Onderhouds- en gebruiksaanwijzingen
Manuel d’utilisation et entretien
DUCATIMONSTER
MONSTER 620
MONSTER 620DARK
Page 2
Onderhouds- en gebruiksaanwijzingen
DUCATIMON STER
MONSTER 620
MONSTER 620DARK
NL
1
Page 3
NL
2
Page 4
Welkom in de club van de Ducati-liefhebbers, u hebt een
bijzonder goede keuze gemaakt. Wij denken dat u deze
nieuwe Ducati niet alleen als normaal vervoersmiddel zult
gebruiken, maar ook voor lange reizen. Ducati Motor
Holding S.p.A. wenst u dan ook veel rijplezier toe.
Omdat wij ons altijd inspannen voor een steeds betere
service, raadt Ducati Motor Holding S.p.A. u aan deze
eenvoudige voorschriften zorgvuldig na te leven, met
name de voorschriften voor het inrijden van de motorfiets.
Alleen op die manier zult u lange tijd van uw Ducati
genieten.
Voor reparaties en advies kunt u contact opnemen met
een van onze erkende servicecentra.
Wij hebben nu ook een infodienst voor alle Ducatiliefhebbers waar u altijd terecht kunt voor tips en nuttige
raadgevingen.
Veel rijplezier!
Opmerkingen
Ducati Motor Holding S.p.A. kan niet aansprakelijk
worden gesteld voor eventuele fouten die zijn gemaakt
tijdens het samenstellen van deze gebruiks- en
onderhoudsaanwijzingen. Alle informatie in deze
handleiding is bijgewerkt tot op de publicatiedatum. Ducati
Motor Holding S.p.A. behoudt zich het recht voor welke
wijzigingen dan ook aan te brengen aan haar producten die
de technische ontwikkeling noodzakelijk maken.
Gebruik voor de veiligheid, garantie, betrouwbaarheid en
de waarde van uw Ducati motorfiets alleen originele
Ducati onderdelen.
Opgelet
Deze handleiding maakt integraal deel uit van de
motorfiets en dienen aan de nieuwe bezitter te worden
overhandigd als de motor wordt verkocht.
NL
3
Page 5
INHOUD
NL
Aanwijzingen van algemene aard 6
Garantie 6
Symbolen 6
Nuttige informatie voor veilig rijden 7
Rijden met volle bepakking 8
Identificatiegegevens van de motorfiets 9
Bediening van de motorfiets 10
Plaats van de bediening op de motorfiets 10
Dashboard 11
Functies van de LCD-eenheid 12
Antidiefstalsysteem 14
Sleutels 14
Codekaart 15
Het antidiefstalsysteem uitschakelen met de gashendel 16
Sleutels laten bijmaken 17
Contactschakelaar en stuurslot 18
Stuurschakelaar links 19
De koppelingshendel 20
Chokehendel 21
Stuurschakelaar rechts 22
4
De draaibare gashendel 23
De remhendel van de voorrem 23
Het pedaal voor de achterrem 24
Het koppelingspedaal 24
De stand van de koppelingspedaal en achterrem 25
Belangrijkste elementen en mechanismen 26
Plaats van deze elementen op de motorfiets 26
Dop van de brandstoftank 27
Zadelslot en helmhouder 28
Zijstandaard 29
Afstelmechanisme achterste schokdemper 30
Gebruiksvoorschriften 32
Voorzorgsmaatregelen tijdens de inrijperiode 32
Uit te voeren controles voor het starten 33
De motor starten 34
De motorfiets starten en ermee rijden 36
Remmen 37
De motorfiets stilzetten 38
Brandstof tanken 38
Parkeren 39
Bijgeleverde accessoires 40
Belangrijkste gebruiks- en
onderhoudswerkzaamheden 41
Optillen van de brandstoftank 41
Vervangen van het luchtfilter 42
Controle rem- en koppelingsvloeistofpeil 43
Page 6
Controle van de slijtage van de remblokken 44
De scharnierpunten smeren 45
De gaskabel afstellen 46
De accu opladen 47
De transmissieketting spannen 48
De ketting smeren 49
De lampjes vervangen 50
De hoogte van de koplamp afstellen 53
Banden 54
Het motoroliepeil controleren 56
De bougies reinigen en vervangen 57
De motor reinigen 58
De motor een lange tijd niet gebruiken 59
Belangrijke waarschuwingen 59
Geheugensteuntje voor periodieke
onderhoudsbeurten 71
NL
5
Page 7
AANWIJZINGEN VAN ALGEMENE AARD
NL
Garantie
In uw eigen belang en voor de garantie en
betrouwbaarheid van dit product, raden wij nadrukkelijk
aan een Ducatidealer te raadplegen voor alle handelingen
die bijzondere technische deskundigheid vereisen.
Ons uiterst gespecialiseerd personeel beschikt over alle
apparatuur die nodig is voor perfect uitgevoerde reparaties
en onderhoudsbeurten en gebruikt alleen originele Ducati
onderdelen die altijd passen en garant staan voor een
motorfiets die altijd perfect rijdt en lang meegaat.
Bij alle Ducati motorfietsen hoort een Garantieboekje. De
garantie is niet geldig voor motorfietsen die worden
gebruikt voor wedstrijden. In de geldigheidsperiode van de
garantie mag er aan geen enkel component worden
geknoeid en mag niets worden gemodificeerd of
vervangen door andere, niet originele delen. Het niet
nakomen van deze bepaling heeft het onmiddellijk
vervallen van de garantierechten tot gevolg.
6
Symbolen
Ducati Motor Holding S.p.A. verzoekt u vriendelijk deze
gebruiks- en onderhoudsaanwijzingen aandachtig te lezen
om zo vertrouwd te raken met uw motorfiets. Neem bij
twijfel contact op met een Dealer of een Erkende Garage.
De informatie in deze handleiding zal u goed van pas
komen tijdens de rustige en plezierige reizen die Ducati
Motor Holding S.p.A. u toewenst, en de prestaties van uw
motorfiets zullen lange tijd gewaarborgd blijven. In dit
boekje staat informatie die van bijzonder belang kan zijn:
Opgelet
Het niet naleven van deze voorschriften kan
gevaarlijke situaties veroorzaken met ernstige, en zelfs
dodelijke, verwondingen tot gevolg.
Belangrijk
Kans op schade aan de motorfiets en/of onderdelen
ervan.
Opmerkingen
Meer informatie over uit te voeren handelingen.
Bij richtingaanduidingen (links en rechts) wordt uitgegaan
van de rijrichting van de motorfiets.
Page 8
Nuttige informatie voor veilig rijden
Opgelet
Lees dit eerst voordat u de motorfiets gebruikt.
Vaak zijn ongevallen te wijten aan rijden zonder ervaring.
Rijd nooit zonder rijbewijs; om met deze motorfiets te
rijden, dient u in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs.
Leen de motor niet uit aan onervaren bestuurders of
mensen die geen geldig rijbewijs hebben.
De bestuurder en de passagier dienen altijd geschikt
kleding en een valhelm te dragen.
Draag geen wijde kleren die in de motor verstrikt kunnen
raken of het zicht kunnen belemmeren.
Zet de motor nooit aan in een afgesloten ruimte. De
uitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid of
zelfs een snelle dood tot gevolg hebben.
De bestuurder en de passagier dienen hun voeten tijdens
het rijden altijd op de voetsteunen te zetten.
Om voorbereid te zijn op elke richtingsverandering en
verandering van het type wegdek, moet de bestuurder zijn
handen altijd aan het stuur houden, terwijl de passagier
zich altijd met beide handen moet vasthouden aan de
framehandgrepen onder het zadel.
Leef de nationale en plaatselijke wettelijke voorschriften
na.
Houd u altijd de snelheidsbeperkingen zoals deze
aangeduid worden en rijd in elk geval nooit sneller dan de
zichtbaarheid, het wegdek en het verkeer toestaan.
Gebruik altijd en op tijd de richtingaanwijzers om aan te
duiden dat u van richting gaat veranderen, afslaat of een
andere rijbaan kiest.
Zorg ervoor dat u altijd goed zichtbaar bent en rijd niet in
de "dode hoek" van de voertuigen die voor u rijden.
Let goed op op kruispunten, als u een privé-terrein of een
parking verlaat of als u op de invoegstroek van de snelweg
rijdt.
Zet de motor altijd uit als u tankt en mors geen benzine op
de motor of op de uitlaatpijp.
Rook nooit tijdens het tanken.
Tijdens het tanken komen dampen vrij die schadelijk zijn
voor de gezondheid. Als brandstofdruppeltjes op uw huid
of kleren komen, was uw huid dan onmiddellijk met water
en zeep en trek andere kleren aan.
Haal de sleutel altijd uit het contact als u de motor ergens
onbewaakt laat staan.
De motor, de uitlaatpijp en de geluidsdempers blijven nog
lang heet.
Opgelet
Het hele uitlaatgedeelte kan warm blijven, ook nadat
de motor is uitgezet; raak het uitlaatgedeelte dus met
geen enkel lichaamsdeel aan, pas goed op en parkeer het
voertuig niet in de buurt van ontvlambare materialen (met
inbegrip van hout, bladeren enz.).
Parkeer de motorfiets zo dat niemand ertegen kan stoten
en zet hem altijd op de zijstandaard.
Parkeer nooit op een ongelijke of zachte ondergrond,
aangezien de motorfiets dan kan omvallen.
NL
7
Page 9
Rijden met volle bepakking
Dit motorvoertuig is ontworpen voor het absoluut veilig
NL
rijden van lange afstanden met volle bepakking.
Het is zeer belangrijk dat het gewicht goed over de
motorfiets verdeeld is om de motorfiets veilig te kunnen
manouvreren en niet in moeilijkheden te komen bij
plotselinge stuurbewegingen of op slecht wegdek.
Informatie omtrent de lading
Het totale gewicht van het motorvoertuig tijdens het
rijden, met bestuurder, passagier, bagage en extra
accessoires mag niet meer bedragen dan:
390 kg
De zwaarste bagage of accessoires dienen zo laag
mogelijk en zo veel mogelijk in het midden van het
voertuig te worden vastgemaakt.
Maak de bagage stevig vast op de motorfiets; bagage die
niet goed is vastgemaakt, kan de motorfiets uit zijn
evenwicht brengen.
Maak geen zware of grote voorwerpen vast aan het stuur
of het voorste spatbord, omdat dit de motorfiets gevaarlijk
uit zijn evenwicht brengt.
Steek geen lading tussen de frameconstructie aangezien
deze verstrikt kan raken in bewegende delen van de
motorfiets.
Controleer of de bandenspanning die waarden aangeeft
zoals staat aangegeven op pag.54 en controleer of de
banden in goede staat zijn.
8
Page 10
Identificatiegegevens van de motorfiets
Elke Ducati motorfiets kan worden onderscheiden door
twee identificatienummers op respectievelijk het frame
(afb. 1) en op de motor (afb. 2).
Framenummer
Motornummer
Opmerkingen
Deze nummers geven het model aan en dienen te
worden vermeld bij het bestellen van reserveonderdelen.
NL
afb. 1
afb. 2
9
Page 11
BEDIENING VAN DE MOTORFIETS
NL
1
Opgelet
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd waar de bediening
zit, die dient te worden gebruikt voor het besturen de
motorfiets. Lees de beschrijvingen zorgvuldig door
voordat u de bediening gebruikt.
Plaats van de bediening op de motorfiets (afb. 3)
1) Dashboard
2) De startschakelaar en het stuurslot.
3) Stuurschakelaar links
4) De koppelingshendel
5) Chokehendel.
6) De stuurschakelaar rechts
7) Draaibare gashendel.
8) De remhendel van de voorrem
9) De versnellingspedaal
10)Het pedaal van de achterrem
10
4
8
7
3
6
5
2
9
10
afb. 3
Page 12
Dashboard (afb. 4)
1) Waarschuwingslampje groot licht (blauw).
Dit gaat branden om u ervoor te waarschuwen dat het
groot licht brandt.
2) Lampje richtingaanwijzers (groen).
Gaat branden en knippert zodra een van de
richtingaanwijzers wordt gebruikt.
3) Controlelampje brandstofreserve (geel).
Gaat branden als de reservebrandstof wordt aangesproken
en er dus nog ong. 3 iter brandstof in de tank zit.
4) Lampje vrijloop N (groen).
Gaat branden als de versnelling in zijn vrij staat.
5) Waarschuwingslampje motoroliedruk (rood).
Dit gaat branden om u ervoor te waarschuwen dat er
onvoldoende motoroliedruk is. Het moet gaan branden
wanneer de startschakelaar in de stand ON wordt gezet, maar
moet enkele seconden na het starten van de motor uitgaan.
Soms kan dit lampje even gaan branden als de motor erg
heet is geworden, maar het zou uit moeten gaan als het
aantal toeren toeneemt.
Belangrijk
Gebruik het voertuig niet als dit waarschuwingslampje
blijft branden aangezien u de motor kunt beschadigen.
6) Ambergeel lampje.
Gaat branden en knippert als het voertuig stil staat
(antidiefstalsysteem actief) en wordt ook gebruikt om te
controleren of het antidiefstalsysteem werkt.
Opmerkingen
Als het antidiefstalsysteem is ingeschakeld, blijft dit
lampje 24 uur lang knipperen, waarna het uitgaat maar het
antidiefstalsysteem ingeschakeld blijft.
7) EOBD lampje (ambergeel).
Als dit gaat branden, betekent dit dat de motor geblokkeerd is.
Het gaat na enkele seconden weer uit (meestal na 1.8 - 2 sec.).
8) Snelheidsmeter (km/u).
Geeft de rijsnelheid aan.
a) LCD (1):
- Kilometerteller (km).
Geeft het totaal aantal gereden kilometers aan.
- Dagteller (km).
Geeft de kilometers aan die zijn gereden vanaf de
laatste reset.
9) Toerenteller (min
-1
).
