Deze handleiding dient als een permanent onderdeel van het
voertuig te worden beschouwd en moet bij doorverkoop van het
voertuig aan de nieuwe eigenaar worden verstrekt.
Deze publicatie bevat de meest recente productinformatie die
beschikbaar was voor het ter perse gaan. Honda Motor Co., Ltd.
behoudt zich het recht voor om te allen tijde wijzigingen aan te
brengen zonder voorafgaande kennisgeving en zonder het aangaan
van enige verplichting.
Niets uit deze publicatie mag zonder schriftelijke toestemming
worden gereproduceerd.
Het kan zijn dat het afgebeelde voertuig in dit instructieboekje
verschilt van uw voertuig.
Van harte gefeliciteerd met de aanschaf van
uw nieuwe Honda-voertuig. Door te kiezen
voor een Honda maakt u deel uit van een
wereldwijde familie van tevreden klanten die
Honda's reputatie voor het leveren van
hoogwaardige producten waarderen.
Met het oog op uw veiligheid en rijplezier:
● Lees dit instructieboekje aandachtig door.
● Volg alle aanbevelingen op en voer alle
procedures uit die in deze handleiding
zijn vermeld.
● Besteed extra aandacht aan
veiligheidsinformatie in deze handleiding
en op het voertuig.
● De volgende codes in deze handleiding
duiden de landen aan.
● De afbeeldingen hierin zijn gebaseerd op
het type MSX GROM ED.
Landcodes
CodeLand
MSX GROM
ED
Directe verkoop Europa,
Frankrijk, VK
KO, II KOKorea
GROM
UAustralië
*De specificaties kunnen van land tot land
verschillen.
Enkele opmerkingen over veiligheid
Uw veiligheid en de veiligheid van anderen zijn
zeer belangrijk. Het veilig rijden op dit voertuig
is een belangrijke verantwoordelijkheid.
Om u te helpen goed geïnformeerde
veiligheidsbeslissingen te nemen, hebben wij
bedieningsprocedures en andere informatie
in deze handleiding en op veiligheidslabels
verstrekt. Deze informatie maakt u attent op
potentiële gevaren waardoor u of anderen
letsel kunnen oplopen.
Het is vanzelfsprekend niet praktisch of niet mogelijk om u te waarschuwen voor alle gevaren die
kunnen optreden bij het rijden op en onderhouden van een voertuig. U moet dan ook uw eigen
gezonde verstand gebruiken.
U zult belangrijke veiligheidsinformatie in verschillende vormen tegenkomen, waaronder:
● Veiligheidslabels op het voertuig
● Veiligheidsinformatie voorafgegaan door
een waarschuwingssymbool
van de drie waarschuwingswoorden:
GEVAAR, WAARSCHUWING of LET OP.
Deze signaalwoorden betekenen:
en een
3GEVAAR
U ZULT DODELIJK of ERNSTIG LETSEL
OPLOPEN als u de instructies niet
opvolgt.
3WAARSCHUWING
U KUNT DODELIJK of ERNSTIG LETSEL
OPLOPEN als u de instructies niet
opvolgt.
3LET OP
U KUNT LETSEL OPLOPEN als u de
instructies niet opvolgt.
Andere belangrijke informatie vindt u
onder de volgende koppen:
LET OP
Informatie om beschadiging van
uw voertuig, andere eigendommen of het milieu te voorkomen.
Inhoudsopgave
Veiligheid van het voertuigBLZ. 2
BedieningshandleidingBLZ. 16
OnderhoudBLZ. 48
Verhelpen van storingenBLZ. 78
InformatieBLZ. 88
SpecificatiesBLZ. 100
Veiligheid van het voertuig
Dit gedeelte bevat belangrijke informatie voor het veilig rijden met uw voertuig.
Lees dit gedeelte aandachtig door.
Volg deze richtlijnen met het oog op uw veiligheid:
● Voer alle routine- en periodieke inspecties uit
die in deze handleiding zijn beschreven.
● Zet de motor uit en houd vonken en vuur uit
de buurt als u tankt.
● Laat de motor niet draaien in afgesloten of
gedeeltelijk afgesloten ruimten. Koolmonoxide
in uitlaatgassen is giftig en kan uw dood
veroorzaken.
Draag altijd een helm
Het is bewezen dat helmen en beschermende kleding
het aantal en de ernst van hoofdletsel en ander letsel
aanzienlijk kunnen verminderen. Draag dus altijd een
goedgekeurde helm en beschermende kleding.
2 BLZ. 10
Voordat u gaat rijden
Zorg ervoor dat u in goede lichamelijke conditie
bent, geconcentreerd bent en niet onder de
invloed van alcohol of drugs verkeert. Zorg ervoor
dat u en uw duopassagier allebei een
goedgekeurde helm en beschermende kleding
dragen. Draag duopassagiers op om zich aan de
zadelriem of aan uw middel vast te houden, met u
mee te leunen tijdens het schuinleggen van de
motorfiets in bochten en hun voeten altijd op de
voetsteunen te houden, zelfs wanneer het voertuig
stilstaat.
Neem de tijd om te leren en te oefenen
Zelfs als u al op andere voertuigen hebt gereden,
kunt u het beste in een veilige omgeving oefenen
om vertrouwd te raken met de werking en het
stuurgedrag van dit voertuig en om gewend te raken aan de afmetingen en het gewicht van het
voertuig.
Rijd defensief
Besteed altijd aandacht aan ander verkeer om u
heen en veronderstel niet dat andere bestuurders
u zien. Zorg dat u snel kunt stoppen of een
uitwijkmanoeuvre kunt maken.
Vervolg
Veiligheid van het voertuig
3
Veiligheidsrichtlijnen
Zorg dat u goed zichtbaar bent
Veiligheid van het voertuig
Zorg ervoor dat u beter zichtbaar bent, vooral 's
avonds, door heldere reflecterende kleding te
dragen, te rijden op plaatsen waar andere
bestuurders u kunnen zien, uw richting aan te
geven voordat u afslaat of van rijstrook verandert
en uw claxon te gebruiken indien nodig.
Rijd binnen uw grenzen
Rijd nooit harder dan u aankunt of sneller dan de
situatie toestaat. Vermoeidheid en onoplettendheid kunnen afbreuk doen aan uw beoordelingsvermogen en het veilig rijden.
Rijd niet onder de invloed van alcohol
of drugs
Alcohol of drugs en motorrijden gaan niet samen.
Zelfs één alcoholisch drankje kan uw vermogen om
op wisselende omstandigheden te reageren
verminderen en uw reactiesnelheid wordt minder
na elk aanvullend drankje. Hetzelfde geldt voor het
gebruik van drugs. Rijd niet onder de invloed van
alcohol of drugs en laat uw vrienden dit ook niet
doen.
4
Houd uw Honda in veilige staat
Het is belangrijk voor uw veiligheid en uw rijplezier
dat u het voertuig goed onderhoudt.
Inspecteer uw voertuig voor elke rit en voer al het
aanbevolen onderhoud uit. Houd u aan de
beladingslimieten (2 BLZ. 15), bouw uw voertuig
niet om en installeer geen accessoires die uw
voertuig onveilig maken (2 BLZ. 14).
Betrokken zijn bij ongevallen
Persoonlijke veiligheid is uw eerste prioriteit. Als u
of iemand anders letsel heeft opgelopen, neem
dan de tijd om de ernst van het letsel te
beoordelen en te bepalen of het veilig is om door
te rijden. Schakel indien nodig de hulpdiensten in.
Volg tevens de geldende wet- en regelgeving
indien een andere persoon of een ander voertuig
bij het ongeval is betrokken.
Veiligheidsrichtlijnen
Als u besluit verder te rijden, zet dan eerst de contactschakelaar in de stand (Off) en controleer
de staat van uw voertuig. Inspecteer op vloeistoflekkage, controleer of cruciale moeren en bouten
goed vastzitten en controleer het stuur, de bedieningshendels, remmen en wielen. Rijd langzaam en
voorzichtig.
Het kan zijn dat uw voertuig schade heeft opgelopen die niet onmiddellijk zichtbaar is. Laat uw
voertuig zo snel mogelijk grondig inspecteren door
een erkend reparatiebedrijf.
Gevaar voor koolmonoxide
Uitlaatgassen bevatten giftig koolmonoxide, een
kleurloos, reukloos gas. Het inademen van koolmonoxide kan bewusteloosheid veroorzaken en tot
uw dood leiden.
Als u de motor in een besloten of zelfs gedeeltelijk
afgesloten ruimte laat draaien, kan de lucht die u
inademt een gevaarlijke hoeveelheid koolmonoxide bevatten.
Laat uw voertuig nooit in een garage of andere
besloten ruimte draaien.
3WAARSCHUWING
Het laten draaien van de motor van uw
voertuig in een afgesloten of zelfs in
een gedeeltelijk afgesloten ruimte, kan
leiden tot een snelle opbouw van het
giftige gas koolmonoxide.
Het inademen van dit kleur- en geurloze gas kan leiden tot bewusteloosheid
en zelfs tot de dood.
Laat de motor van uw voertuig alleen
draaien in een goed geventileerde
ruimte buiten.
Veiligheid van het voertuig
5
Waarschuwingslabels
Waarschuwingslabels
Veiligheid van het voertuig
Behalve KO, II KO
Op de volgende pagina's wordt de betekenis
van de labels beschreven. Sommige labels
waarschuwen u voor potentiële gevaren die
ernstig letsel kunnen veroorzaken. Andere
bieden belangrijke veiligheidsinformatie. Lees
deze informatie aandachtig en verwijder de
labels niet.
Als een label eraf valt of moeilijk te lezen is,
neem dan contact op met uw dealer voor een
vervangingslabel.
Elk label is voorzien van een specifiek symbool.
De betekenis van elk symbool en elk label is als
volgt.
6
Lees de instructies in het instructieboekje
aandachtig door.
Lees de instructies in de werkplaatshandleiding
aandachtig door. Laat om veiligheidsredenen
het onderhoud aan uw voertuig alleen
uitvoeren door uw dealer.
GEVAAR (met RODE achtergrond)
U ZULT ERNSTIG of zelfs DODELIJK LETSEL
oplopen als u deze aanwijzingen niet opvolgt.
WAARSCHUWING (met ORANJE
achtergrond)
U KUNT ERNSTIG of zelfs DODELIJK LETSEL
oplopen als u deze aanwijzingen niet opvolgt.
LET OP (met GELE achtergrond)
U KUNT GEWOND RAKEN als u deze
aanwijzingen niet opvolgt.
Waarschuwingslabels
ACCULABEL
GEVAAR
• Houd vonken en vlammen uit de buurt van de accu. Accu's
produceren gas dat een explosie kan veroorzaken.
• Draag een beschermbril en rubberen handschoenen bij het
hanteren van de accu, anders kunt u brandwonden
oplopen of uw gezichtsvermogen verliezen door het
elektrolyt van de accu.
• Laat kinderen en andere personen geen accu aanraken
tenzij ze op de hoogte zijn van de voorschriften voor het
hanteren van accu's en de hieraan verbonden gevaren.
• Wees buitengewoon voorzichtig bij het hanteren van de
accuvloeistof aangezien deze verdund zwavelzuur bevat.
Contact met uw huid of ogen kan brandwonden
veroorzaken of leiden tot verlies van uw gezichtsvermogen.
• Lees deze handleiding aandachtig door en zorg ervoor dat
u de inhoud begrijpt voordat u de accu hanteert. Het niet
opvolgen van de instructies kan lichamelijk letsel en
beschadiging van het voertuig veroorzaken.
• Gebruik geen accu met het elektrolyt op of onder het
onderste merkstreepje. De accu kan exploderen en ernstig
lichamelijk letsel veroorzaken.
