Hp 50G User Manual [nl]

HP 50g grafische rekenmachine
gebruiksaanwijzing
H
Editie 1 HP artikelnummer F2229AA-90013
Mededeling
MELD JE PRODUCT AAN: www.register.hp.com DE INHOUD VAN DEZE HANDLEIDING EN DE HIERIN VERVATTE
FICTIEVE PRAKTIJKVOORBEELDEN KUNNEN ZONDER AANKONDIGING VERANDERD WORDEN. HEWLETT–PACKARD COMPANY GEEFT GEEN GARANTIE AF VAN WELKE AARD DAN OOK MET BETREKKING TOT DEZE HANDLEIDING, WAARONDER OOK STILZWIJGENDE GARANTIES VAN VERHANDELBAARHEID, GESCHIKTHEID VOOR EEN BEPAALD DOEL EN GEEN INBREUK VORMEND VAN TOEPASSING ZIJN, MAAR DIE HIER NIET TOT BEPERKT ZIJN.
HEWLETT–PACKARD CO. KAN NIET AANSPRAKELIJK WORDEN GESTELD VOOR ENIGERLEI FOUTEN OF VOOR INCIDENTELE OF GEVOLGSCHADE IN VERBAND MET LEVERING, PRESTATIE OF GEBRUIK VAN DEZE HANDLEIDING OF DE HIERIN VERVATTE VOORBEELDEN.
© Copyright 2003, 2006 Hewlett-Packard Development Company, L.P. Vermenigvuldiging, aanpassing, of vertaling van deze handleiding is, behalve zoals toegestaan onder de auteurswet, niet toegestaan zonder eerder schriftelijke toestemming van Hewlett-Packard Company.
Hewlett-Packard Company 4995 Murphy Canyon Rd, Suite 301 San Diego, CA 92123
Oplage
Editie 1 Grasmaand 2006
Voorwoord
U heeft een compacte symbolische en numerieke computer in handen die de berekening en wiskundige analyse van problemen vergemakkelijkt in een verscheidenheid van disciplines, variërend van elementaire wiskunde tot gevorderde technische en wetenschappelijke onderwerpen.
Deze gebruiksaanwijzing bevat voorbeelden die het gebruik van de basisfuncties en bewerkingen van de rekenmachine weergeven. De hoofdstukken in deze gebruiksaanwijzing zijn op onderwerp gerangschikt in volgorde van moeilijkheidsgraad: van het instellen van de modi van de rekenmachine tot reële en complexe nummerberekeningen, bewerkingen met lijsten, vectoren en matrices, grafieken, calculus-toepassingen, vectoranalyse, differentiaalvergelijkingen, waarschijnlijkheid en statistiek,
Voor symbolische bewerkingen beschikt de rekenmachine over een krachtig Computer Algebraïsch Systeem (CAS) waarmee verschillende bewerkingsmodi geselecteerd kunnen worden, bijv. complexe nummers vs. reële nummers of exacte (symbolisch) modus vs. benaderende (numerieke) modus. Het scherm kan zo aangepast worden dat het tekstboekuitdrukkingen kan weergeven. Deze kunnen handig zijn bij het werken met matrices, vectoren, fracties, optellingen, afgeleiden en integralen. De hoge snelheid in grafische toepassingen is erg nuttig om in heel korte tijd ingewikkelde afbeeldingen te maken.
Dankzij de infrarode poort, de RS232 poort en de USB-poort en kabel die worden meegeleverd met uw rekenmachine, kunt u de rekenmachine aansluiten op andere rekenmachines en computers. Dit stelt u in staat snel en efficiënt programma’s en gegevens uit te wisselen met andere rekenmachines en computers. De rekenmachine is eveneens voorzien van poorten voor een flashgeheugenkaart om het opslaan en uitwisselen van gegevens met andere gebruikers te vergemakkelijken.
Wij hopen dat uw rekenmachine een betrouwbare compagnon zal worden voor studie en beroep.
Opmerking: decimalen in deze handleiding worden weergegeven met behulp van een decimaal punt in plaats van met een decimale komma. Dit is de default instelling van de rekenmachine. Indien u wenst om met de decimale komma te werken, kan u de default instelling wijzigen. De procedure hiervoor wordt uiteengezet in hoofdstuk 1.

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 - Beginnen
Basisbediening, 1-1
Batterijen, 1-1 De rekenmachine in- en uitschakelen, 1-2 Het contrast van het beeldscherm instellen, 1-2 Inhoud van het beeldscherm van de rekenmachine, 1-3 Menu’s, 1-3 Het menu TOOL, 1-4 De tijd en datum instellen, 1-4
Toetsenbord van de rekenmachine, 1-5 Modi van de rekenmachine selecteren, 1-6
Bedieningsmodus, 1-7 Getalopmaak en punt of komma als decimaalteken, 1-10
Standaardopmaak: , 1-10 Vaste opmaak met decimalen , 1-11 Wetenschappelijke opmaak, 1-12 Technische opmaak, 1-12
Komma’s en punten, 1-13 Hoekmeting, 1-14 Coördinatenstelsel, 1-15
CAS-instellingen selecteren, 1-15
Verklaring van de CAS-instellingen, 1-16
Beeldschermmodi selecteren, 1-17
Lettertype van het beeldscherm selecteren, 1-18 Eigenschappen van de regeleditor selecteren, 1-19 Eigenschappen van het stapelgeheugen selecteren, 1-19 Eigenschappen van de vergelijkingenschrijver (EQW) selecteren, 1-
21
Referenties, 1-21
Blz. TOC-1
Hoofdstuk 2 - Introductie van de rekenmachine
Objecten van de rekenmachine, 2-1 Uitdrukkingen in het stapelgeheugen bewerken, 2-1
Rekenkundige uitdrukkingen maken, 2-1 Algebraïsche uitdrukkingen maken, 2-4
De vergelijkingenschrijver (EQW) gebruiken om uitdrukkingen te mak­en, 2-4
Rekenkundige uitdrukkingen maken, 2-5 Algebraïsche uitdrukkingen maken, 2-7
Gegevens organiseren in de rekenmachine, 2-8
De HOME-directory, 2-8 Subdirectory's, 2-9
Variabelen, 2-9
Variabelennamen invoeren, 2-9 Variabelen maken, 2-10
De Algebraïsche modus, 2-10 De RPN-modus, 2-11
Inhoud van variabelen controleren, 2-12
De Algebraïsche modus, 2-12 De RPN-modus, 2-13 Toets rechts-shift gevolgd door labels van softmenutoetsen ge-
bruiken, 2-13 Inhoud van alle variabelen op het scherm weergeven, 2-14
Variabelen verwijderen, 2-14
De functie PURGE gebruiken in het stapelgeheugen in de Alge­braïsche modus, 2-14
De functie PURGE gebruiken in het stapelgeheugen in de RPN­modus, 2-15
De functies UNDO en CMD, 2-15 CHOOSE boxes en Soft-MENU, 2-16 Referenties, 2-18
Hoofdstuk 3 - Berekeningen met reële getallen
Voorbeelden van berekeningen met reële getallen, 3-1
Blz. TOC-2
Tiende machten gebruiken om gegevens in te voeren, 3-3
Functies voor reële getallen in het menu MTH, 3-5
Rekenmachinemenu’s gebruiken: , 3-5 Hyperbolische functies en de tegenwaarden, 3-6
Handelingen met eenheden, 3-7
Het menu UNITS, 3-7 Beschikbare eenheden, 3-9 Eenheden aan getallen koppelen, 3-10
Eenheidprefixen, 3-11 Handelingen met eenheden, 3-11 Eenheidconversies, 3-13
Fysische constanten in de rekenmachine, 3-13 Functies definiëren en gebruiken, 3-16 Referentie, 3-17
Hoofdstuk 4 - Berekeningen met complexe getallen
Definities, 4-1 De rekenmachine in de modus COMPLEX instellen, 4-1
Complexe getallen invoeren, 4-2 Polaire weergave van een complex getal, 4-2
Eenvoudige handelingen met complexe getallen, 4-3 De menu’s CMPLX, 4-4
Menu CMPLX via het menu MTH, 4-4 Menu CMPLX via het toetsenbord, 4-5
Functies toegepast op complexe getallen, 4-6 Functie DROITE: vergelijking van een rechte lijn, 4-7 Referentie, 4-7
Hoofdstuk 5 - Algebraïsche en rekenkundige han­delingen
Algebraïsche objecten invoeren, 5-1 Eenvoudige handelingen met algebraïsche objecten, 5-2 Handelingen met transcendente functies, 5-5
Uitbreiding en factorisering met log-exp-functies, 5-5
Blz. TOC-3
Uitbreiding en factorisering met trigonometrische functies, 5-6
Functies in het menu ARITHMETIC, 5-7 Polynomen, 5-8
De functie HORNER, 5-8 De variabele VX, 5-8 De functie PCOEF, 5-8 De functie PROOT, 5-9 De functies QUOT en REMAINDER, 5-9 De functie PEVAL, 5-9
Breuken, 5-9
De functie SIMP2, 5-10 De functie PROPFRAC, 5-10 De functie PARTFRAC, 5-10 De functie FCOEF, 5-10 De functie FROOTS, 5-11
Stapsgewijze handelingen met polynomen en breuken, 5-11 Referentie, 5-12
Hoofdstuk 6 - Het oplossen van vergelijkingen
Symbolische oplossing van algebraïsche vergelijkingen, 6-1
De functie ISOL , 6-1 De functie SOLVE, 6-3 De functie SOLVEVX, 6-4 De functie ZEROS, 6-5
Menu van de Numerieke solver, 6-5
Polynome Vergelijkingen, 6-6
De oplossingen voor een polynome vergelijking vinden, 6-6 Polynome coëfficiënten genereren waarbij de wortels van de
polynoom zijn gegeven, 6-7
Een algebraïsche expressie genereren voor de polynomen, 6-8 Financiële berekeningen, 6-9 Vergelijkingen met één onbekende oplossen m.b.v. NUM.SLV, 6-9
De functie STEQ, 6-9
Oplossing voor gelijktijdige vergelijkingen met MSLV, 6-11
Blz. TOC-4
Referentie, 6-12
Hoofdstuk 7 - Bewerkingen met lijsten
Lijsten aanmaken en opslaan, 7-1 Bewerkingen met getallenlijsten, 7-1
Veranderend teken , 7-1 Optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen, 7-1 Functies toegepast op lijsten, 7-3
Lijsten van complexe getallen, 7-4 Lijsten van algebraïsche objecten, 7-4 Het menu MTH/LIST , 7-5 De functie SEQ, 7-6 De functie MAP, 7-6 Referentie, 7-7
Hoofdstuk 8 - Vectoren
Vectoren invoeren, 8-1
Vectoren in het stapelgeheugen invoeren., 8-1 Vectoren opslaan in variabelen in het stapelgeheugen, 8-2 De Matrixschrijver (MTRW) gebruiken om vectoren in te voeren, 8-2
Eenvoudige bewerkingen met vectoren, 8-4
Veranderend teken , 8-5 Optellen, aftrekken, 8-5 Vermenigvuldigen met een scalair en delen door een scalair, 8-5 De functie absolute waarde, 8-6
Het menu MTH/VECTOR, 8-6
Grootte, 8-7 Scalair product, 8-7 Vectorieel product, 8-7
Hoofdstuk 9 - Matrices en lineaire algebra
Matrices in het stapelgeheugen invoeren, 9-1
Met de Matrixschrijver , 9-1 De Matrix direct in het stapelgeheugen invoeren, 9-2
Blz. TOC-5
Bewerkingen met matrices, 9-2
Optellen en aftrekken, 9-3 Vermenigvuldiging, 9-4
Vermenigvuldiging met een scalair, 9-4
Matrix-vectorvermenigvuldiging, 9-4
Matrixvermenigvuldiging, 9-5
Term-voor-term vermenigvuldiging, 9-5
De identiteitsmatrix, 9-6
De inverse matrix, 9-7
Een matrix karakteriseren (Het menu matrix NORM), 9-7
De functie DET, 9-8 De functie TRACE, 9-8
Oplossing van lineaire systemen, 9-8
De numerieke solver gebruiken voor lineaire systemen, 9-9 Oplossing met de inverse matrix, 9-11 Oplossing door “deling” van matrices, 9-11
Referenties, 9-11
Hoofdstuk 10 - Grafieken
Grafische opties in de rekenmachine, 10-1 Een uitdrukking van de vorm y = f(x) plotten, 10-2 Een tabel genereren van waarden voor een functie, 10-3 Snelle 3D-grafieken, 10-5 Referentie, 10-7
Hoofdstuk 11 - Calculustoepassingen
Het menu CALC (Calculus) , 11-1 Limieten en afgeleiden, 11-1
De functie Lim, 11-1 De Functies DERIV en DERVX, 11-3
Anti-afgeleiden en integralen, 11-3
De functies INT, INTVX, RISCH, SIGMA en SIGMAVX, 11-3 Eindige integralen, 11-4
Oneindige series, 11-5
Blz. TOC-6
De Functies TAYLR, TAYLR0, en SERIES, 11-5
Referentie, 11-6
Hoofdstuk 12 - Multivariant Calculustoepassingen
Partiële afgeleiden, 12-1 Meervoudige integralen, 12-2 Referentie, 12-2
Hoofdstuk 13 - Toepassingen van vectoranalyse
De del-operator, 13-1 Gradiënt, 13-1 Divergentie, 13-2 Rotatie, 13-2 Referentie, 13-2
Hoofdstuk 14 - Differentiaalvergelijkingen
Het menu CALC/DIFF, 14-1 Oplossing voor lineaire en niet-lineaire vergelijkingen, 14-1
De functie LDEC, 14-2 De functie DESOLVE, 14-3 De variabele ODETYPE, 14-3
Laplace-transformaties, 14-4
Laplace-transformaties en inversies in de rekenmachine, 14-4
Fourier-reeksen, 14-5
De functie FOURIER, 14-5 Fourier-reeks voor een kwadratische functie, 14-6
Referentie, 14-7
Hoofdstuk 15 - Kansverdelingen
Het submenu MTH/PROBABILITY..– deel 1, 15-1
Faculteiten, combinaties en permutaties, 15-1 Willekeurige getallen, 15-2
Het menu MTH/PROBABILITY.. – deel 2, 15-2
De normale verdeling, 15-3 De Student-t-verdeling, 15-3
Blz. TOC-7
De Chi-kwadraat verdeling, 15-3 De F-verdeling, 15-4
Referentie, 15-4
Hoofdstuk 16 - Statistische Toepassingen
Gegevens invoeren, 16-1 Statistieken met één variabele berekenen, 16-2 Steekproef vs. populatie, 16-2 Frequentieverdelingen verkrijgen, 16-3 Gegevens in een functie y = f(x) plaatsen, 16-4 Aanvullende samenvattende statistieken verkrijgen, 16-6 Betrouwbaarheidsintervallen, 16-7 Hypotheses testen, 16-9 Referentie, 16-11
Hoofdstuk 17 - Getallen in Verschillende Grondtallen
Het menu BASE, 17-1 Niet-decimale getallen schrijven, 17-1 Referentie, 17-2
Hoofdstuk 18 - SD-kaarten gebruiken
Plaatsen en verwijderen van een SD kaart, 18-1 Formatteren van een SD kaart, 18-1 Toegang verkrijgen tot een object op een SD kaart , 18-2 Gegevens opslaan op de SD-kaart, 18-3 Gegevens oproepen van de SD-kaart, 18-3 Een object van de SD-kaart wissen, 18-4 Alle objecten wissen van de SD kaart (door te herformateren), 18-4 Specificeren van een directory op een SD kaart, 18-4
Hoofdstuk 19 - Vergelijkingenbibliotheek
Referentie, 19-4 Beperkte Garantie
Service
, G-3
, G-1
Blz. TOC-8
Regulatory information, G-5 Verwijdering van afgedankte apparatuur door privé-gebruikers in de
Europese Unie
, G-7
Blz. TOC-9
Hoofdstuk 1 Beginnen
Dit Hoofdstuk beschrijft de basisinformatie betreffende het gebruik van uw rekenmachine. De doelstelling van de oefeningen is dat u vertrouwd raakt met de basisfuncties en instellingen voordat u daadwerkelijk een berekening maakt.

Basisbediening

De volgende oefeningen zijn bedoeld om de hardware van uw rekenmachine beter te leren kennen.

Batterijen

De rekenmachine gebruikt 4 AAA(LR03)-batterijen als hoofdvoeding en een CR2032 lithiumbatterij voor geheugenbackup.
Plaats de batterijen volgens de onderstaande procedure alvorens de rekenmachine te gebruiken:
De hoofdbatterijen plaatsen a. Zorg ervoor dat de calculator uitgeschakeld is.
de batterijhouder omhoog zoals in de afbeelding.
b. Plaats 4 nieuwe AAA(LR03)-batterijen in het batterijgedeelte. Zorg
ervoor dat elke batterij in de juiste richting wordt geplaatst.
De backupbatterij plaatsen
a. Zorg ervoor dat de calculator uitgeschakeld is. Druk de houder naar
beneden. Duw het afdekplaatje in de getoonde richting en til het op.
Blz. 1-1
Schuif het deksel van


b. Plaats een nieuwe CR2032 lithiumbatterij. Zorg ervoor dat de positieve
kant (+) naar boven is geplaatst.
C .Plaats het afdekplaatje terug en duw het in de beginpositie. Druk, nadat de batterijen zijn geplaatst, op $ om de rekenmachine in te
schakelen. Waarschuwing: als de pictogram van een zwakke batterij op het
beeldscherm verschijnt, dienen de batterijen zo spoedig mogelijk vervangen te worden. De backupbatterij en de hoofdbatterijen echter nooit tegelijkertijd verwijderen om gegevensverlies te voorkomen.

