Onderhouds- en gebruiksaanwijzingen
Manuel d’utilisation et entretien
DUCATIMONSTER
MONSTER1000/1000S
Onderhouds- en gebruiksaanwijzingen
DUCATIMONSTER
MONSTER1000/1000S
NL
1
NL
2
Welkom in de club van de Ducati-liefhebbers, u hebt een
bijzonder goede keuze gemaakt. Wij denken dat u deze
nieuwe Ducati niet alleen als normaal vervoersmiddel zal
gebruiken, maar ook voor lange reizen. Ducati Motor
Holding S.p.A. wenst u dan ook veel rijplezier toe.
Omdat wij ons altijd inspannen voor een steeds betere
service, raadt Ducati Motor Holding S.p.A. u aan deze
eenvoudige voorschriften zorgvuldig na te leven, met
name de voorschriften voor het inrijden van de motorfiets.
Alleen op die manier kunt u zeker altijd van uw Ducati
genieten.
Voor reparaties en advies contacteert u een van onze
erkende servicecentra.
Veel rijplezier!
Opmerkingen
Ducati Motor Holding S.p.A. kan niet aansprakelijk
worden gesteld voor eventuele fouten die zijn gemaakt
tijdens het samenstellen van deze gebruiks- en
onderhoudsaanwijzingen. Alle informatie in deze
handleiding is bijgewerkt tot op de publicatiedatum. Ducati
Motor Holding S.p.A. behoudt zich het recht voor alle
wijzigingen aan te brengen die de technische evolutie van
haar producten noodzakelijk maken.
Gebruik voor de veiligheid, garantie, betrouwbaarheid en
de waarde van uw Ducati motorfiets alleen originele
onderdelen van Ducati.
Opgelet
Deze aanwijzingen maken integraal deel uit van de
motorfiets en dienen aan de nieuwe bezitter te worden
overhandigd als de motor wordt verkocht.
NL
3
INHOUD
NL
Aanwijzingen van algemene aard 6
Garantie 6
Symbolen 6
Nuttige informatie voor veilig reizen 7
Rijden met volle bepakking 8
Identificatiegegevens van de motorfiets 9
Bedieningsorganen 10
Plaats van de bedieningsorganen op de motorfiets 10
Instrumentenpaneel 11
Antidiefstalsysteem 14
Sleutels 14
Codekaart 15
Het antidiefstalsysteem uitschakelen met de
gashendel 16
De sleutels laten bijmaken 17
Contactschakelaar en stuurslot 18
Stuurschakelaar links 19
De koppelingshendel 19
Chokehendel 20
De stuurschakelaar rechts 21
De gashendel 22
4
De remhendel van de voorrem 22
Het pedaal voor de achterrem 23
De versnellingspedaal 23
De stand van de koppelingspedaal en achterrem 24
Belangrijkste elementen en mechanismen 25
Plaats van deze elementen op de motorfiets 25
Dop op de brandstoftank 26
Zadelslot en helmhouder 27
Zijstandaard 28
De achterste schokdemper afstellen 29
Regelknoppen op de voorvork 30
De stuurhoek van de motorfiets wijzigen 32
Gebruiksvoorschriften 34
Voorzorgen tijdens de inrijperiode 34
Controleren voor het starten 35
De motor aanzetten 36
De motorfiets starten en ermee rijden 38
Remmen 39
De motorfiets stilzetten 40
Brandstof tanken 40
Parkeren 41
Bijgeleverde accessoires 42
Belangrijkste gebruiks- en
onderhoudswerkzaamheden 43
Verwijderen van het frame (1000 S) 43
Optillen van de brandstoftank 44
Vervangen van het luchtfilter 45
Controle rem- en koppelingsvloeistofpeil 46
Controle van de slijtage van de remblokken 47
De scharnierpunten smeren 48
De gaskabel afstellen 49
De accu opladen 50
De transmissieketting spannen 51
De ketting smeren 52
De lampjes vervangen 53
De hoogte van de koplamp afstellen 56
Bandenspanning 57
Het motoroliepeil controleren 59
De bougies reinigen en vervangen 60
De motor reinigen 61
De motor een lange tijd niet gebruiken 62
Belangrijke waarschuwingen 62
Voor uw eigen belang en voor de garantie en
betrouwbaarheid van dit product, raden wij nadrukkelijk
aan een Ducati dealer te raadplegen voor alle handelingen
die bijzondere technische deskundigheid vereisen.
Ons uiterst gespecialiseerd personeel beschikt over alle
uitrustingen en machines die nodig zijn voor perfect
uitgevoerde reparaties en onderhoudsbeurten en gebruikt
alleen originele onderdelen van Ducati die altijd passen en
garant staan voor een motorfiets die altijd perfect rijdt en
lang meegaat.
Bij alle Ducati motorfietsen hoort een Garantieboekje. De
garantie is niet geldig voor motorfietsen die worden
gebruikt voor wedstrijden. In de geldigheidsperiode van de
garantie mag er aan geen enkel component worden
geknoeid en mag niets worden gemodificeerd of
vervangen door andere, niet originele delen. Overtreding
hiervan heeft het onmiddellijk vervallen van de
garantierechten tot gevolg.
6
Symbolen
Ducati Motor Holding S.p.A. verzoekt u vriendelijk deze
gebruiks- en onderhoudsaanwijzingen aandachtig te lezen
om vertrouwd te raken met uw motorfiets. Contacteer in
geval van twijfel een Dealer of een Erkende Garage. U zult
de informatie in deze handleiding goed kunnen gebruiken
tijdens uw reizen die Ducati Motor Holding S.p.A. u altijd
even rustig en aangenaam toewenst, en u vrijwaart de
prestaties van uw motorfiets ermee. In dit boekje wordt
informatie verschaft van bijzondere betekenis:
Opgelet
Het niet naleven van deze voorschriften kan
gevaarlijke situaties veroorzaken met ernstige, tot
dodelijke, verwondingen.
Belangrijk
Kans voor schade aan de motorfiets en/of
componenten ervan.
Opmerkingen
Meer informatie over uit te voeren werkzaamheden.
Alle richtingaanduidingen (links en rechts) gaan uit van de
rijrichting van de motorfiets.
Nuttige informatie voor veilig reizen
Opgelet
Eerst lezen voordat u de motorfiets gebruikt.
Vaak zijn ongevallen te wijten aan rijden zonder ervaring.
Rijd nooit zonder rijbewijs; om met deze motorfiets te
rijden, dient u in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs.
Leen de motor niet uit aan onervaren bestuurders of
mensen die geen geldig rijbewijs hebben.
De rijder en de passagier dienen altijd aangepaste kleding
en een valhelm te dragen.
Draag geen wijde kleren die in de motor verstrikt kunnen
raken of het zicht kunnen belemmeren.
Zet de motor nooit aan in een gesloten ruimte.
De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en
een snelle dood tot gevolg hebben.
De bestuurder en de passagier dienen hun voeten tijdens
het rijden altijd op de voetsteunen te zetten.
Om voorbereid te zijn op elke richtingsverandering en
verandering van het type wegdek, moet de bestuurder zijn
handen altijd aan het stuur houden, terwijl de passagier
zich altijd met beide handen moet vasthouden aan de
framehandgrepen onder het zadel.
Leef de nationale en plaatselijke wettelijke voorschriften
na.
Leef altijd de snelheidsbeperkingen na waar deze zijn
aangeduid en rijd in elk geval nooit sneller dan de
zichtbaarheid, het wegdek en het verkeer toestaan.
Gebruik altijd en op tijd de richtingaanwijzers om aan te
duiden dat u van richting gaat veranderen, rechtsomkeer
maakt of een andere rijbaan kiest.
Zorg ervoor dat u altijd goed zichtbaar bent en rijd niet in
de "dode hoek" van de voertuigen die voor u rijden.
Let goed op op kruispunten, als u een privé-ruimte of een
parking verlaat of als u de autoweg oprijdt.
Zet de motor altijd uit als u tankt en mors geen benzine op
de motor of op de uitlaatpijp.
Rook nooit tijdens het tanken.
Tijdens het tanken komen dampen vrij die schadelijk zijn
voor de gezondheid. Als brandstofdruppeltjes op uw huid
of kleren komen, was deze dan onmiddellijk met water en
zeep en trek andere kleren aan.
Haal de sleutel altijd uit het contact als u de motor ergens
onbewaakt laat staan.
De motor, de uitlaatpijp en de geluidsdempers blijven nog
lang heet.
Opgelet
Het hele uitlaat gedeelte kan warm blijven, ook nadat
de motor is uitgezet; raak het uitlaatgedeelte dus niet aan
met uw lichaam, pas goed op en parkeer het voertuig niet
in de buurt van ontvlambare materialen (met inbegrip van
hout, bladeren enz.).
Parkeer de motorfiets zo dat niemand ertegen kan stoten
en zet hem altijd op de zijstandaard.
Parkeer nooit op een ondergrond die oneffen of niet hard
genoeg is, omdat de motorfiets hierdoor kan omvallen.
NL
7
Rijden met volle bepakking
Dit motorvoertuig is ontworpen voor veilig rijden van lange
NL
afstanden met volle bepakking in absolute veiligheid.
Een goed op de motorfiets verdeeld gewicht is uiterst
belangrijk om de veiligheid van de motorfiets te behouden
en niet in moeilijkheden te komen bij plotselinge
stuurbewegingen of op slechte wegdekken.
Inlichtingen omtrent de lading
Het totale gewicht van het motorvoertuig tijdens
het rijden, met bestuurder, passagier, bagage en extra
accessoires mag niet meer bedragen dan:
390 Kg
De zwaarste bagage of accessoires dienen zo laag
mogelijk en zo veel mogelijk in het midden van het
voertuig te worden vastgemaakt.
Maak de bagage stevig vast op de motorfiets; bagage die
niet goed is vastgemaakt, kan de motorfiets uit evenwicht
brengen.
Maak geen zware of grote voorwerpen vast aan het stuur
of het voorste spatbord, omdat dit de motorfiets gevaarlijk
uit evenwicht brengt.
Steek geen lading tussen de frameconstructie die verstrikt
kan raken in bewegende delen van de motorfiets.
Controleer de bandenspanning die zoveel moet bedragen
als is voorgeschreven op pag. 57 en controleer of de
banden in goede staat zijn.
8
Identificatiegegevens van de motorfiets
Elke Ducati-motorfiets kan worden onderscheiden door
twee identificatienummers op respectievelijk het frame
(afb. 1) en op de motor (afb. 2).
Framenummer
Motornummer
Opmerkingen
Deze nummers duiden op het model en dienen te
worden vermeld als men onderdelen bestelt.
NL
afb. 1
afb. 2
9
BEDIENINGSORGANEN
NL
1
Opgelet
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd waar de
bedieningsorganen zitten die moeten worden gebruikt om
te kunnen rijden met de motorfiets. Lees de
beschrijvingen aandachtig voordat u deze
bedieningsorganen gebruikt.
Plaats van de bedieningsorganen op de
motorfiets (afb. 3)
1) Instrumentenpaneel.
2) De startschakelaar en het stuurslot.
3) Stuurschakelaar links.
4) De koppelingshendel.
5) Chokehendel.
6) De stuurschakelaar rechts.
7) De gashendel.
8) De remhendel van de voorrem.
9) De versnellingspedaal.
10)Het pedaal voor de achterrem.
10
4
8
7
3
6
5
2
9
10
afb. 3
Instrumentenpaneel (afb. 4)
1) Waarschuwingslampje groot licht (blauw).
Dit gaat branden om u ervoor te waarschuwen dat het
groot licht brandt.
2) Waarschuwingslampje richtingaanwijzers(groen).
Gaat branden en knippert zodra een van de
richtingaanwijzers wordt gebruikt.
3) Controlelampje brandstofreserve(geel).
Gaat branden als de reservebrandstof wordt
aangesproken en er nog ong. 3,5 liter brandstof in de
tank zit (3 liter in kunststoftanks).
4) Waarschuwingslampje vrijloop N (groen).
Gaat branden als de versnelling in zijn vrij staat.
5) Waarschuwingslampje motoroliedruk(rood).
Dit gaat branden om u ervoor te waarschuwen dat er
onvoldoende motoroliedruk is. Het moet gaan branden
wanneer de contactschakelaar in de stand ON wordt
gezet, maar moet enkele seconden na het starten van
de motor uitgaan.
Soms kan dit lampje even gaan branden als de motor
erg heet is gelopen, maar het zou moeten uitgaan als
de toeren toenemen.
Belangrijk
Gebruik het voertuig niet als dit waarschuwingslampje
blijft branden omdat u de motor kunt beschadigen.
6) Ambergeel waarschuwingslampje
Gaat branden en knippert als het voertuig stil staat
(antidiefstal actief) en wordt ook gebruikt om te
controleren of het antidiefstalsysteem werkt.
Opmerkingen
Als het antidiefstalsysteem is ingeschakeld, blijft dit
lampje 24 uur lang knipperen, waarna het uitgaat maar het
antidiefstalsysteem ingeschakeld blijft.
7) EOBD-controlelampje (ambergeel).
Als dit gaat branden, betekent dit dat de motor
geblokkeerd is. Het gaat na enkele seconden weer uit
(meestal na 1.8 - 2 sec.).
8) Toerenteller (km/h).
Duidt de rijsnelheid aan.
a) LCD (1):
- Kilometerteller (km).
Duidt het totaal aantal gereden kilometers aan.
1
89
120
100
80
60
40
20
0
km/h
TOT
AMPM
TRIP
42
140
160
180
200
220
240
260
°C
°F
7
53
6
7
5
4
3
2
1
0
TOT
AMPM
TRIP
min-1X1000
8
9
10
11
°C
°F
b
a
6
afb. 4
11
NL
- Dagteller (km).
NL
Duidt de kilometers aan die zijn gereden vanaf de
laatste reset.
9) Toerenteller (min
-1
).