Vervolg
Veiligheid van het voertuig
7
Waarschuwingslabels
Veiligheid van het voertuig
8
WAARSCHUWINGSLABEL ACCESSOIRES EN BELADING
WAARSCHUWING
ACCESSOIRES EN BELADING
• De veiligheid, stabiliteit en het weggedrag van dit voertuig
kunnen nadelig worden beïnvloed door de toevoeging van
accessoires en bagage.
• Lees de instructies in de gebruikers- en montagehandleiding
aandachtig door voordat u een accessoire monteert.
Het totale gewicht van accessoires en bagage en het gewicht van
•
de bestuurder en de passagier mag niet meer zijn dan 154 kg,
oftewel de maximale gewichtscapaciteit.
• Het gewicht van de bagage mag niet meer zijn dan 3 kg onder
alle omstandigheden.
• Het monteren van grote kuipdelen op de voorvork of het stuur
wordt niet aanbevolen.
ABS-INFORMATIELABEL
Dit model is uitgerust met een antiblokkeersysteem (ABS) op het
voorwiel.
Waarschuwingslabels
LABEL BANDENINFORMATIE EN AANDRIJFKETTING
Bandenspanning in koude toestand:
[Alleen bestuurder]
Voor200 kPa (2,00 kgf/cm2)
Achter200 kPa (2,00 kgf/cm2)
[Bestuurder en passagier]
Voor200 kPa (2,00 kgf/cm2)
Achter200 kPa (2,00 kgf/cm2)
Zorg ervoor dat de aandrijfketting juist is afgesteld en gesmeerd.
Speling 30 - 40 mm
VEILIGHEIDSLABEL
Draag altijd een helm en beschermende kleding met het oog op uw
veiligheid.
BRANDSTOFLABEL
Uitsluitend loodvrije benzine
ETHANOL tot 10 volumeprocent
Veiligheid van het voertuig
9
Veiligheidsmaatregelen
Veiligheidsmaatregelen
Veiligheid van het voertuig
● Rijd voorzichtig met uw beide handen aan het
stuur en uw voeten op de voetsteunen.
● Passagiers moeten zich aan de zadelriem of
aan uw middel vasthouden, en hun voeten
moeten zich tijdens het rijden op de
voetsteunen bevinden.
Denk altijd aan de veiligheid van uw passagier en
●
andere bestuurders en rijders.
Beschermende uitrusting
Zorg ervoor dat u en uw duopassagier een goedgekeurde motorfietshelm, beschermbril en duidelijk
zichtbare beschermende kleding dragen. Draag geen
loshangende kleding om het gevaar dat er iets tussen
de bewegende delen van het voertuig komt, te voorkomen. Rijd defensief en houd altijd rekening met de
weers- en wegomstandigheden.
Helm
#
Moet voldoen aan de veiligheidsnorm, duidelijk
zichtbaar zijn en de juiste afmetingen voor uw
hoofd hebben
● De motorhelm moet comfortabel passen en
veilig met de kinriem zijn vastgemaakt.
10
● Vizier met een onbelemmerd gezichtsveld of
andere goedgekeurde oogbescherming
3WAARSCHUWING
Het niet dragen van een helm verhoogt
het risico op ernstig of dodelijk letsel in
geval van een botsing.
Zorg ervoor dat u en uw duopassagier
altijd een goedgekeurde helm en beschermende kleding dragen.
Handschoenen
#
Leren handschoenen met volledige vingers en een
hoge slijtweerstand
Motorlaarzen of -schoenen
#
Stevige motorlaarzen met antislipzolen en
enkelbeschermers
Motorjas en -broek
#
Beschermende, duidelijk zichtbare motorjas met
lange mouwen en duurzame broek voor het rijden
(of een beschermend motorpak)
Voorzorgsmaatregelen voor het rijden
Voorzorgsmaatregelen
voor het rijden
Inrijperiode
Volg deze richtlijnen tijdens de eerste 500 km om
de toekomstige betrouwbaarheid en prestaties van
uw voertuig te waarborgen.
● Vermijd het vol gas starten en snel accelereren.
●
Vermijd sterk afremmen en snel terugschakelen.
● Rijd behoedzaam.
Remmen
Neem de volgende richtlijnen in acht:
● Vermijd bijzonder sterk afremmen en
terugschakelen.
u Door plotseling remmen kan de stabiliteit
van het voertuig verminderen.
u Ga waar mogelijk langzamer rijden voor
een bocht; anders bestaat het gevaar dat u
uit de bocht vliegt.
● Wees voorzichtig op oppervlakken met een
lage tractie.
u De banden slippen sneller op dit soort
oppervlakken en de remweg is langer.
● Vermijd continu remmen.
u Door herhaaldelijk te remmen, zoals bij
heuvelafwaarts rijden, kunnen de remmen
ernstig oververhit raken waardoor de
remwerking vermindert. Verminder
snelheid door afwisselend te remmen op
de motor en de remmen te gebruiken.
● Bedien de voor- en achterrem tegelijkertijd
voor de meest efficiënte remwerking.
Vervolg
Veiligheid van het voertuig
11
Voorzorgsmaatregelen voor het rijden
Antiblokkeersysteem (ABS) op voorwiel
#
Veiligheid van het voertuig
Dit model is uitgerust met een antiblokkeersysteem
(ABS) dat is ontwikkeld om te voorkomen dat de
voorrem blokkeert tijdens abrupt remmen.
● Er is geen ABS-functie op het achterwiel.
● De remweg is niet korter met het ABS. In
bepaalde gevallen kan het gebruik van het ABS
een langere remweg tot gevolg hebben.
● ABS werkt niet bij snelheden lager dan 10 km/h.
●
Het kan zijn dat de remhendel licht terugspringt
wanneer u de rem bedient. Dit is normaal.
● Gebruik altijd de aanbevolen voor-/achterban-
den en tandwielen om de werking van ABS te
waarborgen.
12
Remmen op de motor
#
Remmen op de motor helpt om de snelheid van
uw voertuig te verminderen wanneer u gas
mindert. Schakel terug naar een lagere versnelling
om meer snelheid te verminderen. Rem op de
motor en gebruik met tussenpozen de rem om
snelheid te minderen wanneer u lange, steile
hellingen afrijdt.
Natte of regenachtige omstandigheden
#
Wegoppervlakken zijn glad wanneer ze nat zijn, en
natte remmen zorgen voor een verminderde
remwerking.
Wees bijzonder voorzichtig bij het remmen onder
natte omstandigheden.
Als de remmen nat worden, rem dan tijdens het
rijden op lage snelheid om ze te laten drogen.
Parkeren
● Parkeer op een stevige, horizontale
ondergrond.
● Als u op een helling of onverhard terrein moet
parkeren, parkeer het voertuig dan zodanig dat
dit niet kan wegrollen of omvallen.
● Zorg ervoor dat hete onderdelen niet in
contact kunnen komen met ontvlambare
materialen.
● Raak de motor, geluiddemper, remmen en
andere hete onderdelen niet aan voordat ze
zijn afgekoeld.
● Zet het stuur altijd op slot en verwijder de
sleutel als u het voertuig onbewaakt achterlaat
om de kans op diefstal te verminderen.
Het gebruik van een antidiefstalvoorziening
wordt ook aanbevolen.
Parkeren op de zijstandaard
#
1.
Zet de motor uit.
2.
Klap de zijstandaard omlaag.
3.
Laat het voertuig langzaam naar links leunen
totdat het volle gewicht op de zijstandaard
steunt.
Voorzorgsmaatregelen voor het rijden
4.
Draai het stuur volledig naar links.
u Het draaien van het stuur naar rechts
reduceert de stabiliteit en kan tot gevolg
hebben dat het voertuig omvalt.
5.
Zet de contactschakelaar in de stand
(Lock)
en verwijder de sleutel. 2 BLZ. 42
Richtlijnen voor tanken en brandstof
Volg deze richtlijnen om de motor, het
brandstofsysteem en de katalysator te
beschermen:
● Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
● Gebruik benzine met het aanbevolen
octaangetal. Het gebruik van benzine met een
lager octaangetal heeft een verminderde
motorprestatie tot gevolg.
● Gebruik geen brandstof met een hoog
alcoholgehalte. 2 BLZ. 98
● Gebruik geen oude of verontreinigde benzine
of een olie-benzinemengsel.
● Laat geen vuil of water in de brandstoftank
binnendringen.
Veiligheid van het voertuig
13
Accessoires & aanpassingen
Accessoires &
Veiligheid van het voertuig
aanpassingen
Wij raden u ten sterkste aan om geen accessoires
te installeren die niet specifiek door Honda voor
uw voertuig zijn ontworpen en geen modificaties
aan het oorspronkelijke ontwerp van uw voertuig
aan te brengen. Hierdoor kan uw voertuig onveilig
worden.
Het ombouwen van uw voertuig kan tevens uw
garantie doen vervallen en het gebruik van uw
voertuig op de openbare weg illegaal maken.
Voordat u besluit om accessoires op uw voertuig te
installeren, moet u nagaan of dit veilig en legaal is.
14
3WAARSCHUWING
Ondeugdelijke accessoires of aanpassingen kunnen leiden tot een ongeval
waarbij u ernstig of dodelijk letsel kunt
oplopen.
Volg alle aanwijzingen in dit instructieboekje betreffende accessoires en aanpassingen.
Trek geen aanhangwagen met uw voertuig en
koppel geen zijspan aan uw voertuig. Uw voertuig
is niet ontworpen voor dit toebehoren en het
gebruik hiervan kan het stuurgedrag van uw
voertuig nadelig beïnvloeden.
Beladen
Beladen
● Het vervoeren van extra gewicht heeft invloed
op het rijgedrag, het remgedrag en de
stabiliteit van uw voertuig.
Rijd altijd met een veilige snelheid die is
afgestemd op de belading.
gewicht van de bagage gelijkmatig en plaats
de bagage dicht bij het midden van het
voertuig.
● Plaats geen bagage dicht bij de lampen of de
geluiddemper.
100
3WAARSCHUWING
Overbelasting of verkeerd beladen kan
een ongeval veroorzaken waarbij u
ernstig of dodelijk letsel kunt oplopen.
Volg alle limieten en richtlijnen voor
belading in deze handleiding.
Veiligheid van het voertuig
15
Basishandelingen
Inspectie voor het rijden
#
Bedieningshandleiding
16
Voor een veilige rit dient u uw voertuig
eerst zorgvuldig te inspecteren.
Het gebruik van basisfuncties.
Instrumenten (BLZ.20)
•
•
Controlelampjes (BLZ.38)
• Schakelaars
• Stuurslot (BLZ.42)
(BLZ.40)
(BLZ.53)
Accelereren
#
Draai het gas geleidelijk open.
Houd u aan de snelheidslimiet.
Schakelen
#
Motor starten
#
Start de motor en laat deze warmdraaien.
Drijf het toerental niet op.
(BLZ.45)
(BLZ.43)
Voertuig starten
#
Geef, voor u wegrijdt, uw richting aan met de richtingaanwijzerschakelaar en controleer of
er ander verkeer is.
Remmen
#
Stoppen
#
Geef, als u de weg gaat verlaten, tijdig
richting aan. Verlaat de weg soepel.
Draai de gashendel dicht en bedien
de voor- en achterrem tegelijk.
u Het remlicht geeft aan dat u
remt.
Bochten nemen
#
Rem voordat u een
bocht neemt.
Parkeren
#
Parkeer op een stevige,
horizontale ondergrond.
Gebruik de standaard en
vergrendel het stuurslot.
Tanken
#
Draai de gashendel geleidelijk weer
open zodra u de bocht uit bent.
