De branders VG 1.40/55/85/105 zijn
erop berekend aardgas en propaan te
verbranden met geringe emissie van
schadelijke stoffen. In opbouw en functie
zijn de branders conform EN676. Ze zijn
geschikt voor uitrusting van iedere
volgens EN303 ontworpen
warmteproducerende uitrusting resp.
van heteluchttoestellen conform DIN
4794 of DIN 30697 binnen hun
vermogensbereik. Voor iedere andere
vorm van gebruik is de toestemming
vereist van ELCO. De montage, de
inwerkingstelling en het onderhoud
mogen alleen door erkende vaklui
worden uitgevoerd, waarbij de van
kracht zijnde richtlijnen en voorschriften
in acht moeten worden genomen.
Branderbeschrijving
De branders VG 1.40/55/85/105 zijn
enkeltraps, volautomatisch werkende
branders in monoblokuitvoering. De
speciale constructie van de branderkop
maakt een verbranding mogelijk met
hoog rendement en met geringe emissie
van schadelijke stoffen. Volgens de
testen van EN676 worden de waarden
van de strengste emissieklasse 3
gerespecteerd, alsook de vereisten van
de nationale milieuwetgeving:
AT: KFA 1995, FAV 1997
CH: LRV 2005
DE: 1.BImSChV
NL: EN676, Emissieklasse 3
Afhankelijk van de afmetingen en
belasting van de verbrandingsruimte en
van het verbrandingssysteem
(driekanaalsketel, ketel met omgekeerde
vlam) kunnen afwijkende
emissiewaarden worden bereikt. Voor de
opgave van garantiewaarden moeten de
voorwaarden voor het meettoestel,
toleranties en luchtvochtigheid in acht
worden genomen.
Leveromvang
In de verpakking van de brander
bevinden zich:
1 Gasaansluitflens
1 Compacte gasblok met gasfilter
1 Branderflens met isolatiering
1 Zakje met bevestigingsonderdelen
1Etui met Technische Documentatie
Voor een veilige, milieuvriendelijke en
energiebesparende werking moeten de
volgende normen in acht worden
genomen:
EN 676
Aangeblazen gasbranders
EN 226
Aansluiting van branders met
olieverstuiving en aangeblazen
gasbranders aan warmteproducerende
uitrusting.
EN 60335-2
Veiligheid van elektrische apparaten
voor huishoudelijk gebruik
Gasleidingen
Voor het leggen van de gasleidingen en
armaturen moeten de algemene
installatievoorschriften en -richtlijnen in
acht worden genomen, alsook de
nationale regelgeving:
CH: - SVGW-gasrichtlijn G1
- EKAS Form.1942 propaangas richtlijn, Deel 2
- Voorschriften van de kantonnale
instanties (z.B brandweer voorschriften)
DE: - DVGW-TVR/TRGI
Plaats van opstelling
De brander mag niet worden opgesteld
in ruimten met agressieve dampen
(bijvoorbeeld haarspray,
perchloorethyleen, tetrachloorkoolstof),
sterke stofbelasting of hoge
vochtigheidsgraad (washok
bijvoorbeeld). Er moet een opening voor
luchttoevoer aanwezig zijn, met:
DE: tot 50 kW: 150 cm
voor elke volgende kW: + 2,0 cm
CH: QF [kW] x 6= ...cm2; min. echter
Plaatselijke voorschriften kunnen leiden
tot afwijkingen.
200cm
2
.
10/2016 - Art. Nr. 4200 1016 3901A2
Pagina
Voor schade, om de volgende
redenen ontstaan, sluiten wij garantie
uit:
- ongepast gebruik
- foutieve montage of reparatie door
kopers of derden, inclusief gebruik van
onderdelen van andere constructeurs.
Overdracht en gebruiksaanwijzing
De installateur van de branderinstallatie
dient de gebruiker van de installatie,
uiterlijk bij de oplevering, een
bedienings- en onderhoudshandleiding
te geven. Deze dient in de
plaatsingsruimte van de verwarmer
duidelijk zichtbaar te worden
opgehangen. Het adres en
telefoonnummer van de dichtstbijzijnde
klantenservice moet daarop worden
ingevuld.
Aanwijzing voor de exploitant
De installatie moet jaarlijks ten minste
een keer worden geïnspecteerd door
een vakman. Om ervoor te zorgen dat
zulks niet wordt vergeten, verdient het
aanbeveling een onderhoudscontract te
sluiten.
