer de scherpstelling bij enkelvoudige autofocus wordt vergrendeld zal een van de AF-sensors binnen het brede scherpstelveld kort aangeven op welk punt werd scherpgesteld. Dit spot-scherpstelpunt geeft maximale controle over precieze scherpstelling. U kunt het gebruiken om zeer precies op een bepaalde beeldpartij in te stellen.
Omschakelen tussen het brede AF-veld en het spot-scherpstelpunt is eenvoudig. Druk op de stuurknop (1) en houd hem ingedrukt tot het brede AF-veld overgaat in het spot-scherpstelpunt. Herhaal deze handeling om terug te keren naar het brede AF-veld.
Stuurknop
1
Breed scherpstelveld
Spot-scherpstelpunt
AF-sensor
67
FLEX-SCHERPSTELPUNT - SPOT-SCHERPSTELPUNT STUREN
Het spot-scherpstelpunt kan naar elk gewenst punt in beeld worden verplaatst. Dit flex­scherpstelpunt komt zeer goed van pas bij onderwerpen buiten het beeldcentrum. Het flex­scherpstelpunt kan niet worden gebruikt met continu AF (blz. 68) en de digitale zoom (blz. 70).
Wanneer het kruis van de spot-schepstelling verschijnt kunt u het scherpstelpunt met de vierwegtoetsen van de stuurknop naar elke plaats binnen het live-beeld verplaatsen. Druk de ontspanknop half in of druk op de AF/AEL-toets om de scherpstelling te activeren en te vergrendelen; is de scherpstelling in orde, dan wordt het kruis rood.
Opnieuw indrukken van het midden van de stuurknop (2) brengt het scherpstelpunt terug naar het midden van het beeld. Wilt u terugkeren naar het brede AF-veld, druk dan op de stuurknop en houd hem ingedrukt totdat de lijnen van het AF-veld verschijnen.
1
2
1
2
68
OPNAMESTAND
AUTOFOCUS-STANDEN
Deze camera heeft twee autofocus-standen. De keuze tussen enkelvoudige en continu AF maakt u in de basis-sectie van het opnamemenu (blz. 80).
• Verwar deze symbolen niet met de lichtmeetsymbolen (blz. 74)
• Er kan altijd een opname worden gemaakt, ook wanneer de scherpstelling niet in orde is.
Enkelvoudige AF
Continu AF
Scherpstelsignaal: rood
Scherpstellen onmogelijk. Onderwerp te dichtbij, of het onderwerp maakt goed scherpstellen onmogelijk.
Scherpstelling in orde
Scherpstelling in orde
Enkelvoudige autofocus - voor algemene fotografische toepassingen en statische onderwerpen. Wanneer de ontspanknop half wordt ingedrukt wordt de scherpstelling vergrendeld op het onderwerp in het scherpstelveld; de vergrendeling blijft gehandhaafd zolang de ontspanknop half ingedrukt wordt gehouden.
Continue autofocus - voor bewegende onderwerpen. Wordt de ontspanknop half wordt ingedrukt, dan wordt de autofocus gestart en blijft de autofocus actief totdat de opname gemaakt is.
• Kan het AF-systeem niet scherpstellen als gevolg van een van de moeilijke scherpstelsituaties (blz. 31), dan wordt er op oneindig ingesteld. Bij gebruik van de flitser wordt ingesteld tussen 3 m en 3,8 m. In dat geval kan de scherpstelvergrendeling (blz. 30) worden gebruikt op een onderwerp op dezelfde afstand als het hoofdonderwerp, of er kan met de hand worden scherpgesteld (blz. 71).
• Gebruikt u continu AF met het brede AF-veld (blz. 66), dan verschijnen de AF-sensors om het punt van scherpstelling te markeren.
• De continue autofocus kan mogelijk moeite hebben op zeer snel bewegende onderwerpen scherp te stellen. Stel in dat geval handmatig scherp op een punt in de baan van het onderwerp en druk af vlak voordat het onderwerp dit punt bereikt; er is een klein tijdsverloop tussen het moment van indrukken van de ontspanknop en het moment de sluiter open gaat.
MACRO-INSTELLING
69
De macrostand is bestemd voor dichtbijopnamen van kleine onderwerpen. De kortste scherpstelafstand van. deze camera is 25 cm vanaf de CCD, ca. 13 cm vanaf de voorzijde van het objectief. De macrostand kan in combinatie met de digitale zoom worden gebruikt om het dichtbij­effect te versterken. Onderwerpsprogramma's kunnen met de macro-instelling worden gecombineerd, evenals filmopnamen. In de macrostand kan de ingebouwde flitser niet worden gebruikt.
Draai de zoomring in de telestand.
• Zet de pijl van de zoomring tegenover de pijl bij de macroschakelaar.
Schuif de macroschakelaar op het objectief naar voren.
• De camera staat nu in de macrostand.
• Let er op dat het onderwerp zich binnen het macrobereik bevindt: 0,25 - 0,6 m vanaf de CCD.
• Om terug te keren naar de normale opnamestand schuift u de macrotoets naar de achterzijde van het objectief.
Vanwege de zeer sterke vergroting is uit de hand maken van macro-
opnamen erg moeilijk. Gebruik liever een statief.
Gebruik het flex-scherpstelpunt (blz. 67) om op te geven op welk punt moet worden scherpgesteld. Bij macrofotografie is de scherptediepte zeer klein, waarbij gebruik van de scherpstelvergrendeling bij onderwerpen bui­ten het beeldmidden kleine foutjes kan veroorzaken die bij sterke vergro­ting worden overdreven.
De verstelbare elektronische zoeker (EVF) maakt het bijzonder makke­lijk om vanaf een laag standpunt te werken. De zoeker kan worden gekan-
teld tussen 0° en 90°.
Opnametips
CCD-vlak
70
OPNAMESTAND
DIGITALE ZOOM
Met de digitale zoom bereikt u een vergroting van tweemaal. Digitale zoom kan niet worden gebruikt in combinatie met de RAW kwaliteitsinstelling en bij filmopnamen.
Druk op de vergrotingstoets op de achterzijde van de camera. De vergroting is meteen zichtbaar.
• Op de LCD-monitor wordt het live-beeld vergroot, in de zoeker wordt met een donker kader een uitsnede gemaakt.
