Hp MINI 110-1120SA, MINI 110-1160EA, MINI 110-1140EA, MINI 110-1140SA, COMPAQ MINI 110C-1110SA User Manual [nl]

...
Mini Gebruikershandleiding
© Copyright 2009 Hewlett-Packard Development Company, L.P.
Bluetooth is een handelsmerk van de desbetreffende eigenaar en wordt door Hewlett-Packard Company onder licentie gebruikt. Het SD-logo is een handelsmerk van de eigenaar. Microsoft en Windows zijn in de Verenigde Staten gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation.
De informatie in deze documentatie kan zonder kennisgeving worden gewijzigd. De enige garanties voor HP producten en diensten staan vermeld in de expliciete garantievoorwaarden bij de betreffende producten en diensten. Aan de informatie in deze handleiding kunnen geen aanvullende rechten worden ontleend. HP aanvaardt geen aansprakelijkheid voor technische fouten, drukfouten of weglatingen in deze publicatie.
Eerste editie: september 2009
Artikelnummer van document: 577886-331
Kennisgeving over het product
In deze handleiding worden de voorzieningen beschreven die op de meeste modellen beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet alle voorzieningen op uw computer beschikbaar.
Voor de recentste informatie in de Mini - gebruikershandleiding gaat u naar de website van HP op
support.
http://www.hp.com/
Veiligheidswaarschuwing
WAARSCHUWING! Werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen van
de computer niet, om de kans op letsel door hitte of oververhitting van de computer te beperken. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele printer naast de computer) of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of kleding). Zorg er ook voor dat de netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van zacht materiaal. De temperatuur van de computer en de netvoedingsadapter blijft binnen de temperatuurlimieten voor de oppervlakken die toegankelijk zijn voor de gebruiker, zoals bepaald in de International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950).
iii
iv Veiligheidswaarschuwing
Inhoudsopgave
1 Aan de slag
HP Instant Web gebruiken (alleen bepaalde modellen) ....................................................................... 2
2 Verschillende onderdelen
Hardware herkennen ............................................................................................................................ 3
Onderdelen aan de bovenkant ............................................................................................ 3
Touchpad ............................................................................................................ 3
Lampje ................................................................................................................ 4
Toetsen ............................................................................................................... 5
Onderdelen aan de voorkant ............................................................................................... 5
Onderdelen aan de rechterkant ........................................................................................... 7
Onderdelen aan de linkerkant .............................................................................................. 7
Beeldschermonderdelen ...................................................................................................... 8
Onderdelen aan de onderkant ............................................................................................. 9
Antennes voor draadloze communicatie ............................................................................ 10
Aanvullende hardwareonderdelen ..................................................................................... 11
Labels herkennen ............................................................................................................................... 11
3 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 13
Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 15
Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 17
Energiebesparende standen gebruiken ............................................................................. 13
Slaapstand activeren en beëindigen ................................................................. 13
Hibernationstand activeren en beëindigen ........................................................ 14
Energiebeheerschema's gebruiken ................................................................................... 14
Huidig energiebeheerschema weergeven ......................................................... 14
Ander energiebeheerschema selecteren .......................................................... 15
Energiebeheerschema’s aanpassen ................................................................. 15
Wachtwoord instellen voor beëindigen slaapstand of hibernationstand ............................ 15
Netvoedingsadapter aansluiten ......................................................................................... 16
Acculading weergeven ....................................................................................................... 17
Accu-informatie vinden in Help en ondersteuning ............................................................. 18
Accucontrole ...................................................................................................................... 18
v
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................................. 18
Accu opladen ..................................................................................................................... 19
Ontladingstijd van de accu maximaliseren ........................................................................ 20
Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 20
Lage acculading herkennen .............................................................................. 20
Problemen met lage acculading verhelpen ....................................................... 22
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 22
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu
beschikbaar is ................................................................................... 22
Lage acculading verhelpen wanneer er geen voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 22
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de
hibernationstand niet kan beëindigen ............................................... 22
Accu kalibreren .................................................................................................................. 22
Stap 1: Laad de accu volledig op ...................................................................... 22
Stap 2: schakel de energiebesparende voorzieningen uit ................................ 23
Stap 3: Ontlaad de accu .................................................................................... 24
Stap 4: Laad de accu volledig op ...................................................................... 25
Stap 5: Hibernationstand en slaapstand opnieuw inschakelen ........................ 25
Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 25
Accu opbergen ................................................................................................................... 26
Afvoeren van afgedankte accu's ........................................................................................ 26
Computer uitschakelen ....................................................................................................................... 26
4 Internet
Verbinding maken met een bekabeld netwerk ................................................................................... 29
Verbinding maken met een draadloos netwerk .................................................................................. 30
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken ......................................................... 30
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerken herkennen .......... 30
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ....................... 31
Schakelaar voor draadloze communicatie gebruiken ....................................... 31
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................... 32
Wireless Assistant-software gebruiken ............................................................. 32
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ....................................... 33
Draadloos netwerk gebruiken ............................................................................................ 33
Draadloos netwerk installeren ........................................................................... 33
Draadloos netwerk beveiligen ........................................................................... 34
Verbinding maken met een draadloos netwerk ................................................. 35
Naar een ander netwerk roamen ...................................................................... 36
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................... 37
SIM-kaart plaatsen ............................................................................................................. 38
SIM-kaart verwijderen ........................................................................................................ 39
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken .......................................................... 40
vi
Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS) ................................................................................ 41
5 Multimedia
Multimediavoorzieningen .................................................................................................................... 42
Multimediasoftware ............................................................................................................................ 45
Audio .................................................................................................................................................. 46
Video .................................................................................................................................................. 48
Webcam ............................................................................................................................................. 49
6 Beveiliging
Computer beveiligen .......................................................................................................................... 50
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................... 50
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................... 54
Firewallsoftware gebruiken ................................................................................................................. 55
Essentiële updates installeren ............................................................................................................ 56
Multimediacomponenten herkennen .................................................................................. 42
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 44
Andere vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken ............................................ 45
Multimediasoftware installeren vanaf internet .................................................................... 45
Externe audioapparatuur aansluiten .................................................................................. 46
Audiofuncties controleren .................................................................................................. 46
Externe monitor of projector aansluiten ............................................................................. 48
Wachtwoorden instellen in Windows ................................................................................. 51
Wachtwoorden instellen in het setupprogramma ............................................................... 52
Beheerderswachtwoord .................................................................................... 52
Beheerderswachtwoord beheren ...................................................... 52
Beheerderswachwoord invoeren ...................................................... 53
Opstartwachtwoord ........................................................................................... 53
Opstartwachtwoord beheren ............................................................ 53
Opstartwachtwoord invoeren ............................................................ 53
7 Digitale kaarten
Digitale kaart plaatsen ........................................................................................................................ 57
Digitale kaart verwijderen ................................................................................................................... 58
8 USB-apparatuur
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 59
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 59
USB-apparaat verwijderen ................................................................................................. 60
9 Cursorbesturing en toetsenbord
Voorkeuren voor cursorbesturingsapparaten instellen ....................................................................... 61
Cursorbesturing gebruiken ................................................................................................................. 61
vii
Toetsenbord gebruiken ...................................................................................................................... 61
10 Schijfeenheden
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen ......................................................................................... 65
Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 65
Externe schijfeenheden gebruiken ..................................................................................................... 66
Touchpad gebruiken .......................................................................................................... 61
Externe muis aansluiten .................................................................................................... 61
Hotkeys gebruiken ............................................................................................................. 61
Slaapstand activeren ......................................................................................... 62
Schakelen tussen beeldschermen .................................................................... 63
Helderheid van het beeldscherm verlagen ........................................................ 63
Helderheid van het beeldscherm verhogen ...................................................... 63
QuickLock activeren .......................................................................................... 63
Geluid uit- en weer inschakelen ........................................................................ 64
Geluidsvolume verlagen .................................................................................... 64
Geluidsvolume verhogen .................................................................................. 64
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................ 67
11 Geheugenmodules
12 Software updaten
BIOS updaten ..................................................................................................................................... 73
BIOS-versie vaststellen ..................................................................................................... 73
BIOS-update downloaden .................................................................................................. 73
Programma's en stuurprogramma's updaten ..................................................................................... 75
13 Instellingen van Instant Web wijzigen
Instant Web uitschakelen en inschakelen .......................................................................................... 76
14 Setupprogramma
Setupprogramma starten .................................................................................................................... 77
Setupprogramma gebruiken ............................................................................................................... 77
Taal van het setupprogramma wijzigen ............................................................................. 77
Navigeren en selecteren in het setupprogramma .............................................................. 78
Systeeminformatie weergeven .......................................................................................... 78
Standaardinstellingen herstellen in het setupprogramma .................................................. 78
Setupprogramma afsluiten ................................................................................................. 79
Menu's van het setupprogramma ....................................................................................................... 79
Menu Main (Hoofdmenu) ................................................................................................... 79
Menu Security (Beveiliging) ............................................................................................... 79
Menu System Configuration (Systeemconfiguratie) .......................................................... 79
Menu Diagnostics (Diagnostische gegevens) .................................................................... 80
viii
Index ................................................................................................................................................................... 81
ix
x

1 Aan de slag

Het hoofdbesturingssysteem van uw computer 'is Microsoft® Windows®. Uw computer kan ook zijn uitgerust met de functie HP Instant Web (alleen bepaalde modellen).
Het besturingssysteem Microsoft Windows geeft het bureaublad weer op het beeldscherm en
bestuurt de hardware, randapparatuur en softwareprogramma's van uw computer.
Als uw computer is uitgerust met Instant Web, kunt u snel door internet bladeren, digitale foto's
bekijken, naar muziek luisteren of contact onderhouden via e-mail, expresberichten of Skype (alleen bepaalde modellen), zonder dat u het hoofdbesturingssysteem hoeft op te starten. Instant Web wordt ook wel Instant-On Software (IOS) genoemd.
OPMERKING: Als u Instant Web wilt uitschakelen of opnieuw wilt inschakelen, raadpleegt u hoofdstuk
13, "Instellingen van Instant Web wijzigen." U kunt de helpfunctie van de software openen in Instant Web door te klikken op het pictogram Help in het systeemvak.
1

HP Instant Web gebruiken (alleen bepaalde modellen)

U start Instant Web als volgt:
1. Zet de computer aan. Het scherm HP Instant Web wordt weergegeven.
2. Klik op een pictogram op het scherm Instant Web om een programma te starten.
Ga als volgt te werk om Instant Web te starten vanuit Microsoft Windows:
Selecteer Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Opnieuw
opstarten. De computer wordt opnieuw opgestart en de homepage van Instant Web wordt weergegeven.
OPMERKING: Voor meer informatie over HP Instant Web, raadpleegt u de helpfunctie van de
software die bij Instant Web is meegeleverd.
2 Hoofdstuk 1 Aan de slag

2 Verschillende onderdelen

Hardware herkennen

De samenstelling van de computer verschilt per regio/land en per model. Op de afbeeldingen in dit hoofdstuk worden de standaardvoorzieningen van de meeste computermodellen weergegeven.
U geeft als volgt een overzicht weer van de hardware die in de computer is geïnstalleerd:
Selecteer Start > Configuratiescherm > System and Security (Systeem en beveiliging). Klik
op Systeem en klik vervolgens op Apparaatbeheer.
Met Apparaatbeheer kunt u ook hardware toevoegen of computerconfiguraties wijzigen.

Onderdelen aan de bovenkant

Touchpad
Onderdeel Beschrijving
(1) Linkerknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op
een externe muis.
(2) Touchpad* Hiermee kunt u de aanwijzer (ook wel "cursor"
genoemd) verplaatsen en onderdelen op het scherm selecteren of activeren.
(3) Schuifzone van het touchpad Hiermee schuift u de weergave in het actieve venster
op het beeldscherm omhoog of omlaag.
Hardware herkennen 3
Lampje
(4) Rechterknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op
een externe muis.
*In deze tabel worden de fabrieksinstellingen beschreven. Als u de voorkeuren voor cursorbesturing wilt weergeven of wijzigen, selecteert u Start > Devices and Printers (Apparaten en printers). Klik daarna met de rechtermuisknop op het pictogram dat uw apparaat vertegenwoordigt en selecteer Muisinstellingen.
Onderdeel Beschrijving
Caps lock-lampje Aan: caps lock is ingeschakeld.
4 Hoofdstuk 2 Verschillende onderdelen
Toetsen
Onderdeel Beschrijving
(1) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de
(2) fn-toets Door deze toets in combinatie met een functietoets
(3) Windows®-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(4) Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij

Onderdelen aan de voorkant

fn-toets om veelgebruikte systeemfuncties uit te
voeren.
in te drukken, kunt u veelgebruikte systeemfuncties uitvoeren.
de aanwijzer staat.
Hardware herkennen 5
Onderdeel Beschrijving
(1) Aan/uit-lampje
(2) Aan/uit-schakelaar
Aan: de computer staat aan.
Knipperend: de computer staat in de
slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand.
Als de computer is uitgeschakeld, verschuift u
de schakelaar om de computer in te schakelen.
Als de computer is ingeschakeld, verschuift u de
schakelaar en laat u deze direct weer los om de slaapstand te activeren.
Als de computer in de slaapstand staat,
verschuift u de schakelaar en laat u deze direct weer los om de slaapstand te beëindigen.
Als de computer in de hibernationstand staat,
verschuift u de schakelaar en laat u deze direct weer los om de hibernationstand te beëindigen.
Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures van Windows geen effect hebben, verschuift u de aan/uit-schakelaar en houdt u deze minimaal vijf seconden vast om de computer uit te schakelen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > System
and Security (Systeem en beveiliging) > Energiebeheer als u meer wilt weten over de
instellingen voor energiebeheer.
(3) Schijfeenheidlampje Knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen
(4) Acculampje
(5) Lampje voor draadloze communicatie
(6) Schakelaar voor draadloze communicatie Hiermee kunt u de voorziening voor draadloze
van de vaste schijf of de flash-drive.
Aan: er wordt een accu opgeladen.
Knipperend: een accu die de enige beschikbare
voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu een kritiek laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te knipperen.
Uit: als de computer is aangesloten op een
externe voedingsbron, gaat het lampje uit wanneer alle accu's in de computer volledig zijn opgeladen. Als de computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron, blijft het lampje uit tot de accu in de computer bijna leeg is.
Blauw: een geïntegreerd apparaat voor
draadloze communicatie, zoals een WLAN­apparaat en/of een Bluetooth®-apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: alle apparaten voor draadloze
communicatie zijn uitgeschakeld.
communicatie in- en uitschakelen, maar geen draadloze verbinding tot stand brengen.
6 Hoofdstuk 2 Verschillende onderdelen
Onderdeel Beschrijving

Onderdelen aan de rechterkant

Onderdeel Beschrijving
(1) USB-poorten (2) Hierop sluit u optionele USB-apparatuur aan.
OPMERKING: Als u een draadloze verbinding tot
stand wilt brengen, moet er al een draadloos netwerk zijn ingesteld.
(2) Digitale-mediaslot Ondersteunt de volgende types optionele digitale
(3) Externemonitorpoort Sluit een optioneel extra beeldscherm, zoals een
(4) RJ-45-netwerkconnector Hierop sluit u een netwerkkabel aan.