Geeft het aantal toeren per minuut aan van de motor.
b) LCD (2):
- Klok
- Olietemperatuur
7
53
6
7
8
9
10
11
5
4
3
2
1
min-1X1000
¡C
¡F
0
TOT
AMPM
TRIP
1
260
180
¡C
¡F
160
140
89
120
100
80
60
40
20
0
km/h
TOT
AMPM
TRIP
42
200
220
240
b
6
a
afb. 4
11
NL
Page 13
Functies van de LCD-eenheid
Bij het inschakelen (sleutel van OFF naar ON) wordt er een
NL
Check uit van alle instrumenten (wijzers, display,
controlelampjes) zie (afb. 5 en afb. 6).
Functies van de LCD-eenheid (1)
Door op de knop (A, afb. 6) te drukken terwijl de sleutel op
ON staat, verandert de weergave van de dagteller en de
totaalteller.
De dagteller resetten
Als de knop (A, afb. 6) langer dan 2 seconden wordt
ingedrukt als de TRIP functie aan staat (dagteller), wordt
de teller op het display (LCD 1) op nul gezet.
Functies van de LCD-eenheid (2)
Door op de knop (B, afb. 6) te drukken terwijl de sleutel op
ON staat, worden de klok en de olietemperatuur
weergegeven.
De klok instellen:
Druk de knop (A, afb. 6) gedurende minimaal 2 seconden
in.
Stel AM/PM in door knop (A, afb. 6) in te drukken. Toets
(B) indrukken om het uur te kunnen instellen. De toets (A)
herhaaldelijk indrukken om de uuraanduiding te wijzigen.
Toets (B) indrukken om de minutenaanduiding te kunnen
instellen.
Toets (A) indrukken om de minutenaanduiding te wijzigen;
als men deze langer dan 5 seconden ingedrukt houdt,
tellen de minuten sneller. Toets (B) indrukken om het
klokmenu te sluiten.
12
OFF
140
120
100
160
80
60
40
20
0
180
200
220
240
260
km/h
6
7
5
4
3
2
1
0
min-1X1000
8
9
10
11
afb. 5
CHECK
120
140
100
80
60
40
20
0
160
180
200
220
240
260
km/h
¡C
TOT
¡F
AMPM
TRIP
6
7
5
4
3
2
1
0
TOT
AMPM
TRIP
min-1X1000
8
9
10
11
¡C
¡F
2
1
A
B
afb. 6
Page 14
De olietemperatuur
Als de temperatuur van de olie onder 50 °C/122 °F komt,
verschijnt op het display de lettercombinatie "LO"; als deze
hoger dan 170 °C/338 °F wordt, verschijnt de combinatie
"HI".
Controlelampje brandstofpeil
Als het controlelampje van het brandstofpeil gaat branden,
verschijnt op het display het woord "FUEL".
Waarschuwing onderhoud
Na de eerste 1000 km/621 mijl en vervolgens na elke
10.000 km/ 6210 mijl wordt, elke keer als de sleutel op de
ON-stand gezet wordt, gedurende 5 seconden in het
display de melding "MAInt" weergegeven, wat aangeeft
dat het tijd is voor de periodieke onderhoudsbeurt.
Achterverlichting
Als de toets (B, afb. 6) binnen 5 seconden wordt ingedrukt
met de sleutel in de ON-stand, verandert bij elke druk op
de genoemde knop de lichtsterkte van het dashboard.
Opgelet
Bedien het dashboard alleen als de motorfiets
stilstaat.
Bedien voor geen enkele reden het dashboard terwijl u
rijdt.
NL
13
Page 15
Antidiefstalsysteem
Voor een betere beveiliging tegen diefstal is het voertuig
NL
uitgerust met een elektronisch antidiefstalsysteem
(IMMOBILIZER) dat de motor blokkeert en dat
automatisch wordt ingeschakeld telkens als het
instrumentenpaneel wordt uitgezet.
Elke sleutel heeft in de sleutelring een elektronisch
mechanisme dat het signaal verwerkt dat telkens als het
voertuig wordt gestart door een speciale antenne in de
stuurschakelaar wordt uitgezonden. Dit signaal is een
"wachtwoord" dat telkens als de sleutel in het contact
gestoken wordt anders is en waarmee de computer de
sleutel herkent zodat de motor gestart kan worden.
Sleutels (afb. 7)
Samen met het voertuig worden de volgende sleutels
geleverd:
- 1 sleutel A (ROOD)
- 2 sleutels B (ZWART)
Opgelet
Rond de rode sleutel A zit een rubberen bescherming
die belet dat de sleutel in contact kan komen met de
andere sleutels en dus beschadigd raakt. Haal deze
bescherming er niet af, tenzij in geval van nood.
De B-sleutels zijn de normaal te gebruiken sleutels en
dienen voor:
- het starten.
- het openen van de tankdop.
- het afsluiten van het zadel.
14
De A-sleutel heeft dezelfde functies, maar men kan er
andere zwarte sleutels mee wissen en herprogrammeren,
indien nodig.
Opmerkingen
Samen met de drie sleutels wordt ook een plaatje (1)
geleverd waarop het identificatienummer van de sleutels
staat.
Opgelet
Haal de sleutels en het plaatje (1) uit elkaar en bewaar
het plaatje en de A-sleutel op een veilige plaats.
Wij raden bovendien aan slechts 1 van de zwarte sleutels
te gebruiken om de motorfiets te starten.
B
A
1
afb. 7
Page 16
Codekaart
Bij de sleutels hoort ook de CODEKAART (afb. 8) waarop
de elektronische code staat (A, afb. 9), te gebruiken als de
motor blokkeert en dus starten dmv key-on niet mogelijk
is.
Opgelet
De CODEKAART dient op een veilige plaats te
worden bewaard. Wij raden de gebruiker aan altijd de
elektronische code die op de CODEKAART bij zich te
hebben om de motor te deblokkeren door middel van de
starthendelprocedure.
De volgende procedure biedt de gebruiker daarom de
mogelijkheid om, in geval van problemen met het
antidiefstalsysteem, de functie “motor blokkeren” uit te
schakelen, wat wordt weergegeven doordat het
ambergele EOBD-controlelampje (7, afb. 4) gelijktijdig gaat
branden.
Dit kan men alleen als men de elektronische code
(electronic code) kent die op de codekaart staat.
NL
afb. 8
A
afb. 9
15
Page 17
Het antidiefstalsysteem uitschakelen met de
gashendel
NL
1) De sleutel op ON zetten en de gashendel helemaal
opendraaien en in deze stand houden.
Het EOBD-waarschuwingslampje (7, afb. 4) gaat na 8
seconden uit.
2) De gashendel loslaten zodra het EOBD-lampje uitgaat.
3) Het EOBD-lampje zal nu opnieuw gaan branden, maar
knippert. Toets nu de elektronische deblokkeer-code
in die op de CODEKAART staat, die de dealer aan de
klant heeft aflevering van de motor.
4) Tel het aantal keren dat het EOBD-controlelampje (7,
afb. 4) knippert, dat gelijk dient te zijn aan het eerste
cijfer van de geheime code.
De starthendel 2 seconden lang helemaal opendraaien
en dan loslaten. Op deze manier herkent de computer
het cijfer, het EOBD-lampje gaat continu branden en
blijft 4 seconden lang branden. Herhaal de
handelingen totdat alle cijfers zijn ingevoerd.
Wanneer men geen gas geeft, zal het controlelampje
EOBD 20 keer knipperen, vervolgens blijft het branden
en de procedure dient vanaf punt (1) herhaald te
worden.
5) Als de starthendel nu wordt losgelaten en de code is
correct ingevoerd, zal het EOBD-lampje gaan
knipperen om te bevestigen dat de motor niet meer
geblokkeerd is. Het lampje gaat na 4 seconden uit.
16
6) Als de code NIET goed is ingevoerd, blijft het EOBDlampje branden en is het mogelijk de handelingen te
herhalen door de sleutel opnieuw op OFF te zetten en
opnieuw te beginnen bij punt (1).Dit kan een
onbeperkt aantal keer herhaald worden.
Opmerkingen
Als de hendel te snel wordt losgelaten, zal het lampje
weer gaan branden en dient men de sleutel op OFF te
zetten en opnieuw te beginnen vanaf punt (1).
Page 18
Werking
Telkens als de schakelaarsleutel van ON op OFF wordt
gezet, blokkeert het beveiligingsysteem de motor. Op het
moment dat de motor wordt gestart, door de sleutel van
OFF op ON te zetten:
1) gaat, als de code wordt herkend, het controlelampje (6,
afb. 4), op het instrumentenpaneel, kort knipperen; het
beveiligingssysteem heeft de code van de sleutel
herkend en schakelt de motorblokkering uit. Door op de
START-knop (3, afb. 14.1) te drukken, start de motor;
2) blijven het controlelampje (6, afb. 4) of het EOBDlampje (7, afb. 4) branden, als de code niet wordt
herkend. In dit geval is het raadzaam de sleutel eerst
op OFF en dan weer op ON te zetten en, als de
blokkering nog niet uitgeschakeld wordt, dan met de
andere zwarte sleutel proberen te starten.
Als de motor nog niet start, dient men contact op te
nemen met hulpdienst van DUCATI.
3) Als het controlelampje (6, afb. 4) blijft knipperen
betekent dit dat het alarm van het anti-diefstalsysteem
is opgeheven (bijvoorbeeld door het deblokkeren via
de knop). Als de sleutel op OFF en dan weer op ON
wordt gezet, moet het lampje van het systeem weer
normaal gaan werken (zie punt 1).
Opgelet
Hard stoten kan de elektronische onderdelen in de
sleutel beschadigen
Gebruik altijd dezelfde sleutel tijdens de procedure. Als u
een andere sleutel gebruikt, kan het zijn dat het systeem
de sleutelcode niet herkent.
Sleutels laten bijmaken
Als de klant duplicaten van de sleutels nodig heeft, dient
hij zich tot de technische servicecentra van DUCATI te
wenden en alle sleutels die hij nog in zijn bezit heeft met
zich mee te nemen samen met de CODEKAART.
De technische service van DUCATI programmeert (tot een
maximum van 8 sleutels) alle nieuwe en oude sleutels.
De technische service van DUCATI kan de klant verzoeken
te bewijzen dat hij de rechtmatige eigenaar van het
voertuig is.
Sleutelcodes die niet worden overhandigd tijdens de
programmeringsprocedure, worden uit het geheugen
gewist zodat sleutels die eventueel zoek zijn geraakt, niet
meer kunnen worden gebruikt om de motor te starten.
Opmerkingen
Als de motor van eigenaar wisselt, dienen aan hem
ook alle sleutels en de CODEKAART te worden
overhandigd.
17
NL
Page 19
Contactschakelaar en stuurslot (afb. 10)
Deze zit voor de brandstoftank en heeft vier standen:
NL
A) ON: stelt de lichten en de motor in werking;
B) OFF: schakelt de werking van de lichten en de motor uit;
C) LOCK: het stuur is vergrendeld;
D) P: parkeerlicht en stuurslot.
Opmerkingen
Om de contactsleutel in deze laatste twee standen te
zetten, dient men de sleutel in het contact te duwen en er
dan aan te draaien. De sleutel kan uit het contact worden
getrokken in de standen (B), (C) en (D).
18
afb. 10
Page 20
Stuurschakelaar links (afb. 11)
1) Lichtschakelaar met twee standen:
stand = dimlicht aan;
stand = groot licht aan.
2) Knop = richtingaanwijzer met drie standen:
middelste stand = uit;
stand = linksaf;
stand = rechtsaf.
Om de richtingaanwijzer uit te schakelen, drukt u het
hendeltje in zodra deze weer in het midden staat.
3) Knop = claxon.
NL
4) Knop = groot licht.
afb. 11
19
Page 21
De koppelingshendel (afb. 12)
Als de koppelingshendel (1) in werking wordt gesteld,
NL
wordt de transmissie van de motor naar de koppeling, en
dus naar het aandrijfwiel, onderbroken. Het gebruik van
deze handel is zeer belangrijk tijdens alle rijfasen, vooral bij
het starten.
Belangrijk
Als de koppeling op een correcte manier gebruikt
wordt, gaat de motor langer mee en voorkomt u
beschadigingen aan de transmissiedelen.
Opmerkingen
De motor kan gestart worden als hij zijn vrij en op de
standaard staat, of als de motor in zijn versnelling staat
door de koppelingshendel aangetrokken te houden (in dit
geval moet de standaard ingeklapt zijn).
20
afb. 12
Page 22
Chokehendel (afb. 13)
De chokehendel is om het starten met een koude motor te
vergemakkelijken en een groter minimumtoerental toe te
staan na het starten.
Standen van de chokehendel:
A) = niet ingeschakeld;
B) = helemaal ingeschakeld.
De hendel kan op tussenstanden worden gezet om de
motor geleidelijk aan warm te laten lopen (zie pag 34).
Belangrijk
Gebruik de chokehendel niet als de motor warm is.
Niet rijden als de chokehendel is ingeschakeld.
NL
A
B
afb. 13
21
Page 23
Stuurschakelaar rechts (afb. 14.1)
1) Schakelaar MOTOR UIT, met twee standen:
NL
stand (RUN) = rijden;
stand (OFF) = uitschakelen van de motor.
Opgelet
Deze schakelaar dient vooral om de motor snel uit te
kunnen zetten in noodgevallen. Als de motor uit staat, zet
men deze schakelaar weer in stand om het voertuig
weer te kunnen starten
Belangrijk
Als u na het rijden de motor uitzet met de
noodstopschakelaar (1) terwijl de lichten nog branden en
de startsleutel staat nog op ON, kan de accu leeg raken
omdat het licht blijft branden.
2) Knop = motor starten.
22
1
2
afb.
Page 24
De draaibare gashendel (afb. 14.2)
Met de draaibare gashendel (1), aan de rechterkant van het
stuur, opent men de gaskleppen. Als de hendel wordt
losgelaten, keren deze automatisch terug in de
oorspronkelijke minimumstand.
NL
2
1
De remhendel van de voorrem (afb. 14.2)
Als men de hendel (2) in de richting van de gashendel
trekt, remt men met de voorrem. Lichtjes trekken is
voldoende omdat dit mechanisme hydraulisch werkt.
Opgelet
Lees voordat u de bediening gebruikt, de instructies
op pag. 36.
afb.