• In de zoeker/monitor verschijnt "X2.0" wanneer de digitale zoom in werking is.
• Opnieuw op de vergrotingstoets drukken heft de digitale zoom op.
• Wanneer het brede AF-veld gebruikt (blz. 66) zal de AF-sensor niet verschijnen om het scherpstelpunt aan te geven.
Instelling beeldgrootte
Full 1600 X 1200 1280 X 960 640 X 480 DiMAGE 7 DiMAGE 5
1280 X 960 1280 X 960 1280 X 960 640 X 480 1024 X 768 1024 X 768 1024 X 768 640 X 480
Wanneer u een beeld met digitale zoom opneemt is de uiteindelijke beeldgrootte afhankelijk van de beeldgrootte­instelling op de camera. Van het beeld wordt een uitsnede gemaakt en vervolgens wordt het totaal aantal pixels geïnterpoleerd om een beeld te produceren met de pixelresolutie uit onderstaand overzicht.
EVF
LCD-monitor
De handmatig scherpstelling is makkelijk uitvoerbaar. Met de scherpsteltoets (AF/MF) (1) gaat u van autofocus over naar handmatige scherpstelling en terug. Het MF symbool verschijnt op het data-scherm en in de zoeker/monitor wanneer de camera op handmatige scherpstelling is ingesteld.
Gebruik de scherpstelring (2) aan de achterzijde van de objectiefvatting om het beeld via de zoeker of de LCD-monitor scherp te stellen. De globale afstand tussen CCD en onderwerp verschijnt in de zoeker/monitor. Handmatige scherpstelling kan ook in de macrostand en bij filmopnamen worden gebruikt.
71
U kunt het centrale deel van het beeld met een factor 4X vergroten om de precisie bij handmatige scherpstelling te vergroten. Deze functie heeft geen gevolgen voor de grootte van het uiteindelijke beeld. Deze functie wordt geactiveerd met custom 1 sectie van het opnamemenu (blz. 80); activeert u deze functie, dan is digitale zoom niet mogelijk. De elektronische loep kan alleen worden gebruikt om de handmatige scherpstelling te controleren.
Druk op de vergrotingstoets op de achterzijde van de camera.
• Het loep-symbool verschijnt in de zoeker/monitor wanneer de elektronische loep in werking is.
• Opnieuw indrukken van de vergrotingstoets schakelt de elektronische loep uit.
• Wordt de ontspanknop half ingedrukt, dan verdwijnt de loep en is het totaalbeeld weer zichtbaar.
1
2
CCD-vlak
HANDMATIGE SCHERPSTELLING
ELEKTRONISCHE LOEP (ALEEN DIMAGE 7)
72
OPNAMESTAND
ELEKTRONISCHE ZOEKER
De elektronische zoeker (EVF - electronic viewfinder) toont 100 % van het beeld dat wordt geregistreerd. Wanneer u de camera buiten of bij fel licht gebruikt wordt het beeld van de zoeker niet beïnvloed door het omgevingslicht; het beeld blijft helder en briljant.
AUTOMATISCHE MONITORVERSTERKING (alleen DiMAGE 7)
Bij zeer weinig licht en wanneer de cameragevoeligheid maximaal is verhoogd zorgt de automatische monitorversterking ervoor dat het beeld van de zoeker en de LCD-monitor toch nog goed zichtbaar is. Het live-beeld wordt dan dus helderder; al is het dan wel in zwartwit. Dit heeft geen gevolgen voor het opgenomen beeld.
DIOPTRIE-AANPASSING
De elektronische zoeker kan tussen 0° en 90°worden gekanteld. Pak de zoeker eenvoudigweg met uw vingers beet en zet hem in de gewenste stand. Berg de camera altijd op met neergeklapte zoeker.
De zoeker heeft een oculair waarvan de sterkte kan worden gevarieerd van -5 tot +5. Kijk door de zoeker en draai aan het wieltje totdat u het zoekerbeeld scherp ziet.
Wanneer u de ontspanknop half indrukt worden autofocus en belichting vergrendeld. De AF/AEL-toets heeft dezelfde werking wanneer hij wordt ingedrukt en ingedrukt wordt gehouden. De scherpstelsignalen en de belichtingsinformatie bevestigen dat de instellingen zijn vergrendeld. U kunt de werking van deze toets veranderen in de custom 1 sectie van het opnamemenu (blz. 80). Scherpstelvergrendeling werkt niet bij continu AF.
73
AF/AEL-TOETS
Instelling
opname-menu
AF/AE hold (vasthouden)
Standaardinstelling van de camera. Indrukken en vasthouden van de AF/AEL-toets vergrendelt scherpstelling en belichting. Deze vergrendeling blijft totdat de AF/AEL-toets wordt losgelaten.
AF/AE toggle (aan/uit)
Indrukken en vasthouden van de AF/AEL-toets bepaalt en vergrendelt scherpstelling en belichting. Deze vergrendeling blijft totdat de AF/AEL­toets opnieuw wordt ingedrukt.
AE hold (vasthouden)
AE toggle (aan/uit)
Met ingedrukt houden van de AF/AEL-toets wordt alleen de belichting ver­grendeld. De vergrendeling blijft gehandhaafd totdat de AF/AEL-toets wordt losgelaten of een opname wordt gemaakt.
Ingedrukt houden van de AF/AEL-toets vergrendelt alleen de belichting. Opnieuw indrukken van de AF/AEL-toets heft de vergrendeling op.
Wanneer u AF/AEL-toets alleen voor de belichting gebruikt kunt u spotmetingen uitvoeren op een ander object dan het onderwerp waarop wordt scherpgesteld. Via half indrukken van de ontspanknop activeert en vergrendelt u de scherpstelling op het onderwerp, maar de belichting kunt u vaststellen op basis van een heel ander object. Dat is vooral handig wanneer het onder-
werp erg licht of donker is.
Opnametips
• De AF- en belichtingsinstellingen worden na het maken van een opname pas ontgrendeld nadat de AF/AEL-toets is losgelaten (hold instellingen) of opnieuw is ingedrukt (toggle instelling).
• Wanneer AE hold en AE toggle in combinatie met de flitser worden gebruikt wordt de flitsstand voor lange sluitertijden actief (blz. 76).
