Stel u op de hoogte van en houd u aan deze
veiligheidsvoorschriften en bedieningsinstructies
voordat u de machine bedient. De machine mag
alleen door getraind en bevoegd personeel
worden bediend. Deze handleiding moet altijd
bij de machine blijven.
Voor eventuele verduidelijkingen, contact
opnemen met Terexlift.
Gevarensymbool: gebruikt
om personeel te waarschuwen
voor mogelijk gevaar van
persoonlijk letsel. Volg
alle veiligheidsberichten die
achter dit symbool staan op
om mogelijk letsel of de dood
te voorkomen.
Bedieningsanleiding
Inleiding
GEVAAR
GEVAAR
ATTENTIE
ATTENTIE
Rood: gebruikt om aan te geven
dat een gevaarlijke situatie te
verwachten is die, indien deze
niet wordt vermeden, de dood
of ernstig letsel tot gevolg zal
hebben.
Oranje: gebruikt om de
aanwezigheid van een mogelijk
gevaarlijke situatie aan te
duiden die, indien deze niet
wordt vermeden, de dood of
ernstig letsel tot gevolg kan
hebben.
Geel: gebruikt om de
aanwezigheid van een
mogelijk gevaarlijke situatie
aan te duiden die, indien deze
niet wordt vermeden, licht of
middelzwaar letsel tot gevolg
kan hebben.
Blauw: geeft de aanwezigheid
van een potentieel gevaar dat,
indien niet wordt vermeden,
schade aan de machine
en aan de systemen kan
veroorzaken.
Nagaan of handleiding in gebruik het juiste
toestel betreft.
MODEL EN TYPE
Heflift met telescopische arm. Modellen:
GTH-4518ER - GTH-4020ER - GTH-6025ER
CONSTRUCTEUR
TEREXLIFT srl
Industriegebied - I-06019 UMBERTIDE (PG) ITALY
Reg. Tribunaal te Perugia n. 4823
CCIAA Perugia n. 102886
Sofi-nummer en BTW nummer 00249210543
TOEGEPASTE NORMEN
Om de veiligheid van de bediener te garanderen
zijn, bij het opmaken van de risicoanalysen van de
heflift met telescopische arm, de volgende richtlijnen
in beschouwing genomen voor de van belang zijnde
aspecten:
Richtlijn
98/37/CE Machine Richtlijn
89/336/CEE Elektromagnetische compatibiliteit
2000/14/CE Geluidsemissie in het milieu
Norm
ISO 2330:1995 Vorkheftrucks - Vorktanden -
ISO 3287: 1999 Gemotoriseerde mobiele
ISO 3449:1992 Grondverzetmachines - Bescherming
Titel
Titel
Technische karakteristieken en
beproeving.
transportwerktuigen - Symbolen
voor de bedieningselementen en
andere signaleringsinrichtingen.
tegen vallende voorwerpen -
Laboratoriumbeproevingen en
prestatie-eisen.
EN 13059:2002 Safety of Industrial trucks- Test
methods for measuring vibration.
IDENTIFICATIEPLAATJES VAN DE
MACHINE
Op de machine zijn de volgende identificatieplaatjes
aangebracht:
Identificatieplaatje van de machine
Op het identificatieplaatje zijn de identificatiegegevens
van de machine afgedrukt, onder anderen het model,
het serienummer en het bouwjaar.
Het identificatieplaatje, op machines bestemd voor
de Italiaanse markt, is in de cabine aangebracht,
aan de rechterzijde, goed zichtbaar bij het openen
van de deur.
Op machines bestemd voor de buitenlandse
afzetmarkt is het plaatje op het chassis aangebracht,
rechts voor.
Homologatie plaatje voor het verkeer op de weg
Het homologatie plaatje voor het verkeer op de weg
is aangebracht op het chassis, rechts voor (dit plaatje
is slechts aanwezig op machines bestemd voor de
Italiaanse markt)
Op het plaatje zijn de homologatie gegevens van het
specifieke model weergegeven.
Homologatie plaatje cabine ROPS - FOPS
Het homologatie plaatje cabine ROPS-FOPSis
aan de binnenzijde van de cabine, op de achterruit,
aangebracht.
Identificatieplaatje van de vorken
Dit is op de linkerzijde van het vorken chassis
aangebracht
Op het identificatieplaatje zijn de identificatiegegevens
van de vorken afgedrukt, o.a. het model, het
serienummer, het bouwjaar, het gewicht, het nominale
draagvermogen, het laadcentrum en het model van
de machine waarop de vorken aangebracht zijn.
Dit machine voldoet aan de veiligheidseisen van
de Machine Richtlijn; de overeenstemming is
gecertificeerd en op het machine is er de CE markering,
direct aangebracht op het identificatieplaatje.
PONSEN CHASSIS-NUMMER
Het chassis nummer van de wagen is aan de rechter
voorkant, op de chassis draagbalk aangebracht.
HET SERIENUMMER
AFLEZEN
IDENTIFICATIE-PLATEN VOORNAAMSTE
COMPONENTEN
De platen van alle niet door TEREXLIFT srl gebouwde
componenten (b.v. motors, pompen e.a.) zijn
rechtstreeks op de componenten zelf aangebracht
door de constructeur van deze.
Ponsen chassis-nummer
(Het chassis nummer van de wagen is aan de rechter
voorkant, op de chassis draagbalk aangebracht)
GTH 4518 P 07 17882
MODEL
MOTOR
TYPE
Identificatieplaatje van de machine
(Het identificatieplaatje, op machines bestemd voor de Italiaanse markt,
is in de cabine aangebracht, aan de rechterzijde, goed zichtbaar bij
het openen van de deur. Op machines bestemd voor de buitenlandse
afzetmarkt is het plaatje op het chassis aangebracht, rechts voor).
Etiket - Max druk stabilisator
GTH-4518ER GTH-4020ER
4
4
1009.4618.0776
09.4618.0776
SNELLE GIDS VOOR GEBRUIK
4518-4020-
6025
3
2
4
4
GEBRUIK JOYSTICK
Steeds eerst commando drukknop induwen alvorens een order uit
te voeren.
RECHTER HENDEL
• Dalen/heffen arm: hendel in richting - draaien
• Naar voor of achter hanteren van het eindwerktuig: hendel in
richting - draaien
• In-/uittrekken telescopische arm: drukknop in richting -
draaien zonder de bedieningshendel te bewegen
• Aan- en loshaken eindwerktuig: druk op knop en draai de
hendel in richting -
LINKER HENDEL
• Toren rotatie: hendel in richting - draaien
BEVESTIGING VAN HET IN GEBRUIK ZIJNDE WERKTUIG VOOR
DE ACTIVERING VAN DE LASTBEGRENZER
Bij het starten van de machine voert de lastbegrenzer een
progressieve controle uit.
Na ongeveer 20 seconden verschijnt er de datum en het model van de
machine en, daarna, de eerste pagina met de selectie van het laatst
gebruikte gereedschap of het nieuwe gereedschap voorzien van
elektrische herkenning.
Indien een “mechanisch” gereedschap gemonteerd is, moet de
manuele zoekactie worden uitgevoerd. Druk op INDEX totdat in het
vakje op de display, de overeenkomende letter van het in gebruik
zijnde werktuig verschijnt.
Druk op ENTER om het werktuig te bevestigen.
De machine is klaar voor het gebruik.
09.4618.0775
09.4618.0775
11
IN GANG ZETTEN WAGEN
• Versnellingskeuze aanzetten en mechanische wissel uitzetten.
• Standrem inschakelen en nagaan of relatief lichtje aanschiet.
• Zet de motor aan door de
schakelaar op stand te
draaien en wacht dat het
controlelampje op het
dashboard uitgaat. Met
uitgeschakeld controlelampje
draai de omschakelaar
op stand laat hem los
zodra de motor gestart
wordt.
• Indien, na ongeveer 20 seconden, de motor niet zou aanslaan,
sleutel loslaten en ongeveer 2 minuten wachten alvorens opnieuw
te proberen.
OPGELET
Alvorens het toestel en zijn accessoires te gebruiken, lees
de gebruiksaanwijzing en de veiligheidsnormen bevat in de
handleiding.
Het niet navolgen van de veiligheidsnormen kan gevaarlijk
zijn en ongevallen veroor zaken.
De handleiding wordt samen met het toestel geleverd.
bijkomende exemplaren kan men bij de vertegenwoordiger
of rechtstreeks bij Terexlift bekomen.
De operator is verantwoordelijk voor het navolgen van
bovenstaande normen.
Geen gewicht heffen als het toestel op wankele grond
staat. Geen gewicht heffen dat hoger is dan hetgene
aangeduid in de tabel. Geen hefmanoeuvres uitvoeren
wanneer de wagen in beweging is.
Alvorens de commando-post te verlaten:
- eventueel geheven vracht dalen
- de commando organen van de arm op rust-stand brengen
- zet de versnelling uit, trek handrem op en draai motor
uit.
Gebruiksaanwijzing voor toestel met stabilisators:
Het is verboden de stabilisators in dienst te stellen
wanneer de lading reeds omhoog geheven is. De
stabilisators dienen enkel om de wagen stabiel te maken.
Het verkeerd gebruik van de stabilisators kan de wagen
doen kantelen.
Een controlelampje op het dashboard duidt aan wanneer
de stabilisators gedaald zijn.
Controleer de waterpas alvorens een lading te heffen.
1209.4618.0921
09.4618.0921
1309.4618.0933
Etiket - Binnen Deblokkeer Systeem Deur
Bovenzijde
Etiket - Snelle gids en bedieningshendels
machine
Etiket - Gebruiksbeperkingen in nabijheid
van elektrische lijnen
Gevaar voor platdrukken
1
1
1
4
09.4618.0933
1409.4618.0922
09.4618.0922
15
16
Ref. Descrizione
F1G F4G
1709.4618.xxxx
F2G F3G
K01
K01 Glow Plugs Preheating
K02 Starter Enabling Switch
K04
K02
K04 Engine Stop
Ref. Descrizione
F1G Starter Enabling Switch
F5G
F2G Instruments Panel
F3G Cabin Fuses Board
F4G Glow Plugs
F5G Fuel Pump
09.4618.0807
09.4618.0243
09.4618.0241
Gevaar voor platdrukken
Decoratieve sticker - GENIE Logo op WITTE
achtergrond
• Gebruik een beschadigde of niet goed
functionerende machine niet.
• Voer een grondige inspectie voor het gebruik
van de machine uit en test alle functies voor
elke dienst.Label een beschadigde of niet goed
functionerende machine onmiddellijk en neem
deze uit bedrijf.
• Zorg ervoor dat alle onderhoud is uitgevoerd
volgens de specificaties in deze handleiding en
die in de servicehandleiding.
• Zorg ervoor dat alle stickers op hun plaats zitten
en leesbaar zijn.
• Vergewis u ervan dat de bedieningshandleiding
heel, leesbaar en goed opgeborgen is in de
speciale houder in de machine.
GEVAAR VOOR PERSOONLIJKE LETSELS
• Bedien de machine niet als er een hydraulisch
olieof luchtlek is. Perslucht of hydraulische olie
kan de huid binnendringen en/of brandwonden
veroorzaken.
• Altijd de machine in een goed geventileerde
omgeving gebruiken om vergiftiging door
koolmonoxyde te voorkomen.
• Laat de arm pas neer als het gebied eronder vrij
van mensen en obstakels is.
VEILIGHEIDSINRICHTINGEN
Er zijn veiligheidsinrichtingen op de wagen
aangebracht, die niet mogen behandeld of
losgemaakt worden.
Regelmatig controles uitoefenen op de goede
werking.
In geval van slechte werking, werkzaamheden
stopzetten en stukken vervangen.
Voor het nakijken van de veiligheidsinrichtingen,
zie hoofdst. "Onderhoud".
LASTBEGRENZER
De lastbegrenzer zorgt ervoor dat de bediener in
alle veiligheid de machine kan gebruiken, door de
benadering van gevaarlijke zones met geluids- en
lichtsignalen aan te geven.
Deze inrichting kan echter niet de ervaring
van de bediener vervangen: de bediener blijft
verantwoordelijk voor het uitvoeren van veilige
handelingen en voor het in acht nemen van alle
voorgeschreven veiligheidsvoorschriften.
Het niet opvolgen van de
instructies en veiligheidsvoorschriften in deze
handleiding heeft de dood of
ernstig letsel tot gevolg.
Niet bedienen tenzij:
• U de principes van het veilig bedienen van de
machine die in deze bedieningshandleiding
beschreven worden, leert en in praktijk brengt.
1. Vermijd gevaarlijke situaties. Zorg ervoor
dat u de veiligheidsvoorschriften kent en
begrijpt voordat u verder gaat met de volgende
sectie.
2. Voer altijd een inspectie voor het gebruik
uit.
3. Voer altijd functietests uit voordat u de
machine gebruikt.
4. Inspecteer de werkplek.
5. Gebruik de machine alleen zoals is
bedoeld.
• De Operator handleiding, de veiligheidsinstructies
en de, op de machine aanwezige, stikkers goed
doorlezen, begrijpen en zorgvuldig in acht
nemen.
• De veiligheidsinstructies en de veiligheidsnormen
betreffende de werkomgeving goed doorlezen,
begrijpen en zorgvuldig in acht nemen.
• De van kracht zijnde nationale wetgeving goed
doorlezen, begrijpen en zorgvuldig in acht
nemen.
• U getraind en gekwalificeerd bent om deze
machine veilig te bedienen.
Eerste Editie - Derde Druk
ALGEMENE BESCHOUWING
De meeste ongelukken tijdens het werken mét of
onderhouden vàn de wagens worden veroorzaakt
door het niet in acht nemen van de basis
veiligheidsnormen.