(BLZ.13)
Bedieningshandleiding
(BLZ.46)
17
Locatie van onderdelen
Bedieningshandleiding
18
Gereedschapsset (BLZ.64)
Zekeringkast (BLZ.86)
Accu
(BLZ.65)
Remvloeistofreservoir van achterrem
(BLZ.69)
Remvloeistofreservoir van voorrem
(BLZ.69)
Voorremhendel
Gashendel (BLZ.77)
Motorolievuldop (BLZ.67)
Achterrempedaal
Motoroliekijkglas (BLZ.67)
Remlichtschakelaar (BLZ.71)
Datalinkstekker
Koppelingshendel
Brandstofvuldop
(BLZ.
(BLZ.46)
Zadel (BLZ.66)
Helmhouder (BLZ.47)
Zadelslot (BLZ.66)
74)
Bedieningshandleiding
Aandrijfketting (BLZ.
Zijstandaard
(BLZ.72)
Schakelpedaal (BLZ.45)
73)
19
Instrumenten
Toerenteller
Bedieningshandleiding
SEL
-toets
SET
-toets
Displaycontrole
Wanneer de contactschakelaar in de stand
segmenten weergegeven. Als een deel van deze displays niet wordt weergegeven zoals het hoort,
laat dan uw dealer controleren op problemen.
Behalve type ED
"mile", "mph" en "gal" worden niet weergegeven.
20
LET OP
Laat de motor niet draaien met de toerenteller in de rode zone. Een te hoog
motortoerental kan de levensduur van de motor nadelig beïnvloeden.
Rode zone toerenteller
(te hoog motortoerentalbereik)
(On) wordt gezet, worden alle modus- en digitale
Klok (12-uursweergave)
Klok instellen: (BLZ.29)
Snelheidsmeter
Gemiddeld brandstofverbruik [AVG],
brandstofverbruik en gemiddelde snelheid [
24)
(BLZ.
Brandstofniveaumeter
Resterende brandstof wanneer alleen het 1e (E)
segment gaat knipperen: ongeveer
0,98 L
Als de indicator van de brandstofniveaumeter
knippert of uitgaat:
(BLZ.81)
Kilometerteller [TOTAL] en ritteller
[TRIP A/B]
(BLZ.22)
Versnellingsstandindicator
De schakelstand wordt weergegeven
door de versnellingsstandindicator.
u "-" verschijnt wanneer niet goed in een
versnelling is geschakeld.
AVG]
Bedieningshandleiding
Vervolg
21
Instrumenten (Vervolg)
Kilometerteller [TOTAL] en ritteller [TRIP A/B]
SEL
-toets schakelt tussen de kilometerteller, ritteller A en ritteller B.
De
Bedieningshandleiding
22
KilometertellerRitteller ARitteller B
Kilometerteller [TOTAL]
#
Totale afgelegde afstand.
Als "
Ritteller [TRIP A/B]
#
Afstand gereden na het resetten van de ritteller.
Als "
De ritteller terugstellen: (BLZ.23)
" wordt weergegeven, ga dan naar uw dealer voor onderhoud.
" wordt weergegeven, ga dan naar uw dealer voor onderhoud.
Ritteller [TRIP A/B], gemiddeld
#
brandstofverbruik [AVG],
brandstofverbruik en gemiddelde
snelheid [AVG] terugstellen
Om de ritteller A, het gemiddelde
brandstofverbruik A, het brandstofverbruik A en
de gemiddelde snelheid A (die zijn gebaseerd
op ritteller A) tegelijk terug te stellen, houdt u
SEL
-toets ingedrukt terwijl de ritteller A
de
wordt weergegeven.
Gemiddeld
brandstofverbruik A
Brandstofverbruik A
Gemiddelde
snelheid A
Om de ritteller B, het gemiddelde
brandstofverbruik B, het brandstofverbruik
de gemiddelde snelheid B (die zijn gebaseerd
op ritteller B) tegelijk terug te stellen, houdt u
SEL
de
-toets ingedrukt terwijl de ritteller B
wordt weergegeven.
Gemiddeld
brandstofverbruik B
Ritteller B
Brandstofverbruik B
ofof
B en
Gemiddelde
snelheid B
Bedieningshandleiding
Ritteller A
ofof
ofof
ofof
Vervolg
23
Instrumenten (Vervolg)
Gemiddeld brandstofverbruik [AVG], brandstofverbruik en gemiddelde snelheid [AVG]
SET
-toets wisselt tussen het gemiddelde brandstofverbruik, het brandstofverbruik en de
Toont het gemiddelde brandstofverbruik sinds
het terugstellen van de geselecteerde ritteller.
Het gemiddelde brandstofverbruik wordt
berekend op basis van de waarde die wordt
weergegeven op de geselecteerde ritteller
(A of B).
Het gemiddelde brandstofverbruik voor ritteller
A wordt ook weergegeven wanneer de
kilometerteller en ritteller A zijn geselecteerd.
Type ED
Weergavebereik: 0.0 tot 299.9 L/100km (km/L,
mile/gal of mile/L)
• Meer dan 299,9 L/100km (km/L, mile/gal of
mile/L): "299.9" wordt weergegeven
• Wanneer ritteller A of B wordt teruggesteld:
"
" wordt weergegeven.
Behalve type ED
Weergavebereik: 0.0 tot 299.9 km/L (L/100km)
• Meer dan 299,9 km/L (L/100km): "299.9"
wordt weergegeven
• Wanneer ritteller A of B wordt teruggesteld:
"
" wordt weergegeven.
Als "" wordt weergegeven in andere dan de
bovenvermelde gevallen, ga dan naar uw dealer
voor onderhoud.
Het gemiddelde brandstofverbruik
terugstellen: (BLZ.23)
Bedieningshandleiding
Vervolg
25
Instrumenten (Vervolg)
Brandstofverbruik
#
Toont het brandstofverbruik sinds het
terugstellen van de geselecteerde ritteller.
Bedieningshandleiding
Het brandstofverbruik wordt berekend op basis
van de waarde die wordt weergegeven op de
geselecteerde ritteller (A of B).
Het brandstofverbruik voor ritteller A wordt ook
weergegeven wanneer de kilometerteller en
ritteller A zijn geselecteerd.
Type ED
Weergavebereik: 0.0 tot 299.9 L of 0.0 tot
299.9 gal
• Meer dan 299.9 L of 299.9 gal: "299.9" wordt
weergegeven.
Behalve type ED
Weergavebereik: 0.0 tot 299.9 L
• Meer dan 299.9 L: "299.9" wordt
weergegeven.
26
Als "
onderhoud naar uw dealer te gaan.
Het brandstofverbruik terugstellen:
(BLZ.23)
" wordt weergegeven, dient u voor
Gemiddelde snelheid [AVG]
#
Toont de gemiddelde snelheid sinds het
terugstellen van de geselecteerde ritteller.
De gemiddelde snelheid wordt berekend op basis
van de waarde die wordt weergegeven op de
geselecteerde ritteller (A of B).
De gemiddelde snelheid voor ritteller A wordt ook
weergegeven wanneer de kilometerteller en
ritteller A zijn geselecteerd.
Type ED
Weergavebereik: 0 tot 199 km/h (0 tot 124 mile/h)
•
Beginweergave: "---" wordt weergegeven.
•
Als u minder dan 0,2 km met uw voertuig hebt
gereden sinds het starten van de motor: "---"
wordt weergegeven.
•
Als de bedrijfstijd van uw voertuig minder dan
30 seconden is sinds het starten van de motor:
"---" wordt weergegeven.
Behalve type ED
Weergavebereik: 0 tot 199 km/h
•
Beginweergave: "---" wordt weergegeven.
•
Als u minder dan 0,2 km met uw voertuig hebt
gereden sinds het starten van de motor: "---"
wordt weergegeven.
•
Als de bedrijfstijd van uw voertuig minder dan
30 seconden is sinds het starten van de motor:
"---" wordt weergegeven.
Als "---" wordt weergegeven in andere dan de
bovenvermelde gevallen, ga dan naar uw dealer
voor onderhoud.
De gemiddelde snelheid terugstellen:
(BLZ.23)
Bedieningshandleiding
Vervolg
27
Instrumenten (Vervolg)
Display instellen
Instelmodus A
De volgende items kunnen sequentieel worden gewijzigd. (BLZ.29)
Bedieningshandleiding
• Klok instellen
• Helderheid achtergrondverlichting instellen
Type ED
•
• Instellen van de eenheid
Instelmodus B
De volgende items kunnen sequentieel worden gewijzigd.
• Toerentalindicator instellen
• Weergavemodus van toerenteller wijzigen
28
Eenheid van snelheid en afgelegde afstand wijzigen
(instelling verlicht toerental, interval verlicht toerental en helderheid)
(BLZ.33)
Instelmodus A
Als er ongeveer 30 seconden niet op de toets
wordt gedrukt, wordt de bediening automatisch
omgeschakeld van de instelmodus naar de
normale weergave.
Als er niet op de toets wordt gedrukt
gedurende ongeveer 30 seconden, worden
items waarvoor de instelling aan de gang is
genegeerd en worden alleen items met
voltooide instellingen toegepast. Pas als de
contactschakelaar in de stand (Off) wordt
gezet, worden items waarvoor de instelling aan
de gang is en items met voltooide instellingen
toegepast.
1 Klok instellen:
a
Zet de contactschakelaar in de stand (On).
b
Houd de
SEL
- en
SET
-toetsen ingedrukt
totdat het uur begint te knipperen.
c
Druk op de
SEL
-toets totdat het gewenste uur
wordt weergegeven.
u Houd de
SEL
-toets ingedrukt om de uren
versneld vooruit te laten gaan.
d
Druk op de
SET
-toets. De minuten beginnen
te knipperen.
Bedieningshandleiding
Vervolg
29
Instrumenten (Vervolg)
e
Druk op de
minuten worden weergegeven.
Bedieningshandleiding
u Houd de
SEL
SEL
minuten versneld vooruit te laten gaan.
-toets totdat de gewenste
-toets ingedrukt om de
2 Helderheid achtergrondverlichting
instellen:
U kunt een van de vijf helderheidsniveaus
instellen.
a
Druk op de
SEL
-toets. De helderheid wordt
omgeschakeld.
f
Druk op de
SET
-toets. De klok is ingesteld en
het display schakelt over naar helderheid
achtergrondverlichting instellen.
30
Type ED
b
Druk op de
SET
-toets. De achtergrondverlichting is ingesteld en de weergave schakelt over
naar het wijzigen van de eenheid van snelheid
en afgelegde afstand.
Behalve type ED
Druk op de
SET
-toets. De achtergrondverlichting is ingesteld en de weergave schakelt over
naar het instellen van de eenheid.
3 Eenheid van snelheid en afgelegde
afstand wijzigen:
Type ED
a
Druk op de
SEL
-toets om "km/h" en "km" of
"mph" en "mile" te selecteren.
b
Druk op de
SET
-toets. De eenheid voor
snelheid en afgelegde afstand is ingesteld en
de weergave schakelt over naar het instellen
van de eenheid.
4 Instellen van de eenheid:
U kunt de eenheid van de
brandstofverbruikmeter wijzigen.
a
Selecteer "L/100km" of "km/L" met de
SEL
-toets.
Bedieningshandleiding
Vervolg
31
Instrumenten (Vervolg)
Type ED
Als "mph" voor snelheid en "mile" voor
afgelegde afstand is geselecteerd, wordt het
Bedieningshandleiding
brandstofverbruik getoond in "mile/L" of
"mile/gal".
b
Druk op de
brandstofverbruikmeter is ingesteld en de
weergave keert terug naar de normale
weergave.
32
SET
-toets. De eenheid van de
Instelmodus B
Als er ongeveer 30 seconden niet op de toets
wordt gedrukt, wordt de bediening automatisch
omgeschakeld van de instelmodus naar de
normale weergave.