74
OPNAMESTAND
Voor exact meten op een klein gebied dat in de zoeker/monitor wordt aangegeven.
LICHTMEETMETHODEN
Meerveldsmeting
Spotmeting
Centrumgerichte meting
Geavanceerd meetsysteem, geschikt voor bijna alle opnamesituaties.
Neemt een gemiddelde van het totale beeld maar legt de nadruk op het midden van het beeld.
De symbolen voor de lichtmeetmethoden verschijnen alleen in de zoeker/monitor. Verwar deze symbolen niet met de scherpstelinformatie (blz. 68). De meetmethode is instelbaar in het basisgedeelte van het opnamemenu (blz. 80). Wanneer centrumgerichte of spotmeting is gebruikt zal half indrukken van de ontspanknop het belichtingssysteem activeren, maar voor vergrendeling van de belichting moet de AF/AEL-toets worden gebruikt.
Meerveldsmeting gebruikt 300 segmenten (256 bij de DiMAGE 5) om helderheid en kleur te meten. Deze informatie wordt gecombineerd met afstandsinformatie om de juiste belichting te realiseren. Dit geavanceerde lichtmeetsysteem geeft accurate, probleemloze belichtingsresultaten in bijna alle situaties.
Centrumgerichte lichtmeting is de traditionele meetmethode van conventionele fotocamera's. De meting is goed te gebruiken als een referentie voor eigen interpretatie van de lichtsituatie, bijvoorbeeld in combinatie met handinstelling van de belichting.
Spotmeting gebruikt een klein deel van het beeld om de belichting te meten. Is deze methode gekozen, dan wordt het meetveld aangegeven met een klein cirkeltje in het midden van het live­beeld. Hiermee kunt u zeer precies een bepaald gedeelte van het onderwerp meten, zonder dat extreem lichte en/of extreem donkere beeldpartijen daar invloed op hebben.
Weergave bij spotmeting
75
FLITSMETING
Er zijn twee flitsmeetmethoden beschikbaar: ADI en pre-flash DDL. De flitsmethode kan worden gekozen in de basis-sectie van het opnamemenu (blz. 80).
ADI flitsmeting - Advanced Distance Integration. Deze lichtmeetmethode combineert de afstandsinformatie uit het AF-systeem met de informatie van een voorflits. ADI laat zich niet misleiden door de helderheid van het onderwerp of de achtergrond, iets wat bij meer conventionele DDL-flitssystemen wel voorkomt. Daardoor wordt bij uiteenlopende onderwerpen een optimale flitsbelichting bereikt.
Pre-flash DDL - Hier wordt alleen de voorflits gebruikt, niet de afstandsinformatie. Gebruik deze methode bij het gebruik van voorzetlenzen en filters die de hoeveelheid licht die de camera binnenkomt verminderen, denk aan grijsfilters. Pre-flash DDL moet ook worden gebruikt wanneer de ingebouwde of een externe flitser voorzien is van een diffusor.
De camera schakelt automatisch over van ADI naar Pre-flash DDL wanneer het contrast in het onderwerp zo laag is dat het autofocus systeem niet goed werkt. Kan het AF-systeem niet goed scherpstellen, druk dan op de scherpsteltoets (AF/MF) en stel met de hand scherp. Dan blijft ADI in werking.
Deze camera heeft geen vooraf ingestelde flitssynchronisatietijd. Bij programma-automatiek (P) en diafragmavoorkeuze-automatiek (A) zal er voor flitsen geen langere tijd worden gekozen dan de kritische tijd voor cameratrilling (blz. 15). Bij sluitertijdvoorkeuze-automatiek (S) en handinstelling (M) kan elke sluitertijd voor flitsen worden gebruikt.
Kijk op blz. 138 voor een lijst van compatibel externe Minolta flitsers en informatie over flitsergebruik. Omdat beide flitsmethoden een voorflits vereisen kunnen draadloos aangestuurde flitsers niet worden gebruikt.
76
OPNAMESTAND
FLITSSTANDEN
Data-
scherm
Zoeker/
LCD-monitor
Invulflits
Rode-ogen­reductie
Eindsynchron isatie
Gebruikt bij weinig licht en om schaduwen op te helderen.
Reduceert het rode-ogen-effect bij flitsfoto's van mensen en dieren.
Flits gaat af aan het eind van een lange belichting.
De flitsstand kan worden ingesteld in de basic sectie van het opnamemenu (blz. 80). De flitser moet met de hand worden uitgeklapt om in actie te kunnen komen. De flitser zal in de gekozen stand afgaan ongeacht de hoeveelheid aanwezig licht. Bij gebruik van de flitser wordt de cameragevoeligheid automatisch op ISO 200 gezet. Deze instelling kan met het functiewiel worden veranderd (blz. 40). De automatische witbalans geeft prioriteit aan de kleurtemperatuur van de flitser. Bij gebruik van een vaste witbalansinstelling ligt de prioriteit bij de kleurtemperatuur van de instelling (blz. 59).
Invulflits kan worden gebruikt als hoofdlichtbron of als aanvullende lichtbron. Bij weinig licht zal de flitser als hoofdlichtbron optreden en duidelijk meer tot de opname bijdrage dan het omgevingslicht. Bij sterk zonlicht of tegenlicht werkt de flitser als aanvullende lichtbron, om schaduwen op te helderen.
INVULFLITS
77
Rode-ogen-reductie wordt gebruikt voor flitsopnamen van mensen of dieren in een slecht verlichte omgeving. Het rode-ogen-effect wordt veroorzaakt door de reflectie van het flitslicht in het oog. De camera zal voorafgaand aan de opname een voorflits geven, waardoor de pupillen zich zullen verkleinen.
RODE-OGEN-REDUCTIE
Eindsynchronisatie wordt gebruikt wanneer bij lange sluitertijden opnamen van bewegende onderwerpen worden gemaakt. Normaal wordt de flits aan het begin van de belichting ontstoken, maar maakt u bijvoorbeeld een opname van een in de nacht voorbijrijdende auto, dan komen de lichtstrepen die de lampen veroorzaken vóór de auto te liggen en lijkt de auto achteruit te rijden. Met eindsynchronisatie wordt de flits aan het eind van de opname ontstoken. De werking is niet merkbaar wanneer de sluitertijd kort is. Wanneer de sluiter wordt ontspannen wordt er een voorflits (preflash) ontstoken. Deze voorflits draagt niet bij tot de opname, maar wordt als testflits gebruikt om de flitsinstellingen te berekenen.
