Lees het volgende aandachtig door voordat u deze informatie en het product dat het ondersteunt, gebruikt:
• Veiligheid en garantie
• Installatiegids
• Bijlage B 'Belangrijke veiligheidsvoorschriften' op pagina 109
Lenovo brengt continu verbeteringen aan in de documentatie van uw computer, zo ook in deze
Gebruikershandleiding. Voor de meest recente documenten gaat u naar:
https://support.lenovo.com
Afhankelijk van de versie van een besturingssysteem, zijn sommige instructies voor de gebruikersinterface
mogelijk niet van toepassing op uw computer.
KENNISGEVING BEGRENSDE EN BEPERKTE RECHTEN: als gegevens of software word(t)(en) geleverd conform een
'GSA'-contract (General Services Administration), zijn gebruik, vermenigvuldiging en openbaarmaking onderhevig aan
beperkingen zoals beschreven in Contractnr. GS-35F-05925.
U kunt ThinkShutter gebruiken om de cameralens te bedekken (schuif naar rechts) of te onthullen (schuif
naar links).
2 Conventionele camera (op bepaalde modellen)
Met de camera kunt u foto's maken of een videoconferentie houden. Zie 'De camera's gebruiken' op pagina
27.
3 Microfoons
Met de microfoons kunt u geluiden en spraak vastleggen met een softwareprogramma voor audio.
4 Infraroodcamera (op bepaalde modellen)
De infraroodcamera biedt een persoonlijke en veilige manier voor aanmelding bij uw computer met
gezichtsverificatie. Nadat u de infraroodcamera voor gezichtsverificatie hebt ingesteld, kunt u uw computer
ontgrendelen door uw gezicht te scannen, in plaats van een wachtwoord te gebruiken. Zie 'De camera's
gebruiken' op pagina 27.
5 Aan/uit-knop
Druk op de aan/uit-knop om de computer in te schakelen of om de computer in slaapstand te zetten.
Als u de computer wilt uitschakelen, opent u het menu Start, klikt u op het
Aan/uit en klikt u vervolgens op
Afsluiten.
Als de computer niet reageert, kunt u de computer uitzetten door de aan/uit-knop vier of meer seconden
ingedrukt te houden. Als de computer niet kan worden uitgeschakeld, zie 'De computer reageert niet meer'
op pagina 74.
U kunt ook bepalen wat de aan/uit-knop doet. Als u bijvoorbeeld op de aan/uit-knop drukt, kunt u de
computer uitschakelen of in de slaap- of de sluimerstand zetten. De werking van de aan/uit-knop wijzigen:
1. Ga naar het Configuratiescherm en wijzig de weergave hiervan van Categorie in Grote pictogrammen of
Kleine pictogrammen.
2. Klik op Energiebeheer ➙ Het gedrag van de aan/uit-knoppen bepalen.
3. Volg de aanwijzingen op het scherm.
6 Vingerafdruklezer
Vingerafdrukverificatie zorgt voor een eenvoudige en veilige toegang tot het systeem door uw vingerafdruk
aan een wachtwoord te koppelen. Zie 'De vingerafdruklezer gebruiken' op pagina 45.
ThinkPad
7 Trackpad
8 TrackPoint-knoppen
9 TrackPoint-aanwijsknopje
®
-aanwijsapparaat
Uw computer is uitgerust met het speciaal door Lenovo ontworpen ThinkPad-aanwijsapparaat. Zie 'Het
ThinkPad-aanwijsapparaat gebruiken' op pagina 17.
2
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
10 Multitouch-scherm (beschikbaar op bepaalde modellen)
Met het multi-touchscherm kunt u de computer met eenvoudige aanraakbewegingen gebruiken. Zie 'Werken
met het multitouch-scherm' op pagina 14.
Linkerkant
1 Voedingsaansluiting
3 HDMI™-aansluiting
5 Audioaansluiting
1 Voedingsaansluiting
2 USB-C™-aansluitingen (compatibel met Thunderbolt™
3)
4 Mini-Ethernet-poort
Sluit de netvoedingsadapter aan op de netvoedingsaansluiting voor voeding naar de computer en het laden
van de batterij.
2 USB-C-aansluitingen (compatibel met Thunderbolt 3)
De USB-C aansluitingen op uw computer ondersteunen zowel de USB Type-C™ standaard als de
Thunderbolt 3-technologie. Als een geschikte USB-C-kabel wordt aangesloten, kunt u de aansluitingen
gebruiken om gegevens over te brengen, het apparaat op te laden of de computer aan te sluiten op externe
beeldschermen.
Lenovo heeft diverse USB-C-accessoires om de functionaliteit van uw computer uit te breiden. Ga voor meer
informatie naar:
https://www.lenovo.com/accessories
Opmerking: Als de hoeveelheid resterende energie in de batterij minder dan 10% is, werken USB-Caccessoires die op de USB-C-aansluitingen zijn aangesloten, mogelijk niet correct.
3 HDMI-aansluiting
De HDMI-aansluiting (High-Definition Multimedia Interface) is een digitale audio- en video-interface. Hiermee
kunt u uw computer op een compatibel digitaal audioapparaat of een digitaal beeldscherm aansluiten, zoals
een HDTV.
4 Mini-Ethernet-poort
De mini-Ethernet-poort zorgt ervoor dat uw computer platter is dan computers met een standaard-Ethernetaansluiting. Om de computer aan te sluiten op een LAN (local area network) met de mini-Ethernet-poort hebt
u een Ethernet-extensieadapter nodig. De Ethernet-extensieadapter is beschikbaar als optie en kan worden
aangeschaft bij Lenovo op
5 Audioaansluiting
https://www.lenovo.com/accessories.
U kunt een hoofdtelefoon of een headset met een vierpolige 3,5 mm-stekker aansluiten op de audioaansluiting om naar geluid op de computer te luisteren.
Als u een headset met een functieschakelaar gebruikt, druk dan niet op die schakelaar terwijl u de headset
gebruikt. Als u dat wel doet, wordt de microfoon van de headset uitgeschakeld en wordt in plaats daarvan de
interne microfoon van de computer ingeschakeld.
Hoofdstuk 1. Productoverzicht3
Opmerking: Op de audio-aansluiting kan geen conventionele microfoon worden aangesloten. Zie 'De
audiovoorzieningen gebruiken' op pagina 26.
Rechterkant
1 Smartcardsleuf (beschikbaar op bepaalde modellen)2 Geheugenkaartsleuf
3 USB 3.1 Gen 1-aansluiting4 Always On USB 3.1 Gen 1-aansluiting
5 Sleuf voor veiligheidsslot
1 Smartcardsleuf (beschikbaar op bepaalde modellen)
U kunt smartcards gebruikt voor verificatie, gegevensopslag en de verwerking van toepassingen. In grote
organisaties kunt u ook smartcards gebruiken voor een sterke beveiligingsverificatie van eenmalige
aanmeldingen (SSO). Zie 'Een mediakaart of een smartcard gebruiken' op pagina 28.
2 Geheugenkaartsleuf
U kunt een flash-geheugenkaart in de geheugenkaartsleuf plaatsen voor toegang tot gegevens of voor
opslag. Zie 'Een mediakaart of een smartcard gebruiken' op pagina 28.
3 USB 3.1 Gen 1-aansluiting
U kunt de aansluiting gebruiken om USB-compatibele apparaten aan te sluiten, zoals een USB-toetsenbord,
USB-muis, USB-opslagapparaat of USB-printer.
Attentie: Wanneer u een USB-kabel op deze connector aansluit, zorg er dan voor dat de USB-markering
naar boven wijst. Als u de kabel verkeerd aansluit, kan de aansluiting beschadigd raken.
4 Always On USB 3.1 Gen 1-aansluiting
Als u de USB-compatibele apparaten wilt opladen wanneer de computer is uitgeschakeld of de slaapstand
of sluimerstand is geactiveerd, schakelt u de functie Always On USB op uw computer in.
De Always On USB-instellingen configureren:
1. Start het programma Lenovo Vantage. Zie 'Lenovo-programma's openen' op pagina 11.
2. Klik op Hardware-instellingen ➙ Energie.
3. Ga naar het gedeelte Always On USB en volg de aanwijzingen op het scherm om de gewenste instelling
te kiezen.
Opmerking: De Always On USB 3.1-aansluiting Gen 1 werkt niet als u op Opladen uit slaapstand klikt en
uw computer is uitgeschakeld en niet is aangesloten op netvoeding.
5 Sleuf voor veiligheidsslot
Om uw computer tegen diefstal te beschermen kunt u de computer aan een bureau, tafel of ander vast
voorwerp vastmaken met een veiligheidskabelslot dat in de slotsleuf in de computer past.
Opmerking: U bent zelf verantwoordelijk voor de keuze en toepassing van het specifieke slot en andere
beveiligingsvoorzieningen. Lenovo geeft geen oordeel, commentaar of garantie met betrekking tot de
functionaliteit, kwaliteit of prestaties van het slot en de beveiligingsvoorziening. Kabelsloten voor uw product
zijn verkrijgbaar bij Lenovo op
https://www.lenovoquickpick.com/.
4
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Onderkant
1 Noodresetgaatje2 Luidsprekers
1 Noodresetgaatje
Als de computer niet meer reageert en u deze niet kunt uitschakelen met de aan/uit-knop, verwijdert u de
netvoedingsadapter. Steek vervolgens het uiteinde van een uitgerekte paperclip in het noodresetgaatje om
de computer te resetten.
2 Luidsprekers
Uw computer is uitgerust met twee stereo luidsprekers.
Statuslampjes
In dit onderwerp vindt u informatie over de plaats van en het opsporen van de verschillende statuslampjes op
uw computer.
Hoofdstuk 1. Productoverzicht5
Opmerking: Afhankelijk van het model kan uw computer er anders uitzien dan in de volgende afbeelding.
6Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
1 Cameralampje
Als dit lampje brandt, is de camera in gebruik.
2 4 Systeemstatuslampjes
Het lampje in het ThinkPad-logo op de buitenklep en het lampje in de aan/uit-knop geven de systeemstatus
van uw computer aan.
• Knippert drie keer: de voeding naar de computer wordt voor de eerste keer ingeschakeld.
• Aan: de computer staat aan (in de normale werkstand).
• Uit: de computer staat uit of staat in de sluimerstand.
• Knippert snel: de computer gaat naar de sluimerstand of naar de slaapstand.
• Knippert langzaam: de computer staat in de slaapstand.
3 Indicatielampje van de vingerafdruklezer
Dit lampje toont de status van de vingerafdruklezer.
• Uit: De vingerafdruklezer is niet klaar om op te tikken.
• Wit, continu brandend: De vingerafdruklezer is klaar om op te tikken.
• Oranje, knipperend: De vingerafdruk kan niet worden geverifieerd.
5 Statuslampje van de netvoeding
Dit lampje geeft de status van de netvoeding en van de batterij aan.
• Wit: aangesloten op netvoeding (batterijvoeding 90%–100%)
• Oranje: aangesloten op netvoeding (batterijvoeding 0%–90%)
• Uit: niet aangesloten op netvoeding
6 Caps Lock-lampje
Als dit lampje brandt, kunt u hoofdletters typen door direct op de lettertoetsen te drukken.
7 Indicator voor dempen microfoon
Als dit lampje brandt, zijn de microfoons gedempt.
8 Indicator voor dempen geluid
Als dit lampje brandt, zijn de luidsprekers gedempt.
9 FN Lock-lampje
Dit lampje toont de status van de Fn Lock-functie. Zie 'De speciale toetsen gebruiken' op pagina 16.
Belangrijke productinformatie
In dit gedeelte vindt u informatie over de plaats van het volgende:
• Informatie over machinetype en modelnummer
• Informatie over FCC ID en IC-certificering
• Informatie over Windows-besturingssystemen
Informatie over machinetype en modelnummer
Wanneer u Lenovo belt om hulp, kunnen de technici van Lenovo aan de hand van het machinetype en de
modelinformatie precies vaststellen welk type computer u hebt, zodat zij de snelste service kunnen verlenen.
Hoofdstuk 1. Productoverzicht7
In de volgende afbeelding ziet u de locatie van de informatie over het machinetype en het modelnummer van
uw computer.
Informatie over FCC ID en IC-certificering
Informatie over FCC ID en IC-certificering kunt u op een de volgende manieren vinden:
• Op een scherm met een elektronisch label (e-label) dat vooraf op uw computer is geïnstalleerd. Zie
'Regelgevingslabels' op pagina 121 om het scherm met het e-label te bekijken.
• Op een fysiek label op de buitenkant van de verpakking van uw computer.
Labels voor de Windows-besturingssystemen
Windows® 10 Legitiem Microsoft®-label: op de kap van uw computer is mogelijk een Legitiem Microsoft-
label aangebracht, afhankelijk van de volgende factoren:
• Uw geografische locatie
• De fabricagedatum van de computer
• De versie van Windows 10 die vooraf is geïnstalleerd
Zie
https://www.microsoft.com/en-us/howtotell/Hardware.aspx voor afbeeldingen van de verschillende typen
Legitiem Microsoft-labels.
• In de Volksrepubliek China is het Legitiem Microsoft-label verplicht op alle computermodellen waarop
vooraf een versie van Windows 10 is geïnstalleerd (ongeacht welke).
• In andere landen en regio's is het Legitiem Microsoft-label alleen verplicht op computermodellen met een
licentie voor Windows 10 Pro.
De afwezigheid van een Legitiem Microsoft-label geeft niet aan dat een vooraf geïnstalleerde Windows-versie
niet legitiem is. Raadpleeg de informatie van Microsoft op de volgende website voor meer details om na te
gaan of uw vooraf geïnstalleerde Windows-product legitiem is:
Er zijn geen externe, visuele indicaties van de product-id of de Windows-versie waarvoor de computer een
licentie heeft. In plaats daarvan is de product-id vastgelegd in de computerfirmware. Het
installatieprogramma controleert of er een geldige, bijbehorende product-id in de computerfirmware
aanwezig is om de activering te voltooien, ongeacht of er een Windows 10-product is geïnstalleerd.
In sommige gevallen kan er onder de voorwaarden van downgraderechten van een Windows 10 Pro-licentie
een oudere Windows-versie zijn geïnstalleerd.
Computerfuncties
De functies van de computer die in dit onderwerp worden besproken, zijn van toepassing op verschillende
modellen. Sommige computerfuncties zijn mogelijk alleen beschikbaar op bepaalde modellen.
Microprocessor
Als u de informatie over de microprocessor van uw computer wilt bekijken, klikt u met de rechtermuisknop
op de knop Start en klikt u vervolgens op Systeem.
Geheugen
• DDR4 SODIMM (double data rate 4 small outline dual inline memory module).
Opslagapparaat
• M.2 SSD-station
Beeldscherm
• Helderheidsregeling
• Kleurbeeldscherm met IPS-technologie (In-Plane Switching)
• Schermgrootte: 396,24 mm
• Schermresolutie: 1920 x 1080 pixels of 3840 x 2160 pixels
• Multitouch-technologie (beschikbaar op bepaalde modellen)
• Hybrid graphics
Toetsenbord
• Toetsenbord met zes rijen en achtergrondverlichting
• Functietoetsen
• ThinkPad-aanwijsapparaat (met inbegrip van TrackPoint-aanwijsapparaat en -trackpad)
Aansluitingen en sleuven
• Netvoedingsaansluiting
• Audioaansluiting
• HDMI-aansluiting
• Mini-Ethernet-poort
• Geheugenkaartsleuf
• Smartcardsleuf (beschikbaar op bepaalde modellen)
• Twee USB 3.1 Gen 1-aansluitingen (inclusief één Always On USB 3.1 Gen 1-aansluiting)
• Twee USB-C-aansluitingen (compatibel met Thunderbolt 3)
Hoofdstuk 1. Productoverzicht9
Beveiligingsvoorzieningen
• Gezichtsverificatie (beschikbaar op modellen met de infraroodcamera)
• Vingerafdruklezer
• Wachtwoord
• Sleuf voor veiligheidsslot
• ThinkShutter (beschikbaar op bepaalde modellen)
• Trusted Platform Module (TPM) (beschikbaar op bepaalde modellen)
Draadloze voorzieningen
• Draadloos LAN en Bluetooth
Overige
• Camera (beschikbaar op bepaalde modellen)
• Microfoons
Verklaring op USB overdrachtssnelheid
Afhankelijk van vele factoren, zoals de verwerkingscapaciteit van de host en randapparaten,
bestandseigenschappen en andere factoren die betrekking hebben op de systeemconfiguratie en
gebruiksomgevingen, kan de feitelijke overdrachtssnelheid met behulp van de verschillende USBaansluitingen op dit apparaat variëren en langzamer zijn dan de opgegeven gegevenssnelheid voor elk
onderstaand overeenkomstig apparaat.
USB-apparaatGegevenssnelheid (Gbit/s)
3.1 Gen 1
3.1 Gen 2
3.220
5
10
Computerspecificaties
Formaat
• Lengte: 361,8 mm
• Breedte: 245,7 mm
• Dikte: 18,4 tot 18,7 mm
Maximale warmteafgifte (afhankelijk van het model)
• 135 W
Voedingsbron (netvoedingsadapter)
• Sinus-invoer bij 50 tot 60 Hz
• Ingangsspanning van de netvoedingsadapter: 100 tot 240 volt wisselstroom, 50 tot 60 Hz
10
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Gebruiksomgeving
Maximumhoogte (zonder kunstmatige druk)
• 3048 m
Temperatuur
• Op hoogten tot 2438 m
– In bedrijf: 5 °C tot 35 °C
– Opslag en transport: 5 °C tot 43 °C
• Op hoogten boven 2438 m
– Maximumtemperatuur bij werking zonder kunstmatige druk: 31,3 °C
Opmerking: Bij het opladen van de batterij moet de temperatuur minimaal 10 °C zijn.
Relatieve vochtigheid
• In bedrijf: 8% tot 95% bij een natteboltemperatuur van 23 °C
• Opslag en transport: 5% tot 95% bij een natteboltemperatuur van 27 °C
Plaats uw computer indien mogelijk in een goed geventileerde, droge ruimte en zet hem niet in de zon.
Attentie:
• Houd huishoudelijke apparaten zoals elektrische ventilatoren, radio's, airconditioners en magnetrons uit
de buurt van de computer. De sterke magnetische velden die deze apparaten genereren, kunnen het
beeldscherm en de gegevens op het interne opslagstation beschadigen.
• Plaats nooit vloeistoffen op of naast de computer of de aangesloten apparatuur. Als er vloeistof op de
computer of een aangesloten apparaat wordt gemorst, kan er kortsluiting ontstaan, met alle desastreuze
gevolgen van dien.
• Blijf, als u aan het eten of roken bent, uit de buurt van het toetsenbord. Er kan namelijk schade ontstaan
door kruimels die op het toetsenbord vallen.
Lenovo-programma's
In de fabriek zijn sommige Lenovo-programma's al op uw computer geïnstalleerd, zodat u eenvoudig en
veilig aan de slag kunt.
Lenovo-programma's openen
Als u Lenovo-programma's op uw computer wilt openen, doet u het volgende:
1. Open het menu Start en zoek een programma op de programmanaam.
2. Als u het programma niet in de lijst met programma's kunt vinden, zoekt u het programma in het
zoekveld.
Kennismaking met Lenovo-programma's
In dit onderwerp vindt u een korte introductie van Lenovo-programma's. Afhankelijk van uw computermodel
zijn sommige programma's mogelijk niet beschikbaar.
Hoofdstuk 1. Productoverzicht11
De beschikbare programma's kunnen zonder aankondiging worden gewijzigd. Klik op de volgende koppeling
als u meer wilt weten over de programma's en andere oplossingen van Lenovo:
https://support.lenovo.com
Hotkey Features IntegrationMet deze software zijn de speciale toetsen F1-F12 en de speciale knoppen op
uw computer beschikbaar. Als u bijvoorbeeld op de knop of toets voor het
dempen van de microfoon drukt, schakelt de status van de microfoon tussen
aan en uit. Het statuslampje voor geluid aan/uit wordt weergegeven op het
scherm als de status wordt gewijzigd.
Lenovo VantageDe beste functies en mogelijkheden van uw computer moeten eenvoudig
toegankelijk en makkelijk te begrijpen zijn. Met Lenovo Vantage zijn ze dat.
Met Lenovo Vantage kunt u het volgende doen:
• Updates beheren, de meest recente stuurprogramma's ophalen en de
software op uw computer up-to-date houden.
• Uzelf beschermen tegen schadelijke Wi-Fi-netwerken.
• De prestaties van uw computer optimaliseren, de status van uw computer in
de gaten houden.
• Open de gebruikershandleiding, controleer de garantiestatus en bekijk
accessoires die speciaal voor uw computer geschikt zijn.
• Lees instructieartikelen, verken Lenovo-forums en blijf op de hoogte van
technologienieuws via artikelen en blogs van betrouwbare bronnen.
• Configureer hardware-instellingen.
• Maak en beheer uw Lenovo ID.
Deze app is gevuld met exclusieve Lenovo-content die u helpt meer te weten te
komen over wat u kunt doen met uw Lenovo-computer.
12Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Hoofdstuk 2.De computer gebruiken
Dit hoofdstuk biedt informatie om u te helpen bij het gebruik van de diverse functies van uw computer.
Veelgestelde vragen
In dit onderwerp vindt u enkele tips die u helpen uw ThinkPad-notebookcomputers optimaal te gebruiken.
Kan ik mijn gebruikershandleiding in een andere taal krijgen?
Als u de gebruikershandleiding in een andere taal wilt downloaden, gaat u naar
Volg daarna de aanwijzingen op het scherm.
Hoe kan ik hulp krijgen voor het Windows-besturingssysteem?
Het Help-informatiesysteem van Windows geeft gedetailleerde informatie over het gebruik van het Windowsbesturingssysteem om het beste uit uw computer te halen. Als u het Help-informatiesysteem van Windows
wilt openen, klikt u op de knop Start om het menu Start te openen en klik vervolgens op Hulp vragen. U kunt
bovendien de persoonlijke assistent Cortana
enzovoort te zoeken.
Hoe open ik het Configuratiescherm?
Klik op de knop Start om het menu Start te openen en klik vervolgens op Windows-systeem ➙
Configuratiescherm.
®
gebruiken om naar hulp, apps, bestanden, instellingen
https://support.lenovo.com.
Hoe schakel ik de computer uit?
Open het menu Start, klik op het
Hoe partitioneer ik mijn opslagstation?
Als u het opslagstation in uw computer wilt partitioneren in het Windows-besturingssysteem, raadpleegt u
https://support.lenovo.com/solutions/ht503851.
Hoe kan ik het batterijvermogen effectiever gebruiken als ik onderweg ben?
• Als u energie wilt besparen of de werking van de computer wilt onderbreken zonder programma's af te
sluiten of bestanden op te slaan, raadpleegt u 'Spaarstanden' op pagina 24.
• Om de beste balans te verkrijgen tussen snelheid van de computer en een lange werkingsduur van de
batterij, kunt u een energiebeheerschema maken en toepassen. Zie 'Energiebeheer' op pagina 24.
Hoe kan ik gegevens die op het interne opslagstation zijn opgeslagen, op een veilige manier wissen?
• In het hoofdstuk Hoofdstuk 4 'Beveiliging' op pagina 41 wordt beschreven hoe u de computer beschermt
tegen diefstal en gebruik door onbevoegden.
• Lees, voordat u gegevens van het interne opslagstation wist, eerst het gedeelte 'Gegevens verwijderen
van een opslagstation' op pagina 47.
Hoe kan ik een extern beeldscherm aansluiten?
• Raadpleeg 'Een extern beeldscherm gebruiken' op pagina 29.
• Met de functie voor beeldschermuitbreiding kunt u computeruitvoer tegelijkertijd op het beeldscherm van
de computer en op een extern beeldscherm weergeven.
Raadpleeg het desbetreffende onderwerp in Hoofdstuk 9 'Apparaten vervangen' op pagina 91.
Ik gebruik de computer inmiddels al een tijdje en hij wordt steeds trager. Wat moet ik doen?
• Raadpleeg de 'Algemene voorzorgsmaatregelen' op pagina 73.
• Met behulp van vooraf geïnstalleerde software kunt u zelf de oorzaak van een probleem opsporen. Zie 'De
oorzaak van een probleem opsporen' op pagina 73.
• Controleer of er hersteloplossingen zijn in Hoofdstuk 8 'Informatie over systeemherstel' op pagina 89.
Druk de volgende onderwerpen af en bewaar ze bij uw computer als u geen toegang meer kunt
krijgen tot deze elektronische gebruikershandleiding.
• 'Een Windows 10-besturingssysteem installeren' op pagina 49
• 'De computer reageert niet meer' op pagina 74
Werken met het multitouch-scherm
In dit onderwerp vindt u instructies voor het gebruik van het multitouch-scherm dat beschikbaar is op
bepaalde modellen.
Opmerkingen:
• Mogelijk ziet uw computerscherm er enigszins anders uit dan in de volgende afbeeldingen wordt getoond.
• Afhankelijk van het programma dat u gebruikt, zijn sommige bewegingen mogelijk niet beschikbaar.
In de volgende tabel wordt een aantal veelgebruikte gebaren weergegeven.
Beweging op het
aanraakscherm (alleen
aanraakmodellen)
Beschrijving
Aanraken: tikken.
Muisactie: klik op.
Functie: open een toepassing of voer een actie uit op een geopende toepassing, zoals Kopiëren, Opslaan en Verwijderen, afhankelijk van de toepassing.
Aanraken: tikken en vasthouden.
Muisactie: rechtsklikken.
Functie: een menu met meerdere opties openen.
Aanraken: schuiven.
Muisactie: beweeg het muiswiel, beweeg de schuifbalk of klik op het pijltje
omhoog/omlaag bladeren.
Functie: blader door items, zoals lijsten, webpagina's en foto's.
14Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Beweging op het
aanraakscherm (alleen
aanraakmodellen)
Beschrijving
Aanraken: sleep een item naar de gewenste locatie.
Muisactie: een item aanklikken, vasthouden en slepen.
Functie: een voorwerp verplaatsen.
Aanraken: beweeg twee vingers dichter bij elkaar.
Muisactie: houdt de Ctrl-toets ingedrukt terwijl u het muiswiel achteruit beweegt.
Functie: uitzoomen.
Aanraken: beweeg twee vingers verder uit elkaar.
Muisactie: houdt de Ctrl-toets ingedrukt terwijl u het muiswiel vooruit beweegt.
Functie: inzoomen.
Aanraken: veeg met uw vingers vanaf de rechterrand.
Muisactie: klik op het pictogram van het Actiecentrum
Windows.
Functie: open het actiecentrum om de meldingen en snelle acties te bekijken.
Aanraken: veeg met uw vingers vanaf de linkerrand.
Muisactie: klik op het taakweergavepictogram
Functie: bekijk alle openstaande vensters in de taakweergave.
• Kort vegen voor het weergeven van de toepassing in volledig scherm of als
de computer zich in de tabletwerkstand bevindt
Aanraken: veeg met uw vingers kort van boven naar beneden.
Muisactie: beweeg de aanwijzer naar de bovenrand van het scherm.
Functie: geef een verborgen titelbalk weer.
• Lang vegen als de computer zich in de tabletwerkstand bevindt
Aanraken: veeg met uw vingers vanaf de bovenrand naar beneden.
Muisactie: klik, houd vast en beweeg de aanwijzer vanaf de bovenrand van het
scherm naar de onderrand van het scherm en laat de aanwijzer dan los.
Functie: sluit de huidige toepassing.
op de taakbalk.
in het systeemvak van
De functie multi-touch uitschakelen
Afhankelijk van het model, kunt u de functie multi-touch van de ThinkPad Setup uitschakelen:
1. Start de computer opnieuw op. Wanneer het logoscherm wordt getoond, drukt u op F1 om het
programma ThinkPad Setup te starten.
2. Selecteer Security ➙ I/O Port Access ➙ Touch Panel.
Hoofdstuk 2. De computer gebruiken15
3. De instellingen wijzigen naar Disabled.
4. Druk op F10 om de instellingen op te slaan en af te sluiten.
Tips voor het werken met het multitouch-scherm
• Het multitouch-scherm is gemaakt van glas met daar overheen een plastic film. Oefen nooit druk uit op of
plaats geen metalen voorwerp op het scherm omdat het multitouch-scherm beschadigd of defect kan
raken.