2
2
nl
Overzicht
Branderbeschrijving
A1Branderautomaat
A4Display
B10 Ionisatiebrug
F6Luchtpressostaat
GPSluiterschijf voor propaangas
M1Elektromotor
pLLuchtdruknippel
T1Ontstekingstransformator
3Gasblokaansluitflens
5Bevestigingsschroeven voor
De compacte eenheid met geïntegreerde gasdrukregeling VR 4625 is
geschikt voor de werking van enkeltraps
aangeblazen gasbranders.
Het compacte gasblok is geregistreerd
onder nummer: CE-0063AP3090
Technische gegevens
Ingangsdruk 15-60mbar
Omgevingstemperatuur0 tot +60° C
Spanning230 V/50 Hz
Opgenomen vermogen19W
BeschermingsgraadIP40
GasaansluitingRp 1/2"
Werkingsprincipe
Bij het aanleggen van de spanning aan
de magneetspoel opent ventiel Y12 en
ventiel Y13. De ventielzittingen worden
door een fijn zeef aan de inlaat
beschermd tegen vervuiling. De
ingebouwde drukregelaar regelt de
gewenste uitgangsdruk.
De vereiste instelwaarden voor:
- Gaspressostaat
- Gasdrukregelaar
- Startgasdruk (MB-DLE407)
kunnen via de bijstelschroeven worden
ingesteld. Ingangs- en uitgangsdruk
kunnen aan de meetnippels worden
gemeten.
F4Pressostaat (instelschroef
onder de kap)
Y12Veiligheidsventiel
Y13Hoofdventiel
2Elektrische aansluiting
tussenruimte van de ventielen
119pBr Meetnippel gasuitgang
10/2016 - Art. Nr. 4200 1016 3901A4
De compacte eenheid met geïntegreerde gasdrukregeling MB-DLE 407 is
geschikt voor de werking van enkeltraps
aangeblazen gasbranders.
Het compacte gasblok is geregistreerd
onder nummer: CE-0085AP3156
Technische Gegevens
Ingangsdruk 13-360mbar
Omgevingstemperatuur -15 tot +60° C
Spanning230 V/50 Hz
Opgenomen vermogen46W
BeschermingsgraadIP54
GasaansluitingRp 3/4"
nl
Werking
Fasen werkingsverloop:
1: Geen spanning
2: spanningsvoeding aanwezig, geen
warmteverzoek
3: Warmteverzoek, controle luchtpres-
sostaat ruststand
4: Motor ingeschakeld, controle luchtdruk
5: Eerste fase dichtheidstest
6: Testtijd 1 (tussenruimte ventielen
drukloos)
7: Tweede fase ventieltest
8: Testtijd 2 (tussenruimte ventielen gevuld)
9: Voorventilatie
9': Voorontsteking, activering parasietlicht-
De gasbranderautomaat TCG 1xx stuurt
en bewaakt de aangeblazen brander.
Door het microprocessorgestuurde
programmaverloop worden uiterst
stabiele tijden bereikt, die onafhankelijk
zijn van schommelingen in netspanning
en omgevingstemperatuur. De
branderautomaat is berekend op
onderspanning, daardoor komt de
werking van de installatie ook bij hevige
spanningsdalingen niet in gevaar. Als de
netspanning onder de vereiste
minimumwaarde ligt, schakelt de
automaat uit zonder storingssignaal.
Nadat weer een normale spanning is
bereikt, start de automaat weer
automatisch.
Vergrendeling en ontgrendeling
De automaat kan via de ontstoringsknop
R worden vergrendeld (in
storingstoestand gebracht) en worden
ontgrendeld (uit storingstoestand
gehaald), op voorwaarde dat
netspanning voorhanden is aan de
automaat.
Voor het in- of uitbouwen van de
automaat moet het apparaat
spanningsvrij worden gemaakt. De
automaat mag niet geopend of
gerepareerd worden.