Duidt het aantal toeren per minuut van de motor aan.
b) LCD (2):
- Klok
- Olietemperatuur
Functies van de LCD
Bij het inschakelen (sleutel van OFF naar ON) voert het
instrumentenpaneel een Check uit van alle instrumenten
(wijzers, display, controlelampjes) (afb. 5 en afb. 6).
OFF
140
120
100
80
60
40
20
0
160
180
200
220
240
260
km/h
6
7
5
4
3
2
1
0
min-1X1000
8
9
10
11
Functies van de LCD (1)
Door op de knop (B, afb. 6) te drukken terwijl de sleutel op
ON staat, verandert de weergave van de dagteller en de
totaalteller.
De dagteller resetten
Als de knop (B, afb. 6) langer dan 2 seconden wordt
ingedrukt als de TRIP functie aan staat (dagteller), wordt
de teller op het display (LCD 1) op nul gezet.
Functies van de LCD (2)
Door op de knop (A, afb. 6) te drukken terwijl de sleutel op ON
staat, wordt de klok en de olietemperatuur weergegeven.
De klok instellen
Druk de knop (A, afb. 6) gedurende minimaal 2 seconden
in.
12
afb. 5
CHECK
140
120
100
80
60
40
20
0
160
180
200
220
240
260
km/h
¡C
TOT
¡F
AMPM
TRIP
6
7
5
4
3
2
1
0
TOT
AMPM
TRIP
min-1X1000
8
9
10
11
¡C
¡F
2
1
A
B
afb. 6
Stel AM/PM af door knop (B, afb. 6) in te drukken. De toets
(A) indrukken om het uur te kunnen programmeren. De toets
(B) herhaaldelijk indrukken om het uur te wijzigen. De toets
(A) indrukken om de minuten te kunnen programmeren.
De toets (B) indrukken om de minuten te wijzigen; als men
deze langer dan 5 seconden ingedrukt houdt, tellen de
minuten sneller. De toets (A) indrukken om het klokmenu
te sluiten.
De olietemperatuur
Als de temperatuur van de olie onder 50 °C/122 °Fdaalt,
verschijnt op het display de lettercombinatie "LO"; als deze
hoger dan 170 °C/338 °F wordt, verschijnt de combinatie
"HI".
Controlelampje brandstofpeil
Als het controlelampje van het brandstofpeil gaat branden,
verschijnt op het display het woord "FUEL".
Waarschuwing onderhoud
Na de eerste 1000 Km/621 mijl en vervolgens na elke
10.000 Km/ 6210 mijl wordt, terwijl de sleutel op ON staat,
gedurende 5 seconden in het display de melding "MAInt"
weergegeven, wat aangeeft dat het tijd is voor de
periodieke onderhoudsbeurt.
Achterverlichting
Als de toets (B, afb. 6) binnen 5 seconden wordt ingedrukt
met de sleutel in stand ON, verandert bij elke druk op de
genoemde knop de lichtsterkte van het
instrumentenpaneel.
NL
Opgelet
Programmeer alleen parameters als de motorfiets stil
staat. Kom op geen enkele manier aan het
instrumentenpaneel terwijl u rijdt.
13
Antidiefstalsysteem
Voor een betere beveiliging tegen diefstal is het voertuig
NL
uitgerust met een elektronisch antidiefstalsysteem
(IMMOBILIZER) dat de motor blokkeert en dat
automatisch wordt ingeschakeld telkens als het
instrumentenpaneel wordt uitgezet.
In elke sleutelhandgreep zit hiervoor een elektronisch
mechanisme dat het signaal verwerkt dat wordt
uitgezonden telkens als het voertuig wordt aangezet door
een speciale antenne in de stuurschakelaar. Dit signaal is
een "wachtwoord" dat wijzigt telkens als de motor wordt
aangezet en dat wordt herkend door de computer om de
motor aan te zetten.
Sleutels (afb. 7)
Samen met het voertuig worden de volgende sleutels
geleverd:
- n°1 sleutel A (RODE)
- n°2 sleutels B (ZWART)
Opgelet
Rond de rode sleutel A zit een rubberen bescherming
die belet dat de sleutel in contact kan komen met de
andere sleutels. Haal deze bescherming er niet af, tenzij in
geval van nood.
De B-sleutels zijn de normaal gebruikte sleutels en dienen
om:
- het starten.
- de tankdop open te maken.
- het zadel te sluiten.
14
De A-sleutel heeft dezelfde functies, maar men kan er
andere zwarte sleutels mee wissen en indien nodig,
herprogrammeren.
Opmerkingen
Samen met de sleutels wordt ook een plaatje (1)
geleverd waarop het identificatienummer van de sleutels
staat.
Opgelet
Haal de sleutels en het plaatje (1) uit elkaar en bewaar
het plaatje en de A-sleutel op een veilige plaats.
Wij raden bovendien aan slechts 1 van de zwarte sleutels
te gebruiken om de motorfiets te starten.
B
A
1
afb. 7
Codekaart
Bij de sleutels hoort ook de CODEKAART (afb. 8) waarop
de elektronische code staat (A, afb. 9), te gebruiken als de
motor blokkeert en dus starten dmv key-on niet mogelijk
is.
Opgelet
De CODEKAART dient op een veilige plaats te
worden bewaard. Wij raden aan altijd de elektronische
code die op de CODEKAART staat ter beschikking te
hebben om de motor te deblokkeren met de
starthendelprocedure.
De volgende procedure biedt de gebruiker daarom de
mogelijkheid om, in geval van problemen met het
antidiefstalsysteem, de functie “motor blokkeren” uit te
schakelen, wat wordt weergegeven doordat het
ambergele EOBD-controlelampje (7, afb. 4) gelijktijdig gaat
branden.
Dit kan men alleen als men de elektronische code
(electronic code) heeft die op de codekaart staat.
NL
afb. 8
A
afb. 9
15
Het antidiefstalsysteem uitschakelen met de
gashendel
NL
1) De sleutel op ON zetten en de gashendel helemaal
opendraaien en in deze stand houden
Het EOBD-waarschuwingslampje (7, afb. 4) gaat na 8
seconden uit.
2) De gashendel loslaten zodra het EOBD-lampje uitgaat.
3) Het EOBD-lampje zal nu opnieuw gaan branden, maar
knippert. Toets nu de elektronische deblokkeer-code in,
aangegeven op de CODE CARD, die de dealer afgegeven
heeft aan de klant bij de aflevering van de motor.
4) Tel het aantal keren dat het EOBD-controlelampje (7,
afb. 4) knippert, dat gelijk is aan het eerste cijfer van de
geheimcode. De starthendel 2 seconden lang
opendraaien en dan loslaten. Op deze manier herkent de
computer het cijfer, het EOBD-lampje gaat continu
branden en blijft 4 seconden lang branden. Herhaal de
handelingen totdat alle cijfers zijn ingevoerd. Wanneer
men geen gas geeft, klikt het controlelampje EOBD 20
maal, vervolgens blijft het branden en de procedure moet
herhaald worden vanaf punt (1).
5) Als de starthendel nu wordt losgelaten en de code is
correct ingevoerd, zal het EOBD-lampje gaan knipperen
om te bevestigen dat de motor niet meer geblokkeerd is.
Het lampje gaat na 4 seconden uit.
6) Als de code NIET goed is ingevoerd, blijft het EOBDlampje branden en is het mogelijk de handelingen te
herhalen door de sleutel opnieuw op OFF te zetten en
een onbeperkt aantal keren opnieuw te beginnen bij punt
(1).
16
Opmerkingen
Als de hendel te snel wordt losgelaten zal het lampje
weer gaan branden en dient men de sleutel op OFF te
zetten en opnieuw te beginnen vanaf stap (1).
Werking
Telkens als de schakelaarsleutel van ON op OFF wordt
gezet, blokkeert het beveiligingsysteem de motor. Als de
motor wordt gestart door de sleutel van OFF op ON te
zetten:
1) Als de code wordt herkend, gaat het controlelampje (6,
afb. 4), op het instrumentenpaneel kort knipperen; het
beveiligingssysteem heeft de code van de slteutel
herkend en schakelt de motorblokkering uit. Door op de
START-knop (2, afb. 13) te drukken, start de motor;
2) Als het controlelampje (6, afb. 4) of het EOBD-lampje (7,
afb. 4) blijven branden, is de code niet herkend. In dit geval
is het raadzaam de sleutel eerst op OFF en dan weer op
ON te zetten en als de blokkering aan blijft staan, met de
andere zwarte sleutel proberen te starten. Als de motor
nog niet start, dient men een technische service van
DUCATI te contacteren.
3) Als het controlelampje (6, afb. 4) blijft knipperen, betekent
dit dat een waarschuwing van het antidiefstalsysteem is
opgeheven (bijvoorbeeld door middel van een
deblokkeringsprocedure via de knop). Als de sleutel op OFF
en dan weer op ON wordt gezet, moet het lampje van het
systeem weer normaal gaan werken (zie punt 1).
Opgelet
Zware stoten kunnen de elektronische componenten
in de sleutel beschadigen
Gebruik altijd dezelfde sleutel tijdens de procedure. Als u
een andere sleutel gebruikt, kan het zijn dat het systeem
de sleutelcode niet herkent.
De sleutels laten bijmaken
Als de klant duplicaten van de sleutels nodig heeft, dient
hij zich tot de technische servicecentra van DUCATI te
wenden en alle sleutels die hij nog in zijn bezit heeft met
zich mee te nemen, samen met de CODEKAART.
De technische service van DUCATI programmeert (tot een
maximum van sleutels) alle nieuwe en oude sleutels.
De technische service van DUCATI kan de klant verzoeken
te bewijzen dat deze de rechtmatige eigenaar van het
voertuig is.
Sleutelcodes die niet worden voorgelegd voor de
programmaprocedure, worden uit het geheugen gewist
zodat sleutels die eventueel verloren zijn geraakt, niet
meer kunnen worden gebruikt om de motor te starten.
Opmerkingen
Als de motor een andere eigenaar krijgt, dienen aan
deze laatste ook alle sleutels en de CODEKAART te
worden overhandigd.
17
NL
Contactschakelaar en stuurslot (afb. 10)
Deze zit voor de brandstoftank en heeft vier standen:
NL
A) ON: zet de lichten en de motor aan;
B) OFF: zet de lichten en de motor uit;
C) LOCK: het stuur is vergrendeld;
D) P: standlicht en stuurslot.
Opmerkingen
Om de contactsleutel in deze laatste twee standen te
zetten, dient men de sleutel in het contact te duwen en er
dan aan te draaien. De sleutel kan uit het contact worden
getrokken in de standen (B), (C) en (D).
18
afb. 10
Stuurschakelaar links (afb. 11)
1) Lichtschakelaar met twee standen:
stand = dimlicht brandt;
stand = groot licht brandt.
2) Knop = richtingaanwijzer met drie standen:
midden = uit;
stand = linksaf;
stand = rechtsaf.
Om de richtingaanwijzer uit te zetten, drukt u het hendeltje
in zodra dit weer in het midden staat.
456
1
NL
3) Knop = claxon.
4) Knop = groot licht.
De koppelingshendel (afb. 11)
De hendel (5) voor het intrekken van de koppeling, is
uitgerust met een ring (6) voor het afstellen van de afstand
tussen de hendel en de knop op het stuur.
Om af te stellen moet de hendel (5) volledig naar voren
worden geplaatst en moet de ring (6) in een van de vier
standen worden gedraaid. Houd er daarbij rekening mee
dat:
De stand nr. 1 overeenstemt met de grootste afstand
tussen de hendel en de knop, terwijl stand 4 overeenstemt
met de kleinste afstand.
23
Als de koppelingshendel wordt ingetrokken (5) wordt de
transmissie van de motor naar de koppeling en dus naar
het aandrijfwiel, onderbroken. Dit is heel belangrijk in alle
rijfasen, maar vooral in de startfase.
Belangrijk
Als u de koppeling op een correcte manier gebruikt,
gaat de motor langer mee en voorkomt u beschadigingen
aan de transmissiedelen.
Opmerkingen
Men kan de motor aanzetten als de motor in zijn vrij
staat, of als de koppelingshendel is ingetrokken en de
motor in versnelling staat (in dit geval moet de standaard
ingeklapt zijn).
afb. 11
19
Chokehendel (afb. 12)
De chokehendel (7) dient om het starten van een koude
NL
motor te vergemakkelijken en om na het starten het
minimumtoerental te verhogen.
Standen van de chokehendel:
A) = niet ingeschakeld;
B) = helemaal ingeschakeld.
De hendel kan op tussenstanden worden gezet om de
motor geleidelijk aan warm te laten lopen (zie pag 36).
Belangrijk
Gebruik de chokehendel niet als de motor warm is.
Niet rijden als de chokehendel is ingeschakeld.
20
7
A
B
afb. 12
De stuurschakelaar rechts (afb. 13)
1) Schakelaar MOTOR UIT, met twee standen:
stand (RUN) = motor loopt;
stand (OFF) = motor uit.
Opgelet
Deze schakelaar dient vooral om de motor snel uit te
zetten in noodgevallen. Als de motor uit staat, zet men
deze schakelaar weer in de ruststand om het voertuig
weer aan te kunnen zetten.
Belangrijk
Door met het licht aan te rijden, de motor uit te zetten
met de schakelaar (1) en de sleutel in de stand ON te laten
staan, kan de accu leegraken, aangezien het licht blijft
branden.
2) Knop = motor starten.
1
NL
2
afb.
afb. 13
21
De gashendel (afb. 14)
Met de gashendel (3) op de rechterkant van het stuur
NL
opent men de gaskleppen. Als de hendel wordt
losgelaten, keren deze automatisch terug in de
oorspronkelijke minimumstand.
De remhendel van de voorrem (afb. 14)
Als men de hendel (4) in de richting van de starthendel
trekt, remt men met de voorrem. Lichtjes trekken is
voldoende omdat dit mechanisme hydraulisch werkt.