• Voer geen handelingen op het scherm uit met nagels of vingers in handschoenen of dode voorwerpen.
• Kalibreer de nauwkeurigheid van de vinger regelmatig om discrepanties te voorkomen.
Tips voor het schoonmaken van het multitouch-scherm
• Zet de computer uit voordat u het multitouch-scherm schoonmaakt.
• Verwijder met een droge, zachte, pluisvrije doek of een absorberend stuk kantoen vingerafdrukken of stof
van het multitouch-scherm. Gebruik geen oplosmiddelen.
• Veeg het scherm voorzichtig van boven naar beneden af. Oefen geen druk uit op het scherm.
De speciale toetsen gebruiken
De computer heeft verschillende speciale toetsen, zodat u gemakkelijker en effectiever kunt werken.
1 Toets met het Windows-logo
Druk op de toets met het Windows-logo om het menu Start te openen. Raadpleeg de Help-informatie van het
Windows-besturingssysteem voor informatie over het gebruik van de toets met het Windows-logo met
andere toetsen.
2 3 Fn-toets en functietoetsen
U kunt de Fn-toets en functietoetsen als volgt configureren:
1. Ga naar het Configuratiescherm en wijzig de weergave hiervan van Categorie in Grote pictogrammen of
Kleine pictogrammen.
2. Klik op Lenovo - Toetsenbordbeheer om het venster Toetsenbordbeheer weer te geven.
3. Selecteer de gewenste opties.
•
+Schakel tussen de standaardfuncties van F1-F12 en de speciale functies die als pictogram
op elke toets zijn aangegeven. Als het Fn Lock-lampje uit is, kunt u de standaardfunctie gebruiken. U kunt
de standaardfunctie wijzigen in het venster Eigenschappen van Toetsenbord.
•
16
Luidsprekers dempen of dempen ongedaan maken.
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Als u het geluid uitzet en uw computer uitschakelt, is het geluid nog steeds uit als u de computer de
volgende keer weer inschakelt. Als u het geluid wilt inschakelen, drukt u op de
•
•
•
•
•
• Externe beeldschermen beheren.
•
•
•
•
•
Verlaag het volume van de luidspreker.
Verhoog het volume van de luidspreker.
Schakel de microfoons in of uit.
Hiermee maakt u het computerbeeldscherm donkerder.
Hiermee maakt u het computerbeeldscherm lichter.
Hiermee kunt u de ingebouwde functies voor draadloos netwerk in- of uitschakelen.
Hiermee opent u het instellingenvenster.
Hiermee kunt u de ingebouwde Bluetooth-functies in- of uitschakelen.
Open een pagina met toetsenbordinstellingen.
Roep de door u zelf gedefinieerde functie aan. De actie voor de toets F12 definiëren of wijzigen:
1. Open Lenovo Vantage. Zie 'Lenovo-programma's openen' op pagina 11.
2. Klik op Hardware-instellingen en klik vervolgens op Invoer.
3. Zoek het gedeelte Toetsenbord: Door gebruiker gedefinieerde toets en volg de instructies op het
scherm om de instelling te voltooien.
Op deze pagina met instellingen kunt u ook andere functies definiëren voor de toetscombinaties met F12,
zoals Shift + F12, Alt + F12 of Ctrl + F12.
of op de .
Toetsencombinaties
•
• Fn+Spatiebalk: Als de computer achtergrondverlichting van het toetsenbord ondersteunt, drukt u op Fn
• Fn+B:: heeft dezelfde functie als de toets Break op een conventioneel extern toetsenbord.
• Fn+K: heeft dezelfde functie als de toets ScrLK of Scroll Lock op een conventioneel extern toetsenbord.
• Fn+P:: heeft dezelfde functie als de toets Pause op een conventioneel extern toetsenbord.
• Fn+S: heeft dezelfde functie als de toets SysRq op een conventioneel extern toetsenbord.
• Fn+4: druk op Fn+4 om de computer in de slaapstand te zetten. Druk op de Fn of de aan/uit-knop om de
• Fn+pijl naar links-toets: heeft dezelfde functie als de toets Home.
• Fn+pijl naar rechts-toets: heeft dezelfde functie als de toets End.
+: het Knipprogramma openen.
+spatiebalk om de status van de achtergrondverlichting te kiezen.
computer uit de slaapstand te halen.
Het ThinkPad-aanwijsapparaat gebruiken
In dit gedeelte krijgt u informatie over het gebruik van het ThinkPad-aanwijsapparaat.
Hoofdstuk 2. De computer gebruiken17
Overzicht van het ThinkPad-aanwijsapparaat
Met het ThinkPad-aanwijsapparaat kunt u alle functies van een traditionele muis uitvoeren, zoals het
aanwijzen, klikken en bladeren. Met het ThinkPad-aanwijsapparaat kunt u ook een aantal
aanraakbewegingen uitvoeren, zoals draaien en in- of uitzoomen.
Het ThinkPad-aanwijsapparaat bestaat uit de volgende apparaten:
1 TrackPoint-aanwijsapparaat
2 Trackpad
Opmerking: Afhankelijk van het model kunnen uw TrackPoint-aanwijsapparaat en de trackpad afwijken van
de illustratie in dit onderwerp.
Standaard zijn zowel het TrackPoint-aanwijsapparaat als de trackpad actief met de aanraakbewegingen
ingeschakeld. Ga naar 'Het ThinkPad-aanwijsapparaat aanpassen' op pagina 21 om de instellingen te
wijzigen.
Het TrackPoint-aanwijsapparaat gebruiken
Met het TrackPoint-aanwijsapparaat kunt u alle functies van een traditionele muis uitvoeren, zoals het
aanwijzen, klikken en bladeren.
Het TrackPoint-aanwijsapparaat bestaat uit de volgende componenten:
1 Aanwijsknopje
2 Linksklikknop (primaire klikknop)
3 Rechtsklikknop (secundaire klikknop)
4 Middelste knop
18
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Volg de onderstaande instructies om het TrackPoint-aanwijsapparaat te gebruiken:
Opmerking: Plaats uw handen in de positie voor typen en gebruik uw wijsvinger of middelvinger om druk uit
te oefenen op het antislipdopje van het aanwijsknopje. Gebruik uw duim om op de linker- of rechtermuisknop
te drukken.
• Aanwijzen
Gebruik het aanwijsknopje
1 om de aanwijzer op het scherm te verplaatsen. Om het aanwijsknopje te
gebruiken, oefent u druk uit op het antislipdopje van het aanwijsknopje in een richting parallel aan het
toetsenbord. De aanwijzer beweegt naar behoren, maar het aanwijsknopje zelf wordt niet verplaatst. De
snelheid waarmee de aanwijzer wordt verplaatst, wordt bepaald door de hoeveelheid druk die op de knop
wordt uitgeoefend.
• Klikken met de linkerklikknop
Druk op de linksklikknop
2 om een item te selecteren of te openen.
• Klikken met de rechterklikknop
Druk op de rechtsklikknop
3 om een snelmenu weer te geven.
• Bladeren
Houd de gestippelde middelste knop
4 ingedrukt terwijl u in verticale of horizontale richting druk uitoefent
op het aanwijsknopje. Vervolgens kunt u door het document, de website of toepassingen bladeren.
De trackpad gebruiken
Het hele oppervlak van de trackpad is gevoelig voor aanraken en bewegingen. U kunt de trackpad gebruiken
om alle aanwijs-, klik- en bladerfuncties van een traditionele muis uit te voeren.
De trackpad kan worden verdeeld in twee gebieden:
1 Linksklikzone (primaire klikzone)
2 Rechtsklikzone (secundaire klikzone)
Hoofdstuk 2. De computer gebruiken19
Volg de onderstaande instructies om de trackpad te gebruiken:
• Aanwijzen
Veeg met één vinger over het oppervlak van de trackpad om de aanwijzer dienovereenkomstig te
verplaatsen.
• Klikken met de linkerklikknop
Druk op de linksklikzone
1 om een item te selecteren of te openen.
U kunt ook met één vinger op een willekeurige plek op het oppervlak van de trackpad tikken om de
linkermuisknopactie uit te voeren.
• Klikken met de rechterklikknop
Druk op de rechtsklikzone
2 om een snelmenu weer te geven.
U kunt ook met twee vingers op een willekeurige plek op het oppervlak van de trackpad tikken om de
rechtermuisknopactie uit te voeren.
• Bladeren
Plaats twee vingers op de trackpad en beweeg ze in verticale of horizontale richting. Met deze actie kunt u
door documenten, websites en apps bladeren. Zorg ervoor dat u de twee vingers iets van elkaar af
plaatst.
Met de trackpad kunt u ook diverse aanraakbewegingen uitvoeren. Voor meer informatie over het gebruik
van de tikgebaren raadpleegt u 'De aanraakbewegingen van trackpad gebruiken' op pagina 20.
Als er olie op het oppervlak van de trackpad zit, zet dan eerst de computer uit. Veeg daarna het oppervlak
van de trackpad schoon met een zachte, pluisvrije doek die vochtig is gemaakt met lauw water of
reinigingsmiddel voor computers.
De aanraakbewegingen van trackpad gebruiken
Het hele oppervlak van de trackpad is gevoelig voor aanraken en bewegingen. U kunt de trackpad gebruiken
om aanwijs- en klikacties uit te voeren, zoals bij een traditionele muis. Met de trackpad kunt u ook diverse
aanraakbewegingen uitvoeren.
In het volgende gedeelte worden enkele veelgebruikte aanraakbewegingen zoals tikken, slepen en bladeren
geïntroduceerd. Voor meer bewegingen kunt u help-informatie van het ThinkPad-aanwijsapparaat
raadplegen.
20
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Opmerkingen:
• Als u twee of meer vingers gebruikt, moet u ervoor zorgen dat uw vingers enigszins uit elkaar staan.
• Sommige gebaren zijn niet beschikbaar als de laatste actie met het TrackPoint-aanwijsapparaat is
uitgevoerd.
• Sommige gebaren zijn alleen beschikbaar als u bepaalde toepassingen gebruikt.
• Mogelijk ziet het trackpad op uw computer er anders uit dan de computer die in dit onderwerp wordt
getoond. Dit hangt af van het model.
Tikken
Tik met één vinger op een
willekeurige plek op de trackpad
om een item te selecteren of te
openen.
Bladeren met twee vingers
Plaats twee vingers op de
trackpad en beweeg ze in
verticale of horizontale richting.
Met deze actie kunt u door
documenten, websites en apps
bladeren.
Inzoomen met twee vingers
Plaats twee vingers op de
trackpad en beweeg ze verder
van elkaar af om in te zoomen.
Omlaag vegen met drie vingers
Plaats drie vingers op de
trackpad en beweeg ze omlaag
om het bureaublad weer te
geven.
Tikken met twee vingers
Tik met twee vingers op een
willekeurige plek op de trackpad
om een snelmenu weer te geven.
Uitzoomen met twee vingers
Plaats twee vingers op de trackpad
en beweeg ze vervolgens dichter
naar elkaar toe om uit te zoomen.
Omhoog vegen met drie vingers
Plaats drie vingers op de trackpad
en beweeg ze omhoog om de
taakweergave te openen, zodat u
alle geopende vensters kunt zien.
Het ThinkPad-aanwijsapparaat aanpassen
U kunt het ThinkPad-aanwijsapparaat aanpassen, zodat u deze aangenamer en efficiënter kunt gebruiken. U
kunt er bijvoorbeeld voor kiezen het TrackPoint-aanwijsapparaat, het trackpad of beide in te schakelen. U
kunt ook de tikgebaren in- of inschakelen.
Ga als volgt te werk om het TrackPoint-aanwijsapparaat aan te passen:
1. Open het menu Start en klik dan op Instellingen ➙ Apparaten ➙ Muis.
2. Volg de aanwijzingen op het scherm om TrackPoint aan te passen.
U past het trackpad als volgt aan:
1. Open het menu Start en klik dan op Instellingen ➙ Apparaten ➙ Touchpad.
2. Volg de aanwijzingen op het scherm om het trackpad aan te passen.
Het dopje op het aanwijsknopje vervangen
Het dopje 1 bovenop het aanwijsknopje kan worden verwijderd. Nadat u het dopje voor een langere periode
hebt gebruikt, moet u deze mogelijk vervangen door een nieuwe.
Hoofdstuk 2. De computer gebruiken21
Opmerkingen:
• Zorg ervoor dat u een dop met groeven gebruikt
• Afhankelijk van het model kan het toetsenbord er anders uitzien dan in de illustratie in dit onderwerp.
a , zoals in de volgende afbeelding wordt weergegeven.
Energiebeheer
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u netvoeding en batterijvoeding moet gebruiken om de beste balans
tussen snelheid en energiebeheer te vinden.
De netvoedingsadapter gebruiken
De energiebron voor uw computer kan van de batterij of van de netvoedingsadapter komen. Terwijl u
gebruikmaakt van de netvoedingsadapter, wordt de batterij automatisch opgeladen.
Uw computer wordt geleverd met een netvoedingsadapter en een netsnoer.
• Wisselstroomadapter: zet wisselstroom om voor notebookcomputergebruik.
• Netsnoer: verbindt het stopcontact met de netvoedingsadapter.
De netvoedingsadapter aansluiten
Voer de volgende stappen in de aangegeven volgorde uit om de computer op de netvoeding aan te sluiten:
Attentie: Wanneer u een netsnoer gebruikt dat niet geschikt is, kan dit grote schade aan de computer
toebrengen.
1. Verbind het netsnoer met de netvoedingsadapter.
2. Sluit de voedingsadapter aan op de netvoedingsaansluiting op de computer.
3. Sluit het netsnoer aan op een werkend stopcontact.
Tips voor het gebruik van de netvoedingsadapter
• Haal de stekker uit het stopcontact als de netvoedingsadapter niet in gebruik is.
• Wikkel het netsnoer niet strak om de transformator van de netvoedingsadapter als het op de
transformator is aangesloten.
22
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Batterij
Als uw computer niet is aangesloten op een stopcontact, bent u voor de werking van uw computer
afhankelijk van de batterij. Verschillende componenten van de computer hebben een verschillend
stroomverbruik. Als u componenten met een hoog stroomverbruik vaker gebruikt, raakt de batterij uiteraard
sneller leeg.
De status van de batterij controleren
U vindt het batterijpictogram in het systeemvak van Windows. U kunt de batterijstatus snel controleren en
hebt snel toegang tot de batterij-instellingen.
Klik op het batterijpictogram voor de weergave van het resterende batterijvermogen en om de energiemodus
te wijzigen. De computer toont een waarschuwing wanneer de batterij bijna leeg is.
De batterij opladen
Wanneer u merkt dat de batterij bijna leeg is, moet u de batterij opladen door uw computer aan te sluiten op
de netvoeding.
Het duurt ongeveer vier tot acht uur om de batterij volledig op te laden. De werkelijke oplaadtijd is afhankelijk
van de batterijgrootte, de fysieke omgeving en of u de computer al dan niet gebruikt.
Het opladen van de batterij wordt beïnvloed door de temperatuur. Het aanbevolen temperatuurbereik voor
het opladen van de batterij ligt tussen 10 °C en 35 °C.
De temperatuur van de batterij controleren:
1. Open Lenovo Vantage. Zie 'Lenovo-programma's openen' op pagina 11.
2. Klik op Hardware-instellingen ➙ Energie.
3. Zoek het gedeelte Energiestatus en klik op Details weergeven om de temperatuur van de batterij weer
te geven.
Opmerkingen:
• Om de levensduur van de batterij te maximaliseren, begint de computer pas met opladen als de
hoeveelheid resterende energie van de batterij onder de 95% komt.
• Als de voedingsadapter van 80 watt die met uw computer is meegeleverd de functie voor snel opladen
ondersteunt, wordt de batterij in ongeveer 1 uur 80% opgeladen wanneer de computer uit staat.
Een energieschema instellen
Om het huidige energieschema te bekijken, klikt u op het batterijpictogram. Wijzig de instellingen van uw
energiebeheerschema om de beste balans te vinden tussen snelheid en energiebesparing.
1. Klik met de rechtermuisknop op het batterijpictogram en selecteer Energiebeheer.
2. Kies een energieschema of maak er een naar uw voorkeur.
De werkingsduur van de batterij maximaliseren
Tips voor batterijbesparing en het maximaliseren van de batterijduur:
• Verminder de helderheid van het computerbeeldscherm.
• Schakel de functies voor draadloze communicatie uit wanneer deze niet worden gebruikt.
• Gebruik de batterij totdat deze leeg is.
• Laad de batterij helemaal op voordat u hem gebruikt. Klik op het batterijstatuspictogram in het
systeemvak van Windows om te controleren of de batterij volledig geladen is.
Hoofdstuk 2. De computer gebruiken23
• Gebruik altijd functies voor energiebeheer.
Energiebeheer
Wijzig de instellingen van uw energiebeheerschema om de beste balans te vinden tussen snelheid en
energiebesparing. Ga als volgt te werk om de instellingen van het energieschema aan te passen:
1. Ga naar het Configuratiescherm en wijzig de weergave hiervan van Categorie in Grote pictogrammen of
Kleine pictogrammen.
2. Klik op Energiebeheer.
3. Volg de aanwijzingen op het scherm.
Voor meer informatie kunt u het Help-informatiesysteem van Windows raadplegen.
Spaarstanden
Er zijn diverse spaarstanden beschikbaar die u kunt gebruiken om energie te besparen. In dit gedeelte maakt
u kennis met elk van die spaarstanden en vindt u tips voor het zo effectief mogelijk werken op batterijenergie.
• Slaapstand
In de slaapstand wordt uw werk opgeslagen in het geheugen en worden het opslagstation en het
beeldscherm vervolgens uitgeschakeld. Zodra de computer ontwaakt, wordt het werk binnen enkele
seconden weer geladen.
Als u de computer in de slaapstand wilt zetten, opent u het menu Start, klikt u op
op Slaapstand.
• Sluimerstand
Met behulp van deze werkstand kunt u de computer volledig uitschakelen zonder dat u bestanden hoeft
op te slaan of programma´s hoeft af te sluiten die worden uitgevoerd. Wanneer de computer naar de
sluimerstand gaat, worden alle geopende programma's, mappen en bestanden opgeslagen op de
opslagschijf. Daarna gaat de computer uit.
Als u de computer in de sluimerstand wilt zetten, bepaalt u eerst wat de aan/uit-knop doet en drukt u
vervolgens op de aan/uit-knop om de computer in de sluimerstand te zetten.
Als u uw computer in de sluimerstand zet en daarbij de ontwaakfunctie uitschakelt, verbruikt de computer
geen stroom. De ontwaakfunctie is standaard uitgeschakeld. Als de ontwaakfunctie ingeschakeld is en u
de computer in de sluimerstand zet, gebruikt de computer een klein beetje energie.
Om de ontwaakfunctie in te schakelen, doet u het volgende:
1. Open het Configuratiescherm, geef het Configuratiescherm op categorie weer en klik vervolgens op
Systeem en beveiliging.
2. Klik op Systeembeheer.
3. Dubbelklik op Taakplanner. Wanneer er wordt gevraagd om een beheerderswachtwoord of een
bevestiging, typt u dat wachtwoord of geeft u die bevestiging.
4. Selecteer in het linkerdeelvenster de taakmap waarvoor u de ontwaakfunctie wilt inschakelen. De
geplande taken worden afgebeeld.
5. Klik op een geplande taak en klik op het tabblad Voorwaarden.
6. Selecteer onder Energiebeheer de optie De computer uit de slaapstand halen om deze taak uit te voeren.
• Draadloos uit
Wanneer u geen gebruikmaakt van de functies voor draadloze communicatie, zoals Bluetooth of
draadloos LAN, kunt u deze uitschakelen om energie te besparen.
Aan/uit en vervolgens
24
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Bekabelde Ethernet-verbinding
U kunt uw computer met een Ethernet-kabel aansluiten op een lokaal netwerk via de mini-Ethernet-poort op
uw computer.
Om een Ethernet-kabel op de computer aan te sluiten, hebt u een Ethernet-extensieadapter nodig.
De Ethernet-extensieadapter is als optie beschikbaar. U kunt een Ethernet-extensieadapter van Lenovo
aanschaffen op
De Ethernet-aansluiting op de Ethernet-extensieadapter heeft twee indicatielampjes voor de netwerkstatus.
Als het groene lampje brandt, is de computer aangesloten op een LAN. Wanneer het gele lampje knippert,
worden er gegevens overgedragen.
https://www.lenovo.com/accessories.
Draadloze verbindingen
Bij een draadloze verbinding worden er gegevens overgebracht via radiogolven, zonder dat er kabels of
snoeren worden gebruikt.
De draadloos-LAN-verbinding gebruiken
Een draadloos Local Area Network (LAN) bestrijkt een relatief klein gebied, zoals een kantoorgebouw of een
woonhuis. Apparaten die werken op basis van de 802.11-standaarden kunnen verbinding maken met dit
netwerktype.
Uw computer is uitgerust met een draadloos-netwerkkaart waarmee u draadloze verbindingen tot stand kunt
brengen en de status van die verbindingen in de gaten kunt houden.
Draadloos LAN verbinding tot stand brengen:
1. Schakel de functie voor de draadloze verbinding in. Zie 'De speciale toetsen gebruiken' op pagina 16.
2. Klik op het pictogram voor draadloos netwerk in het systeemvak van Windows. Er wordt een lijst met
beschikbare draadloze netwerken weergegeven.
3. Selecteer een netwerk om verbinding mee te maken. Verstrek indien nodig de vereiste informatie.
4. De verbindingsstatus controleren via het pictogram voor draadloos netwerk in het systeemvak van
Windows. Hoe meer balken, des te beter het signaal is.
De computer maakt automatisch verbinding met een beschikbaar draadloos netwerk dat wordt herkend als
de locatie verandert. Als het beschikbare draadloze netwerk is beveiligd, geeft u het vereiste wachtwoord op.
Voor meer informatie kunt u het Help-informatiesysteem van Windows raadplegen.
Opmerking: Afhankelijk van het model, als u de draadloos LAN-apparaatstatus wijzigt van Enabled naar
Disabled in het BIOS-menu wordt ook het Bluetooth-apparaat uitgeschakeld.
Tips voor het gebruik van de draadloos-LAN-functie
Houd u aan de volgende richtlijnen om de beste verbinding te verkrijgen:
• Positioneer uw computer dan zodanig dat er zich zo weinig mogelijk obstakels bevinden tussen het
toegangspunt van het draadloos LAN en de computer.
• Open de computerkap in een hoek van iets meer dan 90 graden.
Hoofdstuk 2. De computer gebruiken25
De Bluetooth-verbinding gebruiken
Met Bluetooth kunnen apparaten over korte afstand met elkaar communiceren. Bluetooth wordt veel
gebruikt in de volgende situaties:
• Voor het maken van een verbinding tussen randapparatuur en een computer
• Voor het overbrengen van gegevens tussen draagbare apparaten en een personal computer
• Voor het op afstand beheren van en communiceren met apparaten zoals mobiele telefoons
Afhankelijk van het model biedt uw computer mogelijk ondersteuning voor de Bluetooth-functie.
Gegevensoverdracht via de Bluetooth-functie:
Opmerkingen:
• Het wordt niet aangeraden om de functie voor draadloze communicatie (de 802.11-standaarden) van uw
computer gelijktijdig met een Bluetooth-optie te gebruiken. De snelheid van de gegevensoverdracht kan
worden vertraagd en de prestaties van de functie voor draadloze communicatie kunnen aanzienlijk lager
zijn.
• Afhankelijk van het model, als u de draadloos LAN-apparaatstatus wijzigt van Enabled naar Disabled in
het BIOS-menu wordt ook het Bluetooth-apparaat uitgeschakeld.
1. Voer een van de volgende handelingen uit:
• Druk op de toets voor Bluetooth-besturing
• Open het menu Start en klik vervolgens op Instellingen ➙ Apparaten ➙ Bluetooth en andere apparaten. Schakel de schakelaar Bluetooth in om de Bluetooth-functie in te schakelen.
2. Klik met de rechtermuisknop op de apparaten die u wilt versturen.
3. Selecteer Verzenden naar ➙ Bluetooth-apparaat.
4. Selecteer een Bluetooth-apparaat en volg de instructies op het scherm.
Raadpleeg het Help-informatiesysteem van Windows en het Bluetooth-apparaat voor meer informatie.
en schakel de Bluetooth-functie in.
De vliegtuigstand gebruiken
Als de vliegtuigstand is ingeschakeld, zijn alle functies voor draadloze communicatie uitgeschakeld.
Doe het volgende om de vliegtuigstand in- of uit te schakelen:
1. Open het menu Start.
2. Klik op Instellingen ➙ Netwerk en internet ➙ Vliegtuigstand.
3. Verschuif de knop voor de Vliegtuigstand om deze in of uit te schakelen.
De audiovoorzieningen gebruiken
Uw computer is uitgerust met de volgende items:
• Audioaansluiting met een diameter van 3,5 mm
• Microfoons
• Luidsprekers
De computer beschikt tevens over een audiochip waarmee u kunt genieten van allerhande
multimediamogelijkheden, zoals de volgende:
• Compatibel met High Definition Audio
26
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
• Afspelen van MIDI- en MP3-bestanden
• Opnemen en weergeven van PCM- en WAV-bestanden
• Opnemen van diverse typen geluidsbronnen, bijvoorbeeld een aangesloten hoofdtelefoon
In de volgende lijst krijgt u informatie over ondersteunde functies van de audioapparaten die op uw computer
of dockingstation worden aangesloten.
• Headset met vierpolige plug van 3,5 mm: hoofdtelefoon- en microfoonfuncties
Opmerking: De conventionele microfoon wordt niet ondersteund.
De slimme audiovoorziening gebruiken
De slimme audiovoorziening wordt ondersteund op bepaalde computermodellen. Ter bescherming tegen
gehoorverlies beperkt deze voorziening de RMS-uitvoerspanning van de computer tot 130 mV wanneer een
headset of hoofdtelefoon is aangesloten.
U kunt de instelling als volgt wijzigen:
1. Ga naar het Configuratiescherm en geef grote pictogrammen weer.
2. Klik op SmartAudio. Klik in het venster dat wordt weergegeven, op het pictogram
Hoofdtelefoonbeperking uitschakelen. Volg de aanwijzingen op het scherm.
De camera's gebruiken
De computer is uitgerust met een conventionele camera en een infraroodcamera.
De conventionele camera gebruiken
Als u de conventionele camera wilt gebruiken om foto's en video's te maken, opent u het menu Start en klikt
u op Camera in de lijst met programma's. Als u andere programma's gebruikt die functies bieden zoals
fotograferen, videocapturing en videoconferencing, wordt de camera automatisch gestart wanneer u een
functie inschakelt waarvoor de camera is vereist. Wanneer de camera wordt gestart, gaat het cameralampje
branden om aan te geven dat de camera in gebruik is.
Als u de camera-instellingen wilt configureren, opent u het menu Start en klikt u vervolgens op Lenovo Vantage ➙ Hardware-instellingen ➙ Audio/Visueel. Ga naar het gedeelte Camera en volg de instructies
op het scherm om de camera-instellingen te configureren.
De infraroodcamera gebruiken
De infraroodcamera biedt een persoonlijke en veilige manier voor aanmelding bij uw computer met
gezichtsverificatie. Nadat u de infraroodcamera voor gezichtsverificatie hebt ingesteld, kunt u uw computer
ontgrendelen door uw gezicht te scannen, in plaats van een wachtwoord te gebruiken.
De infraroodcamera voor gezichtsherkenning instellen:
1. Open het menu Start en klik op Instellingen ➙ Accounts ➙ Aanmeldingsopties.
2. Blader naar beneden tot het gedeelte Wachtwoord en klik op Toevoegen om een wachtwoord te
maken.
3. Volg de instructies op het scherm om een PIN-code (Personal Identification Number) te maken.
4. Zoek het gedeelte Windows Hello en klik op Installatie onder Gezichtsherkenning. Klik vervolgens op Aan de slag.
5. Voer de pincode in die u eerder hebt ingesteld. Het cameravoorbeeld wordt gestart.
Hoofdstuk 2. De computer gebruiken27
6. Volg de aanwijzingen op het scherm om het instellen te voltooien.
7. Klik op Herkenning verbeteren om de afbeelding te verbeteren, zodat Windows Hello u kan herkennen
in verschillende lichtomstandigheden of wanneer uw uiterlijk is veranderd.