De rekenmachine in- en uitschakelen

De toets $ bevindt zich in de linkeronderhoek van het toetsenbord. Druk één keer op deze toets om de rekenmachine in te schakelen. Druk, om de rekenmachine uit te schakelen, op de rechter shifttoets @ (eerste toets in de tweede rij vanaf de onderzijde van het toetsenbord) en daarna op $. De toets $ is in de rechterbovenhoek voorzien van een OFF­markering, als geheugensteuntje voor de OFF-functie van de rekenmachine.

Het contrast van het beeldscherm instellen

U kunt het beeldschermcontrast instellen door tegelijkertijd op de toets $ en de toetsen +of - te drukken.
De toetscombinatie $(vasthouden) en +maken het beeldscherm donkerder
De toetscombinatie $(vasthouden) en -maken het beeldscherm lichter
Blz. 1-2

Inhoud van het beeldscherm van de rekenmachine

Zet uw rekenmachine weer aan. Boven in het beeldscherm staan twee informatieregels die de instellingen van de rekenmachine beschrijven. In de eerste regel staan de volgende tekens:
RAD XYZ HEX R= 'X'
Raadpleeg hoofdstuk 2 in de gebruikshandleiding van de rekenmachine voor meer informatie over de betekenis van deze symbolen.
In de tweede regel staan de volgende tekens
{ HOME }
Dit betekent dat de HOME-directory de huidige bestandsdirectory in het geheugen van de rekenmachine is.
Onder in het beeldscherm staan enkele labels, te weten:
@EDIT @VIEW @@RCL@@ @@STO@ !PURGE !CLEAR
die bij de zes softmenutoetsen, F1 tot en met F6, horen:
ABCDEF
De zes labels die in onder in het scherm worden weergegeven, kunnen veranderen als er een ander menu wordt getoond. A hoort altijd bij het eerste weergegeven label en B altijd bij het tweede label, enz.

Menu’s

De zes labels die bij de toetsen A tot en met F h or en, m a ke n d ee l ui t van een menu softmenutoetsen heeft, worden er maar 6 labels per keer weergegeven. Een menu kan echter uit meer dan zes invoeren bestaan. Elke groep van 6 invoeren wordt een menupagina genoemd. Druk op de toets L(Volgende menu) wanneer u naar de volgende menupagina wilt (indien beschikbaar). Dit is de derde toets van links in de derde toetsenrij van het toetsenbord.
met functies. Omdat de rekenmachine slechts zes
Blz. 1-3

Het menu TOOL

De softmenutoetsen van het weergegeven menu, het menu TOOL, zijn voor het bewerken van variabelen (zie de paragraaf over variabelen in dit hoofdstuk).
A
@EDIT
@VIEW
@@RCL@@
@@STO@
@PURG
CLEAR
Deze zes functies vormen de eerste pagina van het menu TOOL. Dit menu heeft in totaal acht invoeren die over twee pagina’s zijn verdeeld. Door op de toets L (volgende menu) te drukken, komt u op de tweede pagina. Dit is de derde toets van links in de derde toetsenrij van het toetsenbord. Nu hebben alleen de eerste twee softmenutoetsen specifieke commando’s. Deze commando’s zijn:
@CASCM
@HELP
EDIT: bewerken van de inhoud van een variabele (zie hoofdstuk 2 in deze handleiding en hoofdstuk 2 en Bijlage L in de gebruikshandleiding voor meer informatie over bewerken)
B
VIEW: bekijken van de inhoud van een variabele
C
ReCaLl: oproepen van de inhoud van een variabele
D
STOre: opslaan van de inhoud van een variabele
E
PURGE: verwijderen van een variabele
F
CLEAR: wissen van het beeldscherm of het stapelgeheugen
A
CASCMD: CAS CoMmanD, wordt gebruikt om een commando te starten van de CAS door uit een lijst te selecteren
B
HELP-functie die de commando’s beschrijft in de rekenmachine
Door op de toets L te drukken, verschijnt het originele menu TOOL. Het menu TOOL kan ook worden verkregen door op de toets I te drukken (dit is de derde toets van links in de tweede toetsenrij boven in het toetsenbord).

De tijd en datum instellen

Raadpleeg hoofdstuk 1 in de gebruikshandleiding van de rekenmachine voor het instellen van de tijd en de datum.
Blz. 1-4

Toetsenbord van de rekenmachine

In onderstaande afbeelding ziet u een weergave van het toetsenbord van de rekenmachine met genummerde rijen en kolommen. Elke toets heeft drie, vier of vijf functies. De hoofdfunctie van een toets heeft de meest zichtbare markering op de toets. De linkershifttoets, toets (8,1), de rechtershifttoets, toets (9,1) en de toets ALPHA, toets (7,1) kunnen worden gecombineerd met enkele andere toetsen om de andere functies in het toetsenbord te activeren.
Zo kan met toets P, toets(4,4), de volgende zes functies worden uitgevoerd:
P Hoofdfunctie: het activeren van het menu SYMBolic „´ Functie links-shift: het activeren van het menu
MTH(wiskundig)
Blz. 1-5
…N Functie rechts-shift: het activeren van de functie CATalog ~p functie ALPHA: het invoeren van de hoofdletter P ~„p functie ALPHA-Links-shift: het invoeren van de kleine letter p ~…p functie ALPHA-Rechts-shift: het invoeren van het symbool π
Van de zes functies die met een toets kunnen worden uitgevoerd, worden alleen de eerste vier op het toetsenbord weergegeven. De afbeelding op de volgende pagina geeft de vier labels voor de toets P weer. -De kleur en de plaats van de markeringen op de toets, namelijk SYMB, MTH, CAT en P, geven aan wat de hoofdfunctie is (SYMB) en welke drie andere functies kunnen worden uitgevoerd met de toetsen links-shift „(MTH), rechts-shift …(CAT ) en ~(P).
Raadpleeg Bijlage B in de gebruikshandleiding van de rekenmachine voor meer informatie over het gebruik van het toetsenbord van de rekenmachine.

Modi van de rekenmachine selecteren

In deze paragraaf gaan we er vanuit dat u al een beetje bekend bent met het gebruik van de kies- en dialoogvensters (Raadpleeg Bijlage A in de gebruikshandleiding wanneer dit niet het geval is).
Druk op de toets H (tweede toets van links in de tweede toetsenrij boven in het toetsenbord) om het volgende invoervenster voor CALCULATOR MODES weer te geven:
Blz. 1-6
Druk op de softmenutoets !!@@OK#@ om terug te keren naar het normale beeldscherm. Hier volgen enkele voorbeelden voor het selecteren van verschillende rekenmachinemodi.

Bedieningsmodus

De rekenmachine bevat twee bedieningsmodi: de modus Algebraic en de modus Reverse Polish Notation (RPN). De rekenmachine staat standaard in de modus Algebraic (zoals in de bovenstaande afbeelding te zien is), maar gebruikers van oudere modellen van HP-rekenmachines zijn misschien meer bekend met de RPN-modus.
Als u een bedieningsmodus wilt selecteren, moet u eerst het invoervenster CALCULATOR MODES openen met de toets H. Het Veld Operating
Mode wordt gemarkeerd. Selecteer de bedieningsmodus Algebraic of RPN met de toets \ (tweede van links in de vijfde rij onder in het
toetsenbord) of door op de softmenutoets @CHOOS ( B) te drukken. Bij de tweede methode kunt u de pijltjes omhoog en omlaag, —˜, gebruiken om de modus te selecteren. Druk daarna op de softmenutoets !!@@OK#@ om de handeling te voltooien.
Om het verschil aan te geven tussen deze twee bedieningsmodi, voeren we de volgende uitdrukking op beide manieren uit:
1
0.50.3
⎜ ⎝
3
0.23
⎞ ⎟
0.30.3
5.2
e+
Om deze uitdrukking in de rekenmachine in te voeren, gebruiken we eerst de vergelijkingenschrijver, ‚O. Zoek de volgende toetsen op het toetsenbord, samen met de numerieke toetsen.
!@.#*+-/R
Q¸Ü‚Oš™˜—`
De vergelijkingenschrijver is een beeldschermmodus waarmee u wiskundige uitdrukkingen kunt opstellen met expliciet wiskundige aanduidingen, zoals breuken, afgeleiden, integralen, wortels, enz. Gebruik de volgende toetsen als u de vergelijkingenschrijver wilt gebruiken voor het opstellen van de hierboven weergegeven uitdrukking:
‚OR3.*!Ü5.-
1./3.*3.
—————
/23.Q3™™+!¸2.5`
Blz. 1-7
Als u op ` drukt, geeft de rekenmachine de volgende uitdrukking weer:
(3.*(5.-1/(3.*3.))/23.^3+EXP(2.5))
Als u opnieuw op ` drukt, krijgt u de volgende waarde (accepteer modus Approx. aan als u hierom wordt gevraagd door op !!@@OK#@ te drukken):
U kunt de uitdrukking ook als volgt rechtstreeks in het beeldscherm typen zonder de vergelijkingenschrijver te gebruiken:
R!Ü3.*!Ü5.-1/
3.*3.™
/23.Q3+!¸2.5`
Zo krijgt u hetzelfde resultaat. Verander de bedieningsmodus in RPN door eerst op de toets H te
drukken. Selecteer de bedieningsmodus RPN met de toets \ of door op de softmenutoets @CHOOS te drukken. Druk op de softmenutoets !!@@OK#@ ( F) om de handeling te voltooien. Het beeldscherm ziet er bij de RPN-modus als volgt uit:
U ziet dat het beeldscherm meerdere niveaus van de uitkomst heeft genummerd met van onder naar boven 1, 2, 3, enz. Dit wordt het stapelgeheugen van de rekenmachine genoemd. De verschillende niveaus worden stapelgeheugenniveaus genoemd, dus stapelgeheugenniveau 1, stapelgeheugenniveau 2, etc.
RPN wil dus eigenlijk zeggen dat u een handeling zoals 3 + 2 niet in de rekenmachine invoert met
3+2`
maar eerst de operanden in de juiste volgorde invoert en daarna de operator, dus
3`2+
Blz. 1-8
De operanden nemen bij het invoeren verschillende stapelgeheugenniveaus in gebruik. Als u 3` invoert, wordt het getal 3 in stapelgeheugenniveau 1 ingevoerd. Als u daarna 2 invoert, gaat het getal 3 naar naar stapelgeheugenniveau 2. Door vervolgens op + te drukken, vertellen we de rekenmachine dat hij de operator of het programma + moet toepassen op de objecten in niveaus 1 en 2. De uitkomst, 5, wordt vervolgens in niveau 1 geplaatst.
We proberen eerst enkele eenvoudige handelingen voordat we de moeilijkere uitdrukking uitproberen die eerder is gebruikt bij de algebraïsche modus.
123/32 123`32/
2
4
3
√(√27)
Let op de posities van de y en de x in de laatste twee handelingen. De basis in de exponentiële handeling is y (stapelgeheugenniveau 2), terwijl het exponent x is (stapelgeheugenniveau 1) voordat de toets Q wordt ingedrukt. In de derdemachtswortel is y (stapelgeheugenniveau 2) het getal onder het wortelteken en x (stapelgeheugenniveau 1) de wortel.
Probeer de volgende oefening met de volgende 3 factoren: (5 + 3)
5`3+ Berekent eerst (5 +3). 2X Voltooit de berekening.
4`2Q
27R3@»
× 2
Probeer nu de eerder genoemde uitdrukking:
1
53
⎜ ⎝
23
3` Voer 3 in op niveau 1 5` Voer 5 in op niveau 1, 3 gaat naar niveau 2 3` Voer 3 in op niveau 1, 5 gaat naar niveau 2, 3 naar
niveau 3
3* Voer 3 in en vermenigvuldig, 9 verschijnt op niveau 1 Y 1/(3
Blz. 1-9
×3), laatste waarde op niv. 1; 5 op niveau 2; 3 op
niveau 3
33
5.2
3
e+
- 5 - 1/(3 * 3
×3) , staat nu op niveau 1; 3 op niveau 2
× (5 - 1/(3×3)), staat nu op niveau 1.
23`Voer 23 in op niveau 1, 14.66666 gaat naar niveau 2.
3Q
/
Voer 3 in, bereken 23 (3
× (5-1/(3×3)))/23
3
op niveau 1. 14.666 op niv. 2.
3
naar niveau 1
2.5Voer 2.5 in niveau 1
2.5
e
, gaat naar niveau 1, niveau 2 geeft de vorige aarde
weer.
3
+
R
(3
× (5 - 1/(3×3)))/23
((3× (5 - 1/(3×3)))/23
2.5
e
= 12.18369, naar niv. 1.
+
3
2,5
e
) = 3.4905156, naar 1.
+
Om te wisselen tussen de bedieningsmodi ALG en RPN kunt u ook systeemvlag 95 wissen/verwijderen door op de volgende toetsen te drukken:
H @FLAGS! 9˜˜˜˜ `

Getalopmaak en punt of komma als decimaalteken

Door de getalopmaak te wijzigen, kunt u de manier aanpassen waarop reële cijfers worden weergegeven door de rekenmachine. Deze functie is bijzonder handig bij handelingen met tiende machten of om het aantal decimalen van een uitkomst te beperken.
Om een getalopmaak te selecteren, moet u eerst het invoervenster CALCULATOR MODES openen door op de toets H te drukken. Gebruik daarna de toets pijltje omlaag, ˜, om de optie Number format te selecteren. De standaardwaarde is Std, oftewel Standaardopmaak. In de standaardopmaak geeft de rekenmachine getallen met zwevende komma weer met geen ingestelde decimalen en met de maximaal door de rekenmachine toegestane precisie (12 significante cijfers). U leest meer over reële getallen in hoofdstuk 2 van deze gebruikshandleiding. Probeer ter verduidelijking van bovengenoemde en andere getalopmaken de volgende oefeningen:
Standaardopmaak:
Deze modus wordt het meeste gebruikt, omdat de cijfers in de meest bekende notatie worden weergegeven. Druk op de softmenutoets !!@@OK#@ , met Number format ingesteld op Std, om terug te keren naar het beeldscherm van de rekenmachine. Voer het getal 123.4567890123456
Blz. 1-10
in (met 16 significante cijfers). Druk op de toets `. Het getal wordt afgerond op maximaal 12 significante cijfers en wordt als volgt weergegeven:
Vaste opmaak met decimalen
Druk op de toets H. Selecteer daarna met de toets pijltje omlaag, ˜, de optie . Druk op de softmenutoets @CHOOS ( B) en selecteer de optie Fixed met de toets pijltje omlaag ˜.
Druk op de toets pijltje rechts, , om de nul voor de optie Fix te markeren. Druk op de softmenutoets @CHOOS en selecteer bijvoorbeeld 3 decimalen met de toetsen pijltje omhoog en omlaag, —˜.
Druk op de softmenutoets !!@@OK#@ om de selectie te voltooien:
Druk op de softmenutoets !!@@OK#@ om terug te keren naar het beeldscherm van de rekenmachine. Het getal wordt nu weergegeven als:
Blz. 1-11
U ziet dat het getal is afgerond en niet afgekapt. Het getal
123.4567890123456 wordt voor deze instelling dus weergegeven als
123.457 en niet als 123.456, omdat het cijfer na 6 > 5 is
Wetenschappelijke opmaak
U stelt deze opmaak in door op de toets H te drukken. Selecteer daarna met de toets pijltje omlaag, ˜, de optie Number format. Druk op de softmenutoets @CHOOS ( B) en selecteer de optie Scientific met de toets pijltje omlaag ˜. Het getal 3 moet voor Sci blijven staan. (Dit getal kan op dezelfde manier worden gewijzigd als het Fixed aantal decimalen in het bovenstaande voorbeeld).
Druk op de softmenutoets !!@@OK#@ om terug te keren naar het beeldscherm van de rekenmachine. Het getal wordt nu weergegeven als:
De uitkomst, 1.23E2, is de rekenmachineversie van de notatie voor tiende
×
machten, dus 1.235 notatie geeft het getal 3 voor de getalopmaak Sci (zoals eerder getoond) het aantal significante cijfers na de komma weer. De wetenschappelijke notatie heeft altijd één geheel getal, zoals hierboven. In dit geval is het aantal significante cijfers dus vier.
102. In deze zogenaamde wetenschappelijke
Technische opmaak
De technische opmaak (Engineering) lijkt sterk op de wetenschappelijke opmaak, maar de tiende machten zijn hier meervouden van drie. U stelt deze opmaak in door op de toets H te drukken. Selecteer daarna met
Blz. 1-12
de toets pijltje omlaag, ˜, de optie Number format . Druk op de softmenutoets @CHOOS (B) en selecteer de optie Engineering met de toets pijltje omlaag ˜. Het getal 3 moet voor Eng blijven staan. (Dit getal kan op dezelfde manier worden gewijzigd als het Fixed aantal decimalen in het bovenstaande voorbeeld.)
Druk op de softmenutoets !!@@OK#@ om terug te keren naar het beeldscherm van de rekenmachine. Het getal wordt nu weergegeven als:
Omdat er bij dit getal drie cijfers in het gehele getal staan, wordt het weergegeven met vier significante cijfers en een tiende macht van nul in de Technische opmaak. Het getal 0.00256 wordt bijvoorbeeld als volgt weergegeven:
Komma’s en punten
De punten in cijfers met zwevende punten kunnen worden vervangen door komma's als de gebruiker hier liever mee werkt. Om de punten te vervangen door komma's wijzigt u de optie FM in CALCULATOR MODES als volgt naar komma's (U ziet dat we Number Format hebben gewijzigd in Std):
Druk op de toets H. Druk daarna een keer op de toets pijltje omlaag, ˜, en keer op het pijltje rechts, , om de optie __FM, te markeren.
Om komma’s te selecteren, drukt u op de softmenutoets (dus de toets B). Het invoerscherm ziet er als volgt uit:
Blz. 1-13
Druk op de softmenutoets !!@@OK#@ om terug te keren naar het beeldscherm van de rekenmachine. Het getal 123.4567890123456, dat we eerder hebben ingevoerd, wordt nu weergegeven als:

Hoekmeting

Bij trigonometrische functies moet u bijvoorbeeld argumenten invoeren voor vlakke hoeken. De rekenmachine heeft drie verschillende modi voor Hoekmetingen die u bij hoeken kunt gebruiken:
ο
• Graden: Er zitten 360 graden (360
•Radialen: Er zitten 2
π radialen (2π
• Decimale graden: Er zitten 400 decimale graden (400 complete omtrek.
De hoekmeting is van invloed op trigonometrische functies als SIN, COS, TAN en de bijbehorende functies.
U kunt de modi voor hoekmetingen als volgt wijzigen:
•Druk op de toets H. Druk daarna twee keer op de toets pijltje omlaag, ˜. Selecteer de modus Hoekmeting met de toets \ (tweede van links in de vijfde rij onder in het toetsenbord) of door op de softmenutoets @CHOOS ( B) te drukken. Bij de tweede methode kunt u de pijltjes omhoog en omlaag, —˜, gebruiken om de gewenste modus te selecteren. Druk daarna op de softmenutoets !!@@OK#@ om de handeling te voltooien. In het volgende scherm is bijvoorbeeld de modus Radians geselecteerd:
) in een complete omtrek.
r
) in een complete omtrek.
g
) in een
Blz. 1-14

Coördinatenstelsel

Als u het coördinatenstelsel selecteert, heeft dit invloed op de manier waarop vectoren en complexe getallen worden weergegeven en ingevoerd. Raadpleeg hoofdstuk 4 en 8 in deze handleiding voor meer informatie over respectievelijk complexe getallen en vectoren . De rekenmachine beschikt over drie soorten coördinatenstelsels: Rechthoekig (RECT), Cilindrisch (CYLIN) en bolvormig (SPHERE). Zo wijzigt u het coördinatenstelsel:
•Druk op de toets H. Druk daarna drie keer op de toets pijltje omlaag, ˜. Selecteer de modus Coord System door op de toets \ (tweede van links in de vijfde rij onder in het toetsenbord) of doorop de softmenutoets @CHOOS ( B) te drukken. Bij de tweede methode kunt u de pijltjes omhoog en omlaag, —˜, gebruiken om de gewenste modus te selecteren. Druk daarna op de softmenutoets !!@@OK#@ ( F) om de handeling te voltooien. In het volgende scherm is bijvoorbeeld het coördinatenstelsel Polar geselecteerd:

CAS-instellingen selecteren

CAS is een afkorting van Computer Algebraic System, oftewel algebraïsch computersysteem. Dit is het wiskundige hart van de rekenmachine waar de symbolische wiskundige handelingen en functies zijn geprogrammeerd. Het CAS biedt een aantal instellingen die kunnen worden aangepast aan de gewenste handeling. Zo krijgt u de mogelijke CAS-instellingen te zien:
•Druk op de toets H om het invoervenster CALCULATOR MODES te openen.
Blz. 1-15
•Druk op de softmenutoets @@ CAS@@ om de CAS-instellingen te wijzigen. Hier volgen de standaardwaarden van de CAS-instellingen:
• Met de pijltjestoetsen kunt u door de vele opties van het invoervenster CAS MODES navigeren: š™˜—.
• Als u een van de bovenstaande instellingen wilt selecteren of deselecteren, moet u het onderliggende streepje voor de gewenste optie selecteren en op de softmenutoets drukken totdat u de gewenste instelling ziet. Als er een optie is geselecteerd, verschijnt er een vinkje op het onderliggende streepje (bijvoorbeeld de bovenstaande opties Rigorous en Simp Non-Rational). De niet­geselecteerde opties hebben geen vinkje op het onderliggende streepje voor de gewenste optie (zoals de bovenstaande opties _Numeric, _Approx, _Complex, _Verbose, _Step/Step, _Incr Pow ).
•Druk op de softmenutoets @@@OK@@@ als u alle gewenste opties in het invoervenster CAS MODES heeft geselecteerd en gedeselecteerd . U keert nu terug naar het invoervenster CALCULATOR MODES. Druk nogmaals op de softmenutoets @@@OK@@@ om weer naar het normale beeldscherm van de rekenmachine terug te keren.

Verklaring van de CAS-instellingen

•Indep var: de onafhankelijke variabele voor CAS-toepassingen. Meestal VX = ‘X’.
• Modulo variabele de coëfficiënt of modulo van de rekenkundige ring (raadpleeg hoofdstuk 5 van de gebruikshandleiding van de rekenmachine).
: voor handelingen in modulaire rekenkunde heeft deze
Blz. 1-16
•Numeric: als deze waarde is ingesteld, produceert de rekenmachine een numerieke uitkomst of een uitkomst met zwevende komma bij berekeningen. Er dient opgemerkt te worden dat constanten steeds numeriek geëvalueerd zullen worden.
• Approx numerieke uitkomsten bij berekeningen. Als deze niet is aangevinkt, staat de CAS in de modus Exact, die symbolische uitkomsten in algebraïsche berekeningen geeft.
•Complex complexe getallen actief. Als deze niet is aangevinkt, staat de CAS in de modus Real, d.w.z. dat de standaardwaarde dus berekeningen met reële getallen zijn. Raadpleeg hoofdstuk 4 voor handelingen met complexe getallen.
•Verbose informatie bij bepaalde CAS-handelingen gegeven.
•Step/Step voor stap gegeven voor bepaalde CAS-handelingen. Dit kan handig zijn om de tussenliggende stappen in sommeringen, afgeleiden, integralen, polynome handelingen (bijvoorbeeld synthetische delingen) en matrixhandelingen te bekijken.
•Incr Pow waarde is ingesteld, polynome termen worden weergegeven in oplopende volgorde van de machten van de onafhankelijke variabele.
• Rigorous absolute waardefunctie |X| niet vereenvoudigen naar X.
• Simp Non-Rational rekenmachine niet-rationele uitdrukkingen zoveel mogelijk te vereenvoudigen.
: als deze waarde is ingesteld, gebruikt de modus Approximate
: als deze waarde is ingesteld, zijn de handelingen voor
: als deze waarde is ingesteld, wordt er gedetailleerde
: als deze waarde is ingesteld, worden de uitkomsten stap
: Increasing Power (Oplopende machten) betekent dat als deze
: als deze waarde is ingesteld, zal de rekenmachine de
: als deze waarde is ingesteld, probeert de

Beeldschermmodi selecteren

Het beeldscherm van de rekenmachine kan naar wens worden aangepast door verschillende beeldschermmodi te selecteren. Zo krijgt u de mogelijke beeldscherminstellingen te zien:
•Druk eerst op de toets H om het invoervenster CALCULATOR MODES te activeren. Druk in het invoervenster CALCULATOR MODES op de softmenutoets @@DISP@ (D) om het invoervenster DISPLAY MODES weer te geven.
Blz. 1-17
• Met de pijltjestoetsen kunt u door de vele opties van het invoervenster DISPLAY MODES navigeren: š™˜—.
• Als u een van de bovenstaande aan te vinken instellingen wilt selecteren of deselecteren, moet u het onderliggende streepje voor de
gewenste optie selecteren en op de softmenutoets drukken totdat u de gewenste instelling krijgt. Als er een optie is geselecteerd, verschijnt er een vinkje op het onderliggende streepje (bijvoorbeeld de bovenstaande optie Textbook in de Stapelgeheugen:-regel). De ongeselecteerde opties hebben geen vinkje op het onderliggende streepje voor de gewenste optie (bijvoorbeeld de bovenstaande opties _Small, _Full page, en _Indent ) in de bovenstaande Edit:-regel).
• Als u het lettertype voor het beeldscherm wilt selecteren, markeert u het veld voor de optie Font: in het invoerveld DISPLAY MODES en drukt u op de softmenutoets @CHOOS (B).
•Druk op de softmenutoets @@@OK@@@ als u alle gewenste opties in het invoervenster DISPLAY MODES heeft geselecteerd en gedeselecteerd. U keert nu terug naar het invoervenster CALCULATOR MODES. Druk nogmaals op de softmenutoets @@@OK@@@ om weer terug te keren naar het
normale rekenmachinebeeldscherm.

Lettertype van het beeldscherm selecteren

Druk eerst op de toets H om het invoervenster CALCULATOR MODES te activeren. Druk in het invoervenster CALCULATOR MODES op de softmenutoets @@DISP@ (D) om het invoervenster DISPLAY MODES weer te geven. Het veld Font: is gemarkeerd en de optie Ft8_0:system 8 is geselecteerd. Dit is de standaardwaarde voor het lettertype van het beeldscherm. Door op de softmenutoets @CHOOS (B) te drukken, krijgt u een lijst met alle beschikbare systeemlettertypen, zie hieronder:
Blz. 1-18
De beschikbare opties zijn drie standaard System Fonts (grootten 8, 7 en
6) en een optie Browse... Met deze laatste optie kunt u door het geheugen van de rekenmachine bladeren voor extra lettertypen die u heeft aangemaakt (zie hoofdstuk 23) of in de rekenmachine heeft gedownload.
Oefen in het wijzigen van het lettertype van het beeldscherm van grootte 7 naar 6. Druk op de softmenutoets OK om de selectie te bevestigen. Druk op de softmenutoets @@@OK@@@ als u een lettertype heeft geselecteerd om terug te keren naar het invoervenster CALCULATOR MODES. , Druk nogmaals op de softmenutoets @@@OK@@ om weer terug te keren naar het normale rekenmachinebeeldscherm. De stapelgeheugenweergave wijzigt en u ziet een ander lettertype.

Eigenschappen van de regeleditor selecteren

Druk eerst op de toets H om het invoervenster CALCULATOR MODES te activeren. Druk in het invoervenster CALCULATOR MODES op de softmenutoets @@DISP@ (D) om het invoervenster DISPLAY MODES weer te geven. Druk een keer op de toets pijltje omlaag, ˜, om naar de Edit- regel te gaan. In deze regel staan drie eigenschappen die kunnen worden aangepast. Als deze eigenschappen zijn geselecteerd (aangevinkt), worden de volgende effecten actief:
_Small Het lettertype wordt gewijzigd naar klein _Full page De cursor wordt aan het eind van de regel geplaatst _Indent Automatische inspringing van de cursor als er een
regelterugloop wordt ingevoerd
In hoofdstuk 2 van deze handleiding vindt u aanwijzingen over het gebruik van de regeleditor.

Eigenschappen van het stapelgeheugen selecteren

Druk eerst op de toets H om het invoervenster CALCULATOR MODES te activeren. Druk in het invoervenster CALCULATOR MODES op de softmenutoets @@DISP@ (D) om het invoervenster DISPLAY MODES weer te
Blz. 1-19
geven. Druk een keer op de toets pijltje omlaag, ˜, om naar de Edit- regel te gaan. In deze regel staan drie eigenschappen die kunnen worden aangepast. Als deze eigenschappen zijn geselecteerd (aangevinkt), worden de volgende effecten actief:
_Small Het lettertype wordt gewijzigd naar klein. Zo staat er
zoveel mogelijk informatie op het scherm. Let op, deze selectie overschrijft het lettertype voor de stapelgeheugen­weergave.
_Textbook De wiskundige uitdrukkingen worden in grafische
wiskundige notatie weergegeven.
Ter illustratie van deze instellingen, zowel in de algebraïsche modus als de RPN-modus, kunt u de vergelijkingenschrijver gebruiken om de volgende definitieve integraal in te voeren:
‚O…Á0™„虄¸\x™x`
In de algebraïsche modus toont het volgende scherm het resultaat van deze toetsencombinaties terwijl _Small en _Textbook beide niet zijn geselecteerd:
Als alleen de optie _Small is geselecteerd, ziet het beeldscherm er als volgt uit:
Als de optie _Textbook is geselecteerd (standaardwaarde), ongeacht of de optie _Small is geselecteerd, geeft het beeldscherm het volgende resultaat weer:
Blz. 1-20

Eigenschappen van de vergelijkingenschrijver (EQW) selecteren

Druk eerst op de toets H om het invoervenster CALCULATOR MODES te activeren. Druk in het invoervenster CALCULATOR MODES op de softmenutoets @@DISP@ (D) om het invoervenster DISPLAY MODES weer te geven. Druk drie keer op de toets pijltje omlaag, ˜, om naar de regel EQW (Vergelijkingenschrijver) te gaan. In deze regel staan twee eigenschappen die kunnen worden aangepast. Als deze eigenschappen zijn geselecteerd (aangevinkt), worden de volgende effecten actief:
_Small De grootte van het lettertype wordt gewijzigd naar
klein tijdens het gebruik van de vergelijkingeneditor
_Small Stack Disp Een klein lettertype wordt in het stapelgeheugen
weergegeven na het gebruik van de vergelijkingeneditor
Elders in deze handleiding vindt u uitgebreide aanwijzingen over het gebruik van de vergelijkingeneditor (EQW).
In het bovenstaande voorbeeld van de integraal krijgt u het
volgende resultaat als u _Small Stack Disp selecteert in de EQW-regel van het invoervenster DISPLAY MODES:
X
dXe
0

Referenties

Raadpleeg hoofdstuk 1 en Bijlage C in de gebruikshandleiding van de rekenmachine voor extra verwijzingen naar de onderwerpen die in dit hoofdstuk zijn besproken.
Blz. 1-21
Hoofdstuk 2 Introductie van de rekenmachine
In dit hoofdstuk laten wij u een aantal basishandelingen van de rekenmachine zien, waaronder het gebruik van de Vergelijkingenschrijver en het bewerken van gegevensobjecten in de rekenmachine. Bestudeer de voorbeelden in dit hoofdstuk goed zodat u de functies van de rekenmachine in de toekomst optimaal kunt gebruiken.

Objecten van de rekenmachine

De meest gebruikte objecten zijn: reële getallen (echte getallen, geschreven met een punt, bijvoorbeeld –0.0023, 3.56), hele getallen (geschreven zonder punt, bijvoorbeeld 1232, -123212123), complexe getallen (geschreven als een geordend paar, bijvoorbeeld (3,-2)), lijsten, enz. Raadpleeg hoofdstuk 2 en 24 in de gebruikshandleiding van de rekenmachine voor meer informatie over rekenmachineobjecten.

Uitdrukkingen in het stapelgeheugen bewerken

In deze paragraaf behandelen we voorbeelden van uitdrukkingen die direct in het beeldscherm van de rekenmachine of in het stapelgeheugen kunnen worden bewerkt.