De bedieningshendel is voorzien van een ring (5) voor het
afstellen van de afstand tussen de hendel en de knop op
het stuur: raadpleeg voor het afstellen van de remhendel
van de voorrem de instructies voor het afstellen van de
koppelingshendel (pag. 20).
Opgelet
Lees voordat u deze bedieningsorganen gebruikt, de
instructies op pag. 38.
22
5
4
3
afb. 14
Het pedaal voor de achterrem (afb. 15)
Om met de achterrem te remmen, drukt men het pedaal
(1) met de voet in.
Dit remsysteem is hydraulisch.
NL
De versnellingspedaal (afb. 16)
De ruststand van het versnellingspedaal is in het midden
(N). Hij keert automatisch terug in twee bewegingen:
naar beneden = het pedaal indrukken voor de 1
versnelling en om terug te schakelen. Het
waarschuwingslampje N op het instrumentenpaneel gaat
uit;
naar boven = het pedaal naar boven trekken voor de 2
versnelling, de 3
Een pedaalstand bedient telkens 1 versnelling.
e
, 4e, 5e en 6e.
e
e
1
afb. 15
6
5
4
3
2
N
1
afb. 16
23
De stand van de koppelingspedaal en achterrem
De stand van de versnellingshendel en de
NL
achterrembediening kan aan de behoeften van elke
bestuurder worden aangepast.
De stand van de versnellingspedaal op de volgende manier
wijzigen:
de stang (1) vasthouden en de contramoeren (2) en (3)
losdraaien.
Opmerkingen
De moer (2) heeft linkse schroefdraad.
Aan de stang (1) draaien met een steeksleutel op de
zeshoekige kant totdat het pedaal in de gewenste stand
staat.
Beide contramoeren vastdraaien tegen de stang.
De stand van de achterremhendel op de volgende manier
wijzigen:
De contramoer (4) losdraaien.
Aan de regelschroef (5) van het pedaal draaien totdat deze
in de gewenste stand staat.
De contramoer (4) vastdraaien.
Met de hand controleren of er een speling van ongeveer
1,5÷2 mm op de pedaal zit voordat u ermee remt.
Als de speling niet correct is, past u de lengte van het
pompstangetje op de volgende manier aan:
De contramoer (6) op het pompstangetje losdraaien.
Het stangetje op het gaffeltje (7) vastdraaien voor meer
speling en losdraaien voor minder speling.
De contramoer (6) vastdraaien en de speling opnieuw
controleren.
24
1
3
2
afb. 17
6
5
7
4
afb. 18
BELANGRIJKSTE ELEMENTEN EN
MECHANISMEN
Plaats van deze elementen op de motorfiets
(afb. 19)
1) Dop op benzinetank
2) Zadelslot.
3) Pin voor de helmhouder.
4) Passagiershandgreep.
5) De zijstandaard
6) Achteruitkijkspiegeltjes.
7) Regelknoppen voor achterste schokdemper.
8) Tilstang tank.
9) Zadeldeksel.
10)Borgstang tank.
11)katalysator.
12)Kuipje (alleen 1000S)
13)Regelknop voorvork (alleen 1000S)
13
12
13
10
NL
6
11
5
1
7
8
4
9
2
9
3
afb. 19
25
Dop op de brandstoftank (afb. 20)
NL
Openen
Het dekseltje (1) openmaken en de sleutel in het slot
steken. De sleutel 1/4 slag naar rechts draaien om het slot
te openen.
De dop optillen.
De dop sluiten
De dop sluiten met de sleutel en deze er goed induwen.
De sleutel naar links draaien totdat het slot weer in zijn
oorspronkelijke stand staat en de sleutel eruit halen Het
dekseltje (1) op het slot sluiten.
Opmerkingen
De dop kan alleen worden gesloten als de sleutel erin
zit.
Opgelet
Telkens als men getankt heeft (zie pag. 40) dient
men te controleren of de dop perfect op zijn plaats zit en
gesloten is.
26
1/4
OPEN
0
1
afb. 20
Zadelslot en helmhouder
Openen
De sleutel in het slot steken en naar rechts draaien om het
zadel los te maken. Trek het zadel naar achteren, uit de
voorste grendels.
Achteraan in de ruimte onder het zadel zit de helmhouder
(1) ( zie pag.42). Steek de houder in de helm en plaats de
pin (2) op het uiteinde van de houder. Laat de helm hangen
en monteer het zadel weer om de helm vast te maken.
NL
0
Opgelet
Dit mechanisme dient om de helm te beveiligen als
men de motor ergens parkeert. Laat de helm niet op deze
manier vastgemaakt op de motorfiets zitten tijdens het
rijden; de helm kan uw bewegingen tijdens het rijden
belemmeren en u kunt de controle over het voertuig
verliezen.
De dop sluiten
Controleer of alle elementen op hun plaats zitten en goed
zijn vastgemaakt in de ruimte onder het zadel. Plaats de
voorste uiteinden van de zadelbodem onder de houder van
het frame en duw vervolgens op het achterste uiteinde
van het zadel totdat de klik van de slotvergrendeling
hoorbaar is. Controleer of het zadel stevig op het frame zit
en haal de sleutel uit het slot.
1
afb. 21
2
1
afb. 22
27
Zijstandaard (afb. 23)
NL
Belangrijk
Voordat u de zijstandaard gebruikt, controleert u of
het oppervlak waarop u hem wenst te zetten stevig en vlak
genoeg is.
Zachte grond, grind, door de zon verwarmd asfalt
enzovoorts kunnen ervoor zorgen dat de geparkeerde
motorfiets omvalt, met eventuele schade tot gevolg.
Als u op een helling parkeert, zet u het achterwiel altijd in
de richting van de helling die naar beneden gaat.
Om de zijstandaard open te klappen, drukt u met uw voet
(terwijl u beide handen op het stuur van de motorfiets
houdt) tegen de standaard (1 ) en duwt u deze helemaal
uit. Laat de motorfiets naar links overhellen om de
standaard op de grond te zetten.
Opgelet
Niet op de motor blijven zitten als deze op de
zijstandaard geparkeerd is.
Om de zijstandaard in de ruststand in te "klappen"
(horizontaal) zet men de motorfiets recht en duwt men
tegelijkertijd de standaard naar boven (1).
28
Opmerkingen
Wij raden aan regelmatig te controleren of het
systeem waarmee de standaard in zijn ruststand blijft
zitten (twee in elkaar gedraaide trekveren) en de
veiligheidssensor (2) goed functioneren.
Opmerkingen
Men kan de motor aanzetten als de motor in zijn vrij
staat, of als de koppelingshendel is ingetrokken en de
motor in versnelling staat (in dit geval moet de standaard
ingeklapt zijn).
2
1
afb. 23
De achterste schokdemper afstellen
De achterste schokdemper is uitgerust met een regelknop
aan de buitenkant, om de gewichtsverdeling van de motor
aan te kunnen passen aan de lading.
De regelknop (1) aan de rechterzijde die overeenkomt met
de onderste bevestiging van de schokdemper aan de
achtervork, stelt de hydraulische rem af in de uitgetrokken
fase (retour).
Door de regelknop (1) naar rechts te draaien wordt de rem
H verhoogd, door de andere kant op te draaien wordt de
rem S verlaagd.
Standaardafstelling:
van de volledig gesloten positie (met de klok mee) moet de
stelknop (1) 18 klikken los worden gedraaid.
Voorspanning veer: 25 mm.
Met de twee ringen (2), aan de bovenzijde van de
schokdemper, wordt de voorspanning van de buitenste
veer afgesteld.
Om de voorspanning van de veer te wijzigen, draait u eerst
aan de bovenste ring. Vervolgens draait u de onderste ring
losser of vaster voor een grotere of kleinere voorspanning.
Opgelet
Gebruik een haaksleutel om aan de regelaar van de
voorspanning te draaien. Draai voorzichtig om uw hand
niet te verwonden door stoten tegen andere delen van de
motor als de "haak" van de sleutel uit de ring schiet tijdens
het draaien.
NL
2
2
1
S
H
afb. 24
29
Opgelet
NL
In de schokdemper zit gas onder hoge druk dat
ernstige problemen kan veroorzaken als onervaren
personen deze demonteren.
Als u van plan bent personen en bagage te vervoeren,
moet de veervoorspanning van de achterste schokdemper
maximaal worden afgesteld, om het dynamisch gedrag
van de motorfiets te verbeteren en te voorkomen dat de
motorfiets de grond raakt. Hiervoor kan het nodig zijn de
afstelling van de uitgetrokken hydraulische rem aan te
passen.
30
Regelknoppen op de voorvork
De vork van de motorfiets 1000S is zowel afstelbaar in de
uitgetrokken fase (retour) als in de samengedrukte fase
van de stangen.
Dit doet men met de regelschroefknoppen op de
buitenkant:
1) (afb. 26) om de uitgetrokken hydraulische rem te
wijzigingen;
2) (afb. 26) om de voorspanning van de binnenste veren
te wijzigen;
3) (afb. 25) om de samengedrukte hydraulische rem te
wijzigen.
Als u aan de regelschroeven (1 en 3) draait, voelt u deze
klikken. Elke klik stemt overeen met een
schokdempingstand.
Als u de schroef helemaal op de "0" stand vastdraait,
verkrijgt u de hoogste schokdempingstand. Als u in deze
stand de schroef naar links draait, kunt u de klikken tellen
die overeenstemmen met de 1e, 2e stand enz.
De STANDAARD standen zijn de volgende:
induwen: 6 klikken
uittrekken: 6 klikken
Veervoorspanning (A, fig. 25): 18 mm
Regulatie range
induwen: 16 klikken
uittrekken: 14 klikken.
Veervoorspanning (A, fig. 25): 10-25 mm
Om de veervoorspanning in elke veerpoot te wijzigen,
draait u aan de zeshoekschroef ( 2) met een inbussleutel
van 22 mm.
Belangrijk
Zet de stelschroeven op beide telescopen op
dezelfde stand.
NL
1
A
2
afb. 25
3
afb. 26
31
De stuurhoek van de motorfiets wijzigen (afb. 27 afb. 28 - afb. 29)
NL
De evenwichtsverdeling van de motorfiets is het resultaat
van tests die door onze technici in de meest verschillende
gebruiksomstandigheden verricht zijn.
De stand van de stuurhoek wijzigen is een delicate
handeling die gevaarlijk kan zijn als deze met onvoldoende
ervaring wordt uitgevoerd.
Aangeraden wordt om alvorens de standaard stuurhoek te
wijzigen de referentieafstand (H, afb. 27) vast te stellen.
De bestuurder heeft de mogelijkheid de
evenwichtsverdeling van de motorfiets te wijzigen,
afhankelijk van de eigen rijvereisten, door de
bedrijfspositie van de schokdemper te veranderen.
Om de wielbasis van de kogelscharnieren (1) te wijzigen,
moeten de tegenmoeren (3) worden losgedraaid.
Opmerkingen
Let op de onderste moer (3) die linkse schroefdraad
heeft.
Draai aan de afstelstang (2) met een Engelse sleutel.
Na afloop, de moeren (3) op 25 Nm vastdraaien.
Opgelet
De lengte van de trekstang (2) tussen de assen van
de bolgewrichten (1), mag niet meer dan 272 mm
bedragen.
32
H
afb. 27
2
3
1
3
2
1
afb. 28
De maximale waarde voor het losdraaien van de UNIBALL
van de scharnierkop (A) bedraagt 5 windingen van 7,5 mm
(B).
B
NL
A
afb. 29
33
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
NL
Voorzorgen tijdens de inrijperiode
Maximale snelheid (afb. 30)
Snelheid tijdens het inrijden en het normale rijden:
1) Tot 1000 km;
2) van 1000 tot 2500 km.
34
1.000 Km
5
4
3
2
1
0
1.000 ÷ 2.500 Km
6
7
min-1X1000
TOT
AMPM
TRIP
8
9
10
11
°C
°F
afb. 30
Tot 1000 km
Tijdens de eerste 1000 km dient men de kilometerteller in
het oog te houden: dit zijn de snelheden die absoluut niet
mogen worden overschreden :
5.500÷6.000 min
-1
.
Tijdens de eerste inrij-uren van de motor, is het
aangeraden de lading en het toerental voortdurend te
wijzigen, binnen de voorgeschreven limieten.
Bijzonder goed hiervoor geschikt zijn wegen met veel
bochten en hellingen waarop de motor, de remmen en de
ophangingen goed kunnen inlopen.
Voorzichtigheid is geboden tijdens de eerste 100 Km, met
name tijdens het remmen: niet bruusk en lang remmen
om het wrijvingsmateriaal op de remblokjes de kans te
geven gelijkmatig af te slijten.
Om alle mechanische delen tegelijkertijd de kans te geven
hun bewegingen op elkaar af te stemmen en de
belangrijkste motororganen nooit in gevaar te brengen,
raden wij aan niet bruusk te versnellen en de motor niet te
lang op het hoogste toerental te laten draaien, vooral niet
op hellingen.
Wij raden bovendien aan de ketting vaak te controleren en
indien nodig te smeren.
Van 1000 tot 2500 Km
Men kan de prestaties van de motor nu gaan opdrijven
maar nooit meer dan 7.500 min-1.
Belangrijk
Tijdens de inrijperiode dient men het
onderhoudsprogramma stipt na te leven en de
garantiecontroles die in het boekje staan te laten
uitvoeren. Het niet naleven van deze norm ontslaat Ducati
Motor Holding S.p.A. van elke vorm van aansprakelijkheid
voor eventuele schade aan de motor en de levensduur
ervan.
De motor gaat langer mee als u dit voorschrift naleeft en
de noodzaak tot reviseren en afstellen vermindert.
Controleren voor het starten
Opgelet
Als u de motor niet inspecteert voordat u vertrekt,
kunt u deze ernstige schade berokkenen en loopt u het
risico zowel de bestuurder als de passagier ernstig te
verwonden.
Voordat u begint te rijden, dient u de volgende punten te
controleren:
De brandstof in de brandstoftank
Controleren hoeveel brandstof er in de tank zit. Eventueel
bijtanken (pag. 40).