De infraroodcamera gebruiken om uw computer te ontgrendelen:
1. Selecteer op het vergrendelingsscherm van Windows het pictogram met het glimlachende gezicht bij de
aanmeldingsopties.
2. Volg de instructies op het scherm, zorg dat uw gezicht zich in het midden bevindt en kijk recht naar de
camera. Als het programma uw gezicht herkent, wordt het scherm automatisch ontgrendeld en wordt u
aangemeld bij het Windows-besturingssysteem.
Een mediakaart of een smartcard gebruiken
Ondersteunde mediakaarttypen
De geheugenkaartlezer van uw computer ondersteunt alleen de volgende geheugenkaarten:
Opmerking: Uw computer ondersteunt de functie Content Protection for Recordable Media (CPRM) voor de
SD-kaart niet.
• MultiMediaCard (MMC)
• SD-kaart (Secure Digital)
• Secure Digital eXtended-Capacity (SDXC)-kaart
• SDHC-kaart (Secure Digital High-Capacity)
Ondersteund smartcardtype
U kunt smartcards gebruikt voor verificatie, gegevensopslag en de verwerking van toepassingen. In grote
organisaties kunt u ook smartcards gebruiken voor een sterke beveiligingsverificatie van eenmalige
aanmeldingen (SSO). De smartcardlezer op uw computer ondersteunt alleen de smartcard van de volgende
specificaties:
• Lengte: 85,60 mm
• Breedte: 53,98 mm
• Dikte: 0,76 mm
Attentie: Smartcards met spleten worden niet ondersteund. Plaats een dergelijke smartcard niet in de
smartcardlezer van uw computer. Als u dit wel doet, kan de lezer beschadigd raken.
28Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Een geheugenkaart of een smartcard installeren
Attentie: Raak altijd een geaard metalen voorwerp aan voordat u een kaart gaat installeren. Op die manier
kunt u statische elektriciteit uit uw lichaam laten wegvloeien. Door statische elektriciteit kan de kaart
beschadigd raken.
De kaart installeren:
1. Zoek naar het juiste type kaartsleuf. Zie 'De knoppen, aansluitingen en lampjes van de computer' op
pagina 1.
2. Houd de kaart in de juiste richting:
• Voor de geheugenkaart: de metalen contactpunten van de kaart zijn omlaag gericht en wijzen naar de
kaartsleuf.
• Voor de smartcard: de metalen contactpunten van de kaart zijn omhoog gericht en wijzen naar de
kaartsleuf.
3. Druk de kaart stevig in de kaartsleuf.
Een geheugenkaart of een smartcard verwijderen
Attentie:
• Voordat u een kaart verwijdert, dient u de kaart eerst te stoppen. Als u dat niet doet, kunnen de gegevens
op de kaart beschadigd raken of verloren gaan.
• Wanneer u gegevens overbrengt van of naar een geheugenkaart, bijvoorbeeld een smartcard, plaats de
computer dan niet in de sluimerstand of de slaapstand voordat de gegevensoverdracht voltooid is; anders
kunnen uw gegevens beschadigd raken.
• Verwijder nooit een kaart wanneer de computer in de slaapstand (stand-by) of in de sluimerstand staat.
Anders loopt het systeem mogelijk vast, wanneer u het later weer in gebruik neemt.
Een kaart verwijderen:
1. Klik op het driehoekige pictogram in het systeemvak van Windows om verborgen pictogrammen weer te
geven. Klik dan met de rechtermuisknop op het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen.
2. Selecteer het corresponderende item om de kaart uit het Windows-besturingssysteem te verwijderen.
3. Druk op de kaart om deze uit de computer te verwijderen.
4. Haal de kaart uit de computer en bewaar deze op een veilige plek.
Opmerking: Als u de kaart niet uit de computer hebt verwijderd nadat u de kaart uit het Windowsbesturingssysteem hebt verwijderd, is de kaart niet meer toegankelijk. Als u weer toegang wilt krijgen tot de
kaart, moet u hem eerst verwijderen en weer installeren.
Een extern beeldscherm gebruiken
Sluit uw computer aan op een projector of een beeldscherm om presentaties te geven of om uw werkruimte
uit te breiden.
Een bekabeld beeldscherm aansluiten
Wanneer u een extern beeldscherm aansluit, hebt u een video-interfacekabel met een ferrietkern nodig.
1. Sluit het externe beeldscherm aan op een passende video-aansluiting op uw computer, zoals de HDMIaansluiting.
2. Sluit het externe beeldscherm aan op een stopcontact.
3. Zet het externe beeldscherm aan.
Hoofdstuk 2. De computer gebruiken29
Als uw computer het externe beeldscherm niet detecteert, klik dan met de rechtermuisknop op het
bureaublad en klik vervolgens op Beeldscherminstellingen ➙ Detecteren.
Uw computer ondersteunt maximaal 4096 x 2160 pixels / 60 Hz, als er een extern beeldscherm is
aangesloten op de HDMI-aansluiting of USB-C-aansluitingen (compatibel met Thunderbolt 3), als het externe
beeldscherm die resolutie ook ondersteunt.
Een draadloos beeldscherm aansluiten
Als u een draadloos beeldscherm wilt gebruiken, zorg dan dat uw computer en het externe beeldscherm de
functie Miracast
®
ondersteunen.
• Open het menu Start en klik vervolgens op Instellingen ➙ Apparaten ➙ Bluetooth en andere apparaten ➙ Bluetooth of een ander apparaat toevoegen. Klik in het venster Een apparaat toevoegen
op Draadloos apparaat of dock. Volg daarna de instructies op het scherm.
• Klik op het pictogram van het Actiecentrum
in het systeemvak van Windows. Klik op Verbinden.
Selecteer het draadloze beeldscherm en volg de instructies op het scherm.
De weergavemodus van het beeldscherm instellen
Druk op de toets voor het wisselen van weergavemodus
en selecteer vervolgens de weergavemodus
van uw voorkeur.
• Alleen computerbeeldscherm: geeft de video-uitvoer alleen weer op het beeldscherm van de computer.
Opmerking: Afhankelijk van de situatie, kunt u Verbinding verbreken, Alleen PC-scherm, Alleen
computer of Verbinding met projector verbreken zien.
• Dupliceren: geeft dezelfde video-uitvoer op het beeldscherm van de computer en een extern
beeldscherm.
• Uitbreiden: breidt de video-uitvoer van het beeldscherm van de computer uit naar een extern
beeldscherm. U kunt items slepen en verplaatsen tussen de twee beeldschermen.
• Alleen tweede scherm: geeft de video-uitvoer alleen weer op een extern beeldscherm.
Opmerking: Afhankelijk van de situatie, kunt u Alleen projector of Alleen tweede scherm zien.
Als u programma's weergeeft die gebruikmaken van DirectDraw of Direct3D
®
in Volledig scherm, verschijnt
de video-uitvoer alleen op het hoofdbeeldscherm.
De instellingen van het beeldscherm aanpassen
1. Klik met de rechtermuisknop op het bureaublad en selecteer Beeldscherminstellingen.
2. Selecteer het beeldscherm dat u wilt configureren.
3. Breng de gewenste wijzigingen aan in de weergave-instellingen.
U kunt de instellingen voor zowel het computerscherm als het externe beeldscherm wijzigen. U kunt
bijvoorbeeld bepalen welk scherm het hoofdscherm is en welke het secundaire beeldscherm is. U kunt ook
de resolutie en oriëntatie wijzigen.
Opmerking: Als u een hogere resolutie instelt voor het computerbeeldscherm dan voor het externe
beeldscherm, kan slechts een deel van het scherm op het externe beeldscherm worden afgebeeld.
30
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Lenovo Pen Pro gebruiken
Afhankelijk van het model wordt uw computer mogelijk met een Lenovo Pen Pro geleverd (hierna wordt dit
de pen genoemd). Met de pen kunt u op een natuurlijke manier schrijven en tekenen. In dit gedeelte wordt
het basisgebruik van de pen beschreven. Raadpleeg de documentatie van de pen voor meer informatie.
Opmerkingen:
• De kleur van de pen kan per land of regio van levering verschillen. Afhankelijk van het model kan de
geleverde pen er enigszins anders uitzien dan in de afbeeldingen in dit onderwerp.
• De pen is niet waterdicht. Houd de pen uit de buurt van water en extreme vochtigheid.
• De pen bevat een aantal druksensoren. Pas net zoveel druk toe als wanneer u op het papier zou schrijven.
Stel de pen niet bloot aan schokken of trillingen.
• De pen werkt niet als de functie multi-touch in het programma ThinkPad Setup is uitgeschakeld.
Overzicht van pen
1 Bovenste knop: Houd de bovenste knop minstens drie seconden ingedrukt om koppelen via Bluetooth op
de pen in te schakelen.
2 LED-lampje: de LED geeft de volgende status aan:
– Knipperend oranje: batterijvoeding is minder dan 20% (opladen aanbevolen)
– Uit: geen batterijvoeding (opladen aanbevolen) of batterijvoeding is meer dan 20%
• Status van Bluetooth-koppeling
– Groen, knippert eenmaal per seconde: bezig met koppelen
– Groen, knippert vijf keer snel in twee seconden: gekoppeld
– Groen, knippert eenmaal: er is één of twee keer op de bovenste knop gedrukt
Hoofdstuk 2. De computer gebruiken31
3 USB-C-aansluiting: om de pen op te laden, sluit u de pen met een USB-C-kabel aan op een USB-C-
aansluiting van de computer.
4 Bovenste penknop: Als u wilt rechtsklikken in ondersteunde toepassingen, houdt u de bovenste penknop
ingedrukt en tikt u op het scherm.
5 Onderste penknop: Om teksten en tekeningen te wissen in ondersteunde toepassingen, houdt u de
onderste penknop ingedrukt om de betreffende objecten te wissen.
Opmerkingen:
• De standaardfunctie van elke penknop kan variëren in verschillende toepassingen.
• U kunt de functies van de penknoppen aanpassen met de toepassing Wacom Pen. Als Wacom Pen niet
op de computer is geïnstalleerd, kunt u het meest recente WinTab-stuurprogramma downloaden van
https://support.lenovo.com.
6 Penpunt: om te klikken tikt u met de punt op het scherm. Wilt u dubbelklikken, tik dan twee keer met de
punt op het scherm.
De pen met de computer koppelen
U koppelt de pen als volgt met de computer:
1. Schakel op de pen het koppelen via Bluetooth in door de bovenste knop minstens drie seconden
ingedrukt te houden. Het LED-lampje op de pen gaat groen knipperen.
2. Schakel koppelen via Bluetooth in op de computer om de pen te ontdekken en de koppeling tot stand te
brengen. Zie 'De Bluetooth-verbinding gebruiken' op pagina 26. De pen wordt gedetecteerd als Lenovo
Pen Pro.
Na het koppelen kunt u meer functies instellen. Druk hiervoor één of twee keer op de bovenste knop. U kunt
de functies van de bovenste knop aanpassen met de toepassing Wacom Pen. U kunt dit ook doen door het
menu Start
te openen en te tikken op Instellingen ➙ Apparaten ➙ Pen en Windows Ink ➙
Pensneltoetsen.
32
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
De pen opslaan
De ThinkPad Pen Pro wordt geleverd met een penhouder. De ThinkPad Pen Pro opslaan op de computer:
1. Plaats de penhouder in de USB-aansluiting van de computer.
2. Plaats de ThinkPad Pen Pro in de penhouder op een van de getoonde manieren.
Opties voor de ThinkPad zoeken
Als u de mogelijkheden van uw computer wilt uitbreiden, heeft Lenovo allerlei hardwaretoebehoren en
upgrades om aan uw wensen tegemoet te komen. Onder de opties vallen geheugenmodules,
opslagapparaten, netwerkkaarten, port replicators of dockingstations, batterijen, voedingsadapters,
toetsenborden, muizen en meer.
Als u bij Lenovo wilt winkelen, gaat u naar:
https://www.lenovo.com/accessories
De computer meenemen op reis
In dit hoofdstuk krijgt u informatie over hoe u met uw computer kunt werken wanneer u op reis gaat.
Als u uw computer meeneemt op reis, kunnen de volgende tips van pas komen.
• Wanneer uw computer door de röntgenapparaten van de beveiliging op een vliegveld gaat, moet u de
computer goed in de gaten houden om diefstal te voorkomen.
• Neem een adapter mee voor gebruik in een vliegtuig of een auto.
• Als u een netvoedingsadapter meeneemt, ontkoppel dan vooraf het netsnoer van de adapter om schade
aan het snoer te voorkomen.
Tips voor reizen met het vliegtuig
Als u de computer meeneemt in het vliegtuig, moet u op het volgende letten:
• Let in het vliegtuig op de stoel voor u. Stel de hoek van het scherm zo in dat het scherm niet klem komt te
zitten als de persoon vóór u achterover leunt.
Hoofdstuk 2. De computer gebruiken33
• Vergeet niet om de computer bij het opstijgen en landen in de sluimerstand te zetten of uit te schakelen.
• Als u uw computer of draadloze services (zoals internet en Bluetooth) aan boord wilt gebruiken, informeer
dan vooraf bij de luchtvaartmaatschappij welke beperkingen er gelden en services er dienaangaande
worden verleend. Als er aan boord van het vliegtuig beperkingen gelden ten aanzien van het gebruik van
draadloze functies op uw computer, moet u deze beperkingen in acht nemen.
De vliegtuigstand wordt alleen ondersteund in het besturingssysteem Windows 10. In de Vliegtuigstand
alle functies voor draadloze communicatie uitgeschakeld.
Ga als volgt te werk om de Vliegtuigstand in te schakelen:
1. Open het menu Start en klik vervolgens op Instellingen ➙ Netwerk en internet ➙ Vliegtuigstand.
2. Schuif de knop Vliegmodus naar rechts om deze modus in te schakelen.
Accessoires voor op reis
Als u naar het buitenland reist, zijn de volgende items ook het overwegen waard: een juiste
netvoedingsadapter voor het land van bestemming.
Als u accessoires voor op reis wilt aanschaffen, gaat u naar:
https://www.lenovo.com/accessories
34Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Hoofdstuk 3.Informatie over toegankelijkheid, ergonomie en
onderhoud
In dit hoofdstuk vindt u informatie over toegankelijkheid, ergonomie, schoonmaken en onderhoud.
Informatie voor gehandicapten
Lenovo wilt gebruikers met een gehoor- of mobiliteitsbeperking of een visuele beperking meer toegang
bieden tot informatie en technologie. In dit gedeelte vindt u informatie over de manier waarop deze
gebruikers optimaal van hun computerervaring kunnen profiteren. Voor de meest recente informatie over
toegankelijkheid gaat u naar de volgende website:
https://www.lenovo.com/accessibility
Sneltoetsen van het toetsenbord
In de volgende lijst staan sneltoetsen waarmee u uw computer gemakkelijker kunt gebruiken.
Opmerking: Afhankelijk van het toetsenbord zijn sommige van de volgende sneltoetsen mogelijk niet
beschikbaar.
• Toets met Windows-logo+U: Toegankelijkheidscentrum openen
• Acht seconden op rechter Shift-toets drukken: Filtertoetsen in- of uitschakelen
• Shift vijf keer indrukken: Plaknotitietoetsen in- of uitschakelen
• Num Lock vijf seconden indrukken: Wisseltoetsen in- of uitschakelen
• Linker Alt+Linker Shift+Num Lock: Muistoetsen in- of uitschakelen
• Linker Alt+Linker Shift+PrtScn (of PrtSc):Hoog contrast in- of uitschakelen
Ga voor meer informatie naar
volgende trefwoorden: keyboard shortcuts, key combinations, shortcut keys.
Toegankelijkheidscentrum
Met het Toegankelijkheidscentrum van het Windows-besturingssysteem kun u uw computers zo
configureren dat ze aan uw fysieke en cognitieve behoeften voldoen.
U opent het Toegankelijkheidscentrum als volgt:
1. Ga naar het Configuratiescherm en zorg ervoor dat u het Configuratiescherm op Categorie bekijkt.
2. Klik op Toegankelijkheid ➙ Toegankelijkheidscentrum.
3. Kies het gewenste hulpmiddel door de aanwijzingen op het scherm te volgen.
Het Toegankelijkheidscentrum bevat doorgaans de volgende hulpprogramma's:
• Vergrootglas
Het Vergrootglas is een handig hulpmiddel dat een deel van of uw gehele scherm vergroot zodat u de
items beter kunt zien.
• Verteller
De Verteller is een schermleesprogramma dat hardop voorleest wat er op het scherm wordt weergegeven
en gebeurtenissen, zoals foutmeldingen, beschrijft.
• Schermtoetsenbord
https://windows.microsoft.com/ en voer een zoekopdracht uit met een van de
Als u liever gegevens op uw computer typt of invoert met een muis, joystick of ander aanwijsapparaat in
plaats van een echt toetsenbord te gebruiken, kunt u het Schermtoetsenbord gebruiken. Het
Schermtoetsenbord is een visueel toetsenbord met alle standaardtoetsen. U kunt toetsen selecteren met
de muis of een ander aanwijsapparaat, of u kunt erop tikken om toetsen te selecteren als uw computer
een multitouch-scherm ondersteunt.
• Hoog contrast
Hoog contrast is een functie waarmee het kleurcontrast van bepaalde tekst en afbeeldingen op het
scherm wordt verhoogd. Hierdoor zijn die items beter te onderscheiden en eenvoudiger te herkennen.
• Gepersonaliseerd toetsenbord
Pas de toetsenbordinstellingen aan om het gebruik van het toetsenbord te vereenvoudigen. U kunt het
toetsenbord bijvoorbeeld gebruiken om de aanwijzer te besturen en het invoeren van bepaalde
toetscombinaties met het toetsenbord te vereenvoudigen.
• Persoonlijke muis
Pas de muisinstellingen aan om het gebruik van de muis te vereenvoudigen. U kunt bijvoorbeeld de
weergave van de aanwijzer wijzigen en het beheer van vensters met uw muis vereenvoudigen.
Spraakherkenning
Met spraakherkenning kunt u uw computer besturen met behulp van uw stem.
Alleen al met uw stem kunt u programma's starten, menu's openen, op voorwerpen op het scherm klikken,
tekst dicteren in documenten, en e-mails schrijven en verzenden. Alles wat u doet met het toetsenbord en de
muis kunt u ook met alleen uw stem doen.
U gebruikt Spraakherkenning als volgt:
1. Ga naar het Configuratiescherm en zorg ervoor dat u het Configuratiescherm op Categorie bekijkt.
2. Klik op Toegankelijkheid ➙ Spraakherkenning.
3. Volg de aanwijzingen op het scherm.
Schermleestechnologie
Schermleestechnologieën zijn hoofdzakelijk bedoeld voor programma-interfaces, Help-systemen en
verschillende online documenten. Voor aanvullende informatie over schermleesprogramma's raadpleegt u de
onderstaande bronnen:
• Het gebruik van PDF-documenten met schermleesprogramma's:
U kunt de tekst en afbeeldingen op het scherm leesbaarder maken door de schermresolutie van uw
computer aan te passen.
U past de schermresolutie als volgt aan:
1. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gebied op het bureaublad en klik vervolgens op
Beeldscherminstellingen ➙ Beeldscherm.
2. Volg de aanwijzingen op het scherm.
36
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Opmerking: Als u een te lage resolutie instelt, passen bepaalde items wellicht niet meer op het scherm.
Aanpasbare itemgrootte
U kunt de items op het scherm leesbaarder maken door de itemgrootte te wijzigen.
• Om de itemgrootte tijdelijk te wijzigen, gebruikt u het vergrootglashulpmiddel in het
Toegankelijkheidscentrum.
• U kunt de waarde van een item als volgt definitief wijzigen:
– Wijzig de grootte van alle items op het scherm.
1. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gebied op het bureaublad en klik vervolgens op
Beeldscherminstellingen ➙ Beeldscherm.
2. Wijzig de itemgrootte volgens de aanwijzingen op het scherm. In sommige toepassingen kan het
zijn dat uw configuratie mogelijk pas actief wordt nadat u zich hebt afgemeld en vervolgens weer
opnieuw hebt aangemeld.
– Wijzig de grootte van de items op een webpagina.
Houd Ctrl ingedrukt en druk vervolgens op de plustekentoets (+) om de tekst te vergroten of de
minustekentoets (–) om de tekst te verkleinen.
– Wijzig de grootte van de items op het bureaublad of in een venster.
Opmerking: Deze functie werkt mogelijk niet in alle vensters.
Als uw muis een wiel heeft, houdt u Ctrl ingedrukt en bladert u met het wieltje om de itemgrootte te
wijzigen.
Aansluitingen met industriële standaard
Uw computer beschikt over aansluitingen met industriële standaard waarop u hulpapparaten kunt aansluiten.
Documentatie in toegankelijke indelingen
Lenovo biedt elektronische documentatie in toegankelijke indelingen, zoals van tags voorziene PDFbestanden of HTML-bestanden (Hypertext Markup Language). Elektronische documentatie van Lenovo
wordt ontwikkeld om te garanderen dat slechtziende gebruikers de documentatie middels een schermlezer
kunnen lezen. Elke afbeelding in de documentatie beschikt ook over voldoende alternatieve tekst zodat
slechtziende gebruikers de afbeelding kunnen begrijpen als ze een schermlezer gebruiken.
Ergonomisch werken
Ergonomische gewoonten zijn belangrijk, niet alleen om zo veel mogelijk uit uw pc te halen, maar vooral ook
om ongemak te voorkomen. Richt uw werkplek zodanig in dat de opstelling van de apparatuur aansluit bij uw
individuele wensen en bij het soort werk dat u doet. Denk bij het werken met de computer aan uw
gezondheid, dat verhoogt uw prestaties én uw comfort.
Werken buiten een vaste kantooromgeving kan betekenen dat u zich regelmatig moet aanpassen aan een
nieuwe omgeving. Het aanpassen van lichtbronnen, een actieve zithouding en de plaatsing van de
computerhardware kunnen u helpen uw prestaties te verbeteren en meer comfort te creëren.
In dit voorbeeld wordt een persoon afgebeeld in een conventionele bureauopstelling. Ook als u niet aan een
bureau werkt, verdient het aanbeveling om deze tips zoveel mogelijk te volgen. Ontwikkel goede gewoonten
en ze zullen je goed van pas komen.
Hoofdstuk 3. Informatie over toegankelijkheid, ergonomie en onderhoud37
Algemene houding: geregeld even gaan verzitten helpt het best tegen het ongemak dat door lang in
dezelfde houding werken wordt veroorzaakt. Vaak even pauzeren is ook heel goed om kleine ongemakken
tegen te gaan die met uw werkhouding te maken hebben.
Beeldscherm: Plaats het beeldscherm op een comfortabele kijkafstand van ongeveer 510 tot 760 mm.
Vermijd reflecties van lampen of zonlicht. Maak het beeldscherm regelmatig schoon en stel de helderheid en
het contrast zo in dat u een goed beeld hebt. Druk op de toetsen voor helderheidregeling om de helderheid
van het beeldscherm aan te passen.
Stand van het hoofd: houd uw hoofd en nek in een comfortabele en neutrale (verticaal of rechtop) stand.
Stoel: gebruik een stoel met verstelbare hoogte die voldoende steun voor uw rug geeft. Stel de stoel in op de
door u gewenste stand.
De plaats van armen en handen: maak gebruik van de armsteunen, indien aanwezig, of van een deel van
het bureaublad om uw armen op te laten rusten. Houd uw onderarmen, polsen en handen in een
ontspannen, neutrale (horizontale) positie. Typ met een zachte aanslag.
Bovenbenen: houd uw bovenbenen horizontaal en zet uw voeten plat op de grond of op een voetensteun.
En onderweg?
Als u onderweg bent of in een minder 'formele' omgeving werkt, is het niet altijd mogelijk de regels voor
prettig en comfortabel werken helemaal na te leven. Probeer dan toch deze ergonomische tips zoveel
mogelijk in acht te nemen. Een juiste houding en gebruik van adequate verlichting zijn uitermate belangrijk
voor uw werktempo, maar ook voor uw comfort. Als u buiten kantoor werkt, let dan extra goed op dat u een
actieve zithouding hebt en regelmatig pauze neemt. Er zijn veel verschillende ThinkPad-opties verkrijgbaar
waarmee u de computer precies aan uw wensen kunt aanpassen. U kunt een aantal van deze opties vinden
op
https://www.lenovo.com/accessories. Bekijk uw opties voor dockingoplossingen en randapparaten die u
de gewenste flexibiliteit en aanpassingsmogelijkheden kunnen bieden.
Vragen op visueel gebied?
De beeldschermen van ThinkPad-notebookcomputers zijn speciaal ontworpen om aan de hoogste eisen te
voldoen. Deze beeldschermen bieden u een duidelijk beeld en een grote, heldere schermen die goed
leesbaar en oogvriendelijk zijn. Het langere tijd geconcentreerd naar het beeldscherm kijken kan vermoeiend
zijn. Als u vragen hebt over vermoeide ogen of ander visueel ongemak, raadpleeg dan een opticien of
oogarts.
Reiniging en onderhoud
Met de juiste zorg en het juiste onderhoud kunt u op uw computer vertrouwen. De volgende onderwerpen
bevatten informatie om u te helpen uw computer in optimale conditie te houden.
38
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Basisonderhoudstips
Houd u aan de volgende richtlijnen om uw computer optimaal te laten functioneren:
• Bewaar het verpakkingsmateriaal buiten bereik van kinderen, om het gevaar van verstikking in de plastic
zak te voorkomen.
• Houd de computer op minimaal 13 cm afstand van magneten, actieve mobiele telefoons, elektrische
apparaten en luidsprekers.
• Stel de computer niet bloot aan te lage of te hoge temperaturen (onder 5 °C of boven 35 °C).
• Leg nooit iets tussen het beeldscherm en het toetsenbord of de polssteun (ook geen papier).
• Het LCD-scherm is bedoeld om te worden geopend en gebruikt bij een hoek van iets meer dan 90 graden.
Open het LCD-scherm niet verder dan 180 graden. Doet u dat toch, dan kan het scharnier van de
computer beschadigd raken.
• Draai uw computer niet om wanneer de netvoedingsadapter is aangesloten omdat anders de adapterplug
kan afbreken.
• Voordat u de computer verplaatst, moet u alle verwisselbare opslagmedia verwijderen, alle aangesloten
apparatuur uitschakelen en alle kabels en snoeren ontkoppelen.
• Als u de computer in geopende toestand optilt, houd hem dan bij de onderkant vast. Til de computer nooit
op aan het LCD-scherm.
• De computer mag alleen uit elkaar worden gehaald en gerepareerd door een geautoriseerde ThinkPadonderhoudstechnicus.
• Rommel niet met de grendels van het beeldscherm om het scherm open of dicht te houden.
• Voorkom dat de computer en de randapparatuur rechtstreeks wordt blootgesteld aan lucht die afkomstig
is van een apparaat dat negatieve ionen kan produceren. Zorg waar mogelijk voor een goede aarding van
de computer, zodat statische elektriciteit op een veilige manier kan worden afgevoerd.
De computer schoonmaken
Het is een goede gewoonte om de computer regelmatig schoon te maken. Zo beschermt u de oppervlakken
en voorkomt u storingen.
De computerkap schoonmaken: Maak de kap schoon met een pluisvrije doek die in milde zeep en water is
bevochtigd. Breng geen vloeistoffen rechtstreeks op de kap aan.
Het toetsenbord schoonmaken: Maak de toetsen een voor een schoon met een pluisvrije doek die in milde
zeep en water is bevochtigd. Als u meerdere toetsen tegelijk probeert schoon te maken, kan de doek achter
een aangrenzende toets blijven haken, waardoor de toets beschadigd kan raken. Sproei geen
reinigingsmiddel rechtstreeks op het toetsenbord. Als u stof of kruimels onder de toetsen wilt verwijderen,
kunt u gebruikmaken van een cameraborsteltje met blower of koude lucht van een haardroger.