EINDSYNCHRONISATIE
De combinatie van flits met een door de camera-automatiek berekende lange sluitertijd is mogelijk in de P- en de A-stand (blz. 46). Bij weinig licht blijft de sluiter dan zo lang open als nodig om een goed doortekende achtergrond te krijgen. Wanneer u 's avonds een onderwerp buiten fotografeert worden de flits en de belichting voor de achtergrond zo met elkaar in balans gebracht dat zowel onderwerp als achtergrond er goed uitzien. Omdat sluitertijden langer kun­nen zijn dan gebruikelijk is het gebruik van een statief aan te bevelen.
1. Zet de camera in de P- of de A-stand (blz. 46).
2. Kies "AE hold" of "AE toggle" in de custom 1 sectie van het opnamemenu (blz. 80).
3. Bepaal de beeldcompositie via de zoeker/monitor.
4. Druk de AF/AEL-toets in om de belichting te vergrendelen.
5. Druk de ontspanknop half in om de scherpstelling op het onderwerp te vergrendelen. Kies de
gewenste compositie.
6.Druk de ontspanknop geheel in om de opname te maken.
Nadere toelichting
78
OPNAMESTAND
U kunt het niveau van de flitsdosering over ±2 stops corrigeren, in stappen van 1/3 stop. De flitscorrectie wordt ingesteld in de sectie basic van het opnamemenu (blz. 80). Staat de flitscorrectie ingesteld op elke andere waarde dan 0, dan verschijnt de flitscorrectie-aanduiding in de zoeker/monitor en op het data-scherm.
FLITSCORRECTIE
Wanneer u invulflits gebruikt om schaduwen op het gezicht van een persoon op te helderen kunt u met de flitscorrectie regelen hoe sterk ze moeten worden opgehelderd. Daarmee bepaalt u het verschil tussen de hoge lichten en de schaduwen. De invulflits beïnvloedt alleen de diepte van de schaduwen, niet de delen die door de hoofdlichtbron (de zon bijvoorbeeld) worden beschenen. Stelt u de flitscorrectie in op een negatieve waarde, dan worden de schaduwen minder sterk opgehelderd dan normaal. Het beeld wordt dan contrastrijker, maar de flits zorgt er wel voor dat
er nog enige doortekening in de schaduwen is, die zonder flits helemaal zwart zouden zijn. Bij een positieve correctie worden de schaduwen sterker opgehelderd; soms verdwij-
nen ze helemaal.
Opnametips
Plus-correctie
Geen correctie
Min-correctie
79
FLITSBEREIK
Flitsbereik (groothoek)ISO-stand
AUTO
100 200 400 800
0,5 m ~ 3,8 m
Flitsbereik (tele)
0,5 m ~ 3,0 m
0,5m ~ 2,7 m 0,5 m ~ 3,8 m 0,5 m ~ 5,4 m 0,5 m ~ 7,6 m
0,5 m ~ 2,1 m
0,5 m ~ 3,0
0,5 m ~ 4,2 m)
0,5 m ~ 6,0 m
Voor goede flitsopnamen is het nodig dat het onderwerp zich binnen het flitsbereik bevindt. Het flitsbereik wordt vergoot door de cameragevoeligheid te verhogen (blz. 61). Staat de cameragevoeligheid op auto, dan wordt bij flitsen automatisch ISO 200 gekozen. Het flitsbereik wordt gemeten vanaf de CCD. Als gevolg van het optische systeem is het bereik in tele- en groothoekstand verschillend.
MINOLTA FLITSER BEVESTIGEN
Verwijder het beschermkapje van de flitsschoen als afgebeeld.
Schuif de flitser op het flitsschoentje van de camera tot­dat hij niet verder gaat.
• Is de camera niet in gebruik, verwijder dan altijd de externe flitser. Schuif het beschermkapje op de flitsschoen om de contacten te beschermen.
Met een extra flitser geeft u deze camera veelzijdiger flitsmogelijkheden. Kijk op blz. 138 voor compatible flitsers.
1
2
Activeer het opnamemenu met de menu-toets (1). De tab "Basic" bovenin het menu licht op. Gebruik de links/rechts-toetsen van de stuurknop (2) om de gewenste menu-tab te doen oplichten; bij veranderen van de tabs veranderen ook de menu's.
80
OPNAMESTAND
NAVIGEREN DOOR HET OPNAMEMENU
1
2
Druk in de opnamestand op de menutoets om het menu te activeren. Met de menu-toets laat u het menu na het verrichten van instellingen ook weer verdwijnen.
Gebruik de vierwegtoetsen van de stuurknop om de cursor in het menu te verplaatsen. Druk op het midden van de stuurknop om een instelling te openen.
Wordt het gewenste menudeel weergegeven, gebruik dan de op/neer-toetsen om door de menu-opties te scrollen. Laat de optie waarin u iets wilt veranderen oplichten.
De te wijzigen menu-optie licht op, druk nu op de rechts- toets van de stuurknop; u krijgt nu de instellingen te zien waaruit u kunt kiezen, met de huidige instelling oplichtend.
• Om terug te keren naar de menu-opties moet u op de links-toets te drukken.
Gebruik de op/neertoetsen om de nieuwe instelling te laten oplichten.
Druk op de stuurknop om de oplichtende instelling te selecteren.
Is een instelling eenmal geselecteerd, dan keert de cursor terug naar de menu-opties en de nieuwe instelling wordt getoond. Veranderingen blijven mogelijk. Druk op de menu-toets om terug te keren naar de opnamestand.
Rec.
Basic Custom1 Custom2 AF mode Metering mode Flash mode Flash comp. Flash metering
AF-single MultiSegment Fill-flash 0 ADI flash
81
Basic
AF mode
Metering mode
Flash mode
Flash comp. Flash Metering
AF Single AF continuous Multi-segment Center weighted Spot Fill-flash Red-eye Rear flash sync ±2 Ev ADI flash Pre-flash TTL
Custom 1
Memory
Exposure bracket
Interval
Frames AF/AEL button
Magnification button
1 2 3 Store memory
0.3
0.5
1.0 1~10, 15, 20, 30,
45, 60 min. 2 ~ 99
AF/AE hold AF/AE toggle AE hold AE toggle
Digital zoom Elec. mag.