Het is dus nodig steeds oplettend te blijven tijdens
het gebruik van de wagens en steeds attent te zijn
op de eventuele uitwerking van de bedieningen op
het machine.
Het snel herkennen van een potentieel gevaarlijke
situatie kan ongelukken vermijden.
GEVAAR
De instructies in deze handleiding zijn voorzien
door TEREXLIFT het is niet uitgesloten dat er
andere methodes bestaan om het apparaat in
werking te brengen en te herstellen, rekening
houdend met ruimte en hulpmiddelen ter
beschikking.
Indien men op andere wijze wil werken dan déze
voorzien in de handleiding, is het noodzakelijk te
verifiëren dat:
• de methode die men wil volgen niet verboden
is;
• de methode veilig is en aan de normen en
voorschriften van de handleiding voldoet;
• de gebruikte methode geen directe of indirecte
schade veroorzaakt aan het toestel en het
zodoende onveilig maakt;
• contact opnemen met de Technische Assistentie
Dienst van TEREXLIFT voor eventuele suggesties
en de noodzakelijke schriftelijke goedkeuring.
De bediener die regelmatig of onregelmatig het
toestel gebruikt (bijv. voor het vervoer) moet aan de
volgende vereisten voldoen:
medische vereisten:
geen alcohol, geneesmiddelen of andere middelen
die het psycho-fysisch evenwicht aantasten, voor of
tijdens het werken.
fysische vereisten:
goed zicht, goed gehoor, niet aan duizelingen lijden,
goed coördinatievermogen en in staat zijn alle
functies uit te oefenen, zoals in deze handleiding
aangegeven.
mentale vereisten:
in staat zijn alle normen, regels en
veiligheidsvoorschriften te verstaan; attent
en bedachtzaam te zijn om het werk op een
verantwoordelijke wijze uit te voeren.
emotionele vereisten:
kalm zijn en onder stress kunnen werken; in staat
zijn eigen pschyco-fysische conditie te oordelen.
training:
deze handleiding moet grondig gelezen worden,
zowel wat schema’s, platen en veiligheidsborden
betreft; men moet alle aspecten van het toestel
kennen.
Vereisten van het personeel verantwoordelijk
voor het ONDERHOUD
Het personeel verantwoordelijk voor het onderhoud
van hefinrichtingen moet gekwalificeerd zijn in
mechaniek en moet aan de volgend vereisten
voldoen:
fysische vereisten:
goed zicht, goed gehoor, niet aan duizelingen lijden,
goed coördinatievermogen en in staat zijn alle
functies uit te oefenen, zoals in deze handleiding
aangegeven
mentale vereisten:
in staat zijn alle normen, regels en
veiligheidsvoorschriften te verstaan; attent
en bedachtzaam te zijn om het werk op een
verantwoordelijke wijze uit te voeren
training:
deze handleiding moet grondig gelezen worden,
zowel wat schema’s, platen en veiligheidsborden
betreft; men moet alle aspecten van het toestel
kennen.
ATTENTIE
Het onderhouden van dit toestel bestaat niet uit
moeilijke handelingen op technisch gebied en
kan ook door de operator uitgevoerd worden
indien deze een basiskennis van mechaniek
bezit.
In sommige landen wordt een apart rijbewijs
of toestemming vereist om met dit toestel te
werken. Informeren bij overheid. Wat betreft
het Italiaans werkgebied moet de bediener
meerderjarig zijn.
Bij het werken met of herstellen van het toestel moet
men steeds de volgende kledij en veiligheidsuitrusting
gebruiken:
• Werkoverall of andere makkelijk zittende kleding,
niet te wijd om niet in bewegende delen verstrikt
te raken.
• Kleine beschermingshelm.
• Handschoenen.
• Veiligheidsschoenen.
Overeenstemmende en in goede staat van
bewaring verkerende veiligheidsuitrusting
gebruiken.
PERSOONLIJKE VEILIGHEIDSUITRUSTING
Wanneer de werktoestand het vereist dient men
tevens in bezit te zijn van volgende uitrusting:
• Stofmasker.
• Oordoppen.
• Bril of andere bescherming voor de ogen.
Gevaren verbonden met de WERKRUIMTE
Steeds rekening houden met de eigenschappen van
het werkterrein:
• Het werkterrein goed bestuderen t.o.v. de wagen
en zijn mogelijke standen.
GEVAAR
Deze machine is niet elektrisch geïsoleerd en
biedt geen bescherming tegen contact met of
nabijheid
van elektrische stroom. Steeds een veilige afstand
van deze bewaren, zowel met de telescopische
arm als met de eventueel geheven vracht. Gevaar
voor bliksem en elektrische ontladingen.
RISICO VOOR DOOD OF ERNSTIGE
VERWONDINGEN WANNEER CONTACT MET
ONDER STROOM STAANDE ELECTRISCHE LIJNEN.
STEEDS EERST DE ELECTRICITEITS-DISTRIBUERENDE
ENTITEIT VERWITTIGEN ALVORENS TE WERKEN IN
EEN ZONE MET POTENTIEEL GEVAAR. DE ONDER
STROOM STAANDE KABELS EERST LOSMAKEN
ALVORENS MET HET VOERTUIG TE WERKEN.
STROOM LIJNMINIMALE AFSTAND
0a50 kV3.00 m10 ft
50a200 kV4.60 m15 ft
200a350 kV6.10 m20 ft
350a500 kV7.62 m25 ft
500a750 kV10.67 m35 ft
750a1000 kV13.72 m45 ft
• Blijf uit de buurt van de machine wanneer deze
contact maakt met elektriciteitsdraden onder
spanning. Personeel op de grond of in het
machine dient de machine niet aan te raken of
te bedienen, totdat de elektriciteitsdraden onder
spanning zijn uitgeschakeld.
Overeenstemmende en in goede staat van
bewaring verkerende veiligheidsuitrusting
gebruiken.
Het is verboden de wagen tijdens onweer te
gebruiken.
GEVAAR
Eerste Editie - Derde Druk
• De ondergrond waarop de machine wordt
geplaatst moet geschikt zijn voor het maximale
draagvermogen. Indien de ondergrond instabiel
is, zou het toestel kunnen kantelen. Om dit te
voorkomen de volgende voorschriften in acht
nemen:
1. Vraag aan de werkgever (bouwopzichter,
bouwassistent) of de ondergrond onder
de stabilisatoren holle ruimtes zou kunnen
verstoppen, zoals de aanwezigheid van leidingen,
putten, oude reservoirs, ondergrondse ruimtes,
enz.
2. Een algemene waardering van de ondergrond
kan door middel van de hieronder weergegeven
tabellen en tekeningen uitgevoerd worden.
3. Naargelang het grondtype en de geomorfologische
eigenschappen, kan de ondergrond alleen
beperkte lasten dragen.
Tabel 1 weergeeft de onder de stabilisatoren van
de machine toegestane bodemdruk.
Bodemtype,
geomorfologische
kenmerken
Toegestane
bodemdruk
2
kg/cm
N/mm
2
Bedieningsanleiding
Veiligheidsnormen
GEVAAR
Nagaan of de grond waar men de wagen wil
neerzetten (wielen of stabilisators) stevig genoeg is
om het evenwicht niet in gevaar te brengen.
Wanneer de grond onvoldoende stevigheid biedt,
hulpplaten onder de stabilisators of onder de wielen
plaatsen. Deze platen moeten een druk garanderen,
niet hoger dan 1,2÷1,5 kg/cm2 (Afmeting platen:
800x800 mm is voldoende).
• Het beste traject uitzoeken om op het werkterrein
te komen.
• Wanneer het toestel in actie is mag niemand in
de werkstraal komen.
• Tijdens het werk, orde op het terrein houden:
niets laten liggen dat het bewegen van mensen
of toestel zou kunnen belemmeren.
• In nabijheid van grachten, stabilisators dalen op
veilige afstand van de berm.
draagvermogen
losse,
niet compacte bodem
leemachtige bodem,
veengrond, zachte
bodem
coherente, zachte bodem
Niet-coherente bodem,
goed compacte bodem,
zand, grind
Coherente
bodem
Rots, beton,
straatsteen geschikt voor
het dragen van zware
voertuigen
over het algemeen
niet stevige bodem,
hiervoor zijn
bijzondere
maatregelen nodig
2.00.2
1.00.1
2.00.2
4.00.4
meer
dan
10.0
meer
dan
1.0
Tabel 1
steunvlak
voet van de glooiing
De afstand (a) vanaf de voet van de glooiing moet
geschikt zijn ten opzichte van de hoogte (h) van de
glooiing.
Als de ondergrond goed is:
a : h = 1 : 1
(grijze waarden in tabel 1)
Bij twijfelgevallen:
a : h = 2 : 1
Bedieningsanleiding
Veiligheidsnormen
Eerste Editie - Derde Druk
Gevaren verbonden met de WERKZAAMHEDEN
en het ONDERHOUD
Alvorens met een werk te beginnen:
• Eerst en vooral nagaan of de onderhoudsbeurten
nauwkeurig uitgevoerd werden.
GEVAAR
De machine in werkstand brengen door het
evenwicht na te gaan op het in de cabine aanwezig
apparaat.
• Controleer of er voldoende brandstof aanwezig
is om een plotselinge stilstand van de machine,
tijdens kritische manoeuvres, te voorkomen.
• De instrumenten, de borden, de
verlichtingselementen en de ruiten van de cabine
zorgvuldig schoonmaken.
• Verifieer de juiste werking van alle
veiligheidsinrichtingen op de machine en in de
werkzone.
• In geval van problemen of moeilijkheden, van
eender welke aard, eerst bij de meerdere melden.
In geen geval het werk starten zonder de nodige
veiligheidsvoorwaarden.
• Het is verboden noodreparaties uit te voeren om
alsmaar snel met het werk te starten!
Tijdens het werken, onderhouden of herstellen,
steeds voorzichtig blijven:
• Het is verboden onder de opgeheven lading
te lopen of te staan of onder andere delen v/h
voertuig, opgeheven door hydraulische cilinders
of door koorden.
• Grepen en voetplanken schoonhouden van
olie, vet en vuil teneinde glijden en vallen te
voorkomen.
• Bij in- en uitstappen cabine of andere geheven
delen, nooit de rug naar het voertuig draaien.
• Bij werken op gevaarlijke hoogtes (hoger dan
1,5 m. van grond), gebruik veiligheidsgordels of
valschermen.
• Het is verboden in of uit te stappen wanneer het
voertuig in beweging is.
• Het is verboden de bedieningsplaats te verlaten
wanneer het voertuig in werking is.
• Het is ten strengste verboden eender welk werk
uit te voeren tussen de wielen van het voertuig
met draaiende motor. Wanneer dit nodig zou zijn,
is men verplicht de motor uit te draaien.
• Het is verboden werken, onderhoud of herstellingen
uit te voeren zonder de juiste verlichting.
• Bij het gebruik van lampen, opletten dat de
verlichting het werkend personeel niet verblind.
• Alvorens elektrische kabels of onderdelen onder
spanning te zetten, letten op de juiste verbinding
en functie.
• Het is verboden werken uit te voeren op elektrische
delen onder spanning, hoger dan48 V.
• Het is verboden natte stekkers of stopcontacten
te gebruiken
• Gevaar aanduidende borden en platen mogen
nooit weggehaald, bedekt of onleesbaar gemaakt
worden.
• Het is verboden, tenzij voor onderhoudsreden,
veiligheidsborden, koffers of beschermingscarters
weg te halen. Wanneer dit toch nodig zou blijken,
gelieve het heel voorzichtig en met uitgedraaide
motor te doen; verplichtend alles terug op plaats
te brengen alvorens de motor aan te draaien en
met het voertuig te werken.
Het is nodig de motor stop te zetten en de
•
accu te ontkoppelen telkens men onderhoud of
herstellingen uitvoert.
•
Het is verboden op bewegende delen olie aan te
brengen of schoon te maken.
werken uit te voeren die met kenmerkende
werktuigen dienen gedaan te worden.
• Het is absoluut verboden om gereedschappen
te gebruiken die niet in een perfecte
onderhoudstoestand verkeren of om deze op
een oneigenlijke wijze te gebruiken(bijv.: tangen
in plaats van vaste sleutels).
• Het is verboden om lasten op andere punten dan
de gereedschapshouder aan te brengen.
Enkel gekwalificeerd personeel mag op
hydraulisch vlak ingrijpen.
Het hydraulisch systeem van dit toestel bezit
drukaccu’s die grote risico’s kunnen betekenen
indien men op het systeem zou ingrijpen zonder
deze accu’s eerst te ontladen.
Om de accu’s de ontladen is het voldoende 8 tot
10 keer de rem in te duwen bij een stilstaande
wagen.
• Alvorens werk uit te voeren op onder druk staande
lijnen (olie, lucht) en/of delen ervan los te maken,
nagaan of de lijn niet meer onder druk staat en
ze geen hete vloeistof bevat.
• Het is verboden de katalysator en houders met hete
stoffen te ledigen zonder van te voren de nodige
voorzorgsmaatregelen getroffen te hebben.
• Alvorens het toestel in werk te stellen, nà
herstelling of onderhoud, nakijken of er geen
gereedschap of doeken in holtes blijven zitten
die beweging of afkoeling kunnen belemmeren.
Orders worden gegeven aan slechts-één persoon
•
tegelijk tijdens het werken met de hefinrichting.
•
Steeds aandacht wijden aan de gekregen
orders.
• Inmengingen vermijden tijdens het uitvoeren van
werken en moeilijke behandelingen.
• De aandacht van de operator niet afleiden zonder
een ernstige reden.