Het computerbeeldscherm schoonmaken: Krassen, vet, stof, chemische producten en ultraviolet licht
kunnen de prestaties van het beeldscherm negatief beïnvloeden. Veeg het beeldscherm voorzichtig schoon
met een zachte, pluisvrije doek. Als u een kras op het scherm ziet, kan het een vlek zijn. Wrijf de vlek
voorzichtig schoon met een zachte, droge doek. Als de vlek niet verdwijnt, bevochtigt u een zachte, stofvrije
doek met water of een reinigingsmiddel voor brillen. Breng niet rechtstreeks vloeistoffen op het beeldscherm
aan. Zorg ervoor dat het scherm droog is voordat u het scherm sluit.
Hoofdstuk 3. Informatie over toegankelijkheid, ergonomie en onderhoud39
40Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Hoofdstuk 4.Beveiliging
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u uw computer beschermt tegen gebruik door onbevoegden.
Wachtwoorden gebruiken
In dit onderwerp vindt u informatie over het gebruik van het systeemwachtwoord, het supervisorwachtwoord
en het vaste-schijfwachtwoord.
Inleiding tot wachtwoorden
U kunt voorkomen dat uw computer ongeoorloofd wordt gebruikt door een wachtwoord te gebruiken. Als u
een wachtwoord hebt ingesteld, verschijnt elke keer als u de computer inschakelt een prompt voor het
wachtwoord. Geef uw wachtwoord op achter de prompt. Als u niet het juiste wachtwoord opgeeft, kunt u de
computer niet gebruiken.
Als u een systeemwachtwoord, een beheerderswachtwoord of een vaste-schijfwachtwoord hebt ingesteld,
wordt het station automatisch ontgrendeld wanneer de computer wordt hervat uit de sluimerstand.
Opmerking: Als u een Windows-wachtwoord hebt ingesteld, wordt u gevraagd dit wachtwoord in te voeren
als de computer uit de slaapstand wordt gehaald.
Systeemwachtwoord
U kunt een systeemwachtwoord instellen om uw computer te beveiligen tegen onbevoegd gebruik.
Als u een systeemwachtwoord hebt ingesteld, wordt u telkens als u de computer aanzet, gevraagd om dat
wachtwoord te typen. Om de computer te kunnen gebruiken, moet u het juiste wachtwoord invoeren.
Wanneer dit pictogram
supervisorwachtwoord.
Supervisorwachtwoord
Het supervisorwachtwoord beveiligt de systeeminformatie die is opgeslagen in het programma ThinkPad
Setup. Het biedt de volgende bescherming:
• Als er alleen een supervisorwachtwoord is ingesteld, wordt u om dit wachtwoord gevraagd zodra u
probeert het programma ThinkPad Setup te starten. Niet-geautoriseerde gebruikers kunnen de meeste
systeemconfiguratieopties in het programma ThinkPad Setup niet wijzigen zonder het wachtwoord.
• De systeembeheerder kan met het supervisorwachtwoord toegang krijgen tot een computer, zelfs
wanneer de gebruiker van de computer een systeemwachtwoord heeft ingesteld. Het
supervisorwachtwoord gaat namelijk vóór het systeemwachtwoord.
• Om het beheer te vereenvoudigen, kan de systeembeheerder op meerdere ThinkPad-notebookcomputers
hetzelfde supervisorwachtwoord instellen.
Vaste-schijfwachtwoorden
Als u een vaste-schijfwachtwoord instelt, voorkomt u dat onbevoegden toegang tot de gegevens op het
vaste-schijfstation kunnen krijgen. Als er een vaste-schijfwachtwoord is ingesteld, wordt u elke keer dat u
zich toegang tot het vaste-schijfstation verschaft, gevraagd een geldig wachtwoord te typen.
wordt weergegeven, typt u het systeemwachtwoord of het
Voor het opslagstation zijn twee soorten wachtwoorden waarmee de opgeslagen informatie beschermd kan
worden:
• Gebruikerswachtwoord
Als er wel een gebruikerswachtwoord voor de vaste schijf is ingesteld maar geen masterwachtwoord is
ingesteld, moet het vaste-schijfwachtwoord van de gebruiker worden ingevoerd om toegang te krijgen tot
de bestanden en toepassingen op het opslagstation.
• Masterwachtwoord voor de vaste schijf
Het masterwachtwoord voor de vaste schijf vereist ook een gebruikerswachtwoord voor de vaste schijf.
Het master hard disk password wordt ingesteld en gebruikt door een systeembeheerder. Met het
masterwachtwoord heeft de systeembeheerder, net als met een mastersleutel, toegang tot alle
opslagstations in een netwerk. De beheerder stelt het masterwachtwoord in en kent vervolgens op iedere
computer in het netwerk een gebruikerswachtwoord toe. De gebruiker kan dit gebruikerswachtwoord
vervolgens zelf wijzigen. De systeembeheerder heeft via het masterwachtwoord nog steeds toegang tot
de vaste schijf.
Wanneer een masterwachtwoord voor de vaste schijf is ingesteld, kan dit alleen door een
systeembeheerder worden verwijderd.
Wanneer dit pictogram
om een masterwachtwoord voor de vaste schijf te typen. Wanneer het pictogram verandert in
een masterwachtwoord voor de vaste schijf. Als u wilt terugkeren naar het
Tips over het gebruik van hard disk passwords:
• U kunt de minimumlengte voor een vaste schijfwachtwoord instellen.
• Als u een vaste-schijfwachtwoord van meer dan zeven tekens instelt, kan het opslagstation alleen worden
gebruikt met een computer die een vaste-schijfwachtwoord van meer dan zeven tekens kan herkennen.
Als u vervolgens het opslagstation installeert in een computer die geen vaste-schijfwachtwoord van meer
dan zeven tekens kan herkennen, kunt u geen toegang krijgen tot het station.
Opmerkingen: De eDrive-opslagstations of opslagstations die voldoen aan TCG Opal (Trusted Computing
Group), bieden eigen versleutelingsfuncties om uw gegevens te beveiligen.
• Als een opslagstation conform TCG Opal en een TCG Opal-beheersoftwareprogramma zijn geïnstalleerd
en de TCG Opal-beheersoftware is geactiveerd, is het vaste-schijfwachtwoord niet beschikbaar.
• Als er een eDrive-opslagstation op de computer is geïnstalleerd en het Windows 10-besturingssysteem
vooraf op de computer is geïnstalleerd, is het vaste-schijfwachtwoord niet beschikbaar.
wordt afgebeeld, typt u een hard disk password voor de gebruiker. Druk op F1
typt u
, drukt u nogmaals op F1.
Een wachtwoord instellen, wijzigen of verwijderen
Druk deze aanwijzingen af voordat u begint.
Ga als volgt te werk om een wachtwoord in te stellen, te wijzigen of te verwijderen:
1. Start de computer opnieuw op. Wanneer het logoscherm wordt getoond, drukt u op F1 om het
programma ThinkPad Setup te starten.
2. Selecteer met behulp van de pijltoetsen Security ➙ Password.
3. Selecteer, afhankelijk van het type wachtwoord, Power-on Password, Supervisor Password of Hard disk x Password.
4. Volg de instructies op het scherm om een wachtwoord in te stellen, te wijzigen of te verwijderen.
42
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Noteer alle wachtwoorden en bewaar ze op een veilige plaats. Als u een van uw wachtwoorden vergeet,
vallen eventuele vereiste herstelbewerkingen niet onder de garantie.
Wat u moet doen als u het power-on-wachtwoord vergeet
Als u het power-on-wachtwoord vergeet, doet u het volgende om het power-on password te verwijderen:
• Als u een beheerderswachtwoord hebt ingesteld en onthouden:
1. Start de computer opnieuw op. Druk zodra het logoscherm verschijnt onmiddellijk op F1.
2. Typ het beheerderswachtwoord om het UEFI BIOS-menu te openen.
3. Selecteer Security ➙ Password ➙ Power-On Password met behulp van de pijltoetsen.
4. Typ het huidige beheerderswachtwoord in het veld Enter Current Password. Vervolgens laat u het
veld Enter New Password leeg en drukt u tweemaal op Enter.
5. Tik in het venster Changes have been saved op Enter.
6. Druk op F10 om de wijzigingen op te slaan en het UEFI BIOS-menu af te sluiten.
• Als u geen beheerderswachtwoord hebt, moet u contact opnemen met een door Lenovo geautoriseerde
serviceprovider om het systeemwachtwoord te verwijderen.
Wat u moet doen als u het harde schijfwachtwoord vergeet
Als u uw gebruikerswachtwoord vergeet of zowel het gebruikerswachtwoord als het masterwachtwoord
vergeet, kan Lenovo die wachtwoorden niet resetten en kunnen de gegevens op het opslagstation niet meer
worden benaderd. Neem contact op met een Lenovo geautoriseerde serviceprovider om het opslagstation te
laten vervangen. Er worden kosten voor de onderdelen en service in rekening gebracht. Als het opslagstation
een CRU (Customer Replaceable Unit) is, kunt u ook contact opnemen met Lenovo om een nieuw
opslagstation aan te schaffen om zelf het oude exemplaar te vervangen. Zie Hoofdstuk 9 'Apparaten
vervangen' op pagina 91 om te controleren of het opslagstation een CRU is en wat de vervangingsprocedure
is.
Wat u moet doen als u het beheerderswachtwoord vergeet
Als u uw supervisorwachtwoord vergeet, is er geen serviceprocedure om het wachtwoord te verwijderen.
Neem contact op met een Lenovo geautoriseerde serviceprovider om de systeemplaat te laten vervangen. Er
worden kosten voor de onderdelen en service in rekening gebracht.
Beveiliging van de vaste schijf
Als u de computer wilt beschermen tegen onbevoegde aanvallen op de beveiliging, raadpleegt u de
volgende tips om de beveiliging te verbeteren:
• Stel een systeemwachtwoord en een hard disk password in. Omwille van de veiligheid wordt u
geadviseerd een langer wachtwoord in te stellen.
• Het opslagstation dat in de computer is ingebouwd, kan door het UEFI BIOS worden beschermd. Om het
UEFI BIOS op een betrouwbare manier te beveiligen, moet u de beveiligings-chip en een
beveiligingsprogramma gebruiken in combinatie met de TPM-beheerfunctie (Trusted Platform Module).
Zie 'De beveiligingschip instellen' op pagina 44.
• Als er in uw computer een opslagstation met schijfversleuteling is geïnstalleerd, zorg er dan voor dat de
inhoud van het computergeheugen afdoende is beschermd tegen toegang door onbevoegden. U kunt
hiervoor software voor stationsversleuteling gebruiken, bijvoorbeeld Microsoft Windows BitLocker
stationsversleuteling.
• Voordat u een computer van de hand doet, op welke manier dan ook, wist u de daarop opgeslagen
gegevens. Meer informatie vindt u in 'Gegevens verwijderen van een opslagstation' op pagina 47.
®
-
Hoofdstuk 4. Beveiliging43
Windows BitLocker-stationsversleuteling gebruiken
Om te helpen de computer te beschermen tegen toegang door onbevoegden gebruikt u software voor
bestandsversleuteling, zoals Windows BitLocker Drive Encryption.
Windows BitLocker-stationsversleuteling (hierna Bitlocker genoemd) is een beveiligingsfunctie die in
sommige versies van het Windows-besturingssysteem is geïntegreerd. U kunt deze functie gebruiken voor
het beveiligen van het besturingssysteem en de gegevens die op uw computer zijn opgeslagen, zelfs als die
is zoek geraakt of is gestolen. BitLocker kan alle gebruikers- en systeembestanden versleutelen, inclusief de
wissel- en slaapstandbestanden.
BitLocker gebruikt de TMP voor een betere beveiliging van uw gegevens en zorgt ervoor dat de integriteit
van de early boot-component blijft behouden. Een compatibele TPM wordt gedefinieerd als een V2.0 TPM.
Als u de status van BitLocker wilt controleren, gaat u naar het Configuratiescherm, geeft u het
Configuratiescherm op categorie weer en klikt u op Systeem en beveiliging ➙ BitLocker- stationsversleuteling.
Voor meer informatie over Windows BitLocker-stationsversleuteling gaat u naar het Help-informatiesysteem
van het Windows-besturingssysteem of zoekt u op de website van Microsoft naar Microsoft Windows
BitLocker Drive Encryption Step-by-Step Guide.
SSD-station met (schijf)versleuteling
Enkele modellen bevatten een SSD-station met (schijf)versleuteling of een hybride station met versleuteling.
Met deze versleutelingstechnologie kunt u de computer beter beschermen tegen beveiligingsaanvallen op
media-, NAND-flash- of apparaatcontrollers door gebruik te maken van een hardwareversleutelingschip.
Voor een efficiënt gebruik van de versleutelingsfunctie stelt u een vaste-schijfwachtwoord voor het interne
opslagstation in.
De beveiligingschip instellen
Voor netwerkclients die elektronisch vertrouwelijke informatie overbrengen, gelden strenge
beveiligingsvereisten. Afhankelijk van de opties die u hebt besteld, kan het zijn dat uw computer is uitgerust
met een ingebouwde beveiligingschip (een cryptografische microprocessor). Met het beveiligings-chip kunt u
het volgende doen:
• Bescherming van de gegevens en het systeem
• Uitbreiding van de toegangscontrole
• Beveiliging van de communicatie
Druk deze aanwijzingen af voordat u begint.
U stelt als volgt een item in het submenu Security Chip in:
1. Start de computer opnieuw op. Wanneer het logoscherm wordt getoond, drukt u op F1 om het
programma ThinkPad Setup te starten.
2. Selecteer met behulp van de cursortoetsen Security ➙ Security Chip.
3. Druk op Enter. Het submenu Security Chip wordt geopend.
4. Ga met behulp van de cursortoetsen naar de optie die u wilt instellen. Als de geaccentueerd is, drukt u
op Enter.
5. Stel andere gewenste opties in.
6. Druk op F10. Het venster Setup Confirmation wordt geopend. Selecteer Yes om de
configuratiewijzigingen op te slaan en af te sluiten.
44
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Opmerkingen:
• Het supervisorwachtwoord moet zijn ingesteld in het programma ThinkPad Setup. Als dit niet het geval is,
kan iedereen zomaar de instellingen voor de beveiligingschip wijzigen.
• Wanneer u de beveiligingschip wist, zet u de computer uit en daarna weer aan nadat u de beveiligingschip
hebt ingesteld op Active. Anders wordt de optie Clear Security Chip niet weergegeven.
De vingerafdruklezer gebruiken
Afhankelijk van het model kan uw computer worden geleverd met een vingerafdruklezer.
Vingerafdrukverificatie kan uw wachtwoorden, zoals het Windows-wachtwoord, een systeemwachtwoord en
het vaste-schijfwachtwoord vervangen. Op deze manier kunt u zich eenvoudig en veilig op uw computer
aanmelden.
Uw vingerafdrukken registreren
Om vingerafdrukverificatie in te schakelen moet u uw vingerafdrukken eerst registreren. Tijdens de
inschrijving worden de vingerafdrukken automatisch gekoppeld aan het Windows-wachtwoord. U wordt
aangeraden meer dan één vingerafdruk te registreren in geval van eventueel letsel aan een van uw vingers.
Ga als volgt te werk om uw vingerafdrukken te registreren:
1. Open het menu Start en klik vervolgens op Instellingen ➙ Accounts ➙ Aanmeldingsopties.
2. Volg de aanwijzingen op het scherm om de inschrijving te voltooien.
Uw vinger scannen
Tik op de vingerafdruklezer met het bovenste vingerkootje om uw vinger te scannen en houd uw vinger een
of twee seconden op de lezer. Gebruik niet teveel druk. Vervolgens tilt u de vinger op om één scan te
voltooien.
Indicatielampje van de vingerafdruklezer
Hoofdstuk 4. Beveiliging45
1 Uit: De vingerafdruklezer is niet klaar om op te tikken.
2 Wit, continu brandend: De vingerafdruklezer is klaar om op te tikken.
3 Oranje, knipperend: De vingerafdruk kan niet worden geverifieerd.
Uw vingerafdrukken aan het systeemwachtwoord en vaste-schijfwachtwoord koppelen
Als u uw vingerafdrukken aan uw systeemwachtwoord en vaste-schijfwachtwoord wilt koppelen, gaat u als
volgt te werk om handmatig een verbinding te maken:
1. Zet de computer uit en daarna weer aan.
2. Scan uw vinger op de vingerafdruklezer op het moment dat hierom wordt gevraagd.
3. Voer uw systeemwachtwoord, harde-schijfwachtwoord of beide (zoals vereist) in. De verbinding is tot
stand gebracht.
Als u de computer opnieuw start, kunt u uw vingerafdrukken gebruiken om u op de computer aan te melden
zonder dat u uw Windows-wachtwoord, systeemwachtwoord of vaste-schijfwachtwoord hoeft in te voeren.
Ga naar het programma ThinkPad Setup als u de instellingen wilt wijzigen. Zie 'Het programma ThinkPad
Setup gebruiken' op pagina 51.
De vingerafdruklezer onderhouden
De volgende acties kunnen ertoe leiden dat de vingerafdruklezer beschadigd raakt of dat de lezer niet meer
goed werkt:
• Krassen op het oppervlak van de lezer met een hard, gepunt voorwerp
• Over het oppervlak van de lezer schuren met uw nagel of een hard voorwerp
• Aanraken of gebruiken van de lezer met een verontreinigde vinger
In de volgende situaties maakt u het oppervlak van de lezer voorzichtig schoon met een droge, zachte,
vezelvrije doek:
• Als het oppervlak van de lezer vuil of gevlekt is.
• Het oppervlak van de lezer is nat.
• De lezer slaagt er vaak niet in uw vingerafdruk te herkennen.
In de volgende gevallen kunt u uw vinger mogelijk niet gebruiken voor vastleggen en verifiëren van uw
vingerafdruk:
• Als uw vinger gerimpeld is.
• Als uw vinger ruw, droog of verwond is.
• Als er vlekken (aarde, olie etc.) op de vinger zitten.
• Als de huid van uw vinger anders is dan op het moment waarop u uw vingerafdruk hebt geregistreerd.
• Als de vinger nat is.
• De vinger die u momenteel gebruikt is nog niet geregistreerd.
Om dit te verbeteren, kunt u het volgende proberen:
• Maak uw handen schoon, om vuil en vocht van uw vingers te verwijderen.
• Registreer een andere vinger voor verificatie.
46
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Gegevens verwijderen van een opslagstation
Sommige gegevens die op het opslagstation zijn opgeslagen, kunnen gevoelig zijn. Als u uw computer van
de hand doet zonder de geïnstalleerde software te verwijderen, zoals het besturingssysteem en de
programma's, handelt u mogelijk ook in strijd met de licentieovereenkomsten. Zorg ervoor dat u opgeslagen
gegevens op het opslagstation verwijdert voordat u uw computer wegdoet, verkoopt of van de hand doet.
U kunt de volgende methodes gebruiken om gegevens te verwijderen van het opslagstation:
• Verplaats de gegevens naar de prullenbak en maak de prullenbak leeg.
• Formatteer het opslagstation met de software om het station te initialiseren.
• Gebruik het door Lenovo verstrekte herstelprogramma om de fabrieksinstellingen van het opslagstation
terug te zetten.
Deze methoden wijzigen echter alleen de bestandslocatie van de gegevens. De gegevens zelf worden niet
gewist. De gegevens zijn er nog steeds, hoewel het lijkt alsof ze gewist zijn. Met behulp van speciale
software voor gegevensherstel kunnen de gegevens vaak nog worden gelezen. Het risico bestaat dus dat
kwaadwillende personen gevoelige gegevens op opslagstations gebruiken voor ongewenste doeleinden.
Om misbruik van gegevens te voorkomen is het van groot belang dat u alle gegevens van het opslagstation
wist, voordat u de computer wegdoet, verkoopt of van de hand doet. U kunt de gegevens fysiek vernietigen
door het opslagstation met een hamer defect te maken of u kunt de gegevens met een sterke magneet
onleesbaar maken. Wij raden echter aan om commerciële software of betaalde services te gebruiken die
voor dat doel zijn ontwikkeld. Het proces kan meerdere uren duren.
Voor het vernietigen van gegevens op het SSD-station levert Lenovo het hulpprogramma Drive Erase Utility
for Resetting the Cryptographic Key and Erasing the Solid State Drive.
Sommige computers ondersteunen mogelijk een SDD-station met (schijf)versleuteling en hebben een
dergelijk station geïnstalleerd. U kunt alle gegevens op de vaste schijf logisch en snel verwijderen door de
codeersleutel (of cryptografische sleutel) te wissen. De gegevens die met deze sleutel waren beveiligd,
worden niet fysiek gewist en blijven gewoon op het station aanwezig, maar zonder de sleutel kunnen ze niet
meer worden gedecodeerd ('decrypted'). Deze functie is ook beschikbaar in het hulpprogramma Drive Erase
Utility for Resetting the Cryptographic Key and Erasing the Solid State Drive.
Firewalls gebruiken
Als er op uw computer vooraf een firewall-programma is geïnstalleerd, beschermt dit programma uw
computer tegen aanvallen vanuit internet, tegen toegang door onbevoegden, inbreuk of uw privacy. Het
beschermt bovendien uw privacy.
Meer informatie over het gebruik van het firewallprogramma vindt u in het Help-systeem bij het programma.
Gegevens beschermen tegen virussen
Lenovo heeft een volledige versie van de antivirussoftware op uw computer geplaatst en biedt u een gratis
abonnement van 30 dagen aan. Na die 30 dagen moet u de licentie vernieuwen om updates voor de
antivirussoftware te blijven ontvangen.
Meer informatie over uw antivirussoftware vindt u in het Help-systeem van die software.
Hoofdstuk 4. Beveiliging47
48Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Hoofdstuk 5.Geavanceerde configuratie
In dit hoofdstuk krijgt u informatie voor het verder configureren van de computer:
Een Windows 10-besturingssysteem installeren
Microsoft brengt voortdurend updates uit voor het besturingssysteem Windows 10. Controleer voordat u een
bepaald Windows 10-besturingssysteem installeert de compatibiliteitslijst met de Windows-versies die
worden ondersteund op uw computer. Ga voor meer informatie naar
solutions/windows-support
.
Attentie:
• Wij raden u aan uw besturingssysteem bij te werken via officiële kanalen. Een onofficiële update kan
beveiligingsrisico's veroorzaken.
• Wanneer u een nieuw besturingssysteem installeert, worden alle gegevens op het interne opslagstation
verwijderd, inclusief de gegevens die in verborgen mappen zijn opgeslagen.
Ga als volgt te werk om een Windows 10-besturingssysteem te installeren:
1. Zorg ervoor dat u de beveiligings-chip hebt ingesteld op TPM 2.0. Meer informatie vindt u in 'De
beveiligingschip instellen' op pagina 44.
2. Verbind het station waarop het installatieprogramma van het besturingssysteem staat met de computer.
3. Start het programma ThinkPad Setup. Zie 'Het programma ThinkPad Setup gebruiken' op pagina 51.
4. Selecteer Startup ➙ Boot om het submenu Boot Priority Order weer te geven.
5. Selecteer het station waarop het installatieprogramma van het besturingssysteem staat, bijvoorbeeld
USB HDD. Druk vervolgens op Esc.
6. Selecteer Restart en zorg ervoor dat OS Optimized Defaults is ingeschakeld. Druk vervolgens op F10
om de instellingen op te slaan en het ThinkPad Setup-programma af te sluiten.
7. Volg de aanwijzingen op het scherm om de apparaatstuurprogramma's en de benodigde programma's
te installeren. Zie 'Stuurprogramma's installeren' op pagina 50.
8. Na de installatie van de stuurprogramma's past u Windows Update toe om de nieuwste modules zoals
de beveiligingspatches op te halen.
9. Installeer de gewenste Lenovo-programma's. Voor informatie over Lenovo-programma's raadpleegt u
'Lenovo-programma's' op pagina 11.
https://support.lenovo.com/us/en/
Opmerking: Na de installatie van het besturingssysteem, moet u de eerste instelling van UEFI/Legacy Boot
niet wijzigen in het programma ThinkPad Setup. Doet u dat wel, dan start het besturingssysteem niet correct
op.
Wanneer u een besturingssysteem Windows 10 installeert, hebt u mogelijk een van de volgende land- of
regiocodes nodig:
Stuurprogramma's zijn programma's met instructies voor het besturingssysteem die aangeven hoe een
bepaald hardwareonderdeel moet werken of moet worden bestuurd. Alle hardwarecomponenten op uw
computer hebben een eigen stuurprogramma. Als u een nieuwe component toevoegt, moet het
besturingssysteem worden geïnstrueerd over de manier waarop dat hardwareonderdeel moet worden
bestuurd. Vervolgens kunt u het stuurprogramma installeren waardoor het besturingssysteem de
hardwarecomponent herkent en kan gebruiken.
Opmerking: Een stuurprogramma is een programma, zoals alle andere bestanden op uw computer en het is
dan ook gevoelig voor beschadiging. Als het bestand beschadigd is, kan het zijn dat het niet goed meer
functioneert.
Het is niet altijd nodig om de meest recente stuurprogramma's te downloaden. U moet het meest recente
stuurprogramma voor een bepaalde component echter wel downloaden wanneer u merkt dat die component
niet goed meer werkt of wanneer u een nieuwe component installeert. Met deze actie kan wellicht de
mogelijkheid worden uitgesloten dat het probleem door het stuurprogramma wordt veroorzaakt.
De nieuwste stuurprogramma's van de website downloaden
U kunt als volgt bijgewerkte stuurprogramma's ophalen van de website Lenovo Support en deze
stuurprogramma's installeren:
1. Ga naar
2. Selecteer de invoer voor de computer en volg de aanwijzingen op het scherm om de benodigde
software te downloaden en te installeren.
https://support.lenovo.com.
De nieuwste stuurprogramma's downloaden met Lenovo Vantage
De functie voor systeemupdates van Lenovo Vantage helpt u de software op uw computer up-to-date te
houden. Op de servers van Lenovo worden updatepakketten beschikbaar gesteld, deze kunnen worden
gedownload vanaf de website van Lenovo Support. De updatepakketten kunnen volledige programma's,
stuurprogramma's, UEFI BIOS-flashes of andere updates van de software bevatten. Wanneer Lenovo
Vantage verbinding maakt met de ondersteuningswebsite van Lenovo, herkent het programma automatisch
de volgende informatie en bepaalt het welke updates voor uw computer beschikbaar zijn:
• Machinetype en computermodel
• Geïnstalleerde besturingssysteem
• Taal van het besturingssysteem
Vervolgens geeft het programma Lenovo Vantage een lijst met updatepakketten weer, waarbij voor elk
pakket wordt aangegeven of het cruciaal, aanbevolen of optioneel is; op basis daarvan kunt u het belang van
elke update inschatten. U kunt helemaal zelf bepalen welke updates u wilt downloaden en installeren. Nadat
u de gewenste updatepakketten hebt geselecteerd, downloadt en installeert Lenovo Vantage automatisch de
updates.
Lenovo Vantage is op uw computer vooraf geïnstalleerd en klaar voor gebruik. De enige voorwaarde is dat u
verbinding hebt met internet. U kunt het programma handmatig starten, maar er is ook een planningsfunctie
beschikbaar waarmee u het programma op gezette tijden automatisch kunt laten zoeken naar updates. U
50
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
kunt geplande updates ook vooraf definiëren om op de cruciale ernst van het probleem te zoeken, zodat de
lijst alleen die updates bevat die u nodig hebt.
Meer informatie over het gebruik van Lenovo Vantage vindt u in het Help-systeem van het programma.
Het programma ThinkPad Setup gebruiken
Met het programma ThinkPad Setup kunt u de instellingen van uw voorkeur voor uw computer selecteren
door het BIOS te configureren.
ThinkPad Setup configureren
In het menu van het programma ThinkPad Setup worden meerdere items over de systeemconfiguratie
weergegeven.
Attentie: De standaardconfiguraties zijn in de fabriek al voor u gekozen. Verkeerde wijzigingen van de
configuraties kunnen onverwachte gevolgen hebben.
Ga als volgt te werk om ThinkPad Setup te configureren:
1. Start de computer opnieuw op. Druk zodra het logoscherm verschijnt op F1. Het programma ThinkPad
Setup start.