Onderdelen aan de linkerkant

kaarten:
Memory Stick (MS)
MS/Pro
MultiMediaCard (MMC)
Secure Digital High Capacity-geheugenkaart
(SDHC) (standaardformaat en groot formaat)
xD-Picture Card
monitor of projector, aan op de computer.
Hardware herkennen 7
Onderdeel Beschrijving
(1) Bevestigingspunt voor een beveiligingskabel Hiermee bevestigt u een als optie verkrijgbare
beveiligingskabel aan de computer.
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de
eerste plaats een ontmoedigend effect uitgaan. Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
(2) Netvoedingsconnector Hierop sluit u een netvoedingsadapter aan.
(3) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met het apparaat werkt.
(4) USB-poort Hierop sluit u een optioneel USB-apparaat aan.
(5) Audio-uitgang (hoofdtelefoon)/audio-ingang
(microfoon)

Beeldschermonderdelen

Hierop kunt u optionele stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset of een televisietoestel aansluiten, om het geluid via dat apparaat weer te geven. Ook kunt u hierop de microfoon van een optionele headset aansluiten.
OPMERKING: Wanneer een audiocomponent is
aangesloten op de ingang, zijn de luidsprekers van de computer uitgeschakeld.
De kabel van de audiocomponent moet een connector met vier pinnen hebben.
8 Hoofdstuk 2 Verschillende onderdelen
Onderdeel Beschrijving
(1) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het apparaatgeluid weergegeven.
(2) Interne beeldschermschakelaar Activeert slaapstand wanneer u het beeldscherm dicht
(3) Webcam Hiermee legt u foto's en video's vast.
(4) Webcamlampje Aan: de webcam is in gebruik.
(5) Interne microfoon Hiermee kunt u geluid opnemen.

Onderdelen aan de onderkant

doet terwijl de computer aan staat.
OPMERKING: De beeldschermschakelaar is niet
zichtbaar aan de buitenkant van de computer.
OPMERKING: Als u video's wilt opnemen en
bewerken, kunt u gebruik maken van het vooraf geïnstalleerde softwareprogramma Arcsoft WebCam Companion 3.
Onderdeel Beschrijving
(1) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
(2) Accu-ontgrendelingen (2) Hiermee ontgrendelt u de accu uit de accuruimte.
(3) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
Hardware herkennen 9
Onderdeel Beschrijving
(4) Geheugenmodulecompartiment Bevat het slot voor de geheugenmodule.

Antennes voor draadloze communicatie

OPMERKING: De ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met het apparaat werkt.
Onderdeel Beschrijving
(1) WWAN-antennes (2) (alleen bepaalde modellen)*Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
(2) WLAN-antennes (2)* Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
*Deze antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Voor optimale communicatie houdt u de directe omgeving van de antennes vrij.
Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u de sectie over uw land of regio in Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu. Deze voorschriften vindt u in Help en ondersteuning
10 Hoofdstuk 2 Verschillende onderdelen
ontvangen om te communiceren met draadloze WAN's (WWAN's, wireless wide area networks).
ontvangen om te communiceren met draadloze LAN's (WLAN's, wireless local area networks).

Aanvullende hardwareonderdelen

Onderdeel Beschrijving
(1) Netsnoer* Hiermee kunt u een netvoedingsadapter aansluiten op een
(2) Netvoedingsadapter Hiermee wordt netvoeding omgezet in gelijkstroom.
(3) Accu* Hiermee kunt u de computer op accuvoeding laten werken als de
*Het uiterlijk van accu's en netsnoeren verschilt per regio en land.

Labels herkennen

De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland gebruikt.
Servicelabel: bevat belangrijke informatie, zoals:
Productnaam (1). Dit is de productnaam die is aangebracht op de voorkant van de computer.
stopcontact.
computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Serienummer (s/n) (2). Dit is een alfanumerieke code die voor elk product uniek is.
Productnummer (p/n) (3). Dit nummer geeft specifieke informatie over de
hardwareonderdelen van het product. Aan de hand van het productnummer kan een servicemonteur bepalen welke onderdelen er nodig zijn.
Labels herkennen 11
Modelbeschrijving (4). Dit is de alfanumerieke identificatiecode die u gebruikt om
documenten, stuurprogramma's en ondersteuning voor de computer op te zoeken.
Garantieperiode (5). Dit getal beschrijft de duur (in jaren) van de garantieperiode voor deze
computer.
Houd deze gegevens bij de hand wanneer u contact opneemt met de technische ondersteuning. Het servicelabel bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Certificaat van echtheid van Microsoft®: bevat de Windows®-productcode. U kunt de productcode
nodig hebben wanneer u een update van het besturingssysteem wilt uitvoeren of problemen met het systeem wilt oplossen. Dit certificaat bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Label met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer,
inclusief de volgende informatie:
Informatie over optionele apparaten voor draadloze communicatie en de keurmerken van een
aantal landen of regio's waarin deze apparaten zijn goedgekeurd voor gebruik. Een optioneel apparaat kan een WLAN-apparaat zijn. U kunt deze informatie nodig hebben als u het apparaat in het buitenland wilt gebruiken.
Het serienummer van de HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen).
Het label met kennisgevingen bevindt zich aan de onderkant van de computer.
12 Hoofdstuk 2 Verschillende onderdelen

3 Energiebeheer

Opties voor energiebeheer instellen

Energiebesparende standen gebruiken

Standaard zijn twee energiebesparende voorzieningen ingeschakeld: de slaapstand en de hibernationstand.
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, knippert het aan/uit-lampje en wordt het scherm leeggemaakt. Uw werk wordt opgeslagen in het geheugen, waardoor het beëindigen van de slaapstand sneller gaat dan het beëindigen van de hibernationstand. Als de slaapstand gedurende lange tijd geactiveerd is of als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de slaapstand is geactiveerd, wordt de hibernationstand geactiveerd.
Wanneer de hibernationstand wordt geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in een hibernationbestand op de vaste schijf en wordt de computer afgesloten.
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand of hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een schijf of een externemediakaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van audio- of videokwaliteit, verlies van audio- of videoafspeelfunctionaliteit of verlies van informatie.
OPMERKING: Wanneer de computer in de slaapstand of de hibernationstand staat, is het niet
mogelijk om netwerkverbindingen te activeren of de computer te gebruiken.
Slaapstand activeren en beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de slaapstand wordt geactiveerd als de computer 15 minuten inactief is wanneer accuvoeding wordt gebruikt, en 30 minuten inactief is als een externe voedingsbron wordt gebruikt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows.
Als de computer is ingeschakeld, kunt u op elk van de volgende manieren de slaapstand activeren:
Druk op fn+f1.
Verschuif de aan/uit-schakelaar en laat deze direct weer los.
Sluit het beeldscherm.
Klik op Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Slaapstand.
Opties voor energiebeheer instellen 13
U kunt de slaapstand op een van de volgende manieren beëindigen:
Verschuif de aan/uit-schakelaar en laat deze direct weer los.
Als het beeldscherm is gesloten, opent u het beeldscherm.
Druk op een toets op het toetsenbord.
Wanneer de slaapstand wordt beëindigd, gaat het aan/uit-lampje branden en verschijnt uw werk op het scherm op het punt waar u was gestopt met werken en de slaapstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de slaapstand te beëindigen,
moet u uw Windows-wachtwoord opgeven voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Hibernationstand activeren en beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de hibernationstand wordt geactiveerd als de computer 1080 minuten (18 uur) inactief is wanneer accuvoeding wordt gebruikt, 1080 minutes (18 uur) inactief is als een externe voedingsbron wordt gebruikt, of wanneer de accu een kritiek lage acculading bereikt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows.
U activeert als volgt de hibernationstand:
Klik op Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Hibernate
(Hibernationstand).
U beëindigt als volgt de hibernationstand:
Verschuif de aan/uit-schakelaar en laat deze direct weer los.
Wanneer de hibernationstand wordt beëindigd, gaat het aan/uit-lampje branden en verschijnt uw werk op het scherm op het punt waar u was gestopt met werken en de hibernationstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de hibernationstand te
beëindigen, moet u uw Windows-wachtwoord opgeven voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.

Energiebeheerschema's gebruiken

Een energiebeheerschema is een verzameling systeeminstellingen waarmee wordt beheerd hoe de computer gebruik maakt van energie. Met behulp van energiebeheerschema's kunt u energie besparen en de prestaties van de computer maximaliseren.
De volgende energiebeheerschema's zijn beschikbaar:
Aanbevolen door HP
Grote prestaties
Energiebesparing
Met behulp van Eigenschappen voor Energiebeheer kunt u de instellingen van deze energiebeheerschema’s wijzigen.
Huidig energiebeheerschema weergeven
Klik op het accumeterpictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
14 Hoofdstuk 3 Energiebeheer
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > System and Security (Systeem en beveiliging) >
Power Options (Energiebeheer).
Ander energiebeheerschema selecteren
Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en selecteer een energiebeheerschema in
de lijst.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > System and Security (Systeem en beveiliging) >
Energiebeheer en selecteer een energiebeheerschema in de lijst.
Energiebeheerschema’s aanpassen
1. Klik op het accumeterpictogram in het systeemvak en klik vervolgens op Power Options
(Energiebeheer).
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > System and Security (Systeem en beveiliging) >
Power Options (Energiebeheer).
2. Selecteer een energiebeheerschema en klik vervolgens op Instellingen voor schema wijzigen.
3. Wijzig de instellingen naar eigen inzicht.
4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen om meer instellingen te wijzigen.

Wachtwoord instellen voor beëindigen slaapstand of hibernationstand

Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen van de slaapstand of de hibernationstand:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > System and Security (Systeem en beveiliging) >
Power Options (Energiebeheer).
2. In het linkervenster klikt u op Require a password on wakeup (Wachtwoord vereisen bij
ontwaken).
3. Click Momenteel niet-beschikbare instellingen wijzigen.
4. Klik op Require a password (recommended) (Een wachtwoord vereisen (aanbevolen)).
5. Klik op Save changes (Wijzigingen opslaan).

Externe netvoeding gebruiken

Externe voeding wordt geleverd via een goedgekeurde netvoedingsadapter.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter, of een door HP geleverde compatibele adapter.
Sluit de computer aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties:
Externe netvoeding gebruiken 15
WAARSCHUWING! Laad de accu niet op aan boord van een vliegtuig.
wanneer u een accu oplaadt of kalibreert;
wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast;
wanneer u informatie naar een cd of dvd schrijft.
Als u de computer aansluit op een externe netvoedingsbron, gebeurt het volgende:
De accu laadt op.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het energiemeterpictogram in het systeemvak van
vorm.
Als u het apparaat loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over op accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Als
u de helderheid van het beeldscherm wilt verhogen, drukt u op de hotkey fn+f4 of sluit u de netvoedingsadapter opnieuw aan.

Netvoedingsadapter aansluiten

WAARSCHUWING! U kunt als volgt het risico van een elektrische schok en schade aan de apparatuur
beperken:
Sluit het netsnoer aan op een geaard stopcontact dat altijd gemakkelijk te bereiken is.
Koppel de computer los van de netvoeding door de stekker uit het stopcontact te halen (niet door het netsnoer los te koppelen van de computer).
Als bij het product een geaard netsnoer met een geaarde stekker is geleverd, sluit u het netsnoer aan op een geaard stopcontact. Probeer niet de aarding te omzeilen door bijvoorbeeld adapters of stekkerdozen zonder aarding te gebruiken. De aarding is een belangrijke veiligheidsvoorziening.
U sluit als volgt de computer aan op een externe voedingsbron:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de voedingsconnector (1) van de computer.
2. Sluit het ene uiteinde van het netsnoer aan op de netvoedingsadapter (2).
16 Hoofdstuk 3 Energiebeheer
3. Steek het andere uiteinde van het netsnoer in een stopcontact (3).

Accuvoeding gebruiken

Als de computer over een opgeladen accu beschikt en de computer is niet aangesloten op een externe voedingsbron, dan werkt de computer op accuvoeding. Wanneer de computer is aangesloten op een externe netvoedingsbron, werkt de computer op netvoeding.
Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op externe voeding werkt via de netvoedingsadapter, schakelt de computer over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter wordt losgekoppeld van de computer.
OPMERKING: De helderheid van het beeldscherm wordt verlaagd om accuvoeding te besparen
wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding. Als u de helderheid van het beeldscherm wilt verhogen, gebruikt u de hotkey fn+f4 of sluit u de netvoedingsadapter opnieuw aan.
U kunt een accu in de computer laten zitten of de accu verwijderen en opbergen. Dit is afhankelijk van de manier waarop u de computer gebruikt. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de computer is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw werk beschermd in geval van een stroomstoring. Een accu in de computer wordt echter langzaam ontladen wanneer de computer is uitgeschakeld en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde accu, een
door HP geleverde vervangende accu of een door HP geleverde compatibele accu.
De levensduur van de accu kan verschillen, afhankelijk van instellingen voor energiebeheer, geopende programma's, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die op de computer is aangesloten en andere factoren.

Acculading weergeven

Beweeg de cursor over het pictogram Accumeter in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk.
Accuvoeding gebruiken 17

Accu-informatie vinden in Help en ondersteuning

Help en ondersteuning biedt de volgende tools en informatie:
Accucontroletool voor het testen van de accuprestaties
Informatie over kallibratie, energiebeheer en een juist onderhoud en juiste opslag, om de
levensduur van de accu te maximaliseren
Informatie over accutypen, specificaties, levenscycli en capaciteit
U krijgt als volgt toegang tot informatie over de accu's:
Selecteer Start > Help en ondersteuning > Learn (Leren) > Power Plans:
(Energiebeheerschema's: veelgestelde vragen).

Accucontrole

Help en ondersteuning biedt informatie over de status van de accu die is geïnstalleerd in de computer.
U voert Accucontrole als volgt uit:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer.
OPMERKING: Voor een juist functioneren van Accucontrole is het noodzakelijk dat de computer
is aangesloten op een externe voedingsbron.
2. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Troubleshoot (Problemen oplossen) > Power,
Thermal and Mechanical (Energie, thermisch en mechanisch).
3. Klik op het tabblad Power (Energie) en klik vervolgens op Battery Check (Accucontrole).
Accucontrole test de accu en de accucellen om te controleren of deze naar behoren functioneren, en rapporteert vervolgens de resultaten van de test.

Accu plaatsen of verwijderen

VOORZICHTIG: Bij het verwijderen van een accu die de enige beschikbare voedingsbron vormt,
kunnen er gegevens verloren gaan. Sla uw werk op en activeer de hibernationstand of schakel de computer uit voordat u een accu verwijdert die de enige voedingsbron is. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.
U plaatst de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
18 Hoofdstuk 3 Energiebeheer
2. Breng de tabs op de accu op één lijn met de uitsparingen in de computer en plaats de accu in de
accuruimte. De accu-ontgrendelingen vergrendelen de accu automatisch.
U verwijdert de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
2. Verschuif de accu-ontgrendelingen (1) om de accu los te koppelen en verwijder de accu (2).

Accu opladen

WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
De accu wordt opgeladen wanneer de computer is aangesloten op een externe voedingsbron via een netvoedingsadapter of een optionele voedingsadapter.
De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het opladen verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
Accuvoeding gebruiken 19
Het opladen kan langer duren wanneer de accu nieuw is, langer dan twee weken niet is gebruikt of veel warmer of kouder is dan de normale kamertemperatuur.
Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te verlengen en de nauwkeurigheid van de weergave van de acculading te optimaliseren:
Als u een nieuwe accu oplaadt, wacht u tot de accu volledig is opgeladen voordat u de computer
inschakelt.
Laad de accu op tot het acculampje van het apparaat uit gaat.
OPMERKING: Als de computer is ingeschakeld wanneer de accu wordt opgeladen, is het
mogelijk dat de Energiemeter in het systeemvak aangeeft dat de accu voor 100 procent is opgeladen, terwijl dit nog niet het geval is.
Laad de accu pas op wanneer deze door normaal gebruik is ontladen tot ongeveer 5 procent van
de volledige lading.
Als de accu één maand of langer niet is gebruikt, is het noodzakelijk de accu te kalibreren in plaats
van op te laden.
Het acculampje geeft als volgt de status van de acculading aan:
Aan: de accu wordt opgeladen.
Knipperend: de accu die de enige beschikbare voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu
een kritiek laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te knipperen.
Uit: de accu is volledig opgeladen, in gebruik of niet geïnstalleerd.