• Het is verboden het werkende personeel te
verschrikken of met dingen te werpen, ook maar
als grap.
• Bij het einde van de werken is het verboden
de machine achter te laten in een mogelijk
gevaarlijke stand.
Gevaarlijke toestanden verbonden met het
GEBRUIK VAN DE MACHINE
De volgende werkomstandigheden absoluut
vermijden:
• Lasten verplaatsen die boven het maximale
draagvermogen van de machine liggen.
• De arm heffen of uitschuiven als de machine niet
op een stabiel en genivelleerd oppervlak staat.
• De machine gebruiken als er een sterke wind
staat. Het aan de wind blootgestelde oppervlak
of last niet vergroten. Dit zou, in geval van
sterke wind, de stabiliteit van de machine
verminderen.
• Als de machine op niet goed genivelleerde
oppervlakken wordt gebruikt (bijv. in geval van
puin of gladde oppervlakken, of in de buurt van
sloten of kuilen) zeer zorgvuldig te werk gaan en
de snelheid verminderen.
• De verplaatsingssnelheid verminderen
naargelang de toestand van de bodem, de
hellingen, de in de buurt aanwezige personen en
andere omstandigheden die botsingen kunnen
veroorzaken.
• Geen uitstekende lasten op de machine plaatsen
of aanbrengen.
Gevaar voor ONTPLOFFING OF BRAND
•
In geval van sporen of geur van LPG, benzine,
dieselbrandstof of andere ontplofbare stoffen de
motor niet starten.
• Als de motor aan is geen brandstof bijtanken.
• Brandstof bijtanken en batterijen opladen
uitsluitend in een goed geventileerde zone, uit
de buurt van vonken, vlammen of sigaretten.
Het pedaal geleidelijk indrukken om de snelheid te
verminderen. Het pedaal helemaal indrukken om de
machine te stoppen.
33 _ Parkeerremhendel
Om de rem in te schakelen, de hendel met ingedrukte
blokkeerknop omhoog trekken. Als de gewenste
spanning bereikt is de knop weer loslaten. De rem
handelt op de differentieel as van de achterste as en,
als deze geactiveerd is, kan noch de vooruit noch de
achteruit versnelling ingeschakeld worden.
ATTENTIE
De parkeerrem niet gebruiken om de snelheid van
het voertuig te verminderen, tenzij in noodgeval. Dit
zou de werking van de remmen zelf belemmeren.
Snelheidscontrole
25 _ Gaspedaal
Druk erop controleert de motor en de snelheid
van de wagen. Is voorzien van een regelbare stop
onderaan.
30 _ Potentiometrische manuele gasbediening
Door de regelaar 30 met de wijzers van de klok
mee te draaien neemt het toerental van de motor
progressief toe.
Om het toerental te verlagen de regelaar in de
tegenovergestelde richting draaien.
De manuele accelerator kan uitsluitend
met platform, lier, mengschoep, haak en
onderhoudskraan gebruikt worden.
Bij het indrukken van deze knop valt de motor uit.
Alvorens de wagen weer te starten is het nodig de
knop weer aan te spannen door deze in te drukken
en met de klok mee te draaien.
23 _ Keuzeschakelaar lastbegrenzer
blokkering
De lastbegrenzer kan uitgeschakeld worden door
de sleutelschakelaar onder de beveiligingsdeksel
te activeren.
GEVAAR
WERKEN MET UITGESCHAKELDE LASTBEGRENZER KAN
HET OMSLAAN VAN HET VOERTUIG VEROORZAKEN.
Eerste Editie - Derde Druk
19 _ Bediening voor de activering van de
noodpomp
De bediening bevindt zich aan de rechterzijde van
het dashboard en is voorzien van twee standen met
automatische terugslag in de ruststand.
Door de knop in te drukken en ingedrukt te houden
wordt de noodpomp geactiveerd. Als de knop weer
losgelaten wordt gaat de pomp uit.
De activering van de noodpomp dient gelijktijdig te
worden uitgevoerd met het gebruik van de activering
in de cabine of gelijktijdig met de activering van de
manuele bedieningen op de verdeler.
De juiste werkingsvolgorde:
• Startsleutel 20 op stand I.
• Activeer de hendel om de gewenste beweging
uit te voeren.
• Druk op de bedieningsknop van de noodpomp
19.
18 _ Schakelaar noodlichten
Deze is voorzien van twee stabiele standen, aan/
uit, en bedient het gelijktijdig en intermitterend
aangaan van de knipperlichten. Als de signalering
ingeschakeld wordt gaan de schakelaar en het led
van de verlichte signaleringen knipperend aan.
19182223
Activeer de noodpomp niet voordat de gewenste
bediening met de hendel is uitgevoerd. De
noodpomp werkt door middel van een elektrische
motor. Daarom raden we aan deze ongeveer 30
seconden lang aan te laten, deze tijd afgewisseld
met ongeveer 2 minuten pauze voor het afkoelen
van de elektrische motor.
ATTENTIE
Controleer wekelijks de goede werking van de
noodpomp deze zou ook in geval van niet gebruik
kunnen beschadigen.
Met de knop 54, wordt de gewenste mechanische
versnelling gekozen.
• Door op de knop te drukken wordt, afwisselend,
van de 1ste naar de 2de versnelling
overgeschakeld.
• De controlelampjes 78 en 79 geven de
ingeschakelde versnelling aan:
- Het controlelampje 79, met groen knipperend
licht, geeft aan dat de 1ste versnelling is
ingeschakeld.
- Het controlelampje 78, met groen knipperend
licht, geeft aan dat de 2de versnelling is
ingeschakeld.
Shift-On-Fly Knop
Met het Shift-on-fly systeem kan ook met bewegende
machine omgeschakeld worden.
De gele schakelknop 1, zit aan de onderkant van de
joystick hendel en moet uitsluitend ingedrukt worden
als het lampje 31 brandt.
Het knipperende lampje geeft fouten en defecten
aan. Als het lampje knippert zal de versnelling niet
ingeschakeld kunnen worden.
Door op de knop te drukken, als het lampje 31
continu brandt, wordt de versnelling omgeschakeld
(van de 1ste versnelling naar de 2de en van de 2de
versnelling naar de 1ste).
De controlelampjes 78 en 79 geven de ingeschakelde
versnelling aan.
De omschakeling tijdens de beweging moet
altijd binnen de toegestane snelheidswaarde
uitgevoerd worden. Voor de omschakeling
controleer altijd of het lampje 31 brandt.
Deze bevindt zich aan de rechterzijde van het
bedieningsbord en heeft drie standen:
0 Lichten uit
1 Positielichten aan (het controlelampje van de
schakelaar gaat gedeeltelijk aan).
2 Dimlichten aan (het controlelampje van de
schakelaar gaat aan).
15 _ Schakelaar achtermistlamp
Deze bevindt zich aan de rechterzijde van het
bedieningsbord en heeft twee standen:
0 Achtermistlampen uit
1 Achtermistlampen aan (het controlelampje op de
schakelaar gaat aan).
16 _ Schakelaar Waaier Cabine Verwarming
Deze is voorzien van drie standen:
0 Waaier uitgeschakeld1 Eerste snelheid 2 Tweede snelheid
28 _ Kraantje voor de bediening van de cabine
verwarmer
Deze bevindt zich aan de linkerzijde onder de
bestuurderszitting.
• Met de klok mee draait men de verwarming uit.
• Tegen de klok in draait men de verwarming in de
cabine aan.
• De hoeveelheid warme lucht wordt door
schakelaar 16 geregeld.
17 _ Knop differentieel blokkering
Deze knop bevindt zich aan de rechterzijde van
het dashboard en is voorzien van twee stabiele
standen:
0 Differentieel as vrij
1 Differentieel as geblokkeerd.
De blokkering wordt gesignaleerd door het aangaan
van het controlelampje 77.
De bediening voor het blokkeren van het
differentieel dient gebruikt te worden bij het
ontbreken van de aandrijfkracht (bijvoorbeeld
in geval van een oneffen bodem, modder, of
als niet alle wielen een goede greep hebben).
Anders, is de machine voorzien van Limited-Slip
(op de vooras) om uit elke normale werktoestand
te raken.
Twee standen keuzeschakelaar die, indien
ingedrukt, het hydraulische circuit voor de voeding
van de eindwerktuigen voorzien van hulplijnen
omschakelt.
0 Olie naar het hoofdcircuit
B
1 Olie naar het hydraulische circuit
van het eindwerktuig
De keuzeschakelaar is voorzien van blokkering
die de schakelaar ingedrukt houdt. Alvorens de
keuzeschakelaar te draaien, moet de blokkering B
hierop, ontkoppeld worden.
Keuzeschakelaar mengschoep (OPTIONEEL)
Heeft twee standen en, indien ingedrukt, wordt de
schroef aan de binnenkant geactiveerd.
0 Mengschoep uit
B
1 Mengschoep aan
De keuzeschakelaar is voorzien van blokkering
die de schakelaar ingedrukt houdt. Alvorens de
keuzeschakelaar te draaien, moet de blokkering B
hierop, ontkoppeld worden.
Deze geeft het brandstofniveau in de tank aan. Als de
wijzer binnen de rode zone raakt zit er nog ongeveer
5 liter gasolie in de tank en het controlelampje 6.1.
gaat aan.
13 _ Temperatuurwijzer motor koelvloeistof
Deze geeft de temperatuur van de koelvloeistof van
de motor aan.
Indien het rode lampje 6.15 aangaat (temperatuur
boven de 100°C) de motor stoppen en de oorzaak
van het probleem opsporen (reiniging van de radiator,
motor koelvloeistof niveau, enz.).
10
8
10 _ Multifunctionele Display
De grafische display, geeft bij het aangaan van de
machine, het volgende aan:
• Rotatiesnelheid van de motor
• Urenteller / tachometer
• Temperatuur hydraulische olie
• Batterijspanning
• Service (de tijden voor onderhoudsingrepen)
Bovendien is het mogelijk met de toetsen MODE 1
en MODE 2 in de Menu’s en Ondermenu’s te treden
en te bewegen met de volgende functies:
• Taal selecteren (Italiaans/Engels)
• Service (functie beschermd door wachtwoord
en alleen bestemd voor de bevoegde
werkplaatsen)
Bij het aangaan van de machine ziet de grafische
display eruit zoals aangegeven in fig. A:
• Aan de linkerzijde, geven de zwarte strepen 41
de temperatuur van de hydraulisch olie aan.
FIG. A
°C
105
60
Eerste Editie - Derde Druk
SERVICE
50 h
0
ENGINE RPM
0,4
VOLT
15
11
Tijdens de gewone werking van de machine moet
de temperatuur tussen de 60 en 105 graden
liggen, dus binnen de groene zone, links van de
display.
Indien hogere temperaturen worden bereikt,
(de strepen naast de rode zone gaan aan), de
machine stoppen en de oorzaak van het probleem
opsporen, de machine niet starten zolang het
probleem niet opgelost is.
• Aan de rechterzijde geven de zwarte strepen 43,
met uitgeschakelde motor, de batterijlading en
met ingeschakelde motor de laadspanning van
de alternator aan.
Indien de aangegeven spanning onder de 11
Volt ligt, zou de spanning van de alternator
onvoldoende, of de batterij leeg, kunnen zijn.
Indien de spanning boven de 15 Volt ligt, is
de spanning van de alternator te hoog voor de
normale werking. In beide gevallen de machine
stoppen en de oorzaak van het probleem
opsporen.
• Het centrale deel 42, weergeeft, van boven naar
beneden:
de benaderende tijden voor de onderhoudsingre-
pen
Door op de knop MODE 1 te drukken wordt de
snelheid,
de rotatiesnelheid van de dieselmotor,
Tijdens de normale werking moet de spanning
tussen de 11 en 15 Volt liggen, dus binnen de
groene zone, rechts van de display.
• Selecteer SELEZIONE LINGUA (TAAL
SELECTIE) door middel van de knop MODE 2.
• Druk op de knop MODE 1 om in het ondermenu
te treden.
• Druk op de knop MODE 2 om de lijst te doorlopen.
Het ondermenu Service is door wachtwoord
beveiligd (alleen voor de bevoegde assistentie
centra)
• De toegang tot dit ondermenu is alleen bestemd
voor bevoegde assistentie centra en is daarom
beschermd door een wachtwoord.
• Indien U per ongeluk in dit ondermenu SERVICE
bent getreden druk op de knop MODE 2,
selecteer ESCI (VERLAAT) en druk vervolgens
op de knop MODE 1 om het verlaten van het
menu te bevestigen.
• Druk op de knop MODE 2 om de taal te selecteren en het ondermenu te verlaten (met ESCI
kunt u het menu verlaten zonder de instellingen
te wijzigen)
• Door het ondermenu te verlaten treedt u weer
terug in het hoofdmenu op SERVICE.
controlelampje geeft de voorverwarming van
de gloeibougies van de motor aan. Wacht
dat dit lampje uitgaat alvorens de motor te
starten. Indien het lampje niet uitgaat zou een
gloeibougie kapot kunnen zijn. De machine
kan gewoon, zonder voorverwarming, starten
tot een temperatuur van -12°C.
6.3 Controlelampje batterijlading onvoldoende
Het aangaan van dit, roodkleurige,
controlelampje geeft aan dat de lading van de
alternator onvoldoende is.
6.4 Controlelampje motor oliedruk onvoldoende
Het aangaan van dit, roodkleurige,
controlelampje geeft aan dat de druk van het
smeercircuit van de motor niet voldoende is
om goed te werken. De motor stoppen en de
oorzaak van het probleem opsporen.
6.5 Controlelampje parkeerrem ingeschakeld
Het aangaan van dit, roodkleurige,
controlelampje geeft aan dat de parkeerhendel
niet in de ruststand zit (en dus is de parkeerrem
ingeschakeld).