Controleren hoeveel olie er in de motor zit
De oliestand wordt gecontroleerd door het controleruitje.
Eventueel bijvullen (pag. 59).
Rem- en koppelingsvloeistof
Controleer hoeveel vloeistof er in elk reservoir zit (pag. 46).
Staat van de banden
De spanning en de slijtage van de banden controleren
(pag. 57).
De bedieningsorganen
Controleren of de hendels en pedalen van de remmen, de
koppeling, gas en versnelling correct werken.
Lampen en waarschuwingsignalen
Controleer of de lampen goed werken en of de claxon
werkt. Als de lampen stuk zijn, dient u deze te vervangen
(pag. 53).
Sloten
Controleer of de dop op de benzinetank goed sluit en het
slot van het zadel goed werkt.
Standaard
Controleer of de zijstandaard goed opent en sluit en op de
goede plaats gaat zitten (pag. 28).
Opgelet
In geval van onregelmatigheden stelt u het vertrek uit
en contacteert u een erkende Ducati dealer.
35
NL
De motor aanzetten
NL
Opmerkingen
Om een al warme motor aan te zetten, volgt u de
procedure voor "Hoge omgevingstemperatuur ".
Opgelet
Zorg ervoor dat u de bedieningsorganen kent die u
nodig hebt tijdens het rijden.
Normale omgevingstemperatuur
(tussen 10 ° C/50 ° F en 35 ° C/95 ° F):
1) Plaats de contactschakelaar in de stand ON (afb. 31).
Controleer of het groene lampje N en het rode lampje
op het instrumentenbord branden.
2) Zet de chokehendel in stand (B) (afb. 33).
3) Zorg ervoor dat de uitschakelaar (1, afb. 32) in de stand
(RUN) staat, druk vervolgens op de startknop (2, afb.
32).
Belangrijk
Het oliedruklampje moet enkele seconden nadat de
motor is aangeslagen, weer uit gaan (pag. 11).
Opgelet
De zijstandaard moet ingeklapt zijn (ruststand,
horizontaal), omdat anders de veiligheidssensor het
starten onmogelijk maakt.
Opmerkingen
Men kan de motor aanzetten als de motor in zijn vrij
staat, of als de koppelingshendel is ingetrokken en de
motor in versnelling staat (in dit geval moet de standaard
ingeklapt zijn).
36
ON
N
O
F
F
O
H
S
U
P
LOCK
N
P
ITIO
N
IG
afb. 31
Dit model is uitgerust met een "startsysteembekrachtiging"
Deze functie zorgt voor de bekrachtiging van het
motorstartsysteem door tegelijkertijd de knop (2 afb. 32) in
te drukken en los te laten. Bij het indrukken van de knop
(2) wordt de motor automatisch gestart gedurende een
maximale tijd die afhankelijk is van de temperatuur van de
motor.
Als de motor is aangeslagen belet dit systeem het starten
van de startmotor. Als de motor niet start, dient men
minstens 2 seconden te wachten voordat men de
startknop (2) opnieuw gebruikt.
Het voertuig moet spontaan starten, zonder gas te geven.
Opmerkingen
Als de accu leeg is, belet het systeem het gebruik van de
startmotor.
1
2
afb. 32
NL
4) Plaats de starthendel in de verticale positie (A) om een
motortoerental te verkrijgen van circa 1.400-1.500 min
Belangrijk
De motor niet op een hoog toerental brengen als
deze koud is. Wachten tot de olie warm is en alle punten
heeft gesmeerd die dit nodig hebben.
5) Naarmate de motor warmer wordt, de choke geleidelijk
aan volledig naar boven zetten (A). Als de motor voldoende
warm gelopen is, moet deze in zijn stationair toerental
blijven draaien ook als de choke niet meer wordt gebruikt.
-1
.
A
B
afb. 33
37
Hoge omgevingstemperatuur (hoger dan 35 °C/95 °F):
De startprocedure is dezelfde als voor een "Normale
NL
ruimtetemperatuur", maar zonder de choke te gebruiken.
Lage omgevingstemperatuur (lager dan 10 °C/50 °F):
De startprocedure is dezelfde als voor een "Normale
omgevingstemperatuur", maar de motor dient circa 5
minuten langer warm te draaien (punt 5).
38
De motorfiets starten en ermee rijden
1) De koppeling met de koppelingshendel uit zetten.
2) Met de punt van uw voet en een besliste beweging de
versnellingshendel induwen om deze in eerste versnelling
te zetten.
3) Geef gas, duw de gashendel in en laat tegelijkertijd
langzaam de koppelingshendel los; het voertuig begint nu
te rijden.
4) De koppelingshendel helemaal loslaten en gas geven.
5) Om naar een hogere versnelling te schakelen, moet het
gas worden losgelaten om het toerental omlaag te
brengen, de koppelingshendel moet worden ingetrokken,
de versnellingshendel worden opgetild en de
koppelingshendel moet worden losgelaten.
Op de volgende manier schakelt u terug naar een lagere
versnelling: de gashendel loslaten, koppelingshendel
intrekken, even gas geven om alle tandwielen te
synchroniseren, terugschakelen en de koppelingshendel
loslaten.
De hendels dienen snel en op intelligente wijze te worden
bediend: op een helling, wanneer de motor snelheid
mindert, dient u onmiddellijk naar een lagere versnelling
terug te schakelen. Doet u dit niet, dan zet u het hele
voertuig (en niet alleen de motor) onder druk.
Belangrijk
Niet bruusk gas geven: u kunt er de motor mee
"verzuipen" of de transmissieorganen mee forceren Laat
de koppeling niet uit staan tijdens het rijden: dit kan tot
oververhitting en dus een abnormale slijtage van alle
schijven leiden.
Remmen
Op tijd vertragen, terugschakelen om met te motor te
remmen en vervolgens remmen met beide remmen.
Voordat de motor stilstaat, de koppeling uitzetten om te
voorkomen dat de motor plots uitvalt.
Opgelet
Als u maar 1 rem gebruikt om te remmen, remt u niet
goed. Rem niet te bruusk en niet te hard; u kunt er de
wielen mee vast laten lopen waardoor u de controle over
de motorfiets verliest. Als het regent of als u op een glad
wegdek rijdt, is het remverhogen aanzienlijk minder. Rem
in deze gevallen zachtjes en voorzichtig. Door plotse
bewegingen te maken, kunt u de controle over het
voertuig verliezen.
Op lange en steile dalingen is het beter de motorrem te
gebruiken, terug te schakelen en de remmen afwisselend
en kort te gebruiken: door voortdurend remmen wordt het
wrijvingsmateriaal oververhit en het remvermogen
drastisch verminderd. Een lagere bandenspanning dan de
voorgeschreven spanning, vermindert ook het
remvermogen, maakt het rijden minder precies en de
motorfiets gaat in de bochten minder goed liggen.
NL
39
De motorfiets stilzetten
Vertragen, terugschakelen en de gashendel loslaten. Naar
NL
de eerste versnelling terugschakelen en dan in de neutrale
stand zetten. Remmen en stoppen. De motor uitzetten
door de sleutel op OFF te zetten (pag. 18).
Belangrijk
De sleutel niet op ON laten staan terwijl de motor uit
staat om schade aan de elektrische componenten te
voorkomen.
afb. 34
Brandstof tanken
Niet te veel brandstof in de tank doen.
De brandstof moet onder de onderste rand van de vulpijp
blijven (afb. 35).
Opgelet
Gebruik loodvrije brandstof met een octaangetal van
95.
Er mag geen benzine in de vulpijp onder de dop blijven
zitten.
40
Max level
afb. 35
Parkeren
De stilstaande motor op de zijstandaard zetten (zie pag.
28).
Het stuur helemaal naar links draaien en de sleutel op
LOCK zetten om diefstal te voorkomen.
Als je in een garage of in een andere ruimte parkeert,
controleer dan dat deze goed verlucht is en dat de motor
niet te dicht bij warmtebronnen staat.
In geval van nood laat u de standlichten branden door de
sleutel in de stand P te zetten.
Belangrijk
Laat de sleutel niet te lang in deze stand P staan
omdat de accu leeg kan raken. Laat de sleutel nooit in een
onbewaakt voertuig zitten.
Opgelet
Het hele uitlaat gedeelte kan warm blijven, ook nadat
de motor is uitgezet; raak het uitlaatgedeelte dus niet aan
met uw lichaam, pas goed op en parkeer het voertuig niet
in de buurt van ontvlambare materialen (met inbegrip van
hout, bladeren enz.).
Opgelet
Het gebruik van sloten en blokkeringen die het rijden
van de motorfiets verhinderen (bijv. diskslot,
kroonwielblokkering enzovoorts) is zeer gevaarlijk en kan
de werking van de motorfiets en de veiligheid van de
bestuurder en passagier in gevaar brengen.
NL
afb. 36
41
Bijgeleverde accessoires (afb. 37)
In de ruimte onder het zadel zitten:
NL
de gebruiks- en onderhoudsaanwijzingen;
een helmhouder;
een gereedschapsetje voor normale controle.- en
onderhoudsverrichtingen.
Om toegang te krijgen tot de opbergruimte moet het zadel
(pag. 27) en het beschermdeksel (1) worden verwijderd
door de speciale schroef (2) met een munt los te draaien.
In de gereedschapset (afb. 38)
zitten:
3) een bougiesleutel;
4) pin voor bougiesleutel;
5) een dubbele schroevendraaier;
6) helmhouder.
42
1
2
afb. 37
6
3
4
5
afb. 38
BELANGRIJKSTE GEBRUIKS- EN
ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN
Verwijderen van het frame (1000 S) (afb. 39)
Voor bepaalde onderhoudsverrichtingen en reparaties
dient men sommige delen van het frame te demonteren.
Opgelet
Als u gedemonteerde delen niet of niet goed
opnieuw monteert, kunnen deze losraken tijdens het
rijden waardoor u de controle over de motorfiets kunt
verliezen.
Het kuipje demonteren
Draai de twee borgschroeven (1) los van de lamphouder en
verwijder deze.
Opmerkingen
Zorg ervoor de borgmoeren van de schroeven (1) aan
de binnenzijde van het kuipje niet kwijt te raken.
Verwijder het kuipje (2).
1
2
afb. 39
NL
43
Optillen van de brandstoftank (afb. 40)
NL
Opgelet
Om te voorkomen dat er benzine uit de ontluchting
van de benzinedop komt, moet er minder dan 5 liter
benzine in de tank zitten.
Verwijder het zadel (pag. 27) en til de haak (1) op.
Til de tank op en ontkoppel de steunstang (2, afb. 41) van
de zitting onder het zadel.
Plaats de tank op de steunstang.
Om de tank weer te monteren, de hierboven beschreven
handelingen in de omgekeerde volgorde uitvoeren.
1
Opgelet
Als u de tank weer naar beneden zet, opletten dat alle
slangen op hun plaats zitten en nergens worden
platgedrukt.
44
afb. 40
2
3
afb. 41
Vervangen van het luchtfilter (afb. 42)
Het filter moet worden vervangen op de tijdstippen die zijn
voorgeschreven in de onderhoudstabel in het
garantieboekje. Om het filterhuis te bereiken, moet de
brandstoftank worden opgetild (pag. 44).
Om het filter eruit te halen, maakt u de lipjes (1) los
waarmee het deksel op beide kanten van het filterhuis zit
en haalt u het deksel (2) eraf.
De filter eruit halen (3, afb. 43) en vervangen.
2
NL
Belangrijk
Een vuil filter vermindert de luchtinlaat waardoor er
meer brandstof wordt verbruikt, het motorvermogen
afneemt en vuil zich vastzet op de bougies.
Rijd niet met een motor zonder filter; de vuile deeltjes die
in de lucht zitten, kunnen in de motor komen en deze
beschadigen.
Het filter weer correct monteren, zoals op de afbeelding,
in het filterhuis steken en alle elementen die u eraf hebt
gehaald, weer monteren.
Belangrijk
Wanneer het voertuig op stoffige of vochtige wegen
wordt gebruikt, moet het filter vaker worden vervangen
dan wordt voorgeschreven in de onderhoudstabel in het
garantieboekje.
1
afb. 42
3
afb. 43
45
Controle rem- en koppelingsvloeistofpeil (afb. 44)
Het peil mag niet onder het MIN-streepje zakken dat op de
NL
respectieve tanks is aangebracht.
Als er te weinig vloeistof in zit, kan er lucht in de leidingen
komen en werkt het systeem op de duur niet meer.
Om de vloeistof bij te vullen of met de tussenpozen te
vervangen die voorgeschreven zijn in de tabel voor
periodiek onderhoud, weergegeven in het Garantieboekje,
dient men zich tot een dealer of erkende garage te
wenden.
Belangrijk
Om de 4 jaar is het raadzaam de leidingen te laten
vervangen.
De koppeling
Als er te veel speling op de koppelingshendel zit en de
motor schokt of uitvalt bij het schakelen, betekent dit dat
er lucht in de leiding van de koppeling zit. Contacteer een
erkende Ducati dealer om de leiding te laten controleren
en/of te laten ontluchten.
Opgelet
Naarmate de koppelingschijven slijten, staat het peil
van de koppelingsolie hoger: giet er dus nooit meer in dan
de voorgeschreven hoeveelheid (3 mm boven het
minimum).
46
afb. 44
Remleiding
Als er speling op het rempedaal of remhendel zit ook al zijn
de remblokjes in goede staat, dient u een erkende Ducati
dealer te contacteren om het remsysteem te laten
controleren en eventueel de leiding te laten ontluchten.
Opgelet
De vloeistof voor de remmen en de koppeling is
schadelijk voor plastic en gelakte delen, zorg dus dat hier
geen vloeistof op valt.
Hydraulische vloeistof is bijtend en kan schade en
verwondingen veroorzaken.
Meng geen verschillende kwaliteiten met elkaar.
Controleer of alle pakkingen en dichtingen in goede staat
zijn.