Als er niet op de toets wordt gedrukt
gedurende ongeveer 30 seconden, worden
items waarvoor de instelling aan de gang is
genegeerd en worden alleen items met
voltooide instellingen toegepast. Pas als de
contactschakelaar in de stand (Off) wordt
gezet, worden items waarvoor de instelling aan
de gang is en items met voltooide instellingen
toegepast.
U kunt de instelling van de toerentalindicator
wijzigen.
De toerentalindicator knippert tijdens het
Bedieningshandleiding
instellen.
SEL
-toets
Toerentalindicator
momenteel ingestelde toerental voor het
oplichten van de toerentalindicator en de
numerieke toerentellerweergave toont deze.
u Het staafsegment van de toerenteller wordt
weergegeven als conventionele weergave,
ongeacht welke weergavemethode is
ingesteld.
SET
-toets
Toerenteller
a
Als u instelmodus B wilt wijzigen, draait u de
contactschakelaar in de stand (On) en drukt u
tegelijkertijd op de
weergavecontrole voltooid is. Het knipperende
staafsegment in de toerenteller toont het
34
Numerieke
toerenteller
SEL
-toets tot de
b
Telkens wanneer u op de
neemt de instelwaarde voor het oplichten van
het toerental met 250 r/min (omw/min) (één
segment) toe. Wanneer de instelwaarde buiten
het toegestane bereik komt, keert de
instelwaarde voor het toerental automatisch
terug naar 4.000 r/min (omw/min).
u Houd de
instelwaarde voor het oplichten van de
toerentalindicator versneld vooruit te laten
gaan.
SEL
SEL
-toets drukt,
-toets ingedrukt om de
Beschikbaar instelbereik:
4.000 tot 8.250 r/min (omw/min)
c
Druk op de
oplichten van de toerentalindicator is ingesteld
en de weergave schakelt over naar de instelling
van het interval voor het oplichten van de
toerentalindicator.
SET
-toets. Het toerental voor het
Het knipperende staafsegment toont
tegelijkertijd de momenteel toegepaste
instelling voor het toerental voor het
oplichten van de toerentalindicator en de
numerieke toerenteller toont het interval
voor het oplichten van de toerentalindicator.
d
Telkens wanneer de
ingedrukt, verandert de waarde van het interval
voor het oplichten van de toerentalindicator
tussen 0 r/min (omw/min), 250 r/min (omw/
min) en 500 r/min (omw/min) in deze
volgorde.
SEL
-toets wordt
Bedieningshandleiding
Toerenteller
Numerieke toerenteller
Vervolg
35
Instrumenten (Vervolg)
Voorbeeld
Bedieningshandleiding
Toerentalindicatorr/min (rpm)
Knippert
(2 keer per seconde)
Knippert
(5 keer per seconde)
Knippert
(10 keer per seconde)
Brandt8.000 r/min (omw/min)
Indien het interval voor het oplichten van de
toerentalindicator 0 is, gaat de toerentalindicator branden zodra het toerental voor oplichten
van de toerentalindicator bereikt is.
36
Het toerental voor het oplichten
van de toerentalindicator is ingesteld op 8.000 r/min (omw/min)
en het interval voor oplichten
van de toerentalindicator op
250 r/min (omw/min).
7.250 r/min (omw/min)
7.500 r/min (omw/min)
7.750 r/min (omw/min)
e
Druk op de
oplichten van de toerentalindicator is ingesteld
en de weergave schakelt over naar het
aanpassen van de helderheid van de
toerentalindicator.
SET
-toets. Het interval voor het
De toerentalindicator schakelt over van
knipperen naar permanent branden.
instellen.
SEL
-toets. De helderheid wordt
SET
-toets. De helderheid van de
f
Druk op de
omgeschakeld.
u U kunt een van de vijf helderheidsniveaus
g
Druk op de
toerentalindicator is ingesteld en de weergave
schakelt over naar het instellen van de
weergave van de toerenteller.
2 Weergavemodus van toerenteller
wijzigen:
a
Druk op de
van de toerenteller te wijzigen.
b
Druk op de
geselecteerde weergavemodus is ingesteld en
de bediening keert terug naar de normale
weergave.
SEL
-toets om de weergavemodus
SET
-toets. De momenteel
Standaardweergave
Geeft het motortoerental op het staafsegment
van de toerenteller weer.
Weergave piekwaarde
Geeft het motortoerental op het staafsegment
van de toerenteller en de piekwaarde weer.
Het segment voor de piekwaarde toont tijdelijk
het maximale motortoerental.
Standaardweergave
Weergave
piekwaarde
Staafsegment van
de toerenteller
Staafsegment van
de toerenteller
Bedieningshandleiding
Segment voor
piekwaarde
37
Controlelampjes
Als één van deze indicatoren niet gaat branden terwijl dat zou moeten, laat dan uw dealer
controleren op problemen.
Gaat kort branden als de contactschakelaar in
de stand (On) wordt gezet met de
motorstopschakelaar in de stand (Run).
Als het gaat branden terwijl de motor draait: (BLZ.80)
38
ABS-indicator
(antiblokkeersysteem)
Gaat branden als de contactschakelaar
in de stand (On) wordt gezet.
Gaat uit bij een snelheid van ongeveer
10 km/h.
Als de indicator gaat branden
tijdens het rijden: (BLZ.80)
Controlelampje grootlicht
Controlelampje neutraalstand
Gaat branden als de transmissie in de
neutraalstand staat.
Richtingaanwijzer rechts Richtingaanwijzer links
Toerentalindicator (BLZ.33)
Gaat kort branden als de contactschakelaar in
de stand (On) wordt gezet.
Bedieningshandleiding
39
Schakelaars
Bedieningshandleiding
u Door op de schakelaar te drukken,
wordt de richtingaanwijzer
uitgeschakeld.
Claxonknop
Dimlichtschakelaar
• : Grootlicht
• : Dimlicht
40
Motorstopschakelaar
Moet normaal in de stand
(Run) blijven staan.
u Schakel in geval van nood over
naar de stand (Off) (de
startmotor werkt niet) om de
motor te stoppen.
Richtingaanwijzerschakelaar
Startknop
Contactschakelaar
Schakelt het elektrische systeem in/uit,
vergrendelt het stuur.
u De sleutel kan in de stand
worden verwijderd.
(Off) of (Lock)
(On)
Schakelt het elektrische
systeem in voor het
starten/rijden.
(Off)
Schakelt de
motor uit.
(Lock)
Vergrendelt
het stuur.
Bedieningshandleiding
Vervolg
41
Schakelaars (Vervolg)
Stuurslot
Vergrendel het stuur wanneer u parkeert om
Bedieningshandleiding
diefstal te voorkomen.
Een U-vormig wielslot of iets vergelijkbaars
wordt ook aanbevolen.
Contactsleutel
Duwen
Draaien
42
Vergrendelen
#
a
Draai het stuur volledig naar links.
b
Duw de sleutel omlaag en zet de
contactschakelaar in de stand
u Draai het stuur als het stuur moeilijk
vergrendeld kan worden.
c
Verwijder de sleutel.
Ontgrendelen
#
Steek de sleutel in het slot en zet de
contactschakelaar in de stand
(Off).
(Lock).
Motor starten
N
Start de motor volgens de volgende procedure,
ongeacht of de motor koud of warm is.
LET OP
Als de motor niet binnen 5 seconden start, moet u
•
de contactschakelaar in de stand (Off) zetten
en 10 seconden wachten voordat u de motor
opnieuw probeert te starten om de accuspanning
te verhogen.
•
Het langdurig versneld stationair draaien en het
verhogen van het toerental kunnen de motor en het
uitlaatsysteem beschadigen.
c
a
b
d
Type U
Als u uw voertuig wilt gebruiken op een hoogte
van meer dan 2500 m, vraag uw dealer dan om
advies.
LET OP
Indien het voertuig wordt getransporteerd naar
terrein dat 2000 meter hoger of lager ligt dan het
beginpunt, heeft dit mogelijk een verminderde
motorprestatie op deze nieuwe hoogte tot gevolg.
Raadpleeg uw dealer alvorens het voertuig te
transporteren.
a
Zorg ervoor dat de motorstopschakelaar in de
stand (Run) staat.
b
Zet de contactschakelaar in de stand
c
Zet de versnellingsbak in de neutraalstand
N
(
-controlelampje gaat branden).
(On).
Bedieningshandleiding
Vervolg
43
Motor starten (Vervolg)
d
Druk op de startknop met een volledig
gesloten gashendel.
Bedieningshandleiding
u Als u de motor niet kunt starten, draai dan
de gashendel iets open (circa
zonder speling) en druk op de startknop.
Circa 3 mm, zonder speling
3 mm,
Als de motor niet start:
a
Open de gashendel volledig en druk
gedurende 5 seconden op de startknop.
b
Herhaal de normale startprocedure.
c
Als de motor start en het stationair toerental
instabiel is, moet u de gashendel een klein
beetje openen.
d
Als de motor niet start, wacht dan 10 seconden
voordat u stap a en b opnieuw probeert.
44
Als de motor niet start
#
(BLZ.79)
Schakelen
De transmissie van uw voertuig is uitgerust met
5 vooruitversnellingen in een schakelpatroon
van één omlaag, vier omhoog
Als u het voertuig in de versnelling zet met een
omlaag geklapte zijstandaard, wordt de motor
uitgeschakeld.
.
Bedieningshandleiding
45
Tanken
Contactsleutel
Bedieningshandleiding
Onderste rand
van vulhals
Brandstofvuldop
Vul geen brandstof bij tot voorbij de onderste
rand van de vulhals.
Brandstoftype: uitsluitend loodvrije benzine
Brandstof-octaangetal: uw voertuig is
ontworpen voor het gebruik van een researchoctaangetal (RON) van
Tankinhoud: 6,0 L
Richtlijnen voor tanken en brandstof
#
(BLZ.13)
46
91 of hoger.
Afdekkap
van slot
Brandstofvuldop openen
Open de afdekkap van het slot, steek de
contactsleutel in het slot en draai deze naar
rechts om de brandstofvuldop te openen.
Brandstofvuldop sluiten
a
Druk op de brandstofvuldop na het tanken
totdat de dop vastklikt.
b
Verwijder de contactsleutel en sluit de
afdekkap van het slot.
u De contactsleutel kan niet worden
verwijderd als de brandstofvuldop niet is
vergrendeld.
3WAARSCHUWING
Benzine is een uiterst licht ontvlambare en explosieve stof. U kunt brandwonden of ernstig
letsel oplopen in de omgang met brandstof.
• Zet de motor uit en houd warmte,
vonken en vlammen uit de buurt.
• Vul de tank uitsluitend buiten.
Verwijder gemorste brandstof onmiddellijk.
•
Opberguitrusting
De helmhouder bevindt zich onder het zadel.
Helmhouder
Het documentzakje en de gereedschapsset bevinden zich
onder het zadel en zijn vastgezet met rubberen banden.
Rubberen banden
Documentzakje
Gereedschapsset
Bedieningshandleiding
u Gebruik de helmhouder uitsluitend bij het
parkeren.
Zadel verwijderen
#
(BLZ.66)
3WAARSCHUWING
Het rijden met een helm die aan de houder is
bevestigd, kan invloed hebben op het achterwiel
of de vering en een botsing veroorzaken waarbij
u ernstig of dodelijk letsel kunt oplopen.
Gebruik de helmhouder uitsluitend bij
het parkeren. Rijd niet met een helm
die aan de helmhouder hangt.
47
Onderhoud
Lees "Het belang van onderhoud" en "Standaardonderhoud" aandachtig door voordat u
onderhoudswerkzaamheden uitvoert. Raadpleeg “Specificaties” voor servicegegevens.