23
Page 25
Het pedaal voor de achterrem (afb. 15)
Om met de achterrem te remmen, drukt men het pedaal
NL
(1) met de voet in.
Dit is een hydraulisch remsysteem.
Het koppelingspedaal (afb. 16)
De ruststand van het koppelingspedaal is in het midden (N)
waarin hij automatisch terugkeert en kan twee kanten op
bewegen:
naar beneden = het pedaal indrukken voor de 1
ste
versnelling en om terug te schakelen. Bij deze beweging
gaat het waarschuwingslampje N op het
instrumentenpaneel uit;
naar boven = het pedaal naar boven trekken voor de 2
vervolgens de 3
de
, 4de 5de en 6
de
versnelling.
de
en
Elke verplaatsing van het pedaal staat voor maar een
verandering van versnelling.
24
1
afb. 15
6
5
4
3
2
N
1
afb. 16
Page 26
De stand van de koppelingspedaal en achterrem
De stand van de koppelingshendel en de achterrembediening
kan, met betrekking tot de betreffende treeplanken, aan de
behoeften van elke bestuurder worden aangepast.
De stand van de versnellingspedaal kan op de volgende
manier aangepast worden:
de stang (1) vasthouden en de contramoeren (2) en (3)
losdraaien.
Opmerkingen
De moer (2) heeft linkse schroefdraad.
NL
1
Draai stang (1) door middel van een open steeksleutel op
de zeshoekige kant totdat het pedaal op de gewenste
positie staat.
Beide contramoeren tegen de stang vastdraaien.
De positie van de achterremhendel kan op de volgende
manier aangepast worden:
De contramoer (4) losdraaien.
Aan de regelschroef (5) van het pedaal draaien totdat deze
op de gewenste positie staat.
De contramoer (4) vastdraaien.
Controleer, door met de hand op het pedaal te drukken, of
deze een speling van ongeveer 1,5÷2 mm heeft voordat u
ermee remt.
Als de speling niet correct is, past u de lengte van het
pompstangetje op de volgende manier aan:
De contramoer (6) op het pompstangetje losdraaien.
Het stangetje op het gaffeltje (7) aandraaien voor meer
speling en losdraaien voor minder speling.
De contramoer (6) vastdraaien en de speling opnieuw
controleren.
3
2
afb. 17
6
5
7
4
afb. 18
25
Page 27
BELANGRIJKSTE ELEMENTEN EN
MECHANISMEN
NL
Plaats van deze elementen op de motorfiets
(afb. 19)
1) Brandstoftankdop
2) Zadelslot.
3) Pin voor kabeltje van de helmhouder.
4) Passagiershandgreep.
5) Zijstandaard
6) Achteruitkijkspiegeltjes.
7) Regelknoppen voor achterste schokdemper.
8) Tilstang tank.
9) Zadelbedekking (exclusief 620DARK).
10)Borgstang tank.
11)Katalysator
6
11
5
1
7
4
9
2
26
10
8
9
3
afb. 19
Page 28
Dop van de brandstoftank (afb. 20)
Openen
Het beschermkapje (1) openmaken en de sleutel in het slot
steken. De sleutel 1/4 slag naar rechts draaien om het slot
te openen.
De dop optillen.
De dop sluiten
De dop sluiten met de sleutel en deze er goed induwen.
De sleutel naar links draaien totdat het slot weer in zijn
oorspronkelijke stand staat en de sleutel eruit halen Het
beschermkapje (1) op het slot sluiten.
Opmerkingen
De dop kan alleen worden gesloten als de sleutel erin
zit.
Opgelet
Telkens als men getankt heeft (zie pag. 38), dient
men te controleren of de dop goed op zijn plaats zit en op
slot zit.
1/4
OPEN
0
NL
1
afb. 20
27
Page 29
Zadelslot en helmhouder
NL
Openen
De sleutel in het slot steken en naar rechts draaien om het
zadel los te maken. Trek het zadel naar achteren, uit de
voorste grendels.
Achteraan in de ruimte onder het zadel zit de helmhouder
(1) ( zie pag. 40). Steek de kabel door de helm en plaats de
pin (2) aan het uiteinde van de kabel. Laat de helm hangen
en monteer het zadel weer om de helm vast te maken.
Opgelet
Dit mechanisme dient om de helm te beveiligen als
men de motor ergens parkeert. Laat de helm niet op deze
manier vastgemaakt op de motorfiets zitten tijdens het
rijden; de helm kan uw bewegingen tijdens het rijden
belemmeren en u kunt de controle over het voertuig
verliezen.
De dop sluiten
Controleer of alle elementen op hun plaats zitten en goed
zijn vastgemaakt in de ruimte onder het zadel. Plaats de
voorste uiteinden van de zadelbodem onder de houder van
het frame en duw vervolgens op het achterste uiteinde
van het zadel totdat de klik van de slotvergrendeling
hoorbaar is. Controleer of het zadel stevig op het frame
vastzit en haal de sleutel uit het slot.
28
0
1
afb. 21
2
1
afb. 22
Page 30
Zijstandaard (afb. 23)
Belangrijk
Voordat u de zijstandaard gebruikt, controleert u of
het oppervlak waarop u hem wenst te zetten stevig en vlak
genoeg is.
Zachte grond, grind, door de zon verwarmd asfalt
enzovoorts kunnen ervoor zorgen dat de geparkeerde
motorfiets omvalt, met eventuele schade tot gevolg.
Als u op een helling parkeert, dient u het achterwiel altijd
in de richting van de helling die naar beneden gaat te
plaatsen.
Om de zijstandaard open te klappen, drukt u met uw voet
(terwijl u beide handen op het stuur van de motorfiets
houdt) tegen de standaard (1) en duwt u deze helemaal uit.
Laat de motorfiets naar links overhellen om de standaard
op de grond te zetten.
Opgelet
Blijf niet op de motor als deze op de zijstandaard
staat.
Om de zijstandaard in de ruststand in te "klappen"
(horizontaal) zet men de motorfiets recht en duwt men
tegelijkertijd de standaard met de voet naar boven (1).
Opmerkingen
Wij raden aan regelmatig te controleren of het
systeem waarmee de standaard in zijn ruststand blijft
zitten (twee in elkaar gedraaide trekveren) en de
veiligheidssensor (2) goed functioneren.
Opmerkingen
De motor kan gestart worden als hij zijn vrij en op de
standaard staat, of als de motor in zijn versnelling staat
door de koppelingshendel aangetrokken te houden (in dit
geval moet de standaard ingeklapt zijn).
2
1
afb. 23
NL
29
Page 31
Afstelmechanisme achterste schokdemper
De achterste schokdemper is uitgerust met een regelknop
NL
aan de buitenkant, om de gewichtsverdeling van de motor
aan te kunnen passen aan de lading.
De regelknop (1) aan de rechterzijde die overeenkomt met
de onderste bevestiging van de schokdemper aan de
achtervork, stelt de hydraulische rem af in de uitgetrokken
fase (retour).
Door de regelknop (1) naar rechts te draaien wordt de rem
H verhoogd, door de andere kant op te draaien wordt de
rem S verlaagd.
Standaardafstelling:
in de volledig ingeduwde stand draait u (naar rechts) de
regelknop (1) 18 klikken los.
Met de twee ringen (2), aan de bovenzijde van de
schokdemper, wordt de voorspanning van de buitenste
veer afgesteld.
Om de voorspanning van de veer te wijzigen, draait u eerst
aan de bovenste ring. Vervolgens draait u de onderste ring
losser of vaster voor een grotere of kleinere voorspanning.
De STANDAARD lengte van de voorgespannen veer op de
schokdemper is: 157 mm.
2
2
Opgelet
Gebruik een haaksleutel om aan de afstelring van de
voorspanning te draaien. Draai voorzichtig om uw hand
niet te verwonden door stoten tegen andere delen van de
motor als de "haak" van de sleutel uit de ring schiet tijdens
het draaien.
30
1
S
H
afb. 24
Page 32
Opgelet
In de schokdemper zit gas onder hoge druk dat
ernstige schade kan veroorzaken als onervaren personen
deze demonteren.
Als u van plan bent personen en bagage te vervoeren,
moet de veervoorspanning van de achterste schokdemper
maximaal worden afgesteld, om het dynamisch gedrag
van de motorfiets te verbeteren en te voorkomen dat de
motorfiets de grond raakt. Hiervoor kan het nodig zijn de
afstelling van de uitgetrokken hydraulische rem aan te
passen.
NL
31
Page 33
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
NL
Voorzorgsmaatregelen tijdens de inrijperiode
Maximale toerental (afb. 25)
Toerental tijdens het inrijden en het normale rijden:
1) Tot 1000 km;
2) van 1000 tot 2500 km
32
1.000 Km
5
4
3
2
1
0
min-1X1000
TOT
AMPM
TRIP
6
7
1.000 ÷ 2.500 Km
8
9
10
11
¡C
¡F
afb. 25
Tot 1000 km
Tijdens de eerste 1000 km dient men de toerenteller in de
gaten te houden: de toeren mogen absoluut niet boven:
5.500÷6.000 min
-1
komen
Tijdens de eerste inrij-uren van de motor is het raadzaam
de lading en het toerental voortdurend te wijzigen, daarbij
echter wel binnen de voorgeschreven limieten blijvend.
Bijzonder goed hiervoor geschikt zijn wegen met veel
bochten en hellingen waarop de motor, de remmen en de
ophanging doeltreffend ingereden worden.
Voorzichtigheid is geboden tijdens de eerste 100 km, met
name tijdens het remmen: niet bruusk en lang remmen
om het wrijvingsmateriaal op de remblokjes de kans te
geven gelijkmatig af te slijten.
Om alle mechanische onderdelen tegelijkertijd de kans te
geven hun bewegingen op elkaar af te stemmen en de
duurzame werking van de belangrijkste motoronderdelen
niet in gevaar te brengen, raden wij u aan niet abrupt te
versnellen en de motor niet te lang op het hoogste
toerental te laten draaien, vooral niet op hellingen.
Wij raden u bovendien aan de ketting vaak te controleren
en indien nodig te smeren.
Van 1000 tot 2500 km
Men kan de prestaties van de motor nu gaan verhogen
maar nooit meer dan 7.000 min
-1
.
Page 34
Belangrijk
Tijdens de inrijperiode dient men het
onderhoudsprogramma stipt na te leven en de
garantiecontroles die in het boekje staan te laten
uitvoeren. Het niet naleven van deze voorschriften ontheft
Ducati Motor Holding S.p.A. van elke vorm van
aansprakelijkheid voor eventuele schade aan de motor en
de levensduur ervan.
De motor gaat langer mee als u de aanbevelingen opvolgt
waardoor de noodzaak tot reviseren en afstellen
vermindert.
Uit te voeren controles voor het starten
Opgelet
Als u de motor niet inspecteert voordat u vertrekt,
kunt u deze ernstige schade berokkenen en is het risico
dat zowel de bestuurder als de passagier ernstige
verwondingen oplopen.
Voordat u begint te rijden, dient u de volgende punten te
controleren:
De brandstof in de brandstoftank
Controleren hoeveel brandstof er in de tank zit. Eventueel
bijtanken (pag. 38).
Controleren hoeveel olie er in de motor zit
Het olieniveau kan gecontroleerd worden via het
controleruitje.
Eventueel bijvullen (pag. 56).
Rem- en koppelingsvloeistof
Controleer hoeveel vloeistof er in elk reservoir zit.
Staat van de banden
De spanning en de slijtage van de banden controleren
(pag. 54).
De werking van de bediening
Controleren of de hendels en pedalen van de remmen, de
koppeling, gas en versnelling correct werken.
Lampen en richtingaanwijzers
Controleer of de lampen, de richtingaanwijzers en de
claxon goed werken. Als er lampen stuk zijn, dient u deze
te vervangen (pag. 50).
Sloten
Controleer of de dop van de benzinetank goed sluit en het
slot van het zadel goed werkt.
Standaard
Controleer of de zijstandaard goed opent en sluit en op de
goede plaats zit (pag. 29).
Opgelet
In geval van problemen dient u uw vertrek uit te
stellen en contact op te nemen met een erkende dealer.
33
NL
Page 35
De motor starten
NL
Opmerkingen
Volg voor het starten van een al warme motor de
procedure voor "Hoge omgevingstemperatuur ".
Opgelet
Zorg ervoor dat u voor het starten de bediening van
de motor kent die u nodig hebt tijdens het rijden.
Normale omgevingstemperatuur
(tussen 10 ° C/50 ° F en 35 ° C/95 ° F):
1) Zet de startschakelaar in de stand ON (afb. 26).
Controleer of het groene lampje N en het rode lampje
op het instrumentenbord branden.
2) Zet de chokehendel in stand (B, afb. 28).
3) Zorg ervoor dat de uitschakelaar (1, afb. 27) in de stand
(RUN) staat, druk vervolgens op de startknop (2, afb.
27).
Dit model is uitgerust met een "startsysteembekrachtiging
"Dit systeem bedient u door de knop (2) in te drukken en
meteen weer los te laten. Als de knop (2) wordt ingedrukt,
start de motor automatisch en wordt de starttijd
aangepast aan de temperatuur van de motor. Als de motor
gestart is belet het systeem het aanslaan van de
startmotor. Als de motor niet start, dient men minstens 2
seconden te wachten voordat men de startknop (2)
opnieuw indrukt.
Belangrijk
Het oliedruklampje moet enkele seconden nadat de
motor is gestart, weer uit gaan (pag. 11).
Opgelet
De zijstandaard moet ingeklapt zijn (ruststand,
horizontaal), omdat anders de veiligheidssensor het
starten onmogelijk maakt.
Opmerkingen
De motor kan gestart worden als hij zijn vrij en op de
standaard staat, of als de motor in zijn versnelling staat
door de koppelingshendel aangetrokken te houden (in dit
geval moet de standaard ingeklapt zijn).
34
ON
N
O
F
F
O
H
S
U
P
LOCK
N
P
ITIO
N
IG
afb. 26
Page 36
Het voertuig moet spontaan starten, zonder gas te geven.
Opmerkingen
Als de accu leeg is, belet het systeem het aanslaan
van de startmotor.