1 2 3
Store in
Custom 2
Sharpness
Color mode
Data imprint
Instant playback
Hard (+) Normal Soft (–) Color B&W No YYYY/MM/DD MM/DD/hr:min Te xt Text + ID# No 2 sec 10 sec
Kijk voor meer informatie over het elektronische toetsenbord op blz 88.
Alleen DiMAGE 7
Kijk op de volgende bladzijden voor de uitleg van de
menu-opties en hun instellingen.
82
OPNAMESTAND
OPNAMEMENU - BASIC
Menu-optie Instellingen Omschrijving
Display zoeker/
LCD-monitor
Display
data-
scherm
Multi-segment
AF mode (blz.
68)
AF-single
Scherpstelling wordt bepaald en ingesteld wanneer ontspanknop half wordt ingedrukt.
AF-continuous
Camera blijft scherpstelling bewaken en bijregelen, zelfs wanneer ontspanknop half wordt ingedrukt.
Center weighted
Spot
Metering mode (blz.
74)
Gebruikt 300 meetvelden (DiMAGE 5: 256 ) over gehele beeld om belichting te bepalen
Belichting wordt gebaseerd op gemiddelde van het totale beeld, nadruk op het centrum.
Belichting wordt gebaseerd op klein gebied in het midden van het beeld
Flash mode (blz.
76)
Fill-flash
Red-eye
Rear flash­sync
Algemeen bruikbare flitsstand voor omstandigheden met wei­nig licht, en buiten voor het ophelderen van schaduwen.
Als invulflits, maar voor de opname vermindert een voorflits rode ogen bij portretten.
Flits gaat af aan het eind van een lange belichtingstijd.
±2 LW (inter­vals van 1/3 LW)
Om de flits intenser of zwakker te maken.
Flash compensation (blz.
78)
2 ~ 99 frames
Gebruikt alleen voorflits-informatie om belichting te bepalen.
83
ADI flash
Pre-flash TTL
Gebruikt afstands- en voorflits-informatie om flitsbelichting te bepalen.
Flash metering
(blz. 75)
OPNAMEMENU - CUSTOM 1
Vervolg op volgende blz.
1 ~ 3
Camera-instellingen kunnen uit drie geheugenkanalen worden opgeroepen
Store memory
0.3 Ev, 0.5 Ev,
1.0 Ev
1 ~ 10, 15, 20, 30, 45, 60 min.
Om camera-instellingen in geheugen op te slaan. Na selectie verschijnt het store­in-memory-scherm.
Te gebruiken om bij bracketing-series het belichtingsverschil tussen de opnamen in te stellen.
Te gebruiken om bij de interval-instelling de interval tussen de opnamen in te stel­len.
Memory
(blz. 85)
Exposure brac-
ket
(blz. 54)
Interval
(blz. 56)
Frames
(blz. 56)
Te gebruiken om bij de interval-instelling het totaal aantal opnamen in te stellen.
AE hold
AF/AE lock
button
(blz. 73)
AF/AE hold
Scherpstelling en belichting worden ver­grendeld zolang de AF/AEL-toets inge­drukt wordt gehouden.
AF/AE toggle
Scherpstelling en belichting worden ver­grendeld door indrukken AF/AEL-toets en ontgrendeld door opnieuw indrukken.
AE toggle
Alleen belichting wordt vergrendeld zolang de AF/AEL-toets ingedrukt wordt gehouden.
Alleen belichting wordt vergrendeld door indrukken AF/AEL-toets en ontgrendeld door opnieuw indrukken.
Stelt de mate van verscherping in die moet worden toegepast voordat het beeld wordt opgeslagen.
84
OPNAMEMENU - CUSTOM 1 (VERVOLG)
Menu-optie Instellingen Omschrijving
Display zoeker/
LCD-monitor
OPNAMEMENU - CUSTOM 2
Soft (–)
Sharpness (blz. 86)
Hard (+) Normal
Color B&W
Schakelt data-imprint uit Geeft datum-imprint in beeld Geeft imprint van datum en tijd in beeld
Color mode (blz. 86)
No
Data imprint (blz. 87)
YYYY/MM/DD MM/DD/hr:min
Te xt
Text + ID#
Voor imprint van tekst en volgnummer in beeld, bij selectie verschijnt elektronisch­toetsenbord.
Instant playback (blz. 87)
No Schakelt direct weergeven uit.
2 sec.
10 sec.
Na opname wordt elk beeld 2 seconden weergegeven.
Na opname wordt elk beeld 8 seconden weergegeven Tijdens deze weergave kan het beeld worden gewist.
OPNAMESTAND
Digital zoom
2X Digitale zoom is actief.
Magnification button (blz. 71)
(alleen DiMAGE 7)
electronic magnification
4X Elektronische loep is actief.
Voor imprint van tekst en in beeld, bij se­lectie verschijnt elektronisch toetsenbord.
Voor opnamen in 24-bit kleur of 8-bit zwartwit. Deze instellingen hebben geen invloed op RAW beelden.
85
GEHEUGEN - CAMERA-INSTELLINGEN OPSLAAN
U kunt drie sets camera-instellingen opslaan. Zo kunt u onder regelmatig terugkerende omstandigheden snel alle nodige instellingen realiseren, zonder ze stuk voor stuk te hoeven uitvoeren. Alle instellingen van het opnamemenu kunnen worden opgeslagen, behalve de instellingen voor de AF/AEL-toets, de onderwerpsprogramma's, de datum/tijd-imprint in de foto en de directe weergave. Dat betekent dat ook de positie van het Flex-scherpstelpunt, de eigen witbalansinstelling en veranderingen die met het functiewiel en de effect-schakelaar zijn uitgevoerd kunnen worden opgeslagen. Hoewel de bracketing-functie ook kan worden opgenomen moeten het type bracketing (belichting, contrast of kleurverzadiging) met de effect-schakelaar worden gekozen.
De camera-instellingen worden opgeslagen met de geheugenfunctie in de custom 1 sectie van het opnamemenu (blz. 80). Bij het eerste gebruik bevat elk geheugen de standaardinstellingen van de camera.