Het belang van onderhoud .............................BLZ. 49
Het goed onderhouden van uw voertuig is
absoluut essentieel voor uw veiligheid en het
beschermen van uw investering, optimale
prestaties, het voorkomen van pech en het
reduceren van luchtverontreiniging. De eigenaar is
verantwoordelijk voor het onderhoud. Inspecteer
uw voertuig voor elke rit, en voer de periodieke
controles uit die in het onderhoudsschema zijn
vermeld. 2 BLZ. 50
3WAARSCHUWING
Het niet goed onderhouden van uw
voertuig of het niet repareren van een
defect voordat u gaat rijden kan een
botsing veroorzaken waarbij u ernstig
of dodelijk letsel kunt oplopen.
Volg altijd de aanwijzingen voor
inspectie en onderhoud volgens de
schema's die in dit instructieboekje
staan vermeld.
Onderhoudsveiligheid
Lees altijd de onderhoudsvoorschriften voordat u
onderhoud uitvoert en zorg ervoor dat u over de
benodigde gereedschappen, onderdelen en
vakkundigheid beschikt.
Wij kunnen u niet waarschuwen voor alle denkbare
risico's die zich kunnen voordoen tijdens het
uitvoeren van onderhoud. Alleen u kunt beslissen
of u een bepaalde taak wel of niet zou moeten
uitvoeren.
Volg deze richtlijnen tijdens het uitvoeren van
onderhoud.
● Zet de motor uit en verwijder de sleutel.
● Plaats uw voertuig op een stevige, vlakke
ondergrond met behulp van de zijstandaard of
een onderhoudsbok voor steun.
● Laat de motor, geluiddemper, remmen en
andere hete onderdelen afkoelen voor het
uitvoeren van een servicebeurt, anders kunt u
brandwonden oplopen.
● Laat de motor uitsluitend draaien wanneer dit
wordt aangegeven en alleen in een goed
geventileerde ruimte.
Onderhoud
49
Onderhoudsschema
Het onderhoudsschema vermeldt de
onderhoudsprocedures die vereist zijn voor veilige,
betrouwbare prestaties en een goed werkende
emissieregeling.
Onderhoud
De onderhoudswerkzaamheden moeten worden
uitgevoerd overeenkomstig de normen en
specificaties van Honda door geschoolde en
bevoegde monteurs. Uw dealer voldoet aan deze
vereisten. Het bijhouden van een nauwkeurig
onderhoudsrapport zorgt ervoor dat uw voertuig
goed wordt onderhouden.
Zorg ervoor dat de monteur die het onderhoud
uitvoert dit onderhoudsrapport invult.
50
Het periodieke onderhoud wordt beschouwd als
normale onderhoudskosten voor de eigenaar die
door uw dealer in rekening zullen worden
gebracht. Bewaar alle facturen. Deze facturen
moeten aan de nieuwe eigenaar worden verstrekt
wanneer u het voertuig verkoopt.
Honda raadt aan om uw dealer een proefrit met
uw voertuig te laten maken na het uitvoeren van
het periodieke onderhoud.
Onderhoudsschema
*1
Items
Brandstofleiding–
Brandstofniveau–
Werking van de gashendel77
*2
Luchtfilter
Carterontluchting
Bougie–
Klepspeling–
Motorolie67
Motoroliefiltergaasje–
Motoroliefilter–
Stationair motortoerental–
Benzinedampafzuigsysteem
(Type ED, KO, II KO)
*3
Inspectie voor
het rijden
2 BLZ. 53
× 1000 km1612 18 24 30 36
× 1000 mijl 0,6 4812 16 20 24
Frequentie
OnderhoudsniveauOnderhoudslegenda
: Tussenniveau. Wij raden u aan het onderhoud uit te laten
voeren door uw dealer, tenzij u over het benodigde
gereedschap en de mechanische vakkundigheid beschikt.
De procedures zijn vermeld in een officiële
werkplaatshandleiding van Honda.
Inspecteren (reinigen, afstellen, smeren of
:
vervangen, indien nodig)
Smeren
:
Vervangen
:
Reinigen
:
: Technisch. Met het oog op uw veiligheid raden wij aan om het
voertuig voor een servicebeurt naar uw dealer te brengen.
Jaarlijkse
controle
Regel-
matig
vervan-
gen
pagina
Zie
Onderhoud
–
–
–
Vervolg
51
Onderhoudsschema
*1
Inspectie
Items
Aandrijfketting
Remvloeistof
Onderhoud
Remblokslijtage70
Remsysteem53
Remlichtschakelaar71
Koplamphoogte–
Lichten/claxon–
Motorstopschakelaar–
Koppelingssysteem74
Zijstandaard72
Vering–
Moeren, bouten,
bevestigingsmiddelen
Wielen/banden61
Balhoofdlagers–
Opmerkingen:
*
1: Herhaal volgens het hier vermelde frequentie-interval bij hogere kilometerstanden.
*
2: Voer vaker servicebeurten uit wanneer u in buitengewoon natte of stoffige omgevingen rijdt.
*
3: Voer vaker servicebeurten uit wanneer u in de regen rijdt of met vol gas.
*
4: Voor het vervangen is technische vaardigheid vereist.
*4
voor het
rijden
2 BLZ. 53
× 1000 km1612 18 24 30 36
× 1000 mijl 0,64812 16 20 24
Frequentie
Elke 500 km:
Jaarlijkse
controle
52
Regel-
matig
vervan-
gen
2 jaar69
Zie
pagina
73
–
Standaardonderhoud
Inspectie voor het rijden
Met het oog op de veiligheid bent u verantwoordelijk
om een controle voor het rijden uit te voeren en alle
vastgestelde problemen te corrigeren. Een controle
voor het rijden is een must, niet alleen met het oog
op de veiligheid, maar omdat pech, of zelfs een lekke
band, een aanzienlijk ongemak kan betekenen.
Controleer het volgende voordat u op uw voertuig
stapt:
● Brandstofniveau - Vul de brandstoftank
wanneer dit nodig is. 2 BLZ. 46
● Gashendel - Controleer of de gashendel in alle
stuurstanden goed opent en sluit. 2 BLZ. 77
● Motoroliepeil - Vul indien nodig motorolie bij.
Inspecteer op lekken. 2 BLZ. 67
● Aandrijfketting - Staat en speling controleren,
indien nodig afstellen en smeren. 2 BLZ. 73
● Remmen − Werkingscontrole;
Voor en achter: controleer het remvloeistofpeil
en de remblokken op slijtage. 2 BLZ. 69,
2 BLZ. 70
● Lichten en claxon - Controleer de lichten,
controlelampjes en claxon op juiste werking.
● Motorstopschakelaar - Controleer op juiste
werking. 2 BLZ. 40
● Koppeling − Werkingscontrole;
Stel indien nodig de speling af. 2 BLZ. 74
● Zijstandaard met ontstekingsblokkering -
Controleer op juiste werking. 2 BLZ. 72
● Wielen en banden - Controleer de staat, de
bandenspanning en pas indien nodig aan.
2 BLZ. 61
Onderhoud
53
Standaardonderhoud
Onderdelen vervangen
Gebruik altijd originele Honda-onderdelen of
gelijkwaardige onderdelen om betrouwbaarheid
en veiligheid te waarborgen.
Onderhoud
Vermeld de modelnaam, kleur en code vermeld op
het kleurenlabel bij het bestellen van gekleurde
onderdelen.
Kleurenlabel
54
3WAARSCHUWING
Het monteren van andere onderdelen
dan Honda-onderdelen kan uw voertuig onveilig maken en een botsing veroorzaken waarbij u ernstig of dodelijk
letsel kunt oplopen.
Gebruik altijd originele Honda-onderdelen of gelijkwaardige onderdelen die
voor uw voertuig werden ontworpen en
goedgekeurd.
Standaardonderhoud
Accu
Uw voertuig is uitgerust met een onderhoudsvrije
accu. U hoeft het elektrolytniveau van de accu niet
te controleren en geen gedistilleerd water toe te
voegen. Reinig de accupolen als ze vuil zijn
geworden of verroest zijn.
Verwijder de afdichtingen van de accudoppen niet.
De dop hoeft tijdens het laden niet te worden
verwijderd.
LET OP
De accu is van het onderhoudsvrije type en kan
permanent worden beschadigd als de doppenstrip
wordt verwijderd.
Dit symbool op de accu duidt aan dat het
product niet met het huishoudelijk afval mag
worden afgevoerd.
LET OP
Een verkeerd afgevoerde accu kan schadelijk zijn
voor het milieu en de menselijke gezondheid.
Leef altijd de lokale regels voor het correct afvoeren
van accu's na.
Vervolg
Onderhoud
55
Standaardonderhoud
Wat te doen in geval van nood
#
Als een van de volgende situaties zich voordoet,
dient u onmiddellijk naar uw arts te gaan.
● Elektrolyt spat in de ogen:
Onderhoud
u Spoel uw ogen herhaaldelijk met koud
water gedurende minimaal 15 minuten. Het
gebruik van water onder druk kan schade
toebrengen aan uw ogen.
● Elektrolyt spat op de huid:
u Trek de betreffende kleding uit en was de
huid grondig met water.
● Elektrolyt spat in de mond:
u Spoel uw mond grondig met water en slik
niet door.
56
3WAARSCHUWING
Uit de accu komt tijdens normaal gebruik
explosief waterstofgas vrij.
Een vonk of vlam kan het exploderen van
de accu veroorzaken, waardoor u ernstig
of dodelijk letsel kunt oplopen.
Draag beschermende kleding en een gelaatscherm of laat de accu onderhouden
door een bevoegde monteur.
Reinigen van accupolen
#
1.
Verwijder de accu. 2 BLZ. 65
2.
Als de polen door corrosie zijn aangetast en
met een witte aanslag zijn bedekt, moeten ze
met warm water worden gewassen en
afgeveegd.
3.
Als de polen sterk zijn gecorrodeerd, moeten
ze met een staalborstel of schuurpapier
worden gereinigd en gepolijst. Draag een
veiligheidsbril.
4.
Plaats de accu terug na het reinigen.
De accu heeft een beperkte levensduur. Raadpleeg
uw dealer met betrekking tot de vervanging van de
accu. Vervang de accu altijd door een andere
onderhoudsvrije accu van hetzelfde type.
LET OP
Het monteren van elektrische accessoires van
andere fabrikanten dan Honda kan het elektrische
systeem overbelasten, de accu doen ontladen en
mogelijk het systeem beschadigen.
Standaardonderhoud
Zekeringen
De zekeringen beschermen de elektrische circuits van uw
voertuig. Als een elektrisch systeem op uw voertuig
uitvalt, controleer dan op doorgebrande zekeringen en
vervang deze door nieuwe. 2 BLZ. 86
Inspecteren en vervangen van zekeringen
#
Zet de contactschakelaar in de stand (Off) als u
zekeringen gaat verwijderen of inspecteren. Vervang
een doorgebrande zekering door een zekering met
dezelfde stroomsterkte. Zie "Specificaties" voor de
stroomsterkte van zekeringen. 2 BLZ. 102
Doorgebrande
zekering
LET OP
Als u de zekering vervangt door een zekering met
een hogere stroomsterkte, loopt u meer risico op
beschadiging van het elektrisch systeem.
Onderhoud
Vervolg
57
Standaardonderhoud
Als een zekering herhaaldelijk doorbrandt, is dit
wellicht te wijten aan een elektrische fout. Laat uw
voertuig door uw dealer inspecteren.
Motorolie
Onderhoud
Het motorolieverbruik varieert en de oliekwaliteit
verslechtert afhankelijk van de rijomstandigheden
en de verstreken tijd.
Controleer het motoroliepeil regelmatig en vul bij met
aanbevolen motorolie indien nodig. Vuile olie of oude
olie moet zo snel mogelijk worden ververst.
Motorolie kiezen
#
Zie "Specificaties" voor de aanbevolen motorolie.
2 BLZ. 101
Als u motorolie van andere fabrikanten dan Honda
gebruikt, controleer dan op het label of de olie aan
de volgende normen voldoet:
● JASOT903-norm
● SAE-norm
● API-classificatie
*1.