4) Plaats de starthendel in de verticale positie (A) om een
motortoerental te verkrijgen van circa 1.400-1.500 min
Belangrijk
De motor niet op een hoog toerental laten lopen als
deze koud is. Wachten tot de olie warm is en alle punten
heeft gesmeerd die dit nodig hebben.
5) Breng vervolgens, terwijl de motor langzaam warm
wordt, geleidelijk de chokehendel in de verticale positie (A,
afb. 28). Als de motor voldoende warm gelopen is, moet
deze in zijn stationair toerental blijven draaien ook als de
choke niet meer wordt gebruikt.
Hoge omgevingstemperatuur (hoger dan 35 °C/95 °F):
De startprocedure is dezelfde als voor een "Normale
ruimtetemperatuur", maar zonder de choke te gebruiken.
Lage omgevingstemperatuur (lager dan 10 °C/50 °F):
De startprocedure is dezelfde als voor een "Normale
omgevingstemperatuur", maar de motor dient circa 5
minuten langer warm te draaien (punt 5).
-1
1
.
2
afb. 27
NL
A
B
afb. 28
35
Page 37
De motorfiets starten en ermee rijden
NL
1) De koppeling met de koppelingshendel in zijn vrij
zetten.
2) Met de punt van uw voet en een besliste beweging de
versnellingshendel induwen om deze in eerste
versnelling te zetten.
3) Geef gas met de gashendel en laat tegelijkertijd
langzaam de koppelingshendel los; het voertuig begint
nu te rijden.
4) De koppelingshendel helemaal loslaten en gas geven.
5) Om naar een hogere versnelling te schakelen, moet
het gas worden losgelaten om het toerental omlaag te
brengen, de koppelingshendel moet worden
ingetrokken, de versnellingshendel worden opgetild
en de koppelingshendel moet worden losgelaten.
Op de volgende manier schakelt u terug naar een lagere
versnelling: de gashendel loslaten, koppelingshendel
intrekken, even gas geven om alle tandwielen te
synchroniseren, terugschakelen en de koppelingshendel
loslaten.
De hendels dienen snel en op intelligente wijze te worden
bediend: op een helling, wanneer de motor snelheid
mindert, dient u onmiddellijk naar een lagere versnelling
terug te schakelen. Doet u dit niet, dan zet u het hele
voertuig (en niet alleen de motor) onder druk.
36
Belangrijk
Niet abrupt gas geven: u kunt er de motor mee
"verzuipen" of de transmissieorganen mee forceren Laat
de koppeling niet in zijn vrij staan tijdens het rijden: dit kan
tot oververhitting en dus een abnormale slijtage van alle
schijven leiden.
Page 38
Remmen
Op tijd snelheid minderen, terugschakelen om met te
motor te remmen en vervolgens remmen met beide
remmen. Voordat de motor stilstaat, de koppeling in zijn
vrij zetten om te voorkomen dat de motor plotseling
uitvalt.
Opgelet
Als u maar een rem gebruikt bij het remmen, is de
doeltreffendheid van de remmen van de motorfiets
minder. Rem niet te abrupt en niet te hard; u kunt er de
wielen mee blokkeren waardoor u de controle over de
motorfiets verliest. Als het regent of als u op een glad
wegdek rijdt, is het remvermogen aanzienlijk minder. Rem
in deze gevallen zachtjes en voorzichtig. Door plotselinge
bewegingen kunt u de controle over het voertuig
verliezen.
Op lange en steile dalingen is het beter op de motor af te
remmen door terug te schakelen en de remmen
afwisselend en kort te gebruiken: door voortdurend
remmen wordt het wrijvingsmateriaal oververhit en het
remvermogen drastisch verminderd. Een lagere
bandenspanning dan de voorgeschreven spanning,
vermindert ook het remvermogen, maakt het rijden
minder precies en de motorfiets houdt de bochten minder
goed.
NL
37
Page 39
De motorfiets stilzetten
Snelheid minderen, terugschakelen en de gashendel
NL
loslaten. Naar de eerste versnelling terugschakelen en dan
in de neutrale stand zetten. Remmen en stoppen. De
motor uitzetten door de sleutel op OFF te zetten (pag. 18).
Belangrijk
De sleutel niet op ON laten staan terwijl de motor uit
staat om schade aan de elektrische onderdelen te
voorkomen.
afb. 29
Brandstof tanken
Niet te veel brandstof in de tank doen. Het
brandstofniveau moet onder het vulgat in het putje van de
dop blijven (afb. 30).
Opgelet
Gebruik loodvrije brandstof met een octaangetal van
minstens 95.
Er mag geen benzine in de vulpijp onder de dop blijven
zitten.
38
Max level
afb. 30
Page 40
Parkeren
De stilstaande motor op de zijstandaard zetten (zie pag.
29).
Het stuur helemaal naar links draaien en de sleutel op
LOCK zetten om diefstal te voorkomen.
Als je in een garage of in een andere ruimte parkeert,
controleer dan dat deze goed geventileerd is en dat de
motor niet te dicht bij warmtebronnen staat.
In geval van nood laat u de parkeerlichten branden door de
sleutel in de stand P te zetten.
Belangrijk
Laat de sleutel niet te lang in deze stand P staan
omdat de accu leeg kan raken. Laat de sleutel nooit in een
onbewaakt voertuig zitten.
Opgelet
Het hele uitlaatgedeelte kan warm blijven, ook nadat
de motor is uitgezet; raak het uitlaatgedeelte dus met
geen enkel lichaamsdeel aan, pas goed op en parkeer het
voertuig niet in de buurt van ontvlambare materialen (met
inbegrip van hout, bladeren enz.).
Opgelet
Het gebruik van sloten en blokkeringen die het rijden
van de motorfiets verhinderen (bijv. diskslot,
kroonwielblokkering enzovoorts) is zeer gevaarlijk en kan
de werking van de motorfiets en de veiligheid van de
bestuurder en passagier in gevaar brengen.
NL
afb. 31
39
Page 41
Bijgeleverde accessoires (afb. 32)
In de ruimte onder het zadel zitten:
NL
de gebruiks- en onderhoudsaanwijzingen;
een helmhouder;
een gereedschapssetje voor normale controle- en
onderhoudsverrichtingen.
Om toegang te krijgen tot de opbergruimte moet het zadel
(pag. 28) en het beschermkap (1) worden verwijderd door
de speciale schroef (2) met een munt los te draaien.
In de gereedschapsset (afb. 33)
zitten:
3) een bougiesleutel;
4) pin voor bougiesleutel;
5) een dubbele schroevendraaier;
6) helmhouder.
40
1
2
afb. 32
6
3
4
5
afb. 33
Page 42
BELANGRIJKSTE GEBRUIKS- EN
ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN
Optillen van de brandstoftank (afb. 34)
Opgelet
Om te voorkomen dat er benzine uit het
ontluchtingsgat van de benzinedop komt, mag er niet
meer dan 5 liter benzine in de tank zitten.
NL
1
Verwijder het zadel (pag. 28) en til de haak (1) op.
Til de tank op en ontkoppel de steunstang (2, afb. 35) van
zijn plek onder het zadel.
Plaats de tank op de steunstang.
Om de tank weer te monteren, de hierboven beschreven
handelingen in de omgekeerde volgorde uitvoeren.
Opgelet
Als u de tank weer laat zakken, dient u op te letten
dat alle slangen op hun plaats zitten en nergens worden
platgedrukt.
afb. 34
2
3
afb. 35
41
Page 43
Vervangen van het luchtfilter
Het filter moet worden vervangen op de tijdstippen die zijn
NL
voorgeschreven in de onderhoudstabel in het
garantieboekje. Om het filterhuis te bereiken, moet de
brandstoftank worden opgetild (pag. 41).
Om het filter eruit te halen, maakt u de lipjes (1) los
waarmee het deksel op beide kanten van het filterhuis zit
en haalt u de kap (2, afb. 36) eraf.
De filter eruit halen (3, afb. 37) en vervangen.
2
Belangrijk
Een vuil filter vermindert de luchtinlaat waardoor er
meer brandstof wordt verbruikt, het motorvermogen
afneemt en vuil zich vastzet op de bougies.
Rijd niet met een motor zonder filter; de vuile deeltjes die
in de lucht zitten, kunnen in de motor komen en deze
beschadigen.
Het filter weer correct monteren, zoals op de afbeelding,
in het filterhuis steken en alle elementen die u eraf hebt
gehaald, weer monteren.
Belangrijk
Wanneer het voertuig op stoffige of vochtige wegen
wordt gebruikt, moet het filter vaker worden vervangen
dan wordt voorgeschreven in de onderhoudstabel in het
garantieboekje.
42
1
afb. 36
3
afb. 37
Page 44
Controle rem- en koppelingsvloeistofpeil (afb. 38)
Het peil mag niet onder het MIN-streepje zakken dat op de
respectieve tanks is aangebracht.
Als er te weinig vloeistof in zit, kan er lucht in de leidingen
komen en werkt het systeem op den duur niet meer.
Om de vloeistof bij te vullen of met de tussenpozen te
vervangen die voorgeschreven zijn in de tabel voor
periodiek onderhoud, weergegeven in het Garantieboekje,
dient men zich tot een dealer of erkende garage te
wenden.
Belangrijk
Om de 4 jaar is het raadzaam de leidingen te laten
vervangen.
De koppeling
Als er te veel speling op de koppelingshendel zit en de
motor schokt of valt uit bij het schakelen, betekent dit dat
er lucht in de leiding van de koppeling zit. Ga naar een
erkende Ducati dealer om de leiding te laten controleren
en/of te laten ontluchten.
Opgelet
Naarmate de koppelingsschijven slijten, wordt het
peil van de koppelingsolie hoger: giet er dus nooit meer in
dan de voorgeschreven hoeveelheid (3 mm boven het
minimum).
NL
afb. 38
43
Page 45
Remmechanisme
Als er speling op het rempedaal of remhendel zit ook al zijn
NL
de remblokjes in goede staat, dient u contact op te nemen
met een erkende Ducati dealer om het remsysteem te
laten controleren en eventueel het mechanisme te laten
ontluchten.
Opgelet
De vloeistof voor de remmen en de koppeling is
schadelijk voor plastic en gelakte delen, zorg dus dat hier
geen vloeistof op valt.
Hydraulische vloeistof is bijtend en kan schade en
verwondingen veroorzaken.
Meng geen verschillende kwaliteiten met elkaar.
Controleer of alle pakkingen in goede staat zijn.
44
Controle van de slijtage van de remblokken
(afb. 39)
Voorrem
Om de remblokjes te kunnen controleren zonder de klauw
te demonteren, zitten op alle blokjes slijtagegroeven. Op
een goed blokje moeten de groeven goed zichtbaar zijn.
Achterrem
Het wrijvingsmateriaal op elk blokje moet minstens 1 mm
dik zijn.
Belangrijk
Om de remblokjes te laten vervangen, dient u naar
een erkende dealer te gaan.
afb. 39
Page 46
De scharnierpunten smeren
U dient regelmatig de beschermhulzen rond de start- en
chokekabels te controleren. Ze mogen nergens
platgedrukt zijn en er mogen geen scheurtjes in de plastic
buitenkant zitten. Controleer of de kabels in de huls glijden
door het bedieningsorgaan te bewegen: indien er sprake is
van wrijving of wanneer de kabels blijven steken, moeten
ze worden vervangen bij een officiële dealer of een
erkende garage.
Om te voorkomen dat de kabels stroef gaan bewegen,
hoeft u slechts regelmatig de uiteinden van elke flexibele
transmissiekabel te smeren met vet van het type SHELL
Advance Grease of Retinax LX2.
NL
1
In geval van gasbediening is het raadzaam het
bedieningsorgaan te openen door de twee
bevestigingsschroeven (1, afb. 40), los te draaien en
vervolgens het uiteinde van de kabel en de spindel te
smeren.
Opgelet
Sluit de hendel voorzichtig en vergeet niet de kabel in
de spindel te steken.
De kap monteren en de schroeven (1) aandraaien met een
aanhaalmoment van 1,8 Nm.
Voor een optimaal in- en uitklappende zijstandaard dient
deze eerst zorgvuldig te worden schoongemaakt en dan te
worden ingevet met vet van het type SHELL Alvania R3 op
alle wrijvingspunten.
afb. 40
45
Page 47
De gaskabel afstellen
De gashendel moet in alle draaiposities een vrije slag
NL
hebben van 2-4 mm, gemeten vanaf de rand van de
hendel. Stel deze indien nodig af met de bijbehorende
stelknop (1, afb. 41) die zich op het bedieningsorgaan
bevindt.
46
2÷4 mm
➤
➤
1
afb. 41
Page 48
De accu opladen (afb. 42)
Het is raadzaam de accu te demonteren om deze op te
laden.
Maak eerst de negatieve zwarte pool (-) los, en dan de
positieve rode (+) pool.
Maak de stoppen (1) los en haal de accu van het voertuig.
Opgelet
De accu produceert explosieve gassen: houd de accu
ver uit de buurt van warmtebronnen.
Laad de accu op in een goed geventileerde ruimte.
Sluit de kabeltjes eerst aan de rode positieve (+) pool, en
dan aan de zwarte negatieve (-) pool aan.
Belangrijk
Sluit de accu eerst aan op de acculader voordat u
deze aanzet om vonken op de accupolen te voorkomen
waardoor het gas in de accucellen kan exploderen.
Maak altijd eerst de positieve pool vast (rode).
Opgelet
Houd de accu buiten het bereik van kinderen.
Laat de accu op 1A ong. 5÷ 10 uren opladen.
1
–
+
afb. 42
NL
47
Page 49
De transmissieketting spannen
.
=
=
Laat het achterwiel langzaam draaien om de stand te
NL
vinden waarin de ketting het strakst gespannen is.
Terwijl de motorfiets op de zijstandaard staat, moet de
ketting met een vinger omhoog worden geduwd, zodat die
overeenkomt met de middelllijn van de achtervork. Het
onderste deel van de ketting moet een omwenteling
kunnen maken. (afb. 43):
25 ÷ 27 mm.