Ontstekingstranformator ingeschakeld
vlam aanwezig
10/2016 - Art. Nr. 4200 1016 3901A5
Werking
1:Geen spanning
2:Elektrische voeding aanwezig,
geen verzoek om verwarming
3:Verzoek om verwarming, controle
van de ruststand van de luchtdrukbewaker
4:Motor gevoed, controle van de
luchtdruk
5:Voorventilatie
5':Voorontsteking, activering van de
vreemd lichtbewaking
6:Vlamvorming, veiligheidstijd
7:Tijd van de naontsteking
8:Werking
9:Stoppen van de brander
10:Stoppen van de regeling
VG1
Branderautomaat TCG 1xx
zonder functie TC
De knop R
indrukken tijdens
...
… 1 seconde ... Ontgrendelen van de
… 2 seconden... Vergrendelen van de
… 9 seconden... Wissen van de statis-
A4Scherm
BP1 Drukknop 1
Opvraging: Storingscode
BP2 Drukknop 2
Opvraging: Waarden
SymboolNaam
Wacht op warmteverzoek
Wacht op luchtpressostaat bij branderstart
Brandermotor ingeschakeld
Ontstekingstranformator ingeschakeld
… veroorzaakt ...
automaat
automaat
tieken van de
automaat
De gasbranderautomaat TCG 1xx stuurt
en bewaakt de aangeblazen brander.
Door het microprocessorgestuurde
programmaverloop worden uiterst
stabiele tijden bereikt, die onafhankelijk
zijn van schommelingen in netspanning
en omgevingstemperatuur. De
branderautomaat is berekend op
onderspanning, daardoor komt de
werking van de installatie ook bij hevige
spanningsdalingen niet in gevaar. Als de
netspanning onder de vereiste
minimumwaarde ligt, schakelt de
automaat uit zonder storingssignaal.
Nadat weer een normale spanning is
bereikt, start de automaat weer
automatisch.
Vergrendeling en ontgrendeling
De automaat kan via de ontstoringsknop
R worden vergrendeld (in
storingstoestand gebracht) en worden
ontgrendeld (uit storingstoestand
gehaald), op voorwaarde dat
netspanning voorhanden is aan de
automaat.
Voor het in- of uitbouwen van de
automaat moet het apparaat
spanningsvrij worden gemaakt. De
automaat mag niet geopend of
gerepareerd worden.
Bij het voor de eerste maal inschakelen,
na een stroomonderbreking of een
uitschakelen in storingstoestand, na
gasgebrek of na 24 uur stilstand wordt
vóór de start van de brander een lektest
van de gasventielen doorgevoerd terwijl
de ventilatormotor draait. Na de
afdichtingscontrole begint de
voorventilatietijd van 24 sec.
Werkingsfunctie
(Branders zonder functie TC)
Bij de eerste in bedrijfstelling, na
stroomuitval of het in werking komen
van de beveiliging, na een onderbreking
van de gastoevoer of na stilstand van 24
uur begint een voorventilatietijd van
24 sec.
Tijdens het voorspoelen wordt
- de ventilatordruk bewaakt
- de verbrandingskamer bewaakt op
vlamsignalen.
Na afloop van de voorspoeltijd
- wordt de ontsteking aangekoppeld
- wordt het hoofd- en
veiligheidsmagneetventiel geopend.
- Brander start
Bewaking
De vlam wordt bewaakt door een
ionisatiesonde. De sonde is geïsoleerd
op de gaskop gemonteerd en voert door
de stuwschijf naar de vlamzone. De
sensor mag niet in elektrisch contact
komen met geaarde onderdelen. Als er
tussen sonde en brandermassa
kortsluiting optreedt, schakelt de
brander op storing.
Bij branderwerking ontstaat in de
gasvlam een geïoniseerde zone,
waardoor een gelijkgerichte stroom van
de sonde naar de brandermond stroomt.
De ionisatiestroom moet ten minste 8 µA
bedragen.
Veiligheidsfuncties
- Als zich bij de start van de brander
(toelating gastoevoer) geen vlam
vormt, dan wordt na afloop van de
veiligheidstijd van max. 3 seconden
de brander uitgeschakeld en het
gasventiel wordt gesloten.
- Bij een verdwijning van de vlam
gedurende de werking wordt de
gastoevoer binnen een seconde
onderbroken. Er wordt dan een
nieuwe start uitgevoerd. Als de
brander start, wordt de werking
voortgezet. In tegengesteld geval
volgt een uitschakelen in
storingstoestand.
- Bij gebrek aan lucht gedurende de
voorventilatie of de werking volgt
uitschakelen in storingstoestand.