Om de huidige camera-instellingen op te slaan kiest u "store memory" in de "memory" optie in de custom 1 sectie van het opname menu. Het scherm voor geheugenopslag verschijnt.
In het geheugenscherm kiest u het geheugennummer waaronder u de camera-instellingen wilt opslaan. Een druk op de stuurknop voltooit de opslag; de voorgaande instellingen worden door de huidige vervangen.
Om een combinatie van instellingen op te roepen kiest en opent u het desbetreffende geheugenregister in de "memory" optie in de custom 1 sectie van het opnamemenu. De instellingen gelden meteen.
Camera-instellingen worden niet uit het geheugen gewist wanneer de camera wordtgeschakeld, wanneer op de pro-auto-toets (blz. 37) wordt gedrukt of wanneer in het setup-menu de standaard instellingen worden gekozen (blz. 120).
Rec.
Basic
Custom1 Custom2
Exp. bracket Interval
T/F/C AF/AEL button
1 2 3 Store memory
Mag. button
Memory
86
OPNAMESTAND
VERSCHERPING (SHARPNESS)
De verscherping van het beeld is instelbaar. De instelling moet voorafgaand aan de opname worden uitgevoerd. De verscherping wordt ingesteld in custom 2 sectie van het opnamemenu (blz. 80).
Is een andere instelling gekozen dan "normal", dat verschijnt het verscherpingssymbool in de zoeker/monitor, met de verscherpingswaarde erbij. Verscherping moet met de hand worden teruggezet.
KLEUR/ZWARTWIT (COLOR MODE)
De kleurinstelling regelt of het beeld in kleur of in zwartwit wordt opgenomen. De keuze tussen kleur en zwartwit moet worden gemaakt voordat het beeld wordt opgenomen. De kleurinstelling wordt uitgevoerd in de custom 2 sectie van het opname menu (blz. 80). Het live-beeld in de zoeker/monitor past zich aan de instelling aan. De kleurinstelling heeft geen invloed op de bestandsgrootte. De kleurinstelling moet met de hand worden teruggezet.
De kleurinstelling heeft geen invloed op RAW-opnamen. Hoewel de zoeker/monitor een zwartwitbeeld zal weergeven kan de Utility software de oorspronkelijke kleuren oproepen.
Instellingen
opnamemenu
Display zoeker/
LCD-monitor
Hard (+)
Normal
Soft (–)
Verhoogt de scherpte van contouren in beeld; benadrukt detaillering
Geen scherpte-aanpassing
Verzacht scherpe details in de opname.
87
DATUM/TIJD IN BEELD (DATA IMPRINTING)
Het is mogelijk informatie in het beeld op te nemen. Deze datum/tijd-functie moet worden geactiveerd voordat het beeld wordt opgenomen. Is de functie geactiveerd, dan blijft hij actief tot dat hij wordt teruggezet. Er verschijnt een gele balk onder de afstandaanduiding en de opnameteller in de zoeker/monitor om aan te geven dat de imprint-functie actief is. Het in beeld opnemen van data kan worden geregeld in de custom 2 sectie van het opnamemenu (blz. 80).
No
YYYY/MM/DD
MM/DD/hr:min
Tex t
Text + ID#
Instelling opname-
menu
Data-opname uitgeschakeld Print jaar, maand en dag van de opname. Het data-formaat kan worden
veranderd in custom 2 sectie van het setup-menu (blz. 114).
Print datum en tijdstip van de opname. Het data-formaat kan worden ver­anderd in custom 2 sectie van het setup-menu (blz. 114).
Maximaal 16 lettertekens kunnen worden geprint. Is deze instelling geko­zen, dan verschijnt het elektronische toetsenbord (blz. 88).
Maximaal 8 lettertekens en een klein getal kan in het te printen beeld wor­den opgenomen. Elke keer dat er een beeld wordt vastgelegd wordt het nummer met 1 verhoogd. Bij deze instelling verschijnt het elektronische zoekerbeeld (blz. 88). Het serienummer wordt elke keer dat u deze functie gebruikt opnieuw ingesteld.
De informatie wordt in de rechter benedenhoek van het beeld geplaatst. De informatie komt in de opname te staan en dekt de beeldinformatie geheel af.
Elk beeld dat wordt opgenomen wordt aangevuld met een elektronisch label, de Exif tag, waar­in de datum en tijd van de opname zijn opgeslagen alsook opname-informatie. U kunt deze informatie bekijken met de camera in de weergave of Quick View stand of op een computer met
de DiMAGE Image Viewer Utility software.
Nadere informatie
88
OPNAMESTAND
ELEKTRONISCH TOETSENBORD
Met het elektronisch toetsenbord kunt u tekst invoeren voor de data-functie of om nieuwe mappen een naam te geven. Het toetsenbord verschijnt automatisch wanneer de tekst wordt ingevoerd.
Om tekst te vormen gebruikt u de vierweg­toetsen van de stuurknop om een letter te laten oplich­ten: druk dan op het midden van de stuurknop om de letter in te voeren. Met de knop CapsL gaat u van kleine letters naar hoofdletters en andersom. Laat als u klaar bent de Enter-toets oplichten, druk op stuurknop voor invoer en voltooi de uitvoering. Om de bewerking op te heffen drukt u op de menu-toets.
Om tekst te wissen beweegt u de cursor naar het tekstblok bovenin het scherm. Gebruik de cursor om de te wissen letter te laten oplichten. Druk de neer-toets in; de wisknop licht nu op. Druk op het midden van de stuurtoets om de letter te wissen.
Wilt u een letterteken vervangen, herhaal dan de voorgaande procedure, maar wanneer de wisknop oplicht dient u de vierwegtoetsen van de stuurknop te gebruiken om het oplichtende letterteken in het tekstvak te vervangen; druk op de stuurknop om het letterteken te vervangen.
Tekstblok Wisknop Caps lock
Enter-knop
89
Stuurknop
QV/Wissen-toets
DIRECT WEERGEVEN (INSTANT PLAYBACK)
Na te zijn opgenomen wordt het beeld in de zoeker/monitor vertoond voordat het wordt opgeslagen. Bij continu-opnamen of een bracketing-serie wordt een index-weergave vertoond. Direct weergeven wordt ingesteld in de custom 2 sectie van het opnamemenu (blz. 80).