6.6 Controlelampje remolie druk onvoldoende
Het aangaan van dit, roodkleurige, controlelampje
geeft aan dat de druk van het remcircuit niet
voldoende is om goed te werken.
6.7 Controlelampje hydraulische oliefilter
verstopt
Bij het aangaan van dit controlelampje
onmiddellijk het filterpatroon voor de terugvoer
van de olie naar de tank vervangen.
6.8 Controlelampje luchtfilters verstopt
Bij het aangaan van dit, roodkleurige,
controlelampje de filterpatronen reinigen of,
indien nodig, vervangen (zie onderhoud).
6.9 Controlelampje niet actief
6.10 Controlelampje water in de brandstof
Het aangaan van dit, geelkleurige,
controlelampje geeft de aanwezigheid van
water in de brandstof aan.
6.11 Controlelampje hydraulisch olieniveau laag
Het aangaan van dit controlelampje geeft aan
dat het hydraulische olieniveau onvoldoende
is voor de goede werking
. Olielekkages
verwijderen en bijvullen.
6.12 Controlelampje algemeen alarm
Het aangaan van dit rode controlelampje geeft
een storing van de machine aan. Contact
opnemen met de Technische Assistentie
Service TEREXLIFT.
6.13 Controlelampje positielichten
Groen licht om de inschakeling van de
positielichten aan te geven.
6.14 Controlelampje “Handleiding doorlezen”
Het aangaan van dit, geelkleurige,
controlelampje geeft een defect van de
machine aan. Raadpleeg de gebruiks- en
onderhoudshandleiding van de motor voor
foutcodering.
6.15 Controlelampje hoge temperatuur
koelvloeistof
Het aangaan van dit, roodkleurige,
controlelampje geeft aan dat de temperatuur
van de koelvloeistof te hoog is
De hefliften zijn voorzien van twee multifunctionele
hendels 27 en 32 voor de bediening van alle
bewegingen van de machine.
De rechter hendel 27 zit vast aan de zijde van de
bestuurderszitting, de linker hendel 32 is op een
draaiende arm geïnstalleerd. De arm kan opgetild
worden om de bedieningsplaats te bereiken/
verlaten.
Op beide hendels is, op de voorzijde, de knop voor
de intentionele bediening 4 aanwezig, deze moet
ingedrukt worden, en ingedrukt gehouden worden
totdat de beweging voltooid is. Als deze knop
niet wordt ingedrukt voert de hendel geen enkele
beweging uit. De bedieningshendels moeten in de 4
richtingen bewogen worden: vooruit - achteruit - naar
rechts - naar links, om de ingestelde bewegingen
uit te voeren.
De rechter bedieningshendel is voorzien, aan de
bovenkant, van twee knoppen, 2 en 3, voor de
selectie van andere functies.
Met de knop 1 wordt de mechanische Shift-on fly
omschakeling uitgevoerd.
32
Eerste Editie - Derde Druk
27
Bedieningshendel op de juiste wijze vastgrijpen
en zacht in beweging brengen.
De bewegingssnelheid hangt van de stand van
de hendel af: een kleine verplaatsing brengt
een langzame uitvoering van de bediening met
zich mee; daarentegen, een grote verplaatsing
veroorzaakt een snelle uitvoering.
De bedieningshendel wordt enkel gebruikt
wanneer men correct op de rijstoel zit.
De bedieningshendel kan, nadat de intentionele
bediening 4 is ingedrukt, de volgende functies uitvoeren:
• Heffen/dalen van de arm
Om deze functie te activeren de hendel in de
richting A - B activeren.
• Uittrekken/intrekken van de telescopische
arm
Om deze functie te activeren de hendel 2
in de richting A - B activeren, zonder de
bedieningshendel te bewegen.
• Schommelbeweging vooruit/achteruit van het
eindwerktuig
Om deze functie te activeren de hendel in de
richting C - D activeren.
• Vasthaken/loshaken van de eindwerktuigenOm deze functie te activeren op de knop 3 drukken,
deze ingedrukt houden en de bedieningshendel
in de richting C - D activeren.
Bedieningsanleiding
Bedieningen en Besturingen
Voor de volgende bedieningen is de activering van de
intentionele bedieningsknop 4 niet noodzakelijk:
• Shift-on-fly
Om de mechanische omschakeling uit te voeren
druk op de gele knop 1 alleen als het betreffende
lampje op het paneel continu brandt.
Indien, tijdens de beweging, de knop 4 langer
dan 0,5 seconden los wordt gelaten wordt de
functie geblokkeerd.
Om de beweging weer te starten herhaal de
selectie procedure van de functie.
De bedieningshendel kan, nadat de intentionele
bediening 4 is ingedrukt, de volgende functies uitvoeren:
• Toren rotatie
Om deze functie te activeren de hendel in de
richting C - D activeren.
Indien, tijdens de beweging, de knop 4 langer
dan 0,5 seconden los wordt gelaten wordt de
functie geblokkeerd.
Om de beweging weer te starten herhaal de
selectie procedure van de functie.
aangaat, dit geeft aan dat de machine genivelleerd
is.
• Om de rotatie te blokkeren druk op de knop 51
(en houd hem enkele seconden lang ingedrukt).
Het controlelampje “rotatie geblokkeerd” 75 zal
aangaan.
De toren rotatie deblokkeren
• Om de rotatie te deblokkeren druk op de knop 51
(en houd hem enkele seconden lang ingedrukt).
Het controlelampje “rotatie geblokkeerd” 75 zal
uitgaan.
Bedieningsanleiding
Bedieningen en Besturingen
51
Shift-on-fly bediening
Met de gele “Shift-on-fly” 1 knop kan ook met
bewegende machine omgeschakeld worden.
Omschakelen is alleen toegestaan als het lampje
31 continu brandt.
Als het lampje uit is ligt de voortbewegingssnelheid
buiten de toegestane waarde; als er op de knop
gedrukt wordt, wordt er niet omgeschakeld.
Het knipperende lampje geeft fouten en defecten
aan. De snelheid regelen om het aangaan van het
lampje te stabiliseren.
Voor de Shift-on-fly bediening is de activering van
de intentionele bedieningsknop niet noodzakelijk.
ATTENTIE
De machine is voorzien van een automatisch
systeem om de omschakeling te belemmeren
als de voortbewegingssnelheid de motortoeren
overschrijdt.
Wanneer het commandohendel stuk zou gaan of
telkens het niet mogelijk zou zijn orders uit voeren
met het hendel, is het in noodgval mogelijk manuaal
op de verdeler te werken.
De verdeler heeft vijf kleine hendeltjes die de volgende
functies uitvoeren:
machine die in deze bedieningshandleiding
beschreven worden, leert en in praktijk brengt.
1 Vermijd gevaarlijke situaties.
2 Voer altijd een inspectie voor het gebruik
uit
.
Zorg ervoor dat u de inspectie voor het gebruik
kent en begrijpt voordat u verder gaat met het
volgende hoofdstuk.
3 Voer altijd functietests uit voordat u de
machine gebruikt.
Bedieningsanleiding
Controles
Inspectie voor het gebruik
Grondbeginselen
Het is de verantwoordelijkheid van de bediener om
een inspectie voor het gebruik en routineonderhoud
uit te voeren.
De inspectie voor het gebruik is een visuele inspectie
die de bediener voor elke dienst uitvoert.De inspectie
is bedoeld om te ontdekken of er iets duidelijk mis is
met de machine voordat de bediener de functietests
uitvoert.
De inspectie voor het gebruik dient ook om te
bepalen of routineonderhoudsprocedures vereist
zijn. Alleen gedeelten van het routineonderhoud die
in deze handleiding genoemd worden, mogen door
de bediener worden uitgevoerd.
Zie de lijst op de volgende pagina en controleer alle
gedeelten en locaties op wijzigingen, schade of losse
of ontbrekende onderdelen.
4 Inspecteer de werkplek.
5 Gebruik de machine alleen zoals is
bedoeld.
Wanneer er schade wordt ontdekt, of een wijziging
van de toestand waarin de machine door de fabriek
geleverd is, dient de machine te worden gelabeld en
uit bedrijf te worden genomen.
Reparaties aan de machine mogen alleen uitgevoerd
worden door een gekwalificeerde servicemonteur,
in overeenstemming met de specificaties van de
fabrikant. Als de reparaties voltooid zijn, moet
de bediener opnieuw een inspectie voor het
gebruik uitvoeren voordat de functietests worden
uitgevoerd.
Periodieke onderhoudsinspecties moeten door
gekwalificeerde servicemonteurs worden uitgevoerd,
in overeenstemming met de specificaties van de
fabrikant.
• Zorg ervoor dat de bedieningshandleiding,
veiligheidshandleiding en verantwoordelijkheidshandleiding compleet en leesbaar zijn en zich in
de opbergruimte op het machine bevinden.
• Zorg ervoor dat alle stickers op hun plaats zitten
en leesbaar zijn. Zie de sectie “Etiketten en
waarschuwingsborden op het machine”.
• Ga na of er een olielek van de motor is en
controleer het oliepeil. Voeg olie toe als dit nodig
is. Zie de afdeling “Onderhoud”.
• Ga na of er een olielek van de assen is en
controleer het oliepeil. Voeg olie toe als dit nodig
is. Zie de afdeling “Onderhoud”.
• Ga na of er een hydraulisch olielek is en controleer
het oliepeil. Voeg olie toe als dit nodig is. Zie de
afdeling “Onderhoud”.
• Ga na of er een lek van koelvloeistof uit de motor is
en controleer het koelvloeistofpeil. Voeg koelvloeistof
toe als dit nodig is. Zie de afdeling “Onderhoud”.
• Ga na of er een lek van accuvloeistoffen is en
controleer het vloeistofpeil. Voeg gedestilleerd water
toe als dit nodig is. Zie de afdeling “Onderhoud”.
Controleer de volgende onderdelen om eventuele
schade, ontbrekende of niet goed gemonteerde delen,
of niet geautoriseerde wijzigingen vast te stellen:
• elektrische onderdelen, elektrische bedrading
en kabels
• hydraulische pijpen, koppelingen, cilinders en
verdelers
• tanks van brandstof en van het hydraulische
systeem
• pomp en motor voor de verplaatsing en
transmissieassen
• stuurinrichting
• remsysteem
• glijblokken van de telescopische armen
• ruiten, koplampen en achteruitkijkspiegels
reinigen
• motor en betreffende onderdelen
• claxon
• koplampen
• bediening machinestart
• moeren, bouten en andere blokkeer
inrichtingen
Controleer de gehele machine om het volgende
vast te stellen:
• de aanwezigheid van barsten in de lassen of
in de structurele onderdelen
• deuken of schade aan de machine
* Controleer of alle structurele elementen en de
andere kritische onderdelen aanwezig zijn en
dat alle betreffende klemmen en pinnen goed
gemonteerd en geblokkeerd zijn.
* Na afloop van de controle, verifieer of alle
afdekkingen in de juiste stand gemonteerd en
geblokkeerd zijn.
GEVAAR
Indien ook maar één van de genoemde controles
negatief blijkt het werk niet beginnen, de machine
stoppen en het probleem oplossen.
Banden controle
* Controleer of de druk van de banden goed is. Zie
“Banden” in de afdeling Onderhoud.
* Controleer of er geen scheuren of breuken in de
banden zitten.
GEVAAR
Het ontploffen van een band kan grote schade
aanbrengen; gebruik het voertuig niet wanneer
de banden versleten of gescheurd zijn of wanneer
ze niet de juiste spanning hebben.
Indien de machine in een zeeomgeving of
gelijksoortige omgeving gebruikt moet worden
bescherm haar met de nodig anti zoutbehandeling
om roestvorming te voorkomen.
De functietests zijn bedoeld om eventuele storingen
te ontdekken voordat de machine in gebruik wordt
genomen. De bediener moet de stapsgewijze
instructies volgen om alle machinefuncties te
testen.
Een niet goed functionerende machine mag nooit
worden gebruikt. Als storingen worden ontdekt, dient
de machine te worden voorzien van een label en
uit bedrijf te worden genomen. Reparaties aan de
machine mogen alleen uitgevoerd worden door een
gekwalificeerde servicemonteur, in overeenstemming
met de specificaties van de fabrikant.
Als de reparaties voltooid zijn, moet de bediener
opnieuw een inspectie voor het gebruik en de
functietests uitvoeren voordat de machine in gebruik
wordt genomen.
Inachtnemen en respecteren:
U de principes van het veilig bedienen van de
machine die in deze bedieningshandleiding
beschreven worden, leert en in praktijk brengt.
1 Vermijd gevaarlijke situaties.
2 Voer altijd een inspectie voor het gebruik
uit
.
Zorg ervoor dat u de inspectie voor het gebruik
kent en begrijpt voordat u verder gaat met het
volgende hoofdstuk.
3 Voer altijd functietests uit voordat u de
machine gebruikt.
Inspecteer de werkplek.
4
5
Gebruik de machine alleen zoals is
bedoeld.
5 Vergewis u ervan dat de handrem ingeschakeld
is en dat de transmissie op neutraal is.
6 Start de motor door de aanwijzingen uit het
hoofdstuk “Motor starten” bij “Gebruiksaanwijzing”
in acht te nemen.
Controle van de bedieningshendel (door op
knop 4 te drukken)
7 Activeer de rechter bedieningshendel en probeer
de arm omhoog en omlaag te bewegen, probeer
tevens om de vorken vooruit en achteruit te
bewegen.
Resultaat: Alle functies moeten actief zijn.
8 Probeer met de rechter bedieningshendel en met
de gele knop, de arm uit- en in te schuiven.