Ontladingstijd van de accu maximaliseren

De ontladingstijd van de accu varieert afhankelijk van de voorzieningen die u gebruikt terwijl het apparaat op accuvoeding werkt. De maximale ontladingstijd neemt geleidelijk af omdat de capaciteit van de accu afneemt ten gevolge van bepaalde natuurlijke processen.
Tips om de ontladingstijd van de accu te maximaliseren:
Verlaag de helderheid van het beeldscherm.
Verwijder de accu uit de computer als deze niet wordt gebruikt of opgeladen.
Bewaar de accu op een koele, droge plaats.

Omgaan met een lage acculading

In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn ingesteld. Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem daarop reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows. Voorkeuren die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes.
Lage acculading herkennen
Als een accu die de enige voedingsbron van de computer is, bijna leeg is, begint het acculampje snel te knipperen.
Als u niets onderneemt wanneer de accu bijna leeg is, wordt het niveau van de acculading kritiek en gaat het acculampje snel knipperen.
20 Hoofdstuk 3 Energiebeheer
Wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het volgende:
Als de hibernationstand is ingeschakeld en de computer aan staat of in de slaapstand staat, wordt
de hibernationstand geactiveerd.
Als de hibernationstand is uitgeschakeld en de computer aan staat of in de slaapstand staat, blijft
de computer nog even in de slaapstand staan. Vervolgens wordt de computer uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
Accuvoeding gebruiken 21
Problemen met lage acculading verhelpen
VOORZICHTIG: Wacht met het herstellen van de voeding totdat het aan/uit-lampje uit is. U beperkt
zo het gegevensverlies wanneer het ladingsniveau van de accu in de computer kritiek laag is geworden en de hibernationstand is geactiveerd.
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan:
netvoedingsadapter
optionele voedingsadapter
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is
1. Schakel de computer uit of activeer de hibernationstand.
2. Verwijder de lege accu en plaats vervolgens een volle accu.
3. Zet de computer aan.
Lage acculading verhelpen wanneer er geen voedingsbron beschikbaar is
Activeer de hibernationstand.
– of –
Sla uw werk op en sluit de computer af.
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de hibernationstand niet kan beëindigen
Ga als volgt te werk als de computer niet voldoende acculading heeft om de hibernationstand te beëindigen:
1. Plaats een opgeladen accu of sluit de computer aan op een externe voedingsbron.
2. Beëindig de hibernationstand door de aan/uit-schakelaar te verschuiven en direct weer los te laten.

Accu kalibreren

Kalibreer een accu in de volgende gevallen:
als de weergegeven acculading onjuist lijkt te zijn
als u constateert dat de werktijd van de accu duidelijk anders is dan tevoren
Zelfs als een accu intensief wordt gebruikt, is het niet nodig om de accu vaker dan eens per maand te kalibreren. Het is ook niet nodig om een nieuwe accu te kalibreren.
Stap 1: Laad de accu volledig op
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
OPMERKING: De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het
opladen verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
22 Hoofdstuk 3 Energiebeheer
Ga als volgt te werk om de accu volledig op te laden:
1. Plaats de accu in de computer.
2. Sluit de computer aan op een netvoedingsadapter of een optionele voedingsadapter en sluit de
adapter vervolgens aan op een externe netvoedingsbron.
Het acculampje van de computer gaat branden.
3. Zorg dat de computer op de externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen.
Het acculampje van de computer gaat uit.
Stap 2: schakel de energiebesparende voorzieningen uit
1. Klik op het accumeterpictogram in het systeemvak en klik vervolgens op Power options
(Energiebeheer).
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > System and Security (Systeem en beveiliging) >
Power Options (Energiebeheer).
2. Klik onder het huidige energiebeheerschema op De schema-instellingen wijzigen.
3. Noteer de instellingen van Het beeldscherm uitschakelen na in de kolom Op accu, zodat u ze
na de kalibratie weer kunt instellen.
4. Wijzig de instellingen van Het beeldscherm uitschakelen na in Nooit.
5. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen.
6. Klik op het plusje naast Slaapstand en klik vervolgens op het plusje naast Sluimerstand na.
7. Noteer de instelling voor Op accu onder Sluimerstand na, zodat u deze instelling na de kalibratie
weer kunt opgeven.
8. Wijzig de instelling voor Op accu naar Nooit.
9. Klik op OK.
10. Klik op Wijzigingen opslaan.
Accuvoeding gebruiken 23
Stap 3: Ontlaad de accu
De computer moet ingeschakeld blijven tijdens het ontladen van de accu. De accu wordt ontladen, ongeacht of de computer in gebruik is. Wanneer u de computer gebruikt, verloopt het ontladen echter sneller.
Als u de computer onbeheerd wilt achterlaten tijdens het ontladen, slaat u uw gegevens op voordat
u de ontladingsprocedure start.
Als u de computer incidenteel gebruikt tijdens de ontladingsprocedure en u wachttijden voor
energiebesparing heeft ingesteld, kunnen de volgende verschijnselen optreden tijdens het ontladingsproces:
De monitor wordt niet automatisch uitgeschakeld.
De snelheid van de vaste schijf neemt niet automatisch af wanneer de computer inactief is.
De hibernationstand wordt niet automatisch geactiveerd.
Ga als volgt te werk om de accu te ontladen:
1. Koppel de computer los van de externe voedingsbron, maar schakel de computer niet uit.
2. Laat de computer op accuvoeding werken totdat de accu volledig is ontladen. Het acculampje gaat
knipperen wanneer de accu bijna ontladen is. Wanneer de accu volledig is ontladen, gaat het acculampje uit en wordt de computer afgesloten.
24 Hoofdstuk 3 Energiebeheer
Stap 4: Laad de accu volledig op
Ga als volgt te werk om de accu op te laden:
1. Zorg dat de computer op een externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen. Wanneer de accu volledig is opgeladen, gaat het acculampje op de computer uit.
U kunt de computer gewoon gebruiken terwijl de accu wordt opgeladen, maar het opladen gaat sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
2. Als de computer is uitgeschakeld, schakelt u deze in wanneer de accu volledig is opgeladen en
het acculampje uit is.
Stap 5: Hibernationstand en slaapstand opnieuw inschakelen
VOORZICHTIG: Als u de hibernationstand niet opnieuw inschakelt nadat u de accu heeft gekalibreerd,
kan de accu volledig worden ontladen. Hierdoor kunt u gegevens verliezen wanneer de acculading van de computer een kritiek laag niveau bereikt.
1. Klik op het accumeterpictogram in het systeemvak en klik vervolgens op Power options
(Energiebeheer).
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > System and Security (Systeem en beveiliging) >
Power Options (Energiebeheer).
2. Onder het huidige energiebeheerschema klikt u op Change plan settings (Schema-instellingen
wijzigen).
3. Voer opnieuw de instellingen in die u heeft genoteerd voor de items in de kolom Op accu.
4. Klik op Change advanced power settings (Geavanceerde instellingen voor energiebeheer
wijzigen).
5. Klik op het plusteken naast Sleep (Slaapstand) en klik vervolgens op het plusteken naast
Hibernate after (Hibernationstand na).
6. Voer opnieuw de instelling in die u heeft genoteerd voor Op accu.
7. Klik op OK.
8. Klik op Save changes (Wijzigingen opslaan).

Accuvoeding besparen

Selecteer het energiebeheerschema Energiebesparing via Energiebeheer onder System and
Security (Systeem en beveiliging) in het Configuratiescherm van Windows.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer u
deze niet gebruikt.
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u
deze apparatuur niet gebruikt.
Zet alle optionele externemediakaarten die u niet gebruikt stop, schakel ze uit of verwijder ze.
Accuvoeding gebruiken 25
Gebruik de hotkeys fn+f3 en fn+f4 om de helderheid van het scherm aan te passen aan de
omstandigheden.
Activeer de slaapstand of de hibernationstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.

Accu opbergen

VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen, om
beschadiging te voorkomen.
Als u een computer langer dan twee weken niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron, verwijdert u de accu en bergt u de accu afzonderlijk op.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
OPMERKING: Een opgeslagen accu moet om de zes maanden worden gecontroleerd. Als het
ladingspercentage minder dan 50 procent is, moet u de accu opladen voordat u deze weer opbergt.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.

Afvoeren van afgedankte accu's

WAARSCHUWING! Probeer de accu niet uit elkaar te halen, in elkaar te drukken of te doorboren,
zorg dat u geen kortsluiting veroorzaakt tussen de externe contactpunten en laat de accu niet in aanraking komen met water of vuur. Zo beperkt u het risico van brand en brandwonden.
Raadpleeg voor informatie over het afvoeren van afgedankte accu's de Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu.

Computer uitschakelen

VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet heeft
opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten sluit u alle geopende programma's af, waaronder het besturingssysteem, en worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Sluit de computer af in de volgende gevallen:
Als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer.
als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort kan worden aangesloten;
Als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron.
Hoewel u de computer kunt afsluiten met de aan/uit-schakelaar, is de aanbevolen procedure het gebruik van de opdracht Afsluiten van Windows.
Ga als volgt te werk om de computer af te sluiten:
OPMERKING: Als de computer in de slaapstand of de hibernationstand staat, moet u eerst de
slaapstand of de hibernationstand beëindigen voordat u de computer kunt afsluiten.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Klik op Start.
3. Klik op Afsluiten.
26 Hoofdstuk 3 Energiebeheer
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedures te gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
Druk op ctrl+alt+delete en klik vervolgens op het pictogram van de aan/uit-knop.
Verschuif de aan/uit-schakelaar en houdt deze minimaal vijf seconden vast.
Koppel de computer los van de externe voedingsbron en verwijder de accu uit de computer.
Computer uitschakelen 27
4Internet
De computer ondersteunt de volgende types internettoegang:
Bekabeld: u krijgt toegang tot internet door verbinding te maken met een breedbandnetwerk
middels de RJ-45-netwerkconnector.
Draadloos: voor mobiele toegang tot internet gebruikt u een draadloze verbinding. Raadpleeg het
gedeelte "Verbinding maken met een draadloos netwerk" voor informatie over het instellen van een draadloos netwerk of het toevoegen van de computer aan een bestaand draadloos netwerk.
28 Hoofdstuk 4 Internet

Verbinding maken met een bekabeld netwerk

Om verbinding te kunnen maken met een lokaal netwerk (LAN), is een (afzonderlijk aan te schaffen) 8­pins RJ-45-netwerkconnector nodig. Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, wat voorkomt dat de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord, sluit u de kabel aan op de computer met het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
U sluit de netwerkkabel als volgt aan:
WAARSCHUWING! Sluit geen modemkabel of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector,
om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector (1) van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2).
Verbinding maken met een bekabeld netwerk 29

Verbinding maken met een draadloos netwerk

Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken

Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven doorgegeven. De computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor draadloze communicatie:
WLAN-apparaat (wireless local area network): hiermee kunt u verbinding maken met draadloze
lokale netwerken (ook wel Wi-Fi netwerk, draadloos LAN of WLAN genoemd) in bedrijfsruimtes, bij u thuis en in openbare ruimtes, zoals vliegvelden, restaurants, café's, hotels en universiteiten. In een WLAN communiceert elk mobiel apparaat voor draadloze communicatie met een draadloze router of een draadloos toegangspunt.
HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): een draadloos WWAN-apparaat
(wireless wide area network) dat toegang biedt tot informatie op elke plek waar mobiele netwerkservices beschikbaar zijn. In een WWAN communiceert elk mobiel apparaat met het basisstation van een aanbieder van mobiele netwerkdiensten. Aanbieders van mobiele netwerkdiensten installeren netwerken van basisstations (vergelijkbaar met masten voor mobiele telefonie) die grote gebieden beslaan, waardoor ze dekking kunnen bieden in hele provincies, regio's of zelfs landen.
Bluetooth®-apparaat: een apparaat waarmee u een PAN (personal area network) tot stand kunt
brengen, zodat u verbinding kunt maken met andere apparaten die draadloze communicatie via Bluetooth ondersteunen, zoals computers, telefoons, printers, headsets, luidsprekers en camera's. In een PAN communiceert elk apparaat rechtstreeks met andere apparaten en moeten de apparaten zich relatief dicht bij elkaar bevinden, normaal gesproken binnen een straal van 10 meter van elkaar.
De computer ondersteunt de volgende IEEE-industriestandaards:
802.11b, de eerste populaire standaard, ondersteunt overdrachtssnelheden tot 11 Mbps en werkt
met een frequentie van 2,4 GHz.
802.11g ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 2,4 GHz.
Een 802.11g WLAN-apparaat is achterwaarts compatibel met 802.11b-apparaten, waardoor ze in hetzelfde netwerk kunnen functioneren.
Raadpleeg de informatie en de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt weten over draadloze technologie.
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerken herkennen
Pictogram Naam Beschrijving
Draadloze communicatie (ingeschakeld)
Draadloze communicatie (uitgeschakeld)
Geeft de locatie van de lampjes en knoppen voor draadloze communicatie op de computer aan. Wordt ook weergegeven bij de Wireless Assistant-software (Assistent voor draadloze communicatie) op de computer en geeft aan dat een of meer apparaten voor draadloze communicatie zijn ingeschakeld.
Wordt weergegeven bij de Wireless Assistant-software op de computer en geeft aan dat alle apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld.
30 Hoofdstuk 4 Internet
HP Connection Manager
Hiermee opent u HP Connection Manager (HP Verbindingsbeheer), waarmee u een verbinding tot stand kunt brengen met een HP apparaat voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen).
Bekabeld netwerk (verbonden)
Netwerk (verbonden) Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn
Netwerk (uitgeschakeld/niet verbonden)
Netwerk (niet verbonden)
Bekabeld netwerk (uitgeschakeld/niet verbonden)
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd en dat een of meer netwerkapparaten verbinding hebben met het netwerk.
geïnstalleerd, dat een of meer netwerkapparaten verbinding hebben met een draadloos netwerk en dat mogelijk een of meer netwerkapparaten verbinding hebben met een bekabeld netwerk.
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd, dat er geen netwerkverbindingen beschikbaar zijn of dat alle netwerkapparaten zijn uitgeschakeld via de knop voor draadloze communicatie of Wireless Assistant, en dat er geen netwerkapparaten verbinding hebben met een bekabeld netwerk.
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd en dat er netwerkverbindingen beschikbaar zijn, maar dat er geen netwerkapparaten verbinding hebben met een draadloos of bekabeld netwerk.
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd, dat alle netwerkapparaten of alle apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld in het configuratiescherm van Windows®, en dat er geen netwerkapparaten verbinding hebben met een bekabeld netwerk.
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken
U kunt de apparaten voor draadloze communicatie in de computer op een van de volgende manieren in- of uitschakelen:
Schakelaar voor draadloze communicatie
HP Connection Manager-software (alleen bepaalde modellen)
Wireless Assistant software (alleen bepaalde modellen).
Voorzieningen van het besturingssysteem.
Schakelaar voor draadloze communicatie gebruiken
De computer heeft een schakelaar voor draadloze communicatie, een of meer apparaten voor draadloze communicatie en een lampje voor draadloze communicatie. Standaard zijn alle apparaten voor draadloze communicatie geactiveerd en brandt het lampje voor draadloze communicatie blauw wanneer u de computer aanzet.
Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor draadloze communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie blauw brandt, zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie ingeschakeld. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie oranje is, zijn alle apparaten voor draadloze communicatie uitgeschakeld.
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn geactiveerd, kunt u met de schakelaar voor draadloze communicatie alle apparaten voor draadloze communicatie tegelijk in- of uitschakelen.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 31
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen)
U kunt HP Connection Manager gebruiken om verbinding te maken met WWAN's via het HP apparaat voor mobiel breedband in de computer (alleen bepaalde modellen).
Om Connection Manager te starten, klikt u op het pictogram Connection Manager
(Verbindingsbeheer) in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Selecteer Start > Alle programma's > HP Connection Manager > HP Connection Manager.
Raadpleeg de helpfunctie van de Connection Manager-software voor meer informatie.
Wireless Assistant-software gebruiken
Een apparaat voor draadloze communicatie kan worden in- of uitgeschakeld via Wireless Assistant (Assistent voor draadloze communicatie). Wanneer een apparaat voor draadloze communicatie is gedeactiveerd via het setupprogramma, moet het eerst opnieuw worden geactiveerd met behulp van het setupprogramma voordat het kan worden in- of uitgeschakeld via Wireless Assistant.
OPMERKING: Als u een apparaat voor draadloze communicatie activeert of inschakelt, betekent dit
niet dat de computer automatisch verbinding maakt met een netwerk of met een voor Bluetooth geschikt apparaat.
Om de status van de apparaten voor draadloze communicatie te bekijken, klikt u op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan de linkerkant van het systeemvak) en plaatst u de aanwijzer op het pictogram voor draadloze communicatie.
Als het pictogram voor draadloze communicatie niet wordt weergegeven in het systeemvak, wijzigt u als volgt de eigenschappen voor Wireless Assistant:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Network and Internet (Netwerk en internet) > HP
Wireless Assistant (HP Assistent voor draadloze communicatie).
2. Klik op Eigenschappen.
3. Schakel het selectievakje HP Wireless Assistant icon in notification area (Pictogram voor HP
Wireless Assistant in systeemvak) in.
4. Klik op Apply (Toepassen).
5. Klik op Sluiten.
Raadpleeg de online helpfunctie van de Wireless Assistant-software voor meer informatie:
1. Open Wireless Assistant door te dubbelklikken op het pictogram in het systeemvak.
2. Klik op de knop Help.
In het eigenschappendialoogvenster van Wireless Assistant kunt u de aan/uit-knoppen voor elk geïnstalleerd apparaat voor draadloze communicatie afzonderlijk weergeven. U geeft de aan/uit­knoppen als volgt weer:
1. Dubbelklik op het pictogram Wireless Assistant in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk.
2. Klik op Properties (Eigenschappen).
32 Hoofdstuk 4 Internet
3. Schakel het selectievakje Independent controls for installed wireless devices (Onafhankelijke
knoppen voor geïnstalleerde apparaten voor draadloze communicatie) in en klik op Apply (Toepassen).
4. Klik op Turn off (Uitschakelen) of Turn on (Inschakelen) om dit voor elk apparaat voor draadloze
communicatie afzonderlijk in te stellen.
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken
Ook sommige besturingssystemen bieden de mogelijkheid om de geïntegreerde apparaten voor draadloze communicatie en de draadloze verbinding te beheren. Windows kent bijvoorbeeld de voorziening Netwerkcentrum, waarmee u de volgende taken kunt uitvoeren: een verbinding of een netwerk instellen, verbinding maken met een netwerk, draadloze netwerken beheren, een diagnose stellen van netwerkproblemen en netwerkproblemen oplossen.
Om Netwerkcentrum te openen, selecteert u Start > Configuratiescherm > Netwerkcentrum.
Selecteer Start > Help en ondersteuning voor meer informatie.

