Hp 50G User Manual [nl]

HP 50g grafische rekenmachine
gebruiksaanwijzing
H
Editie 1
HP artikelnummer F2229AA-90013
Mededeling
MELD JE PRODUCT AAN: www.register.hp.com
FICTIEVE PRAKTIJKVOORBEELDEN KUNNEN ZONDER
AANKONDIGING VERANDERD WORDEN. HEWLETT–PACKARD
COMPANY GEEFT GEEN GARANTIE AF VAN WELKE AARD DAN
OOK MET BETREKKING TOT DEZE HANDLEIDING,
WAARONDER OOK STILZWIJGENDE GARANTIES VAN
VERHANDELBAARHEID, GESCHIKTHEID VOOR EEN BEPAALD
DOEL EN GEEN INBREUK VORMEND VAN TOEPASSING ZIJN,
MAAR DIE HIER NIET TOT BEPERKT ZIJN.
HEWLETT–PACKARD CO. KAN NIET AANSPRAKELIJK WORDEN
GESTELD VOOR ENIGERLEI FOUTEN OF VOOR INCIDENTELE OF
GEVOLGSCHADE IN VERBAND MET LEVERING, PRESTATIE OF
GEBRUIK VAN DEZE HANDLEIDING OF DE HIERIN VERVATTE
VOORBEELDEN.
© Copyright 2003, 2006 Hewlett-Packard Development Company, L.P.
Vermenigvuldiging, aanpassing, of vertaling van deze handleiding is,
behalve zoals toegestaan onder de auteurswet, niet toegestaan zonder
eerder schriftelijke toestemming van Hewlett-Packard Company.
Hewlett-Packard Company
4995 Murphy Canyon Rd,
Suite 301
San Diego, CA 92123
Oplage
Editie 1 Grasmaand 2006
Voorwoord
U heeft een compacte symbolische en numerieke computer in handen die
de berekening en wiskundige analyse van problemen vergemakkelijkt in
een verscheidenheid van disciplines, variërend van elementaire wiskunde
tot gevorderde technische en wetenschappelijke onderwerpen.
Deze gebruiksaanwijzing bevat voorbeelden die het gebruik van de
basisfuncties en bewerkingen van de rekenmachine weergeven. De
hoofdstukken in deze gebruiksaanwijzing zijn op onderwerp gerangschikt
in volgorde van moeilijkheidsgraad: van het instellen van de modi van de
rekenmachine tot reële en complexe nummerberekeningen, bewerkingen
met lijsten, vectoren en matrices, grafieken, calculus-toepassingen,
vectoranalyse, differentiaalvergelijkingen, waarschijnlijkheid en statistiek,
Voor symbolische bewerkingen beschikt de rekenmachine over een
krachtig Computer Algebraïsch Systeem (CAS) waarmee verschillende
bewerkingsmodi geselecteerd kunnen worden, bijv. complexe nummers vs.
reële nummers of exacte (symbolisch) modus vs. benaderende (numerieke)
modus. Het scherm kan zo aangepast worden dat het
tekstboekuitdrukkingen kan weergeven. Deze kunnen handig zijn bij het
werken met matrices, vectoren, fracties, optellingen, afgeleiden en
integralen. De hoge snelheid in grafische toepassingen is erg nuttig om in
heel korte tijd ingewikkelde afbeeldingen te maken.
Dankzij de infrarode poort, de RS232 poort en de USB-poort en kabel die
worden meegeleverd met uw rekenmachine, kunt u de rekenmachine
aansluiten op andere rekenmachines en computers. Dit stelt u in staat snel
en efficiënt programma’s en gegevens uit te wisselen met andere
rekenmachines en computers. De rekenmachine is eveneens voorzien van
poorten voor een flashgeheugenkaart om het opslaan en uitwisselen van
gegevens met andere gebruikers te vergemakkelijken.
Wij hopen dat uw rekenmachine een betrouwbare compagnon zal worden
voor studie en beroep.
Opmerking: decimalen in deze handleiding worden weergegeven
met behulp van een decimaal punt in plaats van met een decimale
komma. Dit is de default instelling van de rekenmachine. Indien u
wenst om met de decimale komma te werken, kan u de default
instelling wijzigen. De procedure hiervoor wordt uiteengezet in
hoofdstuk 1.
Blz. TOC-1