Resultaat: De functie moet actief zijn.
9 Probeer met de rechter bedieningshendel en met
de witte knop het eindwerktuig te blokkeren en te
deblokkeren.
Resultaat: De functie moet actief zijn.
10 Activeer de linker bedieningshendel en probeer
de toren te laten draaien.
Resultaat: De functie moet actief zijn.
Controle van de stuurbediening
11 Druk op de rechterzijde van de schakelaar
om de stuurbediening van de vier wielen te
selecteren.
12 Controleer de werking door het stuur ongeveer
¼ draaiing in alle richtingen te laten maken.
CONTROLES
1 Kies een stevig, vlak testgebied uit dat vrij is van
obstakels. Vergewis u ervan dat er geen lading
op vorken of eindwerktuigen aanwezig is.
2 Treedt u in de bedieningsruimte en neem plaats
op de bestuurderszitting.
3 Maak de veiligheidsgordels vast.
4 Regel de binnen achteruitkijkspiegel en de buiten
Met de inspectie van de werkplek kan de bediener
bepalen of de werkplek geschikt is om de machine
veilig te bedienen. Deze inspectie dient door de
bediener te worden uitgevoerd, voordat hij de machine
naar de werkplek verplaatst.
Het is de verantwoordelijkheid van de bediener om
de instructies over mogelijke gevaren op de werkplek
door te lezen en te onthouden, er vervolgens op
te letten en deze te vermijden bij het verplaatsen,
opstellen en bedienen van de machine.
Let op en vermijd de volgende gevaarlijke
situaties:
• afgereden kanten of gaten
• hobbels, hindernissen en puin op de vloer
• hellingen
• een onstabiele of gladde ondergrond
• hoog aangebrachte obstakels en
hoogspanningsgeleiders
• gevaarlijke locaties
• een te zachte ondergrond om alle
belastingskrachten te weerstaan die door de
machine worden opgewekt
Dit hoofdstuk geeft enkele methodes en procedures
weer voor een veilig gebruik van de wagen, voorzien
van “standaard-vorken”. Voor het gebruik van andere
eindwerktuigen, zie de verwijzingen van hoofdstuk
“Optionele accessoires”.
Het werkterrein controleren alvorens de wagen
te gebruiken. Kijken of er geen gaten, vuil, of
wankelbare grond is die de controle over de
wagen in gevaar kunnen brengen.
Bedieningsanleiding
De tabellen die in de wagen zitten, gelden voor
een op stevige, vlakke grond stilstaande wagen.
GEVAAR
Let goed op elektrische kabels. Zorg dat geen
enkel deel van de wagen op minder dan 6 meter
van de kabels komt.
Zorgen dat schoenen en handen schoon en
droog zijn alvorens achter het stuurwiel te
gaan zitten. Steeds naar het voertuig gedraaid
in- of uitstappen, met behulp van de voorziene
steun.
Het portier van de heflift zit aan de linker kant.
Voor het van buiten uit openen van het portier:
• Slot open draaien met
sleutel 1.
• Druk op knop 1 en open
het portier.
Om het portier van binnen te sluiten:
• Met een stevige ruk dichttrekken, ze gaat
automatisch op slot.
Om het portier van binnen te openen:
• Doe de hendel 2 omlaag
en het slot openmaken
om het portier helemaal te
openen.
• De hendel 3 draaien om
alleen de bovenkant van het
portier te openen, helemaal
open maken en blokkeren
in de daarvoor bestemde
sluiting.
Om het portier in open stand los te maken:
• Druk op de knop4om het
portier uit de sluiting los te
maken.
• Nadat dit uit de sluiting is
losgemaakt maak het weer
vast aan de onderkant met
de hendel 3.
In nood de cabine verlaten
In geval van nood is de cabine
voorzien van een nooduitgang,
langs de achterruit.
Deze is voorzien van blokkeer
grepen met makkelijk uit te
halen plastic pinnen 5 om het
compleet openen van de ruit
toe te staan.
Indien de bovenkant van het portier niet aan
de onderkant is verankerd is het absoluut
noodzakelijk hem aan de daarvoor bestemde
sluiting, in de open stand, te bevestigen.
Een goede regeling van de zitting zorgt voor een
comfortabele en veilige besturing van de wagen. De
zitting van de hoogwerker is voorzien van inrichtingen
voor de regeling van de vering, de hoogte, de afstand
vanaf de bedieningen, de inclinatie van de rugleuning
en de hoogte van de armleuningen.
• Regeling afstand van pedalenOm de zitting vooruit of achteruit te bewegen op
hendel A handelen en de zitting in de gewenste
richting bewegen. Als de zitting goed zit hendel
loslaten en controleren of deze in de gewenste
positie vast blijft.
Bedieningsanleiding
Gebruiksaanwijzing
• Regeling van de hoogte en de veringOntkoppel de hendel van knop B en draai
hem met de klok mee of tegen de klok in
totdat de gewenste vering bereikt is. Voor een
correcte regeling controleren of de gele wijzer
C in het groene veld zit met de Operator op de
bestuurderszitting.
• Regeling van de inclinatie van de
rugleuning
Op de hendel D handelen en met de rug tegen
de leuning drukken of de leuning loslaten om de
gewenste inclinatie te bereiken, vervolgens de
hendel loslaten.
• Regeling van de hoogte van de
armleuningen
De armleuningen E heffen en op het wieltje F
handelen om de stand te wijzigen.
ATTENTIE
• De zitting is slechts voor één persoon.
• Regel de zitting niet als de machine in
beweging is.
VEILIGHEIDSGORDELS
Op de stoel zitten:
• De gordels zijn voorzien van rolinrichting. Om de
gordels vast te maken het lipje 1 trekken en in de
gesp 2 invoeren totdat het vastzit.
• Om de gordel los te maken, op drukknop 3 duwen
en het lipje uit de gesp trekken.
• Nagaan dat gordel op de heupen rust en niet op
de maag.
• De lengte van de gordel kan aan het uiteinde
geregeld worden. De gesp in centrale positie
houden.
Stuurwiel en dashboard zijn voorzien van
inclinatieregeling.
Om de inclinatie van het stuurwiel te regelen, hendel
1 losmaken, stuurwiel in gewenste stand duwen of
trekken, daarna hendel 1 weer vastschroeven.
Alvorens te rijden, nagaan of het stuurwiel goed
geblokkeerd is.
REGELING ACHTERUITKIJKSPIEGELS
Het voertuig bezit drie externe
achteruitkijkspiegels:
• Het aan de rechterkant geplaatste
achteruitkijkspiegeltje 1 is op een speciaal
voetstukje geplaatst om toezicht te houden over
de ruimte rechts achter de wagen. De stand is
te regelen met de draaiknop.
• Het aan de linkerkant geplaatste
achteruitkijkspiegeltje 2 is geplaatst aan linker
bovenkant van de cabine om toezicht te houden
over de ruimte links achter de wagen. De stand
is te regelen met de draaiknop.
• De spiegel 3 op de stang aan de achterkant
van de arm voor de visuele controle van zowel
de achterzijde van de wagen als de stabilisator,
rechts achter. Regel de stand ervan handmatig
door de koppeling, waarvan hij voorzien is, te
draaien.
PLAFONDLAMP AANZETTEN
De plafondlamp A in de cabine heeft een driestanden
schakelaar B voor:
Binnenlicht aanzetten
• Druk de onderkant van de schakelaar om het
binnenlicht aan te zetten.
Binnenlicht uitzetten
• Zet de schakelaar op de centrale stand om het
licht uit te zetten.
• Plaats de vooruit/achteruit versnellingshendel op
neutraal.
• Zet de motor aan door de schakelaar op stand
te draaien en los te laten zo gauw de motor
aanslaat. Indien, na ongeveer 20 seconden, de
motor niet aangaat, sleutel loslaten en ongeveer
2 minuten wachten
alvorens opnieuw te
proberen.
• Als de motor aan is,
de toeren op minimaal
brengen en enkele
minuten wachten
alvorens de versnelling
in te schakelen, zodat
de motorolie progressief
op de juiste temperatuur
komt om efficiënt te werken.
Indien de lichtwijzers niet aan of uit gaan wanneer
de motor draait, deze dadelijk stil zetten en
oorzaak van het niet werken opzoeken.
MOTOR STARTEN MET BUITENBRON
De machine niet starten door middel van de snelle
activeringen om de elektronische kaarten niet te
beschadigen.
GEVAAR
Wanneer de motor aangedraaid wordt door
middel van een externe voedingsbron, gekoppeld
aan de accu van een andere wagen, zorgen dat
beide wagens niet met elkaar in contact komen
om vonken te vermijden. De accu’s brengen een
ontvlambaar gas voort, dat met vonken in brand
kan schieten en dus de ontploffing van de accu
zelf met zich zou meebrengen.
Niet roken tijdens de controle van het elektrolyse.
Alle metalen voorwerpen zoals gespen,
horlogeriempjes e.d. ver van de positieve (+) kabel
van de accu houden want dit zou kortsluiting
kunnen veroorzaken en vervolgens kan de
operator brandwonden oplopen.
De noodaccu moet dezelfde nominale druk en
inhoudsvermogen hebben als de accu van de
hoogwerker.
Voor het aanzetten van de motor met externe
bron:
GEVAAR
Nadat de motor gestart is en de bedieningsplaats
wordt verlaten blijft de motor draaien. NOOIT DE
BEDIENINGSPLAATS VERLATEN ZONDER DE
MOTOR UIT TE ZETTEN, DE ARM OMLAAG TE DOEN,
DE STUURKOLOM OP NEUTRAAL TE ZETTEN EN
DE PARKEERREM IN TE SCHAKELEN.
De motor kan niet gestart worden als de
stuurkolom bediening niet neutraal is.
• Alle eventuele apparaten uitschakelen door
middel van de juiste bedieningshendels.
• Versnellingshendel op neutraal plaatsen en
parkeerrem inschakelen.
• Nagaan of de te helpen accu A wel aangesloten
is, dat de doppen vastgedraaid zijn, dat het
elektrolyse niveau juist is.
• De twee accu’s verbinden zoals afgebeeld: door
eerst de twee positieve polen van de accu’s
onderling te verbinden en daarna de pool van
de hulpaccu B aan de massa van de wagen.
Bedieningsanleiding
Gebruiksaanwijzing
Eerste Editie - Derde Druk
• Indien de hulpaccu op een andere wagen staat,
zorgen dat deze niet in contact komt met de
hulpbenodigde wagen. Om schade aan de
elektronische instrumenten van de machine te
voorkomen, moet de motor van het hulpmiddel
uitgeschakeld zijn.
• De hefinrichting door middel van de startschakelaar
aanzetten.
• De kabels ontbinden door de negatieve kabel
eerst van de massa weg te halen en daarna
van de hulpaccu. De positieve kabel eerst van
de te helpen accu en daarna van de hulpaccu
verwijderen.
GEVAAR
Gebruik enkel 12 V accu want andere dispositieven
kunnen de accu doen ontploffen of schade
teweegbrengen aan het elektrische circuit.
MOTOR STARTEN MET LAGE
TEMPERATUREN
In geval van zeer koude omgeving raden we het
gebruik aan van oliën met een SAE viscositeit geschikt
voor de buitentemperatuur.
Hiervoor de gebruiks- en onderhoudshandleiding
van de motor raadplegen.
Het voertuig wordt geleverd met olie SAE 15W/40.
Voor het aanzetten van de motor bij lage temperaturen
als volgt te werk gaan:
• Plaats de vooruit/achteruit versnellingshendel op
neutraal.
• Draai de startschakelaar op de stand bougie
voorverwarming en wachten tot het uitgaan van
het controlelampje 46 op het dashboard. Druk het
gaspedaal helemaal in en start de motor door de
startschakelaar te draaien. Laat het los zodra de
motor start.
• Als de motor aan is, de toeren op minimaal
brengen en enkele minuten wachten alvorens de
versnelling in te schakelen, zodat de motorolie
progressief op de juiste temperatuur komt om
Na de motor op temperatuur gebracht te hebben,
nagaan of alle delen op transport-stand staan en dat
de versnellingshendel vrij staat, daarna:
• Het draaitype uitkiezen.
• De gewenste richting aanduiden (voor- of
achteruit).
• De parkeerrem ontkoppelen.
• Gradueel op gaspedaal duwen om de beweging
te beginnen.
GEVAAR
De voor-/of achteruit hendel niet gebruiken als de
wagen in beweging is. Het voertuig zou plotseling
van richting veranderen met gevaarlijke gevolgen
voor de operator.
MACHINE STOPPEN EN PARKEREN
Indien mogelijk, wagen stilzetten op een vlak, droog
en stabiel terrein:
• Machine langzaam stilzetten door gaspedaal
gradueel los te laten en rempedaal in te
duwen.
• Plaats de vooruit/achteruit versnellingshendel op
neutraal.
• Standrem inschakelen en nagaan of relatief
lichtje aanschiet.
• Rempedaal loslaten.
• Eindwerktuig van de telescopische arm op de
grond rusten.
• Sleutel van start-schakelaar op “0” draaien en
uittrekken.
• Uit de wagen stappen en de cabine op slot
doen.
GEVAAR
Steeds naar de wagen gedraaid in- of uitstappen;
zorgen dat schoenen en handen schoon en droog
zijn en grepen gebruiken om glijden en vallen te
voorkomen.
GEVAAR
Bij het stilzetten van de wagen altijd de parkeerrem
inschakelen om mogelijke bewegingen van de
wagen te voorkomen.
De vrachttabellen met de max. toelaatbare last 1, met
betrekking tot de armextensie en het eindwerktuig,
de aanwezigheid van de stabilisatoren en de ligging
van de toren, zijn te vinden op de voorruit van de
cabine en/of in de snelle gids.