Rekenkundige uitdrukkingen maken

Voor dit voorbeeld selecteren we de bedieningsmodus Algebraic en selecteren we de opmaak Fix met 3 decimalen voor het beeldscherm. We voeren de volgende rekenkundige uitdrukking in:
0.1
0.1
+
0.5
Voer deze uitdrukking in met de volgende toetsencombinaties:
5.*„Ü1.+1/7.5™/
„ÜR3.-2.Q3
U krijgt dan de volgende uitdrukking: 5*(1+1/7.5)/( Druk op ` om de uitdrukking als volgt in het beeldscherm te krijgen:
Blz. 2-1
5.7
3
0.20.3
3-2^3).
U ziet dat als het CAS is ingesteld op EXACT (zie Bijlage C in de gebruikshandleiding) en u de uitdrukking met hele getallen invoert, het resultaat een symbolische hoeveelheid is, bijvoorbeeld:
5*„Ü1+1/7.5™/
„ÜR3-2Q3
Voordat de uitkomst wordt berekend, wordt u gevraagd de modus Approximate in te stellen. Accepteer de wijziging om de volgende uitkomst te krijgen (weergegeven met de decimalenmodus Fix met drie decimalen – zie hoofdstuk 1):
Als de uitdrukking rechtstreeks in het stapelgeheugen wordt ingevoerd, zal de rekenmachine in dit geval een waarde voor de uitdrukking proberen te berekenen als u op ` drukt. Als de uitdrukking voorafgegaan wordt door een omgekeerde komma, zal de rekenmachine de uitdrukking echter weergeven zoals hij is ingevoerd. Bijvoorbeeld:
³5*„Ü1+1/7.5™/
„ÜR3-2Q3`
Het resultaat ziet er als volgt uit:
Om de uitdrukking te evalueren, kunnen we de EVAL-functie als volgt gebruiken:
µ„î`
Blz. 2-2
Als het CAS is ingesteld op Exact, wordt u gevraagd de wijziging van de CAS-instelling naar Approx goed te keuren. Als dit is gedaan, krijgt u hetzelfde resultaat als voorheen.
U kunt de uitdrukking tussen aanhalingstekens die eerder is ingevoerd ook evalueren door de optie …ï gebruiken.
We voeren nu de bovenstaande uitdrukking in als de rekenmachine is ingesteld op de bedieningsmodus RPN. We stellen de CAS ook in op
Exact, het beeldscherm op Textbook en de getallenweergave op Standaard. De toetsencombinaties waarmee u de uitdrukking tussen
aanhalingstekens kunt invoeren, zijn dezelfde als die we eerder hebben gebruikt, dus:
³5*„Ü1+1/7.5™/
„ÜR3-2Q3`
Het resultaat ziet er als volgt uit:
Druk een keer op ` om twee kopieën van de uitdrukking in het stapelgeheugen op te slaan voor evaluatie. We evalueren eerst de uitdrukking door het intoetsen van:
µ!î` or @ï`
Deze uitdrukking is semi-symbolisch, omdat er onderdelen met zwevende punten in de uitkomst staan, net als een
3. Daarna wijzigen we de
locaties van het stapelgeheugen [d.m.v. ] en evalueren we met de functie NUM, bijv., ™…ï.
De laatste uitkomst is puur numeriek, zodat de twee resultaten in het stapelgeheugen er anders uitzien, hoewel ze voor dezelfde uitdrukking staan. Om te controleren of ze inderdaad hetzelfde zijn, trekken we de twee waarden van elkaar af en evalueren we dit verschil met de functie EVAL: . De uitkomst is nul (0.).
Raadpleeg hoofdstuk 2 in de gebruikshandleiding van de rekenmachine voor meer informatie over het bewerken van wiskundige uitdrukkingen in het beeldscherm of in het stapelgeheugen van de rekenmachine.
Blz. 2-3

Algebraïsche uitdrukkingen maken

Algebraïsche uitdrukkingen omvatten niet alleen getallen, maar ook variabelennamen. Als voorbeeld voeren we de volgende algebraïsche uitdrukking in de rekenmachine in:
L212
We stellen de bedieningsmodus van de rekenmachine in op Algebraic, het CAS op Exact en het beeldscherm op Textbook. Voer deze algebraïsche uitdrukking in met de volgende toetsencombinaties:
³2*~l*R„Ü1+~„x/
~r™/„Ü~r+~„y™+2*~l/
Druk op ` voor het volgende resultaat:
Het invoeren van deze uitdrukking terwijl de rekenmachine is ingesteld op de RPN-modus, gebeurt op dezelfde manier als wanneer de rekenmachine in de modus Algebraic staat.
Raadpleeg hoofdstuk 2 in de gebruikshandleiding van de rekenmachine voor meer informatie over het bewerken van algebraïsche uitdrukkingen in het beeldscherm of in het stapelgeheugen van de rekenmachine.
x
+
R
+
yR
+
~„b
L
b

De vergelijkingenschrijver (EQW) gebruiken om uitdrukkingen te maken

De vergelijkingenschrijver is een bijzonder handige voorziening waarmee u niet alleen een vergelijking kunt invoeren of bekijken, maar waarmee u functies ook kunt aanpassen en gebruiken/toepassen op de gehele vergelijking of delen daarvan.
U start de vergelijkingenschrijver door op de toetsencombinatie ‚O (de derde toets in de vierde rij boven in het toetsenbord) te drukken. Het
Blz. 2-4
scherm wordt als volgt weergegeven. Druk op L voor de tweede menupagina:
De zes softmenutoetsen voor de vergelijkingenschrijver activeren de functies EDIT, CURS, BIG, EVAL, FACTOR, SIMPLIFY, CMDS en HELP. Deze functies worden uitvoerig beschreven in hoofdstuk 3 in de gebruikshandleiding van de rekenmachine.

Rekenkundige uitdrukkingen maken

De manier waarop rekenkundige uitdrukkingen in de vergelijkingenschrijver worden ingevoerd, lijkt erg op de manier waarop een rekenkundige uitdrukking in het stapelgeheugen tussen aanhalingstekens wordt ingevoerd. Het grootste verschil is dat in de vergelijkingenschrijver de uitdrukkingen in de stijl “textbook” worden geschreven en niet in een regelinvoerstijl. Voer bijvoorbeeld de volgende toetsencombinaties in het scherm van de vergelijkingenschrijver:
5/5+2
De volgende uitdrukking wordt weergegeven:
De cursor wordt weergegeven als een pijltje naar links. De cursor geeft de huidige bewerkingslocatie aan. Typ bijvoorbeeld bij de cursor op de bovenstaande locatie:
*„Ü5+1/3
De bewerkte uitdrukking ziet er als volgt uit:
Blz. 2-5
Stel dat u de getallen tussen de haakjes in de noemer wilt vervangen (dus
2
π
5+1/3) door (5+ huidige uitdrukking 1/3 te wissen en daarna vervangen we die breuk als
2
volgt door
Het scherm ziet er dan als volgt uit:
Om de noemer 2 in de uitdrukking in te voegen moeten we de volledige uitdrukking
rechts () te drukken. We voeren vervolgens de volgende toetsencombinatie in:
De uitdrukking ziet er nu als volgt uit:
π
π
/2). We gebruiken eerst de deletetoets (ƒ) om de
/2:
ƒƒƒ„ìQ2
2
markeren. Dat doen we door een keer op de toets pijltje
/2
Stel dat u nu de breuk 1/3 wilt toevoegen aan de gehele uitdrukking. U wilt dus de volgende uitdrukking invoeren:
5
π
++
5(25
1
+
2
3
)
2
We moeten eerst de volledige eerste term markeren door het pijltje rechts ( ) of het pijltje omhoog ( ) herhaaldelijk in te drukken, totdat de gehele uitdrukking is gemarkeerd. In totaal moet u dus zeven keer drukken. Dat geeft het volgende resultaat:
Blz. 2-6
N.B.: een andere manier is om vanuit de oorspronkelijke positie van
2
π
de cursor (rechts van de 2 in de noemer van toetsencombinatie ‚— geïnterpreteerd als (‚‘) in te drukken.
Als de uitdrukking is gemarkeerd zoals hierboven, voert u +1/ 3 in om de breuk 1/3 toe te voegen. Het resultaat is:
/2) de

Algebraïsche uitdrukkingen maken

Een algebraïsche uitdrukking lijkt sterk op een rekenkundige uitdrukking, alleen kunnen er Nederlandse en Griekse letters in voorkomen. Het maken van een algebraïsche uitdrukking volgt daarom dezelfde lijn als die van het maken van een rekenkundige uitdrukking, alleen wordt er een alfabetisch toetsenbord gebruikt.
We gebruiken het volgende voorbeeld om het gebruik van de vergelijkingenschrijver voor het invoeren van een algebraïsche vergelijking te illustreren. Stel dat we de volgende uitdrukking willen invoeren:
+
2
µ
+
λ
LNe
3
Gebruik de volgende toetsencombinaties:
2/R3™™*~‚n+„¸\~‚m
™™*‚¹~„x+2*~‚m*~‚c
~„y———/~‚tQ1/3
Blz. 2-7
2
yx
⎛ ⎜
µ
θ
⎞ ⎟
3/1
uitkomst:
In dit voorbeeld gebruiken we meerdere kleine Nederlandse letters, bijvoorbeeld x (~„x), enkele Griekse letters, bijvoorbeeld l (~‚n) en zelfs een combinatie van Griekse en Nederlandse letters, namelijk Dy (~‚c~„y). Om een kleine letter in te voeren, moet u de combinatie ~„ gebruiken gevolgd door de letter die u wilt invoeren . U kunt speciale tekens ook kopiëren door het menu CHARS (…±) te gebruiken als u de betreffende toetsencombinaties niet uit uw hoofd wilt leren. In Appendix D van de gebruikshandleiding vindt u een lijst met veel gebruikte toetsencombinaties met ~‚.
Raadpleeg hoofdstuk 2 in de gebruikshandleiding van de rekenmachine voor meer informatie over het bewerken, evalueren, factoriseren en vereenvoudigen van algebraïsche uitdrukkingen.

Gegevens organiseren in de rekenmachine

U kunt de gegevens in de rekenmachine organiseren door variabelen in een directory-structuur op te slaan. De basis van de directory-structuur van de rekenmachine is de HOME-directory die we hierna zullen bespreken.

De HOME-directory

U komt in de HOME-directory door – zo vaak als nodig – op de functie UPDIR („§) te drukken, totdat {HOME} in de tweede regel van de kop van het beeldscherm verschijnt. U kunt ook op (vasthouden)
§drukken. In dit voorbeeld bevat de HOME-directory alleen de
CASDIR. Door op J te drukken, verschijnen de variabelen in de softmenutoetsen:
Blz. 2-8

Subdirectory's

Als u de gegevens in een goedgeorganiseerde directory-structuur wilt opslaan, kunt u subdirectory’s aanmaken onder de HOME-directory, en meer subdirectory’s binnen de subdirectory’s. Deze hiërarchie van directory’s lijkt op de mapstructuur in een computer.

Variabelen

Variabelen lijken op de bestanden in de harde schijf van een computer. Een variabele kan een object (numerieke waarden, algebraïsche uitdrukkingen, lijsten, vectoren, matrices, programma’s, enz.) opslaan. Variabelen hebben namen die kunnen bestaan uit elke combinatie van alfabetische en numerieke tekens, maar die moeten beginnen met een letter (Nederlands of Grieks). De naam van een variabele mag ook enkele niet-alfabetische tekens bevatten, zoals het pijltje ( wel met een alfabetisch teken worden gecombineerd. ‘ geldige variabelennaam, maar ‘ variabelen namen zij n: ‘A’, ‘ B’, ‘a’, ‘b’, ‘ ‘A12’,’Vel’,’Z0’,’z1’, enz.
Een variabele kan niet dezelfde naam krijgen als een functie van de rekenmachine. De volgende namen zijn gereserveerd voor de rekenmachine: ALRMDAT, CST, EQ, EXPR, IERR, IOPAR, MAXR, MINR, PICT, PPAR, PRTPAR, VPAR, ZPAR, der_, e, i, n1,n2, …, s1, s2, …,
ΣPAR, π, ∞.
Variabelen kunnen worden georganiseerd in subdirectory’s (raadpleeg hoofdstuk 2 in de gebruikshandleiding van de rekenmachine).
’ niet. Geldige voorbeelden van
), maar deze moeten
A’ is dus een
α’, ‘β’, ‘A1’, ‘AB1 2’,
ΣDAT,

Variabelennamen invoeren

Als u variabelen wilt benoemen, moet u strings van letters achter elkaar invoeren, mogelijk in combinatie met getallen. Om strings met tekens in te voeren, kunt u het alfabetische toetsenbord als volgt vergrendelen:
~~ vergrendelt het alfabetische toetsenbord voor hoofdletters. Als het toetsenbord op deze manier is vergrendeld, moet u op drukken voor kleine letters, terwijl u op moet drukken om met een lettertoets een speciaal teken te krijgen. Als het alfabetische toetsenbord al voor hoofdletters is vergrendeld, kunt u het voor kleine letters vergrendelen met „~~~„~ vergrendelt het toetsenbord voor kleine letters. Als het toetsenbord op deze manier is vergrendeld, moet u op drukken om met een lettertoets een hoofdletter te kunnen typen. Om de kleine letters te ontgrendelen, drukt u op „~
Om de hoofdletters te ontgrendelen, drukt u op ~
Blz. 2-9
Probeer de volgende oefeningen:
~~math`
~~m„a„t„h`
~~m„~at„h`
de rekenmachine geeft het volgende weer (links de Algebraic-modus, rechts de RPN-modus):

Variabelen maken

De eenvoudigste manier om een variabele te maken is met K. De volgende voorbeelden worden gebruikt om de variabelen in de volgende tabel op te slaan (druk op J om het variabelenmenu te bekijken):
Naam Inhoud Type
α -0.25 reëel
A12 3 Q ‘r/(m+r)' algebraïsch R[3,2,1] vector z1 3+5i complex p1
5
×10
<<
r 'π*r^2'
>>
reëel
programma
De Algebraïsche modus
Zo slaat u de waarde –0.25 op in variabele α:
0.25\K~‚a. Het scherm ziet er als volgt zo uit:
Druk op ` om de variabele te maken. De variabele wordt nu weergegeven in de labels van de softmenutoets
:
Blz. 2-10
Dit zijn de toetsencombinaties voor de overgebleven variabelen: A12: 3V5K~a12` Q: ~„r/„Ü
~„m+~„r™™K~q`
R: „Ô3‚í2‚í1™K~r` z1:3+5*„¥K~„z1`(Accepteer
wijziging naar de modus Complex als hierom wordt gevraagd). p1: ‚å‚é~„r³„ì*
~„rQ2™™™K~„p1`
Het scherm ziet er nu als volgt uit:
U ziet zes van de zeven variabelen die onder in het scherm worden vermeld: p1, z1, R, Q, A12,
α
.
De RPN-modus
(Gebruik H\@@OK@@ om naar de RPN-modus te wijzigen). Gebruik de volgende toetsencombinaties om de waarde –0.25 in variabele α op te slaan: .25\`³~‚a`. Het scherm ziet er nu als volgt uit:
Met –0,25 op het niveau 2 van de stapel en 'α' op het niveau 1 van de stapel, kunt u de K toets gebruiken om de variabele te scheppen. De variabele wordt nu weergegeven in de labels van de softmenutoets zodra u Jindrukt:
Blz. 2-11
We kunnen de waarde 3×105 op een snellere manier invoeren in A12:
3V5³~a12`K
Zo kunt u de inhoud van Q invoeren: Q: ~„r/„Ü
~„m+~„r™™³~q`K
We kunnen de waarde R nog sneller invoeren: R: „Ô3#2#1™³~aK De spatietoets
vector in de RPN-modus van elkaar te scheiden in plaats van met een komma (‚í die in de Algebraic-modus in het bovenstaande voorbeeld is gebruikt.
z1: ³3+5*„¥³~„z1K p1: ‚å‚é~„r³„ì* ~„rQ2™™™³~„p1™`K. Het scherm ziet er nu als volgt uit:
U ziet zes van de zeven variabelen die onder in het scherm worden vermeld: p1, z1, R, Q, A12, α.
(
#) kan gebruikt worden om de elementen van een

Inhoud van variabelen controleren

De eenvoudigste manier om de inhoud van een variabele te controleren, is door op het label van de softmenutoets voor de variabele te drukken. Druk bijvoorbeeld voor de variabelen die hierboven worden vermeld op de volgende toetsen om de inhoud van de variabelen te bekijken:
De Algebraïsche modus
Voer deze toetsencombinaties in: J@@z1@@ ` @@@R@@ `@@@Q@@@`. Het scherm ziet er nu als volgt uit:
Blz. 2-12
De RPN-modus
In de RPN-modus hoeft u alleen op het label van de bijbehorende softmenutoetsen te drukken om de inhoud van een numerieke of algebraïsche variabele te bekijken. In dit geval kunnen we proberen of we de inhoud van de variabelen z1, R, Q, A12 en α kunnen bekijken, die we hierboven hebben aangemaakt:: J@@z1@@ @@@R@@ @@@Q@@ @@A12@@ @@»@@
Het scherm ziet er nu als volgt uit:
Toets rechts-shift gevolgd door labels van softmenutoetsen gebruiken
In Algebraïsceh modus kan u de inhoud van een variabele weergeven door J@in te toetsen en vervolgens de overeenstemmende softmenutoets. Probeer het volgende voorbeeld:
J‚@@p1@@ @@z1@@ @@@R@@ @@@Q@@ @@A12@@
Merk op dat in de RPN modus het niet nodig is om Jin te toetsen; @ and en vervolgens de overeenstemmende softmenutoets, volstaan.
Het scherm ziet er nu als volgt uit (links staat de Algebraic-modus, rechts de RPN-modus)
Blz. 2-13
U ziet dat de inhoud van programma p1 nu op het scherm worden weergegeven. U kunt de overgebleven variabelen in deze directory zien met: L
Inhoud van alle variabelen op het scherm weergeven
Met de toetsencombinaties ‚˜ kunt u de inhoud van alle variabelen op het scherm weergeven. Bijvoorbeeld:
Druk op $ om naar het normale beeldscherm van de rekenmachine terug te keren.