Opmerking: Als u een supervisorwachtwoord moet invoeren, voert u het juiste wachtwoord in. U kunt
ook op Enter drukken om de wachtwoordvraag over te slaan en het ThinkPad Setup-programma te
starten. Als u het wachtwoord niet invoert kunt u de configuraties die door het supervisorwachtwoord
worden beschermd, niet wijzigen.
2. Selecteer een tabblad met de pijltoetsen of zoek met de pijltoetsen naar een item en druk op Enter om
dit te selecteren. Het ondersteunde submenu wordt nu weergegeven.
3. De standaardwaarden zijn vetgedrukt. U kunt als volgt de waarde van een item instellen:
• Druk op F6 op de waarde te verhogen.
• Druk op F5 op de waarde te verlagen.
4. Druk u op de Esc-knop om het submenu af te sluiten en terug te keren naar het hoofdmenu. Gebruik
vervolgens dezelfde, hiervoor genoemde methode om andere configuraties te wijzigen.
5. Als de configuratie is voltooid, drukt u op F10 om de wijzigingen op te slaan en het programma af te
sluiten. U kunt ook het tabblad Restart in het menu ThinkPad Setup selecteren en uw computer via een
van de volgende opties opnieuw opstarten.
U kunt op F9 drukken om de standaardinstellingen te herstellen.
De opstartvolgorde wijzigen
In bepaalde gevallen moet u de opstartvolgorde wijzigen zodat de computer wordt opgestart vanaf het
gewenste apparaat als dit wordt gestart. Lees dit onderwerp voor meer informatie over hoe u de volgorde
voor het opstarten van de computer kunt wijzigen.
Attentie:
• Nadat u de opstartvolgorde hebt gewijzigd, moet u het juiste apparaat opgeven bij het maken van een
kopie, bij het opslaan van bestanden of bij het formatteren. Als u het verkeerde apparaat selecteert,
kunnen de gegevens op dat apparaat worden gewist of overschreven.
• Als u de Windows BitLocker Drive Encryption-functie gebruikt en uw computer heeft een Trusted Platform
Module, moet u de opstartvolgorde niet wijzigen. BitLocker Drive Encryption vergrendelt de computer
wanneer de wijziging van de opstartvolgorde wordt gedetecteerd.
Hoofdstuk 5. Geavanceerde configuratie51
Om de opstartvolgorde te wijzigen, gaat u als volgt te werk:
1. Open het programma ThinkPad Setup en selecteer Startup ➙ Boot. Druk vervolgens op Enter. De lijst
met de volgorde van apparaten wordt nu weergegeven.
2. Stel de gewenste opstartvolgorde in.
3. Druk op F10 om de wijzigingen op te slaan en het systeem opnieuw op te starten.
U kunt de opstartvolgorde tijdelijk wijzigen door het volgende te doen:
1. Zet de computer uit.
2. Zet de computer aan. Druk zodra het logoscherm verschijnt op de toets F12.
3. Selecteer het apparaat waarvan u de computer wilt opstarten. Druk vervolgens op Enter.
Opmerking: Het menu Boot wordt weergegeven als de computer niet kan worden opgestart vanaf een
apparaat of als het besturingssysteem niet kan worden gevonden.
De UEFI BIOS bijwerken
De UEFI BIOS is het eerste programma dat op de computer wordt uitgevoerd wanneer de computer aan
staat. Met het UEFI BIOS worden de hardware-onderdelen geïnitialiseerd en worden het besturingssysteem
en andere programma´s geladen.
Wanneer u een nieuw programma, een stuurprogramma of een hardwareonderdeel installeert, wordt u
mogelijk gevraagd het UEFI BIOS bij te werken. U kunt het UEFI BIOS bijwerken door uw computer op te
starten vanaf een flash-updateschijf of een programma voor flash-updates die in de Windows-omgeving kan
worden uitgevoerd.
Hier volgen de vereisten voor flash-updates:
• De computer moet zijn opgestart vanaf het LAN.
• De computer moet zijn opgestart via de Preboot eXecution Environment (PXE).
• Er moet een netwerkbeheerprogramma op de computer van de netwerkbeheerder zijn geïnstalleerd.
Ga voor instructies over het bijwerken van het UEFI BIOS naar
https://support.lenovo.com.
BIOS-menu
In dit onderwerp komen de volgende BIOS-menu's van uw computer aan de orde:
• Menu Main
• Menu Config
• Menu Date/Time
• Menu Security
• Menu Startup
• Menu Restart
Opmerking: Afhankelijk van het model en het besturingssysteem kunnen de menuopties en de
standaardwaarde zonder kennisgeving worden gewijzigd.
Menu Main
Wanneer u het programma ThinkPad Setup start, ziet u eerst het menu Main:
Opmerking: De menuopties van het BIOS kunnen zonder kennisgeving worden gewijzigd. Afhankelijk van
het model kan de standaardwaarde afwijken.
52
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
• UEFI BIOS Version
• UEFI BIOS Date
• Embedded Controller Version
• ME Firmware Version
• Machine Type Model
• System-unit serial number
• System board serial number
• Asset Tag
• CPU Type
• CPU Speed
• Installed Memory
• UUID
• MAC Address (Internal LAN)
• Preinstalled operating system license
• UEFI Secure Boot
• OA3 ID
• OA2
Menu Config
Opmerking: De menuopties van het BIOS kunnen zonder kennisgeving worden gewijzigd. Afhankelijk van
het model kan de standaardwaarde afwijken.
Network
• Wake On LAN
Waarden: Disabled, AC only, AC and Battery
Beschrijving: De netwerkbeheerder kan een computer inschakelen vanaf een beheerconsole door gebruik
te maken van de functie Wake on LAN. Als u AC Only selecteert, is de functie Wake on LAN alleen
ingeschakeld, wanneer de netvoedingsadapter is aangesloten. Als u AC and Battery selecteert, is Wake
on LAN ingeschakeld bij elke voedingsbron.
Opmerkingen:
– Het gebruik van netvoeding is vereist voor bestandscodetype (magic) Wake on LAN.
– Wanneer er een hard disk password is ingesteld, werkt de functie Wake on LAN niet.
• Wake On LAN from Dock
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Het in- of uitschakelen van de functie Wake On LAN from Dock wanneer het ThinkPad USB-
C Dock of het ThinkPad Thunderbolt 3 Dock is aangesloten.
Opmerking: Wanneer er een hard disk password is ingesteld, werkt de functie Wake on LAN from Dock
niet.
• Ethernet LAN Option ROM
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Met de Ethernet LAN Option ROM kan vanaf een geïntegreerd netwerkapparaat worden
opgestart. Dit menu wordt alleen weergegeven in de opstartmodus Legacy Only of de opstartmodus Both met Legacy first.
Hoofdstuk 5. Geavanceerde configuratie53
• UEFI IPv4 Network Stack
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Schakel Internet Protocol versie 4 (IPv4) network stack in of uit voor de UEFI-omgeving. Dit
menu wordt alleen weergegeven in de opstartmodus UEFI Only of de opstartmodus Both met UEFI first.
• UEFI IPv6 Network Stack
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Schakel Internet Protocol versie 6 (IPv6) network stack in of uit voor de UEFI-omgeving. Dit
menu wordt alleen weergegeven in de opstartmodus UEFI Only of de opstartmodus Both met UEFI first.
• UEFI PXE Boot Priority
Waarden: IPv6 First, IPv4 First
Beschrijving: Selecteer network stack priority voor opstartmodus UEFI PXE. Dit menu wordt alleen
weergegeven in de opstartmodus UEFI Only of de opstartmodus Both met UEFI first wanneer zowel IPv6
als IPv4 stacks zijn ingeschakeld.
• Wireless Auto Disconnection
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: schakel de functie in of uit voor het automatisch uitschakelen van de draadloze verbinding
wanneer de Ethernet-kabel wordt aangesloten. Als u Enabled selecteert, wordt de functie voor het
draadloos LAN automatisch uitgeschakeld wanneer de Ethernet-kabel wordt aangesloten.
Opmerking: Een Ethernet-verbinding via de USB Ethernet-adapter wordt niet ondersteund door deze
functie.
• MAC Address Pass Through
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: schakel de doorgiftefunctie voor het MAC-adres in of uit wanneer een dockingstation wordt
gekoppeld. Als u Enabled selecteert, wordt voor dockingstation-Ethernet hetzelfde MAC-adres gebruikt
als voor het interne Ethernet-LAN. Als u Disabled selecteert, wordt voor dockingstation-Ethernet een
eigen MAC-adres gebruikt.
USB
• USB UEFI BIOS Support
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Schakel de opstartondersteuning voor USB-opslagapparaten in- of uit.
• Always On USB
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Selecteer Enabled om apparaten via de Always On USB-aansluitingen op te laden, ook als
de computer is uitgeschakeld of in de slaapstand of de sluimerstand staat.
– Charge in Battery Mode
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Deze optie wordt alleen ondersteund als Always On USB is ingeschakeld. Selecteer
Enabled om apparaten via de Always On USB-aansluiting op te laden, ook als de computer in de
slaapstand staat, is uitgeschakeld of op de batterij werkt.
Keyboard/Mouse
• TrackPoint
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Schakel het ingebouwde TrackPoint-aanwijsknopje in of uit.
54
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
• Trackpad
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Schakel de ingebouwde trackpad in of uit.
• Fn and Ctrl Key swap
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Exchange-functies van de Fn-toets en de Ctrl-toets in de linkerbenedenhoek van het
toetsenbord. Als u Enabled selecteert, werkt de Fn-toets als Ctrl-toets en werkt de Ctrl-toets als Fn-toets.
Opmerking: Alleen de fysieke Fn-toets kan het systeem uit de sluimerstand halen.
• Fn Sticky key
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: als u Enabled selecteert, kunt u op de Fn-toets drukken (in plaats van de toets ingedrukt te
houden) om de ingedrukte stand van de toets te behouden. Druk vervolgens op de gewenste functietoets.
Deze actie is gelijk aan het gelijktijdig indrukken van de vereiste functietoets en de Fn-toets. Als u
tweemaal op de Fn-toets drukt, wordt de Fn-toets vergrendeld in de ingeschakelde toestand totdat u
weer op de Fn-toets drukt.
• F1–F12 as Primary Function
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: als u Enabled selecteert, wordt bij het indrukken van de functietoetsen direct F1-F12
ingevoerd. Als u Disabled selecteert, wordt bij het indrukken van de functietoetsen direct de speciale
functie gestart die als pictogram op elke toets is afgedrukt. Druk u op Fn+Esc om de bovenstaande twee
opties tijdelijk om te wisselen.
Display
• Boot Display Device
Waarden: ThinkPad LCD, External Display
Beschrijving: Selecteer het beeldscherm dat u tijdens het opstarten wilt activeren. External Display heeft
betrekking op een extern beeldscherm voor de USB Type-C-aansluiting of HDMI-aansluiting op de
ThinkPad. Als er meerdere beeldschermen worden aangesloten, wordt het opstartscherm weergegeven
op het eerste herkende beeldscherm. Dit menu kan worden geselecteerd als Graphics Device Discrete
Graphics is.
• Graphics Device
Waarden: Discrete Graphics, Hybrid graphics
Beschrijving: in de werkstand Discrete Graphics zijn de grafische prestaties beter. De modus Hybrid
Graphics wordt uitgevoerd in de werkstand Integrated Graphics voor een langere batterijduur en Discrete
Graphics wordt op verzoek ingeschakeld.
• Total Graphics Memory
Waarden: 256 MB, 512 MB
Beschrijving: Wijs het totale geheugen toe dat de interne graphics van Intel deelt.
Opmerking: Als u 512 MB selecteert, kan het maximale bruikbare geheugen op het 32-bits
besturingssysteem worden beperkt.
• Boot Time Extension
Waarden: Disabled, 1 second, 2 seconds, 3 seconds, 5 seconds, 10 seconds
Beschrijving: Tijdens het opstartproces, bestaat de kans dat de computer niet de externe beeldschermen
detecteert die meer tijd nodig hebben voordat ze gereed zijn. Selecteer hoe lang u de opstartprocedure
wilt maken.
Hoofdstuk 5. Geavanceerde configuratie55
Power
• Intel (R) SpeedStep technology
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Selecteer de modus van de Intel SpeedStep-technologie tijdens runtime.
– Mode for AC
Waarden: Maximum Performance, Battery Optimized
Beschrijving: Maximum Performance: Altijd de hoogste snelheid
– Mode for Battery
Waarden: Maximum Performance, Battery Optimized
Beschrijving: Battery Optimized: Altijd de laagste snelheid
• Adaptive Thermal Management
Beschrijving: Selecteer het schema voor temperatuurbeheer dat u wilt gebruiken. Het schema is van
invloed op het geluid van de ventilator, de temperatuur en de prestaties.
– Balanced: evenwichtige verdeling tussen geluid, temperatuur en prestaties.
– Maximize Performance: afremmen van CPU beperken.
• CPU Power Management
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Schakel de energiebesparingsfunctie in of uit, zodat de microprocessorklok automatisch
wordt uitgeschakeld wanneer het systeem niet actief is. Gewoonlijk is het niet nodig om deze instelling te
wijzigen.
• Power On with AC Attach
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Schakel een functie voor het inschakelen van de computer in of uit wanneer de
netvoedingsadapter is aangesloten.
• 8254 Timer Clock Gating
Waarden: Auto, Disabled
Beschrijving: Als u Auto selecteert, stopt de timerklok alleen als startup is ingesteld op UEFI Only en CSM
Support: No. Als u Disabled selecteert, loopt de timerklok altijd.
• Disable Built-in Battery
Waarden: Yes, No
Beschrijving: schakel de ingebouwde batterij tijdelijk uit om onderhoud aan het systeem te plegen. Na het
selecteren van dit item, wordt het systeem automatisch uitgezet, waarna het klaar is voor onderhoud.
Opmerking: De ingebouwde batterij wordt automatisch opnieuw ingeschakeld wanneer de
netvoedingsadapter opnieuw wordt aangesloten op het systeem.
56
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Beep and Alarm
• Password Beep
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Schakel een geluidssignaal in of uit wanneer de computer wacht op invoer van een
systeemwachtwoord, hard disk password of supervisorwachtwoord. De verschillende geluidssignalen
laten u weten of het wachtwoord dat u hebt opgegeven, juist of onjuist is.
• Keyboard Beep
Waarden: Enabled, Disabled
Beschrijving: Schakel een geluidssignaal in of uit wanneer er op niet-gedefinieerde toetscombinaties
wordt gedrukt.
Storage
• Controller Mode
Waarden: AHCI mode, RST mode
Beschrijving: RST mode schakelt Intel RST in en het systeem schakelt RAID-modus in. AHCI mode,
Seriële ATA-controller werkt in AHCI-modus.
Opmerking: Als een hard disk password is ingesteld, kunt u deze instelling pas wijzigen nadat u het hard
disk password hebt verwijderd.
• Intel (R) Rapid Storage Technology
Beschrijving: Open het hulpprogramma voor de configuratie van Intel (R) Rapid Storage Technology om
de volumes op de Intel (R) RAID Controller te beheren.
Thunderbolt(TM) 3
• Thunderbolt BIOS Assist Mode
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Thunderbolt BIOS Assist Mode-modus in- of uitschakelen. Als u Enabled selecteert, worden
de Thunderbolt-poorten bepaald door het BIOS in plaats van het besturingssysteem. Zet alleen op
Enabled om Linux en Windows 10 voor versie 1709 te ondersteunen. Maar dit verhoogt het
energieverbruik en schakelt uit slaapstand halen met Moderne Standby uit.
• Wake by Thunderbolt(TM) 3
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Schakel de ontwaakfunctie van de Thunderbolt(TM) 3-aansluiting in of uit. Als u Enabled
selecteert, kan de levensduur van de batterij wanneer deze de status bijna leeg heeft, korter worden.
• Security level
Waarden: No Security, User Authorization, Secure Connect, Display Port and USB
Beschrijving: Selecteer het beveiligingsniveau:
– No Security: Toestaan dat Thunderbolt-apparaten automatisch worden verbonden.
– User Authorization: Toestaan dat Thunderbolt-apparaten worden verbonden na autorisatie door de
gebruiker.
– Secure Connect: Toestaan dat Thunderbolt-apparaten worden verbonden met een opgeslagen sleutel
die is goedgekeurd door de gebruiker.
– Display Port and USB: Alleen DisplayPort-uitgangen en USB-apparaten mogen worden verbonden.
Thunderbolt-apparaten mogen niet worden verbonden.
• Support in Pre Boot Environment:
Hoofdstuk 5. Geavanceerde configuratie57
– Thunderbolt(TM) device
Waarden: Disabled, Enabled, Pre-Boot ACL
Beschrijving: schakel pre-OS ondersteuning in of uit voor Thunderbolt-apparaten die zijn aangesloten
op de Thunderbolt 3-poort. Als u Enabled selecteert, worden Thunderbolt-apparaten automatisch
aangesloten. Als u Pre-Boot ACL selecteert om een apparaat in de pre-boot omgeving te gebruiken,
autoriseert u dit in het besturingssysteem of stelt u Security level in op No Security. Als u van een
apparaat wilt opstarten, configureert u het door Startup ➙ Boot te selecteren.
CPU
• Core Multi-Processing
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: als u Enabled selecteert, worden extra kerneenheden (core units) in een CPU ingeschakeld.
Als u Disabled selecteert, wordt slechts één kerneenheid (core unit)in een CPU in geschakeld.
• Intel(R) Hyper-Threading Technology
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Als u Enabled selecteert, zijn extra CPU-threads ingeschakeld. Deze threads worden als
extra processors weergegeven, maar delen sommige resources met de andere threads in een CPU. Als u
Disabled selecteert, wordt slechts één thread in elke kerneenheid (core unit) ingeschakeld.
Intel AMT
• Intel (R) AMT Control
Waarden: Disabled, Enabled, Permanently Disabled
Beschrijving: als u Enabled selecteert, wordt Intel AMT (Active Management Technology) geconfigureerd
en verschijnen er extra opties in de setup voor MEBx (Management Engine BIOS Extension) Setup. Als u
Permanently Disabled selecteert, kunt u het nooit meer inschakelen. Wees voorzichtig bij het maken van
de selectie.
Opmerking: U kunt het menu MEBx Setup openen door in het venster Startup Interrupt Menu op de
toetscombinatie Ctrl+P te drukken. Druk op de Enter-toets tijdens de zelftest (POST) bij het inschakelen
om het venster Startup Interrupt Menu weer te geven.
• USB Key Provisioning
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: met deze optie wordt USB-sleutelprovisioning in- of uitgeschakeld.
• CIRA Timeout
Waarden: 0–255
Beschrijving: Stel de time-outoptie voor het tot stand brengen van de CIRA-verbinding in. U kunt een
waarde van 0 tot 255 selecteren. Als u 0 selecteert, wordt 60 seconden gebruikt als de standaard time-
outwaarde. Als u 255 selecteert, is de wachttijd voor het tot stand brengen van een verbinding onbeperkt.
Opmerking: De standaardwaarde is 60 seconden.
• Console Type
Waarden: VT100, VT100+, VT-UTF8, PC ANSI
Beschrijving: Selecteer het type console voor AMT. Dit type console moet overeenkomen met de externe
console van Intel AMT.
Menu Date/Time
Opmerking: De menuopties van het BIOS kunnen zonder kennisgeving worden gewijzigd. Afhankelijk van
het model kan de standaardwaarde afwijken.
58
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
• System Date
Beschrijving: De datum van het systeem instellen of wijzigen.
• System Time
Beschrijving: De tijd van het systeem instellen of wijzigen.
Menu Security
Opmerking: De menuopties van het BIOS kunnen zonder kennisgeving worden gewijzigd. Afhankelijk van
het model kan de standaardwaarde afwijken.
Password
• Supervisor Password
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Stel een supervisorwachtwoord in om te voorkomen dat onbevoegde gebruikers de
opstartvolgorde, de netwerkinstellingen en de systeemdatum en -tijd wijzigen. Zie 'Inleiding tot
wachtwoorden' op pagina 41.
• Lock UEFI BIOS Settings
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Schakel deze optie in om te voorkomen dat onbevoegde gebruikers instellingen in ThinkPad
Setup wijzigen. Als u deze functie wilt wijzigen, heeft u een supervisorwachtwoord nodig.
• Password at Unattended Boot
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Wanneer deze optie is ingeschakeld, wordt er om het wachtwoord gevraagd als de
computer wordt ingeschakeld of ontwaakt uit de sluimerstand via een gebeurtenis zonder toezicht, zoals
een Wake on LAN-poging. Om toegang door onbevoegden te voorkomen, moet u dan
gebruikersverificatie (een wachtwoord) van het besturingssysteem instellen.
• Password at Restart
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Wanneer deze optie is ingeschakeld, wordt er een wachtwoordprompt weergegeven
wanneer u de computer opnieuw opstart. Om toegang door onbevoegden te voorkomen, moet u dan
gebruikersverificatie (een wachtwoord) van het besturingssysteem instellen.
• Password at Boot Device List
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Als u deze optie inschakelt, is het supervisorwachtwoord vereist als u probeert het menu
Boot te openen door herhaaldelijk op F12 te drukken. Als u deze functie wilt gebruiken, moet er een
supervisorwachtwoord zijn ingesteld.
• Password Count Exceeded Error
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Selecteer deze optie om het foutbericht POST 0199 weer te geven als u meer dan drie keer
een foutief supervisorwachtwoord opgeeft.
• Set Minimum Length
Waarden: Disabled, x characters (4 ≤ x ≤ 12)
Beschrijving: Geef een minimumlengte voor systeemwachtwoorden en vaste-schijfwachtwoorden op. Als
er een supervisorwachtwoord is ingesteld, kunt u de minimumlengte pas wijzigen nadat u zich hebt
aangemeld als supervisor.
• Power-On Password
Hoofdstuk 5. Geavanceerde configuratie59
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Stel een systeemwachtwoord in om de computer te beveiligen tegen onbevoegd gebruik.
Zie 'Inleiding tot wachtwoorden' op pagina 41.
• Hard Disk x Password
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Stel een vaste-schijfwachtwoord in om te voorkomen dat gebruikers toegang krijgen tot
gegevens op het interne opslagstation. Zie 'Inleiding tot wachtwoorden' op pagina 41.
Fingerprint
• Predesktop Authentication
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Schakel vingerafdrukverificatie in of uit voordat het besturingssysteem wordt geladen.
• Reader Priority
Waarden: External ➙ Internal, Internal Only
Beschrijving: Als uw computer een ingebouwde vingerafdruklezer en een aangesloten externe
vingerafdruklezer heeft, gebruikt u deze optie om de prioriteit voor de vingerafdruklezers op te geven.
• Security Mode
Waarden: Normal, High
Beschrijving: Als de vingerafdruk niet wordt geverifieerd, kunt u in plaats daarvan een wachtwoord
opgeven. Als u Normal hebt geselecteerd, voert u het systeemwachtwoord of het supervisorwachtwoord
in; als u High hebt geselecteerd, voert u het supervisorwachtwoord in.
• Password Authentication
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Schakel deze optie in om wachtwoordverificatie te gebruiken als er geen vingerafdrukken
beschikbaar zijn. Dit item wordt weergegeven als Security Mode op High is ingesteld.
• Reset Fingerprint Data
Waarde: Enter
Beschrijving: Gebruik deze optie om alle vingerafdrukgegevens die in de lezer zijn opgeslagen, te wissen
en de fabrieksinstellingen te herstellen. Hierdoor werken de functies voor de beveiliging bij inschakelen die
eerder waren ingeschakeld, pas weer nadat u deze in de vingerafdruksoftware hebt ingeschakeld.
Security Chip
• Security Chip Type
Waarden: TPM 2.0
Beschrijving: U kunt een Discrete TPM-chip in de TPM 2.0-modus gebruiken.
• Security Chip (for TPM 2.0)
Waarden: Enabled, Disabled
Beschrijving: Schakel de beveiligings-chip in of uit.
• Security Reporting Options
– SMBIOS Reporting
Waarden: Enabled, Disabled
Beschrijving: Als deze optie is ingeschakeld, worden wijzigingen in corresponderende UEFI BIOS-
gegevens geregistreerd op een locatie (PCR1, gedefinieerd in de TCG-standaarden), die andere
geautoriseerde programma's kunnen controleren, lezen en analyseren.
60
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
• Clear Security Chip
Beschrijving: Gebruik deze optie om de versleutelingssleutel te wissen. Het is niet mogelijk toegang tot
reeds versleutelde gegevens te krijgen nadat deze sleutels zijn gewist.
• Intel (R) TXT Feature
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Schakel de Intel Trusted Execution Technology in of uit.
• Physical Presence for Clear
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Als deze optie is ingeschakeld, wordt er een bevestigingsbericht weergegeven wanneer u de
beveiligings-chip wist.
Opmerking: Deze optie wordt mogelijk genegeerd door Windows 10 versie 1709 of latere
besturingssystemen.
UEFI BIOS Update Option
• Flash BIOS Updating by End-Users
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Wanneer deze optie is ingeschakeld, kunnen alle gebruikers het UEFI BIOS bijwerken. Als u
deze optie uitschakelt, kan alleen de persoon die het supervisorwachtwoord kent, het UEFI BIOS
bijwerken.
• Secure RollBack Prevention
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Als deze optie is uitgeschakeld, kunt u eerdere versies van het UEFI BIOS doorgeven.
Opmerking: Dit optie wordt standaard op Disabled ingesteld als OS Optimized Defaults in het menu
Restart is ingesteld op Disabled. Dit item wordt standaard ingesteld als Enabled wanneer OS Optimized
Defaults als Enabled is ingesteld.
• Windows UEFI Firmware Update
Waarden: Enabled, Disabled
Beschrijving: Schakel de functie Windows UEFI Firmware Update in of uit. Selecteer Enabled om de
Windows UEFI Firmware Update toe te staan. Als u Disabled selecteert, wordt Windows UEFI Firmware
Update overgeslagen in het BIOS.
Memory Protection
• Execution Prevention
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Sommige computervirussen en wormen zorgen ervoor dat geheugenbuffers overlopen. Door
deze optie in te schakelen, kunt u de computer beschermen tegen aanvallen van dergelijke virussen en
wormen. Als de optie is ingeschakeld, maar u ontdekt dat een programma niet correct werkt, schakelt u
eerst deze optie uit en herstelt u vervolgens de instellingen.
Virtualization
• Intel(R) Virtualization Technology
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Als deze optie is ingeschakeld, kan een Virtual Machine Monitor (VMM) de extra
mogelijkheden van de hardware gebruiken die de Intel Virtualization Technology biedt. Deze instelling
moet worden ingesteld op Disabled om veiligheidsrisico's te voorkomen als het besturingssysteem geen
VMM ondersteunt.
Hoofdstuk 5. Geavanceerde configuratie61
Opmerking: Dit item wordt standaard op Disabled ingesteld wanneer OS Optimized Defaults in het
menu Restart is ingesteld op Disabled. Dit item wordt standaard ingesteld als Enabled wanneer OS Optimized Defaults als Enabled is ingesteld.
• Intel(R) VT-d Feature
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Intel VT-d staat voor Intel Virtualization Technology for Directed I/O. Als dit ingeschakeld is,
kan een VMM de platforminfrastructuur gebruiken voor I/O-virtualisatie. Deze instelling moet worden
ingesteld op Disabled om veiligheidsrisico's te voorkomen als het besturingssysteem geen VMM
ondersteunt.
Opmerking: Dit item wordt standaard op Disabled ingesteld wanneer OS Optimized Defaults in het
menu Restart is ingesteld op Disabled. Dit item wordt standaard ingesteld als Enabled wanneer OS
Optimized Defaults als Enabled is ingesteld.
I/O Port Access
Beschrijving: Gebruik dit submenu om de volgende hardwarefuncties in of uit te schakelen:
• Ethernet LAN
• Wireless LAN
Opmerking: Afhankelijk van het model, als u draadloos LAN wijzigt naar Disabled, dan wordt Bluetooth
ook automatisch gewijzigd naar Disabled.
• Bluetooth
• USB Port
• Memory Card Slot
• Smart Card Slot
• Integrated Camera
• Audio
• Microphone
• Fingerprint Reader
• Thunderbolt(TM) 3
• Touch Panel
Internal Device Access
• Bottom Cover Tamper Detection
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Wanneer deze optie is ingeschakeld, is het supervisorwachtwoord vereist wanneer sabotage
aan de bodemafdekplaat wordt gedetecteerd. Deze optie is pas functioneel als er een
supervisorwachtwoord is ingesteld.