De JASOT903-norm is een index voor motorolie
voor 4-taktmotoren van motorfietsen. Er bestaan
58
*2
: 10W-30
*1
: MA
*3
: SG of hoger
twee klassen: MA en MB. Het volgende label toont
bijvoorbeeld de MA-classificatie.
Oliecode
Olieclassificatie
*2.
De SAE-norm stelt de kwaliteit van olie vast aan
de hand van de viscositeit.
*3.
De API-classificatie vermeldt de kwaliteit en prestatiegraad van motorolie. Gebruik SG of hogere olie, met
uitzondering van olie aangeduid als "Energiebesparend"
of "Hulpbronbesparend" op het ronde API-servicesymbool.
Niet aanbevolenAanbevolen
Standaardonderhoud
Remvloeistof
Geen remvloeistof bijvullen of verversen, behalve
in een noodgeval. Gebruik uitsluitend verse
remvloeistof uit een afgesloten houder. Als u
remvloeistof bijvult, moet het remsysteem zo snel
mogelijk door uw dealer worden nagekeken.
LET OP
Remvloeistof kan kunststof- en gelakte oppervlakken
beschadigen.
Verwijder gemorste remvloeistof onmiddellijk en
reinig het oppervlak grondig.
Aanbevolen remvloeistof:
Honda DOT 3- of DOT 4-remvloeistof of
gelijkwaardig
Aandrijfketting
De aandrijfketting moet regelmatig worden
gecontroleerd en gesmeerd. Controleer de
aandrijfketting vaker als u vaak op slechte
wegdekken rijdt, of met een hoge snelheid rijdt, of
herhaaldelijk snel accelereert. 2 BLZ. 73
Als de aandrijfketting niet soepel beweegt,
vreemde geluiden voortbrengt, beschadigde
spanrollen, losse pennen of knikken heeft, laat de
ketting dan door uw dealer inspecteren.
Inspecteer ook het aandrijfkettingwiel en het
aangedreven tandwiel. Laat de tandwielen door uw
dealer vervangen als de tanden hiervan versleten
of beschadigd zijn.
Normaal
(GOED)
LET OP
Het gebruik van een nieuwe ketting met versleten
kettingwielen veroorzaakt snelle slijtage van de
ketting.
Versleten
(VERVANGEN)
Beschadigd
(VERVANGEN)
Vervolg
Onderhoud
59
Standaardonderhoud
Reiniging en smering
#
Reinig de ketting en kettingwielen na het inspecteren van de speling terwijl u het achterwiel draait.
Gebruik een droge doek met een oplosmiddel met
hoog ontvlammingspunt. Gebruik een zachte bor-
Onderhoud
stel als de ketting vuil is.
Veeg droog na het reinigen en smeer met het
aanbevolen smeermiddel.
Aanbevolen smeermiddel:
Smeermiddel voor aandrijfketting
Indien niet beschikbaar, gebruik dan SAE
80 of 90 versnellingsbakolie.
60
Gebruik voor het reinigen van de aandrijfketting
nooit benzine of oplosmiddelen met een laag
ontvlammingspunt.
Dit zou brand of een ontploffing kunnen
veroorzaken.
Vermijd het morsen van smeermiddel op de
remmen of banden. Vermijd het aanbrengen van
overtollig smeermiddel op de ketting om het
spatten van smeermiddel op uw kleding en het
voertuig te voorkomen.
Carterontluchting
Voer hieraan vaker onderhoud uit als u in de regen
of met vol gas rijdt of nadat het voertuig is
gewassen of is gevallen. Voer een servicebeurt uit
als het aanslagniveau in het transparante gedeelte
van de aftapslang te zien is.
Als de aftapslang overloopt, kan het luchtfilter
verontreinigd worden door motorolie met slechte
motorprestaties tot gevolg.
Standaardonderhoud
Banden (inspecteren/vervangen)
Bandenspanning controleren
#
Controleer uw banden met het blote oog en gebruik een bandenspanningsmeter om de bandenspanning ten minste één keer per maand te meten
of wanneer u constateert dat de bandenspanning
laag is. Controleer de bandenspanning altijd wanneer uw banden koud zijn.
Controleren op beschadiging
#
Controleer de banden
op sneden, scheuren of
barsten die de
koordlaag van de band
zichtbaar maken of
spijkers of andere
vreemde voorwerpen
die in de zijkant van de
band of het bandloopvlak zijn ingebed. Controleer
ook op bobbels of uitstulpingen in de flanken van
de banden.
Controleren op abnormale slijtage
#
Controleer de banden
op tekenen van
abnormale slijtage op
het draagvlak.
Vervolg
Onderhoud
61
Standaardonderhoud
Profieldiepte controleren
#
Controleer de bandslijtage-indicatoren. Vervang
de banden onmiddellijk zodra deze zichtbaar
worden.
Onderhoud
3WAARSCHUWING
Het rijden op banden die overmatig zijn
versleten of verkeerd zijn opgepompt,
kan een botsing veroorzaken waarbij u
ernstig of dodelijk letsel kunt oplopen.
Locatiemarkering
slijtage-indicator
62
of TWI
Volg alle aanwijzingen in dit instructieboekje betreffende de juiste bandenspanning en onderhoud.
Standaardonderhoud
Laat uw banden door uw dealer vervangen.
Zie "Specificaties" voor de aanbevolen banden en
bandenspanning. 2 BLZ. 101
Volg deze richtlijnen voor het vervangen van
banden.
● Gebruik de aanbevolen banden of
gelijkwaardige banden waarvan de
bandenmaat, constructie, snelheidswaarde en
het belastingsbereik identiek zijn.
● Installeer geen binnenband in een tubeless
band op dit voertuig. De binnenband kan
extreem heet worden en klappen.
● Gebruik uitsluitend tubeless banden op dit
voertuig.
De velgen zijn ontworpen voor tubeless
banden en bij snel optrekken of remmen kan
een band met binnenband op de velg gaan
slippen waardoor de band snel leegloopt.
3WAARSCHUWING
Het monteren van ongeschikte banden
op uw voertuig kan het stuurgedrag en
de stabiliteit nadelig beïnvloeden en
leiden tot een ongeval waarbij u ernstig
of dodelijk letsel kunt oplopen.
Gebruik altijd banden van het juiste
type en formaat, zoals aanbevolen in dit
instructieboekje.
Onderhoud
63
Gereedschap
De gereedschapsset wordt opgeborgen onder het
zadel. 2 BLZ. 66
U kunt enkele reparaties onderweg uitvoeren,
kleine afstellingen maken en onderdelen
Onderhoud
vervangen met het meegeleverde gereedschap.
Type ED, U
● Standaard-/kruiskopschroevendraaier
● Handgreep voor schroevendraaier
● 10 x 14 mm steeksleutel
● 8 x 10 mm steeksleutel
KO, II KO
● Standaard-/kruiskopschroevendraaier
● Handgreep voor schroevendraaier
● Bougiesleutel
● 8 x 10 mm steeksleutel
64
Het volgende gereedschap is onder het zadel
opgeborgen. 2 BLZ. 66
● Zekeringtrekker
Demontage en montage van onderdelen
1.
Accu
Bout
Demontage
#
Zorg ervoor dat de contactschakelaar in de
stand
(Off) staat.
Accuhouder
Pluspool
MinpoolAccu
Verwijder het zadel. 2 BLZ. 66
2.
Verwijder de accuhouder door de bout te
verwijderen.
3.
Koppel de minpool - los van de accu.
4.
Koppel de pluspool + los van de accu.
5.
Verwijder de accu en pas op dat u de
moeren van de accupolen niet laat vallen.
Montage
#
Monteer de onderdelen in de omgekeerde
volgorde van de demontage. Maak altijd
eerst de pluspool + vast. Controleer of de
bouten en moeren goed vastzitten.
Zorg ervoor dat de klok correct is ingesteld
nadat de accu weer is aangesloten. 2 BLZ. 29
Voor het naar behoren hanteren van de
accu, zie "Standaardonderhoud". 2 BLZ. 55
"De accu loopt leeg". 2 BLZ. 83
Onderhoud
65
Demontage en montage van onderdelen uZadel
Zadel
Bevestigingspennen
Onderhoud
Steunen
66
Contactsleutel
Zadelslot
Zadel
Demontage
#
1.
Steek de contactsleutel in het zadelslot.
2.
Draai de sleutel naar rechts en trek het
zadel omhoog en naar achteren.
Montage
#
1.
Steek de bevestigingspennen in de
steunen op het frame.
2.
Duw de achterkant van het zadel naar
voren en naar beneden totdat het zadel
op zijn plaats wordt vergrendeld.
Controleer of het zadel goed is
vergrendeld door het iets omhoog te
trekken.
Het zadel word automatisch vergrendeld bij
het sluiten. Pas op dat u uw contactsleutel
niet onder het zadel opbergt.
Motorolie
Motorolie controleren
1.
Laat de motor 3 tot 5 minuten stationair
draaien als de motor koud is.
2.
Zet de contactschakelaar in de stand (Off)
en wacht 2 tot 3 minuten.
3.
Plaats uw voertuig rechtop op een stevige
en horizontale ondergrond.
4.
Controleer of het oliepeil zich tussen de
bovenste en onderste niveaumarkeringen
op het oliekijkglas bevindt.
Oliekijkglas
Bovenste niveau
Onderste niveau
Onderhoud
Olievuldop
67
Motorolie uMotorolie bijvullen
Motorolie bijvullen
Als het motoroliepeil zich onder of dicht bij
het onderste merkstreepje bevindt, moet u
Onderhoud
de aanbevolen motorolie bijvullen. 2 BLZ. 58,
2 BLZ. 101
1.
Verwijder de olievuldop. Voeg de
aanbevolen olie toe totdat deze het
bovenste merkstreepje bereikt.
u Plaats uw voertuig rechtop op stevig,
vlak terrein terwijl u het oliepeil
controleert.
u Vul niet hoger dan het bovenste
merkstreepje.
u Zorg ervoor dat er geen vreemde
voorwerpen in de olievulopening
terechtkomen.
u Verwijder gemorste olie onmiddellijk.
2.
Plaats de olievuldop terug en controleer
of deze goed vastzit.
68
LET OP
Het te vol vullen met olie of het rijden met
onvoldoende olie kan de motor beschadigen. Meng
geen olie van verschillende merken en verschillende
kwaliteit. Dit kan de werking van het smeersysteem
en de koppeling nadelig beïnvloeden.
Zie "Standaardonderhoud" voor de
aanbevolen olie en de oliekeuzerichtlijnen.
2 BLZ. 58
Remmen
Remvloeistof controleren
1.
Plaats uw voertuig rechtop op een stevige
en horizontale ondergrond.
Voor
Controleer of het remvloeistofreser-
2.
voir horizontaal staat en het vloeistofniveau
zich boven het LWR-merkstreepje bevindt.
Achter
Controleer of het remvloeistofreser-
Inspecteer de remblokken op slijtage als het
remvloeistofniveau in een reservoir zich
onder het LWR- of LOWER-merkstreepje
bevindt of de speling van de remhendel en
het rempedaal buitensporig is.
Als de remblokken niet zijn versleten, is er
wellicht sprake van lekkage. Laat uw voertuig
door uw dealer inspecteren.
voir horizontaal staat en of het niveau zich
tussen de LOWER- en UPPER-merkstreepjes bevindt.
Remvloeistofreservoir van voorrem
VoorAchter
LWR-merkstreepje
Onderhoud
Remvloeistofreservoir van achterrem
UPPERmerkstreepje
LOWER-merkstreepje
69
Remmen uRemblokken inspecteren
Remblokken inspecteren
Controleer de staat van de remblokslijtageindicatoren.