- Bij gasgebrek gaat de brander niet in
werking of wordt uitgeschakeld. Er
volgt een wachttijd van 2 minuten.
Daarna wordt nog een startpoging
uitgevoerd. Als daarna geen gasdruk
voorhanden is, volgt nog een wachttijd
van 2 minuten. De wachttijd kan alleen
door een spanningsonderbreking van
de brander worden gereset.
Wachttijden: 3 x 2 min, daarna 1 uur
Bij uitschakelen van de regeling
- De regelthermostaat onderbreekt het
warmteverzoek
- De gasmagneetventielen gaan dicht
- De vlam dooft
- Ventilatormotor blijft in werking
gedurende beperkte tijd (14 sec)
- De lekkagetest van de ventielen wordt
uitgevoerd
De branderflens 3 is voorzien van
langwerpige gaten en kan worden
gebruikt voor een diameter van de
gatencirkel gaande van 150 tot 170 mm.
De afmetingen voldoen aan EN 226. De
flensdichting voor de brander en de
bevestigingsschroeven worden samen
met de brander geleverd.
Door verschuiven van buizensteun 2 op
de branderbuis kan de insteekdiepte van
de menginrichting worden aangepast
aan de afmetingen van de
verbrandingsruimte. De insteekdiepte
blijft ongewijzigd bij het in- en uitbouwen.
Via de buishouder 2 wordt de brander
aan de aansluitflens en dus aan de ketel
Gasverzorging
De diameter van de gasleidingen moet
dusdanig worden gekozen, dat de
drukverliezen niet meer dan 5% van de
netdruk bedragen.
Montage van het gasblok
• De doppen op A, B en C verwijderen.
• Controleren of ringafdichting J1
aanwezig is en correct op de flens C
ligt.
• Gasblok rechts of links bevestigen (zie
hieronder voor andere
inbouwstanden).
Montage gasdiafragma D (VG1.40)
(zie tabel aan de rechterkant)
• Gaskogelkraan voor het gasblok
installeren.
bevestigd. De verbrandingsruimte wordt
hierdoor dicht afgesloten.
Inbouwen:
• Aansluitflens 3 met schroeven 4 aan
de ketel bevestigen.
• Buizensteun 2 op branderbuis
monteren en met schroef 1
bevestigen. Schroef 1 met een
aanspanmoment van max. 6 Nm
vastdraaien.
• Brander enigszins draaien, in de flens
invoeren en met schroef 5 bevestigen.
Uitbouwen:
• Schroef 5 losdraaien.
• Brander uitdraaien en uit de flens
trekken.
Aanwijzing
Er moet voldoende plaats worden
voorzien om bij de verschillende
instelpunten te kunnen komen. De
gasverzorgingsleiding moet grondig
worden ontlucht. Alle verbindingen
moeten worden gecontroleerd op
dichtheid.
Gebruik diafragma D
BranderGassoortDiafragma
VG 1.40Aardgaszilver Ø 6,7 mm
Propaangas zwart Ø 4,5 mm
VG 1.55/
85/105
Aardgas
Propaangas
Voor een montage in omgekeerde
positie moet de connector van de gasdrukregelaar anders gemonteerd zijn.
Verwijder daartoe de V-schroef, haal
het binnengedeelte van de connector
gedeeltelijk uit, laat het een kwartslag
tegen de klok in draaien en monteer
alles terug.
Voor een montage in omgekeerde
positie moet de weergave omgekeerd
worden. Ga daartoe als volgt te werk
terwijl de brander in bedrijf is:
De knoppen BP1 en BP2 tegelijkertijd
ingedrukt houden tot u de verandering
opmerkt.
Toegestane inbouwstanden van de
gasventielen
10/2016 - Art. Nr. 4200 1016 3901A10
nl
Montage
VR4625
MB-DLE 407
Werking met propaan
Elektrische aansluiting
Instelling van de ionisatiesonde en de
onstekingselektrode
Zie afbeelding
Tekening 1 :
Standaardinstelling
Tekening 2 :
Instelling van de branderkop voor
oudere
verwarmingsketels met tendens tot
CO-uitstoot
• De twee schijven C tussen de stuw-
schijf A en het aardgasdiafragma D
monteren.
Werking met propaan
Voor werking met propaan moet het
aardgasdiafragma worden vervangen
door het propaandiafragma dat op de
basisplaat is bevestigd.