Controle van de slijtage van de remblokken
(afb. 45)
Voorrem
Om de remblokjes te kunnen controleren zonder de klauw
te demonteren, zitten op alle blokjes slijtagegroeven. Op
een goed blokje moeten de groeven goed zichtbaar zijn.
Achterrem
Het wrijvingsmateriaal op elk blokje moet minstens 1 mm
dik zijn.
Belangrijk
Om de remblokjes te laten vervangen, contacteert u
een erkende Ducati dealer.
afb. 45
47
NL
De scharnierpunten smeren
U dient regelmatig de beschermhulzen rond de start- en
NL
chokekabels te controleren. Ze mogen nergens
platgedrukt zijn en er mogen geen scheurtjes in de plastic
buitenkant zitten. Controleer of de kabels in de huls glijden
door het bedieningsorgaan te bewegen: indien er sprake is
van wrijving of wanneer de kabels blijven steken, moeten
ze worden vervangen bij een officiële Ducati-dealer of een
erkende garage.
Om te voorkomen dat de kabels stroef gaan bewegen,
hoeft u slechts regelmatig de uiteinden van elke flexibele
transmissiekabel te smeren met vet van het type SHELL
Advance Grease of Retinax LX2.
In geval van gasbediening is het raadzaam het
bedieningsorgaan te openen door de twee
bevestigingsschroeven (1,afb. 46), los te draaien en
vervolgens het uiteinde van de kabel en de spindel te
smeren.
Opgelet
Sluit de hendel voorzichtig en vergeet niet de kabel in
de spindel te steken.
Het deksel monteren en de schroeven (1) aandraaien met
een aanhaalmoment van 1,8 Nm.
48
1
afb. 46
Voor een optimaal in- en uitklappende zijstandaard dient
deze eerst zorgvuldig te worden schoongemaakt en dan
te worden ingevet met vet van het type SHELL Alvania R3
op alle wrijvingspunten.
De gaskabel afstellen
De gashendel moet in alle draaiposities een vrije slag
hebben van 2-4 mm, gemeten vanaf de rand van de
hendel. Stel deze indien nodig af met de bijbehorende
stelknop (1, afb. 47) die zich op het bedieningsorgaan
bevindt.
2÷4 mm
➤
➤
NL
1
afb. 47
49
De accu opladen (afb. 48)
Het is raadzaam de accu te demonteren om deze op te
NL
laden.
Maak eerst de negatieve zwarte pool (-) los, en dan de
positieve rode (+) pool.
Maak de stoppen (1) los en haal de accu van het voertuig.
Opgelet
De accu produceert explosieve gassen: houd de accu
ver uit de buurt van warmtebronnen.
Laad de accu op in een goed geventileerde ruimte.
Sluit de kabeltjes eerst aan de rode positieve (+) pool, en
dan aan de zwarte negatieve (-) pool aan.
Belangrijk
Sluit de accu eerst aan op de acculader voordat u
deze aanzet om vonken op de accupolen te voorkomen
waardoor het gas in de accucellen kan exploderen.
Maak altijd eerst de positieve pool vast (rode).
Opgelet
Houd de accu ver uit het bereik van kinderen.
Laat de accu op 1A ong. 5÷ 10 uren opladen.
50
1
–
+
afb. 48
De transmissieketting spannen
Laat het achterwiel langzaam draaien om de
stand te vinden waarin de ketting het strakst gespannen is.
Terwijl de motorfiets op de zijstandaard staat, moet de
ketting met een vinger omhoog worden geduwd, zodat die
overeenkomt met de middelllijn van de achtervork. Het
onderste deel van de ketting moet een veerweg hebben
(afb. 49):
van ong. 25 mm;
Om de ketting te spannen, draait u de moer (1, afb. 50) op
de steekas los en draait u de schroeven (2) op beide
kanten van de achtervork evenveel vast. Als je deze laatste
schroeven losdraait, gaat de ketting losser zitten. In dit
geval moet het wiel naar voor worden verzet.
Belangrijk
Een slecht gespannen ketting doet de
transmissiedelen snel slijten.
Op beide kanten van de achtervork zit een schaalverdeling:
beide kanten moeten op hetzelfde streepje zitten; voor
een perfect uitgebalanceerd wiel.
Smeer wat vet op de draad van de moer (1) van de steekas
(SHELL Retinax HDX2) en draai de moer vast met een
aanhaalmoment van 72 Nm.
Smeer wat vet op de draad van de afstelschroeven (2 )
(SHELL Alvania R3) en draai ze vast met een koppel van 8
Nm.
NL
=
25 mm
2
.
=
afb. 49
1
afb. 50
51
De ketting smeren
Op de ketting zitten O-ringen om de glijdende elementen
NL
te beschermen tegen invloeden van buitenaf en de
smering langer te vrijwaren.
Om deze ringen tijdens het schoonmaken niet te
beschadigen, gebruikt u liefst speciaal hiervoor bestemde
oplosmiddelen en een hogedrukreiniger (zonder te
overdrijven). Droog de ketting met perslucht of met een
vochtopslorpend materiaal en smeer elk kettingelement
met SHELL Advance Chain of Advance Teflon Chain.
Belangrijk
Met verkeerde smeermiddelen kunt u de ketting, het
grote kroonwiel en het kleine motortandwiel beschadigen.
52
De lampjes vervangen
Voordat u een lampje dat stuk is vervangt, dient u te
controleren of de spanning en het vermogen van het
nieuwe lampje voldoen aan de voorschriften die zijn
opgesomd onder het punt "Elektrische uitrustingen" op
pag. 71.
Koplamp (afb. 51 en afb. 52)
Voor het model 1000S geldt dat, om het onderhoud aan de
koplamp te vereenvoudigen, het raadzaam is het kuipje te
verwijderen zoals aangegeven in de paragraaf "Het kuipje
demonteren" op pag. 44.
Om de lampjes uit de koplamp te halen, draait u eerst de
onderste schroef (1) los waarmee de hele lamp (parabool
en lampframe) vastzitten.
Maak de connector (2, afb. 52) los van het lampje van de
koplamp. Ontkoppel de borgveer (3, afb. 52) van de lamp
en verwijder de lamp van de steun.
NL
1
afb. 51
32
afb. 52
53
Vervang de lamp (4, afb. 53).
NL
Opmerkingen
Het doorzichtige gedeelte van het nieuwe lampje
mag niet met de handen worden aangeraakt, omdat het
hierdoor zwart kan worden en de verlichtingssterkte kan
verminderen.
Breng de spieën van de lampbasis aan in de betreffende
zittingen, om de juiste richting te verkrijgen;
maak het uiteinde van de veer (3, afb. 52) vast aan de
steunen van de koplampbehuizing. Maak de draden weer
vast.
4
Om het lampje van het positielicht te vervangen, moet de
connector worden losgemaakt. Het lampje (5, afb. 54)
heeft een bajonetkoppelingsmechanisme. Om het weg te
nemen, dient men erop te drukken en naar links te draaien.
Om het nieuwe lampje erin te steken, drukt u erop en
draait u het naar rechts tot u het hoort klikken. Sluit het
lampje weer aan en maak het frame en de parabool weer
vast.
54
afb. 53
5
afb. 54
Richtingaanwijzers (afb. 55)
De schroef (1) losdraaien en het gekleurde glas (2) van de
houder halen.
Dit lampje heeft een bajonetsluiting, dus moet u het eerst
even indrukken en dan naar links eruit draaien. Om het
nieuwe lampje erin te steken, drukt u erop en draait u het
naar rechts tot u het hoort klikken. Om het gekleurde glas
weer te monteren steekt u het tandje (A) in de opening in
de houder.
De schroef (1) weer vastdraaien.
Remlicht (afb. 56)
Om de lampjes van de stop- en standlichten te vervangen,
draait u eerst de twee schroeven ( 1) los waarmee het glas
(2) is vastgemaakt en haalt u dit weg. Dit lampje heeft een
bajonetsluiting, dus moet u het eerst even indrukken en
dan naar links eruit draaien. Om het nieuwe lampje erin te
steken, drukt u erop en draait u het naar rechts tot u het
hoort klikken. Monteer het glas weer.
Kentekenplaatverlichting (afb. 56)
Om het lampje van de kentekenplaatverlichting (3) te
bereiken, moet de lamphouder vanaf de binnenzijde
worden verwijderd, haal vervolgens het lampje eruit en
vervang deze.
A
NL
1
2
afb. 55
1
2
3
afb. 56
55
De hoogte van de koplamp afstellen (afb. 57)
Controleer de lichtbundel van de koplamp door de motor
NL
met op druk gebrachte banden en een bestuurder op het
zadel, perfect loodrecht op de lengteas op een afstand van
meter voor een muur of een scherm te zetten. Teken een
horizontale lijn op de hoogte van het midden van de
koplamp en een verticale lijn op de lengtelijn van het
voertuig.
Controleer dit zo mogelijk met schemerlicht.
Zet het dimlicht aan:
de bovenste scheidingslijn tussen de donkere zone en de
verlichte zone op de muur, mag niet hoger dan 9/10 komen
van de hoogte, gemeten bij de vloer tot aan het midden
van de koplamp.
Opmerkingen
De hierboven beschreven meetprocedure is de
"Italiaanse wettelijk" voorgeschreven procedure om de
maximale koplamphoogte te berekenen.
Pas de procedure dus aan de wettelijke voorschriften van
uw eigen land aan.
De correctie van de verticale richting van de koplamp kan
worden uitgevoerd door aan de schroeven (1, afb. 58) te
draaien die de koplamp op de zijsteunen bevestigen.
56
10 m
10
9
x
afb. 57
afb. 58
x
Bandenspanning
Spanning voorband:
2,1 bar - 2,3 Kg/cm
Spanning achterband:
2,2 bar - 2,4 Kg/cm
De bandenspanning wijzigt naar gelang van de
buitentemperatuur en de hoogte; meet de spanning en
pas deze aan telkens als u in gebieden rijdt met grote
temperatuur- en hoogteverschillen.
Belangrijk
De bandenspanning moet met "koude banden"
worden gemeten.
Om de velg van het voorwiel te beschermen op erg
oneffen wegdekken, verhoogt u de bandenspanning met
0,2÷ 0,3 bar.
2
2
De banden repareren of vervangen
Als er een gaatje komt in een band zonder luchtkamer,
duurt het een hele tijd voordat deze helemaal leegloopt
omdat ze vrij lekvast zijn. Controleer dus zorgvuldig of er
geen lekken zitten in een band als deze een beetje is
leeggelopen.
Opgelet
Vervang de band als er een gaatje in is.
Monteer een nieuwe band van hetzelfde merk en type als
de oorspronkelijke.
Controleer goed of u de stofdopjes op de ventielen goed
hebt vastgeschroefd zodat de lucht er niet tijdens het
rijden uit kan lopen Monteer nooit een band met een
binnenband; als dit voorschrift wordt overtreden, kan de
band klappen met zware gevolgen voor de bestuurder.
Als een band wordt vervangen, dient het wiel te worden
uitgebalanceerd.
Belangrijk
De contragewichten van de wielen niet verwijderen
of verplaatsen.
Opmerkingen
Om de banden te laten vervangen, contacteert u een
dealer of een Erkende Garage zodat u er zeker van bent dat
de wielen op de juiste manier worden ge(de)monteert.
57
NL
Minimumdiepte van het loopvlak
De minimumdiepte (S, afb. 59) van de groeven in het
NL
loopvlak dient op het punt met de grootste slijtage te
worden gemeten:
de dikte mag niet minder dan 2 mm bedragen en in elk
geval niet minder dan de wettelijk voorgeschreven dikte in
het land waarin de motor wordt gebruikt.
Belangrijk
Controleer regelmatig of er geen barsten of sneden
in de banden zitten, vooral op de zijkanten, en of er geen
verdikkingen of grote slijtageplekken op zitten die wijzen
op schade aan de binnenkant van de band; vervang ze als
ze ernstig beschadigd zijn.
Haal steentjes of ander vuil dat in de groeven van de band
zit, eruit.
58
afb. 59
Het motoroliepeil controleren (afb. 60)
Het motoroliepeil is zichtbaar via het glazen raampje.
Controleer de olie als het voertuig perfect recht staat en de
motor warm is; wacht enkele minuten nadat de je de
motor hebt uitgezet, totdat de olie afgekoeld is.
Het peil moet tussen de streepjes op het venstertje staan.
Als er te weinig in zit, vult u motorolie bij van het type 4
SHELL Advance Ultra 4.
Haal de vuldop (2 ) eraf en vul olie bij totdat het peil juist is.
Steek de dop er weer op.
Belangrijk
Voor het verversen van de motorolie en het
vervangen van de oliefilters op de voorgeschreven
tijdstippen in de onderhoudstabel in het garantieboekje,
dient u zich te wenden tot een officiële Ducati-dealer of
een erkende garage.
NL
2
1
afb. 60
Viscositeit
SAE 10W-40
De overige viscositeitswaarden in de tabel kunnen worden
gebruikt als de gemiddelde temperatuur van het gebied
waar de motorfiets wordt gebruikt, zich binnen de grenzen
van het aangegeven bereik bevindt.
10W
Unigrade
15W–40 15W–50
10W–40
10W–30
Multigrade
–10
20W
20
30
40
20W–40 20W–50
010203040 C
59
De bougies reinigen en vervangen (afb. 61)
De bougies vormen een belangrijk element van het
NL
voertuig en dienen regelmatig te worden gecontroleerd.
Dit is een vrij eenvoudige verrichting waarmee ook wordt
gecontroleerd of de motor goed functioneert.
Haal de doppen van de bougies en draai de bougies eruit
met de bougiesleutel die in de toebehoren zit.
Controleer de kleur van de elektrode in het midden van de
bougie: als de kleur overal even lichtbruin is, betekent dit
dat de motor goed werkt.
Als de bougies een andere kleur hebben of als er donkere
korsten op zitten, vervangt u ze en breng je een erkende
Ducati dealer hiervan op de hoogte.