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 - Beginnen
Basisbediening, 1-1
Batterijen, 1-1
De rekenmachine in- en uitschakelen, 1-2
Het contrast van het beeldscherm instellen, 1-2
Inhoud van het beeldscherm van de rekenmachine, 1-3
Menu’s, 1-3
Het menu TOOL, 1-4
De tijd en datum instellen, 1-4
Toetsenbord van de rekenmachine, 1-5
Modi van de rekenmachine selecteren, 1-6
Bedieningsmodus, 1-7
Getalopmaak en punt of komma als decimaalteken, 1-10
Standaardopmaak: , 1-10
Vaste opmaak met decimalen , 1-11
Wetenschappelijke opmaak, 1-12
Technische opmaak, 1-12
Komma’s en punten, 1-13
Hoekmeting, 1-14
Coördinatenstelsel, 1-15
CAS-instellingen selecteren, 1-15
Verklaring van de CAS-instellingen, 1-16
Beeldschermmodi selecteren, 1-17
Lettertype van het beeldscherm selecteren, 1-18
Eigenschappen van de regeleditor selecteren, 1-19
Eigenschappen van het stapelgeheugen selecteren, 1-19
Eigenschappen van de vergelijkingenschrijver (EQW) selecteren, 1-
21
Referenties, 1-21
Blz. TOC-2
Hoofdstuk 2 - Introductie van de rekenmachine
Objecten van de rekenmachine, 2-1
Uitdrukkingen in het stapelgeheugen bewerken, 2-1
Rekenkundige uitdrukkingen maken, 2-1
Algebraïsche uitdrukkingen maken, 2-4
De vergelijkingenschrijver (EQW) gebruiken om uitdrukkingen te mak-
en, 2-4
Rekenkundige uitdrukkingen maken, 2-5
Algebraïsche uitdrukkingen maken, 2-7
Gegevens organiseren in de rekenmachine, 2-8
De HOME-directory, 2-8
Subdirectory's, 2-9
Variabelen, 2-9
Variabelennamen invoeren, 2-9
Variabelen maken, 2-10
De Algebraïsche modus, 2-10
De RPN-modus, 2-11
Inhoud van variabelen controleren, 2-12
De Algebraïsche modus, 2-12
De RPN-modus, 2-13
Toets rechts-shift gevolgd door labels van softmenutoetsen ge-
bruiken, 2-13
Inhoud van alle variabelen op het scherm weergeven, 2-14
Variabelen verwijderen, 2-14
De functie PURGE gebruiken in het stapelgeheugen in de Alge-
braïsche modus, 2-14
De functie PURGE gebruiken in het stapelgeheugen in de RPN-
modus, 2-15
De functies UNDO en CMD, 2-15
CHOOSE boxes en Soft-MENU, 2-16
Referenties, 2-18
Hoofdstuk 3 - Berekeningen met reële getallen
Voorbeelden van berekeningen met reële getallen, 3-1
Blz. TOC-3
Tiende machten gebruiken om gegevens in te voeren, 3-3
Functies voor reële getallen in het menu MTH, 3-5
Rekenmachinemenu’s gebruiken: , 3-5
Hyperbolische functies en de tegenwaarden, 3-6
Handelingen met eenheden, 3-7
Het menu UNITS, 3-7
Beschikbare eenheden, 3-9
Eenheden aan getallen koppelen, 3-10
Eenheidprefixen, 3-11
Handelingen met eenheden, 3-11
Eenheidconversies, 3-13
Fysische constanten in de rekenmachine, 3-13
Functies definiëren en gebruiken, 3-16
Referentie, 3-17
Hoofdstuk 4 - Berekeningen met complexe getallen
Definities, 4-1
De rekenmachine in de modus COMPLEX instellen, 4-1
Complexe getallen invoeren, 4-2
Polaire weergave van een complex getal, 4-2
Eenvoudige handelingen met complexe getallen, 4-3
De menu’s CMPLX, 4-4
Menu CMPLX via het menu MTH, 4-4
Menu CMPLX via het toetsenbord, 4-5
Functies toegepast op complexe getallen, 4-6
Functie DROITE: vergelijking van een rechte lijn, 4-7
Referentie, 4-7
Hoofdstuk 5 - Algebraïsche en rekenkundige han-
delingen
Algebraïsche objecten invoeren, 5-1
Eenvoudige handelingen met algebraïsche objecten, 5-2
Handelingen met transcendente functies, 5-5
Uitbreiding en factorisering met log-exp-functies, 5-5
Blz. TOC-4
Uitbreiding en factorisering met trigonometrische functies, 5-6
Functies in het menu ARITHMETIC, 5-7
Polynomen, 5-8
De functie HORNER, 5-8
De variabele VX, 5-8
De functie PCOEF, 5-8
De functie PROOT, 5-9
De functies QUOT en REMAINDER, 5-9
De functie PEVAL, 5-9
Breuken, 5-9
De functie SIMP2, 5-10
De functie PROPFRAC, 5-10
De functie PARTFRAC, 5-10
De functie FCOEF, 5-10
De functie FROOTS, 5-11
Stapsgewijze handelingen met polynomen en breuken, 5-11
Referentie, 5-12
Hoofdstuk 6 - Het oplossen van vergelijkingen
Symbolische oplossing van algebraïsche vergelijkingen, 6-1
De functie ISOL , 6-1
De functie SOLVE, 6-3
De functie SOLVEVX, 6-4
De functie ZEROS, 6-5
Menu van de Numerieke solver, 6-5
Polynome Vergelijkingen, 6-6
De oplossingen voor een polynome vergelijking vinden, 6-6
Polynome coëfficiënten genereren waarbij de wortels van de
polynoom zijn gegeven, 6-7
Een algebraïsche expressie genereren voor de polynomen, 6-8
Financiële berekeningen, 6-9
Vergelijkingen met één onbekende oplossen m.b.v. NUM.SLV, 6-9
De functie STEQ, 6-9