Draadloos netwerk gebruiken

Met een WLAN-apparaat kunt u toegang krijgen tot een draadloos netwerk (WLAN), dat bestaat uit andere apparaten en accessoires die met elkaar zijn verbonden door een draadloze router of een draadloos toegangspunt.
OPMERKING: De termen draadloze router en draadloos toegangspunt worden vaak door elkaar
gebruikt.
Grote draadloze netwerken, zoals draadloze bedrijfsnetwerken en openbare draadloze netwerken,
werken meestal met draadloze toegangspunten, die een groot aantal apparaten en accessoires ondersteunen en kritieke netwerkfuncties kunnen afschermen.
Een draadloos thuisnetwerk of een klein draadloos kantoornetwerk werkt meestal met een
draadloze router, die ervoor zorgt dat meerdere draadloze en bekabelde apparaten een internetverbinding, een printer en bestanden kunnen delen zonder dat daar extra hardware of software aan te pas komt.
Als u het WLAN-apparaat in de computer wilt gebruiken, moet u verbinding maken met een WLAN­infrastructuur (aangeboden door een aanbieder van netwerkdiensten of een openbaar netwerk of bedrijfsnetwerk).
Draadloos netwerk installeren
Als u een draadloos netwerk wilt installeren en verbinding wilt maken met internet, heeft u de volgende apparatuur nodig:
een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een internetservice met hoge snelheid via
een abonnement bij een internetprovider;
een (afzonderlijk aan te schaffen) draadloze router (2);
computer voorzien van een draadloos apparaat (3)
De volgende afbeelding laat een voorbeeld zien van een installatie van een draadloos netwerk dat is verbonden met internet.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 33
Naarmate uw netwerk groter wordt, kunnen extra draadloze en bekabelde apparaten op het netwerk worden aangesloten voor toegang tot internet.
Als u hulp nodig heeft bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleegt u de informatie die de routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
Draadloos netwerk beveiligen
Aangezien de WLAN-standaard is ontwikkeld met slechts beperkte beveiligingsfuncties die niet zijn opgewassen tegen krachtige aanvallen, is het van cruciaal belang dat u begrijpt dat draadloze netwerken gevoelig zijn voor de welbekende en goed gedocumenteerde veiligheidsrisico's.
Draadloze netwerken in openbare zones, of "hotspots", zoals café's en luchthavens, zijn mogelijk helemaal niet beveiligd. Door fabrikanten van producten voor draadloze communicatie en aanbieders van hotspotservices worden nieuwe technologieën ontwikkeld om de openbare ruimte veiliger en anoniemer te maken. Als u zich zorgen maakt om de beveiliging van uw computer op een hotspot, kunt u uw netwerkactiviteiten het beste beperken tot niet-kritieke e-mailactiviteiten en oppervlakkig surfen op internet.
Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos netwerk, is het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te beveiligen tegen onbevoegde toegang. De gangbare beveiligingsniveaus zijn Wi-Fi Protected Access (WPA)-Personal en Wired Equivalent Privacy (WEP). Aangezien draadloze radiosignalen tot buiten het netwerk reiken, kunnen andere WLAN-apparaten onbeschermde signalen opvangen en (onuitgenodigd) verbinding maken met uw netwerk of informatie opvangen die via het netwerk wordt verzonden. U kunt echter de volgende voorzorgsmaatregelen nemen om uw draadloze netwerk hiertegen te beschermen:
Gebruik een zender met ingebouwde beveiliging
Veel draadloze basisstations, gateways of routers bevatten ingebouwde beveiligingsvoorzieningen zoals draadloze beveiligingsprotocollen en firewalls. Met behulp van de juiste draadloze zender kunt u uw netwerk beschermen tegen de meest voorkomende beveiligingsrisico’s van draadloze communicatie.
Gebruik een firewall
Een firewall is een barrière die zowel gegevens als verzoeken om gegevens die naar uw netwerk zijn verzonden controleert en die eventuele verdachte onderdelen verwijdert. Firewalls zijn er in vele variaties, zowel softwarematige als hardwarematige. Sommige netwerken maken gebruik van een combinatie van beide types.
Gebruik codering voor draadloze communicatie
Voor een draadloos netwerk zijn verschillende geavanceerde coderingsprotocollen beschikbaar. Kies de oplossing die het beste werkt voor de beveiliging van uw netwerk:
Wired Equivalent Privacy (WEP) is een beveiligingsprotocol voor draadloze communicatie
dat alle netwerkgegevens codeert en een WEP-sleutel verzendt. Normaal gesproken kunt u het netwerk de WEP-sleutel laten toewijzen. U kunt echter ook zelf een sleutel instellen, een
34 Hoofdstuk 4 Internet
andere sleutel genereren of andere geavanceerde opties kiezen. Zonder de juiste sleutel kunnen anderen niet gebruikmaken van het draadloze netwerk.
WPA (Wi-Fi Protected Access) maakt, net zoals WEP, gebruik van beveiligingsinstellingen
om gegevens te coderen en te decoderen die via het netwerk worden verzonden. In tegenstelling tot WEP, waarbij één statische beveiligingssleutel wordt gebruikt voor coderingen, maakt WPA gebruik van TKIP (temporal key integrity protocol) om voor elk gegevenspakket een nieuwe sleutel te genereren. WPA genereert ook verschillende sets sleutels voor elk apparaat in het netwerk.
Verbinding maken met een draadloos netwerk
Ga als volgt te werk om verbinding te maken met het draadloze netwerk:
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat is ingeschakeld, brandt het
lampje voor draadloze communicatie blauw. Als het lampje oranje is, drukt u op de knop voor draadloze communicatie.
2. Klik op het netwerkpictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
3. Selecteer uw WLAN in de lijst.
4. Klik op Verbinding maken.
Als het netwerk een beveiligd draadloos netwerk is, wordt u verzocht een netwerkbeveiligingssleutel in te voeren. Dit is een beveiligingscode. Typ de code en klik daarna op OK om de verbinding tot stand te brengen.
OPMERKING: Als er geen WLAN's worden weergegeven, betekent dit dat u zich buiten het
bereik van een draadloze router of toegangspunt bevindt.
OPMERKING: Als het netwerk waarmee u verbinding wilt maken niet wordt weergegeven, klikt
u op Netwerkcentrum openen en klikt u daarna op Verbinding of netwerk instellen. Er verschijnt een lijst met opties. U kunt ervoor kiezen om handmatig te zoeken naar een netwerk en hier verbinding mee te maken, of om een nieuwe netwerkverbinding in te stellen.
Nadat de verbinding tot stand is gebracht, plaatst u de aanwijzer op het netwerkpictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk om de naam en status van de verbinding te controleren.
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al naar gelang
de WLAN-implementatie, het merk router, interferentie van andere elektronische apparaten en fysieke belemmeringen in de vorm van wanden en vloeren.
Meer informatie over het gebruik van een draadloos netwerk is beschikbaar via de volgende hulpbronnen:
Informatie van uw internetprovider en de instructies van de fabrikant die bij de router en andere
apparatuur voor draadloze netwerken zijn geleverd
Help en ondersteuning, waar u informatie vindt en koppelingen naar websites.
Neem voor een lijst met openbare draadloze netwerken bij u in de buurt contact op met uw internetprovider of zoek op het web. Ga naar de website van uw internetprovider of zoek op internet met de zoekterm "hotspot". Informeer bij elke locatie met een openbaar draadloos netwerk naar de kosten en de vereisten voor een verbinding.
Neem contact op met uw netwerkbeheerder of IT-afdeling voor aanvullende informatie over de manier waarop u met de computer verbinding kunt maken met een bedrijfsnetwerk.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 35
Naar een ander netwerk roamen
Wanneer u uw computer binnen het bereik van een ander draadloos netwerk plaatst, probeert Windows verbinding te maken met dat netwerk. Als de poging slaagt, wordt uw computer automatisch verbonden met het nieuwe netwerk. Als het nieuwe netwerk niet door Windows wordt herkend, volgt u dezelfde procedure die u eerder gebruikte om verbinding te maken met uw draadloze netwerk.
36 Hoofdstuk 4 Internet

HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen)

HP mobiel breedband stelt de computer in staat gebruik te maken van WWAN's (wireless wide area networks) om toegang te krijgen tot internet vanaf meer plaatsen en binnen grotere gebieden dan mogelijk is met WLAN's. Voor gebruik van HP mobiel breedband heeft u een mobielnetwerkexploitant nodig (aanbieder van mobiele netwerkdiensten genoemd). In de meeste gevallen is dat een beheerder van een netwerk voor mobiele telefonie. De dekking voor HP mobiel breedband komt overeen met de dekking voor spraak via mobiele telefonie.
Als u HP mobiel breedband gebruikt in combinatie met de diensten van een aanbieder van mobiele telefonie, heeft u de vrijheid om verbonden te blijven met internet, e-mailberichten te verzenden of verbinding te maken met uw bedrijfsnetwerk, ook als u onderweg bent of zich buiten het bereik van Wi­Fi-hotspots bevindt.
De activatievereisten voor Code Division Multiple Access (CDMA) en Global System for Mobile Communications (GSM) zijn verschillend, aangezien CDMA een MEID vereist en GSM een SIM plus de SIM-informatie vereist.
HP mobiel breedband ondersteunt de volgende technologieën:
HSPA (High Speed Packet Access): biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard GSM.
Mogelijk heeft u voor activering van de HSPA-service het IMEI-nummer (International Mobile Equipment Identity) van de HP module voor mobiel breedband nodig om de dienst voor mobiel breedband te activeren. Het IMEI-nummer is gedrukt op een label in de accuruimte van de computer.
Aanbieders van HSPA-mobiele netwerkdiensten vereisen het gebruik van een SIM-kaart (subscriber identity module). Een SIM-kaart bevat basisinformatie over u, zoals een pincode (persoonlijk identificatienummer), alsmede netwerkinformatie.
Bij sommige computers is een SIM-kaart vooraf geïnstalleerd in de accuruimte. Als de SIM-kaart niet vooraf is geïnstalleerd, wordt deze mogelijk meegeleverd bij het pakket met de informatie over HP mobiel breedband die bij uw computer is verstrekt, of verstrekt de aanbieder van mobiele netwerkdiensten deze los van de computer.
Informatie over het plaatsen en verwijderen van de SIM-kaart vindt u onder "SIM-kaart plaatsen" en "SIM-kaart verwijderen" in dit hoofdstuk.
EV-DO (Evolution Data Optimized): biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard CDMA.
Mogelijk heeft u de Mobile Equipment Identifier (MEID) van de HP module voor mobiel breedband nodig om de dienst voor mobiel breedband te activeren. De MEID is gedrukt op een label in de accuruimte van de computer.
Informatie over HP mobiel breedband en over de manier waarop u de service van een aanbieder van mobiele netwerkdiensten activeert, vindt u in het pakket met de informatie over HP mobiel breedband die bij de computer is geleverd. Ga naar de website van HP op
mobilebroadband en klik op de koppeling voor uw land of regio voor meer informatie.
http://www.hp.com/go/
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) 37

SIM-kaart plaatsen

VOORZICHTIG: Als u een SIM plaatst, plaatst u de kaart met de schuine hoek op de wijze zoals
weergegeven op de afbeelding. Als een SIM achterstevoren of ondersteboven wordt geplaatst, klikt de accu mogelijk niet goed vast en wordt er mogelijk schade aangericht aan de SIM en aan de SIM­connector.
Gebruik zo min mogelijk kracht als u een SIM plaatst, om schade aan de connectors te beperken.
U plaatst een SIM-kaart als volgt:
1. Schakel de computer uit. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand
staat, zet u de computer aan door de aan/uit-schakelaar te verschuiven. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
6. Verwijder de accu.
7. Plaats de SIM-kaart in het daarvoor bestemde slot en duw de SIM-kaart voorzichtig in het slot totdat
deze stevig op zijn plaats zit.
8. Plaats de accu terug.
OPMERKING: HP mobiel breedband is uitgeschakeld als de accu niet wordt teruggeplaatst.
9. Sluit de externe voedingsbron opnieuw aan.
10. Sluit externe apparaten opnieuw aan.
11. Zet de computer aan.
38 Hoofdstuk 4 Internet