No
2 sec
10 sec
Instelling opname-
menu
Direct weergeven is uitgeschakeld.
Het opgenomen beeld wordt 2 of 10 seconden lang vertoond. In dit tijd kan het beeld worden gewist voordat het wordt opgeslagen.
• Drukt u tijdens de directe weergave op het midden van de stuurknop, dan wordt het beeld onmiddellijk opgeslagen en wordt de weergave gestopt.
1
2
3
Om een beeld tijdens de directe weergave te wissen drukt op de QV/Wissen-toets.
• Er verschijnt een bevestigingsscherm.
Druk op de stuurknop om het beeld te wissen.
• Het live-beeld wordt op de monitor weergeven.
Gebruik de links-rechts-toetsen van de stuurknop om “YES” te laten oplichten.
• “NO” heft de uitvoering op.
: delete : store
Rec.
Deze camera kan tot 60 seconden digitale video opnemen. Het motion JPEG beeld is 320 X 240 pixels (QVGA).
Digitale video opnemen is eenvoudig. Zet de keuzeknop op filmopname (1). Neem het onderwerp in beeld als beschreven bij de basistechnieken (blz. 29). Druk eenmaal op de ontspanknop om de opname te starten (2) De camera gaat door met opnemen totdat de opnameduur verstreken is of de ontspanknop opnieuw wordt ingedrukt. Bij de opname tellen de opnametellers van data-scherm en zoeker/monitor de resterende tijd af.
90
OPNAMESTAND
VIDEO-CLIPS OPNEMEN
2
Opname-aanduiding Aftellen in seconden
Wanneer de camera niet opneemt, geven de opnametellers op data-scherm en zoeker/monitor de maximum opnametijd voor de volgende filmclip aan. Normaal is dat 60 seconden. Is er minder ruimte beschikbaar dan wordt er een lager aantal seconden opgegeven.
1
Beschikbare opnametijd voor volgende videoclip
Uitgeschakeld
91
De tabel hieronder geeft aan wat voor verschillende CompactFlash kaarten bij benadering de totale opnametijd is. De werkelijke tijd hangt af van het onderwerp.
8 MB 16 MB 64 MB
36 sec. 70 sec. 290 sec.
44 sec. 90 sec. 363 sec.
DiMAGE 5
DiMAGE 7
Functiewiel
Correctie kleurverzadiging (blz. 65)
Belichtingsstand (blz. 47)
Digitale zoom (Elektronische loep)
Witbalans (blz. 58)
Lichtmeetmethode (blz. 74)
Belichtingscorrectie (blz. 63)
Cameragevoeligheid (ISO) (blz. 59)
Scherpstelmethode (blz. 68, 71) Autofocus-veld (blz. 66)
Programma (vast)
Uitgeschakeld
Automatische witbalans (vast)
Centrumgericht (vast)
Beschikbaar
Auto (vast)
Uitgeschakeld
Continu AF of Manual Groothoek (vast)
Toets digitale onderwerpsprogramma’s
UitgeschakeldFlitsen
Uitgeschakeld
Contrastcorrectie (blz. 64) Beschikbaar
Beschikbaar
AF/AEL-toets
Macro-stand (blz. 69) Beschikbaar
Menu opnamestand
Uitgeschakeld
Deze tabel geeft aan welke functies bij video-clips te gebruiken zijn, welke vast staan en welke buiten werking zijn. Handmatige scherpstelling kan bij video-opnamen worden gebruikt.
Zet om de diafragmawaarde in te stellen de effectschakelaar (2) op belichtingscorrectie (2). Houd de effect-toets (3) ingedrukt en draai aan het instelwiel (1) totdat de gewenste diafragma­waarde verschijnt.
• Het lichtmeetsysteem van de camera kan niet bepalen hoe lang tijdopnamen moeten zijn. Het is aan te bevelen daarvoor een losse belichtingsmeter te gebruiken.
1
3
2
92
OPNAMESTAND
TIJDOPNAMEN
AANSLUITING AFSTANDSBEDIENINGSKABEL (APART LEVERBAAR)
Tijdopnamen moeten worden gemaakt in de stand voor handmatige belichtingsregeling (M) (blz. 71). U kunt opnamen maken van maximaal 30 s door de ontspanknop zolang ingedrukt te houden als u wenst. Voor tijdopnamen is gebruik van een statief en een aftandsbediening sterk aan te raden.
De als extra leverbare afstandsbedieningskabels (RC-1000S of RC-1000L) kunnen worden gebruikt om trilling als gevolg van aanraking van de camera te vermijden.
Verwijder het kapje van de aansluiting voor de afstandsbedie­ning.
• Gebruik de inkeping aan de zijkant van het dekseltje.
Steek de stekker in het aansluitpunt.
Gebruik het instelwiel (1) om de sluitertijd voorbij de vier seconden te draaien, zodat “bulb” verschijnt.
Houd de ontspanknop gedurende de gewenste tijd ingedrukt om de tijdopname te maken.
• Loslaten van de ontspanknop stopt de belichting.
• Tijdens de belichting blijven de zoeker en de LCD-monitor blanco.
93
WEERGAVESTAND
BEELDEN BEKIJKEN
EN BEWERKEN
Dit hoofdstuk omvat gedetailleerde informatie omtrent de weergavefuncties van de camera. Lees de delen die voor u van belang zijn. De delen over beelden weergeven, films weergeven, beelden wis­sens (blz. 94 - 95), het navigeren door het weergavemenu (blz. 102) en het beeldselectiescherm (blz.
111) omvatten samen de belangrijkste informatie voor het bekijken en bewerken van beelden. De informatie over het navigeren door het weergavemenu wordt gevolgd door gedetailleerde beschrijvin­gen van de instellingen.
In de weergavestand kunt u op gemakkelijke wijze foto’s en filmclips bekijken. Zet de camera in de weergavestand (1) om beelden te kunnen bekijken.
Gebruik de stuurtoets om langs de beelden op de CompactFlash kaart te scrollen. De beelden worden weergegeven met datum, opnamenummer, print-status en informatie over een eventuele vergrendeling. Bij stilstaande beelden (foto’s) kan ook een histogram en opname-informatie worden weergegeven.Van filmclips wordt het eerste beeldje weergegeven; een filmclip is te herkennen aan het filmsymbooltje bij de thumbnail van het eerste beeldje.