Oplossing voor gelijktijdige vergelijkingen met MSLV, 6-11
Blz. TOC-5
Referentie, 6-12
Hoofdstuk 7 - Bewerkingen met lijsten
Lijsten aanmaken en opslaan, 7-1
Bewerkingen met getallenlijsten, 7-1
Veranderend teken , 7-1
Optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen, 7-1
Functies toegepast op lijsten, 7-3
Lijsten van complexe getallen, 7-4
Lijsten van algebraïsche objecten, 7-4
Het menu MTH/LIST , 7-5
De functie SEQ, 7-6
De functie MAP, 7-6
Referentie, 7-7
Hoofdstuk 8 - Vectoren
Vectoren invoeren, 8-1
Vectoren in het stapelgeheugen invoeren., 8-1
Vectoren opslaan in variabelen in het stapelgeheugen, 8-2
De Matrixschrijver (MTRW) gebruiken om vectoren in te voeren, 8-2
Eenvoudige bewerkingen met vectoren, 8-4
Veranderend teken , 8-5
Optellen, aftrekken, 8-5
Vermenigvuldigen met een scalair en delen door een scalair, 8-5
De functie absolute waarde, 8-6
Het menu MTH/VECTOR, 8-6
Grootte, 8-7
Scalair product, 8-7
Vectorieel product, 8-7
Hoofdstuk 9 - Matrices en lineaire algebra
Matrices in het stapelgeheugen invoeren, 9-1
Met de Matrixschrijver , 9-1
De Matrix direct in het stapelgeheugen invoeren, 9-2
Blz. TOC-6
Bewerkingen met matrices, 9-2
Optellen en aftrekken, 9-3
Vermenigvuldiging, 9-4
Vermenigvuldiging met een scalair, 9-4
Matrix-vectorvermenigvuldiging, 9-4
Matrixvermenigvuldiging, 9-5
Term-voor-term vermenigvuldiging, 9-5
De identiteitsmatrix, 9-6
De inverse matrix, 9-7
Een matrix karakteriseren (Het menu matrix NORM), 9-7
De functie DET, 9-8
De functie TRACE, 9-8
Oplossing van lineaire systemen, 9-8
De numerieke solver gebruiken voor lineaire systemen, 9-9
Oplossing met de inverse matrix, 9-11
Oplossing door “deling” van matrices, 9-11
Referenties, 9-11
Hoofdstuk 10 - Grafieken
Grafische opties in de rekenmachine, 10-1
Een uitdrukking van de vorm y = f(x) plotten, 10-2
Een tabel genereren van waarden voor een functie, 10-3
Snelle 3D-grafieken, 10-5
Referentie, 10-7
Hoofdstuk 11 - Calculustoepassingen
Het menu CALC (Calculus) , 11-1
Limieten en afgeleiden, 11-1
De functie Lim, 11-1
De Functies DERIV en DERVX, 11-3
Anti-afgeleiden en integralen, 11-3
De functies INT, INTVX, RISCH, SIGMA en SIGMAVX, 11-3
Eindige integralen, 11-4
Oneindige series, 11-5
Blz. TOC-7
De Functies TAYLR, TAYLR0, en SERIES, 11-5
Referentie, 11-6
Hoofdstuk 12 - Multivariant Calculustoepassingen
Partiële afgeleiden, 12-1
Meervoudige integralen, 12-2
Referentie, 12-2
Hoofdstuk 13 - Toepassingen van vectoranalyse
De del-operator, 13-1
Gradiënt, 13-1
Divergentie, 13-2
Rotatie, 13-2
Referentie, 13-2
Hoofdstuk 14 - Differentiaalvergelijkingen
Het menu CALC/DIFF, 14-1
Oplossing voor lineaire en niet-lineaire vergelijkingen, 14-1
De functie LDEC, 14-2
De functie DESOLVE, 14-3
De variabele ODETYPE, 14-3
Laplace-transformaties, 14-4
Laplace-transformaties en inversies in de rekenmachine, 14-4
Fourier-reeksen, 14-5
De functie FOURIER, 14-5
Fourier-reeks voor een kwadratische functie, 14-6
Referentie, 14-7
Hoofdstuk 15 - Kansverdelingen
Het submenu MTH/PROBABILITY..– deel 1, 15-1
Faculteiten, combinaties en permutaties, 15-1
Willekeurige getallen, 15-2
Het menu MTH/PROBABILITY.. – deel 2, 15-2
De normale verdeling, 15-3
De Student-t-verdeling, 15-3
Blz. TOC-8
De Chi-kwadraat verdeling, 15-3
De F-verdeling, 15-4
Referentie, 15-4
Hoofdstuk 16 - Statistische Toepassingen
Gegevens invoeren, 16-1
Statistieken met één variabele berekenen, 16-2
Steekproef vs. populatie, 16-2
Frequentieverdelingen verkrijgen, 16-3
Gegevens in een functie y = f(x) plaatsen, 16-4
Aanvullende samenvattende statistieken verkrijgen, 16-6
Betrouwbaarheidsintervallen, 16-7
Hypotheses testen, 16-9
Referentie, 16-11
Hoofdstuk 17 - Getallen in Verschillende Grondtallen
Het menu BASE, 17-1
Niet-decimale getallen schrijven, 17-1
Referentie, 17-2
Hoofdstuk 18 - SD-kaarten gebruiken
Plaatsen en verwijderen van een SD kaart, 18-1
Formatteren van een SD kaart, 18-1
Toegang verkrijgen tot een object op een SD kaart , 18-2
Gegevens opslaan op de SD-kaart, 18-3
Gegevens oproepen van de SD-kaart, 18-3
Een object van de SD-kaart wissen, 18-4
Alle objecten wissen van de SD kaart (door te herformateren), 18-4
Specificeren van een directory op een SD kaart, 18-4
Hoofdstuk 19 - Vergelijkingenbibliotheek
Referentie, 19-4
Beperkte Garantie
, G-1
Service
, G-3
Blz. TOC-9
Regulatory information, G-5
Verwijdering van afgedankte apparatuur door privé-gebruikers in de
Europese Unie
, G-7
Blz. 1-1