SIM-kaart verwijderen

U verwijdert een SIM-kaart als volgt:
1. Schakel de computer uit. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand
staat, zet u de computer aan door de aan/uit-schakelaar te verschuiven. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
6. Verwijder de accu.
7. Druk de SIM-kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
8. Plaats de accu terug.
9. Sluit de externe voedingsbron opnieuw aan.
10. Sluit externe apparaten opnieuw aan.
11. Zet de computer aan.
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) 39

Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken

Een Bluetooth-apparaat maakt draadloze communicatie over korte afstanden mogelijk, ter vervanging van de traditionele communicatie via fysieke kabels tussen elektronische apparaten zoals de volgende:
computers (desktopcomputer, notebookcomputer, PDA)
telefoons (mobiele telefoons, draadloze telefoons, gecombineerde gsm/pda's (smartphones))
imagingapparaten (printers, camera's)
geluidsapparatuur (hoofdtelefoons, luidsprekers)
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal Area Network - persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de helpfunctie van de Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van Bluetooth-apparaten.
40 Hoofdstuk 4 Internet

Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS)

HP adviseert om een computer met Bluetooth niet te gebruiken als host of als gateway die door andere computers kan worden gebruikt om verbinding met internet te maken. Wanneer twee of meer computers met elkaar zijn verbonden via Bluetooth en ICS is ingeschakeld op een van de computers, kunnen de andere computers mogelijk geen verbinding maken met internet via het Bluetooth-netwerk.
De kracht van Bluetooth is de synchronisatie van gegevensoverdracht tussen uw Mini en draadloze apparatuur zoals mobiele telefoons, printers, camera's en PDA's. Het is niet mogelijk twee of meer computers continu verbinding te laten houden met internet via Bluetooth. Dit is een beperking van Bluetooth en het besturingssysteem Windows.
Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS) 41

5 Multimedia

Multimediavoorzieningen

De computer bevat multimediavoorzieningen waarmee u muziek kunt beluisteren, naar films kunt kijken en afbeeldingen en foto's kunt bekijken. De computer beschikt mogelijk over de volgende multimediacomponenten:
geïntegreerde luidsprekers om muziek te beluisteren;
geïntegreerde webcam waarmee u foto's en video's kunt vastleggen;
vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek, films, afbeeldingen en foto's kunt
weergeven en beheren.
OPMERKING: De computer beschikt mogelijk niet over alle vermelde componenten.
In de volgende gedeelten wordt uitgelegd hoe u de multimediacomponenten van uw computer herkent en gebruikt.

Multimediacomponenten herkennen

De volgende afbeelding en tabel geven informatie over de multimediavoorzieningen van de computer.
42 Hoofdstuk 5 Multimedia
Onderdeel Beschrijving
(1) Webcam Hiermee legt u foto's en video's vast.
OPMERKING: Als u video's wilt opnemen en bewerken,
kunt u gebruik maken van de vooraf geïnstalleerde webcamsoftware Arcsoft WebCam Companion 3.
(2) Webcamlampje Aan: de webcam is in gebruik.
(3) Interne microfoon Hiermee kunt u geluid opnemen.
(4) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het geluid van het apparaat weergegeven.
(5) Hotkey Geluid harder Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om het
luidsprekergeluid harder te zetten.
(6) Hotkey Geluid zachter Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om het
(7) Hotkey Geluid uit Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om het
(8) Audio-uitgang (hoofdtelefoon)/audio-ingang
(microfoon)
luidsprekergeluid zachter te zetten.
luidsprekergeluid uit te schakelen.
Hierop kunt u optionele stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset of een televisietoestel aansluiten, om het geluid via dat apparaat weer te geven. Ook kunt u hierop de microfoon van een optionele headset aansluiten.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de
hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende informatie over veiligheid.
Multimediavoorzieningen 43
Onderdeel Beschrijving

Geluidsvolume aanpassen

U kunt het geluidsvolume regelen met de volgende voorzieningen:
hotkey voor geluidsvolume van de computer: een combinatie van de fn-toets (1) met de functietoets
f8 (2), f10 (3) of f11 (4):
Druk op fn+f8 om het geluid uit of weer in te schakelen.
Druk op fn+f10 om het geluid zachter te zetten.
Druk op fn+f11 om het geluid harder te zetten.
OPMERKING: Wanneer u een apparaat aansluit op de
hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers uitgeschakeld.
De audiocomponent moet een connector met vier pinnen hebben.
Volumeregeling van Windows®:
a. Klik op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
b. U kunt het geluid harder of zachter zetten door de schuifregelaar omhoog of omlaag te
schuiven. Klik op het pictogram Mute Speakers (Luidsprekers dempen) om het geluid uit te schakelen.
44 Hoofdstuk 5 Multimedia
– of –
a. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak en klik op
Volumemixer openen.
b. In de kolom Luidsprekers verhoogt of verlaagt u het geluidsvolume door de schuifregelaar
omhoog of omlaag te bewegen. U kunt het geluid ook uitschakelen door op het pictogram Mute Speakers (Luidsprekers dempen) te klikken.
Als het pictogram Luidsprekers niet in het systeemvak staat, plaatst u het als volgt in het systeemvak:
a. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de
pijl aan de linkerkant van het systeemvak).
b. Klik op Meldingspictogrammen aanpassen.
c. Selecteer onder Gedrag de optie Show icon and notifications (Pictogram en meldingen
weergeven) voor het pictogram Volume.
d. Klik op OK.
Volumeregeling van programma:
Het volume kan ook binnen bepaalde programma’s worden geregeld.

Multimediasoftware

De computer bevat vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek kunt afspelen, naar films kunt kijken en afbeeldingen en foto's kunt bekijken.

Andere vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken

U zoekt als volgt andere vooraf geïnstalleerde multimediasoftware op:
Selecteer Start > Alle programma's en open het multimediaprogramma dat u wilt gebruiken. Klik
bijvoorbeeld op Windows Media Player als u een audio-cd wilt afspelen met Windows Media Player (alleen bepaalde modellen).
OPMERKING: Sommige programma’s bevinden zich mogelijk in submappen.

Multimediasoftware installeren vanaf internet

Om multimediasoftware te installeren via internet, gaat u naar de website van de softwarefabrikant
en volgt u de instructies.
OPMERKING: Via internet gedownloade software kan virussen bevatten. Raadpleeg het hoofdstuk
"Beveiliging" voor meer informatie.
Multimediasoftware 45

Audio

De computer bevat een aantal audiovoorzieningen, waarmee u het volgende kunt doen:
muziek afspelen via de computerluidsprekers en/of aangesloten externe luidsprekers;
Geluid opnemen met de interne microfoon of een optionele externe headsetmicrofoon aansluiten
Muziek downloaden van internet
Multimediapresentaties maken met beeld en geluid
Beeld en geluid overbrengen met expresberichtenprogramma's

Externe audioapparatuur aansluiten

WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende informatie over veiligheid.
Als u externe apparaten zoals externe luidsprekers, een hoofdtelefoon of een headsetmicrofoon wilt aansluiten, raadpleegt u de bij het apparaat verstrekte informatie. Voor optimale resultaten zijn de volgende tips van belang:
Zorg dat de apparaatkabel een connector met vier pinnen heeft die zowel audio-uit (hoofdtelefoon)
als audio-in (microfoon) ondersteunt.
Zorg dat de kabel van het externe apparaat correct is aangesloten op de connector van de
computer.
Installeer alle stuurprogramma's die zijn vereist voor het externe apparaat.
OPMERKING: Een stuurprogramma is een vereist programma dat fungeert als "vertaler" tussen
het apparaat en de programma's die gebruikmaken van het apparaat.

Audiofuncties controleren

U controleert het systeemgeluid van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm.
2. Klik op Hardware en geluiden.
3. Klik op Geluid.
4. Wanneer het venster Geluid verschijnt, klikt u op de tab Geluiden. Selecteer onder
Programmagebeurtenissen de gewenste vorm van geluid, zoals een pieptoon of een
alarmsignaal, en klik op de knop Testen.
Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten hoofdtelefoon.
U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Geluidsrecorder.
2. Klik op Begin met opnemen en spreek in de microfoon. Sla het bestand op het bureaublad op.
3. Open Windows Media Player en speel het geluid af.
46 Hoofdstuk 5 Multimedia
OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon
en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Geluid om de audio-instellingen van de computer te bevestigen of te wijzigen.
Audio 47

Video

Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende videovoorzieningen te gebruiken:
Films bekijken
Spelletjes spelen via internet
Afbeeldingen en video's bewerken voor presentaties
Externe videoapparatuur aansluiten

Externe monitor of projector aansluiten

De (afzonderlijk aan te schaffen) VGA-kabel dient om een extern weergaveapparaat, zoals een monitor of projector, aan te sluiten op de externemonitorpoort van de computer.
U sluit als volgt een externe monitor of projector aan:
1. Sluit de optionele VGA-kabel aan op de externemonitorpoort van de computer.
2. Sluit de externe monitor of projector aan op het andere uiteinde van de kabel.
OPMERKING: Als een externe monitor of projector op de juiste wijze is aangesloten maar geen beeld
geeft, drukt u op fn+f2 om het beeld te schakelen naar het externe weergaveapparaat. Druk herhaaldelijk op fn+f2 om te schakelen tussen weergave op het externe weergaveapparaat en de computer zelf.
48 Hoofdstuk 5 Multimedia

Webcam

De computer heeft een geïntegreerde webcam, die zich bovenaan het beeldscherm bevindt. De webcam is een invoerapparaat waarmee u foto's en video's kunt vastleggen.
OPMERKING: Als u video's wilt opnemen en bewerken, kunt u gebruik maken van het vooraf
geïnstalleerde softwareprogramma Arcsoft WebCam Companion 3.
U activeert als volgt de webcam met behulp van het softwareprogramma Arcsoft WebCam Companion 3:
1. Klik op Start > Alle programma's en klik vervolgens op Arcsoft WebCam Companion 3.
2. U kunt in het dialoogvenster kiezen uit de opties Capture (Vastleggen) of Edit (Bewerken).
OPMERKING: Voor meer informatie raadpleegt u de helpfunctie van de Arcsoft WebCam
Companion 3-software.
Webcam 49

6 Beveiliging

Computer beveiligen

De standaard beveiligingsvoorzieningen die worden geboden door het besturingssysteem Windows en het setupprogramma, dat geen deel uitmaakt van Windows, kunnen uw persoonlijke instellingen en gegevens beschermen tegen uiteenlopende veiligheidsrisico's.
Volg de procedures in dit hoofdstuk voor het gebruik van de volgende voorzieningen:
Wachtwoorden
Firewall-software
Ondersteuning van antivirussoftware (Norton Internet Security)
Kritieke beveiligingsupdates
OPMERKING: Van beveiligingsvoorzieningen moet op de eerste plaats een ontmoedigend effect
uitgaan. Deze voorzieningen zijn niet altijd afdoende om softwarematige aanvallen te voorkomen en kunnen niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
OPMERKING: Verwijder alle wachtwoordinstellingen voordat u de computer laat nakijken.
Risico's van computergebruik Beveiligingsvoorziening
Gebruik van de computer door onbevoegden
Niet-geautoriseerde toegang tot gegevens
Onbevoegde toegang tot het setupprogramma, BIOS­instellingen en overige systeemidentificatie-informatie
Huidige of toekomstige bedreigingen van de computer Kritieke beveiligingsupdates van Microsoft
Niet-geautoriseerde toegang tot een Windows­gebruikersaccount

Wachtwoorden gebruiken

QuickLock
Opstartwachtwoord
Firewall-software
Windows-updates
Beheerderswachtwoord
Gebruikerswachtwoord
Een wachtwoord is een groep tekens die u kiest om uw computergegevens te beveiligen. U kunt verschillende types wachtwoorden instellen, afhankelijk van de manier waarop u de toegang tot uw informatie wilt regelen. Wachtwoorden kunnen worden ingesteld in Windows of in het setupprogramma, dat geen deel uitmaakt van Windows en dat vooraf is geïnstalleerd op de computer.
50 Hoofdstuk 6 Beveiliging
VOORZICHTIG: Om te voorkomen dat u geen toegang meer krijgt tot de computer, is het belangrijk
dat u elk ingesteld wachtwoord noteert. Omdat de meeste wachtwoorden niet worden weergegeven als u ze instelt, wijzigt of verwijdert, is het van wezenlijk belang om elk wachtwoord meteen te noteren en op een veilige plaats te bewaren.
U kunt voor de voorzieningen van het setupprogramma dezelfde wachtwoorden gebruiken als voor de beveiligingsvoorzieningen van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere voorzieningen van het setupprogramma.
Houd de volgende richtlijnen aan bij het instellen van een wachtwoord in het setupprogramma:
Een wachtwoord kan bestaan uit een willekeurige combinatie van maximaal acht letters en cijfers.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters.
Een wachtwoord dat is ingesteld in het setupprogramma, moet worden opgegeven wanneer het
setupprogramma daarom vraagt. Een wachtwoord dat is ingesteld in Windows, moet worden opgegeven wanneer hierom in Windows wordt gevraagd.
Gebruik de volgende tips voor het aanmaken en opslaan van wachtwoorden:
Volg bij het aanmaken van wachtwoorden de specifieke vereisten van het programma.
Noteer uw wachtwoorden en bewaar deze op een veilige plaats uit de buurt van de computer.
Bewaar de wachtwoorden niet in een bestand op de computer.
Vermijd het gebruik van uw naam of andere persoonlijke gegevens aan de hand waarvan een
buitenstaander uw wachtwoord gemakkelijk zou kunnen ontdekken.
In de volgende gedeelten ziet u de wachtwoorden die door Windows en het setupprogramma worden gebruikt en de functie daarvan. Als u verdere informatie wilt over Windows-wachtwoorden, bijvoorbeeld een wachtwoord voor de schermbeveiliging, selecteert u Start > Help en ondersteuning.