Controleer ook de slijtage van de elektrode in het midden;
als er veel slijtage op zit, of de bougie ziet er glazig uit, dien
je de bougie te vervangen.
Controleer hoeveel ruimte er tussen de elektrodes zit; de
voorgeschreven ruimte bedraagt:
0,6÷ 0,7 mm.
Belangrijk
Om de ruimte aan te passen, moet u voorzichtig de
elektrode aan de zijkant verbuigen. Meer of minder ruimte
kan niet alleen de prestaties van het voertuig verminderen,
maar kan ook startmoeilijkheden veroorzaken of
problemen op het minimumtoerental.
Maak de elektrode en het porselein zorgvuldig schoon met
een metalen borsteltje en controleer de dichting.
60
Maak het tapgat in de kop zorgvuldig schoon en zorg dat
er niets in de verbrandingskamer valt.
Monteer de bougie weer in de kop en schroef deze
helemaal aan. Aanhaalmoment: 20 Nm.
Indien u niet over een momentsleutel beschikt, dient u na
het handmatig vastdraaien, een extra draai van een halve
slag te geven met de bijgeleverde sleutel.
Belangrijk
Monteer geen bougies met een andere warmtegraad
of met een andere schroefdraad.
De bougie dient correct te worden aangeschroefd.
0,6÷0,7 mm
afb. 61
De motor reinigen
Om de metalen en gelakte delen mooi glanzend te
houden, moet de motorfiets regelmatig gewassen en
gereinigd worden. Hoe vaak hangt af van de manier
waarop je ermee rijdt, en op welke wegen de motor rijdt.
Gebruik er speciale, als het kan biologisch afbreekbare,
producten voor en vermijd bijtende of schurende
wasmiddelen of oplosmiddelen.
Belangrijk
Was de motor niet onmiddellijk nadat u ermee hebt
gereden om "kringen" van te snel opdrogende producten
op de nog warme oppervlakken te vermijden.
Spuit niet met heet water of water onder hoge druk op de
motor.
Hogedrukreinigers kunnen de veerelementen, de velgen,
de elektrische componenten, de dichtingen van de
veerelementen, luchtopeningen en uitlaat laten vastlopen
of ernstige onregelmatigheden veroorzaken, waardoor het
voertuig onveilig wordt en niet meer aan de
veiligheidsvereisten voldoet.
Als sommige delen van de motor bijzonder vuil of vet
blijken te zijn, gebruik dan een ontvettingsmiddel voor de
reiniging, maar voorkom dat dit middel in contact komt
met de aandrijfonderdelen (ketting, tandwiel, kroonwiel
enzovoorts).
Spoel het voertuig af met lauw water en droog alle
oppervlakken met een zeem.
Opgelet
Na het wassen kunnen de remmen soms minder
goed werken. Smeer geen vet of olie op de remschijven
waardoor het remvermogen afneemt.
Reinig de remschijven met een oplosmiddel dat geen vet
bevat.
61
NL
De motor een lange tijd niet gebruiken
Als de winter een lange tijd niet wordt gebruikt, raden wij
NL
aan het volgende te dien:
de motorfiets helemaal reinigen;
de brandstoftank aftappen (aftapdop en dichting eraf
halen);
Breng vanaf de bougiehouders een beetje motorolie in de
cilinders aan en laat de motor handmatig een paar slagen
draaien om het beschermende laagje over de
binnenwanden te verdelen;
de motorfiets op de hoofdstandaard zetten;
de accu losmaken en eruit halen. Als de motorfiets langer
dan een maand stilstaat, dient u de accu te controleren en
eventueel op te laden.
Bedek de motorfiets met een speciaal zeil dat de lak niet
beschadigt en geen condens vasthoudt.
Dit zeil kunt u bij Ducati Performance kopen.
62
Belangrijke waarschuwingen
In sommige landen (Frankrijk, Duistland, Engeland,
Zwitserland, enz.) zijn plaatselijke wettelijke milieu- en
lawaaivoorschriften.
Voer regelmatig de eventuele voorgeschreven controles
uit en gebruik alleen originele onderdelen van Ducati die
voldoen aan de voorschriften van de verschillende landen.
TECHNISCHE KENMERKEN
Afmetingen (mm) (afb. 62)
Gewichten
Drooggewicht:
180 Kg
Gewicht met volle lading:
390 Kg
Opgelet
Als u de motorfiets zwaarder laadt dan de
voorgeschreven limieten, rendeert hij minder en worden
de handelbaarheid en de wegligging minder goed zodat u
er de controle over kunt verliezen.
794
1140
1060
NL
985
130
1440
2105
370 370
803
500500
afb. 62
63
BrandstofTypedm
NL
Brandstoftank, inclusief een reserve van
3
(liter) en 3 dm3 in de wisseltank
3,5 dm
Loodvrije benzine met een octaangetal van 9515
Oliereservoir en filterSHELL - Advance Ultra 43,9
Voor- en achterremcircuit en koppelingSHELL Advance Brake DOT 4—
3
(liter)
Beschermmiddel voor elektrische
contacten
SHELL Advance Contact Cleaner—
VoorvorkSHELL Advance Fork 7.5 of Donax TA0,465 (per telescoop)
Belangrijk
Het is niet toegestaan additieven te gebruiken voor brandstof of smeermiddelen.
64
Motor
Viertakt met twee in 90° in de lengte liggende "L"
cilinders.
Boring mm:
94
Slag mm:
71,5
Totale cilinderinhoud cm
992
Compressieverhouding ±0,5:1:
10,1
Max. koppel op de as (95/1/EG):
69,4 kW - 94 CV bij 8.000 min
Max. koppel op de as (95/1/EG):
84 Nm - 8,5 Kgm bij 6.000 min
3
:
-1
-1
Distributie
Desmodromisch met twee kleppen per cilinder,
aangedreven door vier tuimelaars (twee open en twee
dicht) en door een frontale distributie-as.
Motorasaandrijving met cilindertandwielen, poelies en
tandriemen.
Schema van de desmodromische distributie (afb. 63)
1) Tuimelaar voor openen (of bovenste tuimelaar);
2) regelaar bovenste tuimelaar;
3) halve ringen;
4) regelaar tuimelaar voor sluiten (of onderste tuimelaar);
5) drukveer onderste drukveer;
6) tuimelaar voor sluiten (of onderste tuimelaar);
7) nokkenas;
8) klep.
1
5
7
2
8
3
4
6
afb. 63
NL
65
Prestaties
U haalt de maximale snelheid bij elke versnelling als u de
NL
voorschriften voor het inrijden stipt naleeft en regelmatig
het voorgeschreven onderhoud uitvoert.
Belangrijk
Het niet opvolgen van deze voorschriften ontslaat
Ducati Motor Holding S.p.A. van elke verantwoordelijkheid
voor eventuele schade aan of een kortere levensduur van
de motor.
Ontstekingskaarsen
Merk:
CHAMPION
Type:
RA 6 HC.
Merk:
NGK
Type:
DCPR8E.
66
Voeding
Indirecte elektronische MARELLI injectie.
Doorsnede van de gasklep:
45 mm.
Injectors per cilinder: 1
Gaten voor injectoren: 1
Benzinetoevoer: 95-98 RON.
Remmen
Vooraan
Type:
met geperforeerde remschijf.
2 schijven
Materiaal van de rembaan:
staal.
Materiaal van de koppelingklok:
staal.
Schijfdiameter:
320 mm.
Hydraulisch bedieningsorgaan: hendel op rechterkant van
stuur.
Remoppervlak, cm
2x44
Remklauwen met afzonderlijke zuigers.
Merk en type:
BREMBO 30/34-4 zuigers.
Wrijvingsmateriaal:
FERIT I/D 450 FF.
Pomp type:
PSC 16.
2
:
Achteraan
Type:
Met vaste geperforeerde stalen schijf.
Schijfdiameter:
245 mm.
Hydraulisch bedieningsorgaan: pedaal op rechterkant.
Remoppervlak:
2
25 cm
Remklauw:
Ø cilinder 32 mm.
Merk en type:
BREMBO P 32.
Wrijvingsmateriaal:
FERIT I/D 450 FF.
Pomp type:
PS 11C.
Opgelet
De remvloeistof is corrosief. Als er toevallig
remvloeistof in contact komt met de ogen of de huid,
dient men deze met overvloedig stromend water te
wassen.
NL
67
Transmissie
Koppeling:
NL
meerschijven
droog;
bedieningsorgaan: hendel op linkerkant van het stuur.
Overbrenging tussen motor en versnellingsas: tandwielen
met kroontanden.
Verhouding motortandwiel/koppelingstandwiel:
32/59
Versnellingen:
met 6 versnellingen;
constante aangrijping, pedaal links.
Verhouding motortandwiel uitgang versnelling/achterste
koppelingstandwiel:
15/39
Totale verhoudingen:
e
1
15/37
e
2
17/30
e
3
20/27
e
4
22/24
e
5
24/23
e
6
28/24
68
Kettingoverbrenging tussen versnelling en achterwiel:
Merk:
RK
Type:
525 GXW
Afmetingen:
5/8 x 1/4”
Aant. schakels:
100
Belangrijk
De motorfiets is goedgekeurd met de hier vermelde
verhoudingen die dus niet mogen worden gewijzigd.
Indien u de motorfiets wilt aanpassen voor speciale
parcoursen of wedstrijden, is Ducati Motor Holding S.p.A.
bereid de verhoudingen te geven die afwijken van de
standaard; wendt u in dat geval tot een officiële Ducatidealer of een erkende garage.
Opgelet
Als het achterste tandwiel moet worden vervangen,
dient u zich tot een dealer of een erkende garage te
wenden.
Als dit component niet correct wordt vervangen, kan dit
uw veiligheid en die van de passagier ernstig in gevaar
brengen en de motorfiets onherroepelijk beschadigen.
Frame
Buis met roosterframe boven van zeer sterke stalen
stangen.
Stuurhoek (op elke kant):
27°
Balhoofdhoek:
24°
Naloop mm:
96
Wielen
Velgen in lichtmetaal met drie spaken.
Vooraan
Merk:
BREMBO
Afmetingen:
MT 3.50x17"
Achteraan
Merk:
BREMBO
Afmetingen:
MT 5,50x17"
Beide wielen hebben een demontabele steekas.
Bandenspanning
Vooraan
Radiale "tubeless" band.
Afmetingen:
120/70-ZR17
Achteraan
Radiale "tubeless" band.
Afmetingen:
180/55-ZR17
NL
69
Ophangingen
NL
Vooraan
Hydraulische vork met omgekeerde telescoop.
Bij het model 1000S is de achtervork uitgerust met een
afstelsysteem aan de buitenzijde, voor het afstellen van de
uitgetrokken of samengedrukte hydraulische rem en voor
het afstellen van de veervoorspanning aan de binnenzijde
van de stangen.
Diameter draagstangen: 43 mm.
Speling op de stangas: 130 mm.
Achteraan
Progressieve aandrijving die wordt verkregen door de
tussenkomst van een balansstang tussen het frame en het
bovenste steunpunt van de schokbreker en van een boog
die aan de onderzijde van de achtervork is bevestigd. De
schokdemper is verstelbaar bij uitvering en bij het
voorspannen van de veer. Deze is aan de onderzijde om
een draaivork gedraaid van staal (1000) of van aluminium
(1000S). De achtervork draait rond de steekas die door de
motor zit. Dit systeem maakt dit voertuig uiterst stabiel.
Speling schokbreker: 65 mm.
Veerweg van het achterwiel: 148 mm.
Opmerkingen
Voer geen werkzaamheden uit aan de motorfiets die
de technische eigenschappen kunnen veranderen, op
basis waarvan de homologatie is verkregen.
70
Uitlaat
Gekatalyseerd volgens de milieuvoorschriften EURO 2.
Uitvoering voor de V.S.: niet gekatalyseerd.
Zie voor het vervangen van de lampjes de paragraaf
“Vervangen van de lampjes” op pag. 53.
NL
71
Zekeringen
De zekeringendoos met de hoofdzekeringen zit links van
NL
de accu (afb. 64).
Men kan aan de zekeringen door eerst het deksel van de
doos (1) te halen waarop de montage en de stroomsterkte
zijn beschreven.
Er zijn slechts zes zekeringen aangesloten op het
systeem.
De zekering van 40A (2) rechts van de accu (afb. 64) is die
van de elektronische regelaar.
Om deze zekering te kunnen bereiken, moet het
beschermkapje (3) er eerst af worden gehaald.
Men herkent een doorgeslagen zekering aan een
onderbroken gloeidraad (4, afb. 65).
Belangrijk
Om mogelijke kortsluitingen te voorkomen, dient de
zekering te worden vervangen terwijl de startsleutel op
OFF staat.
Opgelet
Nooit zekeringen monteren met andere dan de
voorgeschreven waarden. Als u dit voorschrift overtreedt,
kunt u het elektrische systeem beschadigen of zelfs brand
veroorzaken.
72
1
4
GOEDSLECHT
3
2
afb. 64
4
afb. 65
Legenda bedradingschema elektrische leiding/
ontsteking
1) De stuurschakelaar rechts
2) Transponderantenne
3) Sleutelcontact
4) Hoofdrelais
5) Zekeringendoos
6) Startmotor
7) startrelais
8) Accu
9) Zekering van de spanningsregelaar
10)Regelaar
11)Wisselstroomdynamo
12)Achterste richtingaanwijzer RECHTS
13)Achterlicht
14)Nummerplaatverlichting
15)Achterste richtingaanwijzer links
16)Tank
17)Aansluiting automatisch testsysteem
18)Snelheidssensor
19)Bobine horizontale cilinder
20)Bobine verticale cilinder
21)Bougie horizontale cilinder
22)Bougie verticale cilinder
23)Injectie horizontale cilinder
24)Injector verticale cilinder
25)Potentiometer luchtverdeelklep
26)Toerental/timing sensor
27)Schakelaar zijstandaard
28)Regeleenheid 5.9 M
29)Injectierelais
30)Neutraalschakelaar
31)Schakelaar oliedruk
32)Schakelaar remlicht achteraan
33)Schakelaar remlicht vooraan
34)Stuurschakelaar links
35)Sensor voor temperatuur/luchtdruk
36)Instrumenten (dashboard)
37)Richtingaanwijzer voor LINKS
38)Claxon
39)Koplamp
40)Richtingaanwijzer vooraan RE
41)Olietemperatuursensor regeleenheid
42)Temperatuursensor instrumentenolie
43)Koppelingschakelaar.