• Internal Storage Tamper Detection
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Als deze optie is ingeschakeld, wordt het verwijderen van een intern opslagapparaat
gedetecteerd terwijl uw computer in de slaapstand staat. Als u het interne opslagstation verwijdert terwijl
de computer zich in de slaapstand bevindt, wordt de computer uitgeschakeld wanneer u deze wekt, en
gaan niet-opgeslagen gegevens verloren.
Anti-Theft
• Computrace Module Activation
62
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Waarden: Disabled, Enabled, Permanently Disabled
Beschrijving: Schakel de UEFI BIOS-interface in om de Computrace-module te activeren. Computrace is
een optionele bewakingsservice van Absolute Software. Als u Permanently Disabled selecteert, kunt u
deze instelling niet opnieuw inschakelen.
Secure Boot
• Secure Boot
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Selecteer deze optie om te voorkomen dat onbevoegde besturingssystemen worden
geladen wanneer u de computer inschakelt. Als u deze optie wilt inschakelen, stelt u eerst de
opstartinstelling in op UEFI Only en CSM Support op No.
Opmerking: Dit optie wordt standaard op Disabled ingesteld als OS Optimized Defaults in het menu
Restart is ingesteld op Disabled. Dit item wordt standaard ingesteld als Enabled wanneer OS Optimized
Defaults als Enabled is ingesteld.
• Platform Mode
Waarden: Setup Mode, User Mode
Beschrijving: Geef de modus van het besturingssysteem op.
• Secure Boot Mode
Waarden: Standard Mode, Custom Mode
Beschrijving: Geef de Secure Boot mode op.
• Reset to Setup Mode
Beschrijving: Gebruik deze optie om de huidige platformsleutel te wissen en Platform Mode opnieuw in te
stellen op Setup Mode. U kunt uw eigen platformsleutel installeren en de Secure Boot-
handtekeningdatabases aanpassen in Setup Mode. Secure Boot Mode wordt ingesteld op Custom Mode.
• Restore Factory Keys
Beschrijving: Gebruik deze optie om alle sleutels en certificaten in Secure Boot-databases weer in te
stellen op de fabrieksinstellingen.
• Clear All Secure Boot Keys
Beschrijving: Gebruik deze optie om alle sleutels en certificaten in Secure Boot-databases te wissen en
uw eigen sleutels en certificaten te installeren.
Intel (R) SGX
• Intel (R) SGX Control
Waarden: Disabled, Enabled, Software Controlled
Beschrijving: Schakel de functie Intel Software Guard Extensions (SGX) in of uit. Als u Software
Controlled selecteert, wordt SGX bestuurd door de SGX-toepassing voor het besturingssysteem in de
UEFI-opstartmodus.
• Owner EPOCH Change
Beschrijving: Wijzig Owner EPOCH in een willekeurige waarde. Gebruik deze optie om SGX-
gebruikersgegevens te wissen.
Device Guard
• Device Guard
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Deze optie wordt gebruikt om Microsoft Device Guard te ondersteunen.
Hoofdstuk 5. Geavanceerde configuratie63
Wanneer deze optie is ingeschakeld, worden Intel Virtualization Technology, Intel VT-d Feature, Secure
Boot en OS Optimized Defaults automatisch ingeschakeld. De opstartvolgorde kan niet worden
geselecteerd. Als u de configuratie van Device Guard wilt voltooien, moet u een supervisorwachtwoord
instellen.
Als deze optie is uitgeschakeld, zijn de installatieopties configureerbaar en kunt u een van de
opstartopties kiezen om de computer te starten.
Menu Startup
Opmerking: De menuopties van het BIOS kunnen zonder kennisgeving worden gewijzigd. Afhankelijk van
het model kan de standaardwaarde afwijken.
• Boot
Beschrijving: Bepaal de opstartvolgorde.
• Network Boot
Beschrijving: Selecteer het opstartapparaat wanneer het systeem vanuit het LAN ontwaakt. Als Wake On
LAN is ingeschakeld, kan de netwerkbeheerder alle computers in een LAN op afstand starten via de
netwerkbeheersoftware.
• UEFI/Legacy Boot
Waarden: Both, UEFI Only, Legacy Only
Beschrijving: Bepaal de systeemopstartmogelijkheid.
– UEFI/Legacy Boot Priority
Waarden: Legacy First, UEFI First
Beschrijving: selecteer een prioriteit voor de opstartoptie: UEFI of Legacy.
– CSM Support (voor UEFI Only)
Waarden: Yes, No
Beschrijving: CSM (Compatibility Support Module) is vereist voor het opstarten van het oude
besturingssysteem. Als u UEFI only selecteert, kunt u CSM Support selecteren. Voor de modus Both
of Legacy Only kunt u CSM Support niet selecteren.
• Boot Mode
Waarden: Quick, Diagnostics
Beschrijving: Bepaal welk scherm tijdens de zelftest (POST) wordt weergegeven: het logoscherm of het
berichtscherm.
• Option Key Display
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Als u deze optie uitschakelt, wordt het bericht 'To interrupt normal startup, press Enter.' niet
weergegeven tijdens de zelftest (POST).
• Boot Device List F12 Option
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Als u deze optie inschakelt, kunt u het venster Boot Menu openen door F12 ingedrukt te
houden wanneer de computer wordt ingeschakeld.
• Boot Order Lock
Waarden: Disabled, Enabled
Beschrijving: Schakel deze optie in om de prioriteitsvolgorde van de opstartapparaten te vergrendelen.
64
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Menu Restart
Opmerking: De menuopties van het BIOS kunnen zonder kennisgeving worden gewijzigd. Afhankelijk van
het model kan de standaardwaarde afwijken.
• Exit Saving Changes
Beschrijving: De wijzigingen opslaan en de computer opnieuw opstarten.
• Exit Discarding Changes
Beschrijving: De wijzigingen annuleren en de computer opnieuw opstarten.
• Load Setup Defaults
Beschrijving: De fabrieksinstellingen herstellen.
Opmerking: Schakel OS Optimized Defaults in om aan de eisen voor Windows 10-certificering te
voldoen. Als u deze instelling wijzigt, worden tevens enkele andere instellingen automatisch gewijzigd,
zoals CSM Support, UEFI/Legacy Boot, Secure Boot, Secure RollBack Prevention, Intel Virtualization Technology en Intel VT-d Feature.
• Discard Changes
Beschrijving: De wijzigingen annuleren.
• Save Changes
Beschrijving: De wijzigingen opslaan.
Systeembeheer gebruiken
Dit onderwerp is vooral bedoeld voor de netwerkbeheerders.
Uw computer is ontworpen voor optimaal beheer. U bent flexibel in het toewijzen van resources, waardoor u
een ideale uitgangspositie hebt om uw computer aan te passen aan de eisen van uw bedrijf.
Via deze beheerfuncties, Total Cost of Ownership (TCO) genoemd, kunt u op dezelfde manier als u uw eigen
computer bedient, clientcomputers op afstand bedienen. Zo kunt u bijvoorbeeld een clientcomputer
inschakelen, een opslagstation formatteren en een programma installeren.
Als de computer eenmaal geconfigureerd en operationeel is, hebt u dankzij de software- en
beheervoorzieningen die al op de clientcomputer en op het netwerk aanwezig zijn, voortdurend controle over
uw gehele systeem.
Desktop Management Interface
Het UEFI BIOS van uw computer biedt ondersteuning voor een interface met de naam System Management
BIOS (SMBIOS) Reference Specification, versie 2.8 of hoger. SMBIOS geeft informatie over de
hardwarecomponenten van de computer. Het UEFI BIOS heeft als taak om informatie over zichzelf en over
de apparatuur op de systeemplaat te leveren. Deze specificatie documenteert de standaarden voor toegang
tot de BIOS-informatie.
PXE-technologie
De Preboot eXecution Environment (PXE)-technologie vereenvoudigt het pc-beheer doordat deze u de
mogelijkheid biedt om computer vanaf een server op te starten. De computer ondersteunt de personal
computer-functies die voor PXE noodzakelijk zijn. Met de juiste LAN-kaart kan uw computer bijvoorbeeld
worden gestart vanaf een PXE-server.
Opmerking: De functie Remote Initial Program Load (RIPL of RPL) kan bij uw computer niet worden
gebruikt.
Hoofdstuk 5. Geavanceerde configuratie65
Wake on LAN
Wake on LAN kan door de netwerkbeheerder worden gebruikt om uw computer op te starten vanaf een
beheersconsole.
Als Wake on LAN is ingeschakeld, kunnen tal van functies op afstand worden uitgevoerd, bijvoorbeeld
gegevensoverdracht, updates van software en flash-updates van het UEFI BIOS. Het updateproces kan na
normale werktijden en in het weekend worden uitgevoerd, zodat de gebruikers tijdens hun werkzaamheden
niet worden gestoord en het LAN-verkeer tot een minimum wordt beperkt. Dit bespaart tijd en verhoogt de
productiviteit.
Als de computer wordt opgestart met de functie Wake on LAN, wordt de opstartvolgorde Network Boot
gebruikt.
Asset ID EEPROM
De Asset ID EEPROM bevat informatie over de computerconfiguratie en de serienummers van de
belangrijkste componenten. Deze EEPROM beschikt ook over een aantal lege velden waarin u zelf informatie
over de eindgebruikers kunt opslaan.
Als u uw computer op afstand door een netwerkbeheerder wilt laten bedienen, moet u de volgende
systeembeheerkenmerken in het ThinkPad Setup-programma instellen:
• Wake on LAN
• Network Boot sequence
Opmerking: Als er een supervisorwachtwoord is ingesteld, wordt u gevraagd dit wachtwoord in te voeren
wanneer u het programma ThinkPad Setup start.
De functie Wake on LAN in- of uitschakelen
Als de functie Wake on LAN is ingeschakeld en de computer is aangesloten op het LAN, kan de
netwerkbeheerder de computer op afstand opstarten met gebruik van software voor netwerkbeheer op
afstand.
U kunt Wake on LAN als volgt in- of uitschakelen:
1. Start de computer opnieuw op. Wanneer het logoscherm wordt getoond, drukt u op F1 om het
programma ThinkPad Setup te starten.
2. Selecteer Config ➙ Network. Het submenu Network wordt weergegeven.
3. Selecteer een overeenkomstige optie voor de Wake on LAN-functie.
4. Druk op F10 om de instellingen op te slaan en af te sluiten.
Een Network Boot-volgorde opgeven
Wanneer de computer via LAN wordt geactiveerd, start de computer op vanaf het apparaat dat is
gespecificeerd in het menu Network Boot. Daarna wordt de lijst met de opstartvolgorde in het menu Boot
gevolgd.
U kunt als volgt een Network Boot-volgorde definiëren:
1. Start de computer opnieuw op. Wanneer het logoscherm wordt getoond, drukt u op F1 om het
programma ThinkPad Setup te starten.
2. Selecteer Startup ➙ Network Boot. De lijst met opstartapparaten wordt dan afgebeeld.
3. Selecteer een opstartapparaat om deze in te stellen als het apparaat waarmee het opstarten plaatsvindt
nadat de computer uit de slaapstand wordt gehaald.
4. Druk op F10 om de instellingen op te slaan en af te sluiten.
66
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
U kunt op F9 drukken om de fabrieksinstellingen te herstellen.
Hoofdstuk 5. Geavanceerde configuratie67
68Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Hoofdstuk 6.RAID configureren
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de vereisten voor opslagstations voor RAID-niveaus (Redundant Array
Of Independent Disks) en instructies voor de configuratie van RAID op uw computer.
Kennismaking met RAID
RAID is een technologie waarmee door redundantie betere opslagfuncties en betrouwbaarheid worden
geleverd.
Als een groep onafhankelijke fysieke opslagstations is ingesteld op het gebruik van RAID-technologie, zijn
deze in een RAID-array geplaatst. Via deze array worden gegevens over meerdere opslagstations verdeeld,
maar de array verschijnt op de hostcomputer als een enkele opslageenheid. RAID-arrays creëren en
gebruiken biedt hoge prestaties, zoals betere I/O-prestaties, omdat verschillende stations tegelijk kunnen
worden gebruikt.
Ook de betrouwbaarheid van de gegevensopslag en de fouttolerantie van RAID-stationsgroepen die zijn
geconfigureerd voor bepaalde RAID-niveaus, zijn beter dan die van opslagsystemen met maar één station.
Gegevensverlies als gevolg van een stationsfout kan worden voorkomen door de ontbrekende gegevens met
behulp van de overgebleven stations opnieuw samen te stellen.
Opmerking: Voor RAID 0 kunnen de ontbrekende gegevens die het resultaat zijn van een stationsfout, niet
worden gereconstrueerd.
Vereisten voor opslagstations voor RAID-niveaus
Controleer of op de computer twee identieke opslagstations (twee M.2 NVMe SSD-stations met dezelfde
capaciteit) zijn geïnstalleerd voor ondersteunde RAID-niveaus. Als er maar één station is geïnstalleerd, of
twee verschillende typen stations, is de volgende informatie niet van toepassing.
De computer ondersteunt de volgende RAID-niveaus:
• RAID 0: gestreepte schijvenreeks
– Bestaat uit twee identieke opslagstations
– Ondersteunde stripgrootte: 4 KB, 8 KB, 16 KB, 32 KB, 64 KB of 128 KB
– Betere prestaties zonder fouttolerantie
– Grotere kans op gegevensverlies als gevolg van een fout van een lidstation dan bij niet-RAID-
configuratie
• RAID 1: gespiegelde schijvenreeks
– Bestaat uit twee identieke opslagstations
– Verbeterde leessnelheid en 100% redundantie
Het configuratieprogramma Intel RST openen
In dit onderwerp wordt beschreven hoe u het configuratieprogramma Intel RST kunt openen.
RAID inschakelen vanuit ThinkPad Setup
Als RAID is uitgeschakeld, moet u RAID handmatig inschakelen voordat u het configuratieprogramma Intel
RST opent.
1. Start de computer opnieuw op. Wanneer het logoscherm wordt getoond, drukt u op F1 om het
programma ThinkPad Setup te starten.
2. Selecteer Config ➙ Storage ➙ Controller Mode ➙ RST mode en druk vervolgens op Enter.
3. Druk op F10 om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten.
Het configuratieprogramma Intel RST openen
U opent het configuratieprogramma Intel RST als volgt:
1. Start de computer opnieuw op. Wanneer het logoscherm wordt getoond, drukt u op F1 om het
programma ThinkPad Setup te starten.
2. Selecteer Config ➙ Storage ➙ Intel (R) Rapid Storage Technology en druk op Enter om het venster
Intel (R) Rapid Storage Technology te openen.
Als u het configuratieprogramma Intel RST hebt geopend, worden de volgende opties weergegeven:
• Create RAID Volume: met deze optie kunt u een RAID-volume maken. Als er geen interne opslagstations
kunnen worden gebruikt, is deze optie niet beschikbaar.
• RAID Volumes: met deze optie bevestigt u de gegevens van de gemaakte RAID-volumes.
• Non-RAID Physical Disks: met deze optie bevestigt u de gegevens van alle niet-RAID-stations.
Selecteer een optie met de cursortoetsen pijl-omhoog en pijl-omlaag. Druk op Enter om naar het menu voor
de geselecteerde optie te gaan. Druk op Esc om het configuratieprogramma Intel RST af te sluiten.
RAID-volumes maken
In dit onderwerp wordt beschreven hoe u het configuratieprogramma Intel RST kunt gebruiken voor het
maken van RAID-volumes.
Attentie: Alle bestaande gegevens die op de geselecteerde stations zijn opgeslagen, worden gewist terwijl
het RAID-volume wordt gemaakt.
U maakt een RAID-volume als volgt:
1. Open het configuratieprogramma Intel RST. Zie 'Het configuratieprogramma Intel RST openen' op
pagina 69.
2. Selecteer met de pijltoetsen Omhoog en Omlaag de optie Create RAID Volume en druk vervolgens op
Enter om het venster CREATE RAID VOLUME te openen.
3. Selecteer met de pijltoetsen Omhoog en Omlaag de opties één voor één om ze te configureren.
a. Name: u kunt de standaardnaam gebruiken of zelf een naam voor het RAID-volume typen.
b. RAID Level: u kunt op Enter drukken om het RAID-niveau te wijzigen:
• RAID0 (Stripe)
• RAID1 (Mirror)
c. Select Disks: selecteer met de pijltoetsen Omhoog en Omlaag een station en druk vervolgens op de
spatiebalk of op Enter om het station aan een groep toe te voegen. Er wordt een X weergegeven
naast het geselecteerde station.
Opmerking: Stations die niet kunnen worden gebruikt om een RAID-volume te maken, kunnen niet
worden geselecteerd.
70
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
d. Strip Size: selecteer met de pijltoetsen Omhoog en Omlaag een stripgrootte en druk vervolgens op
Enter om de configuratie te voltooien.
Opmerking: Deze optie is alleen beschikbaar voor RAID 0.
e. Capacity: pas de capaciteit van het RAID-volume aan. Het RAID-standaardvolume is de grootste
waarde.
f. Create Volume: druk op Enter om configuraties van de vorige opties te voltooien en een volume te
maken.
Opmerking: De optie Create Volume kan mogelijk niet worden geselecteerd, bijvoorbeeld als er
verschillende typen stations worden geselecteerd. Als de optie niet kan worden geselecteerd,
raadpleeg dan het bericht dat onder Create Volume wordt weergegeven.
Nadat het RAID-volume is gemaakt, wordt het venster Intel (R) Rapid Storage Technology geopend
waarin het gemaakte volume wordt weergegeven onder RAID Volumes.
4. Druk op F10 om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten.
RAID-volumes verwijderen
In dit onderwerp wordt beschreven hoe u het configuratieprogramma Intel RST kunt gebruiken voor het
verwijderen van RAID-volumes.
Attentie: Alle bestaande gegevens die op de geselecteerde stations zijn opgeslagen, worden gewist zodra u
RAID-volumes hebt verwijderd.
U verwijdert een RAID-volume als volgt:
1. Open het configuratieprogramma Intel RST. Zie 'Het configuratieprogramma Intel RST openen' op
pagina 69.
2. Selecteer met de pijltoetsen Omhoog en Omlaag het volume dat u wilt verwijderen onder RAID Volumes. Druk op Enter om het venster RAID VOLUME INFO te openen.
3. Selecteer Delete en druk op Enter om het uit de lijst RAID Volumes te verwijderen.
4. Selecteer Yes om het verwijderen van het geselecteerde RAID-volume te bevestigen als dat wordt
gevraagd.
Nadat u het RAID-volume hebt verwijderd, wordt het venster Intel (R) Rapid Storage Technology
weergegeven. Lidstations van het verwijderde volume worden weergegeven onder Non-RAID Physical Disks.
5. Druk op F10 om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten.
Opslagstations opnieuw instellen op niet-RAID
In dit onderwerp vindt u instructies voor het opnieuw instellen van opslagstations op niet-RAID met het
configuratieprogramma Intel RST.
Attentie: Alle bestaande gegevens die op het geselecteerde station zijn opgeslagen, worden gewist zodra u
een station opnieuw hebt ingesteld op niet-RAID.
Om een opslagstation opnieuw in te stellen op niet-RAID, gaat u als volgt te werk:
1. Open het configuratieprogramma Intel RST. Zie 'Het configuratieprogramma Intel RST openen' op
pagina 69.
2. Selecteer met de pijltoetsen Omhoog en Omlaag het volume dat u opnieuw wilt instellen onder RAID Volumes. Druk op Enter om het venster RAID VOLUME INFO te openen.
Hoofdstuk 6. RAID configureren71
3. Selecteer met de pijltoetsen Omhoog en Omlaag het station dat u opnieuw wilt instellen onder RAID Member Disks. Druk op Enter om het venster PHYSICAL DISK INFO te openen.
4. Selecteer Reset to Non-RAID en druk op Enter. Druk op Yes om het opnieuw instellen te bevestigen als
dat wordt gevraagd.
Nadat het opnieuw instellen is voltooid, wordt het venster Intel (R) Rapid Storage Technology
weergegeven. Het opnieuw ingestelde station wordt weergegeven onder Non-RAID Physical Disks.
Het volume van het station wordt nog steeds weergegeven onder RAID Volumes, maar de status is
gewijzigd van Normal in Failed of Degraded.
5. Druk op F10 om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten.
RAID 1-volumes herstellen
Als de status van een RAID 1-volume Failed of Degraded is, kunt u het opnieuw opbouwen met het
configuratieprogramma Intel RST. Om een RAID 1-volume opnieuw op te bouwen, dient ten minste één
lidstation van het RAID 1-volume correct te werken. Vervang het defecte station door een nieuw station met
dezelfde capaciteit voordat u een RAID 1-volume opnieuw opbouwt.
U herstelt een RAID 1-volume als volgt:
1. Open het configuratieprogramma Intel RST. Zie 'Het configuratieprogramma Intel RST openen' op
pagina 69.
2. Selecteer met de pijltoetsen Omhoog en Omlaag het volume dat u opnieuw wilt opbouwen onder RAID Volumes. Druk op Enter om het venster RAID VOLUME INFO te openen.
3. Selecteer Rebuild en druk op Enter om het venster Rebuild Volume te openen.
4. Selecteer het station dat u opnieuw wilt opbouwen en druk op Enter om het opbouwproces te starten.
Nadat u het opbouwproces hebt gestart, wordt het venster Intel (R) Rapid Storage Technology
weergegeven. Bij het RAID 1-volume dat opnieuw wordt opgebouwd, wordt onder RAID Volumes de
tekst Rebuilding weergegeven.
5. Wacht enkele minuten. Als het opbouwproces is geslaagd, verandert de tekst Rebuilding in Normal.
6. Druk op F10 om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten.
72
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Hoofdstuk 7.Computerproblemen oplossen
Dit hoofdstuk geeft informatie over wat u moet doen als er een probleem met uw computer optreedt.
Algemene voorzorgsmaatregelen
In dit hoofdstuk staan de volgende tips om u te helpen met het voorkomen van computerproblemen:
• Leeg de prullenbak regelmatig.
• Voer het programma Schijfdefragmentatie uit op het opslagstation om gegevens sneller te kunnen zoeken
en lezen.
• Om schijfruimte vrij te maken, kunt u bijvoorbeeld programma's verwijderen die u niet of nauwelijks
gebruikt. U kunt ook zoeken naar dubbele programma's of gedeeltelijk overlappende versies.
• Schoon de mappen voor ingekomen en verzonden berichten en de prullenbak van uw e-mailprogramma
regelmatig op.
• Maak minimaal eens per week backups van uw gegevens. Als u zeer belangrijke gegevens op uw
computer hebt staan, kunt u het beste elke dag een back-up maken. Lenovo heeft een groot aantal
backupprogramma's voor uw computer.
• Laat automatisch systeemherstelbewerkingen uitvoeren zodat er regelmatig een momentopname van uw
systeem wordt gemaakt. Zie Hoofdstuk 8 'Informatie over systeemherstel' op pagina 89 voor meer
informatie over Systeemherstel.
• Ga naar
te downloaden en te installeren.
• Zorg ervoor dat u ook de meest recente stuurprogramma's hebt voor niet door Lenovo gemaakte
hardware. Lees de releaseopmerkingen bij het stuurprogramma voor informatie over voor compatibiliteit
of bekende problemen voordat u stuurprogramma's bijwerkt.
• Houd een logboek bij. De gegevens hierin kunnen bestaan uit belangrijke wijzigingen op de hardware of
software, updates op het stuurprogramma of problemen die zijn opgetreden, met de bijbehorende
oplossingen.
• Hieronder vindt u enkele tips voor het geval u een herstelprocedure op uw systeem moet uitvoeren om de
vooraf geïnstalleerde software weer te herstellen:
1. Verwijder alle externe apparatuur, zoals printer en toetsenbord.
2. Zorg ervoor dat de batterij is opgeladen en dat de netvoeding is aangesloten op uw computer.
3. Open de ThinkPad Setup en laad de standaardinstellingen.
4. Herstart de computer en start de herstelprocedure.
5. Als uw computer gebruikmaakt van schijven om de herstelprocedure uit te voeren, mag u de schijf
https://support.lenovo.com om indien nodig updates voor de stuurprogramma's en het UEFI BIOS
niet uit het station verwijderen voordat u hierom wordt gevraagd.
De oorzaak van een probleem opsporen
Veel computerproblemen kunt u zelf, zonder professionele hulp, oplossen. Als u een probleem ondervindt
met de computer, kunt u het beste eerst het gedeelte over probleemoplossing in de documentatie van de
computer doornemen. Als u vermoedt dat het probleem softwarematig is, raadpleegt u de documentatie, de
leesmij-bestanden en de Help-informatiesystemen die bij het besturingssysteem of het programma zijn
geleverd. Bij ThinkPad-notebookcomputers wordt een groep diagnoseprogramma's geleverd waarmee de
oorzaak van hardwareproblemen kan worden opgespoord.
Opmerking: Als u het probleem niet zelf kunt opsporen en verhelpen nadat u Lenovo Vantage hebt
uitgevoerd, slaat u de door het programma gemaakte logboekgegevens op en drukt u deze gegevens af. U
hebt deze logboeken nodig tijdens uw onderhoud met de servicetechnicus van Lenovo.
Lenovo Vantage ondersteunt de hardwarescanfunctie. Met het programma kunt u diagnosetests uitvoeren,
systeeminformatie verzamelen, de beveiligingsstatus controleren en ondersteuningsinformatie bekijken. Het
bevat ook tips en adviezen voor optimale systeemprestaties. Zie 'Lenovo-programma's openen' op pagina
11 als u Lenovo Vantage wilt uitvoeren.
Uit de informatie voor probleemoplossing of de berichten van de diagnoseprogramma's kan blijken dat u
aanvullende of bijgewerkte stuurprogramma's of andere software nodig hebt. U kunt de nieuwste technische
informatie vinden en stuurprogramma's en updates downloaden vanaf de website van Lenovo Support:
https://support.lenovo.com
Raadpleeg het Help-systeem van het programma voor meer informatie.
Problemen oplossen
Als er een probleem wordt geconstateerd met de computer, wordt dit gewoonlijk aangegeven door een
foutmelding of een foutcode, of een geluidssignaal bij het inschakelen. Wanneer er een probleem optreedt,
raadpleegt u de desbetreffende informatie in dit onderwerp om te proberen het probleem zelf op te lossen.
De computer reageert niet meer
Druk deze instructies nu af en bewaar die afdrukken bij uw computer, zodat u ze in de toekomst kunt
raadplegen.
Probleem: Mijn computer reageert niet (ik kan het ThinkPad-aanwijsapparaat of het toetsenbord niet
gebruiken).
Oplossing: Voer de volgende handelingen uit:
1. Houd de aan/uit-knop ingedrukt totdat de computer is uitgeschakeld. Als u de computer niet kunt
uitschakelen door de aan/uit-knop ingedrukt te houden, reset u de computer door een uitgebogen
paperclip in het noodresetgaatje aan de onderkant van de computer te steken. Nadat de computer is
uitgeschakeld, kunt u de computer opnieuw opstarten door op de aan/uit-knop te drukken. Als de
computer niet opstart, ga dan door met stap 2.
2. Verwijder alle energiebronnen uit de computer. Sluit de netvoedingsadapter weer aan en start de
computer opnieuw op. Als de computer niet opstart, gaat u naar stap 3.
3. Als de computer uit staat, verwijdert u alle energiebronnen uit de computer en verwijdert u alle externe
apparaten die op de computer zijn aangesloten (toetsenbord, muis, printer, scanner, etc.). Sluit de
netvoedingsadapter weer aan en start de computer opnieuw op. Als de computer nog steeds niet wil
starten, bel dan het Klantsupportcentrum.
Wat te doen als u op het toetsenbord hebt gemorst
Probleem: Ik mors iets op de computer.
Oplossing: Omdat vloeistof elektriciteit geleidt, kan het morsen van een vloeistof op het toetsenbord
kortsluiting veroorzaken, met als mogelijk gevolg onherstelbare schade aan de computer. Doe het volgende
om het probleem op te lossen:
1. Zorg ervoor dat de vloeistof op geen enkele manier kortsluiting kan veroorzaken tussen u en de
netvoedingsadapter (als deze actief is).