Om de ketting te spannen, draait u de moer (1, afb. 44) van
de steekas los en draait u de schroeven (2) op beide
kanten van de achtervork evenveel vast. Als je deze laatste
schroeven losdraait, gaat de ketting losser zitten. In dit
geval moet het wiel naar voor worden verzet.
Belangrijk
Een slecht gespannen ketting doet de
transmissiedelen snel slijten.
Op beide kanten van de achtervork zit een schaalverdeling:
beide kanten moeten op hetzelfde streepje zitten; voor
een perfect uitgebalanceerd wiel.
Smeer wat vet op de draad van de moer (1) van de steekas
(SHELL Retinax HDX2) en draai de moer vast met een
aanhaalmoment van 72 Nm.
Smeer wat vet op de draad van de afstelschroeven (2 ) (SHELL
Alvania R3) en draai ze vast met een koppel van 8 Nm.
48
25 ÷ 27 mm
afb. 43
1
2
afb. 44
Page 50
De ketting smeren
Op de ketting zitten O-ringen om de glijdende elementen
te beschermen tegen invloeden van buitenaf en de
smering langer te vrijwaren.
Om deze ringen tijdens het schoonmaken niet te
beschadigen, gebruikt u liefst speciaal hiervoor bestemde
oplosmiddelen en een hogedrukreiniger (zonder te
overdrijven). Droog de ketting met perslucht of met een
vochtabsorberend materiaal en smeer elk kettingelement
met SHELL Advance Chain of Advance Teflon Chain.
Belangrijk
Met verkeerde smeermiddelen kunt u de ketting, het
grote kroonwiel en het kleine motortandwiel beschadigen.
NL
49
Page 51
De lampjes vervangen
Voordat u een lampje dat stuk is vervangt, dient u te
NL
controleren of de spanning en het vermogen van het
nieuwe lampje voldoen aan de voorschriften die zijn
opgesomd onder het punt "Elektrische uitrustingen" op
pag. 67.
Koplamp (afb. 45, afb. 46, afb. 47, afb. 48)
Om de lampjes uit de koplamp te halen, draait u eerst de
onderste schroef (1) los waarmee de hele lamp (parabool
en lampframe) vastzitten.
Maak de connector (2, afb. 46) los van het lampje van de
koplamp. Ontkoppel de borgveer (3, afb. 46) van de lamp
en verwijder de lamp van de steun.
50
1
afb. 45
32
afb. 46
Page 52
Vervang de lampen (4).
Opmerkingen
Het doorzichtige gedeelte van het nieuwe lampje
mag niet met de handen worden aangeraakt, omdat het
hierdoor zwart kan worden en de verlichtingssterkte kan
verminderen.
Breng de spieën van de lampbasis aan in de betreffende
zittingen, om de juiste richting te verkrijgen;
maak het uiteinde van de veer (3, afb. 46) vast aan de
steunen van de koplampbehuizing. Maak de draden weer
vast.
Om het lampje van het parkeerlicht te vervangen, moet de
connector worden losgemaakt. Het lampje (5) heeft een
bajonetkoppelingsmechanisme. Om het lampje te
verwijderen, dient men erop te drukken en naar links te
draaien. Om het nieuwe lampje erin te steken, drukt u erop
en draait u het naar rechts tot u het hoort klikken. Sluit het
lampje weer aan en maak het frame en de parabool weer
vast.
4
NL
afb. 47
5
afb. 48
51
Page 53
Richtingaanwijzers (afb. 49)
De schroef (1) losdraaien en het gekleurde glas (2) van de
NL
houder halen.
Dit lampje heeft een bajonetsluiting, dus moet u het eerst
even indrukken en dan naar links eruit draaien. Om het
nieuwe lampje erin te steken, drukt u erop en draait u het
naar rechts tot u het hoort klikken. Om het gekleurde glas
weer te monteren steekt u het tandje (A) in de opening in
de houder.
De schroef (1) weer vastdraaien.
Remlicht (afb. 50)
Om de lampjes van de stop- en standlichten te vervangen,
draait u eerst de twee schroeven ( 1) los waarmee het glas
(2) is vastgemaakt en haalt u dit weg. Dit lampje heeft een
bajonetsluiting, dus moet u het eerst even indrukken en
dan naar links eruit draaien. Om het nieuwe lampje erin te
steken, drukt u erop en draait u het naar rechts tot u het
hoort klikken. Monteer het glas weer.
Kentekenplaatverlichting (afb. 50)
Om het lampje van de kentekenplaatverlichting (3) te
bereiken, moet de lamphouder vanaf de binnenzijde
worden verwijderd, haal vervolgens het lampje eruit en
vervang deze.
52
A
1
2
afb. 49
1
2
3
afb. 50
Page 54
De hoogte van de koplamp afstellen (afb. 51)
Controleer de lichtbundel van de koplamp door de motor
met op druk gebrachte banden en een bestuurder op het
zadel, perfect loodrecht op de lengteas op een afstand van
meter voor een muur of een scherm te zetten. Teken een
horizontale lijn op de hoogte van het midden van de
koplamp en een verticale lijn op de lengtelijn van het
voertuig.
Controleer dit zo mogelijk met schemerlicht.
Zet het dimlicht aan:
de bovenste scheidingslijn tussen de donkere zone en de
verlichte zone op de muur, mag niet hoger dan 9/10 komen
van de hoogte, gemeten bij de vloer tot aan het midden
van de koplamp.
Opmerkingen
De hierboven beschreven meetprocedure is de
"Italiaanse wettelijk" voorgeschreven procedure om de
maximale koplamphoogte te berekenen.
Pas de procedure dus aan de wettelijke voorschriften van
uw eigen land aan.
De correctie van de verticale richting van de koplamp kan
worden uitgevoerd door aan de schroeven (1, afb. 52) te
draaien die de koplamp op de zijsteunen bevestigen.
10 m
10
9
x
afb. 51
afb. 52
NL
x
53
Page 55
Banden
Spanning voorband:
NL
2,1 bar - 2,3 Kg/cm
Spanning achterband:
2,2 bar - 2,4 Kg/cm
2
2
De bandenspanning wijzigt naar gelang van de
buitentemperatuur en de hoogte; meet de spanning en
pas deze aan telkens als u in gebieden rijdt met grote
temperatuur- en hoogteverschillen.
Belangrijk
De bandenspanning moet met "koude banden"
worden gemeten.
Om de velg van het voorwiel te beschermen op erg
oneffen wegdekken, verhoogt u de bandenspanning met
0,2÷ 0,3 bar.
54
De banden repareren of vervangen
Als er een gaatje komt in een band zonder luchtkamer,
duurt het een hele tijd voordat deze helemaal leegloopt
omdat ze vrij lekvast zijn. Controleer dus zorgvuldig of er
geen lekken zitten in een band als deze een beetje is
leeggelopen.
Opgelet
Vervang de band als er een gaatje in is.
Monteer een nieuwe band van hetzelfde merk en type als
de oorspronkelijke.
Controleer goed of u de stofdopjes op de ventielen goed
hebt vastgeschroefd zodat de lucht er niet tijdens het
rijden uit kan lopen Monteer nooit een band met een
binnenband; als dit voorschrift wordt overtreden, kan de
band klappen met zware gevolgen voor de bestuurder.
Als een band wordt vervangen, dient het wiel te worden
uitgebalanceerd.
Belangrijk
De contragewichten van de wielen niet verwijderen
of verplaatsen.
Opmerkingen
Om de banden te laten vervangen, contacteert u een
dealer of een Erkende Garage zodat u er zeker van bent dat
de wielen op de juiste manier worden ge(de)monteert.
Page 56
Minimumdiepte van het loopvlak
De minimumdiepte (S, afb. 53) van de groeven in het
loopvlak dient op het punt met de grootste slijtage te
worden gemeten:
de dikte mag niet minder dan 2 mm bedragen en in elk
geval niet minder dan de wettelijk voorgeschreven dikte in
het land waarin de motor wordt gebruikt.
Belangrijk
Controleer regelmatig of er geen barsten of sneden
in de banden zitten, vooral op de zijkanten, en of er geen
verdikkingen of grote slijtageplekken op zitten die wijzen
op schade aan de binnenkant van de band; vervang ze als
ze ernstig beschadigd zijn.
Haal steentjes of ander vuil dat in de groeven van de band
zit, eruit.
NL
afb. 53
55
Page 57
Het motoroliepeil controleren (afb. 54)
Het motoroliepeil is zichtbaar via het glazen raampje.
NL
Controleer de olie als het voertuig perfect recht staat en de
motor warm is; wacht enkele minuten nadat de je de
motor hebt uitgezet, totdat de olie afgekoeld is.
Het peil moet tussen de streepjes op het venstertje staan.
Als er te weinig in zit, vult u motorolie bij van het type 4
SHELL Advance Ultra 4.
Haal de vuldop (2 ) eraf en vul olie bij totdat het peil juist is.
Steek de dop er weer op.
Belangrijk
Voor het verversen van de motorolie en het
vervangen van de oliefilters op de voorgeschreven
tijdstippen in de onderhoudstabel in het garantieboekje,
dient u zich te wenden tot een officiële Ducati-dealer of
een erkende garage.
2
1
afb. 54
Viscositeit
SAE 10W-40
De overige viscositeitswaarden in de tabel kunnen worden
gebruikt als de gemiddelde temperatuur van het gebied
waar de motorfiets wordt gebruikt, zich binnen de grenzen
van het aangegeven bereik bevindt.
56
10W
Unigrade
15W–40 15W–50
10W–40
10W–30
Multigrade
–10
20W
20
30
40
20W–40 20W–50
010203040 C
Page 58
De bougies reinigen en vervangen (afb. 55)
De bougies vormen een belangrijk element van het
voertuig en dienen regelmatig te worden gecontroleerd.
Dit is een vrij eenvoudige verrichting waarmee ook wordt
gecontroleerd of de motor goed functioneert.
Haal de doppen van de bougies en draai de bougies eruit
met de bougiesleutel die in de toebehoren zit.
Controleer de kleur van de elektrode in het midden van de
bougie: als de kleur overal even lichtbruin is, betekent dit
dat de motor goed werkt.
Als de bougies een andere kleur hebben of als er donkere
korsten op zitten, vervangt u ze en breng je een erkende
Ducati dealer hiervan op de hoogte.
Controleer ook de slijtage van de elektrode in het midden;
als er veel slijtage op zit, of de bougie ziet er glazig uit, dien
je de bougie te vervangen.
Controleer hoeveel ruimte er tussen de elektrodes zit; de
voorgeschreven ruimte bedraagt:
0,7÷ 0,8 mm.
Belangrijk
Om de ruimte aan te passen, moet u voorzichtig de
elektrode aan de zijkant verbuigen. Meer of minder ruimte
kan niet alleen de prestaties van het voertuig verminderen,
maar kan ook startmoeilijkheden veroorzaken of
problemen op het minimumtoerental.
Maak de elektrode en het porselein zorgvuldig schoon met
een metalen borsteltje en controleer de dichting.
Maak het tapgat in de kop zorgvuldig schoon en zorg dat
er niets in de verbrandingskamer valt.
Monteer de bougie weer in de kop en schroef deze
helemaal aan. Aanhaalmoment: 20 Nm.
Indien u niet over een momentsleutel beschikt, dient u na
het handmatig vastdraaien, een extra draai van een halve
slag te geven met de bijgeleverde sleutel.
Belangrijk
Monteer geen bougies met een andere warmtegraad
of met een andere schroefdraad.
De bougie dient correct te worden aangeschroefd.
0,7÷0,8 mm
afb. 55
57
NL
Page 59
De motor reinigen
Om de metalen en gelakte delen mooi glanzend te
NL
houden, moet de motorfiets regelmatig gewassen en
gereinigd worden. Hoe vaak hangt af van de manier
waarop je ermee rijdt, en op welke wegen de motor rijdt.
Gebruik er speciale, als het kan biologisch afbreekbare,
producten voor en vermijd bijtende of schurende
wasmiddelen of oplosmiddelen.
Belangrijk
Was de motor niet onmiddellijk nadat u ermee hebt
gereden om "kringen" van te snel opdrogende producten
op de nog warme oppervlakken te vermijden.
Spuit niet met heet water of water onder hoge druk op de
motor.
Hogedrukreinigers kunnen de veerelementen, de velgen,
de elektrische componenten, de dichtingen van de
veerelementen, luchtopeningen en uitlaat laten vastlopen
of ernstige onregelmatigheden veroorzaken, waardoor het
voertuig onveilig wordt en niet meer aan de
veiligheidsvereisten voldoet.
Als sommige delen van de motor bijzonder vuil of vet
blijken te zijn, gebruik dan een ontvettingsmiddel voor de
reiniging, maar voorkom dat dit middel in contact komt
met de aandrijfonderdelen (ketting, tandwiel, kroonwiel
enzovoorts).
Spoel het voertuig af met lauw water en droog alle
oppervlakken met een zeem.
58
Opgelet
Na het wassen kunnen de remmen soms minder
goed werken. Smeer geen vet of olie op de remschijven
waardoor het remvermogen afneemt.
Reinig de remschijven met een oplosmiddel dat geen vet
bevat.
Page 60
De motor een lange tijd niet gebruiken
Als de winter een lange tijd niet wordt gebruikt, raden wij
aan het volgende te dien:
de motorfiets helemaal reinigen;
de brandstoftank aftappen (aftapdop en dichting eraf
halen);
Breng vanaf de bougiehouders een beetje motorolie in de
cilinders aan en laat de motor handmatig een paar slagen
draaien om het beschermende laagje over de
binnenwanden te verdelen;
de motorfiets op de hoofdstandaard zetten;
de accu losmaken en eruit halen. Als de motorfiets langer
dan een maand stilstaat, dient u de accu te controleren en
eventueel op te laden.
Bedek de motorfiets met een speciaal zeil dat de lak niet
beschadigt en geen condens vasthoudt.
Dit zeil kunt u bij Ducati Performance kopen.
Belangrijke waarschuwingen
In sommige landen (Frankrijk, Duistland, Engeland,
Zwitserland, enz.) zijn plaatselijke wettelijke milieu- en
lawaaivoorschriften.