44)Bougie 2 verticale cilinder
45)Bougie 2 horizontale cilinder
NL
73
Kleurcode bedrading
B Blauw
NL
W Wit
V Paars
Bk Zwart
Y Geel
R Rood
Lb Lichtblauw
Gr Grijs
G Groen
Bn Bruin
O Oranje
P Roze
74
Legenda zekeringenkast (5)
- nr.BeschrijvingWaarde
1-9Algemeen30 A
2-10Brandstofpomp, injectors,
3-11Key sense10 A
4-12Voeding regeleenheid 3 A
5-13Passing7,5 A
6-14Positielichten,
7-15Stop, claxon10 A
8-16Snelheidssensor5 A
Opmerkingen
Het bedradingschema zit achteraan in dit boekje.
spoelen
dashboardverlichting,
dimlichten/groot licht
20 A
15 A
GEHEUGENSTEUNTJE VOOR ONDERHOUDSBEURTEN
KmNaam
1000
10000
20000
30000
40000
50000
Ducati Service
NL
KilometerstandDatum
75
NL
76
Manuel d’utilisation et entretien
DUCATIMONSTER
MONSTER1000/1000S
F
1
F
2
Nous sommes heureux de vous accueillir parmi les
Ducatistes et nous vous félicitons de l’excellent choix que
vous venez de faire. Nous pensons que vous utiliserez
votre moto non seulement comme moyen de transport
habituel, mais également pour des longues randonnées :
Ducati Motor Holding S.p.A. vous souhaite donc qu’elles
soient toujours agréables et amusantes.
Pour améliorer sans cesse le service que nous vous
offrons, Ducati Motor Holding S.p.A. vous conseille de
suivre de près les simples règles énoncées dans ce
Manuel, tout particulièrement pour le rodage : vous serez
ainsi sûrs que votre moto sera toujours en mesure de vous
faire éprouver de sensations fortes.
Contactez nos centres autorisés au service après-vente en
cas de réparation, ou tout simplement pour un conseil.
On a également mis à disposition des Ducatistes et des
fervents un service informations pour tout renseignement
et conseil pouvant être d'aide.
Remarque
La Société Ducati Motor Holding S.p.A. décline toute
responsabilité pour les erreurs pouvant s’être glissées au
cours de la rédaction de ce Manuel. Toutes les
informations y contenues s’entendent mises à jour à la
date de l’impression. Ducati Motor Holding S.p.A. se
réserve le droit d’apporter toute modification que le
développement évolutif de ces produits puisse entraîner.
Pour la sécurité, la garantie, la fiabilité et la valeur de votre
motocycle Ducati n’utilisez que des pièces de rechange
d’origine Ducati.
F
Amusez-vous bien!
Attention
Ce manuel est partie intégrante du motocycle et, en
cas de transfert de propriété, il devra être livré au nouvel
acquéreur.
3
SOMMAIRE
Indications générales 6
Garantie 6
Symboles 6
Informations utiles pour rouler en sécurité 7
Conduite à pleine charge 8
Données d’identification 9
Commandes pour la conduite 10
Position des commandes pour la conduite du
F
motocycle 10
Tableau de bord 11
Le système antidémarrage 14
Clés 14
Code card 15
Procédure de déblocage de l'antidémarrage électronique
avec la poignée des gaz 16
Double des clés 17
Commutateur d'allumage et antivol de direction 18
Commutateur gauche 19
Levier d'embrayage 19
4
Levier de starter 20
Commutateur droit 21
Poignée des gaz 22
Levier du frein avant 22
Pédale du frein arrière 23
Pédale de changement vitesse 23
Réglage position de la pédale de changement vitesses et
frein arrière 24
Principaux éléments et dispositifs 25
Position sur le motocycle 25
Bouchon réservoir de carburant 26
Serrure de selle et élément porte-casque 27
Béquille latérale 28
Eléments de réglage amortisseur arrière 29
Eléments de réglage fourche avant 30
Variation de l’assiette du motocycle 32
Mode d'emploi 34
Précautions pour la première période d’utilisation du
motocycle 34
Contrôles avant la mise en route 35
Démarrage du moteur 36
Démarrage et mise en route du motocycle 38
Freinage 39
Mise à l’arrêt du motocycle 40
Ravitaillement carburant 40
Stationnement 41
Accessoires en dotation 42
Principales opérations d’entretien 43
Dépose de l'habillage (1000 S) 43
Levage réservoir de carburant 44
Remplacement du filtre à air 45
Contrôle niveau liquide de freins et embrayage 46
Vérification de l'usure des plaquettes de freins 47
Lubrification des articulations 48
Réglage du câble des gaz 49
Charge de la batterie 50
Mise en tension de la chaîne de transmission 51
Graissage de la chaîne de transmission 52
Remplacement des ampoules d’éclairage 53
Assiette du phare 56
Pneus 57
Contrôle niveau huile moteur 59
Nettoyage et remplacement des bougies 60
Nettoyage général 61
Inactivité prolongée 62
Consignes importantes 62
Alimentation 66
Système de freinage 67
Transmission 68
Cadre 69
Roues 69
Pneus 69
Suspensions 69
Système d’échappement 70
Coloris disponibles 70
Circuit électrique 70
Aide-mémoire pour l’entretien périodique 74
F
5
INDICATIONS GENERALES
Garantie
Dans votre intérêt et afin de garantir au produit une
excellente fiabilité, nous vous conseillons vivement d’avoir
recours à un Concessionnaire ou Atelier Agréé pour toute
intervention exigeant une expérience technique
particulière.
Notre personnel, hautement qualifié, dispose de l’outillage
nécessaire pour exécuter toute intervention dans les
règles de l’art et, surtout, en utilisant uniquement des
pièces d’origine Ducati : c’est là une garantie de parfaite
F
interchangeabilité, de bon fonctionnement et de longévité.
Tous les motocycles Ducati sont livrés avec leur Carnet de
Garantie. Cette garantie vient à déchoir si le motocycle est
utilisé dans des compétitions sportives. Pendant la
période de garantie aucun élément du motocycle ne devra
subir d’interventions non conformes, ni modifications ou
remplacements par d’autres non d’origine, sous peine de
rendre immédiatement nul le droit de garantie.
6
Symboles
Ducati Motor Holding S.p.A. vous invite à lire très
attentivement ce manuel, qui vous permettra de vous
familiariser avec votre motocycle. De toute manière, si
vous avez un doute n’hésitez pas à faire appel à un
Concessionnaire ou Atelier Agréé. Les notions que vous
apprendrez se révéleront fort utiles durant les voyages,
que Ducati Motor Holding S.p.A. vous souhaite paisibles et
ludiques, et vous permettront de compter à long terme sur
les performances de votre motocycle. Ce manuel inclut
des notes d’information avec des significations
particulières :
Attention
Le non-respect des instructions indiquées peut créer
une situation de risque et être préjudiciable à l’intégrité
physique personnelle, même de manière grave, voire
procurer la mort.
Important
Possibilité de porter préjudice au motocycle et/ou à
ses composants.
Remarque
Notices complémentaires concernant l’opération en
cours.
Toutes les indications relativement à droite ou à gauche
se rapportent à l’ordre de marche du motocycle.
Informations utiles pour rouler en sécurité
Attention
Lire avant d’utiliser la moto.
Beaucoup d’accidents sont dus souvent à inexpérience de
conduite du véhicule. Ne conduisez jamais sans permis ;
pour utiliser la moto il faut être titulaire du permis de
conduire “A”.
Ne prêtez pas votre moto à des pilotes sans expérience,
dépourvus de permis de conduire “A”.
Le pilote et le passager doivent toujours porter des
vêtements adéquats ainsi qu'un casque de protection.
Ne portez pas des vêtements ni accessoires flottants, pouvant
se prendre dans les commandes ou limiter la visibilité.
Ne démarrez pas le moteur dans des endroits fermés.
Les fumées d’échappement sont toxiques et peuvent
procurer la perte de conscience voire la mort dans des
délais très courts.
Le pilote et le passager doivent appuyer leurs pieds sur les
repose-pieds lorsque la moto roule.
Pour être prêt à tout changement de direction ou à toute
variation de la chaussée, le pilote doit
toujours maintenir ses mains sur le guidon, ainsi que le
passager doit toujours se tenir, de ses deux mains, aux
poignées du cadre prévues à cet effet sous la selle.
Respectez la législation et les règles nationales et locales.
Respectez toujours les limitations de vitesse, là où elles
sont signalées et, quoi qu’il en soit, ne dépassez jamais la
vitesse que les conditions de visibilité, de la chaussée ainsi
que de la circulation vous permettent d’atteindre.
Signalez toujours et suffisamment à l’avance, avec les
clignotants prévus à cet effet, tout changement de
direction ou de voie.
Se rendre bien visible en évitant de rouler dans “l’angle
mort” des véhicules qui vous précèdent.
Faites très attention aux croisements, en correspondance
avec les sorties des aires privées ou parkings et sur les
voies d’accélération des autoroutes.
Eteignez toujours le moteur lorsque vous prenez de
l’essence et veillez à ce qu’aucune goutte de carburant ne
tombe sur le moteur ou sur le tuyau d’échappement.
Ne fumez jamais pendant que vous faites le plein d’essence.
Lorsque vous prenez de l’essence, vous pouvez respirer des
vapeurs nuisibles à votre santé. Si des gouttes de carburant
devaient tomber sur votre peau ou sur vos vêtements, lavezvous illico à l’eau et savon et changez de vêtements.
Retirez toujours votre clé quand vous laissez votre moto
sans surveillance.
Le moteur, les tuyaux d’échappement et les silencieux
demeurent longtemps chauds.
Attention
Le système d'échappement peut être encore chaud,
même après avoir éteint le moteur ; veillez à ce qu'aucune
partie du corps ne touche le système d'échappement et
que le véhicule ne soit pas garé à proximité de matériaux
inflammables (y compris le bois, les feuilles, etc.).
Garez votre motocycle de manière à éviter tout risque de
choc et en utilisant la béquille latérale.
Ne le garez jamais sur un terrain irrégulier ou instable car il
pourrait tomber.
F
7
Conduite à pleine charge
Votre motocycle a été conçu pour parcourir de longues
distances à pleine charge, en toute sécurité et confort.
La répartition des poids sur le motocycle est très
importante afin de maintenir inaltérés ces niveaux de
sécurité et d’éviter de se trouver en difficulté lors de
manoeuvres rapides et soudaines ou en parcourant des
chaussées déformées.
Renseignements sur la charge transportable
Le poids total du motocycle en ordre de marche
avec pilote, passager, bagage et accessoires ultérieurs, ne
doit pas dépasser :
390 Kg.
Tachez de placer les bagages ou les accessoires les plus
lourds dans une position du véhicule aussi basse et
F
centrale que possible.
Fixez fermement le bagage aux structures de la moto : un
bagage mal fixé peut rendre le motocycle instable.
Ne fixez pas d'éléments volumineux et lourds sur le
guidon ni sur le garde-boue avant, puisque cela causerait
une instabilité dangereuse au motocycle.
N’insérez pas d’éléments à transporter dans les espaces
du cadre, car ils pourraient gêner les organes en
mouvement du motocycle.
Veillez à ce que les pneus soient gonflés à la pression
indiquée à la page .57 et en bon état.
8
Données d’identification
Deux chiffres, identifiant respectivement le cadre (fig. 1) et
le moteur (fig. 2), sont indiqués sur chaque motocycle
Ducati.
Cadre N°
Moteur N°
Remarque
Ces chiffres identifient le modèle de votre motocycle
et doivent être rappelés sur la commande de pièces
détachées.
fig. 1
F
fig. 2
9
COMMANDES POUR LA CONDUITE
1
Attention
Ce chapitre vous renseigne sur le positionnement et
la fonction des commandes nécessaires à la conduite du
motocycle. Lisez soigneusement cette description avant
d’utiliser quelque commande que ce soit.
Position des commandes pour la conduite du
motocycle(fig. 3)
1) Tableau de bord
F
2) Commutateur d'allumage et antivol de direction à clé
3) Commutateur gauche
4) Levier d'embrayage
5) Levier de starter
6) Commutateur droit
7) Poignée des gaz
8) Levier de commande frein avant
9) Pédale de changement vitesses
10)Pédale du frein arrière
10
4
8
7
3
6
5
2
9
10
fig. 3
Tableau de bord (fig. 4)
1) Témoin feu de route(bleu).
S'allume pour indiquer que le feu de route est allumé.
2) Témoin clignotants de direction(vert).
Il s'allume et clignote lorsqu'un clignotant de direction
est en service.
3) Témoin réserve carburant(jaune).
S'allume quand le réservoir est en réserve, il n'y a
qu'environ 3,5 litres de carburant (3 litres pour le
réservoir plastique).
4) Témoin point mort N(vert).
S'allume si le sélecteur est au point mort.
5) Témoin pression huile moteur (rouge).
S'allume pour indiquer une pression d'huile moteur
insuffisante. Il doit s'allumer lorsque le commutateur
d'allumage est déplacé sur ON, mais doit s'éteindre
quelques secondes après le démarrage du moteur.
Cet avertisseur peut s'allumer brièvement si le moteur
atteint une température élevée, mais il devrait
s'éteindre lorsque le régime de rotation augmente.
Important
N'utilisez pas le motocycle si le témoin demeure
allumé car vous pourriez porter préjudice au moteur.