Hoofdstuk 1

Beginnen

Dit Hoofdstuk beschrijft de basisinformatie betreffende het gebruik van uw
rekenmachine. De doelstelling van de oefeningen is dat u vertrouwd raakt
met de basisfuncties en instellingen voordat u daadwerkelijk een
berekening maakt.

Basisbediening

De volgende oefeningen zijn bedoeld om de hardware van uw
rekenmachine beter te leren kennen.

Batterijen

De rekenmachine gebruikt 4 AAA(LR03)-batterijen als hoofdvoeding en
een CR2032 lithiumbatterij voor geheugenbackup.
Plaats de batterijen volgens de onderstaande procedure alvorens de
rekenmachine te gebruiken:
De hoofdbatterijen plaatsen
a. Zorg ervoor dat de calculator uitgeschakeld is.
Schuif het deksel van
de batterijhouder omhoog zoals in de afbeelding.
b. Plaats 4 nieuwe AAA(LR03)-batterijen in het batterijgedeelte. Zorg
ervoor dat elke batterij in de juiste richting wordt geplaatst.
De backupbatterij plaatsen
a. Zorg ervoor dat de calculator uitgeschakeld is. Druk de houder naar
beneden. Duw het afdekplaatje in de getoonde richting en til het op.
Blz. 1-2
b. Plaats een nieuwe CR2032 lithiumbatterij. Zorg ervoor dat de positieve
kant (+) naar boven is geplaatst.
C .Plaats het afdekplaatje terug en duw het in de beginpositie.
Druk, nadat de batterijen zijn geplaatst, op $ om de rekenmachine in te
schakelen.
Waarschuwing: als de pictogram van een zwakke batterij op het
beeldscherm verschijnt, dienen de batterijen zo spoedig mogelijk
vervangen te worden. De backupbatterij en de hoofdbatterijen echter nooit
tegelijkertijd verwijderen om gegevensverlies te voorkomen.

De rekenmachine in- en uitschakelen

De toets $ bevindt zich in de linkeronderhoek van het toetsenbord. Druk
één keer op deze toets om de rekenmachine in te schakelen. Druk, om de
rekenmachine uit te schakelen, op de rechter shifttoets @ (eerste toets in
de tweede rij vanaf de onderzijde van het toetsenbord) en daarna op
$. De toets $ is in de rechterbovenhoek voorzien van een OFF-
markering, als geheugensteuntje voor de OFF-functie van de
rekenmachine.

Het contrast van het beeldscherm instellen

U kunt het beeldschermcontrast instellen door tegelijkertijd op de toets $
en de toetsen +of - te drukken.
De toetscombinatie $(vasthouden) en +maken het beeldscherm
donkerder
De toetscombinatie $(vasthouden) en -maken het beeldscherm
lichter


Blz. 1-3

Inhoud van het beeldscherm van de rekenmachine

Zet uw rekenmachine weer aan. Boven in het beeldscherm staan twee
informatieregels die de instellingen van de rekenmachine beschrijven. In
de eerste regel staan de volgende tekens:
RAD XYZ HEX R= 'X'
Raadpleeg hoofdstuk 2 in de gebruikshandleiding van de rekenmachine
voor meer informatie over de betekenis van deze symbolen.
In de tweede regel staan de volgende tekens
{ HOME }
Dit betekent dat de HOME-directory de huidige bestandsdirectory in het
geheugen van de rekenmachine is.
Onder in het beeldscherm staan enkele labels, te weten:
@EDIT @VIEW @@RCL@@ @@STO@ !PURGE !CLEAR
die bij de zes softmenutoetsen, F1 tot en met F6, horen:
ABCDEF
De zes labels die in onder in het scherm worden weergegeven, kunnen
veranderen als er een ander menu wordt getoond. A hoort altijd bij het
eerste weergegeven label en B altijd bij het tweede label, enz.

Menu’s

De zes labels die bij de toetsen A tot en met F h or en, m a ke n d ee l ui t
van een menu
met functies. Omdat de rekenmachine slechts zes
softmenutoetsen heeft, worden er maar 6 labels per keer weergegeven.
Een menu kan echter uit meer dan zes invoeren bestaan. Elke groep van 6
invoeren wordt een menupagina genoemd. Druk op de toets
L(Volgende menu) wanneer u naar de volgende menupagina wilt
(indien beschikbaar). Dit is de derde toets van links in de derde toetsenrij
van het toetsenbord.
Blz. 1-4

Het menu TOOL

De softmenutoetsen van het weergegeven menu, het menu TOOL, zijn voor
het bewerken van variabelen (zie de paragraaf over variabelen in dit
hoofdstuk).
Deze zes functies vormen de eerste pagina van het menu TOOL. Dit menu
heeft in totaal acht invoeren die over twee pagina’s zijn verdeeld. Door op
de toets L (volgende menu) te drukken, komt u op de tweede pagina.
Dit is de derde toets van links in de derde toetsenrij van het toetsenbord.
Nu hebben alleen de eerste twee softmenutoetsen specifieke commando’s.
Deze commando’s zijn:
Door op de toets L te drukken, verschijnt het originele menu TOOL. Het
menu TOOL kan ook worden verkregen door op de toets I te drukken
(dit is de derde toets van links in de tweede toetsenrij boven in het
toetsenbord).