Voer regelmatig de eventuele voorgeschreven controles
uit en gebruik alleen originele onderdelen van Ducati die
voldoen aan de voorschriften van de verschillende landen.
59
NL
Page 61
TECHNISCHE KENMERKEN
NL
Afmetingen (mm) (afb. 56)
60
120
1440
2100
Gewichten
Gewichten
Rijklaar onbelast en zonder brandstof
168 Kg
Gewicht met volle bepakking: 390 kg
Opgelet
Als u de motorfiets zwaarder laadt dan de
voorgeschreven limieten, presteert hij minder en worden
de handteerbaarheid en de wegligging minder goed zodat
u er de controle over kunt verliezen.
794
1058
980
770
490
360
afb. 56
Page 62
14
3
(liter)
BrandstofTypedm
Brandstoftank inclusief een reserve van
3 dm³ (liter)
Oliecarter en -filterSHELL - Advance Ultra 43,1
Voor- en achterremcircuit en koppelingSHELL Advance Brake DOT 4—
Bescherming voor elektrische contacten SHELL Advance Contact Cleaner—
VoorvorkSHELL Advance Fork 7.5 of Donax TA0,400 (per telescoop)
Belangrijk
Het is niet toegestaan additieven te gebruiken voor brandstof of smeermiddelen.
Loodvrije benzine met een octaangetal van
minstens 95
NL
61
Page 63
Motor
Viertakt met twee in 90° in de lengte liggende "L" cilinders.
NL
Boring mm:
80
Slag mm:
61,5
Totale cilinderinhoud cm
618
Compressieverhouding ±0,5:1:
10,5
Max. vermogen op de as (95/1/EG):
47,3 kW - 64 CV bij 9.500 toeren/min.
Max. koppel op de as (95/1/EG):
53 Nm bij 6.750 toeren/min
62
3
:
Distributie
Desmodromisch met twee kleppen per cilinder,
aangedreven door vier tuimelaars (twee open en twee
dicht) en door een frontale distributie-as.
Motorasaandrijving met cilindertandwielen, poelies en
tandriemen.
Schema van de desmodromische distributie (afb. 57)
1) Tuimelaar voor openen (of bovenste tuimelaar);
2) regelaar bovenste tuimelaar;
3) halve ringen;
4) regelaar tuimelaar voor sluiten (of onderste tuimelaar);
5) drukveer onderste tuimelaar;
6) tuimelaar voor sluiten (of onderste tuimelaar);
7) nokkenas;
8) klep.
1
5
7
2
8
3
4
6
afb. 57
Page 64
Prestaties
U haalt de maximale snelheid bij elke versnelling als u de
voorschriften voor het inrijden stipt naleeft en regelmatig
het voorgeschreven onderhoud uitvoert.
Belangrijk
Het niet opvolgen van deze voorschriften ontslaat
Ducati Motor Holding S.p.A. van elke verantwoordelijkheid
voor eventuele schade aan of een kortere levensduur van
de motor.
Ontstekingsbougies
Merk:
CHAMPION
Type:
RA 4 HC.
Merk:
NGK
Type:
DCPR8E.
Voeding
Indirecte elektronische MARELLI injectie.
Doorsnede van de gasklep:
45 mm.
Injectoren per cilinder: 1
Gaten voor injectoren: 1
Benzinetoevoer: 95-98 RON.
NL
63
Page 65
Remmen
NL
Vooraan
Type:
met geperforeerde stalen schijf.
2 schijven.
Schijfdiameter:
300 mm.
Hydraulische bediening: hendel op rechterkant van stuur.
Remoppervlak, cm
44 per schijf
Remklauwen met afzonderlijke zuigers.
Merk en type:
BREMBO PF2x28 2 zuigers.
Wrijvingsmateriaal:
FERIT I/D 450 FF.
Pomp type:
PS 15.
Achteraan
Type:
Met vaste geperforeerde stalen schijf.
Schijfdiameter:
245 mm.
Hydraulische bediening: pedaal op rechterkant.
Remoppervlak:
2
25 cm
Remklauw:
Ø cilinder 32 mm.
64
2:
Merk en type:
P 32 F
Wrijvingsmateriaal:
FERIT I/D 450 FF.
Pomp type:
PS 11.
Opgelet
De remvloeistof is corrosief. Als er toevallig
remvloeistof in contact komt met de ogen of de huid, dient
men deze met overvloedig stromend water te wassen.
Page 66
Transmissie
Koppeling:
schijven in oliebad;
bedieningsorgaan: hendel op linkerkant van het stuur.
Overbrenging tussen motor en versnellingsas: tandwielen
met kroontanden.
Verhouding motortandwiel/koppelingstandwiel:
33/61
Versnellingen:
6 versnellingen;
constante aangrijping, pedaal links.
Verhouding motortandwiel uitgang versnelling/achterste
koppelingstandwiel:
15/48
Totale verhoudingen:
e
1
13/32
e
2
18/30
e
3
21/28
e
4
23/26
e
5
22/22
e
6
26/24
Kettingoverbrenging tussen versnelling en achterwiel:
Merk:
DID
Type:
520 VL4
Afmetingen:
5/8” x 1/4”
Aant. schakels:
106
Belangrijk
De motorfiets is goedgekeurd met de hier vermelde
verhoudingen die dus niet mogen worden gewijzigd.
Indien u de motorfiets wilt aanpassen voor speciale
parcoursen of wedstrijden, is Ducati Motor Holding S.p.A.
bereid de verhoudingen te geven die afwijken van de
standaard; wendt u in dat geval tot een officiële dealer of
een erkende garage.
Opgelet
Als het achterste tandwiel moet worden vervangen,
dient u zich tot een dealer of een erkende garage te
wenden.
Als dit onderdeel niet correct wordt vervangen, kan dit uw
veiligheid en die van de passagier ernstig in gevaar
brengen en de motorfiets onherroepelijk beschadigen.
65
NL
Page 67
Frame
Buis met roosterframe boven van zeer sterke stalen
Merk:
BREMBO
Afmetingen:
MT4,50x17"
Beide wielen hebben een demontabele steekas.
Banden
Vooraan
Radiale "tubeless" band.
Afmetingen:
120/60-ZR17
66
Achteraan
Radiale "tubeless" band.
Afmetingen:
160/60-ZR17
Ophangingen
Vooraan
Hydraulische vork met omgekeerde telescoop.
Diameter draagstangen: 43 mm.
Speling op de stangas: 130 mm.
Achteraan
Progressieve inwerkingstelling door tuimelaar tussen
frame en bovenste draaipunt van de schokdemper. De
schokdemper die verstelbaar is bij uitvering en bij het
voorspannen van de veer. Onderkant gescharnierd op een
schommelende achtervork van staal.
De achtervork draait rond de steekas die door de motor zit.
Dit systeem maakt dit voertuig uiterst stabiel.
Speling schokbreker: 65 mm.
Veerweg van het achterwiel: 148 mm.
Opmerkingen
Voer geen werkzaamheden uit aan de motorfiets die
de technische eigenschappen kunnen veranderen, op
basis waarvan de erkenning is verkregen.
Page 68
Uitlaat
Gekatalyseerd volgens de milieuvoorschriften EURO 2.
Uitvoering voor de V.S.: niet gekatalyseerd.
Beschikbare kleuren
620
Ducati jubilieumrood cod. F_473.101 (PPG);
Rood frame en zwarte velgen.
Zwart glanzend cod. 248.514 (PPG);
Frame en velgen zwart.
620DARK
Dark zwart cod. 291.501 (PPG);
Frame en velgen zwart.
Elektrische uitrustingen
De volgende belangrijkste componenten:
Koplamp:
lamp type: H4 (12V-55/60W).
Parkeerlicht
lamp type: T4W (12V-4W).
Elektrische bedieningen op het stuur:
Richtingaanwijzers:
lamp type: R10W (12V-10W).
Claxon.
Schakelaars voor remlichten.
Accu, 12V-10 Ah.
Wisselstroomdynamo 12V-520W.
Elektronische regelaar met zekering van 40A die naast
de accu zit.
Zie voor het vervangen van de lampjes de paragraaf
“Vervangen van de lampjes” op pag. 50.
NL
67
Page 69
Zekeringen
De zekeringhouder met de hoofdzekeringen zit links van
NL
de accu (afb. 58).
De gebruikte zekeringen zijn bereikbaar door eerst het
beschermkap van de houder (1) te halen waarop de
montage en de stroomsterkte zijn beschreven.
Slechts zes zekeringen zijn aangesloten, de andere twee
zijn reservezekeringen.
De zekering van 40A (2) rechts van de accu (afb. 58) is die
van de elektronische regelaar.
Om deze zekering te kunnen bereiken, moet het
beschermkapje (3) er eerst af worden gehaald.
Men herkent een doorgeslagen zekering aan een
onderbroken gloeidraad (4, afb. 59).
Belangrijk
Om mogelijke kortsluitingen te voorkomen, dient de
zekering te worden vervangen terwijl de startsleutel op
OFF staat.
Opgelet
Nooit zekeringen monteren met andere dan de
voorgeschreven waarden. Als u dit voorschrift overtreedt,
kunt u het elektrische systeem beschadigen of zelfs brand
veroorzaken.
68
GOED
3
2
1
afb. 58
44
SLECHT
afb. 59
Page 70
Legenda bedradingschema elektrische leiding/
ontsteking
1) De stuurschakelaar rechts
2) Transponderantenne
3) Sleutelcontact
4) Hoofdrelais
5) Zekeringenhouder
6) Startmotor
7) startrelais
8) Accu
9) Zekering van de spanningsregelaar
10)Regelaar
11)Wisselstroomdynamo
12)Achterste richtingaanwijzer RECHTS
13)Achterlicht
14)Nummerplaatverlichting
15)Achterste richtingaanwijzer links
16)Tank
17)Aansluiting automatisch testsysteem
18)Snelheidssensor
19)Bobine horizontale cilinder
20)Bobine verticale cilinder
21)Bougie horizontale cilinder
22)Bougie verticale cilinder
23)Injectie horizontale cilinder
24)Injectie verticale cilinder
25)Potentiometer luchtverdeelklep
26)Toerental/timing sensor
27)Schakelaar zijstandaard
28)Boardcomputer
29)Injectierelais
30)Neutraalschakelaar
31)Schakelaar oliedruk
32)Schakelaar remlicht achteraan
33)Schakelaar remlicht vooraan
34)Stuurschakelaar links
35)Sensor voor temperatuur/luchtdruk
36)Instrumenten (dashboard)
37)Richtingaanwijzer vooraan links
38)Claxon
39)Koplamp
40)Richtingaanwijzer vooraan RE
41)Olietemperatuursensor regeleenheid
42)Temperatuursensor instrumentenolie
43)Koppelingschakelaar.
NL
69
Page 71
Kleurcode bedrading
B Blauw
NL
W Wit
V Paars
Bk Zwart
Y Geel
R Rood
Lb Felblauw
Gr Grijs
G Groen
Bn Bruin
O Oranje
P Roze
70
Zekeringenhouder (1, afb. 58)
- nr.BeschrijvingWaarde
1-9Algemeen30 A
2-10Brandstofpomp, injectoren,
3-11Key sense10 A
4-12Voeding regeleenheid 3 A
5-13Passing7,5 A
6-14Parkeerlichten,
7-15Stop, claxon10 A
8-16Zijstandaard 5 A
Opmerkingen
Het bedradingschema zit achteraan in dit boekje.
spoelen
dashboardverlichting,
dimlichten/groot licht
20 A
15 A
Page 72
GEHEUGENSTEUNTJE VOOR PERIODIEKE ONDERHOUDSBEURTEN
NL
KmNaam
Ducati Service
1000
10000
20000
30000
40000
50000
KilometerstandDatum
71
Page 73
NL
72
Page 74
Manuel d’utilisation et entretien
DUCATIMON STE R
MONSTER 620
MONSTER 620DARK
F
1
Page 75
F
2
Page 76
Nous sommes heureux de vous accueillir parmi les
Ducatistes et nous vous félicitons de l’excellent choix que
vous venez de faire. Nous pensons que vous utiliserez
votre moto non seulement comme moyen de transport
habituel, mais également pour des longues randonnées :
Ducati Motor Holding S.p.A. vous souhaite donc qu’elles
soient toujours agréables et amusantes.
Pour améliorer sans cesse le service que nous vous
offrons, Ducati Motor Holding S.p.A. vous conseille de
suivre de près les simples règles énoncées dans ce
Manuel, tout particulièrement pour le rodage : vous serez
ainsi sûrs que votre moto sera toujours en mesure de vous
faire éprouver de sensations fortes.
Contactez nos centres autorisés au service après-vente en
cas de réparation, ou tout simplement pour un conseil.
On a également mis à disposition des Ducatistes et des
fervents un service informations pour tout renseignement
et conseil pouvant être d'aide.
Amusez-vous bien!
Remarque
La Société Ducati Motor Holding S.p.A. décline toute
responsabilité pour les erreurs pouvant s’être glissées au
cours de la rédaction de ce Manuel. Toutes les
informations y contenues s’entendent mises à jour à la
date de l’impression. Ducati Motor Holding S.p.A. se
réserve le droit d’apporter toute modification que le
développement évolutif de ces produits puisse entraîner.
Pour la sécurité, la garantie, la fiabilité et la valeur de votre
motocycle Ducati n’utilisez que des pièces de rechange
d’origine Ducati.
Attention
Ce manuel est partie intégrante du motocycle et, en
cas de transfert de propriété, il devra être livré au nouvel
acquéreur.