De arm uitschuif waarden, die vergelijken moet
worden met de waarden uit de vrachttabellen, kunnen
vastgesteld worden door middel van de letters (A, B, C, D, E) geverfd op de arm zelf (pos.2).
Het plaatje 3 aan de onderkant van elke lasttabel
weergeeft het toegepaste werktuig type.
De tabellen hieronder weergegeven dienen enkel
als illustratie, om de juiste vrachtbeperkingen
te kennen, volg de tabellen die in de wagen
zitten.
Eerste Editie - Derde Druk
GEVAAR
De vrachttabellen aangebracht op de ruit van de
cabine hebben betrekking op stilstaande machine
op een vaste en vlakke ondergrond.
De last enkele centimeters optillen om de
stabiliteit te controleren alvorens de complete
manoeuvre uit te voeren.
Aan de achterzijde van de cabine is er een lastbegrenzer aanwezig die het anti-omkatelsysteem van
de machine beheert.
De verzamelde gegevens, tezamen met het
soort in gebruik zijnde gereedschap, worden
voortdurend vergeleken met de gegevens uit het
systeemprogramma. Het resultaat van de verwerking
wordt door de display van het lastbegrenzer, rechts
boven, in drie mogelijke toestanden omgezet.
1 LED groen aan
Stabiele conditie. Het gewicht van de vracht
overschrijdt niet de 90% van het gewicht
toegestaan in deze werkstand.
2 LED geel aan
Voor-alarm situatie. Het gewicht is hoger dan 90%
maar blijft lager dan het maximaal toegestane
gewicht. De buzzer fluit met tussenpozen.
3 LED rood aanAlarm situatie. Het gewicht is hoger dan
het maximaal toegestane, de buzzer fluit
onafgebroken en de bewegingen van de wagen
zijn geblokkeerd. In dit geval zijn alleen de
bewegingen mogelijk die de wagen terug stabiel
maken.
Bedieningsanleiding
Gebruiksaanwijzing
Het bord van de beperker is verdeeld in vier
zones:
Zone LT:werkwijze
1 Frontaal werk met stabilisatoren
2 Lateraal werk met stabilisatoren
3 Frontaal werk zonder stabilisatoren
4 Lateraal werk zonder stabilisatoren
Zone LED: Er zijn drie LED die de werktoestand
aanduiden:
1 LED groen - stabiele wagen
2 LED geel - wagen in vooralarm
3 LED rood - wagen in alarm
Display zone en toetsen
Display BDuidt gewicht van vracht aan voor het
tarra berekenen van het systeem
C Duidt het max. hefbare gewicht aanD Duidt afstand aan van de vracht tot
rotatie-as
EDuidt werkwijze aan (1-2-3-4)FDuidt werkwijze aan (F-P-W-J-R)
F Pallets vorken
P Werkplatform
W Lier
J Onderhoudskraan
R Robot
Het automatische herkenningssysteem van enkele
toebehoren is slechts een hulpinstrument voor de
bediener, die echter verplicht is om het op de display
geselecteerde toebehoren te controleren.
Druk op ENTER om het werktuig te bevestigen.
De machine is klaar voor het gebruik.
Alvorens de machine aan te zetten, nagaan of het
1ste groene LED-lampje (stabiliteits-aanwijzer)
brandt en dat de werkwijze, aangeduid in E en
het werktuig in F, wel déze zijn die gebruikt
worden.
De stabiliteits-aanwijzer wordt niet gebruikt
om de te heffen vracht te verifieren: deze dient
uitsluitend om eventuele onevenwichtigheden
langs de as aan te duiden.
Deze onevenwichtigheden kunnen ook
veroorzaakt worden door te snelle handeling op
het commando-hendel tijdens het verplaatsen
van vracht.Indien, tijdens het werken meerdere
lampjes zouden gaan branden, de kracht bij het
behandelen van het hendel beter doseren en met
meer zachtheid werken.
Indien een eindwerktuig wordt toegepast dat niet
in de tabel is aangegeven maar echter wel door
TEREXLIFT is geleverd, selecteer de werkwijze
“F” “vork pallets”.
Werking
Bij het starten van de machine voert de lastbegrenzer
een progressieve controle uit.
Na ongeveer 10 seconden verschijnt er de datum
en het model van de machine en, daarna, de eerste
pagina met de selectie van het laatst gebruikte
gereedschap of het nieuwe gereedschap voorzien
van elektrische herkenning.
Na de zelfdiagnose is de machine klaar voor het
gebruik.
Indien een “mechanisch” gereedschap gemonteerd
is, moet de manuele zoekactie worden uitgevoerd.
Druk op INDEX totdat in het vakje F op de display,
de overeenkomende letter van het in gebruik zijnde
werktuig verschijnt.
Wanneer de opening van de vorken in de breedte
geregeld is, is de hefinrichting klaar voor het
gebruik.
De juiste werkwijze kan in drie fasen worden verdeeld:
laden, overbrengen en lossen.
Laden
• Loodrecht de vracht benaderen met oog op het
luchtbelletje voor de juiste nivellering van de
wagen.
• Vorken met totale lengte onder de last duwen en
enkele centimeters optillen.
• De vorken naar achteren bewegen om de last
terug te brengen.
Overbrengen
• Bruusk vertrek of remmen vermijden.
• Verplaatsingen naar de losplaats voorzichtig
uitvoeren door de vracht niet hoger dan 20÷30
cm van grond te heffen.
• Snelheid aan het type werkterrein aanpassen om
schokken en zwaaien te vermijden die het verlies
van de vracht kunnen veroorzaken.
• Hellingen of dalingen steeds met geheven vorken
benaderen.
Eerste Editie - Derde Druk
• Vorken voorzichtig intrekken door op intrek arm
te werken en, indien nodig, de hoogte van de
arm aanpassen terwijl de vorken nog onder de
last zitten.
• Nadat de vorken totaal vrij zijn van de last, ze
terug op “overbrengen” zetten.
• Parkeerrem losmaken en zich op een nieuw werk
instellen.
GEVAAR
Geen verplaatsingen uitvoeren met de vracht
hoger dan 20÷30 cm van grond geheven. Gevaar
voor omslaan of vrachtverlies.
Het is verboden hellingen lateraal te benaderen
daar deze verkeerde manoeuvre de voornaamste
oorzaak is voor het omkantelen van de
machine.
Lossen
• De losplaats met rechte wielen benaderen en de
machine zacht stilzetten, voldoende ruimte laten
voor het manoeuvreren van de arm.
• Parkeerrem inschakelen en versnellingshendel
uitzetten.
• Last enkele centimeters boven de gewenste
stand heffen en vorken plat zetten.
• Last dalen tot het gewicht van de vorken geheven
wordt.
Alleen eindwerktuigen gebruiken die door Terexlift
aangegeven worden voor de hefinrichtingen
en die in de afdeling “Optionele accessoires”
genoemd worden.
Uitvoering met HYDRAULISCHE BLOKKERING
Indien de eindwerktuig vervangen moet worden, op
de volgende wijze handelen:
• Zich naar de plaats begeven waar men het
opgestelde eindwerktuig wil achterlaten (zo
mogelijk op compacte grond en overdekt).
• Ontkoppel de snelkoppelingen die eventueel op
het werktuig aanwezig zijn en maak de pijpen
voor de hydraulische blokker cilinder van de
werktuigen op de koppelingen 1 weer vast.
hem vast door middel van de vooraf verwijderde
veiligheidspen 2.
• Het eventueel gereedschap op het werktuig
vastkoppelen.
GEVAAR
Na het vervangen van een eindwerktuig, alvorens
met de wagen te werken, visueel nagaan of het
werktuig wel goed aan de arm gekoppeld is. Een
werktuig dat niet goed vastgekoppeld is, brengt
zowel de operator als alles wie of wat op het
werkterrein tegenwoordig is in gevaar.
• Het werktuig op de grond plaatsen.
• Verwijder de veiligheidspen 2 aan het uiteinde
ervan.
• Maak het in gebruik zijnde eindwerktuig los door
middel van de bediening van de werktuigen
blokkeer/deblokkeer cilinder.
• Het gereedschapshouder naar voren zwaaien en
de arm dalen om de boven blokkering van het
werktuig los te maken.
• Ga met de machine achteruit om het werktuig te
verlaten, en beweeg naar het andere gewenste
werktuig.
• Met het gereedschapshouder naar voren zwaaien
en de bovenkant van het nieuwe eindwerktuig
vastschroeven.
• Het werktuig intrekken en enkele centimeters
omhoog tillen, het zal zich automatisch op het
gereedschapshouder centreren.
• Handel op de bedieningshendel voor de
definitieve blokkering van het werktuig en maak
Indien de personen platform gebruikt moet worden,
op de volgende wijze handelen:
1. Maak het platform aan de gereedschapshouder
vast.
2. De armen van de stabilisatoren helemaal
uitschuiven.
3. Breng de stabilisatoren aan de grond en nivelleer
de machine door de stand op de inclinatiemeter
24 in de cabine te controleren.
4. Voer de ontkoppel procedure van de tegenchassis/
toren rotatie.
5. Nivelleer het vlak van het platform.
Het platform vlak kan niet na de verplaatsing van
de bedieningen genivelleerd worden. Verifieer
dat het goed genivelleerd is alvorens met het
werkplatform te werken.
6. Draai de startsleutel van de motor op I.
7. Draai de keuzeschakelaar “cabine-weg-
werkplatform” op “werkplatform” (groen
controlelampje aan).
8. Verwijder de sleutel uit de keuzeschakelaar “cabine-
weg-werkplatform” om deze op de bedieningen
van het werkplatform te gebruiken.
9. Maak de beschermdeksel van het stopcontact
op de arm open en steek er de stekker van het
werkplatform in.
10. Ga op het werkplatform en steek de, van te voren
verwijderde, sleutel in de omschakelaar voor de
activering van de bedieningen.
raadpleeg de specifieke meegeleverde handleiding
Code 57.0302.9200.
VERPLAATSEN OVER WEG OF OVER
WERKTERREIN
Om over de openbare weg te bewegen, zich
nauwkeurig houden aan de Wegenverkeerswetten
van het land waar men zich bevindt.
Zich in ieder geval aan de volgende normen
houden:
• Zet de achterwielen op een lijn.
• Nivelleer de machine.
• Bescherming over vorken gebruiken of drijvende
vorken plooien.
Met gekantelde
drijvende vorken
beweeg de cilinder
voor de vorken
articulatie niet,
want deze kunnen
de machine
beschadigen.
• Breng de arm en het eindwerktuig terug in de
vervoer stand.
• Plaats de keuzeschakelaar Cabine-Weg-
Werkplatform op “WEG”.
• Controleer of lichten, geluidssignalen,
richtingaanwijzers goed functioneren.
• Schakel de versnelling in.
• De snelheid van de voortbeweging wordt bepaald
door het toerental van de motor en door de
ingeschakelde versnelling.
Indien, nadat de sleutel is ingevoerd, de
bedieningen van het werkplatform nog niet
geactiveerd blijken, controleer of de sensoren
van de bevestigingspen van de eindwerktuigen
en de van stabilisatoren goed geplaatst zijn.
Het verkeer over openbare weg is alleen
toegestaan voor het verplaatsen van de machine
zonder last.
De machine is niet geschikt voor
sleephandelingen.
ATTENTIE
L
Eerste Editie - Derde Druk
VERPLAATSEN VAN EEN BESCHADIGDE
MACHINE
Het wegslepen van een machine is alleen aangeraden
als er geen andere oplossing bestaat want het kan
grote schade veroorzaken aan de versnellingshendel.
Het is steeds aangeraden de wagen, indien mogelijk,
ter plaatse te herstellen.
Wanneer men de wagen toch moet wegtrekken:
• Ontkoppel de parkeerrem.
• Op lage snelheid, kleine afstanden per keer
afleggen (minder dan 5 km/h).
• Een last-staaf gebruiken.
• Twee wiel wending selecteren.
• Plaats de vooruit/achteruit versnellingshendel op
neutraal.
• De koppelingshendel op neutraal zetten (zie
verder).
• De voorwielen van de wagen heffen.
• Indien mogelijk, start de motor om gebruik te
maken van de hydraulische stuurbekrachtiging
en van het remsysteem.
Bedieningsanleiding
Transport van de machine
• Om de voorgaande toestand te herstellen, regel
de schroeven 31 totdat een afstand van 30 ±
0.5 mm wordt bereikt, zoals aangegeven in de
afbeelding.
Versnelling uitzetten
Het is verboden de wagen de slepen zonder eerst
de versnellingshendel te hebben afgezet.
Om dit te doen:
• Alimentatiepijpen A en B van cylinder losmaken
en afsluiten.
• Handmatig de cursor van de versnelling C in
neutrale positie brengen met behulp van een
hendel (L = 20 mm).
• Gaten A en B van cylinder sluiten.
Deblokkering van de negatieve rem
Om de negatieve rem te deblokkeren, in geval van
een kapotte wagen, op de 4 schroeven 31 op het voor
differentieel blok handelen. Hiervoor op de volgende
wijze te werk gaan:
• Maak de vier tegenmoeren voor de bevestiging
van de schroeven 31 iets los, verplaats vervolgens
de moeren ongeveer 8mm naar binnen toe
• Breng de schroeven 31 met elkaar in contact ter
ondersteuning van de drukplaat.
• Gebruik een sleutel om de schroeven 31
met ¼ draai, afwisselend vast te maken, om
de Belleville veren samen te persen en de
remschijven te ontkoppelen. Maak met een hele
draai, helemaal vast.