Onderhoud
De remblokken moeten worden vervangen
als een remblok tot aan de indicator
versleten is.
Voor
1.
2.
Laat de remblokken indien nodig door uw
dealer vervangen.
Vervang de remblokken links en rechts altijd
tegelijkertijd.
70
Inspecteer de remblokken vanaf de
onderkant van de remklauw.
Achter
Inspecteer de remblokken vanaf
de rechter achterzijde van het voertuig.
Voor
Remschijf
Achter
Remschijf
Remblokken
Slijtageindicatoren
Remblokken
Slijtageindicatoren
Remlichtschakelaar afstellen
Controleer de werking van de remlichtschakelaar.
Houd de remlichtschakelaar vast en draai de
stelmoer in richting A als de schakelaar te
laat in werking treedt of in richting B als de
schakelaar te vroeg in werking treedt.
Remlichtschakelaar
BA
Stelmoer
Remmen uRemlichtschakelaar afstellen
Onderhoud
71
Zijstandaard
Zijstandaard controleren
Onderhoud
Veer zijstandaard
1.
Controleer of de zijstandaard soepel
werkt. Als de zijstandaard stijf is of piept,
reinig dan de scharnierzone en smeer de
scharnierbout met schoon vet.
2.
Ga op het voertuig zitten, zet de
transmissie in neutraal en klap de
zijstandaard omhoog.
72
3.
Klap de zijstandaard volledig omlaag. De
motor moet afslaan wanneer u de
zijstandaard omlaag klapt. Laat uw
voertuig inspecteren door uw dealer als
de motor niet afslaat.
4.
Controleer de veer op beschadiging of
uitrekking.
Aandrijfketting
Speling van aandrijfketting
inspecteren
Controleer de speling van de aandrijfketting op
verschillende punten langs de ketting. Als de
speling niet constant is op alle punten, kunnen
sommige schakels vervormd zijn en vastlopen.
Laat de ketting door uw dealer inspecteren.
1.
Zet de transmissie in de neutraalstand.
Zet de motor uit.
2.
Zet uw voertuig op de zijstandaard op
een stevige, vlakke ondergrond.
3.
Controleer de speling in de onderste helft
van de aandrijfketting halverwege tussen
de kettingwielen.
Speling van aandrijfketting:
30 - 40 mm
u Rijd niet met uw voertuig als de
speling groter is dan 50 mm.
4.
Rol het voertuig naar voren en controleer
of de ketting soepel beweegt.
5.
Inspecteer de kettingwielen. 2 BLZ. 59
6.
Reinig en smeer de aandrijfketting.
2 BLZ. 60
Onderhoud
73
Koppeling
Koppeling controleren
Speling van koppelingshendel
#
controleren
Onderhoud
Controleer de speling van de
koppelingshendel.
Speling bij de koppelingshendel:
10 - 20 mm
Koppelingshendel
Speling
74
Controleer de koppelingskabel op knikken of
tekenen van slijtage. Laat de kabel indien
nodig door uw dealer vervangen.
Smeer de koppelingskabel met een in de
handel verkrijgbaar kabelsmeermiddel om
voortijdige slijtage en corrosie te voorkomen.
LET OP
Een onjuiste afstelling van de speling kan leiden tot
voortijdige slijtage van de koppeling.
Koppeling uSpeling van koppelingshendel afstellen
Speling van koppelingshendel
afstellen
Bovenste versteller
#
Probeer de koppelingskabel eerst af te stellen
met de bovenste versteller.
1.
Trek de rubberen stofkap naar achteren.
2.
Draai de bovenste borgmoer los.
3.
Draai aan de bovenste versteller van de
koppelingskabel totdat de speling is
afgesteld op 10 - 20 mm.
4.
Draai de bovenste borgmoer vast en
controleer de speling opnieuw.
5.
Breng de rubberen stofkap weer aan.
Rubberen stofkap
+
Bovenste
borgmoer
–
Bovenste versteller
van koppelingskabel
Onderste stelmoer
#
Als de bovenste versteller van de koppelingskabel bijna volledig is uitgedraaid of de juiste
speling niet kan worden bereikt, probeer dan
de koppelingskabel af te stellen met de onderste stelmoer ervan.
Vervolg
Onderhoud
75
Koppeling uSpeling van koppelingshendel afstellen
1.
Draai de bovenste borgmoer los en draai
de bovenste versteller van de koppelingskabel volledig in (voor een maximale speling). Draai de bovenste borgmoer vast.
2.
Onderhoud
Draai de onderste borgmoer los.
3.
Draai aan de onderste stelmoer van de
koppelingskabel totdat de speling van de
koppelingshendel is afgesteld op
10 - 20 mm.
4.
Draai de onderste borgmoer vast en controleer de speling van de koppelingshendel.
5.
Start de motor, trek de koppelingshendel
in en zet de versnellingsbak in de
versnelling. De motor mag niet afslaan en
het voertuig mag niet kruipen. Laat de
koppelingshendel geleidelijk los en geef
gas. Uw voertuig moet soepel bewegen
en geleidelijk aan accelereren.
76
Onderste borgmoer
+
–
Onderste stelmoer
van koppelingskabel
Neem contact op met uw dealer als de
speling niet naar behoren kan worden
afgesteld of als de koppeling niet goed
werkt.
Gashendel
Gashendel controleren
Zet de motor uit en controleer of de gashendel soepel draait van de volledig gesloten tot
de volledig geopende stand in alle stuurstanden en of de speling van de gashendel juist
is. Laat het voertuig door uw dealer inspecteren als de gashendel niet soepel beweegt of
automatisch dicht gaat of als de kabel is beschadigd.
Speling bij de flens van de gashendel:
2 - 6 mm
Speling
Flens
Onderhoud
77
Verhelpen van storingen
Motor start niet ..................................................BLZ. 79
branden, kan het PGM-FI-systeem een
ernstig defect vertonen. Verminder snelheid
en laat uw voertuig zo snel mogelijk door uw
dealer inspecteren.
ABS-controlelampje
(antiblokkeersysteem)
Als het controlelampje op een van de
volgende manieren werkt, is er mogelijk een
ernstig defect in het ABS. Verminder uw
snelheid en laat uw voertuig zo snel mogelijk
door uw dealer inspecteren.
80
● Het controlelampje gaat branden of
begint te knipperen tijdens het rijden.
● Het controlelampje gaat niet branden als
de contactschakelaar in de stand
wordt gezet.
● Het controlelampje gaat niet uit bij
snelheden hoger dan
Als de ABS-indicator blijft branden, werken
uw remmen als een standaardsysteem maar
zonder de antiblokkeerfunctie.
Het ABS-controlelampje kan gaan knipperen
wanneer u het achterwiel draait terwijl het achterwiel van de grond komt. In dit geval zet u de
contactschakelaar in de stand (Off) en weer
in de stand (On). Het ABS-controlelampje gaat
uit zodra u een snelheid van 30 km/h bereikt.
10 km/h.
(On)
Andere waarschuwingsaanduidingen
Storingsaanduiding
brandstofniveaumeter
In geval van een defect van het brandstofsysteem zien de indicatoren van de brandstofniveaumeter eruit zoals getoond in de afbeelding.
Ga zo snel mogelijk naar uw dealer als dit
gebeurt.
Verhelpen van storingen
81
Lekke band
Het repareren van een lekke band of het
demonteren van een wiel vereist speciaal
gereedschap en technische expertise. Wij
raden u aan om deze servicebeurt door uw
dealer te laten uitvoeren.
Laat de band altijd door uw dealer inspecte-
Verhelpen van storingen
ren/vervangen na een noodreparatie.
Noodreparatie met gebruik van
bandenreparatiekit
Als er een klein lek in de band zit, kunt u een
noodreparatie uitvoeren met behulp van een
reparatiekit voor een tubelessband.
Volg de instructies op die met de noodreparatiekit zijn meegeleverd.
Het rijden op uw voertuig met een tijdelijk
gerepareerde band is heel riskant. Rijd niet
sneller dan 50 km/h. Laat de band zo snel
mogelijk door uw dealer vervangen.
82
3WAARSCHUWING
Het rijden op uw voertuig met een tijdelijk gerepareerde band kan riskant
zijn. Als de tijdelijke reparatie niet
standhoudt, kan dit een ongeluk veroorzaken waarbij u ernstig of dodelijk
letsel kunt oplopen.
Als u met een tijdelijk gerepareerde
band moet rijden, rijd dan langzaam en
voorzichtig en niet sneller dan 50 km/h
totdat de band is vervangen.
Elektrische problemen
De accu loopt leeg
Laad de accu op met een acculader voor
motorfietsen.
Haal de accu uit het voertuig voor het
opladen.
Gebruik geen acculader voor auto's
aangezien deze de accu van een motorfiets
kan oververhitten en permanente schade kan
veroorzaken. Neem contact op met uw
dealer als de accu niet goed werkt na het
opnieuw opladen.
LET OP
Het starten met startkabels en een auto-accu kan
het elektrische systeem van uw voertuig
beschadigen en wordt niet aanbevolen.
Doorgebrande lamp
Volg de onderstaande procedure om een
doorgebrande lamp te vervangen.
Zet de contactschakelaar in de stand
of (Lock).
Laat de lamp afkoelen voordat u de lamp
vervangt.
Gebruik geen andere lampen dan de
voorgeschreven lampen.
Controleer de goede werking van de
vervangende lamp voordat u gaat rijden.
Zie "Specificaties" voor het wattage van de
lamp. 2 BLZ. 102
(Off)
Vervolg
Verhelpen van storingen
83
Elektrische problemen uDoorgebrande lamp
Koplamp
#
De koplamp gebruikt meerdere LED's.
Als een LED niet oplicht, neem dan contact
op met uw dealer voor onderhoud.
Verhelpen van storingen
84
Remlicht/achterlicht
#
Het rem- en achterlicht gebruikt meerdere
LED's.
Als een LED niet oplicht, neem dan contact
op met uw dealer voor onderhoud.
Elektrische problemen uDoorgebrande lamp
Lamp van richtingaanwijzer voor/achter
#
De lampen voor de linker en rechter richtingaanwijzer kunt u op dezelfde wijze vervangen.
Lens richtingaanwijzer
Schroef
Lamp
1.
Verwijder de schroef.
2.
Verwijder de lens van de richtingaanwijzer.
3.
Duw de lamp er licht in en draai deze
linksom.
4.
Monteer een nieuwe lamp en de
onderdelen in de omgekeerde volgorde
van demontage.
u Gebruik alleen de oranje lamp.
Lamp van kentekenplaatverlichting
#
1.
2.
3.
4.
Verwijder de schroeven.
Verwijder de afdekking van de
kentekenplaatverlichting en de pakking
van de afdekking.
Trek de lamp eruit zonder deze te
draaien.
Lamp
Afdekking
kentekenplaatverlichting
Pakking van
afdekking
Schroeven
Monteer een nieuwe lamp en de
onderdelen in de omgekeerde volgorde
van demontage.
Verhelpen van storingen
85
Elektrische problemen uDoorgebrande zekering
Doorgebrande zekering
Zie “Inspecteren en vervangen van
zekeringen" voor het hanteren van de
zekeringen. 2 BLZ. 57
Verhelpen van storingen
Zekeringen in zekeringkast
#
1.
Verwijder het zadel. 2 BLZ. 66
2.
Open de afdekkap van de zekeringkast.
3.
Trek de zekeringen er een voor een uit
met behulp van de zekeringtrekker en
controleer op doorgebrande zekeringen.
Vervang een doorgebrande zekering
altijd door een reservezekering met
dezelfde stroomsterkte.
4.
Sluit de afdekkap van de zekeringkast.
5.
Breng het zadel weer aan.
LET OP
Als een zekering herhaaldelijk doorbrandt, duidt dit
wellicht op een elektrisch probleem. Laat uw
voertuig door uw dealer inspecteren.