74
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
2. Ontkoppel de netvoedingsadapter onmiddellijk. Wees hierbij voorzichtig, zodat u geen elektrische schok
krijgt.
3. Schakel de computer onmiddellijk uit. Als de computer niet uitschakelt, steekt u een uitgevouwen
paperclip in het noodresetgaatje om de computer te resetten. Hoe sneller de stroomtoevoer naar de
computer wordt onderbroken, des te kleiner de kans op kortsluitingen met de daaruit resulterende
schade.
Attentie: Hoewel u door onmiddellijk uitschakelen van de computer gegevens kunt verliezen, kan het
niet uitschakelen van de computer uiteindelijk onherstelbare schade aan de computer zelf aanrichten.
4. Wacht totdat alle vloeistof is verdampt voordat u de computer weer aanzet.
Foutberichten
• Bericht: 0177: Ongeldige SVP-gegevens, stop POST.
Oplossing: Het controlegetal voor het supervisorwachtwoord in de EEPROM is onjuist. De systeemplaat
moet worden vervangen. Laat de computer nazien.
• Bericht: 0183: CRC van beveiligingsinstellingen in EFI-variabele onjuist. Open de ThinkPad Setup.
Oplossing: Controlegetal voor de beveiligingsinstellingen in de EFI-variabele is onjuist. Open ThinkPad
Setup om de beveiligingsinstellingen te controleren, druk op F10 en druk vervolgens op Enter om het
systeem opnieuw op te starten. Als het probleem hiermee niet is opgelost, moet u de computer laten
nazien.
• Bericht: 0187: Toegangsfout EAIA-gegevens
Oplossing: Er is geen toegang tot de EEPROM. Laat de computer nazien.
• Bericht: 0188: Ongeldig informatiegebied voor RFID-serialisering
Oplossing: Het EEPROM-controlegetal is onjuist (blok 0 en blok 1). De systeemplaat moet worden
vervangen en het serienummer van de machine moet opnieuw worden geïnstalleerd. Laat de computer
nazien.
• Bericht: 0189: Ongeldig informatiegebied voor RFID-configuratie
Oplossing: Het EEPROM-controlegetal is onjuist (blok 4 en blok 5). De systeemplaat moet worden
vervangen en het UUID (Universally Unique Identifier) moet opnieuw worden geïnstalleerd. Laat de
computer nazien.
• Bericht: 0190: Batterij nagenoeg leeg
Oplossing: De computer is uitgeschakeld omdat de batterij bijna leeg is. Sluit de netvoedingsadapter aan
op de computer en laad de batterijen op.
• Bericht: 0191: Systeembeveiliging - Ongeldige niet-lokale wijzigingsopdracht
Oplossing: Het wijzigen van de systeemconfiguratie is mislukt. Controleer de bewerking en probeer het
opnieuw. Om het bericht te verwijderen gaat u naar ThinkPad Setup.
• Bericht: 0199: Systeembeveiliging - Aantal pogingen voor Security-wachtwoord overschreden.
Oplossing: Dit bericht verschijnt als u meer dan drie keer een onjuist supervisorwachtwoord opgeeft.
Controleer het supervisorwachtwoord en probeer het opnieuw. Om het bericht te verwijderen gaat u naar
ThinkPad Setup.
• Bericht: 0270: Fout met real-timeklok.
Oplossing: De real-timeklok van het systeem werkt niet. Laat de computer nazien.
• Bericht: 0271: Controleer de instellingen voor datum en tijd.
Oplossing: De datum of de tijd zijn niet ingesteld op de computer. Open ThinkPad Setup en stel de datum
en de tijd in.
Hoofdstuk 7. Computerproblemen oplossen75
• Bericht: 1802: Er is een niet-geautoriseerde netwerkkaart geïnstalleerd - Schakel het systeem uit en
verwijder de netwerkkaart.
Oplossing: De draadloze netwerkkaart wordt niet ondersteund op deze computer. Verwijder de kaart.
• Bericht: 1820: Er is meer dan één externe vingerafdruklezer aangesloten.
Oplossing: Schakel alle vingerafdruklezers uit en verwijder deze, behalve de lezer die u in uw
hoofdbesturingssysteem wilt instellen.
• Bericht: 2101: Detectiefout op SSD1 (M.2).
Oplossing: Het M.2 SSD-station werkt niet. Laat het M.2 SSD-station nakijken.
• Bericht: 2102: Detectiefout op SSD2 (M.2).
Oplossing: Het M.2 SSD-station werkt niet. Laat het M.2 SSD-station nakijken.
• Bericht: 2111: Leesfout op SSD1 (M.2)
Oplossing: Het M.2 SSD-station werkt niet. Laat het M.2 SSD-station nakijken.
• Bericht: 2112: Leesfout op SSD2 (M.2)
Oplossing: Het M.2 SSD-station werkt niet. Laat het M.2 SSD-station nakijken.
• Bericht: 2200: Machinetype en serienummer zijn ongeldig.
Oplossing: Machinetype en serienummer zijn ongeldig. Laat de computer nazien.
• Bericht: 2201: Machine-UUID is ongeldig.
Oplossing: Machine-UUID is ongeldig. Laat de computer nazien.
• Bericht: Ventilatorstoring.
Oplossing: De ventilator werkt niet. Schakel de computer onmiddellijk uit en laat de computer nazien.
• Bericht: Fout in thermische sensor.
Oplossing: De thermische sensor heeft een probleem. Schakel de computer onmiddellijk uit en laat de
computer nazien.
• Bericht: detectiefout op manipulatie van bodemafdekplaat
Oplossing: de manipulatieschakelaar van de bodemafdekplaat werkt niet. Laat de computer nazien.
• Bericht: Fout: de variabele UEFI-opslag van het niet-vluchtige systeem is bijna vol.
Opmerking: Deze fout geeft aan dat het besturingssysteem of programma's geen gegevens in de
permanente variabele UEFI-opslag kunnen maken, aanpassen of verwijderen vanwege onvoldoende
opslagruimte na POST.
De permanente variabele UEFI-opslag van het systeem wordt gebruikt door het UEFI BIOS en door het
besturingssysteem of programma's. Deze fout treedt op als het besturingssysteem of programma's veel
gegevens in de variabele opslag opslaan. Alle gegevens die nodig zijn voor POST, zoals BIOS-installatieinstellingen, chipset of platformconfiguratiegegevens, worden opgeslagen op een afzonderlijke variabele
UEFI-opslag.
Oplossing: Druk als het foutbericht wordt weergegeven op F1 om ThinkPad Setup te openen. In een
dialoogvenster wordt de gebruiker gevraagd het opruimen van de opslag te bevestigen. Als de gebruiker
'Yes' selecteert, worden alle gegevens verwijderd die door het besturingssysteem of programma's zijn
gemaakt, met uitzondering van algemene variabelen die door de UEFI-specificatie (Unified Extensible
Firmware Interface) zijn gedefinieerd. Als de gebruiker 'No' selecteert, blijven alle gegevens behouden,
maar het besturingssysteem of programma's kunnen geen gegevens in de opslag maken, aanpassen of
verwijderen.
Als deze fout zich bij een servicecentrum voordoet, wordt de permanente variabele UEFI-opslag van het
systeem door bevoegd Lenovo-servicepersoneel opgeschoond middels de voorgaande oplossing.
76
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Fouten waarbij er een geluidssignaal klinkt
Met de technologie van Lenovo SmartBeep kunt u geluidssignalen met uw smartphone decoderen wanneer
u een zwart scherm met signalen van uw computer krijgt. Als u de fout met geluidssignaal wilt decoderen
met Lenovo SmartBeep-technologie, gaat u als volgt te werk:
1. Ga naar
2. Download de juiste diagnoseapp en installeer deze op uw smartphone.
3. Voer de diagnoseapp uit en plaats de smartphone bij de computer.
4. Druk op de Fn-toets van uw computer om het geluidssignaal te herhalen. De diagnoseapp decodeert de
fout met geluidssignaal en geeft mogelijke oplossingen weer op de smartphone.
In het volgende gedeelte worden enkele geluidssignalen en de bijbehorende oplossingen beschreven.
Opmerking: Probeer niet zelf onderhoud aan het product uit te voeren, tenzij u hiertoe instructies hebt
gekregen van het Klantsupportcentrum of van de productdocumentatie. Schakel alleen een door Lenovo
geautoriseerde serviceprovider in voor het repareren van uw product.
https://support.lenovo.com/smartbeep of scan de volgende QR-code.
Foutcodes
0001: resetfout (platformreset niet uitgeschakeld)
0002: interne busfout
0281: algemene fout met ingebouwde controller
0282: fout met geheugenmodule
0283: fout met PCI-bron
0284: fout met TCG-functionaliteit (dit kan een fout met de
BIOS-codevalidatie zijn)
0285: fout met TCG-functionaliteit (dit kan een fout met de
TPM-initialisatie zijn)
Oplossingen
1. Verwijder alle voedingsbronnen (de
netvoedingsadapter en de knoopcelbatterij). Als
uw computer een ingebouwde batterij heeft, reset
u de computer door een uitgerekte paperclip in het
noodresetgaatje te steken. Wacht één minuut. Sluit
vervolgens alle voedingsbronnen weer aan.
2. Vervang de systeemplaat (alleen serviceprovider).
Vervang de systeemplaat (alleen serviceprovider).
Vervang de systeemplaat (alleen serviceprovider).
1. Plaats dezelfde of een vervangende
geheugenmodule.
2. Vervang de systeemplaat (alleen serviceprovider).
1. Verwijder PCIe-apparaten (de M.2-kaart, PCIekaart, enzovoort) (alleen serviceprovider).
2. Vervang de systeemplaat (alleen serviceprovider).
Vervang de systeemplaat (alleen serviceprovider).
Vervang de systeemplaat (alleen serviceprovider).
Hoofdstuk 7. Computerproblemen oplossen77
FoutcodesOplossingen
0286: fout met geïntegreerde grafische kaart
0287: fout met afzonderlijke grafische kaart
0288: fout met computerbeeldscherm
Vervang de systeemplaat (alleen serviceprovider).
1. Herinstalleer of vervang de afzonderlijke grafische
kaart (alleen serviceprovider).
2. Vervang de systeemplaat (alleen serviceprovider).
1. Sluit de beeldschermkabel aan de zijde van de
systeemplaat en de zijde van het
computerbeeldscherm opnieuw aan (alleen
serviceprovider).
2. Vervang de systeemplaat (alleen serviceprovider).
Problemen met geheugenmodules
Druk deze instructies nu af en bewaar die afdrukken bij uw computer, zodat u ze in de toekomst kunt
raadplegen.
Probleem: Mijn geheugenmodule werkt niet goed.
Oplossing: Voer de volgende controles uit:
1. Controleer of de geheugenmodule correct in de computer is geïnstalleerd en goed is bevestigd.
Verwijder alle toegevoegde geheugenmodules om de computer te testen met alleen de in de fabriek
geïnstalleerde geheugenmodules en installeer de geheugenmodules vervolgens één voor één opnieuw
om te controleren of ze correct zijn aangesloten.
2. Controleer of er tijdens het opstarten foutberichten verschijnen.
Volg de herstelprocedures voor foutberichten van power-on self-test (POST).
3. Controleer of de nieuwste UEFI BIOS-versie voor uw model is geïnstalleerd.
4. Controleer de geheugenconfiguratie en de compatibiliteit, inclusief de maximale geheugengrootte en de
geheugensnelheid.
5. Voer de diagnoseprogramma'suit. Zie 'De oorzaak van een probleem opsporen' op pagina 73.
Ethernet-problemen
• Probleem: Mijn computer kan geen verbinding met het netwerk maken.
Oplossing:
Controleer of:
– De kabel is correct geplaatst.
De netwerkkabel moet goed zijn aangesloten op zowel de mini-Ethernet-poort van de computer als op
de RJ45-aansluiting van de hub. De maximaal toegestane afstand van de computer tot de hub is 100
meter. Probeer een andere kabel als de problemen zich blijven voordoen ondanks dat de kabel goed is
aangesloten en de afstand niet te groot is.
– Het juiste stuurprogramma wordt gebruikt. Ga als volgt te werk om het juiste stuurprogramma te
installeren:
1. Ga naar het Configuratiescherm en zorg ervoor dat u het Configuratiescherm op Categorie bekijkt.
2. Klik op Hardware en geluid ➙ Apparaatbeheer. Wanneer er wordt gevraagd om een
beheerderswachtwoord of een bevestiging, typt u dat wachtwoord of geeft u die bevestiging.
78
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
3. Dubbelklik op Netwerkadapters om alle netwerkadapters te bekijken. Als er een uitroepteken !
naast de naam van de adapter wordt weergegeven, gebruikt u mogelijk niet het goede
stuurprogramma of is het stuurprogramma mogelijk uitgeschakeld.
4. Klik met de rechtermuisknop op de geselecteerde adapter, klik op Stuurprogramma bijwerken
en volg de instructies op het scherm om het stuurprogramma bij te werken.
– De schakelpoort en de adapter dezelfde duplex-instelling hebben.
Als u de adapter hebt geconfigureerd voor volledig duplex, zorg dan dat de switch-poort ook hiervoor
is geconfigureerd. Als u een verkeerde duplexinstelling opgeeft, kunnen de prestaties van het apparaat
achteruitgaan, kunnen er gegevens verloren gaan en kunnen er verbindingen verbroken worden.
– Alle netwerksoftware die voor uw netwerkomgeving nodig is, goed is geïnstalleerd.
Neem contact op met de netwerkbeheerder voor de benodigde netwerksoftware.
• Probleem: De adapter is er zonder aanwijsbare reden mee gestopt.
Oplossing: Mogelijk zijn de netwerkstuurprogramma's beschadigd of ontbreken deze.
• Probleem: Mijn computer is een Gigabit Ethernet-model en ik gebruikt een snelheid van 1000 Mbps en de
verbinding werkt niet of er treden fouten op.
Oplossing:
– Gebruik bedrading van categorie 5 en controleer of de netwerkkabel goed is aangesloten.
– Gebruik een 1000 BASE-T hub/switch (niet een 1000 BASE-X).
• Probleem: de functie Wake on LAN werkt niet.
Oplossing: zorg ervoor dat Wake on LAN is ingeschakeld in het programma ThinkPad Setup. Als de optie
is ingeschakeld, neem dan contact op met de netwerkbeheerder voor het opgeven van de vereiste
instellingen.
• Probleem: Mijn computer is een Gigabit Ethernet-model, maar kan geen netwerkverbinding tot stand
brengen met een snelheid van 1000 Mbps. In plaats daarvan wordt de verbinding tot stand gebracht met
een snelheid van 100 Mbps.
Oplossing:
– Probeer een andere Ethernet-kabel.
– Controleer of de link partner is ingesteld op 'auto-negotiate'.
– Controleer of de switch voldoet aan 802.3ab (gigabyte over copper).
Probleem met draadloos LAN
Probleem: U kunt geen verbinding maken met het netwerk via de geïntegreerde draadloze netwerkkaart.
Oplossing: Controleer of:
• De Vliegtuigstand is uitgeschakeld.
• Van het stuurprogramma voor uw draadloos LAN de meest recente versie geïnstalleerd is.
• Uw computer bevindt zich binnen het bereik van een draadloos toegangspunt.
• De draadloze radio is ingeschakeld.
Probleem met Bluetooth
Opmerking: Controleer de verbinding en controleer of er geen ander Bluetooth-apparaat op zoek is naar het
apparaat waarmee u een verbinding tot stand wilt brengen. Gelijktijdige zoekbewerkingen zijn niet
toegestaan bij Bluetooth-verbindingen.
Hoofdstuk 7. Computerproblemen oplossen79
Probleem: Het geluid is niet afkomstig van de Bluetooth-headset/-hoofdtelefoon, maar van de interne
luidspreker, ook al is de Bluetooth-headset/-hoofdtelefoon aangesloten met behulp van een Headsetprofiel
of AV-profiel.
Oplossing: Voer de volgende handelingen uit:
1. Sluit het programma af dat gebruikmaakt van het geluidsapparaat (bijv. Windows Media Player).
2. Ga naar het Configuratiescherm en zorg ervoor dat u het Configuratiescherm op Categorie bekijkt.
3. Klik op Hardware en geluid ➙ Geluid ➙ Afspelen.
4. Als u een profiel Headset gebruikt, selecteert u Bluetooth handsfree-audio en klikt u op Als standaard instellen. Als u een profiel AV gebruikt, selecteert u Stereo Audio en klikt u op Als standaard instellen.
5. Klik op OK om het venster Geluid te sluiten.
Problemen met het ThinkPad-aanwijsapparaat
• Probleem: De aanwijzer zweeft wanneer de computer wordt aangezet of wanneer de normale werking
wordt hervat.
Oplossing: De aanwijzer kan zweven, wanneer u het TrackPoint-aanwijsapparaat tijdens de normale
werking niet gebruikt. Dit zweven is een eigenschap van het TrackPoint-aanwijsapparaat en geen defect.
De bewegingen duren enkele seconden en komen met name voor in de volgende omstandigheden:
– Wanneer de computer wordt ingeschakeld
– Wanneer de normale werking van de computer wordt hervat
– Wanneer het TrackPoint-aanwijsapparaat voor langere tijd wordt ingedrukt
– Als de temperatuur verandert
• Probleem: Het TrackPoint-aanwijsapparaat of de trackpad werkt niet.
Oplossing: Controleer in het venster Muiseigenschappen of het TrackPoint-aanwijsapparaat of de
trackpad wel is ingeschakeld. Meer informatie vindt u in 'Het ThinkPad-aanwijsapparaat aanpassen' op
pagina 21.
Problemen met het toetsenbord
• Probleem: Alle of enkele toetsen van het toetsenbord werken niet.
Oplossing: Als er een extern numeriek toetsenblok is aangesloten, doet u het volgende:
1. Zet de computer uit.
2. Ontkoppel het externe numerieke toetsenblok.
3. Zet de computer weer aan en probeer het toetsenbord opnieuw.
Als het probleem met het toetsenbord is opgelost, kunt u het externe numerieke toetsenblok voorzichtig
opnieuw aansluiten.
Als het probleem niet is opgelost, controleert u of het juiste apparaatstuurprogramma is geïnstalleerd door
het volgende te doen:
1. Ga naar het Configuratiescherm en wijzig de weergave hiervan van Categorie in Grote pictogrammen
of Kleine pictogrammen.
2. Klik op Toetsenbord.
3. Klik op de tab Hardware. Controleer in het gedeelte Apparaateigenschappen of het volgende
bericht wordt weergegeven: Apparaatstatus: Dit apparaat werkt correct.
Als de toetsen op het toetsenbord het nog steeds niet doen, laat de computer dan nakijken.
• Probleem: Alle of enkele toetsen van het externe numerieke toetsenblok werken niet.
80
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Oplossing: Controleer of het externe numerieke toetsenblok goed is aangesloten op de computer.
• Probleem: De toetsen op de bovenste rij van het toetsenblok werken mogelijk niet zoals het pictogram
dat op elke toets is afgedrukt aangeeft.
Oplossing: Voer de volgende handelingen uit:
1. Ga naar het Configuratiescherm en wijzig de weergave hiervan van Categorie in Grote pictogrammen
of Kleine pictogrammen.
2. Klik op Toetsenbord. In het venster Eigenschappen van Toetsenbord klikt u op het tabblad Fn- en
functietoetsen.
Opmerking: Als het tabblad Fn- en functietoetsen niet wordt weergegeven, verbindt u de computer
met Internet. Vervolgens downloadt en installeert u het programma ThinkPad Hotkey Features van de
Lenovo Support-website. Meer informatie vindt u in 'Stuurprogramma's installeren' op pagina 50.
3. Selecteer de gewenste optie in het gedeelte Fn-toetscombinaties gebruiken.
4. Als u Methode Fn-plaktoetsen selecteert, drukt u op Fn om de status van Fn-plaktoetsen te
resetten.
5. Druk opnieuw op toetsen op de bovenste rij van het numerieke toetsenblok om te controleren of het
probleem is opgelost.
Problemen met het beeldscherm van de computer
• Probleem: Mijn scherm wordt zwart op momenten dat ik dat niet wil.
Oplossing: Voer de volgende handelingen uit:
1. Ga naar het Configuratiescherm en zorg ervoor dat u het Configuratiescherm op Categorie bekijkt.
2. Klik op Hardware en geluiden ➙ Energiebeheer.
3. Geef de aanvullende schema's weer en selecteer vervolgens Hoge prestaties.
• Probleem: Wanneer ik de computer aanzet, wordt er niets op het scherm weergegeven en klinkt er tijdens
het opstarten geen geluidssignaal.
Opmerking: Als u niet zeker weet of de computer een geluidssignaal heeft gegeven, zet u de computer
uit door de aan/uit-knop meer dan vier seconden ingedrukt te houden. Zet de computer daarna weer aan
en luister nogmaals.
Oplossing: Controleer of:
– De batterij goed is geïnstalleerd.
– De netvoedingsadapter is aangesloten op de computer en of de stekker in een werkend stopcontact
zit.
– De computer aan staat. (Druk nogmaals ter bevestiging op de aan-/uitknop.)
– Het helderheidsniveau van het scherm is correct ingesteld.
Als er een wachtwoord voor inschakelen is ingesteld, drukt u op een toets om de prompt voor het
wachtwoord voor inschakelen weer te geven. Vervolgens typt u het juiste wachtwoord en drukt u op Enter.
Als het voorgaande in orde is en het beeldscherm leeg blijft, moet u de computer laten nazien.
• Probleem: Wanneer ik de computer aanzet, wordt er alleen een witte cursor op een zwart scherm
weergegeven.
Oplossing: als u met behulp van een partitioneringsprogramma een partitie op uw opslagstation hebt
aangepast, kan het zijn dat het hoofdopstartrecord of de informatie over die partitie vernietigd is.
Doe het volgende om het probleem op te lossen:
1. Zet de computer uit en daarna weer aan.
2. Als nog steeds alleen de cursor op het scherm verschijnt, doet u het volgende:
Hoofdstuk 7. Computerproblemen oplossen81
– Als u partitioneringssoftware hebt gebruikt, controleer die partitie op het opslagstation dan met
behulp van die software en herstel de partitie, indien nodig.
– Gebruik de hersteloplossingen voor het op het systeem terugzetten van de fabrieksinstellingen.
Meer informatie vindt u in Hoofdstuk 8 'Informatie over systeemherstel' op pagina 89.
Als het probleem blijft bestaan, moet de computer worden nagekeken.
• Probleem: het scherm wordt zwart terwijl de computer aan staat.
Oplossing: Mogelijk is er een schermbeveiligingsprogramma (screen saver) actief of staat de computer in
een spaarstand. Voer een van de volgende handelingen uit:
– Raak het TrackPoint-aanwijsapparaat of het trackpad aan of druk op een toets om de screensaver te
verlaten.
– Druk op de aan/uit-knop om de normale werking van de computer vanuit de slaapstand of de
sluimerstand te hervatten.
• Probleem: Er verschijnt niets op het scherm.
Oplossing: Voer de volgende handelingen uit:
1. Druk op de wisseltoets voor de weergavemodus
om het beeld weer te geven.
2. Als u de netvoedingsadapter gebruikt of de batterij gebruikt en de batterijmeter aangeeft dat de
batterij niet leeg is, drukt u op de toets voor helderheid
om het scherm helderder te maken.
3. Als de computer in de slaapstand staat, drukt u op de Fn-toets om de computer uit de slaapstand te
halen.
4. Als het probleem zich blijft voordoen, volg dan de aanwijzingen bij Oplossing voor het onderstaande
probleem.
• Probleem: De weergave op het scherm is onleesbaar of vervormd.
Oplossing: Controleer of:
– het beeldschermstuurprogramma op de juiste manier is geïnstalleerd.
– de schermresolutie en de kleurdiepte goed zijn ingesteld.
– het beeldschermtype goed is ingesteld.
U kunt deze instellingen als volgt controleren:
1. Klik met de rechtermuisknop op het bureaublad en klik vervolgens op Beeldscherminstellingen ➙
Beeldscherm.
Opmerking: Als uw computer het externe beeldscherm niet kan detecteren, klikt u op Detecteren in
het venster Beeldscherm.
2. Selecteer het externe beeldscherm en stel de Resolutie in.
3. Klik op Eigenschappen van beeldschermadapter.
4. Klik op de tab Monitor. Controleer aan de hand van de gegevens in het informatievenster of het
beeldschermtype correct is. Als dat het geval is, klikt u op OK om het venster te sluiten. Zo niet, gaat
u verder met de volgende stappen.
5. Wanneer er meer dan twee beeldschermtypen worden weergegeven, selecteert u Algemeen PnP- beeldscherm of Algemeen niet-PnP beeldscherm.
6. Klik op Eigenschappen. Wanneer er wordt gevraagd om een beheerderswachtwoord of een
bevestiging, typt u dat wachtwoord of geeft u die bevestiging.
7. Klik op het tabblad Stuurprogramma.
8. Klik op Stuurprogramma bijwerken.
82
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
9. Klik op Op mijn computer naar stuurprogramma's zoeken en klik vervolgens op Ik wil kiezen uit een lijst met stuurprogramma's op mijn computer.
10. Schakel het selectievakje Compatibele hardware weergeven uit.
11. Selecteer de juiste fabrikant en het juiste model voor het externe beeldscherm. Als u uw beeldscherm
niet kunt vinden in de lijst, breek dan de installatie van dit stuurprogramma af en gebruik het
stuurprogramma dat bij uw beeldscherm is geleverd.
12. Nadat het stuurprogramma is bijgewerkt, klikt u op Sluiten.
• Probleem: Er worden onjuiste tekens op het scherm weergegeven.
Oplossing: Zorg ervoor dat u het besturingssysteem en het programma correct installeert. Als het
probleem blijft bestaan, moet de computer worden nagekeken.
• Probleem: Ik probeer mijn computer uit te schakelen, maar het beeldscherm blijft aan staan en ik kan mijn
computer niet volledig uitschakelen.
Oplossing: Houd de aan/uit-knop minimaal vier seconden ingedrukt om de computer uit te schakelen.
• Probleem: Elke keer als ik mijn computer aanzet, ontbreken er puntjes op het scherm, lichten er puntjes
op of worden er puntjes met verkeerde kleuren weergegeven.
Oplossing: Dit is een intrinsieke eigenschap van de TFT-technologie. Het beeldscherm van uw computer
bevat een zeer groot aantal thin-film transistors (TFT's). Slechts een zeer klein aantal daarvan ontbreekt,
heeft de verkeerde kleur of licht op.
Problemen met een extern beeldscherm
• Probleem: Er verschijnt niets op het externe beeldscherm.
Oplossing: Als u het beeld wilt weergeven, drukt u op de wisseltoets voor de weergavemodus
selecteert u het gewenste beeldscherm. Als het probleem blijft bestaan, doet u het volgende:
1. Sluit het externe beeldscherm aan op een andere computer om te controleren of het werkt.
2. Sluit het externe beeldscherm weer aan op uw computer.
3. Zie de handleiding van het externe beeldscherm om te controleren welke resoluties en
verversingsfrequenties worden ondersteund.
– Als het externe beeldscherm dezelfde resolutie ondersteunt als het beeldscherm van de computer
of als het externe beeldscherm een hogere resolutie ondersteunt, bekijkt u de uitvoer op het
externe beeldscherm of op het externe beeldscherm en het beeldscherm van de computer.
– Als het externe beeldscherm een lagere resolutie ondersteunt dan het beeldscherm, bekijkt u de
uitvoer alleen op het externe beeldscherm. (Als u de uitvoer op zowel het beeldscherm als op het
externe beeldscherm bekijkt, is het externe beeldscherm leeg of vervormd.)
• Probleem: Ik kan voor het externe beeldscherm geen hogere resolutie instellen dan de resolutie die ik nu
gebruik.
Oplossing: Zorg ervoor dat de informatie over het beeldscherm juist is. Update het stuurprogramma van
het beeldscherm bij, indien nodig.
• Probleem: De weergave op het scherm is onleesbaar of vervormd.