De tijd en datum instellen

Raadpleeg hoofdstuk 1 in de gebruikshandleiding van de rekenmachine
voor het instellen van de tijd en de datum.
@EDIT
A
EDIT: bewerken van de inhoud van een variabele (zie
hoofdstuk 2 in deze handleiding en hoofdstuk 2 en Bijlage L
in de gebruikshandleiding voor meer informatie over
bewerken)
@VIEW
B
VIEW: bekijken van de inhoud van een variabele
@@RCL@@
C
ReCaLl: oproepen van de inhoud van een variabele
@@STO@
D
STOre: opslaan van de inhoud van een variabele
@PURG
E
PURGE: verwijderen van een variabele
CLEAR
F
CLEAR: wissen van het beeldscherm of het stapelgeheugen
@CASCM
A
CASCMD: CAS CoMmanD, wordt gebruikt om een
commando te starten van de CAS door uit een lijst te
selecteren
@HELP
B
HELP-functie die de commando’s beschrijft in de
rekenmachine
Blz. 1-5

Toetsenbord van de rekenmachine

In onderstaande afbeelding ziet u een weergave van het toetsenbord van
de rekenmachine met genummerde rijen en kolommen. Elke toets heeft
drie, vier of vijf functies. De hoofdfunctie van een toets heeft de meest
zichtbare markering op de toets. De linkershifttoets, toets (8,1), de
rechtershifttoets, toets (9,1) en de toets ALPHA, toets (7,1) kunnen worden
gecombineerd met enkele andere toetsen om de andere functies in het
toetsenbord te activeren.
Zo kan met toets P, toets(4,4), de volgende zes functies worden
uitgevoerd:
P Hoofdfunctie: het activeren van het menu SYMBolic
„´ Functie links-shift: het activeren van het menu
MTH(wiskundig)
Blz. 1-6
Van de zes functies die met een toets kunnen worden uitgevoerd, worden
alleen de eerste vier op het toetsenbord weergegeven. De afbeelding op
de volgende pagina geeft de vier labels voor de toets P weer. -De kleur
en de plaats van de markeringen op de toets, namelijk SYMB, MTH, CAT
en P, geven aan wat de hoofdfunctie is (SYMB) en welke drie andere
functies kunnen worden uitgevoerd met de toetsen links-shift (MTH),
rechts-shift (CAT ) en ~(P).
Raadpleeg Bijlage B in de gebruikshandleiding van de rekenmachine voor
meer informatie over het gebruik van het toetsenbord van de
rekenmachine.

Modi van de rekenmachine selecteren

In deze paragraaf gaan we er vanuit dat u al een beetje bekend bent met
het gebruik van de kies- en dialoogvensters (Raadpleeg Bijlage A in de
gebruikshandleiding wanneer dit niet het geval is).
Druk op de toets H (tweede toets van links in de tweede toetsenrij boven
in het toetsenbord) om het volgende invoervenster voor CALCULATOR
MODES weer te geven:
…N Functie rechts-shift: het activeren van de functie CATalog
~p functie ALPHA: het invoeren van de hoofdletter P
~„p functie ALPHA-Links-shift: het invoeren van de kleine letter p
~…p functie ALPHA-Rechts-shift: het invoeren van het symbool π
Blz. 1-7
Druk op de softmenutoets !!@@OK#@ om terug te keren naar het normale
beeldscherm. Hier volgen enkele voorbeelden voor het selecteren van
verschillende rekenmachinemodi.