Variabelen verwijderen

De eenvoudigste manier om een variabele te verwijderen, is met de functie PURGE. Deze functie is direct toegankelijk via het menu TOOLS (I) of via het menu FILES „¡@@OK@@ .
De functie PURGE gebruiken in het stapelgeheugen in de Algebraïsche modus
Onze lijst met variabelen bevat de variabelen p1, z1, Q, R en a. Met het commando PURGE wordt variabele p1 verwijderd. Druk op I@PURGE@J@@p1@@ `. Het scherm laat nu zien dat variabele p1 is verwijderd:
U kunt het commando PURGE gebruiken om meerdere variabelen te verwijderen door de namen in een lijst in het argument van PURGE te plaatsen. Als we bijvoorbeeld variabelen R en Q tegelijkertijd willen verwijderen, kunnen we de volgende oefening proberen. Druk op:
I@PURGE@ „ä³J@@@R!@@ ‚í³J@@@Q!@@
Het scherm geeft nu het volgende commando weer dat kan worden uitgevoerd:
Blz. 2-14
Druk op ` om het verwijderen van de variabelen te voltooien. Het scherm geeft nu de overgebleven variabelen weer:
De functie PURGE gebruiken in het stapelgeheugen in de RPN­modus
We gaan er vanuit dat onze lijst met variabelen de variabelen p1, z1, Q, R en a bevat. Met het commando PURGE wordt variabele p1 verwijderd.
Druk op ³@@p1@@ `I@PURGE@. Het scherm laat nu zien dan variabele p1 is verwijderd:
Om twee variabelen tegelijkertijd te verwijderen, bijvoorbeeld variabelen R en Q, maken we eerst een lijst (in de RPN-modus hoeven de elementen in de lijst niet te worden gescheiden door komma’s zoals in de Algebraic­modus).
J„ä³@@@R!@@ ™³@@@Q!@@ ` Druk vervolgens op I@PURGE@ om de variabelen te verwijderen. Raadpleeg hoofdstuk 2 in de gebruikshandleiding van de rekenmachine
voor meer informatie over het bewerken van variabelen.

De functies UNDO en CMD

De functies UNDO en CMD zijn handig voor het oproepen van recent gebruikte commando’s of om een handeling terug te draaien als er een fout is gemaakt. Deze functies zitten onder de HIST-toets: UNDO wordt uitgevoerd met de toetsen ‚¯, terwijl CMD wordt uitgevoerd met de toetsencombinatie „®.
Blz. 2-15

CHOOSE boxes en Soft-MENU

In sommige oefeningen in dit hoofdstuk hebben we menulijsten met commando’s op het scherm gezien. Deze menulijsten noemen we ook wel CHOOSE boxes. De volgende oefening is bedoeld om u te laten zien u hoe u van CHOOSE boxes naar Soft-MENU’s en andersom kunt wijzigen.
Hoewel we geen specifiek voorbeeld gebruiken, laat deze oefening de twee opties voor menu’s in de rekenmachine zien (CHOOSE boxes en soft­MENU’s). We gebruiken in deze oefening het commando ORDER om de variabelen te sorteren in een directory. De te volgen stappen worden getoond voor de Algebraïsche modus:
„°˜ Toon menulijst PROG en selecteer MEMORY
@@OK@@˜˜˜˜
@@OK@@ —— Toon menulijst DIRECTORY en selecteer ORDER
Toon menulijst MEMORY en selecteer DIRECTORY
Blz. 2-16
@@OK@@OK@@ Activeer het commando ORDER
Er bestaat een andere manier om deze menu’s te openen met soft-MENU- toetsen: door systeemvlag 117 in te stellen. (Raadpleeg hoofdstuk 2 en 24 in de gebruikshandleiding van de rekenmachine voor meer informatie over vlaggen). Probeer deze vlag als volgt in te stellen:
H @FLAGS! ———————
Het scherm geeft weer dat vlag 117 niet is ingesteld (CHOOSE boxes), zoals u hier kunt zien:
Druk op de softmenutoets om vlag 117 in te stellen op soft MENU. U ziet deze wijziging op het scherm:
Tweemaal op @@OK@@ drukken om naar het normale beeldscherm van de rekenmachine terug te keren.
We proberen nu het commando ORDER te zoeken door gelijkwaardige toetsencombinaties te gebruiken zoals hierboven. We beginnen met „°. In plaats van een menulijst verschijnen er softmenulabels met verschillende opties in het menu PROG:
Blz. 2-17
Druk op B om softmenu MEMORY ()@@MEM@@) te selecteren. Het beeldscherm zier er nu als volgt uit:
Druk op E om softmenu DIRECTORY )@@DIR@@) te selecteren.
Het commando ORDER verschijnt niet in het scherm. We gebruiken de toets L om het commando te zoeken:
We activeren het commando ORDER met de softmenutoets C(@ORDER).
Opmerking: de meeste voorbeelden in deze gebruikershandleiding gaan er van uit dat de huidige instelling van vlag 117 de default waarde is (dat wil zeggen: niet is geplaatst).Indien u de vlag heeft geplaatst, doch strikt de voorbeelden in deze handleiding wenst te volgen, dient u de vlag te verwijderen alvorens verder te gaan.

Referenties

Raadpleeg hoofdstuk 2 in de gebruikshandleiding van de rekenmachine voor meer informatie over het invoeren en bewerken van uitdrukkingen in het beeldscherm of in de vergelijkingenschrijver. Raadpleeg Bijlage C in de gebruikshandleiding van de rekenmachine voor CAS-instellingen (Computer Algebraic System). Raadpleeg hoofdstuk 24 in de gebruikshandleiding van de rekenmachine voor meer informatie over vlaggen.
Blz. 2-18
Hoofdstuk 3 Berekeningen met reële getallen
In dit hoofdstuk laten we het gebruik van de rekenmachine voor handelingen en functies met betrekking tot reële getallen zien. We gaan er vanuit dat de gebruiker bekend is met het toetsenbord zodat hij bepaalde functies op het toetsenbord herkent (bijvoorbeeld SIN, COS, TAN, enz.). We gaan er ook vanuit dat de lezer weet hoe hij het besturingssysteem van de rekenmachine kan wijzigen (hoofdstuk 1), menu’s en kiesvakjes kan gebruiken (hoofdstuk 1) en met variabelen kan werken (hoofdstuk 2).

Voorbeelden van berekeningen met reële getallen

Bij berekeningen met reële getallen kan het CAS het beste worden ingesteld op de modus Real (en niet Complex). De modus Exact is de standaardmodus voor de meeste handelingen. U kunt uw berekeningen dus het beste op deze manier starten.
Hierna worden enkele handelingen met reële getallen geïllustreerd:
•Gebruik de toets \ om het merkteken van een getal te wijzigen.
Bijvoorbeeld in de ALG-modus, \2.5`. In de RPN-modus bijvoorbeeld 2.5\.
•Gebruik de toets Y om de inversie van een getal te wijzigen.
Bijvoorbeeld in de ALG-modus Y2`. Gebruik in de RPN-modus 4Y.
• Gebruik voor optellen, aftrekken, vermenigvuldigingen en delingen de
juiste toets, namelijk +-*/. Voorbeelden in de ALG-modus:
3.7+5.2`
6.3-8.5`
4.2*2.5`
2.3/4.5`
Voorbeelden in de RPN-modus:
3.7` 5.2+
6.3` 8.5-
4.2` 2.5*
2.3` 4.5/
Blz. 3-1
Daarnaast kunt u in de RPN-modus de operanden scheiden met een spatie (#) voordat u op de operatortoets drukt. Voorbeelden:
3.7#5.2+
6.3#8.5-
4.2#2.5*
2.3#4.5/
• U kunt haakjes („Ü) gebruiken om handelingen te groeperen, of om argumenten van functies in te sluiten. In de ALG-modus:
„Ü5+3.2™/„Ü7-
2.2`
In de RPN-modus hoeft u geen haakjes te gebruiken, de berekening wordt meteen in het stapelgeheugen uitgevoerd:
5`3.2+7`2.2-/
Door de uitdrukking tussen aanhalingstekens in te voeren, kunt u in de
RPN-modus de uitdrukking op dezelfde manier invoeren als in de
Algebraic-modus invoeren:
³„Ü5+3.2™/
„Ü7-2.2`µ
Voor zowel de ALG- als de RPN-modus kunt u de vergelijkingenschrijver gebruiken:
‚O5+3.2™/7-2.2
De uitdrukking kan worden geëvalueerd binnen de vergelijkingenschrijver door het gebruik van:
————@EVAL@ of ‚—@EVAL@
• De absolute waardefunctie, ABS, wordt verkregen via „Ê. Voorbeeld in de ALG-modus:
„Ê\2.32`
Voorbeeld in de RPN-modus:
2.32\„Ê
• De kwadraatfunctie, SQ, wordt verkregen via „º. Voorbeeld in de ALG-modus:
„º\2.3`
Voorbeeld in de RPN-modus:
2.3\„º
Blz. 3-2
De vierkantswortelfunctie, , wordt verkregen via toets R. Bij het berekenen van de stapel in de ALG-modus, moet u de functie voor het argument invoeren. Bijvoorbeeld:
R123.4`
In de RPN-modus voert u eerst het getal in en daarna de functie. Bijvoorbeeld:
123.4R
• De machtfunctie, ^, wordt verkregen via toets Q. Bij het berekenen van de stapel in de ALG-modus, voert u de basis (y) in gevolgd door de toets Q en daarna de exponent (x). Bijvoorbeeld:
5.2Q1.25`
In de RPN-modus voert u eerst het getal in en daarna de functie. Bijvoorbeeld:
5.2`1.25Q
• De wortelfunctie, XROOT(y,x), wordt verkregen via de toetsencombinatie ‚». Bij het berekenen van de stapel in de ALG- modus, moet u de functie XROOT gevolgd door de argumenten (y,x) en gescheiden door komma’s invoeren. Bijvoorbeeld:
‚»3‚í27`
In de RPN-modus voert u eerst het argument y in, daarna x en als laatste de functie. Bijvoorbeeld:
27`3‚»
• Logaritmen met natuurlijk grondtal 10 worden berekend met de toetsencombinatie ‚Ã (functie LOG) terwijl de inverse functie (ALOG of antilogaritme) wordt berekend met „Â. In de ALG­modus wordt de functie ingevoerd voor het argument:
‚Ã2.45`
„Â\2.3`
In de RPN-modus wordt het argument ingevoerd voor de functie:
2.45‚Ã
2.3\„Â

Tiende machten gebruiken om gegevens in te voeren

Tiende machten, dus getallen in de vorm –4,5×10-2, enz. worden ingevoerd met de toets V. Voorbeeld in de ALG-modus:
\4.5V\2`
Of in de RPN-modus:
Blz. 3-3
4.5\V2\`
• Natuurlijke logaritmen worden berekend met ‚¹ (functie LN) terwijl de exponentiële functie (EXP) wordt berekend met „¸. In de ALG-modus wordt de functie voor het argument ingevoerd:
‚¹2.45`
„¸\2.3`
In de RPN-modus wordt het argument voor de functie ingevoerd:
2.45`‚¹
2.3\`„¸
• Er zijn drie trigonometrische functies in het toetsenbord beschikbaar: sinus (S), cosinus (T) en tangens (U). De argumenten van deze functies zijn hoeken in graden, radialen en decimale graden. De volgende voorbeelden gebruiken hoeken in graden (DEG): In de ALG-modus:
S30`
T45`
U135`
In de RPN-modus:
30S
45T
135U
• De inverse trigonometrische functies in het toetsenbord zijn de boogsinus („¼), boogcosinus („¾) en boogtangens („À). Het antwoord van deze functies wordt gegeven in de geselecteerde hoekmeting (DEG, RAD, GRD). Hieronder worden enkele voorbeelden gegeven: In de ALG-modus:
„¼0.25`
„¾0.85`
„À1.35`
In de RPN-modus:
0.25„¼
0.85„¾
1.35„À
Alle functies die hierboven worden beschreven, ABS, SQ,
, ^, XROOT,
LOG, ALOG, LN, EXP, SIN, COS, TAN, ASIN, ACOS, ATAN, kunnen
Blz. 3-4
worden gecombineerd met de fundamentele handelingen (+- */) om zo meer complexe uitdrukkingen te vormen. De vergelijkingenschrijver, die in hoofdstuk 2 wordt beschreven, is ideaal voor het maken van deze uitdrukkingen, ongeacht de bedieningsmodus van de rekenmachine.

Functies voor reële getallen in het menu MTH

Het menu MTH („´) bevat een aantal wiskundige functies die vooral toepasbaar zijn op reële getallen. Met systeemvlag 117 ingesteld op de standaardinstelling CHOOSE boxes (zie hoofdstuk 2), geeft het menu MTH de volgende functies weer:
De functies zijn geordend op het argumenttype (1. vectoren, 2. matrices,
3. lijsten, 7. waarschijnlijkheid, 9. complex) of op het functietype (4. hyperbolen, 5. reëel, 6. basis, 8. fft). Het bevat ook een invoer voor de wiskundige constanten die beschikbaar zijn in de rekenmachine, invoer
10. Let over het algemeen goed op het getal en de volgorde van de
argumenten die nodig zijn voor elke functie. Vergeet ook niet dat in de ALG-modus u eerst de functie moet selecteren en daarna pas het argument moet invoeren. In de RPN-modus moet u daarentegen eerst het argument in de stapel invoeren en daarna de functie selecteren.

Rekenmachinemenu’s gebruiken:

1. We bespreken hier uitvoerig het gebruik van het menu 4. HYPERBOLIC.. om zo de algemene werking van de
rekenmachinemenu’s te laten zien. Let goed op bij de procedure voor het selecteren van verschillende opties.
2. Om snel een van de genummerde opties in een menulijst (of CHOOSE box) te selecteren, kunt u eenvoudig op het nummer voor de optie op het toetsenbord drukken. Druk op 4 als u bijvoorbeeld optie 4. HYPERBOLIC.. in het menu MTH wilt selecteren .
Blz. 3-5

Hyperbolische functies en de tegenwaarden

Als u optie 4. HYPERBOLIC.. selecteert in het menu MTH en daarna op @@OK@@ drukt, verschijnt het menu voor hyperbolische functies:
In de ALG-modus is de toetsencombinatie voor bijvoorbeeld tanh(2.5) de volgende:
„´4@@OK@@ 5@@OK@@ 2.5`
In de RPN-modus zijn de toetsencombinaties voor deze berekening de volgende:
2.5`„´4@@OK@@ 5@@OK@@
De bovenstaande handelingen gaan er vanuit dat u de standaardinstelling voor systeemvlag 117 (CHOOSE boxes) gebruikt. Als u de instelling van deze vlag heeft gewijzigd (zie hoofdstuk 2) naar SOFT menu, wordt het menu MTH als volgt weergegeven (links in de ALG-modus, rechts in de RPN-modus):
Als u op L drukt, worden de overgebleven opties weergegeven:
Als u bijvoorbeeld het menu voor hyperbolische functies wilt selecteren, drukt u met deze menuopmaak op )@@HYP@ en dan krijgt u:
Blz. 3-6
Als u tenslotte bijvoorbeeld de functie hyperbolische tangens (tanh) wilt selecteren, drukt u op @@TANH@.
N.B.: als u meer opties in deze softmenu’s wilt bekijken drukt u op de toets L of gebruikt u de toetsencombinatie „«.
Als u bijvoorbeeld tanh(2.5) in de ALG-modus wilt berekenen met de SOFT- menu’s in plaats van de CHOOSE boxes, gaat u als volgt te werk:
„´@@HYP@ @@TANH@ 2.5`
In de RPN-modus wordt dezelfde waarde berekend met:
2.5`„´)@@HYP@ @@TANH@
Controleer als oefening van de toepassingen van hyperbolische functies de volgende waarden:
SINH (2.5) = 6.05020.. ASINH(2.0) = 1.4436… COSH (2.5) = 6.13228.. ACOSH (2.0) = 1.3169… TANH(2.5) = 0.98661.. ATANH(0.2) = 0.2027… EXPM(2.0) = 6.38905…. LNP1(1.0) = 0.69314….

Handelingen met eenheden

De getallen in de rekenmachine kunnen worden ingesteld op eenheden. Het is dus mogelijk om uitkomsten te berekenen met een consistent eenhedensysteem en een uitkomst te produceren met de juiste eenhedencombinatie.