Hiervoor:
• Gaskop demonteren (zie onderhoud).
• Stuwschijf D losdraaien en het
aardgasdiafragma verwijderen.
• Propaangasdiafragma GP met
gravering naar boven installeren en
de stuwschijf vastschroeven.
• Gaskop weer monteren.
Elektrische aansluiting tussen brander
en ketel
De elektrische installatie en de werkzaamheden voor de aansluiting mogen alleen
door een erkend gespecialiseerd elektrotechnicus worden uitgevoerd. Daarbij
dienen de geldende voorschriften en bepalingen in acht te worden genomen.
Deze brander omvat elektronische componenten; we raden aan vóór de installatie
een automatische differentieelschakelaar
van het type A te voorzien om zwerfstromen met een gelijkstroomcomponent op te
sporen.
• Controleren of de netspanning met de
opgegeven bedrijfsspanning van 230 V 50 Hz overeenstemt.
• Veiligheidszekering van de brander:
10 A.
10/2016 - Art. Nr. 4200 1016 3901A11
De elektrische potentiaal van de nulleiding moet identiek zijn aan die van de
aardleiding. Als dat niet zo is, moet de
elektrische voeding van de brander gerealiseerd worden met een scheidingstransformator gevolgd door de aangewezen
beveiligingen (zekering en differentieelschakelaar 30 mA).
Brander en generator (ketel) worden met
elkaar verbonden via een 7-polige stekkerverbinding 1.
Voor een correcte werking van de
brander dient u de polariteit van de
geleiders bij de aansluiting van de
7P-stekker te respecteren.
De brander moet van het net gescheiden
kunnen worden met behulp van een meerpolige scheidingsinrichting die conform de
geldende normen is.
Het veiligheidshoofdgasventiel (ter
plekke aan te brengen) wordt op de
stekker
Elektrische aansluiting compacte
brandereenheid
• De verbinding met de compacte
gaseenheid wordt gerealiseerd via
twee stekkers die aan de klemmenrij
van de brander voorbekabeld zijn.
• Stekker
overeenkomstige apparaatstekkers
van de compacte gaseenheid
aansluiten en met de schroeven
borgen.
Stekker
Stekker
C
aangesloten.
A
en B aan de
A
: Gaspressostaat
B
: Gasventiel
Inwerkingstelling
Testen voor de inwerkingstelling
Ionisatiestroommeting
Testen voor de inwerkingstelling
Voor de inwerkingstelling van de
brander moeten volgende testen en
controles worden uitgevoerd.
- Werkingsvoorschriften van de
fabrikant van de warmteproducerende
uitrusting
- Instelling van
- Temperatuurregelaar
- Drukregelaar
- Begrenzer
- Veiligheidsschakelaar
- Gasaansluitingsdruk min. 20mbar
stroomdruk.
- Dichtheid van de
gasleidingselementen
- Ontluchting van brandstofleidingen
- Open rookgasleidingen, voldoende
toevoer van verse lucht.
Controle programmaverloop van de
brander zonder vlamvorming
De branderautomaat activeert bij het
eerste inschakelen de
dichtheidscontrole. Daartoe moet
gasdruk voorhanden zijn. Om eerst het
volledige programmaverloop zonder
vlamvorming te controleren, na
voltooiing van de dichtheidscontrole het
manuele gasventiel weer sluiten.
Als volgt te werk gaan:
• Manuele afsluiter openen
• De brander starten door de
warmteproducerende uitrusting te
starten
• De uitvoering van de
dichtheidscontrole vervolgens via de
display voortzetten
• Na het openen van het tweede ventiel,
de manuele afsluiter weer sluiten.
• Het programma doorloopt het
uitschakelen in storingstoestand (de
storingslamp brandt) na het einde van
de veiligheidstijd of gasgebrek treedt
op
• Brander spanningsloos schakelen
• De manuele afsluiter weer openen, de
brander weer met spanning voeden,
eventueel ontgrendelen en opnieuw
starten.
Ionisatiestroommeting
De ionisatiestroom kan op de hiertoe
voorziene meetpunten worden
gemeten. Hiertoe de meetbrug B10
verwijderen en een multimeter met een
meetbereik van 0-100µA aansluiten.
De bewakingsstroom moet ten minste
8 µA bedragen.
10/2016 - Art. Nr. 4200 1016 3901A12
Loading...
+ 28 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.