Bedieningsmodus

De rekenmachine bevat twee bedieningsmodi: de modus Algebraic en de
modus Reverse Polish Notation (RPN). De rekenmachine staat standaard in
de modus Algebraic (zoals in de bovenstaande afbeelding te zien is),
maar gebruikers van oudere modellen van HP-rekenmachines zijn
misschien meer bekend met de RPN-modus.
Als u een bedieningsmodus wilt selecteren, moet u eerst het invoervenster
CALCULATOR MODES openen met de toets H. Het Veld Operating
Mode wordt gemarkeerd. Selecteer de bedieningsmodus Algebraic of
RPN met de toets \ (tweede van links in de vijfde rij onder in het
toetsenbord) of door op de softmenutoets @CHOOS ( B) te drukken. Bij de
tweede methode kunt u de pijltjes omhoog en omlaag, —˜, gebruiken
om de modus te selecteren. Druk daarna op de softmenutoets !!@@OK#@ om de
handeling te voltooien.
Om het verschil aan te geven tussen deze twee bedieningsmodi, voeren
we de volgende uitdrukking op beide manieren uit:
Om deze uitdrukking in de rekenmachine in te voeren, gebruiken we eerst
de vergelijkingenschrijver, ‚O. Zoek de volgende toetsen op het
toetsenbord, samen met de numerieke toetsen.
!@.#*+-/R
Q¸Ü‚Oš™˜—`
De vergelijkingenschrijver is een beeldschermmodus waarmee u
wiskundige uitdrukkingen kunt opstellen met expliciet wiskundige
aanduidingen, zoals breuken, afgeleiden, integralen, wortels, enz.
Gebruik de volgende toetsen als u de vergelijkingenschrijver wilt
gebruiken voor het opstellen van de hierboven weergegeven uitdrukking:
‚OR3.*!Ü5.-
1./3.*3.
—————
/23.Q3™™+!¸2.5`
5.2
3
0.23
0.30.3
1
0.50.3
e+
Blz. 1-8
Als u op ` drukt, geeft de rekenmachine de volgende uitdrukking weer:
(3.*(5.-1/(3.*3.))/23.^3+EXP(2.5))
Als u opnieuw op ` drukt, krijgt u de volgende waarde (accepteer
modus Approx. aan als u hierom wordt gevraagd door op !!@@OK#@ te
drukken):
U kunt de uitdrukking ook als volgt rechtstreeks in het beeldscherm typen
zonder de vergelijkingenschrijver te gebruiken:
R!Ü3.*!Ü5.-1/
3.*3.™
/23.Q3+!¸2.5`
Zo krijgt u hetzelfde resultaat.
Verander de bedieningsmodus in RPN door eerst op de toets H te
drukken. Selecteer de bedieningsmodus RPN met de toets \ of door op
de softmenutoets @CHOOS te drukken. Druk op de softmenutoets !!@@OK#@ ( F)
om de handeling te voltooien. Het beeldscherm ziet er bij de RPN-modus
als volgt uit:
U ziet dat het beeldscherm meerdere niveaus van de uitkomst heeft
genummerd met van onder naar boven 1, 2, 3, enz. Dit wordt het
stapelgeheugen van de rekenmachine genoemd. De verschillende niveaus
worden stapelgeheugenniveaus genoemd, dus stapelgeheugenniveau 1,
stapelgeheugenniveau 2, etc.
RPN wil dus eigenlijk zeggen dat u een handeling zoals 3 + 2 niet in de
rekenmachine invoert met
3+2`
maar eerst de operanden in de juiste volgorde invoert en daarna de
operator, dus
3`2+
Blz. 1-9
De operanden nemen bij het invoeren verschillende
stapelgeheugenniveaus in gebruik. Als u 3` invoert, wordt het getal
3 in stapelgeheugenniveau 1 ingevoerd. Als u daarna 2 invoert, gaat
het getal 3 naar naar stapelgeheugenniveau 2. Door vervolgens op +
te drukken, vertellen we de rekenmachine dat hij de operator of het
programma + moet toepassen op de objecten in niveaus 1 en 2. De
uitkomst, 5, wordt vervolgens in niveau 1 geplaatst.
We proberen eerst enkele eenvoudige handelingen voordat we de
moeilijkere uitdrukking uitproberen die eerder is gebruikt bij de
algebraïsche modus.
Let op de posities van de y en de x in de laatste twee handelingen. De
basis in de exponentiële handeling is y (stapelgeheugenniveau 2), terwijl
het exponent x is (stapelgeheugenniveau 1) voordat de toets Q wordt
ingedrukt. In de derdemachtswortel is y (stapelgeheugenniveau 2) het
getal onder het wortelteken en x (stapelgeheugenniveau 1) de wortel.
Probeer de volgende oefening met de volgende 3 factoren: (5 + 3)
× 2
Probeer nu de eerder genoemde uitdrukking:
123/32 123`32/
4
2
4`2Q
3
(27)
27R3@»
5`3+ Berekent eerst (5 +3).
2X Voltooit de berekening.
3` Voer 3 in op niveau 1
5` Voer 5 in op niveau 1, 3 gaat naar niveau 2
3` Voer 3 in op niveau 1, 5 gaat naar niveau 2, 3 naar
niveau 3
3* Voer 3 in en vermenigvuldig, 9 verschijnt op niveau 1
Y 1/(3
×3), laatste waarde op niv. 1; 5 op niveau 2; 3 op
niveau 3
5.2
3
23
33
1
53
e+
Blz. 1-10
Om te wisselen tussen de bedieningsmodi ALG en RPN kunt u ook
systeemvlag 95 wissen/verwijderen door op de volgende toetsen te
drukken:
H @FLAGS! 9˜˜˜˜ `