Het menu UNITS

Het menu Units wordt geactiveerd met de toetsencombinatie ‚Û(behorend bij de toets 6). Als systeemvlag 117 is ingesteld op CHOOSE boxes, wordt het volgende menu weergegeven:
Blz. 3-7
Optie 1. Tools.. bevat functies die op eenheden werken (dit wordt later besproken). Opties 2. Length.. tot en met 17.Viscosity.. bevatten menu’s met een aantal eenheden voor de beschreven hoeveelheden. Als u bijvoorbeeld optie 8. Force.. selecteert, wordt het volgende eenhedenmenu weergegeven:
De gebruiker herkent de meeste eenheden (sommige eenheden, bijvoorbeeld dyne, worden tegenwoordig niet meer vaak gebruikt) uit de lessen natuurkunde. N = newton, dyn = dyne, gf = gramkracht (als onderscheid van grammassa of gewoon gram, een massa-eenheid), kip = kilopond (1000 pond), lbf = pondkracht (als onderscheid van pondmassa), pdl = poundal.
Om een eenheidobject aan een getal te koppelen, moet het getal worden gevolgd door een onderliggend streepje. Een kracht van 5 N wordt dus ingevoerd als 5_N.
Voor uitgebreide handelingen met eenheden bieden SOFT-menu’s een handigere manier voor het koppelen van eenheden. Wijzig systeemvlag 117 naar SOFT-menu’s (zie hoofdstuk 2) en gebruik de toetsencombinatie
Blz. 3-8
Door op de juiste softmenutoets te drukken, wordt het submenu geopend met eenheden voor die specifieke selectie. Voor het submenu @)SPEED zijn bijvoorbeeld de volgende eenheden beschikbaar:
Door op de softmenutoets @)UNITS te drukken, keert u terug naar het menu UNITS.
We hebben al gezien dat u alle menulabels op het scherm kunt weergegeven door middel van ‚˜. Voor de @)ENRG-verzameling eenheden worden de volgende eenheden weergegeven:
N.B.: gebruik de toets L van de toetsencombinatie „«om door de menu’s te bladeren.

Beschikbare eenheden

Raadpleeg hoofdstuk 3 in de gebruikshandleiding van de rekenmachine voor een volledige lijst met beschikbare eenheden.
Blz. 3-9

Eenheden aan getallen koppelen

Om een eenheidobject aan een getal te koppelen, moet het getal worden gevolgd door een onderliggend streepje (‚Ý, toets (8,5)). Een kracht van 5 N wordt dus ingevoerd als 5_N.
Hier de procedure om dit getal in te voeren in de ALG-modus, waarbij systeemvlag 117 is ingesteld op CHOOSE boxes:
5‚Ý‚Û8@@OK@@ @@OK@@ `
N.B.: als u het onderliggende streepje vergeet bestaat het resultaat uit de uitdrukking 5*N waarbij N staat voor een mogelijke variabelennaam en niet Newton.
Als u dezelfde hoeveelheid wilt invoeren met de rekenmachine in de RPN­modus, gebruikt u de volgende toetsencombinatie:
5‚Û8@@OK@@ @@OK@@
Het onderliggende streepje wordt automatisch ingevoegd als de RPN­modus actief is. We laten u nu de toetsencombinatie zien voor het invoeren van eenheden
terwijl de optie SOFT-menu is geselecteerd. Deze combinatie geldt zowel voor de ALG- als de RPN-modus. Gebruik bijvoorbeeld in de ALG-modus voor het invoeren van de hoeveelheid 5_N:
5‚Ý‚ÛL @)@FORCE @@@N@@ `
Voor dezelfde hoeveelheid in de RPN-modus wordt de volgende toetsencombinatie gebruikt:
5‚ÛL @)@FORCE @ @@N@@
N.B.: u kunt een hoeveelheid met eenheden invoeren door het onderliggende streepje en de eenheden in te voeren met het ~toetsenbord, 5‚Ý~n zal bijvoorbeeld het volgende opleveren: 5_N
Blz. 3-10
Eenheidprefixen
U kunt prefixen invoeren voor eenheden aan de hand van de volgende tabel met prefixen uit het SI-systeem. De afkorting van het prefix wordt eerst
gegeven, gevolgd door de naam en de exponent x in de factor 10 overeenkomstig elke prefix.
Prefix Name x Prefix Name x Yyotta+24 ddeci-1 Zzetta+21 ccenti-2 E exa +18 m milli -3 Ppeta+15 Ttera+12 nnano-9 Ggiga+9 p pico -12 Mmega+6 f femto-15 k,K kilo +3 a atto -18 h,H hecto +2 z zepto -21 D(*) deka +1 y yocto -24
(*) In het SI-systeem is dit prefix da en geen D. Gebruik D echter voor deka in de rekenmachine.
Om deze prefixen in te voeren, typt u het prefix met het ~-toetsenbord in. Gebruik bijvoorbeeld voor 123 pm (picometer):
123‚Ý~„p~„m
Als u UBASE (voer de naam in) gebruikt om te converteren naar de standaardeenheid (1 m), krijgt u:
µ micro -6
x

Handelingen met eenheden

Hier volgen enkele voorbeelden van berekeningen met de ALG-modus. Let er wel op dat u bij vermenigvuldigingen en delingen met eenheden elke hoeveelheid met de eenheden tussen haakjes moet zetten. Het product
Blz. 3-11
12.5m × 5.2 yd, moet als volgt worden ingevoerd: (12.5_m)*(5.2_yd)
`
dit wordt weergegeven als 65_(m
yd). Als u eenheden wilt omzetten naar
het SI-systeem, moet u de functie UBASE gebruiken (u vindt deze functie met de commandocatalogus, ‚N):
N.B.: Let op: de variabele ANS(1) is beschikbaar via de toetsencombinatie „î (behorend bij de toets `).
Als u een deling wilt berekenen, bijvoorbeeld 3250 mi / 50 h, voert u dit als volgt in
(3250_mi)/(50_h) `
Omgezet in SI-eenheden, met de functie UBASE, geeft dit:
Optellen en aftrekken kan in de ALG-modus worden uitgevoerd zonder haakjes te gebruiken. 5 m + 3200 mm kan bijvoorbeeld worden ingevoerd als:
5_m + 3200_mm `.
Bij ingewikkeldere uitdrukkingen moet u wel haakjes gebruiken, bijvoorbeeld:
Blz. 3-12
(12_mm)*(1_cm^2)/(2_s) `:
Bij stapelberekeningen in de RPN-modus hoeft u de verschillende termen niet tussen haakjes te zetten. Bijvoorbeeld:
12 @@@m@@@ ` 1.5 @@yd@@ ` *
3250 @@mi@@ ` 50 @@@h@@@ ` /
Deze handelingen geven de volgende uitkomst:

Eenheidconversies

Het menu UNITS bevat een submenu TOOLS met de volgende functies:
CONVERT(x,y) zet eenheidobject x om in eenheden van object y UBASE(x) zet eenheidobject x om in SI-eenheden UVAL(x) trekt de waarde van eenheidobject x af UFACT(x,y) factoriseert eenheid y van eenheidobject x UNIT(x,y) combineert de waarde van x met de eenheden van y
Voorbeelden van de functie CONVERT worden hieronder weergegeven. Voorbeelden van de andere functies UNIT/TOOLS staan in hoofdstuk 3 van de gebruikshandleiding van de rekenmachine. Om bijvoorbeeld 33 watt om te zetten in calorie kunt u een van de
volgende invoeren gebruiken:
CONVERT(33_W,1_hp) `
CONVERT(33_W,11_hp) `

Fysische constanten in de rekenmachine

De fysische constanten van de rekenmachine staan in een constants library, die met het commando CONLIB kan worden geactiveerd. Om dit
commando te activeren, voert u het volgende in het stapelgeheugen: ~~conlib` of u kunt het commando CONLIB als volgt uit de commandocatalogus selecteren: Open eerst de catalogus met:
Blz. 3-13
‚N~c. Gebruik daarna de pijltjes omhoog en omlaag —˜ om CONLIB te selecteren. Druk tenslotte op @@OK@@. Druk indien nodig op `. Gebruik de pijltjes omhoog en omlaag (—˜) om door de lijst constanten in uw rekenmachine te bladeren.
De softmenutoetsen die bij het scherm CONSTANTS LIBRARY behoren, bestaan onder meer uit de volgende functies:
SI als deze functie is geselecteerd, worden de waarden van
de constanten in SI-eenheden weergegeven (*)
ENGL als deze functie is geselecteerd, worden de waarden van
de constanten in Engelse eenheden weergegeven (*)
UNIT als deze functie is geselecteerd, worden de constanten
met gekoppelde eenheden weergegeven (*)
VALUE als deze functie is geselecteerd, worden de constanten
zonder eenheden weergegeven
STK kopieert de waarde (met of zonder eenheden) naar de
stapel
QUIT sluit de constantenbibliotheek af
(*) Wordt alleen geactiveerd als de optie VALUE is geselecteerd. Zo ziet het bovenste deel van het scherm van de CONSTANTS LIBRARY
eruit als de optie VALUE is geselecteerd (eenheden in het SI-systeem):
, Druk op de optie @ENGL als u de waarden van de constanten in het Engelse (Imperiaal) systeem wilt bekijken:
Blz. 3-14
Als we de optie UNITS deselecteren (druk op @UNITS), worden alleen de waarden weergegeven (in dit geval zijn de Engelse eenheden geselecteerd):
Als u de waarde van Vm naar het stapelgeheugen wilt kopiëren, selecteert u de naam van de variabele en drukt u op ·STK en daarna op @QUIT@. Als de rekenmachine is ingesteld op ALG, ziet het scherm er als volgt uit:
Het beeldscherm geeft de zogenaamde gelabelde waarde weer, Vm:359.0394. Hier is Vm de tag van deze uitkomst. Elke rekenkundige handeling met dit getal zal de tag negeren. Probeer bijvoorbeeld:
‚¹2*„î`
dat geeft het volgende:
Voor dezelfde handeling in de RPN-modus is de volgende toetsencombinatie vereist (nadat de waarde van Vm uit de constantenbibliotheek is opgehaald):
2`*‚¹
Blz. 3-15

Functies definiëren en gebruiken

Gebruikers kunnen hun eigen functies definiëren door het commando DEFINE te gebruiken dat via de toetsencombinatie „à wordt opgeroepen (behorende bij de toets 2). De functie moet op de volgende manier worden ingevoerd.
Functie_naam(argumenten) = uitdrukking_met_argumenten
We kunnen bijvoorbeeld een eenvoudige functie definiëren
H(x) = ln(x+1) + exp(-x)
Stel dat u deze functie moet evalueren voor een aantal discrete waarden en u wilt daarom het resultaat met een enkele toets kunnen oproepen, zonder dat u de uitdrukking aan de rechterzijde voor elke afzonderlijke waarde hoeft in te voeren. In het volgende voorbeeld gaan we er vanuit dat uw rekenmachine in de ALG-modus staat. Voer de volgende toetsencombinatie in:
„à³~h„Ü~„x™‚Å
‚¹~„x+1™+„¸~„x`
Het scherm ziet er nu als volgt uit:
Door op de toets J te drukken, ziet u dat er een nieuwe variabele in uw softmenutoets (@@@H@@) staat. Druk op @@@H@@ als u de inhoud van deze variabele wilt bekijken. Het scherm ziet er nu als volgt uit:
De variabele H bevat een programma dat wordt gedefinieerd door:
<< x ‘LN(x+1) + EXP(x)’ >>
Dit is een eenvoudig programma in de standaardprogrammeertaal van de rekenmachine. Deze programmeertaal heet UserRPL (zie hoofdstuk 20 en 21 in de gebruikshandleiding van de rekenmachine). Het bovenstaande
Blz. 3-16
programma is vrij eenvoudig en bestaat uit twee delen tussen de programmacontainers
•Invoer: x x
•Proces:
Dit kan worden geïnterpreteerd als: voer een waarde in die tijdelijk de aanduiding x krijgt (een zogenaamde lokale variabele), evalueer de uitdrukking tussen aanhalingstekens die die locale variabele bevat en toon
de geëvalueerde uitdrukking.
U activeert de functie in de ALG-modus door de naam van de functie in te voeren, gevolgd door het argument tussen haakjes, bijvoorbeeld @@@H@@@ „Ü2`. Hieronder worden enkele voorbeelden weergegeven:
In de RPN-modus moet u het argument eerst invoeren om de functie te activeren en daarna op de softmenutoets drukken die bij de variabelennaam hoort @@@H@@@ . Probeer bijvoorbeeld het volgende: 2@@@H@@@ . De andere bovenstaande voorbeelden kunnen als volgt worden ingevoerd:
1.2@@@H@@@ , 2`3/@@@H@@@ .
‘LN(x+1) + EXP(x) ‘

Referentie

Raadpleeg hoofdstuk 3 in de gebruikshandleiding voor meer informatie over reële getallen met de rekenmachine.
Blz. 3-17
Hoofdstuk 4 Berekeningen met complexe getallen
In dit hoofdstuk laten wij voorbeelden zien van berekeningen en toepassingen van functies voor complexe getallen.

Definities

Een complex getal z is een getal z = x + iy, waarbij x en y reële getallen
2
zijn en i de imaginaire eenheid is die wordt gedefinieerd door i Het getal x + iy heeft een reëel deel, x = Re(z) en een imaginair deel, y = Im(z). Het complexe getal z = x + iy wordt dikwijls gebruikt om een punt P(x,y) voor te stellen in het x–y vlak, waarbij de x-as de reële as wordt genoemd en de y-as de imaginaire as.
Van een complex getal in de vorm x + iy wordt gezegd dat het in de cartesische voorstelkling wordt weergegeven. Een alternatieve voorstelling is het geordende paar (x, y). Een complex getal kan eveneens in polaire
coördinaten worden weergegeven (polaire voorstelling) als z = re
+ i rsinθ, waarbij r = |z| = de modulus van het complexe getal z is, en
getal z is. De relatie tussen de cartesiaanse en polaire voorstelling van complexe getallen wordt uitgedrukt door de Euler-formule ei
complexe geconjugeerde grootheid van een complex getal z = x + iy =
i
θ
re
, kan beschouwd worden als de spiegeling van z rond de reële (x-)as.
Op gelijkaardige wijze kan de negatieve waarde van z, –z = -x-iy = -re worden gezien als een spiegeling van z rond de oorsprong.
θ = Arg(z) = arctan(y/x) het argument van het complexe
22
yx +
i
θ
= cosθ + i sinθ. De
= –1.
i
θ
= r cosθ
i
θ
q,

De rekenmachine in de modus COMPLEX instellen

Om met complexe getallen te werken, moet u de modus CAS complex selecteren.
H)@@CAS@˜˜™
De modus COMPLEX wordt geselecteerd als in het scherm CAS MODES de optie _Complex aangevinkt is, dus
Blz. 4-1
Druk twee keer op @@OK@@ om terug te keren naar de stapel.

Complexe getallen invoeren

Complexe getallen kunnen in de rekenmachine op een van de twee Cartesische weergaven worden ingevoerd, namelijk x+iy of (x,y). De resultaten in de rekenmachine worden weergegeven in de opmaak geordend paar, dus (x,y). Als de rekenmachine bijvoorbeeld in de ALG­modus staat, wordt het complexe getal (3.5,-1.2) ingevoerd als:
„Ü3.5‚í\1.2`
Een complex getal kan ook worden ingevoerd in de vorm x+iy. In de ALG­modus wordt 3.5-1.2i ingevoerd als (accepteer moduswijzigingen):
3.5 -1.2*„¥`
Opmerking: om de imaginaire eenheid in te voeren toetst u in: „¥ de I toets).
In de RPN-modus kunt u deze getallen invoeren met de volgende toetsencombinatie:
„Ü3.5‚í1.2\`
(U ziet dat de toets verander-teken wordt ingevoerd na het cijfer 1.2. Dit is dus anders dan bij de oefening in de ALG-modus) en

Polaire weergave van een complex getal

De polaire weergave van het complexe getal 3.5-1.2i, dat hierboven werd ingevoerd, krijgt u door het coördinatenstelsel te wijzigen naar cilindrisch of polair (met de functie CYLIN). U vindt deze functie in de catalogus (‚N). U kunt de coördinaat ook naar polair veranderen met H. Het veranderen in polaire coördinaat met standaardaantekening en de hoekige maatregel in radianten, veroorzaakt het resultaat op wijze RPN:
Blz. 4-2
Het bovenstaande resultaat geeft een grootte, 3.7, en een hoek,
0.33029… aan. Het hoeksymbool (
) wordt voor de hoekmeting
gegeven. U keert terug naar Cartesische of rechthoekige coördinaten met de functie
RECT (deze staan in de catalogus, ‚N). Een complex getal in de
iθ
e
polaire weergave wordt geschreven als z = r in de rekenmachine invoeren door een geordend paar in de vorm (r, te gebruiken. Het hoeksymbool (
) kan worden ingevoerd als
~‚6. Het complexe getal z = 5.2e
. U kunt dit complexe getal
∠θ)
1.5i
, kan als volgt worden ingevoerd (de afbeeldingen geven het RPN-stapelgeheugen weer, voordat en nadat het getal is ingevoerd):
Omdat het coördinatenstelsel is ingesteld op rechthoekig (of Cartesisch), zet de rekenmachine het getal automatisch om in Cartesische coördinaten, dus x = r cos
θ, y = r sin θ, wat in dit geval resulteert in (0.3678…,
5.18…). Als echter het coördinatenstelsel is ingesteld op cilindrische coördinaten
(met CYLIN), dan zal het invoeren van een complex getal (x,y), waarbij x en y reële getallen zijn, een polaire weergave opleveren. Voer bijvoorbeeld in de cilindrische coördinaten het getal (3.,2.) in. In de onderstaande afbeelding ziet u het RPN-stapelgeheugen, voordat en nadat dit getal is ingevoerd.
Eenvoudige handelingen met complexe
Blz. 4-3
getallen
Complexe getallen kunnen worden gecombineerd met vier fundamentele handelingen (+-*/). De resultaten volgen de algebraregels onder voorbehoud dat i2= -1. Handelingen met complexe getallen lijken op handelingen met reële getallen. Met de rekenmachine bijvoorbeeld in de ALG-modus en het CAS ingesteld op Complex, kunt u de volgende oefening uitvoeren:
(3+5i) + (6-3i) = (9,2);
(5-2i) - (3+4i) = (2,-6)
(3-i)·(2-4i) = (2,-14);
(5-2i)/(3+4i) = (0.28,-1.04)
1/(3+4i) = (0.12, -0.16) ;
-(5-3i) = -5 + 3i

De menu’s CMPLX

De rekenmachine bevat twee CMPLX-menu’s (CoMPLeXe getallen). Een is toegankelijk via het menu MTH (zie hoofdstuk 3) en de ander is direct toegankelijk via het toetsenbord (‚ß). Hierna worden de twee CMPLX-menu’s toegelicht.