QV/Wissen-toets
2
Gebruik de links/rechts-toetsen van de stuurknop om door de beelden te scrollen.
BEELDEN BEKIJKEN
3
Druk op de op-toets om het histogram van een beeld weer te geven.
• Druk op de neer-toets om terug te keren naar volle schermweergave.
• Bij weergave van het histogram zijn de links/rechts-toetsen buiten werking.
94
WEERGAVESTAND
1
Stuurknop
Druk op de QV/Wissen-toets om een weergegeven beeld te wissen.
• Er verschijnt een bevestigingsscherm.
1
In de weergavestand kunt u een weergegeven foto of filmclip wissen. Wanneer u een bestand voor wissen selecteert verschijnt een bevestigingsscherm voordat het wissen wordt uitgevoerd.
2
3
Druk op de stuurknop om het beeld te wissen.
Een gewist bestand kan niet meer worden teruggehaald. Let dus altijd
goed op wanneer u beelden wist.
BEELDEN WISSEN
Gebruik de links-rechts-toetsen om “YES” te doen oplichten
• “NO” heft de handeling op.
95
FILMCLIPS WEERGEVEN
Gebruik de link/rechts-toetsen om de gewenste clip te vinden.
Druk op het midden van de stuurknop om de clip af te spelen.
• Wanneer u tijdens het afspelen op de stuurknop drukt wordt het beeld stil gezet; met opnieuw indrukken wordt het afspelen vervolgd.
• Wanneer het afspelen voltooid is verschijnt het eerste beeldje weer.
Om het afspelen van een filmclip te stoppen drukt u op de neer-toets van de stuurknop.
1
2
3
Bevestigingsscherm
Delete this frame?
NoYes
96
WEERGAVESTAND
SCHERM ENKELBEELDWEERGAVE
SCHERM FILMWEERGAVE
Beeldgrootte (blz. 42) Beeldkwaliteit (blz. 43)
Opnamenummer/totaal aantal opnamen in map
Printsymbool (blz. 108)Vergrendelingssymbool (blz. 105)
Opnamedatum
Opnametijdstip
Opnamenummer/totaal aantal opnamen in map
Opnamedatum
Opnametijdstip Filmsymbool
Gebruiksstand
Gebruiksstand
Weergavetijd
Play
Pause Stop 23s
97
HISTOGRAMWEERGAVE
Opnamedatum
Sluitertijd
Diafragma
Witbalansinstelling (blz. 58)
Cameragevoeligheid (ISO) (blz. 61)
Belichtingscorrectie (blz. 63)
Mapnaam (blz. 130)
Thumbnail van het beeld
Helderheidsverdeling van het beeld.
Het zwarte deel van het histogram toont de verdeling van de helderheden van het opgenomen beeld, van zwart (links) tot wit (rechts). Elk van de 256 verticale lijnen geeft het relatieve aandeel weer van een bepaald helderheidsniveau binnen het beeld. U kunt het histogram gebruiken om belichting en contrast te evalueren; het histogram geeft geen kleurinformatie. Een verandering van de belichting geeft een beeld waarvan het histogram gelijk zou zijn, maar dan alleen met een verschuiving van de grafiek naar links (krappere belichting) of naar rechts (ruimere belichting). Een verandering van het contrast zou de helderheidswaarden samentrekken (verlaging van het contrast) of uit elkaar drijven (verhoging van het contrast).
Beeldgrootte (blz. 42)
Beeldkwaliteit (blz. 43)
Gebruiksstand
Mapnummer - nummer beeldbestand
98
WEERGAVESTAND
BEELDWEERGAVE - WEERGAVESTAND
Automatische weergavekeuze - de camera kiest voor de weergave van het live-beeld zelf tussen de elektronische zoeker en de LCD-monitor. De oogsensors van de elektronische zoeker nemen waar of de elektronische zoeker wordt gebruikt en schakelt op basis daarvan over op de juiste display.
EVF-weergave- het live-beeld wordt alleen vertoond op de elektronische zoeker (EVF - electronic viewfinder). Bij fel licht is het beeld hier beter te zien dan op de LCD-monitor.
LCD-monitor weergave - het live-beeld is alleen op de LCD-monitor te zien.
Met de display-schakelaar en de informatietoets op de achterkant van de camera regelt u waar het beeld wordt weergegeven en welke informatie in beeld verschijnt. Met de driestanden­displayschakelaar kiest u voor automatische omschakeling of maakt u zelf de keuze tussen de elektronische zoeker en de LCD-monitor.
99
Met de informatietoets in het midden van de weergaveschakelaar regelt u welke informatie wordt vertoond. Elke keer dat er op de knop wordt gedrukt treedt een volgende stand in werking, in de volgorde: volledige weergave, alleen beeld, index-weergave.
Volledige weergave Alleen beeld
Index-weergave
Bij index-weergave verplaatst u het gele selectiekader met de links/rechts-toetsen langs de thumbnails. Wanneer een beeld wordt omkaderd verschijnen de opnamedatum, de vergrendelings­en printstatus en het opnamenummer onderaan het scherm. Het gemarkeerde beeld kan met de QV/Wissen-toets worden gewist (blz. 95). Wordt de informatietoets ingedrukt, dan verschijnt het gemarkeerde beeld in enkelbeeldweergave. Voor de index-weergave krijgt u vier of negen beelden tegelijk te zien. In de basic sectie van het weergavemenu kunt u deze keuze maken (blz. 102).
100
WEERGAVESTAND
VERGROTE WEERGAVE
Bij enkelbeeldweergave kunt u een stilstaand beeld vergroten om het in detail te bestuderen. RAW en superfijn-beelden kunnen niet worden vergroot.
Druk wanneer het te beoordelen beeld wordt weergegeven op de vergrotingstoets.
• De vergrotingsfactor is te zien in de zoeker/monitor.
• Het beeld kan in drie stappen worden vergroot. Elke keer dat u op de vergrotingstoets drukt wordt het beeld een stap verder vergroot.
Wanneer het beeld is vergroot kunt u met de vierwegtoetsen van de stuurknop door het beeld navigeren.
1
2
Stuurknop
Vergrotingstoets
Loading...