Wanneer men de machine moet heffen, rekening
houden met het gewicht ervan. De juiste gegevens
staan bij de Technische Gegevens van deze handleiding
en staan ook gedrukt op het identificatieplaatje.
Voor het heffen van de machine, de kettingen
vasthaken in de voorziene gaten, op de wagen
aangeduid met de hieronder staande stikker.
TRANSPORT OP VOERTUIG
Voor het transport van de machine op een ander
voertuig:
• Nagaan of de oprit juist ligt.
• Arm intrekken op transport-stand.
• De machine voorzichtig op het voertuig rijden.
• Parkeerrem inschakelen en eindwerktuig neer
plaatsen.
• Nagaan of de omvang de toegestane grens niet
overschrijdt.
• Motor stilzetten en cabine sluiten.
• Machine blokkeren door wig te plaatsen bij elk
wiel.
• Veranker de machine aan het draagvalk van het
vervoermiddel door deze met kettingen aan de
speciale op het frame voorziene haken vast te
maken.
Bij het einde van iedere werkdag, elke werkbeurt of,
in ieder geval tijdens de nachtrust, de wagen op een
veilige wijze parkeren.
De nodige voorzorgen nemen om risico’s te voorkomen
aan personen die in de nabijheid van de stilstaande
wagen kunnen komen:
• De machine parkeren op een plaats waar hij niets
in de wegstaat.
• De eindwerktuig-arm op de grond plaatsen.
• De parkeerrem inschakelen.
•
De sleutel uit de startomschakelaar verwijderen
en de cabine deur op slot doen.
Als de batterij ingeschakeld blijft kunnen
kortsluitingen plaatshebben met brandgevaar.
Lange haltes
Wanneer men de wagen moet parkeren voor langere
periodes is het aan te raden, behalve de genoemde
richtlijnen voor korte haltes, ook de volgende regels
te volgen:
• Wagen goed schoonmaken. Om dit goed te doen,
roosters en protectiekoffer losmaken.
• Na het wassen, alle delen goed drogen met
luchtstraal.
• Wagen compleet invetten.
• Eventuele versleten onderdelen vervangen.
• Eventuele versleten delen herschilderen.
• Accu losmaken, polen met vaseline insmeren en
op een droge plaats wegzetten. Regelmatig het
ladingsniveau nakijken.
• Tank met brandstof vullen om oxydatie van
tankwanden te voorkomen.
• Wagen op een overdekte en geventileerde plaats
zetten.
• Iedere maand, motor ongeveer 10 minuten laten
draaien.
• Bij zeer streng klimaat, radiateur leegmaken.
Ook tijdens lange stilstand periodes moet
de regelmatige onderhoudsbeurt uitgevoerd
worden, met bijzondere aandacht aan alle
vloeistoffen verslijtbare delen. In ieder geval,
alvorens de wagen weer in dienst te zetten,
een buitengewone onderhoudsbeurt uitvoeren
met speciale aandacht voor alle mechanische,
hydraulische en elektrische delen.
Voor een correcte reiniging van de machine de
volgende handelingen uitvoeren:
• Vuile onderdelen met olie of vet alleen
schoonmaken met droge oplosmiddelen of
vluchtige minerale spiritus.
• Voor de montage de beschermlaag van de
nieuwe reserveonderdelen (antiroest producten,
vet, was enz.) verwijderen
• Zodra roest op de metalen onderdelen van de
wagen wordt opgemerkt, deze schoonmaken met
schuurlinnen en bedekken met een geschikte
beschermende deklaag (antiroest product, verf,
olie, enz.).
Voor de reiniging gebruik geen waterdruk, vooral
niet op enkele bijzondere punten van de machine
(zoals verdeler, elektrokleppen, elektrische en
elektronische onderdelen).
Reiniging van de buitenkant
Alvorens de machine te reinigen controleren of de motor
uit is en of de ruiten en deuren goed gesloten zijn.
Voor de reiniging geen brandstof gebruiken, maar
water of stoom. In zeer koude omgeving, om de
sluitingen niet te blokkeren deze goed afdrogen en,
indien nodig, antivries vloeistof aanbrengen.
Voor het gebruik de machine weer in de oorspronkelijke
werktoestand terugbrengen.
Reiniging van de binnenkant
De binnenkant van de machine alleen met de hand
reinigen, water en zeep gebruiken. Gebruik geen
waterstralen onder druk. Aan het einde met een
doek afdrogen.
AFBRAAK
Aan het einde van de werkingscyclus van de
machine wordt aangeraden de onderdelen ervan
niet in het milieu te verspreiden maar zich tot
bevoegde bedrijven te wenden die dit kunnen
doen met inachtneming van de van kracht zijnde
wetgeving.
Afbraak batterijen
De lege loodbatterijen mogen niet met het gewone
vaste industrieel afval verwijderd worden, maar,
daar ze bestaan uit schadelijke stoffen, moeten ze
verzameld, gesloopt en/of gerecycleerd worden
volgens de wetgeving van de Lidstaten.
De lege batterij moet op een droge geïsoleerde
plaats bewaard worden. Verifieer tevens dat de
batterij droog is en dat de doppen goed afgesloten
zijn. Plaats op de batterij een waarschuwingsbord
met het gebruiksverbod. Als de batterij, voor de
afbraak, op een open plaats wordt gehouden
moet deze afgedroogd worden, een vetlaag
aangebracht worden zowel op de behuizing als
op de elementen en moeten de doppen op de
elementen afgesloten worden. Plaats de batterij
liefst niet direct op de grond; het is beter om de
batterij op houten planken of houten bank te
plaatsen en af te dekken. De afbraak van de batterij
moet zo snel mogelijk worden uitgevoerd.
Reiniging van de motor
Tijdens de reiniging van de motor zorgen dat er geen
water in het luchtfilter terechtkomt.
Indien de machine in een zeeomgeving of
gelijksoortige omgeving gebruikt moet worden
bescherm haar met de nodig anti zoutbehandeling
om roestvorming te voorkomen.
routineonderhoud die in deze
handleiding genoemd worden,
mogen door de bediener worden
uitgevoerd.
* Periodieke
onderhoudsinspecties
moeten door gekwalificeerde
servicemonteurs worden
uitgevoerd, in overeenstemming
met de specificaties van
de fabrikant en de eisen
die genoemd worden in de
verantwoordelijkheidshandleiding.
Legenda onderhoudssymbolen:
De volgende symbolen worden in deze handleiding
gebruikt om de bedoeling van de instructies te
verduidelijken. Wanneer een of meer symbolen
aan het begin van een onderhoudsprocedure
worden weergegeven, heeft dit de volgende
betekenis:
VOOROPGESTELD
Een juiste periodieke onderhoudsbeurt garandeert
een veilige wagen.
Daarom, nadat men onder speciale omstandigheden
met de wagen gewerkt heeft (op slijk- of stofgrond,
e.d.) is het nodig deze goed schoon te maken, in te
smeren en een goede onderhoudsbeurt te geven.
Steeds nagaan of alle delen wel goed werkend
zijn, dat er geen olieverlies is, dat de protectie en
de veiligheidsinrichtingen in goede staat verkeren,
zo niet, de oorzaak ervan opzoeken en maatregels
treffen.
De garantie van TEREXLIFT vervalt automatisch
bij het niet opvolgen van de geprogrammeerde
onderhoudsnormen, aangegeven in deze
handleiding.
Voor de onderhoudsnormen van de motor
neem de met de machine meegeleverde
specifieke Gebruiks- en Onderhoudshandleiding
nauwkeurig in acht.
Geeft aan dat er gereedschappen
nodig zijn om deze procedure uit te
voeren.
Geeft aan dat er nieuwe onderdelen
nodig zijn om deze procedure uit te
voeren
Geeft aan dat de procedure met koude
motor moet worden uitgevoerd.
TUSSENTIJD BEMIDDELING
Inrijden _______________________________
Gewoon ______________________________
Geeft de tijden voor de
onderhoudsingrepen aan, uitgedrukt
in werkuren.
Langdurig contact van oliën met de huid kan
irritatie veroorzaken. Het is daarom aangeraden
handschoenen en protectiebril te dragen. Nadat
men met olie gewerkt heeft, handen wassen met
water en zeep.
Opberging
Smeeroliën in een gesloten plaats opbergen, buiten
bereik van kinderen. Nooit op een open plek en zonder
stikker met inhoudsaanduiding wegzetten.
Afbraak
Olie, nieuwe of gebruikte, is altijd hoogst
vervuilend!
Nieuwe olie zorgvuldig bewaren en de gebruikte olie
in vaten verzamelen voor de afbraak door specifieke
centra.
Verspreiding
In geval van toevallige verspreiding van olie, zorgen
dat deze opgenomen wordt door zand of toegestane
korrels. Het opgenomen materiaal wegnemen en
afbreken als chemische afval.
Eerste hulp bij ongevallen
Ogen: Bij contact met ogen, overvloedig
spoelen met stromend water. Indien de
irritatie blijft, een Medische Hulpdienst
opzoeken.
Inslikken: Bij het inslikken van olie, geen braken
veroorzaken maar de hulp van een arts
inroepen.
Huid: In geval van langdurig contact met de
huid, wassen met water en zeep.
Brand
In geval van brand, brandblusapparaat met droge
of schuimige koolstof anhydride gebruiken. Geen
water gebruiken.
Een verkeerde of onvoldoende onderhoudsbeurt
kan de wagen gevaarlijk maken voor de operator
of voor de mensen die in nabijheid komen. Zorgen
dat onderhoud en smering regelmatig uitgevoerd
worden, zoals aangeduid door de fabrikant, teneinde
de wagen zo veilig mogelijk te houden.
De onderhoudsbeurten staan in verband met het
aantal werkuren die de wagen uitvoert. De urenteller
nakijken en steeds werkend houden. Nagaan of
alle onregelmatigheden, ondervonden tijdens de
onderhoudsbeurt, hersteld worden alvorens de
wagen alweer te gebruiken.
Alle operaties, aangeduid met “” moeten door
een gespecialiseerde technicus uitgevoerd
worden.
Binnen de eerste 10 werkuren
1 Controleer het oliepeil van de terugvoerders en
differentieel
2 Controleer het vastzitten van de schroefbouten
van de wielen regelmatig
3 Controleer de banddruk
4 Controleer het vastzitten van alle schroefbouten
in het algemeen
5 Controleer eventuele olielekkages uit de
koppelingen
Binnen de eerste 50 werkuren
1 Smeer de schuifonderdelen van de telescopische
armen en de draaipen van de hefarm
Binnen de eerste 250 werkuren
1 Smeer de schuifonderdelen van de telescopische
armen en de draaipen van de hefarm
Elke 10 werkuren of dagelijks
1 Controleer het oliepeil van de motor
2 Reinig de filter voor de luchtzuiging
3 Reinig de voorfilter voor de luchtzuiging
4 Verwijder het stof uit de filter door middel van de
speciale rubberen membraan op de filter zelf
5 Controleer het niveau van de motor
koelvloeistof
6 Indien nodig, radiator schoonmaken
7 Niveau hydraulische olie tank controleren
8 Zorgen dat verlengassen ingevet zijn en
corresponderen met schuifschaatsen
9 Smeer de rotatieschijf van tegenchassis/toren
in
10 Smeer de eindwerktuig-draagblad in
11 Smeer alle articulaties van arm en stabilisatoren,
de scharnieren van voor- en achterassen, de
overbrengingsassen en eventuele uitrusting die
bij de machine hoort in
12 Controleer de werking van de anti-
omkantelsysteem
13 Controleer de werking van de remsysteem en
de parkeerrem
14 Controleer de werking van de differentieel
blokkering
15 Controleer de werking van de draai-
selectiesysteem
16 Controleer de werking van de selectie van de
mechanische versnelling
17 Controleer de werking van de keuzeschakelaar
beweging vooruit/achteruit
18 Controleer de werking van de evenwicht-systeem
van de vorken
19 Nagaan of de toegepaste veiligheidsinrichtingen
Behalve de voorgenoemde operaties, zijn ook déze uit te voeren.
1 Controleer de druk op riemen van alternateur
2 Controleer de banddruk
3 Controleer het vastzitten van de schroefbouten
van de wielen
4 Controleer het vastzitten van de schroeven van
de cardanassen
5 Controleer de sluiting van de
bevestigingsschroeven van de tegenchassis/
toren rotatieschijf
6 Controleer de sluiting van de glijblokken van de
telescopische arm
7 Controleer de verbindingsmoffen luchtfilter en
motorkoeling
8 Controleer de werking van de noodpomp
Elke 250 werkuren of maandelijks
Behalve de voorgenoemde operaties, zijn ook déze uit te voeren.
1 Vervang de motorolie en betreffend filter
2 Controleer het oliepeil van de
snelheidskoppeling
3 Controleer het oliepeil in de voor- en
achterdifferentieel
4 Controleer het oliepeil in de vier wiel-reductors
5 Controleer het oliepeil in de rotatie reductor van
tegenchassis/toren
6 Controleer de integriteit van het luchtfilter en,
indien nodig, vervang
7 Controleer het vastzitten van de polen van de
accu
8 Controleer de integriteit van de luchtzuigbuis
tussen filter en motor
9 Controleer de verchroomde stelen van
cilinders
10 Controleer of de oleodynamische leidingen niet
versleten zijn door wrijving tegen chassis of tegen
andere mechanische delen
11 Controleer of er geen wrijving is tussen elektrische
kabels en het chassis of andere mechanische
delen
12 Controleer de slijtage van de glijblokken van de
armdelen
13 Regel de speling van de glijblokken van de
armdelen
14 Regel de parkeerrem
15 Controleer het vloeistof niveau van de accu
Elke 3 werkmaanden
1 Controleer de goede werking van de blokkeer
kleppen.