Wachtwoorden instellen in Windows

Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord Beveiligt de toegang tot de inhoud van de computer op
Gebruikerswachtwoord Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
QuickLock Beveiligt de computer door om een wachtwoord te vragen dat
beheerdersniveau.
OPMERKING: Dit wachtwoord kan niet worden gebruikt om
het setupprogramma te openen.
Tevens wordt de toegang tot de inhoud van de computer beveiligd en moet u dit wachtwoord opgeven als u de slaapstand of de hibernationstand wilt beëindigen.
moet worden opgegeven in het aanmeldingsvenster van Windows om toegang te krijgen tot de computer. Nadat u een gebruikerswachtwoord of beheerderswachtwoord heeft ingesteld, gaat u als volgt te werk:
1. Activeer QuickLock door op fn+f6 te drukken.
2. Beëindig QuickLock door uw Windows-gebruikers- of -
beheerderswachtwoord in te voeren.
Wachtwoorden gebruiken 51

Wachtwoorden instellen in het setupprogramma

Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord*
Opstartwachtwoord*
*Raadpleeg de volgende onderwerpen voor meer informatie over elk van deze wachtwoorden.
Beheerderswachtwoord
Uw beheerderswachtwoord beschermt de configuratie-instellingen en de systeemidentificatiegegevens die in het setupprogramma worden bewaard. Nadat u dit wachtwoord heeft ingesteld, moet het elke keer dat u het setupprogramma opent, worden ingevoerd.
Uw beheerderswachtwoord is niet uitwisselbaar met een beheerderswachtwoord dat in Windows is ingesteld en het wordt bij het instellen, wijzigen of verwijderen niet weergegeven. Vergeet niet uw wachtwoord te noteren en op een veilige plek te bewaren.
Hiermee beveiligt u de toegang tot het setupprogramma.
Nadat u dit wachtwoord heeft ingesteld, moet het elke
keer dat u het setupprogramma opent, worden ingevoerd.
VOORZICHTIG: Als u het beheerderswachtwoord vergeten
bent, kunt u het setupprogramma niet openen.
Beveiligt de toegang tot de inhoud van de computer.
Als dit wachtwoord is ingesteld, moet u het wachtwoord
opgeven wanneer u de computer inschakelt of opnieuw opstart of wanneer u de hibernationstand beëindigt.
VOORZICHTIG: Als u het opstartwachtwoord vergeet, kunt
u de computer niet meer inschakelen of opnieuw opstarten en kunt u de hibernationstand niet meer beëindigen.
Beheerderswachtwoord beheren
U kunt dit wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:
1. Open het setupprogramma door de computer aan te zetten of opnieuw te starten en op f10 te
drukken wanneer het setupbericht "F10 = BIOS Setup Options" (F10 = BIOS-installatieopties) linksonder op het scherm verschijnt.
2. Selecteer met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Set Administrator Password
(Beheerderswachtwoord instellen) en druk op enter.
Beheerderswachtwoord instellen: typ het wachtwoord in het veld Enter New Password
(Nieuwe wachtwoord invoeren) en in het veld Confirm New Password (Nieuwe wachtwoord bevestigen). Druk daarna op enter.
Beheerderswachtwoord wijzigen: typ het huidige wachtwoord in het veld Enter Current
Password (Huidige wachtwoord invoeren) en typ een nieuw wachtwoord in de velden Enter New Password (Nieuwe wachtwoord invoeren) en Confirm New Password (Nieuwe wachtwoord bevestigen). Druk daarna op enter.
Beheerderswachtwoord verwijderen: typ het huidige wachtwoord in het veld Enter Password
(Wachtwoord invoeren) en druk vier keer op enter.
3. Als u uw voorkeuren wilt opslaan en het setupprogramma wilt afsluiten, selecteert u met de
pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan).
52 Hoofdstuk 6 Beveiliging
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Beheerderswachwoord invoeren
Typ achter de prompt Enter Password (Wachtwoord opgeven) het beheerderswachtwoord en druk op enter. Na drie mislukte pogingen om het beheerderswachtwoord op te geven moet u de computer opnieuw opstarten en het opnieuw proberen.
Opstartwachtwoord
Met een opstartwachtwoord voorkomt u dat de computer kan worden gebruikt door onbevoegden. Als dit wachtwoord is ingesteld, moet u het wachtwoord opgeven wanneer u de computer inschakelt of opnieuw opstart of wanneer u de hibernationstand beëindigt. Een opstartwachtwoord wordt niet weergegeven als het wordt ingesteld, gewijzigd of verwijderd.
Opstartwachtwoord beheren
U kunt dit wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:
1. Open het setupprogramma door de computer aan te zetten of opnieuw te starten en op f10 te
drukken wanneer het setupbericht "F10 = BIOS Setup Options" (F10 = BIOS-installatieopties) linksonder op het scherm verschijnt.
2. Selecteer met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Set Power-On Password
(Opstartwachtwoord instellen) en druk op enter.
Opstartwachtwoord instellen: typ het wachtwoord in de velden Enter New Password
(Nieuwe wachtwoord invoeren) en Confirm New Password (Nieuwe wachtwoord bevestigen). Druk daarna op enter.
Opstartwachtwoord wijzigen: typ het huidige wachtwoord in het veld Enter Current
Password (Huidige wachtwoord invoeren) en typ een nieuw wachtwoord in de velden Enter New Password (Nieuwe wachtwoord invoeren) en Confirm New Password (Nieuwe wachtwoord bevestigen). Druk daarna op enter.
Opstartwachtwoord verwijderen: typ het huidige wachtwoord in het veld Enter Current
Password (Huidige wachtwoord invoeren) en druk daarna vier keer op enter.
3. Als u uw voorkeuren wilt opslaan en het setupprogramma wilt afsluiten, selecteert u met de
pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan).
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Opstartwachtwoord invoeren
Typ achter de prompt Enter Password (Wachtwoord opgeven) het wachtwoord en druk op enter. Na drie mislukte pogingen om het wachtwoord op te geven, moet u de computer opnieuw opstarten en het opnieuw proberen.
Wachtwoorden gebruiken 53

Antivirussoftware gebruiken

Als u de computer gebruikt voor e-mail of internettoegang, stelt u het apparaat bloot aan computervirussen die het besturingssysteem, programma's of hulpprogramma's buiten werking kunnen stellen of de werking ervan kunnen verstoren.
Met antivirussoftware kunnen de meeste virussen worden opgespoord en vernietigd. In de meeste gevallen kan ook schade die door virussen is aangericht, worden hersteld. Het is noodzakelijk om antivirussoftware regelmatig bij te werken, zodat deze ook bescherming biedt tegen nieuwe virussen.
Norton Internet Security, een antivirusprogramma, is vooraf geïnstalleerd op de computer.
Uw versie van Norton Internet Security biedt gratis updates gedurende 60 dagen. Het wordt
dringend aanbevolen de computer ook na die 60 dagen te beschermen door een uitgebreide updateservice aan te schaffen. Instructies voor het gebruiken en updaten van de Norton Internet Security-software en voor het aanschaffen van een verlenging van de updateservice worden in het programma verstrekt.
Als u Norton Internet Security wilt openen of meer informatie over de software wilt weergeven, klikt
u op Start > Alle programma's > Norton Internet Security.
OPMERKING: HP adviseert u om altijd updates van de antivirussoftware uit te voeren om de computer
beter te beveiligen.
OPMERKING: Voor meer informatie over computervirussen typt u virus in het vak Zoeken van Help
en ondersteuning.
54 Hoofdstuk 6 Beveiliging

Firewallsoftware gebruiken

Wanneer u de computer gebruikt voor toegang tot e-mail, een netwerk of internet, kunnen anderen op ongeoorloofde wijze toegang krijgen tot de computer, uw persoonlijke bestanden en informatie over u. Bescherm uw privacy met de firewallsoftware die vooraf op de computer is geïnstalleerd.
Firewalls bevatten voorzieningen zoals logboek- en rapportagefuncties van netwerkactiviteiten en automatische bewaking van al het inkomende en uitgaande gegevensverkeer. Raadpleeg voor meer informatie de gebruikershandleiding van de firewall of neem contact op met de fabrikant van de firewall.
OPMERKING: In bepaalde situaties kan een firewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren, het
delen van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-mailberichten blokkeren. U kunt dat probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, de betreffende taak uit te voeren en daarna de firewall weer in te schakelen. Configureer de firewall opnieuw als u het probleem blijvend wilt oplossen.
Firewallsoftware gebruiken 55

Essentiële updates installeren

VOORZICHTIG: Microsoft verstuurt waarschuwingsberichten over essentiële updates. Als u de
computer wilt beschermen tegen beveiligingslekken en computervirussen, installeert u alle essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwingsbericht ontvangt.
Sinds de computer is afgeleverd, zijn er mogelijk updates beschikbaar gekomen voor het besturingssysteem en andere software. U zorgt als volgt dat alle beschikbare updates worden geïnstalleerd op de computer:
Voer Windows Update uit zodra u de computer gebruiksklaar heeft gemaakt. Klik op de
updatekoppeling bij Start > Alle programma's > Windows Update.
Voer Windows Update met regelmatige tussenpozen uit, bijvoorbeeld eens per maand.
Haal updates op van Windows en andere programma's van Microsoft op het moment dat ze worden
uitgebracht. Dit kunt u doen via de website van Microsoft en via de updatekoppeling in Help en ondersteuning.
56 Hoofdstuk 6 Beveiliging

7 Digitale kaarten

Met optionele digitale kaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze kaarten worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen apparatuur met digitale media, zoals camera's en PDA's, en tussen andere apparaten.
Het digitale-mediaslot ondersteunt de volgende kaarttypes:
Memory Stick (MS)
MS/Pro
MultiMediaCard (MMC)
Secure Digital High Capacity-geheugenkaart (SDHC) (standaardformaat en groot formaat)
xD-Picture Card

Digitale kaart plaatsen

VOORZICHTIG: Voorkom beschadiging van de digitale kaart of de computer en plaats geen adapter,
van welk type dan ook, in het digitalemediaslot.
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een digitale kaart, om
beschadiging van de connectoren van de digitale kaart te voorkomen.
1. Houd de digitale kaart met het label naar boven, terwijl de connectoren naar de computer zijn
gericht.
Digitale kaart plaatsen 57
2. Plaats de kaart in het digitale-mediaslot en druk de kaart vervolgens aan totdat deze goed op zijn
plaats zit.
U hoort een geluidssignaal als het apparaat is gedetecteerd en er kan een menu met beschikbare opties verschijnen.

Digitale kaart verwijderen

VOORZICHTIG: Om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt, gebruikt u
de volgende procedure om de digitale kaart veilig te verwijderen.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties af die gebruikmaken van de digitale kaart.
OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het
kopieervenster van het besturingssysteem.
2. U verwijdert een digitale kaart als volgt:
a. Klik op het pictogram Safely Remove Hardware and Eject Media (Hardware veilig
verwijderen en media uitwerpen) in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen
weergeven door te klikken op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan de linkerkant van het systeemvak).
b. Klik in de lijst op de naam van de digitale kaart.
OPMERKING: Er verschijnt een bericht dat het hardware-apparaat veilig kan worden
verwijderd.
c. Druk de digitale kaart iets naar binnen (1) en verwijder de digitale kaart vervolgens uit het slot
(2).
58 Hoofdstuk 7 Digitale kaarten

8 USB-apparatuur

USB-apparaat gebruiken

USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface die kan worden gebruikt om een optioneel extern apparaat aan te sluiten, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -drive, -printer, -scanner of -hub. Apparaten kunnen worden aangesloten op het systeem.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over apparaatspecifieke software.
De computer heeft drie USB-poorten die ondersteuning bieden voor USB 1.0-, USB 1.1- en USB 2.0­apparaten. Een optionele USB-hub biedt extra USB-poorten die met de computer kunnen worden gebruikt.

USB-apparaat aansluiten

VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een USB-apparaat, om
beschadiging van de USB-connector te voorkomen.
Als u een USB-apparaat wilt aansluiten, sluit u de USB-kabel van de computer aan op de USB-
poort.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
OPMERKING: Wanneer u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er mogelijk een bericht in het
systeemvak om u te laten weten dat het apparaat wordt herkend door het systeem.
USB-apparaat gebruiken 59

USB-apparaat verwijderen

VOORZICHTIG: Om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt, gebruikt u
de volgende procedure om een USB-apparaat veilig te verwijderen.
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om een USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging van
de USB-connector te voorkomen.
U verwijdert een USB-apparaat als volgt:
1. Klik op het pictogram Safely Remove Hardware and Eject Media (Hardware veilig verwijderen
en media uitwerpen) in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen weergeven
door te klikken op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan de linkerkant van het systeemvak).
2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat.
OPMERKING: Er verschijnt een bericht dat het apparaat veilig kan worden verwijderd.
3. Koppel het apparaat los.
60 Hoofdstuk 8 USB-apparatuur

9 Cursorbesturing en toetsenbord

Voorkeuren voor cursorbesturingsapparaten instellen

Gebruik Eigenschappen voor Muis in Windows® om instellingen voor cursorbesturingsapparaten te wijzigen, zoals de configuratie van de knoppen, de kliksnelheid en de opties voor de aanwijzer.
Selecteer Start > Devices and Printers (Apparaten en printers) om Eigenschappen voor Muis te openen. Klik daarna met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw apparaat vertegenwoordigt en selecteer Muisinstellingen.

Cursorbesturing gebruiken

Touchpad gebruiken

Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u uw vinger over het oppervlak van het touchpad in de richting waarin u de aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de knoppen van het touchpad zoals u de knoppen op een externe muis zou gebruiken. Als u omhoog en omlaag wilt schuiven met de verticale schuifzone van het touchpad, schuift u met uw vinger omhoog en omlaag over de lijnen.
OPMERKING: Als u het touchpad gebruikt om de aanwijzer te verplaatsen, haalt u eerst uw vinger
van het touchpad voordat u uw vinger op de schuifzone plaatst. Als u uw vinger doorschuift van het touchpad naar de schuifzone, wordt de schuiffunctie niet geactiveerd.

Externe muis aansluiten

U kunt een externe USB-muis aansluiten op de computer via een van de USB-poorten op de computer.

Toetsenbord gebruiken

Hotkeys gebruiken

Hotkeys zijn vooraf ingestelde combinaties van de fn-toets (1) en een van de functietoetsen (2).
De pictogrammen op de functietoetsen f1 tot en met f4, en f6, f8, f10 en f11 vertegenwoordigen hun hotkeyfuncties. Hotkeyfuncties en procedures voor hotkeys worden beschreven in de volgende gedeelten.
Voorkeuren voor cursorbesturingsapparaten instellen 61
Functie Hotkey
Slaapstand activeren fn+f1
Weergave schakelen tussen beeldschermen. fn+f2
Helderheid van beeldscherm verlagen. fn+f3
Helderheid van beeldscherm verhogen. fn+f4
QuickLock activeren. fn+f6
Luidsprekergeluid uit- of opnieuw inschakelen. fn+f8
Geluidsvolume verlagen. fn+f10
Geluidsvolume verhogen. fn+f11
U kunt als volgt een hotkeyopdracht gebruiken op het toetsenbord van de computer:
Druk kort op de fn-toets en druk vervolgens kort op de tweede toets van de hotkeyopdracht.
– of –
Houd de fn-toets ingedrukt, druk kort op de tweede toets van de hotkeyopdracht en laat vervolgens
beide toetsen tegelijk los.
Slaapstand activeren
VOORZICHTIG: Sla uw werk op voordat u de slaapstand activeert, om het risico van gegevensverlies
te beperken.
Druk op fn+f1 om de slaapstand te activeren.
62 Hoofdstuk 9 Cursorbesturing en toetsenbord
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, worden uw gegevens opgeslagen in het systeemgeheugen, wordt het scherm gewist en wordt er minder energie verbruikt. Wanneer de computer in de slaapstand staat, knippert het aan/uit-lampje.
De computer moet zijn ingeschakeld om de slaapstand te kunnen activeren.
OPMERKING: Als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de computer in de slaapstand
staat, wordt de hibernationstand geactiveerd en worden de gegevens in het geheugen opgeslagen op de vaste schijf. De fabrieksinstelling voor een kritiek laag niveau van de acculading is de hibernationstand. Deze instelling kan worden gewijzigd in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows.
Om de slaapstand te beëindigen, verschuift u de aan/uit-schakelaar en laat u deze direct weer los.
De functie van de hotkey fn+f1 kan worden gewijzigd. U kunt bijvoorbeeld instellen dat met de hotkey
fn+f1 de hibernationstand wordt geactiveerd in plaats van de slaapstand.
OPMERKING: In alle vensters in het besturingssysteem Windows verwijst de term slaapstandknop
naar de hotkey fn+f1.
Schakelen tussen beeldschermen
Druk op fn+f2 om te schakelen tussen de beeldschermen als er meerdere weergaveapparaten op het systeem zijn aangesloten. Als er bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, kunt u fn
+f2 gebruiken om te schakelen tussen weergave op het computerbeeldscherm, weergave op de monitor
en gelijktijdige weergave op de computer en de monitor.
OPMERKING: Om een extern weergaveapparaat, zoals een monitor of projector, aan te sluiten op
de externemonitorpoort van de computer, heeft u een (afzonderlijk aan te schaffen) VGA-kabel nodig.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om videogegevens van de computer te ontvangen. Met fn+f2 kunt u ook schakelen tussen andere apparaten die video­informatie van de computer ontvangen.
De volgende video-overdrachtstypes (inclusief voorbeelden van de apparaten die deze gebruiken) worden ondersteund door de hotkey fn+f2:
LCD (beeldscherm van het apparaat)
externe VGA (de meeste externe monitoren)
Helderheid van het beeldscherm verlagen
Druk op fn+f3 om de helderheid van het scherm te verlagen. Houd beide toetsen ingedrukt om de helderheid steeds verder te verlagen.
Helderheid van het beeldscherm verhogen
Druk op fn+f4 om de helderheid van het scherm te verhogen. Houd beide toetsen ingedrukt om de helderheid steeds verder te verhogen.
QuickLock activeren
Druk op fn+f6 om de beveiligingsvoorziening QuickLock te activeren.
Toetsenbord gebruiken 63
QuickLock beveiligt uw gegevens door het aanmeldingsvenster van het besturingssysteem weer te geven. Als het aanmeldingsvenster wordt weergegeven, kan de computer pas worden gebruikt nadat een gebruikerswachtwoord of beheerderswachtwoord voor Windows is ingevoerd.
OPMERKING: Het is noodzakelijk dat u een gebruikerswachtwoord of een beheerderswachtwoord
voor Windows instelt voordat u QuickLock gaat gebruiken. Raadpleeg Help en ondersteuning voor instructies.
Als u QuickLock wilt activeren, drukt u op fn+f6. Het aanmeldingsvenster verschijnt en de computer wordt vergrendeld. Als u daarna weer toegang wilt krijgen tot de computer, volgt u de instructies op het scherm om uw gebruikerswachtwoord of beheerderswachtwoord voor Windows op te geven.
Geluid uit- en weer inschakelen
Druk op fn+f8 om het geluid uit te schakelen. Druk nogmaals op de hotkey om het geluidsvolume te herstellen.
Geluidsvolume verlagen
Druk op fn+f10 om het geluidsvolume te verlagen. Houd beide toetsen ingedrukt om het geluidsvolume steeds verder te verlagen.
Geluidsvolume verhogen
Druk op fn+f11 om het geluidsvolume te verhogen. Houd beide toetsen ingedrukt om het geluidsvolume steeds verder te verhogen.
64 Hoofdstuk 9 Cursorbesturing en toetsenbord

10 Schijfeenheden

Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen

Selecteer Start > Computer om de in de computer geïnstalleerde schijfeenheden weer te geven.