Getalopmaak en punt of komma als decimaalteken

Door de getalopmaak te wijzigen, kunt u de manier aanpassen waarop
reële cijfers worden weergegeven door de rekenmachine. Deze functie is
bijzonder handig bij handelingen met tiende machten of om het aantal
decimalen van een uitkomst te beperken.
Om een getalopmaak te selecteren, moet u eerst het invoervenster
CALCULATOR MODES openen door op de toets H te drukken. Gebruik
daarna de toets pijltje omlaag, ˜, om de optie Number format te
selecteren. De standaardwaarde is Std, oftewel Standaardopmaak. In de
standaardopmaak geeft de rekenmachine getallen met zwevende komma
weer met geen ingestelde decimalen en met de maximaal door de
rekenmachine toegestane precisie (12 significante cijfers). U leest meer
over reële getallen in hoofdstuk 2 van deze gebruikshandleiding. Probeer
ter verduidelijking van bovengenoemde en andere getalopmaken de
volgende oefeningen:
Standaardopmaak:
Deze modus wordt het meeste gebruikt, omdat de cijfers in de meest
bekende notatie worden weergegeven. Druk op de softmenutoets !!@@OK#@ ,
met Number format ingesteld op Std, om terug te keren naar het
beeldscherm van de rekenmachine. Voer het getal 123.4567890123456
- 5 - 1/(3
×3) , staat nu op niveau 1; 3 op niveau 2
* 3
× (5 - 1/(3×3)), staat nu op niveau 1.
23`Voer 23 in op niveau 1, 14.66666 gaat naar niveau 2.
3Q
Voer 3 in, bereken 23
3
op niveau 1. 14.666 op niv. 2.
/
(3
× (5-1/(3×3)))/23
3
naar niveau 1
2.5Voer 2.5 in niveau 1
e
2.5
, gaat naar niveau 1, niveau 2 geeft de vorige aarde
weer.
+
(3
× (5 - 1/(3×3)))/23
3
+
e
2.5
= 12.18369, naar niv. 1.
R
((3× (5 - 1/(3×3)))/23
3
+
e
2,5
) = 3.4905156, naar 1.
Blz. 1-11
in (met 16 significante cijfers). Druk op de toets `. Het getal wordt
afgerond op maximaal 12 significante cijfers en wordt als volgt
weergegeven:
Vaste opmaak met decimalen
Druk op de toets H. Selecteer daarna met de toets pijltje omlaag, ˜,
de optie . Druk op de softmenutoets @CHOOS ( B) en selecteer de optie
Fixed met de toets pijltje omlaag ˜.
Druk op de toets pijltje rechts, , om de nul voor de optie Fix te
markeren. Druk op de softmenutoets @CHOOS en selecteer bijvoorbeeld 3
decimalen met de toetsen pijltje omhoog en omlaag, —˜.
Druk op de softmenutoets !!@@OK#@ om de selectie te voltooien:
Druk op de softmenutoets !!@@OK#@ om terug te keren naar het beeldscherm
van de rekenmachine. Het getal wordt nu weergegeven als:
Blz. 1-12
U ziet dat het getal is afgerond en niet afgekapt. Het getal
123.4567890123456 wordt voor deze instelling dus weergegeven als
123.457 en niet als 123.456, omdat het cijfer na 6 > 5 is
Wetenschappelijke opmaak
U stelt deze opmaak in door op de toets H te drukken. Selecteer daarna
met de toets pijltje omlaag, ˜, de optie Number format. Druk op de
softmenutoets @CHOOS ( B) en selecteer de optie Scientific met de toets
pijltje omlaag ˜. Het getal 3 moet voor Sci blijven staan. (Dit getal kan
op dezelfde manier worden gewijzigd als het Fixed aantal decimalen in
het bovenstaande voorbeeld).
Druk op de softmenutoets !!@@OK#@ om terug te keren naar het beeldscherm
van de rekenmachine. Het getal wordt nu weergegeven als:
De uitkomst, 1.23E2, is de rekenmachineversie van de notatie voor tiende
machten, dus 1.235
×
10
2
. In deze zogenaamde wetenschappelijke
notatie geeft het getal 3 voor de getalopmaak Sci (zoals eerder getoond)
het aantal significante cijfers na de komma weer. De wetenschappelijke
notatie heeft altijd één geheel getal, zoals hierboven. In dit geval is het
aantal significante cijfers dus vier.
Technische opmaak
De technische opmaak (Engineering) lijkt sterk op de wetenschappelijke
opmaak, maar de tiende machten zijn hier meervouden van drie. U stelt
deze opmaak in door op de toets H te drukken. Selecteer daarna met
Blz. 1-13
de toets pijltje omlaag, ˜, de optie Number format . Druk op de
softmenutoets @CHOOS (B) en selecteer de optie Engineering met de toets
pijltje omlaag ˜. Het getal 3 moet voor Eng blijven staan. (Dit getal kan
op dezelfde manier worden gewijzigd als het Fixed aantal decimalen in
het bovenstaande voorbeeld.)
Druk op de softmenutoets !!@@OK#@ om terug te keren naar het beeldscherm
van de rekenmachine. Het getal wordt nu weergegeven als:
Omdat er bij dit getal drie cijfers in het gehele getal staan, wordt het
weergegeven met vier significante cijfers en een tiende macht van nul in de
Technische opmaak. Het getal 0.00256 wordt bijvoorbeeld als volgt
weergegeven:
Komma’s en punten
De punten in cijfers met zwevende punten kunnen worden vervangen door
komma's als de gebruiker hier liever mee werkt. Om de punten te
vervangen door komma's wijzigt u de optie FM in CALCULATOR MODES
als volgt naar komma's (U ziet dat we Number Format hebben gewijzigd
in Std):
Druk op de toets H. Druk daarna een keer op de toets pijltje omlaag,
˜, en keer op het pijltje rechts, , om de optie __FM, te markeren.
Om komma’s te selecteren, drukt u op de softmenutoets (dus de
toets B). Het invoerscherm ziet er als volgt uit:
Blz. 1-14
Druk op de softmenutoets !!@@OK#@ om terug te keren naar het beeldscherm
van de rekenmachine. Het getal 123.4567890123456, dat we eerder
hebben ingevoerd, wordt nu weergegeven als:

Hoekmeting

Bij trigonometrische functies moet u bijvoorbeeld argumenten invoeren
voor vlakke hoeken. De rekenmachine heeft drie verschillende modi voor
Hoekmetingen die u bij hoeken kunt gebruiken:
Graden: Er zitten 360 graden (360
ο
) in een complete omtrek.
•Radialen: Er zitten 2
π radialen (2π
r
) in een complete omtrek.
Decimale graden: Er zitten 400 decimale graden (400
g
) in een
complete omtrek.
De hoekmeting is van invloed op trigonometrische functies als SIN, COS,
TAN en de bijbehorende functies.
U kunt de modi voor hoekmetingen als volgt wijzigen:
•Druk op de toets H. Druk daarna twee keer op de toets pijltje
omlaag, ˜. Selecteer de modus Hoekmeting met de toets \
(tweede van links in de vijfde rij onder in het toetsenbord) of door op
de softmenutoets @CHOOS ( B) te drukken. Bij de tweede methode kunt
u de pijltjes omhoog en omlaag, —˜, gebruiken om de gewenste
modus te selecteren. Druk daarna op de softmenutoets !!@@OK#@ om de
handeling te voltooien. In het volgende scherm is bijvoorbeeld de
modus Radians geselecteerd:
Blz. 1-15