Oplossing: Controleer of:
– De beeldscherminformatie is juist en het juiste beeldschermtype is geselecteerd. Update het
stuurprogramma van het beeldscherm bij, indien nodig.
– Controleer of de juiste verversingsfrequentie is ingesteld. Dit doet u als volgt:
1. Sluit het externe beeldscherm aan op de beeldschermaansluiting en sluit het beeldscherm aan op
een stopcontact.
2. Zet het externe beeldscherm en de computer aan.
en
Hoofdstuk 7. Computerproblemen oplossen83
3. Klik met de rechtermuisknop op het bureaublad en klik vervolgens op Beeldscherminstellingen
➙ Beeldscherm.
Opmerking: Als uw computer het externe beeldscherm niet kan detecteren, klikt u op Detecteren
in het venster Beeldscherm.
4. Klik op het pictogram voor het gewenste beeldscherm (het pictogram Monitor-2 is voor het
externe beeldscherm).
5. Klik op Eigenschappen van beeldschermadapter.
6. Klik op de tab Monitor.
7. Selecteer de juiste verversingsfrequentie.
• Probleem: De verkeerde tekens worden weergegeven op het beeldscherm.
Oplossing: Zorg ervoor dat u de juiste procedure volgt bij het installeren van het besturingssysteem en
het programma. Als deze correct zijn geïnstalleerd en geconfigureerd, maar het probleem nog steeds niet
is opgelost, moet u het externe beeldscherm laten nakijken.
• Probleem: De functie voor schermuitbreiding werkt niet.
Oplossing: De functie voor schermuitbreiding inschakelen. Zie 'Een extern beeldscherm gebruiken' op
pagina 29.
• Probleem: Ik maak gebruik van de functie voor beeldschermuitbreiding, maar ik kan geen hogere
resolutie of hogere verversingsfrequentie instellen op het secundaire beeldscherm.
Oplossing: Wijzig de resolutie en de kleurendiepte om de instellingen van het primaire beeldscherm te
wijzigen. Zie 'Een extern beeldscherm gebruiken' op pagina 29.
• Probleem: Het schakelen tussen beeldschermen werkt niet.
Oplossing: Als u gebruikmaakt van de functie voor schermuitbreiding, schakel deze dan uit en wijzig de
uitvoerlocatie van het beeldscherm. Als er een dvd-film of een videoclip wordt afgespeeld, stop hier dan
mee, sluit het programma af en wijzigt u vervolgens de uitvoerlocatie van het beeldscherm.
• Probleem: De schermpositie op het externe beeldscherm is onjuist wanneer dit beeldscherm is ingesteld
op een hogere resolutie.
Oplossing: Wanneer u een hogere resolutie zoals 1600 x 1200 pixels gebruikt, gebeurt het soms dat het
beeld naar links of naar rechts wordt verschoven op het scherm. Om dit te corrigeren moet u eerst
controleren of het externe beeldscherm de door u ingestelde weergavestand ondersteunt (resolutie en
verversingsfrequentie). Als dit niet het geval is, stel dan een weergavemodus in die het beeldscherm
ondersteunt. Als de door u ingestelde weergavemodus wel wordt ondersteund, ga dan naar het
instelmenu voor het beeldscherm zelf en pas de instellingen daar aan. Meestal heeft het externe
beeldscherm knoppen voor toegang tot het menu Instellingen. Raadpleeg voor meer informatie de
documentatie die bij de monitor is geleverd.
Audioproblemen
• Probleem: Wave- of MIDI-geluid wordt niet correct afgespeeld.
Oplossing: Controleer of het ingebouwde audioapparaat correct is geconfigureerd.
1. Ga naar het Configuratiescherm en zorg ervoor dat u het Configuratiescherm op Categorie bekijkt.
2. Klik op Hardware en geluiden.
3. Klik op Apparaatbeheer. Wanneer er wordt gevraagd om een beheerderswachtwoord of een
bevestiging, typt u dat wachtwoord of geeft u die bevestiging.
4. Dubbelklik op Besturing voor geluid, video en spelletjes.
5. Controleer of het apparaat in Besturing voor geluid, video en spelletjes is ingeschakeld en juist is
geconfigureerd.
• Probleem: via de microfooningang gemaakte opnamen zijn niet hard genoeg.
84
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Oplossing: Zorg dat Microfoonversterking is ingeschakeld en als volgt is ingesteld:
1. Ga naar het Configuratiescherm en zorg ervoor dat u het Configuratiescherm op Categorie bekijkt.
2. Klik op Hardware en geluiden.
3. Klik op Geluid.
4. Klik op het tabblad Opnemen in het venster Geluid.
5. Selecteer Microfoon-array en klik op Eigenschappen.
6. Klik op het tabblad Niveaus en pas indien nodig de regelaar voor microfoonversterking aan.
7. Klik op OK.
Opmerking: Raadpleeg de online Help van Windows voor meer informatie over de volumeregeling.
• Probleem: Ik kan de schuifregelaar voor het volume of de balans niet verplaatsen.
Oplossing: De schuifregelaar wordt grijs weergegeven. Dit betekent dat de positie ervan is vastgesteld
door de hardware en niet kan worden gewijzigd.
• Probleem: Bij gebruik van sommige audioprogramma's blijven de volumeregelaars niet op hun plaats.
Oplossing: Het is niet ongebruikelijk dat schuifregelaars van plaats veranderen bij gebruik van bepaalde
audioprogramma's. De programma's maken gebruik van de instellingen in het venster Volumemixer en
zijn ingeschakeld om zelf de instellingen te wijzigen. Een voorbeeld hiervan is het programma Windows
Media Player. Over het algemeen beschikt het programma zelf over schuifregelaars om het geluid zelf te
regelen.
• Probleem: Het lukt niet om een van de kanalen volledig te dempen met de balansregelaar.
Oplossing: De regelaar is bedoeld voor het corrigeren van kleine verschillen in volume tussen de beide
kanalen. U kunt de weergave van een kanaal er niet volledig mee dempen.
• Probleem: Het venster Volumemixer bevat geen regelaar voor MIDI-geluid.
Oplossing: Gebruik de volumeregeling van de hardware. Dit is omdat de ingebouwde synthesizersoftware
deze knop niet ondersteunt.
• Probleem: Het geluid kan niet worden uitgezet, ook niet als ik het hoofdvolume helemaal op het minimum
instel.
Oplossing: U hoort nog steeds geluid, terwijl u het Hoofdvolume helemaal laag hebt gezet. Als u het
geluid helemaal uit wilt zetten, gaat u naar de hoofdvolumeregeling en selecteert u Luidspreker/HP dempen.
• Probleem: Als ik bij het afspelen van geluid een hoofdtelefoon op mijn computer aansluit, produceert de
luidspreker geen geluid.
Oplossing: Zodra er een hoofdtelefoon wordt aangesloten, wordt het signaal automatisch naar de
hoofdtelefoon gestuurd. Als u weer via de luidsprekers wilt luisteren, stel die luidsprekers dan in als het
standaardapparaat. Raadpleeg het Help-informatiesysteem van Realtek HD Audio Manager voor meer
informatie.
• Probleem: Er komt geen geluid uit de hoofdtelefoon of de luidsprekers, of de computer kan geen geluid
opnemen.
Oplossing: Om over te schakelen van het ene naar het andere apparaat (bijvoorbeeld van de luidspreker
naar de hoofdtelefoon of van een externe microfoon naar de ingebouwde) gaat u als volgt te werk:
1. Ga naar het Configuratiescherm en zorg ervoor dat u het Configuratiescherm op Categorie bekijkt.
2. Klik op Hardware en geluiden.
3. Klik op het pictogram Geluid. Het venster Geluid wordt weergegeven.
4. Klik op het tabblad Afspelen. Selecteer het gewenste apparaat (bijvoorbeeld luidsprekers) en klik op
Als standaard instellen. Het vinkje naast het luidsprekerpictogram geeft aan dat de luidsprekers zijn
ingesteld als standaardapparaat.
Hoofdstuk 7. Computerproblemen oplossen85
5. Speel een geluid af via een muziekprogramma (bijvoorbeeld Windows Media Player). Controleer of er
nu geluid uit de luidsprekers komt.
6. Als u nu wilt overschakelen naar een headset, sluit u het muziekprogramma.
7. Klik op het tabblad Afspelen. Selecteer Oortelefoon van headset en klik op Als standaard instellen. Het vinkje naast het headsetpictogram geeft aan dat de headset is ingesteld als
standaardapparaat.
8. Speel weer een geluid af via een muziekprogramma. Controleer of het geluid nu uit de rechtstreeks
op de computer aangesloten headset komt.
Problemen met de batterij
• Probleem: De batterij wordt niet volledig opgeladen in de standaardlaadtijd als de computer is
uitgeschakeld.
Oplossing: De batterij is te veel ontladen. Doe het volgende:
1. Zet de computer uit.
2. Zorg ervoor dat de te ver ontladen batterij in de computer is geplaatst.
3. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en laat de batterij opladen.
Als u een snellader bij de hand hebt, gebruik deze dan om de te ver ontladen batterij weer op te laden.
Als de batterij na 24 uur nog niet helemaal is opgeladen, moet u een nieuwe batterij gebruiken.
• Probleem: De computer wordt uitgeschakeld voordat het batterijstatuspictogram aangeeft dat de batterij
leeg is.
Oplossing: Ontlaad de batterij en laad hem opnieuw op.
• Probleem: De computer werkt nog terwijl het batterijstatuspictogram aangeeft dat de batterij leeg is.
Oplossing: Ontlaad de batterij en laad hem opnieuw op.
• Probleem: De werkingsduur van een volledig opgeladen batterij wordt korter.
Oplossing: Ontlaad de batterij en laad hem opnieuw op. Als de werkingsduur van de batterij nog steeds
kort is, moet u een nieuwe batterij gebruiken.
• Probleem: De computer werkt niet terwijl de batterij volledig is opgeladen.
Oplossing: Mogelijk is de bescherming tegen overbelasting van de batterij geactiveerd. Zet de computer
een minuut uit om de bescherming te deactiveren. Daarna kunt u de computer weer aanzetten.
• Probleem: De batterij kan niet worden opgeladen.
Oplossing: Als de batterij te heet is, kan hij niet worden opgeladen. Als de batterij warm aanvoelt, haalt u
de batterij uit de computer en laat u deze afkoelen tot kamertemperatuur. Probeer hem daarna opnieuw
op te laden. Lukt het opladen dan nog steeds niet, laat de batterij dan nakijken.
Probleem met de aan/uit-knop
Probleem: Het systeem reageert niet en ik kan de computer niet uitschakelen.
Oplossing: Zet de computer uit door de aan/uit-knop minimaal vier seconden ingedrukt te houden. Als het
systeem nog steeds niet reageert, verwijdert u de netvoedingsadapter en stelt u het systeem opnieuw in door
de punt van een naald of een uitgebogen paperclip in het noodresetgaatje te steken. Raadpleeg 'Onderkant'
op pagina 5 voor de locatie van het noodresetgaatje.
86
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Opstartproblemen
Druk deze instructies nu af en bewaar die afdrukken bij uw computer, zodat u ze in de toekomst kunt
raadplegen.
• Probleem: Ik ontvang een foutbericht voordat het besturingssysteem is geladen.
Oplossing: Volg de juiste herstelprocedures bij foutberichten over de zelftest (POST)-
• Probleem: Ik krijg een foutbericht terwijl het besturingssysteem de bureaubladconfiguratie laadt nadat de
POST is voltooid.
Oplossing: Zoek naar oplossingen door op de volgende websites naar het foutbericht te zoeken:
–
https://support.lenovo.com
– https://support.microsoft.com/
Softwareprobleem
Probleem: Een bepaald programma werkt niet goed.
Oplossing: controleer of het probleem niet wordt veroorzaakt door het programma.
Controleer of in de computer de minimale hoeveelheid geheugen is geïnstalleerd om het softwareprogramma
uit te voeren. Raadpleeg de handleidingen die bij het softwareprogramma zijn geleverd.
Controleer of:
• Het softwareprogramma geschikt is voor gebruik onder uw besturingssysteem.
• Andere softwareprogramma's werken wel goed op de computer.
• De vereiste stuurprogramma's zijn geïnstalleerd.
• Het softwareprogramma werkt wel goed op een andere computer.
Als er een foutbericht op het scherm wordt weergegeven terwijl u het softwareprogramma gebruikt,
raadpleegt u de handleidingen of de Help die bij het softwareprogramma zijn geleverd.
Als het programma nog steeds niet goed werkt, neemt u contact op met uw leverancier of met een
onderhoudstechnicus.
Hoofdstuk 7. Computerproblemen oplossen87
88Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Hoofdstuk 8.Informatie over systeemherstel
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de Windows-hersteloplossingen voor het Windows 10besturingssysteem.
Fabrieksinstellingen van computer terugzetten
Als de computer niet goed presteert, kunt u proberen de computer opnieuw in te stellen. Als u de computer
opnieuw instelt, kunt u ervoor kiezen uw bestanden te behouden of te verwijderen en vervolgens het
Windows-besturingssysteem opnieuw installeren.
U zet de fabrieksinstellingen van uw computer als volgt terug:
Opmerking: De items in de grafische gebruikersinterface van het besturingssysteem kunnen zonder
voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
1. Open het menu Start en klik vervolgens op Instellingen ➙ Update en beveiliging ➙ Herstel.
2. Klik in het gedeelte Deze pc opnieuw instellen op Aan de slag.
3. Volg de aanwijzingen op het scherm om uw computer opnieuw in te stellen.
Geavanceerde opstartopties gebruiken
Via de geavanceerde opstartopties kunt u het volgende doen:
• De firmware-instellingen van de computer wijzigen
• De opstartinstellingen van het Windows-besturingssysteem wijzigen
• De computer opstarten vanaf een extern apparaat
• Het besturingssysteem herstellen vanaf een systeemkopie
Ga als volgt te werk om geavanceerde opstartopties te gebruiken:
Opmerking: De items in de grafische gebruikersinterface van het besturingssysteem kunnen zonder
voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
1. Open het menu Start en klik vervolgens op Instellingen ➙ Update en beveiliging ➙ Herstel.
2. Klik in het gedeelte Geavanceerd opstarten op Nu opnieuw opstarten ➙ Problemen oplossen ➙ Geavanceerde opties.
3. Selecteer de gewenste opstartoptie en volg de instructies op het scherm.
Uw besturingssysteem herstellen als Windows 10 niet opstart
De herstelomgeving van Windows op uw computer werkt onafhankelijk van het Windows 10besturingssysteem. Hierdoor kunt u het besturingssysteem herstellen of repareren, ook als het Windows 10besturingssysteem niet kan worden gestart.
Na twee achtereenvolgende mislukte pogingen om op te starten, start de herstelomgeving van Windows
automatisch. Daarna kunt u reparatie- en herstelopties kiezen door de instructies op het scherm te volgen.
Opmerking: Zorg ervoor dat de computer is aangesloten op de netvoeding tijdens de herstelprocedure.
U kunt een USB-herstelstation maken als back-up voor de herstelprogramma's van Windows. Met het USBherstelstation kunt u problemen oplossen, zelfs als de vooraf geïnstalleerde herstelprogramma's van
Windows zijn beschadigd.
Wij raden u aan dat u in een zo vroeg mogelijk stadium een USB-herstelstation maakt. Als u geen USBherstelstation als voorzorgsmaatregel hebt gemaakt, kunt u contact opnemen met het klantsupportcentrum
van Lenovo en een USB-herstelstation van Lenovo kopen. Ga voor telefoonnummers van Lenovo Support
voor uw land of regio naar:
https://pcsupport.lenovo.com/supportphonelist
Een USB-herstelstation maken
Om een USB-herstelschijf te maken, hebt u een USB-schijf nodig met ten minste 16 GB aan opslagruimte.
De daadwerkelijke vereiste USB-capaciteit is afhankelijk van de grootte van de herstelinstallatiekopie.
Attentie: Tijdens het maken van het USB-herstelstation worden alle gegevens die al op het USB-station
staan, verwijderd. Om gegevensverlies te voorkomen, maakt u een reservekopie van alle gegevens die u wilt
behouden.
U kunt als volgt een USB-herstelstation maken:
Opmerking: Zorg ervoor dat de computer is aangesloten op de netvoeding tijdens de volgende procedure.
1. Sluit een geschikt USB-station (met minimaal 16 GB opslagruimte) op de computer aan.
2. Typ systeemherstel in het zoekvak op de taakbalk. Klik daarna op Een herstelstation maken.
3. Klik op Ja in het venster Gebruikersaccountbeheer om het programma Recovery Media Creator op te
starten.
4. In het venster Herstelstation volgt u de aanwijzingen op het scherm om een USB-herstelstation te
maken.
Het USB-herstelstation gebruiken
Als u de computer niet kunt opstarten, kunt u de verwante informatie in het onderwerp 'Problemen oplossen'
op pagina 74 raadplegen om het probleem zelf proberen op te lossen. Als u uw computer nog steeds niet
kunt starten, gebruikt u het USB-herstelstation om uw computer te herstellen.
U kunt als volgt een USB-herstelstation gebruiken:
Opmerking: Zorg ervoor dat de computer is aangesloten op de netvoeding tijdens de volgende procedure.
1. Sluit het USB-herstelstation aan op de computer.
2. Zet de computer aan of start opnieuw op. Voordat het besturingssysteem Windows opstart, drukt u
herhaaldelijk op F12. Het venster Boot Menu wordt geopend.
3. Selecteer het USB-herstelstation als opstartapparaat.
4. Selecteer de gewenste toetsenbordindeling.
5. Klik op Problemen oplossen om de optionele hersteloplossingen weer te geven.
6. Selecteer een overeenkomstige hersteloplossing, afhankelijk van uw situatie. Volg daarna de
aanwijzingen op het scherm om het proces te voltooien.
90
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Hoofdstuk 9.Apparaten vervangen
In dit hoofdstuk vindt u instructies voor het installeren en vervangen van de hardware in uw computer.
Customer Replaceable Units
Customer Replaceable Units (CRU's) zijn onderdelen die door de gebruiker zelf kunnen worden vervangen.
ThinkPad-computers bevatten de volgende typen CRU's:
• Self-service CRU's: Verwijzen naar onderdelen die eenvoudig kunnen worden geïnstalleerd of vervangen
door gebruikers zelf of tegen extra kosten door speciaal opgeleide servicemedewerkers.
• Optional-service CRU's: Verwijzen naar onderdelen die kunnen worden geïnstalleerd of vervangen door
meer ervaren gebruikers. Speciaal opgeleide servicemedewerkers kunnen tevens een service bieden om
de onderdelen te installeren of vervangen onder het type garantie dat is vastgesteld voor het apparaat van
de gebruiker.
Als u de CRU zelf wilt installeren, verzendt Lenovo de CRU naar u. Informatie over CRU's en
vervangingsinstructies worden bij uw product geleverd en zijn te allen tijde op verzoek bij Lenovo
verkrijgbaar. Mogelijk moet u het defecte onderdeel retourneren dat door de CRU wordt vervangen. Indien
terugzending wordt verlangd: (1) worden bij de vervangende CRU retourzending-instructies, een
voorgefrankeerd retouretiket en een verpakkingsmateriaal geleverd; en (2) kunnen u voor de vervangende
CRU kosten in rekening worden gebracht indien Lenovo de defecte CRU niet ontvangt binnen dertig (30)
dagen nadat u de vervangende CRU hebt ontvangen. Raadpleeg de documentatie bij uw Lenovo Beperkte
Garantie op
https://www.lenovo.com/warranty/llw_02 voor de volledige details.
Raadpleeg de volgende lijst voor de CRU-gegevens van uw computer.
Self-service CRU's
• Netvoedingsadapter en netsnoer
• Bodemafdekplaat
• Knoopcelbatterij
• Geheugenmodules
• Luidsprekereenheid
• M.2 SSD-stations
• Draadloos LAN-kaart
• TrackPoint-aanwijsdopje
Voorkomen van statische elektriciteit
Statische elektriciteit is ongevaarlijk voor uzelf, maar kan de computeronderdelen en de opties zwaar
beschadigen. Onjuiste behandeling van onderdelen die gevoelig zijn voor statische elektriciteit, kan leiden tot
schade aan die onderdelen. Wanneer u een optie of een CRU (Customer Replaceable Unit) uitpakt, open de
antistatische verpakking dan pas wanneer u de instructie krijgt om het desbetreffende onderdeel te
installeren.
Als u werkt met opties of CRU's, of handelingen binnenin de computer uitvoert, neem dan de volgende
voorzorgsmaatregelen om schade ten gevolge van statische elektriciteit te voorkomen:
• Beweeg zo min mogelijk. Door wrijving kan er statische elektriciteit ontstaan.
• Ga voorzichtig met de onderdelen om. Pak adapters, geheugenmodules en andere printplaten bij de rand
beet. Raak nooit onbeschermde elektronische circuits aan.
• Zorg dat ook anderen de componenten niet aanraken.
• Voordat u een nieuwe optie of CRU installeert die gevoelig is voor statische elektriciteit, doet u het
volgende om de statische elektriciteit van de verpakking en uw lichaam te verminderen:
– Houd de antistatische verpakking met het onderdeel ten minste twee seconden tegen een metalen
afdekplaatje van een uitbreidingssleuf aan.
– Houd de antistatische verpakking met dat onderdeel ten minste 2 seconden tegen een ongeverfd,
metalen oppervlak van de computer aan.
• Installeer het onderdeel dat gevoelig is voor statische elektriciteit zo mogelijk direct vanuit de antistatische
verpakking, zonder het eerst neer te leggen. Als u het onderdeel neer moet leggen nadat u het uit de
verpakking hebt gehaald, leg het dan op de antistatische verpakking op een vlakke ondergrond.
• Leg het onderdeel niet op de computerkap of op een metalen ondergrond.
Ingebouwde batterij uitschakelen
Voordat u een CRU vervangt, moet u eerst Snel opstarten uitschakelen en vervolgens de ingebouwde batterij
uitschakelen.
U kunt Snel opstarten als volgt uitschakelen:
1. Ga naar het Configuratiescherm en wijzig de weergave hiervan van Categorie in Grote pictogrammen of
Kleine pictogrammen.
2. Klik op Opties voor Energiebeheer en klik daarna op Het gedrag van de aan/uit-knop bepalen in het
linkerdeelvenster.
3. Klik bovenaan op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Klik op Ja als dat wordt gevraagd door Gebruikersaccountbeheer.
5. Schakel het selectievakje Snel opstarten inschakelen uit en klik daarna op Wijzigingen opslaan.
U schakelt de ingebouwde batterij als volgt uit:
1. Start de computer opnieuw op. Druk, zodra het logoscherm verschijnt, direct op F1 om naar ThinkPad
Setup te gaan.
2. Selecteer Config ➙ Power. Het submenu Power verschijnt.
3. Selecteer Disable Built-in Battery en druk op Enter.
4. Selecteer Yes in het bevestigingsvenster. De ingebouwde batterij wordt uitgeschakeld en de computer
wordt automatisch uitgezet. Wacht drie tot vijf minuten om de computer te laten afkoelen.
De bodemafdekplaat vervangen
Lees voordat u begint Bijlage B 'Belangrijke veiligheidsvoorschriften' op pagina 109 en druk de volgende
instructies af.
De bodemafdekplaat vervangen:
1. Ingebouwde batterij uitschakelen. Zie 'Ingebouwde batterij uitschakelen' op pagina 92.
2. Zorg ervoor dat de computer is uitgeschakeld en dat de netvoedingsadapter en alle andere kabels zijn
losgekoppeld.
3. Sluit het beeldscherm en keer de computer om.
92
Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
4. Draai de schroeven los waarmee de plaat is vastgezet. Til de bodemafdekplaat een beetje op met uw
vinger, zoals afgebeeld, en verwijder de bodemafdekplaat.
5. Plaats de nieuwe bodemafdekplaat zoals afgebeeld en draai de schroeven weer vast.
6. Keer de computer om. Sluit de netvoedingsadapter en alle kabels weer op de computer aan.
Een geheugenmodule vervangen
Lees voordat u begint Bijlage B 'Belangrijke veiligheidsvoorschriften' op pagina 109 en druk de volgende
instructies af.
Het vergroten van de geheugencapaciteit van de computer is een effectieve manier om te zorgen dat uw
programma's sneller worden uitgevoerd. U kunt de geheugencapaciteit uitbreiden door een
geheugenmodule te vervangen of toe te voegen.
Hoofdstuk 9. Apparaten vervangen93
Opmerking: De snelheid waarmee een geheugenmodule werkt, is afhankelijk van de systeemconfiguratie.
Onder bepaalde omstandigheden werkt de geheugenmodule in de computer wellicht niet op de maximale
snelheid.
Attentie: Raak de contactrand van de geheugenmodule beslist niet aan. Doet u dat toch, dan kan de
geheugenmodule beschadigd raken.
Een geheugenmodule vervangen:
1. Ingebouwde batterij uitschakelen. Zie 'Ingebouwde batterij uitschakelen' op pagina 92.
2. Zorg ervoor dat de computer is uitgeschakeld en dat de netvoedingsadapter en alle andere kabels zijn
losgekoppeld.
3. Sluit het beeldscherm en keer de computer om.
4. Verwijder de bodemafdekplaat. Zie 'De bodemafdekplaat vervangen' op pagina 92.
5. Mogelijk wordt de geheugenmodule door Mylar-folie bedekt. Om naar de geheugenmodule te gaan,
moet u eerst de folie open trekken
geheugenmodule tegelijkertijd naar buiten
1 . Druk vervolgens de klemmetjes aan weerszijden van de
2 en verwijder vervolgens de geheugenmodule 3 .
94Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
6. Trek eerst de folie open 1 . Plaats de nieuwe geheugenmodule in het geheugencompartiment onder een
hoek van ongeveer 20 graden
2 en kantel de geheugenmodule omlaag totdat deze op zijn plaats klikt 3 .
Zorg ervoor dat de geheugenmodule stevig in het geheugencompartiment wordt geplaatst en niet
gemakkelijk kan worden bewogen.
7. Plaats de bodemafdekplaat opnieuw.
8. Keer de computer om. Sluit de netvoedingsadapter en alle kabels weer op de computer aan.
Het M.2 SSD-station vervangen
Lees voordat u begint Bijlage B 'Belangrijke veiligheidsvoorschriften' op pagina 109 en druk de volgende
instructies af.
Attentie: Het M.2 SSD-station is bijzonder gevoelig. Bij verkeerde behandeling kan er schade aan het
station ontstaan en kunnen er gegevens verloren gaan.
Als u met het M.2 SSD-station werkt, neem dan de volgende richtlijnen in acht:
• Vervang het M.2 SSD-station alleen voor een upgrade of voor reparatie. Het vaste-schijfstation is niet
ontworpen om het regelmatig te verwisselen of te vervangen.
• Voordat u het M.2 SSD-station vervangt, moet u een back-up maken van alle gegevens die u wilt
behouden.
• Oefen nooit druk uit op het M.2 SSD-station.
• Raak de contactrand of de printplaat van het M.2 SSD-station niet aan. Als u dat wel doet, kan het M.2
SSD-station beschadigd raken.
• Stel het M.2 SSD-station niet bloot aan schokken of trillingen. Plaats het M.2 SSD-station op zacht,
schokdempend materiaal, zoals een zachte doek.
Hoofdstuk 9. Apparaten vervangen95
De computer beschikt over twee M.2 SSD-sleuven. Let erop dat u het juiste M.2 SSD-station kiest wanneer u
de systeeminstellingen configureert in ThinkPad Setup.
• De menu-optie voor sleuf
• De menu-optie voor sleuf
a is ATA HDD1 of NVMe1.
b is ATA HDD0 of NVMe0.
Het M.2 SSD-station vervangen:
1. Ingebouwde batterij uitschakelen. Zie 'Ingebouwde batterij uitschakelen' op pagina 92.
2. Zorg ervoor dat de computer is uitgeschakeld en dat de netvoedingsadapter en alle andere kabels zijn
losgekoppeld.
3. Sluit het beeldscherm en keer de computer om.
4. Verwijder de bodemafdekplaat. Zie 'De bodemafdekplaat vervangen' op pagina 92.
5. Verwijder de schroef waarmee het M.2 SSD-station vastzit en verwijder het M.2 SSD-station uit de sleuf.
96Gebruikershandleiding P1/X1 Extreme
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.