Schijfeenheden hanteren

Schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten worden behandeld. Lees de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert. Waarschuwingen die betrekking hebben op specifieke procedures worden vermeld bij de desbetreffende procedures.
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen 65
VOORZICHTIG: Neem de volgende voorschriften in acht om het risico van schade aan de computer
of een schijfeenheid en van gegevensverlies te beperken:
Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is, of ontkoppel de externe vaste schijf op de correcte wijze, voordat u een computer verplaatst waarop een externe vaste schijf is aangesloten.
Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de schijfeenheid aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijf of op de computer niet aan.
Behandel een schijfeenheid voorzichtig. Laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet of de computer is afgesloten of in de slaapstand of hibernationstand staat, schakelt u de computer in en vervolgens via het besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Gebruik het toetsenbord niet en verplaats de computer niet als een optionele optischeschijfeenheid naar een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven wanneer de accu de enige voedingsbron is.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te verwijderen, of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie. Vermeld op de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In de beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, bijvoorbeeld op een lopende band, worden röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt geen schade toe aan schijfeenheden.

Externe schijfeenheden gebruiken

Verwisselbare externe schijfeenheden bieden meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken van informatie.
Verwisselbare USB-drives zijn er van de volgende typen:
1,44-MB diskettedrive
Vasteschijfmodule (een vaste schijf met een adapter)
Dvd-rom-drive
Dvd/cd-rw-combodrive
Dvd+rw/r- en cd-rw-combodrive
Dvd±rw/r- en cd-rw-combodrive
66 Hoofdstuk 10 Schijfeenheden

Optionele externe apparaten gebruiken

OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over de vereiste
software en stuurprogramma's en over de poort op het apparaat die moet worden gebruikt.
U sluit een extern apparaat als volgt aan:
VOORZICHTIG: Zorg dat de computer is uitgeschakeld en dat het netsnoer is losgekoppeld om het
risico van schade aan de apparatuur bij aansluiting van een apparaat met eigen voeding te beperken.
1. Sluit het apparaat aan.
2. Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van het
apparaat in een geaard stopcontact.
3. Zet de computer aan.
Als u een extern apparaat zonder eigen voeding wilt loskoppelen van de computer, zet u de computer uit en koppelt u de computer daarna los. Om een extern apparaat met eigen voeding los te koppelen, schakelt u de computer uit. Koppel het externe apparaat los en haal daarna het netsnoer uit het stopcontact.
Externe schijfeenheden gebruiken 67

11 Geheugenmodules

De computer heeft één geheugenmodulecompartiment, dat zich aan de onderkant van de computer bevindt. U kunt de geheugencapaciteit van de computer vergroten door de bestaande geheugenmodule in het geheugenmoduleslot te vervangen.
WAARSCHUWING! Koppel het netsnoer los en verwijder alle accu's voordat u een geheugenmodule
plaatst, om het risico van een elektrische schok of schade aan de apparatuur te beperken.
VOORZICHTIG: Door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd raken.
Zorg ervoor dat u vrij bent van statische elektriciteit door een goed geaard metalen voorwerp aan te raken voordat u elektronische onderdelen hanteert.
Ga als volgt te werk om een geheugenmodule toe te voegen of te vervangen:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan door de aan/uit-schakelaar te verschuiven. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Maak met een kleine kruiskopschroevendraaier de twee schroeven van het afdekplaatje los (1).
68 Hoofdstuk 11 Geheugenmodules
8. Verwijder het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment (2) van de computer.
9. Verwijder als volgt de geïnstalleerde geheugenmodule:
a. Trek de borgklemmetjes aan beide zijden van de geheugenmodule weg (1).
De geheugenmodule komt omhoog.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te beschermen.
10. Plaats als volgt een nieuwe geheugenmodule:
69
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen op de geheugenmodule niet aan en buig de geheugenmodule niet.
a. Lijn de inkeping (1) van de geheugenmodule uit met het nokje op het geheugenmoduleslot.
b. Druk de module (2) onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn plaats zit.
c. Kantel de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden, waarbij u drukt op de linker- en
rechterrand van de module, totdat de borgklemmetjes vastklikken.
VOORZICHTIG: Buig de geheugenmodule niet, anders kan schade ontstaan aan de
module.
11. Breng de tabs op het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment op één lijn met de
uitsparingen in de computer en sluit het afdekplaatje (1).
12. Draai de twee schroeven van het afdekplaatje vast (2).
13. Plaats de accu terug.
70 Hoofdstuk 11 Geheugenmodules
14. Zet de computer weer rechtop en sluit vervolgens de externe voedingsbron en de externe
apparaten weer aan.
15. Zet de computer aan.
71

12 Software updaten

Mogelijk zijn op de website van HP updates beschikbaar van de software die bij de computer is geleverd.
De meeste software en BIOS-updates op de website van HP zijn verpakt in gecomprimeerde bestanden die SoftPaqs worden genoemd.
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat informatie over de installatie en het oplossen van problemen.
Om de software te updaten, volgt u deze stappen, die verderop in deze handleiding nader worden toegelicht:
1. Ga na wat het model, de productcategorie en de serie of het type van uw computer is. Bereid een
update van het systeem-BIOS voor door na te gaan wat de versie is van het huidige BIOS dat op de computer is geïnstalleerd.
Als de computer op een netwerk is aangesloten, raadpleegt u de netwerkbeheerder voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
OPMERKING: In het systeem-ROM van de computer wordt het systeem-BIOS van de computer
opgeslagen. Het BIOS initialiseert het besturingssysteem, regelt de interactie tussen de computer en de hardwareapparaten en voorziet in de overdracht van gegevens tussen hardwareapparaten, waaronder de tijd en datum.
2. Zoek de updates op de website van HP op http://www.hp.com.
3. Installeer de updates.
72 Hoofdstuk 12 Software updaten

BIOS updaten

U kunt het BIOS updaten door eerst vast te stellen welke BIOS-versie u momenteel heeft en vervolgens het nieuwe BIOS te downloaden en te installeren.

BIOS-versie vaststellen

Als u wilt vaststellen of er een recentere BIOS-versie beschikbaar is voor de computer, moet u weten welke versie van het systeem-BIOS momenteel is geïnstalleerd.
BIOS-versiegegevens (ook wel ROM-datum of systeem-BIOS genoemd) kunnen worden weergegeven door het setupprogramma te openen.
U geeft als volgt de BIOS-informatie weer:
1. Open het setupprogramma door de computer aan te zetten of opnieuw te starten en op f10 te
drukken wanneer het setupbericht "F10 = BIOS Setup Options" (F10 = BIOS-installatieopties) linksonder op het scherm verschijnt.
2. Als de systeeminformatie niet wordt weergegeven nadat het setupprogramma is geopend,
selecteert u met de pijltoetsen het menu Main (Hoofdmenu).
Wanneer het hoofdmenu is geselecteerd, worden BIOS-gegevens en andere systeemgegevens weergegeven.
3. Als u het setupprogramma wilt beëindigen, selecteert u met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit
Discarding Changes (Afsluiten en wijzigingen niet opslaan) en drukt u vervolgens op enter.

BIOS-update downloaden

VOORZICHTIG: Ter voorkoming van schade aan de computer of een mislukte installatie, wordt u
aangeraden een BIOS-update alleen te downloaden en te installeren wanneer de computer met de netvoedingsadapter is aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer een BIOS-update niet wanneer de computer op accuvoeding werkt of wanneer de computer is aangesloten op een optionele voedingsbron. Volg de onderstaande instructies tijdens het downloaden en installeren:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het stopcontact te halen.
Sluit de computer niet af en activeer de slaapstand of de hibernationstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
BIOS updaten 73
U downloadt een BIOS-update als volgt:
1. Ga op de website van HP naar de pagina die de software voor de computer bevat:
Selecteer Start > Help en ondersteuning en selecteer de optie voor het updaten van software en stuurprogramma's.
2. Volg de instructies op het scherm om de computer te selecteren en de BIOS-update te zoeken die
u wilt downloaden.
3. In de downloadsectie doet u het volgende:
a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op de computer is
geïnstalleerd. Noteer de datum, naam of andere informatie waaraan u de update kunt herkennen. Aan de hand van deze gegevens kunt u de update terugvinden nadat deze naar de vaste schijf is gedownload.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie naar de vaste schijf te downloaden.
Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waar de BIOS-update wordt gedownload. U heeft dit pad nodig wanneer u klaar bent om de update te installeren.
OPMERKING: Als de computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de
netwerkbeheerder voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg de instructies die op het scherm verschijnen nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies verschijnen, gaat u als volgt te werk:
1. Open Windows Verkenner door Start > Computer te selecteren.
2. Dubbelklik op de aanduiding van de vaste schijf. De vaste-schijfaanduiding is gewoonlijk Lokaal
station (C:).
3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update
bevat.
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De installatie van het BIOS begint.
5. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
OPMERKING: Nadat op het scherm is aangegeven dat de installatie is geslaagd, kunt u het
gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.
74 Hoofdstuk 12 Software updaten

Programma's en stuurprogramma's updaten

U kunt andere software dan een BIOS-update als volgt downloaden en installeren:
1. Ga op de website van HP naar de pagina die de software voor de computer bevat:
Selecteer Start > Help en ondersteuning en selecteer de optie voor het updaten van software en stuurprogramma's.
2. Volg de instructies op het scherm om te zoeken naar de software die u wilt updaten.
3. Selecteer in het downloadgedeelte de software die u wilt downloaden en volg de instructies op het
scherm.
OPMERKING: Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waar de software wordt
gedownload. U heeft dit pad nodig wanneer u klaar bent om de software te installeren.
4. Wanneer het downloaden gereed is, opent u Windows Verkenner door Start > Computer te
selecteren.
5. Dubbelklik op de aanduiding van de vaste schijf. De vaste-schijfaanduiding is gewoonlijk Lokaal
station (C:).
6. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update
bevat.
7. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De installatie begint.
8. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
OPMERKING: Nadat op het scherm is aangegeven dat de installatie is geslaagd, kunt u het
gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.
Programma's en stuurprogramma's updaten 75

13 Instellingen van Instant Web wijzigen

Instant Web uitschakelen en inschakelen

Instant Web is standaard ingeschakeld. Als u Instant Web wilt uitschakelen (of opnieuw wilt inschakelen), gaat u als volgt te werk:
1. Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten.
2. Druk onmiddellijk onafgebroken op f10 om het setupprogramma te openen.
3. Doorloop met de rechter pijltoets de menutitels en selecteer System Configuration
(Systeemconfiguratie).
4. Selecteer met de toets pijl-omlaag Instant Web Support (Instant Web-ondersteuning). Druk op
enter.
5. Selecteer met de pijltoets Disable (Uitschakelen) of Enable (Inschakelen). Druk op enter om uw
selectie te maken.
6. Druk op f10 om uw wijzigingen op te slaan.
7. Selecteer Yes (Ja) om te bevestigen. Het systeem wordt opnieuw opgestart.
76 Hoofdstuk 13 Instellingen van Instant Web wijzigen

14 Setupprogramma

Setupprogramma starten

Het setupprogramma is een ROM-hulpprogramma voor gegevens over en aanpassingen van het systeem dat u ook kunt gebruiken als het besturingssysteem Windows niet werkt.
Met dit hulpprogramma kunt u informatie over de computer weergeven en kunt u instellingen opgeven voor opstartprocedures, beveiliging en andere voorkeuren.
U start het setupprogramma als volgt op:
Open het setupprogramma door de computer aan te zetten of opnieuw te starten en op f10 te
drukken wanneer het setupbericht "F10 = BIOS Setup Options" (F10 = BIOS-installatieopties) linksonder op het scherm verschijnt.

Setupprogramma gebruiken

Taal van het setupprogramma wijzigen

In de volgende procedure wordt uitgelegd hoe u de taal van het setupprogramma wijzigt. Als het setupprogramma niet is geactiveerd, begint u bij stap 1. Als het setupprogramma is geactiveerd, begint u bij stap 2.
1. Open het setupprogramma door de computer aan te zetten of opnieuw te starten en op f10 te
drukken wanneer het setupbericht "F10 = BIOS Setup Options" (F10 = BIOS-installatieopties) linksonder op het scherm verschijnt.
2. Selecteer met de pijltoetsen System Configuration (Systeemconfiguratie) > Language (Taal)
en druk op enter.
3. Selecteer met de pijltoetsen een taal en druk op enter.
4. Wanneer er een bevestigingsprompt met de geselecteerde taal verschijnt, drukt u op enter.
5. Als u uw wijziging wilt opslaan en het setupprogramma wilt afsluiten, selecteert u met de pijltoetsen
Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigen opslaan). Druk daarna op
enter.
De wijziging is onmiddellijk van kracht.
Setupprogramma starten 77

Navigeren en selecteren in het setupprogramma

Omdat het setupprogramma geen Windows-hulpprogramma is, biedt het geen ondersteuning voor het touchpad. In het setupprogramma kunt u navigeren en selecteren met het toetsenbord.
Gebruik de pijltoetsen om een menu of menuonderdeel te kiezen.
Gebruik de pijltoetsen of f5 of f6 om een item te kiezen in een lijst of om een veld in of uit te
schakelen, bijvoorbeeld het veld Enable/Disable (Inschakelen/Uitschakelen).
Druk op enter om een item te selecteren.
Om een tekstvak te sluiten of terug te gaan naar de menuweergave, drukt u op esc.
Druk op f1 om aanvullende informatie over navigeren en selecteren weer te geven terwijl het
setupprogramma is geopend.