F
3
Page 77
SOMMAIRE
Indications generales 6
Garantie 6
Symboles 6
Informations utiles pour rouler en sécurité 7
Conduite à pleine charge 8
Données d’identification 9
Commandes pour la conduite 10
Position des commandes pour la conduite
F
du motocycle 10
Tableau de bord 11
Fonctions des unités LCD 12
Le système antidémarrage 14
Clés 14
Code card 15
Procédure de déblocage de l'antidémarrage électronique
avec la poignée des gaz 16
Double des clés 17
Commutateur d'allumage et antivol de direction 18
Commutateur gauche 19
4
Levier d'embrayage 20
Levier de starter 21
Commutateur droit 22
Poignée des gaz 23
Levier du frein avant 23
Pédale du frein arrière 24
Pédale de changement vitesse 24
Réglage position de la pédale de changement vitesses
et frein arrière 25
Principaux elements et dispositifs 26
Position sur le motocycle 26
Bouchon réservoir de carburant 27
Serrure de selle et élément porte-casque 28
Béquille latérale 29
Eléments de réglage amortisseur arrière 30
Mode d'emploi 32
Précautions pour la première période d’utilisation
du motocycle 32
Contrôles avant la mise en route 33
Démarrage du moteur 34
Démarrage et mise en route du motocycle 36
Freinage 37
Mise à l’arrêt du motocycle 38
Ravitaillement carburant 38
Stationnement 39
Accessoires en dotation (fig. 32) 40
Page 78
Principales opérations d’entretien 41
Levage réservoir de carburant 41
Remplacement du filtre à air 42
Contrôle niveau liquide de freins et embrayage 43
Vérification de l'usure des plaquettes de freins 44
Lubrification des articulations 45
Réglage du câble des gaz 46
Charge de la batterie 47
Mise en tension de la chaîne de transmission 48
Graissage de la chaîne de transmission 49
Remplacement des ampoules d’éclairage 50
Assiette du phare 53
Pneus 54
Contrôle niveau huile moteur 56
Nettoyage et remplacement des bougies 57
Nettoyage général 58
Inactivité prolongée 59
Consignes importantes 59
Caractéristiques techniques 60
Encombrement (mm) 60
Poids 60
Ravitaillements 61
Moteur 62
Distribution 62
Performances 63
Bougies d'allumage 63
Alimentation 63
Système de freinage 64
Transmission 65
Dans votre intérêt et afin de garantir au produit une
excellente fiabilité, nous vous conseillons vivement d’avoir
recours à un Concessionnaire ou Atelier Agréé pour toute
intervention exigeant une expérience technique
particulière.
Notre personnel, hautement qualifié, dispose de l’outillage
nécessaire pour exécuter toute intervention dans les
règles de l’art et, surtout, en utilisant uniquement des
pièces d’origine Ducati : c’est là une garantie de parfaite
F
interchangeabilité, de bon fonctionnement et de longévité.
Tous les motocycles Ducati sont livrés avec leur Carnet de
Garantie. Cette garantie vient à déchoir si le motocycle est
utilisé dans des compétitions sportives. Pendant la
période de garantie aucun élément du motocycle ne devra
subir d’interventions non conformes, ni modifications ou
remplacements par d’autres non d’origine, sous peine de
rendre immédiatement nul le droit de garantie.
6
Symboles
Ducati Motor Holding S.p.A. vous invite à lire très
attentivement ce manuel, qui vous permettra de vous
familiariser avec votre motocycle. De toute manière, si
vous avez un doute n’hésitez pas à faire appel à un
Concessionnaire ou Atelier Agréé. Les notions que vous
apprendrez se révéleront fort utiles durant les voyages,
que Ducati Motor Holding S.p.A. vous souhaite paisibles et
ludiques, et vous permettront de compter à long terme sur
les performances de votre motocycle. Ce manuel inclut
des notes d’information avec des significations
particulières :
Attention
Le non-respect des instructions indiquées peut créer
une situation de risque et être préjudiciable à l’intégrité
physique personnelle, même de manière grave, voire
procurer la mort.
Important
Possibilité de porter préjudice au motocycle et/ou à
ses composants.
Remarque
Notices complémentaires concernant l’opération en
cours.
Toutes les indications relativement à droite ou à gauche
se rapportent à l’ordre de marche du motocycle.
Page 80
Informations utiles pour rouler en sécurité
Attention
Lire avant d’utilisaer la moto.
Beaucoup d’accidents sont dus souvent à inexpérience de
conduite du véhicule. Ne conduisez jamais sans permis ;
pour utiliser la moto il faut être titulaire du permis de
conduire “A”.
Ne prêtez pas votre moto à des pilotes sans expérience,
dépourvus de permis de conduire “A”.
Le pilote et le passager doivent toujours porter des
vêtements adéquats ainsi qu'un casque de protection.
Ne portez pas des vêtements ni accessoires flottants, pouvant
se prendre dans les commandes ou limiter la visibilité.
Ne démarrez pas le moteur dans des endroits fermés.
Les fumées d’échappement sont toxiques et peuvent
procurer la perte de conscience voire la mort dans des
délais très courts.
Le pilote et le passager doivent appuyer leurs pieds sur les
repose-pieds lorsque la moto roule.
Pour être prêt à tout changement de direction ou à toute
variation de la chaussée, le pilote doit
toujours maintenir ses mains sur le guidon, ainsi que le
passager doit toujours se tenir, de ses deux mains, aux
poignées du cadre prévues à cet effet sous la selle.
Respectez la législation et les règles nationales et locales.
Respectez toujours les limitations de vitesse, là où elles
sont signalées et, quoi qu’il en soit, ne dépassez jamais la
vitesse que les conditions de visibilité, de la chaussée ainsi
que de la circulation vous permettent d’atteindre.
Signalez toujours et suffisamment à l’avance, avec les
clignotants prévus à cet effet, tout changement de
direction ou de voie.
Se rendre bien visible en évitant de rouler dans “l’angle
mort” des véhicules qui vous précèdent.
Faites très attention aux croisements, en correspondance
avec les sorties des aires privées ou parkings et sur les
voies d’accélération des autoroutes.
Eteignez toujours le moteur lorsque vous prenez de
l’essence et veillez à ce qu’aucune goutte de carburant ne
tombe sur le moteur ou sur le tuyau d’échappement.
Ne fumez jamais pendant que vous faites le plein d’essenc e.
Lorsque vous prenez de l’essence, vous pouvez respirer des
vapeurs nuisibles à votre santé. Si des gouttes de carburant
devaient tomber sur votre peau ou sur vos vêtements, lavezvous illico à l’eau et savon et changez de vêtements.
Retirez toujours votre clé quand vous laissez votre moto
sans surveillance.
Le moteur, les tuyaux d’échappement et les silencieux
demeurent longtemps chauds.
Attention
Le système d'échappement peut être encore chaud,
même après avoir éteint le moteur ; veillez à ce qu'aucune
partie du corps ne touche le système d'échappement et que
le véhicule ne soit pas garé à proximité de matériaux
inflammables (y compris le bois, les feuilles, etc.).
Garez votre motocycle de manière à éviter tout risque de
choc et en utilisant la béquille latérale.
Ne le garez jamais sur un terrain irrégulier ou instable car il
pourrait tomber.
F
7
Page 81
Conduite à pleine charge
Votre motocycle a été conçu pour parcourir de longues
distances à pleine charge, en toute sécurité et confort.
La répartition des poids sur le motocycle est très
importante afin de maintenir inaltérés ces niveaux de
sécurité et d’éviter de se trouver en difficulté lors de
manoeuvres rapides et soudaines ou en parcourant des
chaussées déformées.
Renseignements sur la charge transportable
Le poids total du motocycle en ordre de marche
avec pilote, passager, bagage et accessoires ultérieurs, ne
doit pas dépasser :
390 Kg.
Tachez de placer les bagages ou les accessoires les plus
lourds dans une position du véhicule aussi basse et
F
centrale que possible.
Fixez fermement le bagage aux structures de la moto : un
bagage mal fixé peut rendre le motocycle instable.
Ne fixez pas d'éléments volumineux et lourds sur le
guidon ni sur le garde-boue avant, puisque cela causerait
une instabilité dangereuse au motocycle.
N’insérez pas d’éléments à transporter dans les espaces
du cadre, car ils pourraient gêner les organes en
mouvement du motocycle.
Veillez à ce que les pneus soient gonflés à la pression
indiquée à la page 54 et en bon état.
8
Page 82
Données d’identification
Deux chiffres, identifiant respectivement le cadre (fig. 1) et
le moteur (fig. 2), sont indiqués sur chaque motocycle
Ducati.
Cadre N°
Moteur N°
Remarque
Ces chiffres identifient le modèle de votre motocycle
et doivent être rappelés sur la commande de pièces
détachées.
fig. 1
F
fig. 2
9
Page 83
COMMANDES POUR LA CONDUITE
1
Attention
Ce chapitre vous renseigne sur le positionnement et
la fonction des commandes nécessaires à la conduite du
motocycle. Lisez soigneusement cette description avant
d’utiliser quelque commande que ce soit.
Position des commandes pour la conduite du
motocycle (fig. 3)
1) Tableau de bord
F
2) Commutateur d'allumage et antivol de direction à clé
3) Commutateur gauche
4) Levier d'embrayage
5) Levier de starter
6) Commutateur droit
7) Poignée des gaz
8) Levier de commande frein avant
9) Pédale de changement vitesses
10)Pédale du frein arrière
10
4
8
7
3
6
5
2
9
10
fig. 3
Page 84
Tableau de bord (fig. 4)
1) Témoin feu de route(bleu).
S'allume pour indiquer que le feu de route est allumé.
2) Témoin clignotants de direction(vert).
Il s'allume et clignote lorsqu'un clignotant de direction e st en
service.
3) Témoin réserve carburant(jaune).
S'allume quand le réservoir est en réserve, il n'y a
qu'environ 3 litres de carburant.
4) Témoin point mort N(vert).
S'allume si le sélecteur est au point mort.
5) Témoin pression huile moteur (rouge).
S'allume pour indiquer une pression d'huile moteur
insuffisante. Il doit s'allumer lorsque le commutateur
d'allumage est déplacé sur ON, mais doit s'éteindre
quelques secondes après le démarrage du moteur.
Cet avertisseur peut s'allumer brièvement si le moteur
atteint une température élevée, mais il devrait s'éteindre
lorsque le régime de rotation augmente.
Important
N'utilisez pas le motocycle si le témoin demeure
allumé car vous pourriez porter préjudice au moteur.
6) Témoin jaune ambre.
S'allume et clignote lorsque le motocycle est à l'arrêt
(antidémarrage électronique actif) ; il est utilisé aussi
comme diagnostic du système antidémarrage
électronique.
Remarque
Une fois que l'antidémarrage électronique est en
fonction, le témoin clignote pendant 24 heures ; ce temps
terminé, il s'éteint mais le système demeure actif.
7) Témoin EOBD (jaune ambre).
S'allume pour indiquer le blocage du moteur. Il s'éteint au
bout de quelques secondes (normalement 1.8 - 2 sec.).
8) Indicateur de vitesse (km/h).
Indique la vitesse de roulage.
a) Afficheur à cristaux liquides - LCD (1) :
- Compteur kilométrique (km).
Indique la distance totale parcourue par le véhicule.
- Totalisateur journalier (km).
Indique la distance parcourue depuis la dernière mise à
zéro.
9) Compte-tours (trs/mn).
Indique le nombre de tours/minute du moteur.
b) Afficheur à cristaux liquides - LCD (2) :
- Horloge
- Température huile
1
89
120
100
80
60
40
20
0
km/h
TOT
AMPM
TRIP
140
160
180
¡C
¡F
260
42
200
220
240
7
53
6
7
5
4
3
2
1
0
TOT
AMPM
TRIP
min-1X1000
8
9
10
11
¡C
¡F
b
a
6
fig. 4
11
F
Page 85
Fonctions des unités LCD
A l'allumage (clé de OFF à ON), le tableau de bord effectue
un contrôle de tous les instruments : aiguilles, afficheur et
témoins (voir fig. 5 et fig. 6).
Fonctions de l'unité LCD (1)
La clé sur ON, appuyez sur le bouton (A, fig. 6) pour
afficher le totalisateur journalier et le compteur
kilométrique.
Mise à zéro totalisateur journalier
En appuyant sur le bouton (A, fig. 6) pendant plus de 2
secondes lorsqu'on est dans la fonction TRIP (totalisateur
journalier), l'afficheur (LCD 1) se met à zéro.
Fonctions de l'unité LCD (2)
La clé sur ON, appuyez sur le bouton (B, fig. 6) pour
afficher l'horloge et la température de l'huile.
F
Réglage horloge
Appuyez sur le bouton (B, fig. 6) pendant 2 secondes au
moins.
Appuyez sur le bouton (A, fig. 6) pour régler AM/PM.
Appuyez sur le bouton (B) pour passer au réglage des
heures. Appuyez plusieurs fois sur le bouton (A) pour
modifier l'indication de l'heure. Appuyez sur le bouton (B)
pour passer au réglage des minutes.
Appuyez sur le bouton (A) pour faire défiler les minutes ;
en appuyant sur le bouton pendant plus de 5 secondes le
défilement est plus rapide. Appuyez sur le bouton (B) pour
quitter la fonction de réglage.
12
OFF
140
120
100
160
80
60
40
20
0
180
200
220
240
260
km/h
6
7
5
4
3
2
1
0
min-1X1000
8
9
10
11
fig. 5
CHECK
120
140
100
80
60
40
20
0
160
180
200
220
240
260
km/h
¡C
TOT
¡F
AMPM
TRIP
6
7
5
4
3
2
1
0
TOT
AMPM
TRIP
min-1X1000
8
9
10
11
¡C
¡F
2
1
A
B
fig. 6
Page 86
Fonction température huile
Lorsque la température de l'huile descend en dessous de
50 °C/122 °F, l’inscription "LO" apparaît sur l’afficheur,
tandis qu'en dessus de 170 °C/338 °F l'inscription "HI"
s'affiche.
Fonction témoin niveau de carburant
Lorsque le témoin de bas niveau s'allume, l'inscription
"FUEL" apparaît sur l'afficheur.
Fonction témoin entretien
Après les 1000 premiers km/621 mi et ensuite tous les
10.000 km/ 6210 mi chaque fois que l'on tourne la clé sur
ON l'inscription "MAInt" s'affiche pendant 5 secondes ;
cela indique la nécessité d'effectuer la révision d'entretien
périodique.
Fonction éclairage de fond
La clé sur ON, si vous appuyez sur le bouton (B, fig. 6) dans
5 secondes, chaque pression de ce bouton va déterminer
une variation de l'intensité lumineuse du tableau de bord.
Attention
N'agissez sur le tableau de bord que lorsque le
véhicule est à l'arrêt.