86
Reservezekeringen
Zekeringtrekker
Afdekkap zekeringkast
Motor draait sporadisch instabiel
Als het filter van de brandstofpomp is
verstopt, kan de motor tijdens het rijden
sporadisch instabiel draaien.
Zelfs als dit symptoom optreedt, kunt u met
uw voertuig blijven rijden.
Als de motor instabiel draait terwijl er
voldoende brandstof beschikbaar is, dient u
uw voertuig zo spoedig mogelijk door uw
dealer te laten controleren.
Uw voertuig is uitgerust met servicegerelateerde
apparaten die informatie vastleggen over de
prestaties van de aandrijflijn en de
rijomstandigheden.
De gegevens kunnen worden gebruikt om
monteurs te helpen bij het diagnosticeren,
repareren en onderhouden van het voertuig. Deze
gegevens zijn niet toegankelijk voor anderen,
behalve als dit wettelijk verplicht is of met
toestemming van de eigenaar van het voertuig.
Deze gegevens zijn echter alleen toegankelijk voor
Honda, haar erkende dealers en erkende
reparateurs, werknemers, vertegenwoordigers en
contractanten voor de technische diagnose, het
onderzoek en de ontwikkeling van het voertuig.
Sleutels
Contactsleutel
Zorg dat u het sleutelnummer noteert dat op het
sleutelnummerplaatje staat. Bewaar de reservesleutel en het sleutelnummer op een veilige plaats.
Als u een sleutel wilt laten bijmaken, dient u de
reservesleutel of het sleutelnummer mee te nemen
naar uw dealer.
Indien u alle contactsleutels en het sleutelnummer
verliest, is het wellicht nodig de contactschakelaar
te laten verwijderen door uw dealer om het
sleutelnummer te vinden.
Een metalen sleutelhanger kan schade toebrengen
aan het gebied rond de contactschakelaar.
Informatie
89
Instrumenten, bedieningselementen en andere functies
Instrumenten,
bedieningselementen en
andere functies
Contactschakelaar
Als u de contactschakelaar in de stand
staan terwijl de motor is uitgeschakeld, zal de accu
Informatie
leeglopen.
Draai de sleutel niet tijdens het rijden.
Motorstopschakelaar
Gebruik de motorstopschakelaar uitsluitend in
noodgevallen. Bij gebruik van de schakelaar tijdens
het rijden zal de motor plotseling afslaan waardoor
het rijden onveilig wordt.
Als u de motor uitzet met behulp van de motorstopschakelaar, moet u de contactschakelaar in de
(Off) zetten. Als u dit nalaat, loopt de ac-
stand
cu leeg.
Kilometerteller
Het display blokkeert op 999.999 wanneer de
aflezing hoger is dan 999.999.
90
(On) laat
Ritteller
De rittellers springen weer op 0,0 wanneer ze
hoger worden dan 9.999,9.
Documentzakje
Het instructieboekje, het registratiebewijs en het
verzekeringsbewijs kunnen worden opgeborgen in
de plastic documentzakjes onder het zadel.
2 BLZ. 47
Ontstekingsblokkeringssysteem
Een hellingshoeksensor schakelt de motor en de
brandstofpomp automatisch uit als het voertuig
omvalt. Om de sensor te resetten moet u de
contactschakelaar in de stand
vervolgens weer in de stand (On), om de motor
opnieuw te kunnen starten.
(Off) zetten en
Onderhoud van uw voertuig
Indicator grootlicht
De indicator van het grootlicht gaat kort branden
omdat de condensator wordt ontladen wanneer
de contactschakelaar in de stand
gezet direct nadat de motor is uitgeschakeld met
het grootlicht.
(On) wordt
Koplamp
De koplamp gaat kort branden omdat de condensator wordt ontladen wanneer de dimlichtschakelaar wordt ingeschakeld direct nadat de motor is
uitgeschakeld met het grootlicht.
Onderhoud van uw
voertuig
Het frequent reinigen en oppoetsen is belangrijk om
de lange levensduur van uw Honda te garanderen.
Potentiële problemen zijn gemakkelijker vast te stellen
op een schoon voertuig.
Vooral zeewater en zout dat gebruikt wordt om ijsvorming op wegen te voorkomen, bevorderen de vorming
van roest. Was uw voertuig altijd grondig na het rijden
over kustwegen of bestrooide wegen.
Wassen
Laat de motor, geluiddemper, remmen en andere
hete onderdelen afkoelen voor het reinigen.
1.
Spoel uw voertuig grondig af met een tuinslang
onder lage druk om los vuil te verwijderen.
2.
Gebruik indien nodig een spons of zachte doek
met een mild reinigingsmiddel om wegvuil te
verwijderen.
u Reinig de lens van de koplamp, panelen en
andere kunststof onderdelen voorzichtig
om krassen te voorkomen.
Richt geen waterstraal op het luchtfilter, de
geluiddemper en elektrische onderdelen.
Vervolg
Informatie
91
Onderhoud van uw voertuig
3.
Spoel uw voertuig met veel schoon water af en
droog het voertuig vervolgens met een zachte,
droge doek.
4.
Smeer alle bewegende delen na het drogen
van het voertuig.
u Zorg ervoor dat u geen smeermiddel op de
remmen of banden morst. Remschijven, blokken, -trommel of -schoenen die door
Informatie
olie verontreinigd zijn, hebben een
aanzienlijk verminderde remwerking en
kunnen een botsing veroorzaken.
5.
Smeer de aandrijfketting onmiddellijk na het
wassen en drogen van het voertuig.
6.
Breng een waslaag aan om corrosie te
voorkomen.
u Vermijd producten die sterke
reinigingsmiddelen of chemische
oplosmiddelen bevatten. Ze kunnen het
metaal, de lak en het kunststof van uw
voertuig beschadigen.
Houd de was uit de buurt van de banden
en remmen.
u Als uw voertuig matglanzend gelakte
onderdelen heeft, breng dan geen waslaag
op het matglanzend gelakte oppervlak aan.
92
Voorzorgsmaatregelen voor het wassen
#
Volg deze richtlijnen voor het wassen:
● Gebruik geen hogedrukreinigers:
u Hogedrukreinigers kunnen bewegende
delen en elektrische onderdelen
beschadigen waardoor ze niet langer
werken.
u Water in de luchtinlaat kan in het
gasklephuis en/of in het luchtfilter
terechtkomen.
● Richt geen waterstraal op de geluiddemper:
u Water in de geluiddemper kan het starten
verhinderen en corrosie van de
geluiddemper veroorzaken.
● Droog de remmen:
u Water heeft een nadelige invloed op de
remwerking. Bedien de remmen met
tussenpozen bij lage snelheid na het
wassen om ze te drogen.
● Richt geen waterstraal onder het zadel:
u Water in het opbergcompartiment onder
het zadel kan uw documenten en andere
bezittingen beschadigen.
Onderhoud van uw voertuig
● Richt geen waterstraal op het luchtfilter:
u Water in het luchtfilter kan het starten van
de motor verhinderen.
● Richt geen waterstraal op de koplamp:
u De binnenste lens van de koplamp kan
tijdelijk beslaan na het wassen of rijden in
de regen. Dit heeft geen invloed op de
werking van de koplampen.
Indien u echter ziet dat zich een grote
hoeveelheid water of ijs in de lens/lenzen
heeft opgehoopt, is het raadzaam uw
voertuig door uw dealer te laten
inspecteren.
● Gebruik geen was of schuurpasta's op het
matglanzend gelakte oppervlak:
u Maak matglanzend gelakte oppervlakken
schoon met een zachte doek of spons,
ruim water en een zacht reinigingsmiddel.
Wrijf droog met een zachte, schone doek.
Aluminium componenten
Aluminium wordt aangetast door corrosie na
contact met vuil, modder of wegenzout. Reinig
aluminium onderdelen regelmatig en volg deze
richtlijnen om krassen te voorkomen:
● Gebruik geen stijve borstels, staalwol of
schuurmiddelhoudende reinigingsmiddelen.
● Vermijd het rijden over of het schrapen tegen
stoepranden.
Kuipdelen
Volg deze richtlijnen om krassen en vlekken te
voorkomen:
● Was voorzichtig met een zachte spons en veel
water.
● Gebruik verdunde reinigingsmiddelen om
hardnekkige vlekken te verwijderen en spoel
grondig af met veel water.
● Mors geen benzine, remvloeistof of reinigings-
middelen op de instrumenten, de kuipdelen of
de koplamp.
Vervolg
Informatie
93
Uw voertuig stallen
Uitlaatpijp en geluiddemper
Gebruik geen in de handel verkrijgbare schuurpasta wanneer de uitlaatpijp en geluiddemper zijn gelakt. Gebruik een neutraal reinigingsmiddel om het
gelakte oppervlak van de uitlaatpijp en geluiddemper te reinigen. Neem contact op met uw dealer
als u niet zeker weet of uw uitlaatpijp en geluiddemper zijn gelakt.
Informatie
94
Uw voertuig stallen
Als u uw voertuig buiten stalt, overweeg dan het
gebruik van een volledige voertuighoes.
Volg deze richtlijnen als u van plan bent om
gedurende een langere periode niet te rijden:
● Was uw voertuig en zet alle gelakte oppervlak-
ken (behalve matglanzend gelakte oppervlakken) in de was. Breng een laag roestwerende
olie aan op chromen onderdelen.
● Smeer de aandrijfketting. 2 BLZ. 59
● Zet uw voertuig op een onderhoudsstandaard
en breng een wielblok aan om beide banden
van de grond op te krikken.
● Verwijder de hoes na een regenbui en laat het
voertuig drogen.
● Verwijder de accu (2 BLZ. 65) om ontlading te
voorkomen. Laad de accu volledig op en plaats
deze vervolgens in een donkere, goed
geventileerde ruimte.
u Koppel de minpool - los als u de accu op
zijn plaats laat om leegraken van de accu te
voorkomen.
Uw voertuig vervoeren
Controleer alle onderhoudsonderdelen die door
het onderhoudsschema worden voorgeschreven
wanneer u uw voertuig uit de stalling haalt.
Uw voertuig vervoeren
Als uw voertuig moet worden vervoerd, dient dit te
geschieden op een motorfietsaanhangwagen of
een dieplader of aanhangwagen met een laadvloer
of hefplatform en motorfietsbevestigingsriemen.
Probeer nooit uw voertuig met één of beide wielen
op de grond te slepen.
LET OP
Het slepen van uw voertuig met één of beide wielen
op de grond kan ernstige schade aan de transmissie
veroorzaken.
Informatie
95
U en het milieu
U en het milieu
Het bezit van en rijden op een voertuig kan aangenaam zijn, maar u moet een bijdrage leveren aan
de bescherming van het milieu.
Kies geschikte reinigingsmiddelen
Gebruik een biologisch afbreekbaar reinigingsmiddel wanneer u uw voertuig wast. Vermijd reini-
Informatie
gingsmiddelen in spuitbussen die chloorfluorkoolwaterstoffen (CFK's) bevatten en de beschermende
ozonlaag beschadigen.
96
Bied gebruikte vloeistoffen aan voor
recycling
Deponeer olie en ander giftig afval in goedgekeurde containers en breng ze naar een recyclingcentrum. Neem contact op met uw gemeente, overheid of milieudienst om een recyclingcentrum in
uw buurt te vinden en vraag instructies voor het
verantwoord afvoeren van niet-recyclebaar afval.
Plaats geen gebruikte motorolie in de vuilnisbak of
giet deze niet door de gootsteen of op de grond.
Gebruikte olie, benzine en reinigingsmiddelen bevatten giftige stoffen die letsel aan medewerkers
van reinigingsdiensten kunnen veroorzaken en
drinkwater, meren, rivieren en zeeën vervuilen.
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.