Elke 500 werkuren of elke 2 maanden
Behalve de voorgenoemde operaties, zijn ook déze uit te voeren.
1 Controleer visueel de kwantiteit rook van
uitlaatpijp
2 Controleer het vastzitten van de schroefbouten
van de motor
3 Controleer het vastzitten van de schroefbouten
van de cabine
4 Nagaan of alle articulaties niet te los zitten
5 Beweging op rotatiepunt nagaan
6 Vervang de motor luchtfilter
7 Vervang de brandstoffilter
8 Vervang de hydraulische oliefilter van de
transmissie
9 Het efficiënt werken van het hydraulisch systeem
door een gespecialiseerd technicus laten
controleren.
Elke 1000 werkuren of elke zes maanden
Behalve de voorgenoemde operaties, zijn ook déze uit te voeren.
1 Vervang de olie in de de voor- en
achterdifferentieel
2 Vervang de olie in de snelheidskoppeling
3 Vervang de olie in de rotatie reductor van
tegenchassis/toren
4 Vervang de olie in de vier wiel-reductors
5 Vervang de hydraulische olie
6 Verwijder oude vetlagen van de arm en smeer
Elke onderhoudsingreep wordt uitgevoerd met:
stilstaande motor; parkeerrem ingeschakeld;
eindwerktuigen op grond geplaatst en
versnellingshendel uitgeschakeld.
GEVAAR
Alvorens een onderhoudsbeurt uit te voeren die
het heffen van een onderdeel vereist, zorgen dat
dit deel op veilige wijze bevestigd is alvorens het
werk uit te voeren.
GEVAAR
Het is ten strengste verboden aan het
hydraulische systeem te werken indien niet
bevoegd personeel.
De hydraulische installatie van deze wagen is
voorzien van druk-accumulators die ongelukken
kunnen veroorzaken indien niet compleet
ontladen alvorens er aan te werken.
Om deze accumulators te ontladen is het
voldoende van 8 tot 10 maal op het rempedaal
te duwen met stilstaande motor.
Alvorens werk uit te voeren op hydraulische
leiding of delen, nagaan of er geen restdruk op de
installatie zit. Daarom, nadat men de motor heeft
stilgezet en de parkeerrem heeft ingeschakeld,
op de bedieningshendel van de verdelers werken
(alternatief in de werkrichtingen) om de druk van
het hydraulische circuit te ontladen.
De hoge druk leidingen mogen enkel door
bevoegd personeel vervangen worden.
Onzuiverheden die in het gesloten circuit
gaat circuleren kunnen het stukgaan van de
transmissie veroorzaken.
Het gemachtigde personeel dat op het hydraulische
circuit werkt moet eerst de omstaande ruimte
zorgvuldig schoonmaken.
HET MILIEU
RESPECTEREN
De behandeling en verwijdering van gebruikte
olie kan door plaatselijke of nationale normen
geregeld zijn. Neem contact op met erkende
verzamelcentra.
Om een willekeurige ingreep binnen de motorruimte
uit te voeren moet de beschermkap geopend
worden.
De koffer is voorzien van pneumatische schokbrekers
die hem lichter maken en in stand houden.
Daarom:
• Motor uitdraaien en parkeerrem inschakelen;
• Het slot van de koffer met sleutel losdraaien om
de haak vrij te maken en koffer te openen.
Bedieningsanleiding
Onderhoud
Voorzichtig benaderen. Sommige
delen van de motor zouden zeer
heet kunnen zijn. Handschoenen ter
bescherming gebruiken.
Inrijden ________________________________ Geen
Reiniging ________________________ Elke 10 uur
Vervanging externe patroon ________ Elke 500 uur
Vervanging interne patroon ________Elke 1000 uur
ATTENTIE
Bedieningsanleiding
Onderhoud
INRICHTING VOOR DE MOTOR AFKOELING
Eerste Editie - Derde Druk
Als de koelvloeistof warm is, staat de installatie
onder druk. Met warme motor draai zorgvuldig en
langzaam de dop van de radiator los, zonder hem
helemaal te verwijderen, om de druk af te laten
voeren. Bescherm de handen met handschoenen
en houd het gezicht op een afstand.
• Verifieer wekelijks, alvorens het werk te beginnen
(dus als de vloeistof koud is), het niveau van de
koelvloeistof in het bakje A
• Indien nodig met schoon water of met een
antivries middel, in de dop B, bijvullen.
• De vloeistof moet om de twee jaar worden
vervangen.
Om de vloeistof helemaal af te voeren:
- Wacht dat de motor afkoelt
- Draai de dop C aan de onderzijde van de
radiator los. Laat vervolgens de vloeistof in
een speciale houder wegvloeien.
- Na het ledigen, de dop C weer monteren en
een nieuw antivries middel in de radiator doen,
neem de volgende verhouding 50% water 50%
antivries middel in acht. Deze verhouding is
geschikt voor temperaturen tot -38°C.
• Maak dagelijks het radiator rooster schoon met
een harde kwast of met perslucht, met een max.
druk van 6 bar.
De machine wordt geleverd met een antivries middel
in de verhouding 50% water en 50% antivries
Heel fijne, onder druk staande hydraulische
oliestraaltjes kunnen in de huid dringen. Gebruik
de vingers niet om eventueel verlies op te nemen,
maar gebruik een stuk karton.
Visueel het hydraulische oliepeil nakijken op
oliepeilstok A op de tank.
Indien nodig, olie toevoegen in dop B.
TUSSENTIJD BEMIDDELING
Inrijden
____________ Binnen de eerste 10uur
Gewoon
______________________Elke50uur
VERVANGING VAN DE HYDRAULISCHE
OLIE
1 Stop de machine op een vlak oppervlak,
controleer dat de parkeerrem ingevoerd is.
2 Verwijder de drukresten uit hydraulisch circuit.
3 Plaats een geschikte houder onder de afvoerdop
C aan de onderzijde van de tank om olielekkages
op te vangen.
4 Verwijder de afvoerdop C van de olie en laat de
olie wegvloeien in de houder.
5 Monteer de dop voor de afvoer C van de olie weer
terug.
6 Doe er nieuwe olie in, controleer of deze
overeenkomt met de aanbevolen olie, vul tot de
peil A.
TUSSENTIJD BEMIDDELING
Inrijden
_____________________________ Geen
De behandeling en verwijdering van gebruikte
olie kan door plaatselijke of nationale normen
geregeld zijn. Neem contact op met erkende
verzamelcentra.
Om de filterpatroon van de hydraulische olie te
vervangen handel op de volgende wijze:
1 Stop de machine op een vlak oppervlak,
controleer dat de parkeerrem ingevoerd is
2 Plaats een geschikte houder onder de filter om
olielekkages op te vangen.
3 Draai de deksel van de filter los om de patroon
A
te bereiken.
4 Verwijder en vervang de patroon, reinig en smeer
zorgvuldig de zitting en de pakking.
5 Monteer de deksel van de filter weer terug en
maak hem vast.
.
Eerste Editie - Derde Druk
De patroon van de hydraulische olie moet
vervangen worden zo gauw controlelampje 6.7
in de cabine gaat branden (zie par. Bedieningen en Besturingen).
Filterelementen van hydraulische olie kunnen
in geen geval weer gebruikt worden, ook
niet na wassen of schoonmaken. Zij moeten
dus telkens vervangen worden door nieuwe
filterelementen, van het type zoals door de
fabrikant aangeraden.
De behandeling en verwijdering van gebruikte
olie kan door plaatselijke of nationale normen
geregeld zijn. Neem contact op met erkende
verzamelcentra.
Elke zes maanden het luchtfilter van de cabine
schoonmaken en, indien de mazen van het filter
kapot of beschadigd zijn, het patroon onmiddellijk
vervangen.
1 Voor de reiniging of vervanging van het
patroon:
- Stop de motor en controleer dat de parkeerrem
ingevoerd is.
- Verwijder het filter A uit de betreffende ruimte,
bereikbaar vanuit de binnenzijde van de
cabine.
- Reinig de binnenkant van het filterlichaam.
- Maak de filterpatroon schoon door deze
tegen een houten plank te kloppen. Indien
deze beschadigd is met een nieuw onderdeel
vervangen.
Bedieningsanleiding
Onderhoud
Vermijd absoluut het gebruik van perslucht op
de filters en de reiniging ervan met water en/of
oplosmiddelen.
Alvorens het smeervet in de doorsmeerders
te spuiten, deze grondig schoonmaken om te
vermijden dat slijk, stof e.d. zich met het vet
zouden mengen en zodoende de uitwerking van
de doorsmering zouden verminderen of zelfs
totaal annuleren.
Alvorens nieuw smeervet in de telescopische arm
te brengen, deze grondig schoonmaken.
Om de wagen efficiënt en langer werkend te houden,
regelmatig insmeren.
Met een pompje het smeervet in de doorsmeerders
spuiten.
Het insmeren stoppen zodra het vet langs de spleten
naar buiten komt.
Op de tekening zijn de insmeer punten aangeduid
waar men:
- met symbool zijn de, met een pomp, te
smeren punten aangegeven
- met symbool zijn de, met een penseel,
te smeren punten aangegeven.
TUSSENTIJD BEMIDDELING
Inrijden
_____________________________ Geen
Gewoon
______________________Elke10uur
ATTENTIE
Smeer de telescopische schuifonderdelen en de
draaipen van de telescopische arm in uitsluitend
met PTFE INTERFLON FIN GREASE LS 2, volgens
de volgende onderhoudstijden:
• Na de eerste 50 werkuur (1 week)
• Na de eerste 250 werkuur (1 maand)
• Iedere 1000 werkuur (6 maanden)
Verwijder de oude vetlaag van de arm en breng
vervolgens een dunne laag vet aan op de zone
waarop de glijblokken bewegen.
Te sterk gespannen of oververhitte banden
kunnen ontploffen.
Eerste Editie - Derde Druk
Op nieuwe wagens, of telkens er een wiel wordt
afgehaald of vervangen, het vastzitten van de
wielschroeven elke 2 uur controleren tot compleet
geregeld.
Aanspanmoment: 400 N/m.
Bij het vervangen van banden, enkel maten uit
het boekje voor het wegverkeer gebruiken.
Niet snijden of lassen op wielbanden. Voor
herstellingen zich wenden tot een gespecialiseerde
technicus.
RIGHT WAY
JUIST
WRONG WAY
FOUT
Om de banden op te pompen of te vervangen, zich
aan de gegevens van onderstaande tabel houden:
GTH-4518 ER
GTH-6025 ER
GTH-4020 ER
Afmetingen
(voor en
achter
)
P.R. (
vracht-
opgave)
Velg
445/65 22.518 - 19.5
169 F16 pr
14x22.514x19.5
Wielplaat10 gaten DIN 70361
Druk
bar/Psi
8/1165.5/80
TUSSENTIJD BEMIDDELING
Inrijden
____________ Binnen de eerste 10uur
Gewoon
____________________ Elke250uur
REMMEN
Voor elke anomalie op het remsysteem (opnemen
en/of vervangen van remschijven) zich wenden tot
de Technische Assistentie Service TEREXLIFT of
een bevoegde TEREXLIFT centrum.
Tijdens het gebruik van de wagen is het mogelijk
dat op de onderlinge ordelijn van de wielen op
voor- en achterassen veranderingen ontstaan.
Dit kan veroorzaakt worden door olieverlies op
wieldraaicircuits, maar ook door bv. wieldraai aan
te zetten op beide assen wanneer voorwielen niet
op juiste lijn staan met achterwielen.
Om dit te vermijden, is het aan te raden, in plaats
van te vertrouwen op visueel nazicht:
Elke boomsectie bezit regelbare schaatsen aan de
vier zijden van het profiel. Deze schaatsen zitten
vast, zowel aan het vaste, als aan het mobiele deel
van elke boom.
Alle schaatsen zijn regelbaar met tussenstandsvullingen,
op aanvraag door TEREXLIFT leverbaar.
Regeling schaatsen:
• Schroeven die de gidsen fixeren wegnemen
of losdraaien volgens dikte (met of zonder
knoopsgaten).
• De gewenste dikte bijvoegen.
• Indien de overblijvende dikte v/d schaats
onvoldoende is of in ieder geval dicht bij de
maximale slijtagedikte, de schaats vervangen.
• Schroeven vastdraaien met een dynamometrische
sleutel en rekening houdend met de hieronder
aangewezen waarden.
Eerste Editie - Derde Druk
Setting van de schaatsschroeven volgens de
diameter van de schroef
Schroeven M10 Nm 30
Schroeven M14 Nm 50
Settingdruktes hoger dan aangeduid kunnen
het stukgaan van de schaats of van de blokkeer
-fitting veroorzaken.
De schaatsen moeten vervangen worden wanneer
de dikte van het plastiek materiaal gelijk of
inferieur is aan 1 mm t.o.v. de ijzeren blokkeer
Indien de sensoren afwijkingen vertonen, of
helemaal niet functioneren, wegens het losraken
van de blokkeer schijfmoeren, moeten deze opnieuw
geplaatst worden:
1 Maak de moeren A voor de bevestiging van de
sensor B iets los.
2 Plaats het mobiele onderdeel C van de machine
bestuurd door de sensor, dichtbij de sensor.
Regel de benadering van de sensor aan het
onderdeel zodat het controlelampje D aangaat.
3 Breng de sensor nog dichter bij, 1÷2 mm.
Maak de blokkeermoer van de sensor en de
betreffende tegenmoer vast zonder te forceren.
De machine is voorzien van de volgende
benaderingssensoren:
E N° 1 sensor ontkoppeld toren cilinder
F N° 1 aanwezigheidssensor blokkering toren