Menu CMPLX via het menu MTH

We gaan er vanuit dat systeemvlag 117 is ingesteld op CHOOSE-boxes (zie hoofdstuk 2). Het submenu CMPLX in het menu MTH wordt geactiveerd met „´9@@OK@@. Dit zijn de beschikbare functies:
Het eerste menu (opties 1 tot en met 6) heeft de volgende functies: RE(z) Reëel deel van een complex getal
M(z) Denkbeeldig deel van een complex getal
CR(z) Scheid een complex getal in het reële en het
denkbeeldige deel
Blz. 4-4
RC(x,y) Vormt het complexe getal (x,y) uit de reële getallen x en y
ABS(z) Berekent de grootte van een complex getal. ARG(z) Berekent het argument van een complex getal. SIGN(z)
Berekent een complex getal met eenheidgrootte als z/ |z|.
NEG(z) Wijzigt het merkteken van z CONJ(z)
Produceert de complexe geconjugeerde grootheid van z
Hieronder volgen voorbeelden van toepassingen van deze functies in RECT-coördinaten. Vergeet niet dat in de ALG-modus de functie voor het argument moet staan, terwijl in de RPN-modus het argument eerst moet worden ingevoerd en daarna de functie moet worden geselecteerd. Deze functies kunt u ook als softmenulabels krijgen door de instelling van systeemvlag 117 te wijzigen (zie hoofdstuk 2).

Menu CMPLX via het toetsenbord

Er kan een tweede CMPLX-menu geactiveerd worden via de optie rechts­shift samen met de toets 1, dus ‚ß. Als systeemvlag 117 is ingesteld op CHOOSE-boxes , verschijnt het toetsenbordmenu CMPLX als volgt op het scherm:
Blz. 4-5
Het menu bevat enkele functies die we al ial eerder zijn behandeld, namelijk ARG, ABS, CONJ, IM, NEG, RE en SIGN. Er is ook nog een functie i die dezelfde functie heeft als de toetsencombinatie „¥.

Functies toegepast op complexe getallen

Veel functies via het toetsenbord en functies via het menu MTH die in
x
hoofdstuk 3 voor reële getallen zijn behandeld (bijvoorbeeld SQ, LN, e enz.), kunnen worden toegepast op complexe getallen. Het resultaat is een ander complex getal, zoals in de volgende voorbeelden wordt weergegeven.
,
Blz. 4-6
N.B.: Als u trigonometrische functies en hun tegenwaarden met complexe getallen gebruikt zijn de argumenten geen hoeken meer. De hoekmeting die voor de rekenmachine is geselecteerd heeft dus geen invloed meer op de berekeningen van deze functies met complexe argumenten.

Functie DROITE: vergelijking van een rechte lijn

De functie DROITE heeft als argument twee complexe getallen, bijvoorbeeld x
bijvoorbeeld y = a+bx, die de punten (x tussen de punten A(5,-3) en B(6,2) kan bijvoorbeeld als volgt worden
gevonden (voorbeeld in de Algebraïsche modus):
U vindt de functie DROITE in de commandocatalogus (‚N). Met de rekenmachine in APPROX-modus is het resultaat Y = 5.*(X-5.)-3.
+iy1 en x2+iy2, en geeft de vergelijking van een rechte lijn,
1
) en (x2,y2) bevat. De lijn
1,y1

Referentie

Raadpleeg hoofdstuk 4 in de gebruikshandleiding van de rekenmachine voor meer informatie over handelingen met complexe getallen.
Blz. 4-7
Hoofdstuk 5 Algebraïsche en rekenkundige handelingen
Een algebraïsch object is elk getal, variabelennaam of algebraïsche uitdrukking die behandeld, bewerkt en gecombineerd kan worden volgens de regels van de algebra. Hier volgen voorbeelden van algebraïsche objecten:
•Een getal: 12.3, 15.2_m, ‘
•Een variabelennamen: ‘a’, ‘ux’, ‘breedte’, enz.
•Een uitdrukking: ‘p*D^2/4’,’f*(L/D)*(V^2/(2*g))’,
•Een vergelijking: ‘p*V = n*R*T’, ‘Q=(Cu/n)*A(y)*R(y)^(2/
3)*
So’
π’, ‘e’, ‘i’

Algebraïsche objecten invoeren

Algebraïsche objecten kunnen worden gemaakt door het object tussen enkele aanhalingstekens direct in stapelniveau 1 te zetten of door de vergelijkingenschrijver [EQW] te gebruiken. Met de volgende toetsencombinaties wordt het algebraïsche object ‘ in stapelniveau 1 ingevoerd:
³„ì*~dQ2/4`
Een algebraïsch object kan ook in de vergelijkingenschrijver worden gemaakt en daarna naar het stapelgeheugen worden gestuurd of in de vergelijkingenschrijver zelf worden berwerkt. WHet gebruik van de vergelijkingenschrijver is in hoofdstuk 2 besproken. Bouw bij wijze van oefening het volgende algebraïsche object op in de vergelijkingenschrijver:
π*D^2/4’ rechtstreeks
Druk nadat het object is aangemaakt op ` zodat het in het stapelgeheugen wordt weergegeven (zowel de ALG- als RPN-modus worden weergegeven):
Blz. 5-1

Eenvoudige handelingen met algebraïsche objecten

Algebraïsche objecten kunnen worden opgeteld, afgetrokken, vermenigvuldigd, gedeeld (behalve door nul), tot een macht worden verheven, als argumenten voor een aantal standaardfuncties worden gebruikt (exponentieel, logaritme, trigonometrie, hyperbolisch, enz.), net als bij elk reël of complex getal. Om de basishandelingen met algebraïsche objecten te laten zien, maken we een aantal objecten, bijvoorbeeld ‘ en A2 (zie hoofdstuk 2 over het aanmaken van variabelen en het opslaan van waarden in variabelen). Dit zijn de toetsencombinaties voor het opslaan van variabelen A1 in de ALG-modus:
Het resultaat:
De toetsencombinaties voor de RPN-modus zijn:
Als u de variabele A2 heeft opgeslagen en op de toets heeft gedrukt, geeft het scherm de variabelen als volgt weer:
π*R^2’ en ‘g*t^2/4’, en slaan we zo op in variabelen A1
³„ì*~rQ2™K~a1`
„ì~r`2Q*~a1K
In de ALG-modus laat de volgende toetsencombinatie een aantal handelingen zien met de algebraïsche functies behorende bij variabelen @@A1@@en@@A2@@ (druk op J voor het variabelenmenu):
Blz. 5-2
@@A1@@ + @@A2@@ ` @@A1@@ - @@A2@@ `
@@A1@@ * @@A2@@ ` @@A1@@ / @@A2@@ `
‚¹@@A1@@ „¸@@A2@@
U krijgt dezelfde resultaten in de RPN-modus als u de volgende toetsencombinaties gebruikt:
@@A1@@ @@A2@@ @@A1@@ @@A2@@ @@A1@@ @@A2@@ @@A1@@ @@A2@@ @@A1@@ ¹µ @@A2@@ ¸µ
Functies in het menu ALG Het menu ALG (Algebraïsch) wordt geactiveerd met de toetsencombinatie
‚×(behorend bij de toets 4). Met systeemvlag 117 ingesteld op de CHOOSE-boxes biedt het menu ALG de volgende functies:
Blz. 5-3
We zullen niet alle beschrijvingen van de functies in deze handleiding geven. De gebruiker kan deze vinden in de helptekst van de rekenmachine. IL @)HELP@ ` . Voer de eerste letter van de functie in als u een bepaalde functie zoekt. Voor de functie COLLECT moet bijvoorbeeld ~c ingevoerd worden. Daarna gebruiken we de pijltjes omhoog en omlaag, —˜, om COLLECT in het helpvenster te zoeken.
Druk op @@OK@@ om de handeling te voltooien. Dit is het helpscherm voor de functie COLLECT:
U ziet onder in het scherm de regel See EXPAND FACTOR staan, hier worden de koppelingen naar andere helpteksten en de functies EXPAND en FACTOR weergegeven. Als u meteen naar deze items wilt, drukt u op softmenutoets @SEE1! voor EXPAND en @SEE2! voor FACTOR. Als u bijvoorbeeld op @SEE1! drukt, krijgt u de volgende informatie voor EXPAND, terwijl @SEE2! informatie voor FACTOR geeft:
Kopieer de voorbeelden naar uw stapelgeheugen door op @ECHO! te drukken. Voor EXPAND hierboven drukt u op softmenutoets @ECHO! om het volgende voorbeeld naar het stapelgeheugen te kopiëren (druk op ` om het commando uit te voeren):
Verder laten we de gebruiker zelf de toepassingen van de functies in het menu ALG verkennen. Dit is een lijst met de commando’s:
Blz. 5-4
Voor de functie SUBST vinden we de volgende CAS-helptekst:
N.B.: als u deze of andere functies in de RPN-modus gebruikt, moet u het argument eerst invoeren en daarna de functie. Het voorbeeld voor TEXPAND wordt in de RPN-modus als volgt ingevoerd:
³„¸+~x+~y`
Selecteer nu functie TEXPAND uit menu ALG (of direct uit de catalogus ‚N) om de handeling te voltooien.

Handelingen met transcendente functies

De rekenmachine biedt een aantal functies die kunnen worden gebruikt om uitdrukkingen met logaritmische & exponentiële functies („Ð) en trigonometrische functies (‚Ñ) te vervangen.

Uitbreiding en factorisering met log-exp-functies

De toets „ Ð geeft het volgende menu weer:
Blz. 5-5
Informatie over en voorbeelden van deze commando’s staan in de helptekst van de rekenmachine. De beschrijving van EXPLN wordt bijvoorbeeld aan de linkerzijde weergegeven en het voorbeeld van de helptekst aan de rechterzijde:

Uitbreiding en factorisering met trigonometrische functies

Het menu TRIG, dat wordt opgeroepen met ‚Ñ, geeft de volgende functies weer:
Met deze functies kunt u uitdrukkingen vereenvoudigen door de ene categorie trigonometrische functies te vervangen door een andere. Met de functie ACOS2S kunt u bijvoorbeeld de functie boogcosinus (acos(x)) vervangen door de uitdrukking van boogsinus (asin(x)).
De beschrijving van deze commando’s en voorbeelden van hun toepassingen staan in de helptekst van de rekenmachine (IL@HELP). De gebruiker kan deze helpteksten gebruiken voor informatie over de commando’s in het menu TRIG.
Blz. 5-6

Functies in het menu ARITHMETIC

Het menu ARITHMETIC wordt geactiveerd met de toetsencombinatie „Þ (behorend bij de toets 1). Met systeemvlag 117 ingesteld op CHOOSE-boxes, wordt met „Þ het volgende menu weergegeven:
In deze menulijst komen opties 5 tot en met 9 (DIVIS, FACTORS, LGCD, PROPFRAC, SIMP2) overeen met veelgebruikte functies die van toepassing zijn op hele getallen of op polynomen. De andere opties (1. INTEGER, 2. POLYNOMIAL, 3. MODULO en 4. PERMUTATION) zijn eigenlijk submenu's van functies die van toepassing zijn op specifieke wiskundige objecten. Met systeemvlag 117 ingesteld op SOFT-menu’s, wordt het menu ARITHMETIC („Þ) als volgt weergegeven:
In het volgende voorbeeld wordt de helptekst voor de functies FACTORS en SIMP2 in het menu ARITHMETIC weergegeven (IL@HELP).
FACTOREN: SIMP2:
De functies van de submenu’s ARITHMETIC: INTEGER, POLYNOMIAL, MODULO en PERMUTATION, worden behandeld in Hoofdstuk 5 van de gebruikshandleiding van de rekenmachineDe volgende secties laten enige toepassingen op polynomen en breuken zien.
Blz. 5-7

Polynomen

Polynomen zijn algebraïsche uitdrukkingen die uit een of meer termen bestaan met afnemende machten van een bepaalde variabele. ‘X^3+2*X^2-3*X+2’ is bijvoorbeeld een polynoom van de derde orde in X, terwijl ‘SIN(X)^2-2’ een polynoom van de tweede orde SIN(X) is. De functies COLLECT en EXPAND kunnen worden toegepast voor polynomen, zoals we eerder lieten zien. Andere toepassingen van de polynome functies worden hieronder weergegeven:

De functie HORNER

De functie HORNER („Þ, POLYNOMIAL, HORNER) geeft de Horner­deling, of de synthetische deling, van een polynoom P(X) met de factor (X­a), dus HORNER(P(X),a) = {Q(X), a, P(a)}, waarbij P(X) = Q(X)(X-a)+P(a). Bijvoorbeeld:
HORNER(‘X^3+2*X^2-3*X+1’,2) = {X^2+4*X+5 2 11}
3
dus, X
{ X^5-5*X^4+25*X^3-125*X^2+625*X-3125 -5 15624}
dus, X6-1 = (X5-5*X4+25X3-125X2+625X-3125)(X+5)+15624.

De variabele VX

De meeste polynome voorbeelden hierboven zijn geschreven met variabele X. De reden hiervoor is dat een variabele VX bestaat in de directory {HOME CASDIR}van de rekenmachine die die standaard de waarde van ‘X’ aanneemt. Dit is de naam van de gewenste onafhankelijke variabele voor algebraïsche en calculustoepassingen Gebruik de variabele VX liever niet in uw programma’s of vergelijkingen, om niet in de war te raken met de CAS’ VX. Raadpleeg bijlage C in de gebruikshandleiding van de rekenmachine voor meer informatie over de CAS-variabele.
+2X2-3X+1 = (X2+4X+5)(X-2)+11. Ook,
HORNER(‘X^6-1’,-5)=

De functie PCOEF

Bij een reeks met de wortels van een polynoom zal de functie PCOEF een reeks genereren met de coëfficiënten van de bijbehorende polynomen. De coëfficiënten komen overeen met de aflopende volgorde van de onafhankelijke variabele. Bijvoorbeeld:
PCOEF([-2, –1, 0 ,1, 1, 2]) = [1. –1. –5. 5. 4. –4. 0.],
6-X5
welke de polynoom X
-5X4+5X3+4X2-4X weergeeft.
Blz. 5-8

De functie PROOT

Bij een reeks met de coëfficiënten van een polynoom, in aflopende volgorde, zal de functie PROOT de wortels van de polynoom geven.
2
Voorbeeld van X
+5X+6 =0, PROOT([1, –5, 6]) = [2. 3.].

De functies QUOT en REMAINDER

De functies QUOT en REMAINDER geven respectievelijk het quotiënt Q(X) en de rest R(X), het resultaat van de deling van twee polynomen, P
P
(X). Ze leveren met andere woorden de waarden Q(X) en R(X) van
2
(X)/P2(X) = Q(X) + R(X)/P2(X). Bijvoorbeeld:
P
1
(X) en
1
QUOT(‘X^3-2*X+2’, ‘X-1’) = ‘X^2+X-1’
REMAINDER(‘X^3-2*X+2’, ‘X-1’) = 1.
3
Dat kunnen we als volgt schrijven: (X
-2X+2)/(X-1) = X2+X-1 + 1/(X-1).
N.B.: u kunt het laatste resultaat krijgen met PARTFRAC: PARTFRAC(‘(X^3-2*X+2)/(X-1)’) = ‘X^2+X-1 + 1/(X-1)’.