Ne jamais intervenir sur le tableau de bord lorsque vous
roulez.
F
13
Page 87
Le système antidémarrage
En vue d'augmenter la protection contre le vol, le
motocycle est doté d'un système électronique de blocage
du moteur (IMMOBILIZER), s'activant automatiquement
chaque fois que le tableau est mis hors service.
En effet chaque clé abrite dans sa poignée un dispositif
électronique jouant le rôle de moduler le signal transmis
lors du démarrage d'une antenne spéciale incorporée dans
le commutateur. Le signal modulé constitue le "mot de
passe", toujours différent à chaque démarrage, par lequel
le boîtier électronique reconnaît la clé et ce n'est qu'à cette
condition qu'elle autorise le démarrage du moteur.
Clés (fig. 7)
Le motocycle est livré avec :
- n° 1 clé A (ROUGE)
- n° 2 clés B (NOIRES)
F
Attention
La clé rouge A est revêtue d’un capuchon en
caoutchouc pour la préserver en bonnes conditions, en
évitant le contact avec d'autres clés. Retirez cette
protection uniquement en cas de nécessité.
Les clés B sont les clés d'usage courant et servent pour :
- le démarrage ;
- le bouchon du réservoir de carburant ;
- la serrure de la selle.
La clé A joue le même rôle que les clés B, mais en plus elle
permet d'effacer et de programmer à nouveau, le cas
échéant, d'autres clés noires.
Remarque
Les trois clés sont dotées également d'une plaquette
(1) reportant le numéro d'identification des clés.
Attention
Répartissez les clés et rangez la plaquette (1) et la clé
A dans un endroit sûr.
Il est conseillé d'utiliser toujours la même clé noire pour le
démarrage du motocycle.
B
A
14
1
fig. 7
Page 88
Code card
Une CODE CARD (fig. 8) est fournie avec les clés. Cette
carte porte le code électronique (A, fig. 9) à utiliser en cas
de blocage du moteur et donc d'allumage raté après le
key-ON.
Attention
La CODE CARD doit être rangée dans un endroit sûr.
Il est conseillé de garder toujours sur soi le code
électronique, figurant sur la CODE CARD, du fait qu'il
pourrait s'avérer nécessaire de débloquer le moteur via la
procédure avec la poignée des gaz.
Cette procédure permet donc à l'usager, en cas de
problèmes à l'antidémarrage électronique, de désactiver la
fonction "blocage du moteur" signalée par l'allumage du
témoin jaune ambre EOBD (7, fig. 4).
L’opération peut se réaliser uniquement si l'on connaît le
code électronique (electronic code) indiqué sur la code
card.
fig. 8
F
A
fig. 9
15
Page 89
Procédure de déblocage de l'antidémarrage
électronique avec la poignée des gaz
1) Positionnez la clé de contact sur ON, puis tournez à fond
la poignée des gaz et tenez-la tournée.
Le témoin EOBD (7, fig. 4) s'éteint après une durée
préfixée de 8 secondes.
2) Lorsque le témoin EOBD s'éteint, relâchez la poignée.
3) Le témoin EOBD se rallumera en clignotant. Introduisez
maintenant le code électronique de déblocage indiqué
sur la CODE CARD livrée au client par le
concessionnaire lors de la livraison du motocycle.
4) Comptez un nombre de clignotements du témoin EOBD
(7, fig. 4) équivalent au premier chiffre du code secret.
Ouvrez complètement la poignée des gaz pendant 2
secondes, et ensuite relâchez-la. L'introduction d'un
chiffre est ainsi effectuée et reconnue et le témoin
EOBD s'allume et reste dans cet état pendant un temps
F
préétabli de 4 secondes. Répétez cette opération
jusqu'à l'introduction du dernier chiffre du code.
Au cas où l'on n'utiliserait pas la poignée des gaz, le
témoin EOBD clignotera 20 fois, puis il s'allumera et
restera fixe ; il faudra répéter la procédure à partir du
point (1).
5) Au relâchement de la poignée des gaz, dans la mesure
où le code introduit est correct, le témoin EOBD
s'allume et clignote pour signaler que le déblocage a
abouti. Le témoin revient à son état normal (éteint)
après 4 secondes.
16
6) Si le code introduit N'est PAS exact, le témoin EOBD
demeure allumé et, la clé sur OFF, l'on peut répéter les
opérations à partir du point (1) pour un nombre de fois
illimité.
Remarque
Au cas où la poignée des gaz serait relâchée à
contretemps, le témoin se rallume, il faudra donc ramener
la clé sur OFF et répéter la séquence à partir du point (1).
Page 90
Fonctionnement
Chaque fois que la clé du commutateur est tournée de ON
à OFF, le système de protection active le blocage du
moteur. Lors du démarrage du moteur, en tournant la clé
de OFF à ON :
1) si le code est reconnu, le témoin (6, fig. 4), placé sur le
tableau de bord, produit un bref clignotement ; le
système de protection a saisi le code de la clé et
désactive le blocage du moteur. En appuyant sur le
bouton START (3, fig. 14.1 - ), le moteur se met en route.
2) Si le témoin (6, ) fig. 4) ou le témoin EOBD (7, fig. 4)
demeurent allumés, le code n'a pas été saisi. Dans ce
cas, il est conseillé de remettre la clé dans la position
OFF et ensuite à nouveau dans la position ON ; si le
blocage persiste, essayez à nouveau avec l'autre clé
noire en dotation.
S'il est encore impossible de faire démarrer le moteur,
faites appel au réseau d'assistance DUCATI.
3) Si le témoin (6, fig. 4) continue de clignoter, cela signifie
qu'un signal du système antidémarrage électronique a
été rétabli (par exemple avec la procédure de déblocage
au moyen de la poignée des gaz). Tournez la clé sur OFF
et ensuite sur ON pour rétablir le fonctionnement normal
du témoin antidémarrage électronique (voir point 1).
Attention
Des coups violents pourraient endommager les
composants électroniques se trouvant dans la clé.
En cours de procédure utilisez toujours la même clé.
L'utilisation de clés différentes pourrait empêcher le
système de saisir le code de la clé de contact insérée.
Double des clés
En cas de demande de clés supplémentaires, adressezvous au réseau d'assistance DUCATI en apportant toutes
les clés à disposition ainsi que la CODE CARD.
Le réseau d'assistance DUCATI effectuera la
mémorisation (jusqu'à un maximum de 8 clés) de toutes
les nouvelles clés ainsi que de celles déjà en possession
du client.
Le réseau d'assistance DUCATI pourra demander au
Client de démontrer qu'il est le propriétaire du motocycle.
Les codes des clés non présentées au cours de la
procédure de mémorisation sont effacés de la mémoire,
comme garantie que les clés éventuellement perdues ne
seront plus en état de mettre en marche le moteur.
Remarque
En cas de changement de propriétaire du motocycle,
il est impératif que le nouveau propriétaire entre en
possession de toutes les clés et de la CODE CARD.
17
F
Page 91
Commutateur d'allumage et antivol de direction
(fig. 10)
Situé devant le réservoir, il a quatre positions :
A) ON : met en circuit l'éclairage et le moteur ;
B) OFF : met hors circuit l'éclairage et le moteur ;
C) LOCK : la direction est bloquée ;
D) P : feu de stationnement et antivol de direction.
Remarque
Pour déplacer la clé dans les deux dernières
positions, il faut la pousser et ensuite la tourner. Les
positions (B), (C) et (D) permettent l’extraction de la clé.
F
18
fig. 10
Page 92
Commutateur gauche (fig. 11)
1) Inverseur, commande de sélection feux, à deux positions :
position = feu de croisement allumé ;
position = feu de route allumé.
2) Bouton = clignotant de direction à trois positions :
position centrale = éteint ;
position = virage à gauche ;
position = virage à droite.
Pour désactiver l'indicateur, appuyez sur le levier de
commande une fois revenu au centre.
3) Bouton = avertisseur sonore.
4) Bouton = appel de phare.
fig. 11
F
19
Page 93
Levier d'embrayage (fig. 12)
Quand vous tirez le levier (1), vous coupez le mouvement
que le moteur transmet à la boîte de vitesses et donc à la
roue motrice. De ce fait, son utilisation est très importante
dans toutes les phases de la conduite du motocycle, tout
particulièrement au départ.
Important
Une utilisation appropriée de ce dispositif prolongera
la vie du moteur et évitera de porter préjudice aux organes
de transmission.
Remarque
Il est possible de démarrer le moteur avec la béquille
dépliée et le sélecteur au point mort, ou bien avec un
rapport engagé, en tirant le levier d'embrayage (dans ce
cas la béquille doit être repliée).
F
20
fig. 12
Page 94
Levier de starter (fig. 13)
La commande de starter sert à favoriser le démarrage du
moteur à froid et à augmenter le régime de rotation au
ralenti, après le démarrage.
Positions d'utilisation de la commande :
A) = commande non activée ;
B) = commande complètement activée.
Le levier peut être déplacé également sur des positions
intermédiaires pour la mise en température progressive du
moteur (voir page 34).
Important
N'utilisez pas ce dispositif si le moteur est chaud. Ne
roulez pas avec la commande de starter activée.
A
B
fig. 13
F
21
Page 95
Commutateur droit (fig. 14.1)
1) Interrupteur DE MISE A L'ARRET MOTEUR à deux
positions :
position (RUN) = marche;
position (OFF) = arrêt du moteur.
Attention
Cet interrupteur sert surtout en cas d’urgence pour
mettre rapidement le moteur à l’arrêt. Après l'arrêt,
ramenez le commutateur en position pour procéder à
la mise en route du motocycle.
Important
Rouler lorsque les feux sont allumés, arrêter le
moteur avec l'interrupteur (1) et laisser la clé de contact
sur ON, peut occasionner l'épuisement de la batterie, du
fait que les feux demeurent allumés.
F
2) Bouton = démarrage moteur.
22
1
2
fig. 14.1
Page 96
Poignée des gaz (fig. 14.2)
La poignée des gaz (1), main droite du guidon, commande
l'ouverture des soupapes du corps à papillons. Une fois
relâchée, la poignée revient automatiquement à sa
position initiale de ralenti.
2
1
Levier du frein avant (fig. 14.2)
Pour actionner le frein avant, tirez le levier (2) vers la
poignée. Un effort minimum de votre main suffit pour
actionner ce dispositif car le fonctionnement est
hydraulique.
Attention
Avant d’utiliser ces commandes, lisez les instructions
énoncées à la page 36.
fig. 14.2
F
23
Page 97
Pédale du frein arrière (fig. 15)
Pour actionner le frein arrière, appuyez votre pied sur la
pédale (1).
Le système de commande est de type hydraulique.
Pédale de changement vitesse (fig. 16)
La pédale de changement vitesse a une position de repos
F
centrale N avec rappel automatique et deux mouvements :
en bas = pousser la pédale vers le bas pour passer la 1
vitesse et pour rétrograder. Avec cette manoeuvre le
témoin N au tableau de bord s’éteint ;
en haut = en levant la pédale, vous passerez la 2
et ensuite la 3
e
, 4e, 5e et 6e vitesse.
A chaque déplacement de la pédale correspond un seul
passage de vitesse.
24
e
vitesse
1
fig. 15
6
e
5
4
3
2
N
1
fig. 16
Page 98
Réglage position de la pédale de changement
vitesses et frein arrière
Pour seconder toutes exigences de conduite du pilote, on peut
modifier la position des pédales de changement vitesses et de
frein arrière, face au repose-pied correspondant.
Pour modifier la position de la pédale de changement
vitesse , procédez comme suit :
immobilisez la tige (1) et desserrez les contre-écrous (2) et (3).
Remarque
L'écrou (2) a un filetage à gauche.
Tournez la tige (1), à l'aide d'une clé à ouverture fixe sur le côté
hexagonal, jusqu'à obtenir la position voulue de la pédale.
Serrez les deux contre-écrous contre la tige.
Pour modifier la position de la pédale du frein arrière,
procédez comme suit :
Desserrez le contre-écrou (4).
Tournez la vis de butée (5) réglant le débattement de la
pédale jusqu'à la position voulue.
Serrez le contre-écrou (4).
En agissant manuellement sur la pédale, il faut constater
un léger débattement à vide de celle-ci (env. 1,5÷2 mm),
avant que l'action de freinage se produise .
Si cela n'est pas le cas, il faut modifier la tige de
commande du maître-cylindre de la manière suivante :
Desserrez le contre-écrou (6) sur la tige de commande du
maître-cylindre.
Vissez la tige de commande sur l'articulation (7) pour
augmenter le jeu ou dévissez-la pour le réduire.
Serrez le contre-écrou (6) et vérifiez le jeu de nouveau.
1
3
2
fig. 17
6
F
5
7
4
fig. 18
25
Page 99
PRINCIPAUX ELEMENTS ET DISPOSITIFS
Position sur le motocycle (fig. 19)
1) Bouchon réservoir de carburant
2) Serrure selle
3) Axe pour lacet d'ancrage du casque
4) Poignée pour passager
5) Béquille latérale
6) Rétroviseurs
7) Eléments de réglage amortisseur arrière
8) Béquille de levage réservoir
F
9) Capot de selle (sauf 620DARK)
10)Levier d'ancrage du réservoir
11)Catalyseur
26
10
6
11
5
1
7
8
4
9
2
9
3
fig. 19
Page 100
Bouchon réservoir de carburant (fig. 20)
Ouverture
Levez le cache (1) de protection et insérez la clé dans la
serrure. Tournez la clé de 1/4 de tour en sens horaire pour
déverrouiller la serrure.
Levez le bouchon.
Fermeture
Refermez le bouchon, la clé insérée, et emboîtez-le dans
son logement. Tournez la clé dans en sens anti-horaire
jusqu’à sa position d’origine et sortez-la. Refermez le
cache (1) de protection serrure.
Remarque
Le bouchon peut être fermé uniquement si la clé est
insérée.
Attention
Après avoir pris de l’essence (voir page 38), veillez
toujours à ce que le bouchon soit parfaitement en position
et bien fermé.
1/4
OPEN
0
1
fig. 20
F
27
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.