Coördinatenstelsel

Als u het coördinatenstelsel selecteert, heeft dit invloed op de manier
waarop vectoren en complexe getallen worden weergegeven en
ingevoerd. Raadpleeg hoofdstuk 4 en 8 in deze handleiding voor meer
informatie over respectievelijk complexe getallen en vectoren . De
rekenmachine beschikt over drie soorten coördinatenstelsels: Rechthoekig
(RECT), Cilindrisch (CYLIN) en bolvormig (SPHERE). Zo wijzigt u het
coördinatenstelsel:
•Druk op de toets H. Druk daarna drie keer op de toets pijltje
omlaag, ˜. Selecteer de modus Coord System door op de toets \
(tweede van links in de vijfde rij onder in het toetsenbord) of doorop de
softmenutoets @CHOOS ( B) te drukken. Bij de tweede methode kunt u
de pijltjes omhoog en omlaag, —˜, gebruiken om de gewenste
modus te selecteren. Druk daarna op de softmenutoets !!@@OK#@ ( F)
om de handeling te voltooien. In het volgende scherm is bijvoorbeeld
het coördinatenstelsel Polar geselecteerd:

CAS-instellingen selecteren

CAS is een afkorting van Computer Algebraic System, oftewel algebraïsch
computersysteem. Dit is het wiskundige hart van de rekenmachine waar de
symbolische wiskundige handelingen en functies zijn geprogrammeerd.
Het CAS biedt een aantal instellingen die kunnen worden aangepast aan
de gewenste handeling. Zo krijgt u de mogelijke CAS-instellingen te zien:
•Druk op de toets H om het invoervenster CALCULATOR MODES te
openen.
Blz. 1-16
•Druk op de softmenutoets @@ CAS@@ om de CAS-instellingen te wijzigen.
Hier volgen de standaardwaarden van de CAS-instellingen:
Met de pijltjestoetsen kunt u door de vele opties van het invoervenster
CAS MODES navigeren: š™˜—.
Als u een van de bovenstaande instellingen wilt selecteren of
deselecteren, moet u het onderliggende streepje voor de gewenste
optie selecteren en op de softmenutoets drukken totdat u de
gewenste instelling ziet. Als er een optie is geselecteerd, verschijnt er
een vinkje op het onderliggende streepje (bijvoorbeeld de
bovenstaande opties Rigorous en Simp Non-Rational). De niet-
geselecteerde opties hebben geen vinkje op het onderliggende streepje
voor de gewenste optie (zoals de bovenstaande opties _Numeric,
_Approx, _Complex, _Verbose, _Step/Step, _Incr Pow ).
•Druk op de softmenutoets @@@OK@@@ als u alle gewenste opties in het
invoervenster CAS MODES heeft geselecteerd en gedeselecteerd . U
keert nu terug naar het invoervenster CALCULATOR MODES. Druk
nogmaals op de softmenutoets @@@OK@@@ om weer naar het normale
beeldscherm van de rekenmachine terug te keren.

Verklaring van de CAS-instellingen

•Indep var: de onafhankelijke variabele voor CAS-toepassingen.
Meestal VX = ‘X’.
Modulo
: voor handelingen in modulaire rekenkunde heeft deze
variabele de coëfficiënt of modulo van de rekenkundige ring
(raadpleeg hoofdstuk 5 van de gebruikshandleiding van de
rekenmachine).
Blz. 1-17
•Numeric: als deze waarde is ingesteld, produceert de rekenmachine
een numerieke uitkomst of een uitkomst met zwevende komma bij
berekeningen. Er dient opgemerkt te worden dat constanten steeds
numeriek geëvalueerd zullen worden.
Approx
: als deze waarde is ingesteld, gebruikt de modus Approximate
numerieke uitkomsten bij berekeningen. Als deze niet is aangevinkt,
staat de CAS in de modus Exact, die symbolische uitkomsten in
algebraïsche berekeningen geeft.
•Complex
: als deze waarde is ingesteld, zijn de handelingen voor
complexe getallen actief. Als deze niet is aangevinkt, staat de CAS in
de modus Real, d.w.z. dat de standaardwaarde dus berekeningen met
reële getallen zijn. Raadpleeg hoofdstuk 4 voor handelingen met
complexe getallen.
•Verbose
: als deze waarde is ingesteld, wordt er gedetailleerde
informatie bij bepaalde CAS-handelingen gegeven.
•Step/Step
: als deze waarde is ingesteld, worden de uitkomsten stap
voor stap gegeven voor bepaalde CAS-handelingen. Dit kan handig
zijn om de tussenliggende stappen in sommeringen, afgeleiden,
integralen, polynome handelingen (bijvoorbeeld synthetische delingen)
en matrixhandelingen te bekijken.
•Incr Pow
: Increasing Power (Oplopende machten) betekent dat als deze
waarde is ingesteld, polynome termen worden weergegeven in
oplopende volgorde van de machten van de onafhankelijke variabele.
Rigorous
: als deze waarde is ingesteld, zal de rekenmachine de
absolute waardefunctie |X| niet vereenvoudigen naar X.
Simp Non-Rational
: als deze waarde is ingesteld, probeert de
rekenmachine niet-rationele uitdrukkingen zoveel mogelijk te
vereenvoudigen.

Beeldschermmodi selecteren

Het beeldscherm van de rekenmachine kan naar wens worden aangepast
door verschillende beeldschermmodi te selecteren. Zo krijgt u de mogelijke
beeldscherminstellingen te zien:
•Druk eerst op de toets H om het invoervenster CALCULATOR MODES
te activeren. Druk in het invoervenster CALCULATOR MODES op de
softmenutoets @@DISP@ (D) om het invoervenster DISPLAY MODES weer
te geven.
Loading...
+ 162 hidden pages