De functie PEVAL

De functie PEVAL (Polynome EVALuatie) kan worden gebruikt om een polynoom te evalueren
p(x) = a
xn+a
n
met een reeks coëfficiënten [a Het resultaat is de evaluatie p(x het menu ARITHMETIC, gebruik in plaats daarvan het CALC/
DERIV&INTEG-Menu. Voorbeeld: PEVAL([1,5,6,1],5) = 281. Raadpleeg hoofdstuk 5 in de gebruikshandleiding van de rekenmachine
voor aanvullende toepassingen van polynome functies.
n-1
x
n-1
n
+ …+ a
, a
, … a2, a1, a0] en een waarde van x0.
n-1
). De functie PEVAL is niet beschikbaar in
0
2
x2+a
x+ a0,
1

Breuken

Breuken kunnen worden uitgebreid en gefactoriseerd met de functies EXPAND en FACTOR uit het menu ALG (‚×). Bijvoorbeeld:
EXPAND(‘(1+X)^3/((X-1)*(X+3))’) =‘(X^3+3*X^2+3*X+1)/(X^2+2*X-3)’ EXPAND(‘(X^2)*(X+Y)/(2*X-X^2)^2’) = ‘(X+Y)/(X^2-4*X+4)’ FACTOR(‘(3*X^3-2*X^2)/(X^2-5*X+6)’) = ‘X^2*(3*X-2)/((X-2)*(X-3))’ FACTOR(‘(X^3-9*X)/(X^2-5*X+6)’ ) = ‘X*(X+3)/(X-2)’
Blz. 5-9

De functie SIMP2

De functie SIMP2 In het menu ARITHMETIC neemt als argumenten twee getallen of polynomen die de teller en de noemer van een rationele breuk weergeven en geeft een vereenvoudigde teller en noemer. Bijvoorbeeld:
SIMP2(‘X^3-1’,’X^2-4*X+3’) = { ‘X^2+X+1’,‘X-3’}

De functie PROPFRAC

De functie PROPFRAC zet een rationele breuk om in een “echte” breuk, d.w.z. er wordt een integer deel toegevoegd aan een breukdeel als deze decompositie mogelijk is. Bijvoorbeeld:
PROPFRAC(‘5/4’) = ‘1+1/4’
PROPFRAC(‘(x^2+1)/x^2’) = ‘1+1/x^2’

De functie PARTFRAC

De functie PARTFRAC splitst een rationele breuk op in gedeeltelijke breuken die de originele breuk vormen. Bijvoorbeeld:
PARTFRAC(‘(2*X^6-14*X^5+29*X^4-37*X^3+41*X^2-16*X+5)/(X^5-
7*X^4+11*X^3-7*X^2+10*X)’) = ‘2*X+(1/2/(X-2)+5/(X-5)+1/2/X+X/
(X^2+1))’

De functie FCOEF

De functie FCOEF, beschikbaar via het ARITHMETIC/POLYNOMIAL-menu wordt gebruikt om een rationele breuk te krijgen met de wortels en polen van de breuk.
N.B.: als een rationele breuk wordt gegeven als F(X) = N(X)/D(X) zijn de wortels van de breuk het resultaat van de oplossing van de
vergelijking N(X) = 0, terwijl de polen het resultaat zijn van de vergelijking D(X) = 0.
De invoer voor de functie is een vector met de wortels gevolgd door hun veelvoud (d.w.z. hoe vaak een bepaalde wortel wordt herhaald), en de polen gevolgd door hun veelvoud die als een negatief getal wordt weergegeven. Als we bijvoorbeeld een breuk willen maken die wortels heeft van 2 met veelvoud 1, 0 met veelvoud 3 en -5 met veelvoud 2, en polen 1 met veelvoud 2 en –3 met veelvoud 5, gebruiken we:
FCOEF([2,1,0,3,–5,2,1,–2,–3,–5])=‘(X--5)^2*X^3*(X-2)/(X-+3)^5*(X-1)^2’
Als u drukt op µ„î` (of simpelweg µ, in RPN modus), krijgt u:
Blz. 5-10
‘(X^6+8*X^5+5*X^4-50*X^3)/(X^7+13*X^6+61*X^5+105*X^4-
45*X^3-297*X62-81*X+243)’

De functie FROOTS

De functie FROOTS, in het ARITHMETIC/POLYNOMIAL-menu, bevat de wortels en polen van een breuk. Als we bijvoorbeeld de functie FROOTS zouden toepassen op het bovenstaande resultaat, zouden we het volgende krijgen: [1 –2. –3 –5. 0 3. 2 1. –5 2.]. Het resultaat laat de polen gevolgd door hun veelvoud zien als een negatief getal, en de wortels gevolgd door hun veelvoud als een positief getal. In dit geval zijn de polen (1, -3) met de respectievelijke veelvouden (2,5) en de wortels zijn (0, 2, -5) met de respectievelijke veelvouden (3, 1, 2).
Een ander voorbeeld: FROOTS(‘(X^2-5*X+6)/(X^5-X^2)’) = [0 –2. 1 –1. 3 1. 2 1.], dus polen = 0 (2), 1(1), en wortels = 3(1), 2(1). Als de modus Complex was geselecteerd, zouden de resultaten als volgt zijn:
[0 –2. 1 –1. – ((1+i*
3)/2) –1. – ((1–i*3)/2) –1. 3 1. 2 1.].

Stapsgewijze handelingen met polynomen en breuken

Als we de CAS-modi instellen op Stap/stap, geeft de rekenmachine vereenvoudigde breuken of handelingen met polynomen stap voor stap weer. Dit is bijzonder handig bij het bekijken van de stappen van een synthetische deling. Het voorbeeld van de volgende deling.
23
X
+
235
XXX
2
wordt in detail weergegeven in bijlage C in de gebruikshandleiding van de rekenmachine. Het volgende voorbeeld geeft een langere synthetische deling weer(DIV2 is beschikbaar in het ARITH/POLYNOMIAL-menu):
9
1
X
2
1
X
Blz. 5-11

Referentie

Raadpleeg hoofdstuk 5 in de gebruikshandleiding van de rekenmachine voor meer informatie, definities en voorbeelden van algebraïsche en rekenkundige handelingen.
Blz. 5-12
Hoofdstuk 6 Het oplossen van vergelijkingen
Aan de 7 toets zijn twee functiemenu's verbonden voor het oplossen van vergelijkingen. De Symbolische SOLVer („Î) en de NUMerieke SoLVer (‚Ï). Hieronder laten we enkele van de functies in deze menu’s zien.

Symbolische oplossing van algebraïsche vergelijkingen

Hier beschrijven we enkele van de functies van het Symbolische Solver- menu. Activeer het menu met de toetsaanslagcombinatie „Î. Met systeemvlag 117 ingesteld op de CHOOSE-boxes zijn de volgende menulijsten beschikbaar:
De functies ISOL en SOLVE kunnen worden gebruikt om elke onbekende parameter in een polynome vergelijking op te lossen. De functie SOLVEXX lost een polynome vergelijking op waarin de onbekende parameter de standaard CAS variabele VX is (meestal ingesteld als ‘X’). De functie ZEROS tenslotte verschaft de nullen, of wortels, van een polynome vergelijking.

De functie ISOL

De functie ISOL (vergelijking, variabele) geeft de oplossing(en) voor een Vergelijking door de variabele te isoleren. Voorbeeld: met de rekenmachine in de ALG-modus, kunnen we het volgende gebruiken om t
3
in de vergelijking at
Blz. 6-1
-bt = 0 op te lossen:
In de RPN-modus wordt de oplossing bereikt door de vergelijking in het stapelgeheugen in te voeren gevolgd door de variabele, alvorens de ISOL functie te activeren. Net voor de uitvoering van ISOL dient het RPN­stapelgeheugen er net als in de linkerafbeelding uit te zien. Na het toepassen van de functie ISOL wordt het resultaat zoals in de rechterafbeelding:
Het eerste argument in ISOL kan een uitdrukking zijn, zoals hierboven, of een vergelijking. Probeer bijvoorbeeld het volgende in de ALG-modus:
N.B.: gebruik ‚Å (verbonden aan de toets \) om het isgelijkteken (=) in een vergelijking in te voeren.
Hetzelfde probleem kan worden opgelost in de RPN-modus zoals in de onderstaande afbeelding (de afbeeldingen tonen het RPN-stapelgeheugen voor en na toepassing van de functie ISOL):
Blz. 6-2

De functie SOLVE

De functie SOLVE heeft dezelfde samenstelling als de functie ISOL, behalve dat SOLVE ook kan worden gebruikt om een reeks polynome vergelijkingen op te lossen. De helptekst voor de functie SOLVE, met de oplossing op de vergelijking X^4 – 1 = 3 wordt hieronder weergegeven:
De volgende voorbeelden laten het gebruik van de functie SOLVE in de RPN- en ALG-modi zien (Gebruik de Complexe modus in de CAS):
De schermweergave hierboven geeft twee oplossingen weer. In de eerste,
4
β
-5β =125, geeft SOLVE geen oplossingen { }. In de tweede, β4 - 5β = 6, geeft SOLVE vier oplossingen in de laatste uitvoerregel. De allerlaatste oplossing is niet zichtbaar omdat het resultaat langer is dan de breedte van het scherm van de rekenmachine. Maar u kunt alle oplossingen bekijken door de pijltoets naar beneden (˜) te gebruiken. Deze activeert de regeleditor (deze bewerking kan gebruikt worden om uitvoerregels te zien die breder zijn dan het scherm van de rekenmachine):
De corresponderende RPN-schermen voor deze twee voorbeelden, voor en na toepassing van de functie SOLVE, ziet u hieronder:
Blz. 6-3

De functie SOLVEVX

De functie SOLVEVX lost een vergelijking voor de standaard CAS-variabele op in de voor de variabele gereserveerde naam VX. Standaard is deze variabele ingesteld op ‘X’. Voorbeelden waarin de ALG-modus met VX=’X’ wordt gebruikt, ziet u hieronder:
In het eerste geval kon SOLVEVX geen oplossing vinden. In het tweede geval vond SOLVEVX één oplossing, X=2. De volgende schermen tonen het RPN-stapelgeheugen voor het oplossen van de hierboven getoonde voorbeelden (voor en na toepassing van SOLVEVX):
Blz. 6-4

De functie ZEROS

De functie ZEROS vindt de oplossingen van een polynome vergelijking zonder de veelvoud te tonen. De functie vereist als invoer de uitdrukking voor de vergelijking en de naam van de variabele die opgelost moet worden. Voorbeelden in de ALG-modus ziet u hieronder:
Voer eerste de polynome uitdrukking in, dan de op te lossen variabele en vervolgens de functie ZEROS om deze functie in de RPN-modus te gebruiken. De volgende schermweergaven geven het RPN-stapelgeheugen weer voor en na toepassing van ZEROS op de twee voorbeelden hierboven (Gebruik Complex-modus in de CAS):
De Symbolische Solver-functies hierboven geven oplossingen voor rationele vergelijkingen (voornamelijk polynome vergelijkingen). Indien de op te lossen vergelijking alleen numerieke coëfficiënten heeft, is een numerieke oplossing mogelijk met behulp van de Numerieke Solver van de rekenmachine.

Menu van de Numerieke solver

De rekenmachine biedt een zeer krachtige omgeving voor het oplossen van enkele algebraïsche of transcendente vergelijkingen. Voor toegang tot deze omgeving activeren we de numerieke solver (NUM.SLV) met ‚Ï. Nu verschijnt een drop-downmenu met de volgende opties:
Blz. 6-5
Hieronder laten we achtereenvolgens de toepassing zien van de items 3. Solve poly.., 5. Solve finance en 1. Solve equation... Appendix 1-A in de gebruikshandleiding van de rekenmachine bevat instructies voor het gebruik van invoerschermen met voorbeelden voor de numerieke solvertoepassingen. Item 6. MSLV (Meervoudige vergelijking SoLVer) wordt verderop op pagina 6-11 behandeld.
N.B.:
1. Wanneer een oplossing wordt gevonden voor een waarde m.b.v. de NUM.SLV-toepassingen, wordt deze geplaatst in het stapelgeheugen. Dit is handig indien u die waarde nodig heeft voor andere bewerkingen.
2. Er zullen een of meer variabelen aangemaakt worden wanneer u enkele van de toepassingen in het NUM.SLV-menu activeert.

Polynome Vergelijkingen

Met de Solve poly…-optie in de SOLVE-omgeving van de rekenmachine kunt u:
(1) de oplossingen voor een polynome vergelijking vinden (2) de coëfficiënten van de polynoom met een gegeven aantal wortels
krijgen, en (3) een algebraïsche uitdrukking voor de polynoom als een functie van X
krijgen
De oplossingen voor een polynome vergelijking vinden
Een polynome vergelijking is een vergelijking in de vorm: anxn + a + …+ a1x + a0 = 0. Los bijvoorbeeld de volgende vergelijking op: 3s4 +
3
- s + 1 = 0.
2s
n-1xn-1
Blz. 6-6
We willen de coëfficiënten van de vergelijking in een vector plaatsen: [3,2,0,-1,1]. Probeer het volgende om deze polynome vergelijking met de rekenmachine op te lossen:
‚Ϙ˜@@OK@@ Kies Solve poly „Ô3‚í2‚í0 Voer de vector van de
coëfficiënten in
‚í1\‚í1@@OK@@ @SOLVE@ Los de vergelijking op
Het scherm geeft de oplossing als volgt weer:
Druk op `om naar het stapelgeheugen terug te keren. Het stapelgeheugen toont de volgende resultaten in de ALG-modus (de RPN­modus zou hetzelfde resultaat geven):
Alle oplossingen zijn complexe getallen: (0.432,-0.389), (0.432,0.389), (-
0.766, 0.632), (-0.766, -0.632).
Polynome coëfficiënten genereren waarbij de wortels van de polynoom zijn gegeven
Ga ervan uit dat u de polynomen met de wortels [1, 5, -2, 4] wilt genereren. Volg deze stappen om met de rekenmachine de oplossing te vinden:
‚Ϙ˜@@OK@@ Kies Solve poly
˜„Ô1‚í5
‚í2\‚í4@@OK@@ @SOLVE@ Los de coëfficiënten op
Blz. 6-7
Voer de vector van de wortels in
Druk op ` om naar het stapelgeheugen terug te keren, de coëfficiënten zullen worden weergegeven in het stapelgeheugen.
Druk op ˜om de regeleditor te activeren om alle coëfficiënten te bekijken.
Een algebraïsche expressie genereren voor de polynomen
U kunt de rekenmachine gebruiken om een algebraïsche expressie te genereren voor een polynoom waarvan de coëfficiënten of de wortels gegeven zijn. De resulterende uitdrukking wordt gegeven in de vorm van de standaard CAS-variabele X.
Probeer het volgende voorbeeld om de algebraïsche expressie te genereren met gebruik van de coëfficiënten. Ga ervan uit dat de polynome coëfficiënten [1,5,-2,4] zijn. Gebruik de volgende toetsencombinaties:
‚Ϙ˜ Kies Solve poly… „Ô1‚í5 Voer de vector van de
coëfficiënten in
‚í2\‚í4@@OK@@@SYMB@
` Keer terug naar
Genereer de symbolische uitdrukking
stapelgeheugen.
De uitdrukking wordt in het stapelgeheugen als volgt weergegeven: 'X^3+5*X^2+-2*X+4'.
Probeer het volgende voorbeeld om de algebraïsche uitdrukking te genereren met gebruik van de wortels. Ga ervan uit dat de polynome wortels [1,3,-2,1] zijn. Gebruik de volgende toetsencombinaties:
‚Ϙ˜@@OK@@ Kies Solve poly… ˜„Ô1‚í3 Voer de vector van de wortels
in
Blz. 6-8
‚í2\‚í1@@OK@@˜@SYMB@
` Terug naar stapelgeheugen.
De uitdrukking wordt in het stapelgeheugen als volgt weergegeven:
'(X-1)*(X-3)*(X+2)*(X-1)'. Gebruik het EXPAND-commando om de producten uit te breiden. De uitdrukking wordt: 'X^4+-3*X^3+ -3*X^2+11*X-6'.
Genereer de symbolische uitdrukking

Financiële berekeningen

De berekeningen in item 5 Solve finance.. in de Numerieke Solver (NUM.SLV) worden gebruikt voor berekeningen van geldwaarde in tijd. Dit is van belang op het gebied van toegepaste economie en voor andere financiële toepassingen. Deze toepassing kan ook worden geactiveerd door de toetsencombinatie „Ò (verbonden aan de 9 toets). Raadpleeg hoofdstuk 6 in de gebruikshandleiding van de rekenmachine voor meer informatie over dit soort berekeningen.

Vergelijkingen met één onbekende oplossen m.b.v. NUM.SLV

Het menu NUM.SLV van de rekenmachine geeft item 1. Solve equation.. Hierdoor worden verschillende soorten vergelijkingen opgelost in een enkele variabele, inclusief niet-lineaire algebraïsche en transcendente vergelijkingen. Laten we bijvoorbeeld de volgende vergelijking oplossen:
πx/3) = 0.
ex-sin(
Voer de uitdrukking simpelweg als algebraïsch onderwerp in en sla deze op in de variabele EQ. De vereiste toetsencombinaties in ALG-modus zijn de volgende:
³„¸~„x™-S„ì
*~„x/3™‚Å0™
K~e~q`
De functie STEQ
De functie STEQ slaat de invoer op in variabele EQ, bijv. in de ALG­modus:
Blz. 6-9
Loading...