Systeeminformatie weergeven

In de volgende procedure wordt uitgelegd hoe u systeeminformatie weergeeft in het setupprogramma. Als het setupprogramma niet is geopend, begint u bij stap 1. Als het setupprogramma is geopend, begint u bij stap 2.
1. Open het setupprogramma door de computer aan te zetten of opnieuw te starten en op f10 te
drukken wanneer het setupbericht "F10 = BIOS Setup Options" (F10 = BIOS-installatieopties) linksonder op het scherm verschijnt.
2. Selecteer het menu Main (Hoofdmenu). Er wordt systeeminformatie weergegeven, zoals de tijd
en datum van het systeem en identificatiegegevens van de computer.
3. Als u het setupprogramma wilt afsluiten zonder de instellingen te wijzigen, selecteert u met de
pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Discarding Changes (Afsluiten en wijzigingen niet opslaan). Druk daarna op enter.

Standaardinstellingen herstellen in het setupprogramma

In de volgende procedure wordt uitgelegd hoe u de standaardinstellingen in het setupprogramma herstelt. Als het setupprogramma niet is geactiveerd, begint u bij stap 1. Als het setupprogramma is geactiveerd, begint u bij stap 2.
1. Open het setupprogramma door de computer aan te zetten of opnieuw te starten en op f10 te
drukken wanneer het setupbericht "F10 = BIOS Setup Options" (F10 = BIOS-installatieopties) linksonder op het scherm verschijnt.
2. Selecteer met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Load Setup Defaults (Setup-standaardwaarden
laden) en druk op enter.
3. Wanneer het bevestigingsbericht van het setupprogramma verschijnt, drukt u op enter.
4. Als u uw wijziging wilt opslaan en het setupprogramma wilt afsluiten, selecteert u met de pijltoetsen
Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigen opslaan). Druk daarna op
enter.
De standaardinstellingen van het setupprogramma zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
OPMERKING: De instellingen voor wachtwoorden, beveiliging en taal veranderen niet wanneer u de
standaardinstellingen herstelt.
78 Hoofdstuk 14 Setupprogramma

Setupprogramma afsluiten

Bij het afsluiten van het setupprogramma geeft u aan of u de wijzigingen al dan niet wilt opslaan.
U kunt als volgt het setupprogramma afsluiten en de wijzigingen van de huidige sessie opslaan:
Als de menu's van het setupprogramma niet worden weergegeven, drukt u op esc om terug te gaan naar de menuweergave. Selecteer vervolgens met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan) en druk op enter.
U sluit als volgt het setupprogramma af zonder de wijzigingen van de huidige sessie op te slaan:
Als de menu's van het setupprogramma niet worden weergegeven, drukt u op esc om terug te gaan naar de menuweergave. Selecteer vervolgens met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Discarding Changes (Afsluiten en wijzigingen niet opslaan) en druk op enter.
In beide gevallen wordt de computer opnieuw opgestart in Windows.

Menu's van het setupprogramma

De menutabellen in dit onderdeel geven een overzicht van de opties in het setupprogramma.
OPMERKING: Sommige menuonderdelen van het setupprogramma die in dit hoofdstuk staan
beschreven, worden mogelijk niet ondersteund door de computer.

Menu Main (Hoofdmenu)

Optie Actie
System information (Systeeminformatie)
Hiermee kunt u de tijd en datum van het systeem weergeven en
wijzigen.
Identificatiegegevens van de computer weergeven.
Hiermee kunt u specifieke informatie over de processor, de grootte
van het geheugen en het systeem-BIOS weergeven.

Menu Security (Beveiliging)

Optie Actie
Administrator password (Beheerderswachtwoord) Hiermee kunt u een beheerderswachtwoord opgeven, wijzigen of
verwijderen.
Power-On Password (Opstartwachtwoord) Hiermee kunt u een opstartwachtwoord opgeven, wijzigen of verwijderen.

Menu System Configuration (Systeemconfiguratie)

Optie Actie
Language Support (Taalondersteuning) Hiermee kunt u de taal van het setupprogramma wijzigen.
Menu's van het setupprogramma 79
Optie Actie
Processor C4 State (C4-status processor) Hiermee kunt u de C4-slaapstand van de processor in-/uitschakelen.
Boot Options (Opstartopties) Stel de volgende opstartopties in:
f10 and f12 Delay (sec.) (Weergave f10 en f12 in seconden): de
wachttijd voor de functies f10 en f12 van het setupprogramma instellen in intervallen van 5 seconden (0, 5, 10, 15, 20).
Instant Web Support (Instant Web-ondersteuning): het Instant Web
Boot Menu (Instant Web-opstartmenu) inschakelen/uitschakelen tijdens het setupprogramma. Stel de wachttijd voor de gebruiker voor het opstarten van het setupprogramma in in intervallen van 5 of 10 seconden.
Internal Network Adapter boot (Opstarten vanaf interne
netwerkadapter): hiermee kunt u het opstarten vanaf een interne netwerkadapter in-/uitschakelen.
Boot Device Priority (Prioriteit opstartapparaat): stel de prioriteit voor
het opstartapparaat in voor:
Interne vaste schijf (alleen bepaalde modellen)
USB-diskettedrive
USB cd/dvd-rom-drive
USB flash-drive
Vaste USB-schijf
USB-kaartlezer
Netwerkadapter
OPMERKING: Alleen de op het systeem aangesloten
apparaten verschijnen in het opstartvolgordemenu.

Menu Diagnostics (Diagnostische gegevens)

Optie Actie
Hard Disk Self Test (Zelftest vaste schijf, alleen bepaalde modellen)
Memory Test (Geheugentest) Hiermee kunt u een diagnosetest uitvoeren op het systeemgeheugen.
Hiermee kunt u een uitgebreide zelftest van de vaste schijf uitvoeren.
80 Hoofdstuk 14 Setupprogramma

Index

A
Aan/uit
aansluiten 16 Aan/uit-lampje, herkennen 6 Aan/uit-schakelaar, herkennen 6 Aansluiting, externe
voedingsbron 16
Accu
afvoeren 26
herkennen 11
kalibreren 22
lage acculading 20
ontladen 20
opbergen 26
opladen 19, 22
opnieuw opladen 25
plaatsen 18
verwijderen 18
voeding besparen 25 Accu, temperatuur 26 Acculading, kritiek laag
niveau 21 Acculampje 6, 19, 20 Accu-ontgrendelingen 9, 18 Accuruimte herkennen 9 Accuvoeding 17 Afsluiten 26 Afsluiten, setupprogramma 79 Antennes 10 Antennes voor draadloze
communicatie 10 Applicatietoets, Windows 5 Audioapparatuur, aansluiten van
externe 46 Audiofuncties, controleren 46 Audio-ingang (microfoon) 8, 43 Audio-uitgang (hoofdtelefoon) 8,
43
B
Bedrijfsnetwerk, verbinding 35 Beeldscherm
beeld schakelen 63 helderheid instellen,
hotkeys 63
Beeldschermen, schakelen
tussen 63
Beeldschermschakelaar
herkennen 9
Beheerderswachtwoord
beheren 52 invoeren 53 maken 52
Beheerderswachwoord
invoeren 53
Beheren,
beheerderswachtwoord 52 Beheren, opstartwachtwoord 53 Bekabeld netwerk, pictogram 30 Beschrijfbare media 13 Besparen, voeding 25 Besturingssysteem 26 Beveiliging, draadloze
communicatie 34 Beveiligingskabel,
bevestigingspunt 8 BIOS, updaten 73 Bluetooth-apparaat 30
C
Caps lock-lampje, herkennen 4 Cd-drive 66 Codering 34 Compartimenten,
geheugenmodule 10 Connection Manager
(Verbindingsbeheer),
pictogram 30 Controleren, audiofuncties 46
D
Dempen, knop 44 Diagnostics (Diagnostische
gegevens), menu 80
Digitale kaart
plaatsen 57
verwijderen 58 Digitale media, slot herkennen 7 Diskettedrive 66 Draadloos netwerk, verbinding
maken met 30
Draadloos netwerk (WLAN)
aansluiten 35
bedrijfsnetwerk, verbinding 35
benodigde apparatuur 33
beveiliging 34
effectief bereik 35
openbaar draadloos netwerk,
verbinding 35
Draadloze communicatie,
bedieningselementen
knop 31 Draadloze communicatie, lampje
herkennen 6, 31
Draadloze communicatie,
pictogram 30
Draadloze communicatie,
schakelaar herkennen 6, 31
Draadloze communicatie,
voorzieningen
besturingssysteem 31 Dvd-drive 66
E
Externe audioapparatuur,
aansluiten 46 Externe monitor, poort 48 Externe monitor, poort
herkennen 7 Externe schijfeenheid 66
Index 81
F
Firewall 34 Fn-toets 5, 61 Functietoetsen 5, 61
G
Geheugenmodule
plaatsen 69 verwijderen 69
Geheugenmodulecompartiment,
afdekplaatje
vervangen 70 verwijderen 69
Geheugenmodulecompartiment,
herkennen 10
Geluid harder, hotkey
herkennen 43 Geluidsvolume, aanpassen 44 Geluid uit, hotkey herkennen 43 Geluid uit, knop 44 Geluid zachter, hotkey
herkennen 43
H
Hard Disk Self Test (Zelftest vaste
schijf) 80 Hardware herkennen 3 Helderheid instellen, hotkeys 63 Herstellen,
standaardinstellingen 78 Hibernation
geactiveerd tijdens kritiek laag
ladingsniveau van accu 21
Hibernationstand
activeren 14
beëindigen 14 Hoofdtelefoon 8, 43 Hoofdtelefoonuitgang (audio-
uitgang) 8, 43
Hotkeys
beschrijving 61
gebruiken 62
geluid in- en uitschakelen 64
geluidsvolume verhogen 64
geluidsvolume verlagen 64
helderheid van beeldscherm
verhogen 63
helderheid van beeldscherm
verlagen 63
QuickLock activeren 63
schakelen tussen
beeldschermen 63
slaapstand activeren 62
HP Connection Manager
(Verbindingsbeheer), software 32
HP mobiel breedband,
uitgeschakeld 38
HP module voor mobiel
breedband 37
Hubs 59
I
In-/uitgangen
audio-ingang (microfoon) 8,
43
audio-uitgang
(hoofdtelefoon) 8, 43
RJ-45 (netwerk) 7 Installatie, computer 3 Installatie van draadloos
netwerk 33
Instant Web
inschakelen 76
setupprogramma 80
uitschakelen 76 Interne beeldschermschakelaar
herkennen 9
Interne microfoon herkennen 9,
43 Internetverbinding instellen 33 Invoeren, opstartwachtwoord 53
K
Kabels
LAN 29 USB 59
VGA 48 Kalibreren, accu 22 Kennisgevingen
draadloze communicatie 12
HP module voor mobiel
breedband, serienummer 12
label met kennisgevingen 12 Knoppen
geluid uit 44
linkerknop van touchpad 3
rechterknop van touchpad 4
L
Labels
certificaat van echtheid van
Microsoft 12 kennisgevingen 12 servicelabel 11
Lage acculading 20 Lampjes
aan/uit 6 accu 6 caps lock 4 draadloze communicatie 6 schijfeenheid 6 webcam 9
Leesbare media 13 Linkerknop van touchpad
herkennen 3
Lokaal netwerk (LAN)
kabel aansluiten 29 vereiste kabel 29
Luchthavenbeveiliging 66 Luidsprekers herkennen 9, 43
M
Main (Hoofdmenu), menu 79 Memory Test (Geheugentest) 80 Microfooningang (audio-
ingang) 8, 43 Monitor, aansluiten 48 Muis, externe
aansluiten 61 voorkeuren instellen 61
Multimediacomponenten,
herkennen 42 Multimediasoftware
gebruiken 45 installeren 45
N
Navigeren, in
setupprogramma 78 Netsnoer 11 Netsnoer, herkennen 11 Netvoedingsadapter
aansluiten 16 herkennen 11
Netvoedingsconnector
herkennen 8 Netwerkconnector herkennen 7
82 Index
Netwerkkabel
aansluiten 29
ruisonderdrukkingscircuit 29 Netwerkpictogram 30 Niet-reagerend systeem 26
O
Onderdelen
aanvullende hardware 11
beeldscherm 8
linkerkant 7
onderkant 9
rechterkant 7
touchpad 3
voorkant 5 Ontgrendelingen
accu 9, 19 Ontgrendelingen, accu 9 Oortelefoon 8, 43 Opbergen, accu 26 Openbaar draadloos netwerk,
verbinding 35 Opladen, accu 19, 22 Opstartopties 80 Opstartvolgorde 80 Opstartwachtwoord
beheren 53 invoeren 53 maken 53
Optischeschijfeenheid 66
P
Pictogrammen
bekabeld netwerk 30 Connection Manager
(Verbindingsbeheer) 30 draadloze communicatie 30 netwerk 30
Poorten
externe monitor 48 USB 7, 8, 59
Processor C4 State (C4-status
processor) 80
Productnaam en productnummer,
van computer 11 Programma's, updaten 75 Projector, aansluiten 48
Q
QuickLock 51 QuickLock, hotkey 63
R
Rechterknop van touchpad,
herkennen 4 Reizen met computer 26 RJ-45-netwerkconnector
herkennen 7 Ruimte, accu 9 Ruisonderdrukkingscircuit,
netwerkkabel 29
S
Schakelaar
aan/uit 6
Schakelaars
draadloze communicatie 6
Schijfeenheden
diskette 66 externe 66 optische 66 vaste 66
Schijfeenheden,
opstartvolgorde 80 Schijfeenheidlampje herkennen 6 Schijfmedia 13 Security (Beveiliging), menu 79 Selecteren, in
setupprogramma 78 Serienummer, van computer 11 Servicelabel 11 Setupprogramma, wachtwoorden
in 52 SIM-kaart
plaatsen 38 verwijderen 39
Slaapstand
activeren 13
beëindigen 13 Slaapstand, hotkey 62 Software
HP Connection Manager
(Verbindingsbeheer) 32 installeren 45 multimedia 45 Windows Media Player 45
Systeeminformatie 79 Systeeminformatie weergeven 78 System Configuration
(Systeemconfiguratie), menu 79
T
Taal, wijzigen in
setupprogramma 77 Taalondersteuning 79 Temperatuur 26 Toetsen
fn 5 functie 5 Windows-applicaties 5 Windows-logo 5
Toetsenbord, hotkeys
herkennen 61 Touchpad
gebruiken 61 herkennen 3 knoppen 3
Touchpadschuifzone,
herkennen 3
U
Uitschakelen, computer 26 USB-apparaten
verwijderen 60
USB-apparatuur
aansluiten 59
beschrijving 59 USB-hubs 59 USB-kabel, aansluiten 59 USB-poorten, herkennen 59 USB-poorten herkennen 7, 8
V
Vaste schijf, externe 66 Vasteschijfeenheid, externe 66 Ventilatieopeningen,
herkennen 8 Ventilatieopeningen herkennen 9 Verbinding maken met een
draadloos netwerk 35 Video-overdrachtstypes 63 Voeding
besparen 25
W
Wachtwoorden
beheerder 52 ingesteld in Windows 51 in setupprogramma 52
opstartwachtwoord 53 Webcam herkennen 9, 43 Webcamlampje herkennen 9, 43
Index 83
Windows, wachtwoorden ingesteld
in 51
Windows-applicatietoets,
herkennen 5 Windows-logotoets herkennen 5 WLAN-antennes herkennen 10 WLAN-apparaat 30 WWAN-antennes herkennen 10
84 Index
Loading...