6) Témoin jaune ambre
S'allume et clignote lorsque le motocycle est à l'arrêt
(antidémarrage électronique actif) ; il est utilisé aussi
comme diagnostic du système antidémarrage
électronique.
Remarque
Une fois que l'antidémarrage électronique est en
fonction, le témoin clignote pendant 24 heures ; ce temps
terminé, il s'éteint mais le système demeure actif.
7) Témoin EOBD (jaune ambre).
S'allume pour indiquer le blocage du moteur. Il s'éteint
au bout de quelques secondes (normalement 1.8 - 2
sec.).
8) Indicateur de vitesse (km/h).
Indique la vitesse de roulage.
a) Afficheur à cristaux liquides - LCD (1) :
- Compteur kilométrique (km).
Indique la distance totale parcourue par le véhicule.
1
89
120
100
80
60
40
20
0
km/h
TOT
AMPM
TRIP
42
140
160
180
200
220
240
260
°C
°F
a
7
53
6
7
5
4
3
2
1
0
TOT
AMPM
TRIP
6
min-1X1000
8
9
10
11
°C
°F
fig. 4
F
b
11
- Totalisateur journalier (km).
Indique la distance parcourue depuis la dernière mise à
zéro.
9) Compte-tours (trs.min
-1
).
Indique le nombre de tours/minute du moteur.
b) Afficheur à cristaux liquides - LCD (2) :
- Horloge
- Température huile
Fonctions des unités LCD
A l'allumage (clé de OFF à ON), le tableau de bord effectue
un contrôle de tous les instruments : aiguilles, afficheur et
témoins (fig. 5 et fig. 6).
Fonctions de l'unité LCD (1)
La clé sur ON, appuyez sur le bouton (B, fig. 6) pour afficher
le totalisateur journalier et le compteur kilométrique.
Mise à zéro totalisateur journalier
F
En appuyant sur le bouton (B, fig. 6) pendant plus de 2
secondes lorsqu'on est dans la fonction TRIP (totalisateur
journalier), l'afficheur (LCD 1) se met à zéro.
Fonctions de l'unité LCD (2)
La clé sur ON, appuyez sur le bouton (A, fig. 6) pour
afficher l'horloge et la température de l'huile.
Réglage horloge
Appuyez sur le bouton (A, fig. 6) pendant 2 secondes au moins.
Appuyez sur le bouton (B, fig. 6) pour régler AM/PM.
Appuyez sur le bouton (A) pour passer au réglage des
heures. Appuyez plusieurs fois sur le bouton (B) pour
12
OFF
140
120
100
80
60
40
20
0
160
180
200
220
240
260
km/h
6
7
5
4
3
2
1
0
min-1X1000
8
9
10
11
fig. 5
CHECK
140
120
100
80
60
40
20
0
160
180
200
220
240
260
km/h
¡C
TOT
¡F
AMPM
TRIP
6
7
5
4
3
2
1
0
TOT
AMPM
TRIP
min-1X1000
8
9
10
11
¡C
¡F
2
1
A
B
fig. 6
modifier l'indication de l'heure. Appuyez sur le bouton (A)
pour passer au réglage des minutes.
Appuyez sur le bouton (B) pour faire défiler les minutes ;
en appuyant sur le bouton pendant plus de 5 secondes le
défilement est plus rapide. Appuyez sur le bouton (A) pour
quitter la fonction de réglage.
Fonction température huile
Lorsque la température de l'huile descend en dessous de
50 °C/122 °F, l’inscription "LO" apparaît sur l’afficheur,
tandis qu'en dessus de 170 °C/338 °F l'inscription "HI"
s'affiche.
Fonction témoin niveau de carburant
Lorsque le témoin de bas niveau s'allume, l'inscription
"FUEL" apparaît sur l'afficheur.
Fonction témoin entretien
Après les 1000 premiers km/621 mi et ensuite tous les
10.000 km/ 6210 mi chaque fois que l'on tourne la clé sur
ON l'inscription "MAInt" s'affiche pendant 5 secondes ;
cela indique la nécessité d'effectuer la révision d'entretien
périodique.
Fonction éclairage de fond
La clé sur ON, si vous appuyez sur le bouton (B, fig. 6) dans
5 secondes, chaque pression de ce bouton va déterminer
une variation de l'intensité lumineuse du tableau de bord.
F
Attention
N'agissez sur le tableau de bord que lorsque le
véhicule est à l'arrêt. Ne jamais intervenir sur le tableau de
bord lorsque vous roulez.
13
Le système antidémarrage
En vue d'augmenter la protection contre le vol, le
motocycle est doté d'un système électronique de blocage
du moteur (IMMOBILIZER), s'activant automatiquement
chaque fois que le tableau est mis hors service.
En effet chaque clé abrite dans sa poignée un dispositif
électronique jouant le rôle de moduler le signal transmis
lors du démarrage d'une antenne spéciale incorporée dans
le commutateur. Le signal modulé constitue le "mot de
passe", toujours différent à chaque démarrage, par lequel
le boîtier électronique reconnaît la clé et ce n'est qu'à cette
condition qu'elle autorise le démarrage du moteur.
Clés (fig. 7)
Le motocycle est livré avec :
- n° 1 clé A (ROUGE)
- n° 2 clés B (NOIRES)
F
Attention
La clé rouge A est revêtue d’un capuchon en
caoutchouc pour la préserver en bonnes conditions, en
évitant le contact avec d'autres clés. Retirez cette
protection uniquement en cas de nécessité.
Les clés B sont les clés d'usage courant et servent pour :
- le démarrage ;
- le bouchon du réservoir de carburant ;
- la serrure de la selle.
La clé A joue le même rôle que les clés B, mais en plus elle
permet d'effacer et de programmer à nouveau, le cas
échéant, d'autres clés noires.
Remarque
Les trois clés sont dotées également d'une plaquette
(1) reportant le numéro d'identification des clés.
Attention
Répartissez les clés et rangez la plaquette (1) et la clé
A dans un endroit sûr.
Il est conseillé d'utiliser toujours la même clé noire pour le
démarrage du motocycle.
B
A
14
1
fig. 7
Code card
Une CODE CARD (fig. 8) est fournie avec les clés. Cette
carte porte le code électronique (A, fig. 9) à utiliser en cas
de blocage du moteur et donc d'allumage raté après le
key-ON.
Attention
La CODE CARD doit être rangée dans un endroit sûr.
Il est conseillé de garder toujours sur soi le code
électronique, figurant sur la CODE CARD, du fait qu'il
pourrait s'avérer nécessaire de débloquer le moteur via la
procédure avec la poignée des gaz.
Cette procédure permet donc à l'usager, en cas de
problèmes à l'antidémarrage électronique, de désactiver la
fonction "blocage du moteur" signalée par l'allumage du
témoin jaune ambre EOBD (7, fig. 4).
L’opération peut se réaliser uniquement si l'on connaît le
code électronique (electronic code) indiqué sur la code
card.
fig. 8
F
A
fig. 9
15
Procédure de déblocage de l'antidémarrage
électronique avec la poignée des gaz
1) Positionnez la clé de contact sur ON, puis tournez à fond
la poignée des gaz et tenez-la tournée.
Le témoin EOBD (7, fig. 4) s'éteint après une durée
préfixée de 8 secondes.
2) Lorsque le témoin EOBD s'éteint, relâchez la poignée.
3) Le témoin EOBD se rallumera en clignotant. Introduisez
maintenant le code électronique de déblocage indiqué sur
la CODE CARD livrée au client par le concessionnaire lors
de la livraison du motocycle.
4) Comptez un nombre de clignotements du témoin EOBD
(7, fig. 4) équivalent au premier chiffre du code secret.
Ouvrez complètement la poignée des gaz pendant 2
secondes, et ensuite relâchez-la. L'introduction d'un chiffre
est ainsi effectuée et reconnue et le témoin EOBD s'allume
et reste dans cet état pendant un temps préétabli de 4
secondes. Répétez cette opération jusqu'à l'introduction du
F
dernier chiffre du code. Au cas où l'on n'utiliserait pas la
poignée des gaz, le témoin EOBD clignotera 20 fois, puis il
s'allumera et restera fixe ; il faudra répéter la procédure à
partir du point (1).
5) Au relâchement de la poignée des gaz, dans la mesure
où le code introduit est correct, le témoin EOBD s'allume
et clignote pour signaler que le déblocage a abouti. Le
témoin revient à son état normal (éteint) après 4 secondes.
6) Si le code introduit N'est PAS exact, le témoin EOBD
demeure allumé et, la clé sur OFF, l'on peut répéter les
opérations à partir du point (1) pour un nombre de fois
illimité.
16
Remarque
Au cas où la poignée des gaz serait relâchée à
contretemps, le témoin se rallume, il faudra donc ramener
la clé sur OFF et répéter la séquence à partir
du point (1).
Fonctionnement
Chaque fois que la clé du commutateur est tournée de ON
à OFF, le système de protection active le blocage du
moteur. Lors du démarrage du moteur, en tournant la clé
de OFF à ON :
1) si le code est reconnu, le témoin (6, fig. 4), placé sur le
tableau de bord, produit un bref clignotement ; le système
de protection a saisi le code de la clé et désactive le
blocage du moteur. En appuyant sur le bouton START (2,
fig. 13 ), le moteur se met en route.
2)Si le témoin (6, fig. 4) ou le témoin EOBD (7, fig. 4)
demeurent allumés, le code n'a pas été saisi. Dans ce cas,
il est conseillé de remettre la clé dans la position OFF et
ensuite à nouveau dans la position ON ; si le blocage
persiste, essayez à nouveau avec l'autre clé noire en
dotation. S'il est encore impossible de faire démarrer le
moteur, faites appel au réseau d'assistance DUCATI.
3) Si le témoin (6, fig. 4) continue de clignoter, cela signifie
qu'un signal du système antidémarrage électronique a été
rétabli (par exemple avec la procédure de déblocage au
moyen de la poignée des gaz).Tournez la clé sur OFF et
ensuite sur ON pour rétablir le fonctionnement normal du
témoin antidémarrage électronique (voir point 1).
Attention
Des coups violents pourraient endommager les
composants électroniques se trouvant dans la clé.
En cours de procédure utilisez toujours la même clé.
L'utilisation de clés différentes pourrait empêcher le
système de saisir le code de la clé de contact insérée.
Double des clés
En cas de demande de clés supplémentaires, adressezvous au réseau d'assistance DUCATI en apportant toutes
les clés à disposition ainsi que la CODE CARD.
Le réseau d'assistance DUCATI effectuera la
mémorisation (jusqu'à un maximum de 8 clés) de toutes
les nouvelles clés ainsi que de celles déjà en possession
du client.
Le réseau d'assistance DUCATI pourra demander au
Client de démontrer qu'il est le propriétaire du motocycle.
Les codes des clés non présentées au cours de la
procédure de mémorisation sont effacés de la mémoire,
comme garantie que les clés éventuellement perdues ne
seront plus en état de mettre en marche le moteur.
Remarque
En cas de changement de propriétaire du motocycle,
il est impératif que le nouveau propriétaire entre en
possession de toutes les clés et de la CODE CARD.
17
F
Commutateur d'allumage et antivol de direction
(fig. 10)
Situé devant le réservoir, il a quatre positions :
A) ON : met en circuit l'éclairage et le moteur ;
B) OFF : met hors circuit l'éclairage et le moteur ;
C) LOCK : la direction est bloquée ;
D) P : feu de stationnement et antivol de direction.
Remarque
Pour déplacer la clé dans les deux dernières
positions, il faut la pousser et ensuite la tourner. Les
positions (B), (C) et (D) permettent l’extraction de la clé.
F
18
fig. 10
Commutateur gauche (fig. 11)
1) Inverseur, commande de sélection feux, à deux
positions :
position = feu de croisement allumé ;
position = feu de route allumé.
2) Bouton = clignotant de direction à trois positions :
position centrale = éteint ;
position = virage à gauche ;
position = virage à droite.
Pour désactiver l'indicateur, appuyez sur le levier de
commande une fois revenu au centre.
3) Bouton = avertisseur sonore.
4) Bouton = appel de phare.
Levier d'embrayage (fig. 11)
Le levier (5) qui commande le débrayage est équipé d'une
bague (6) servant à régler l'écart entre ce levier et la
poignée sur le guidon.
Pour réaliser ce réglage, relâchez complètement le levier
(5) et tournez la bague (6) sur l’une des quatre positions
prévues.
La position n° 1 correspond à la distance maximale entre
le levier et la poignée, alors que la position n° 4 correspond
à la distance minimale.
Quand vous tirez le levier (5), vous coupez le mouvement
que le moteur transmet à la boîte de vitesses et donc à la
roue motrice. De ce fait, son utilisation est très importante
456
dans toutes les phases de la conduite du motocycle, tout
particulièrement au départ.
Important
Une utilisation appropriée de ce dispositif prolongera
la vie du moteur et évitera de porter préjudice aux organes
de transmission.
Remarque
Il est possible de démarrer le moteur avec la béquille
dépliée et le sélecteur au point mort, ou bien avec un
rapport engagé, en tirant le levier d'embrayage (dans ce
cas la béquille doit être repliée).
1
23
fig. 11
19
F
Levier de starter (fig. 12)
La commande de starter (7) sert à favoriser le démarrage
du moteur à froid et à augmenter le régime de rotation au
ralenti, après le démarrage.
Positions d'utilisation de la commande :
A) = commande non activée ;
B) = commande complètement activée.
Le levier peut être déplacé également sur des positions
intermédiaires pour la mise en température progressive du
moteur (voir page 36).
Important
N'utilisez pas ce dispositif si le moteur est chaud. Ne
roulez pas avec la commande de starter activée.
F
20
7
A
B
fig. 12
Commutateur droit (fig. 13)
1) Interrupteur DE MISE A L'ARRET MOTEUR à deux
positions :
position (RUN) = marche ;
position (OFF) = arrêt du moteur.
Attention
Cet interrupteur sert surtout en cas d’urgence pour
mettre rapidement le moteur à l’arrêt. Après l'arrêt,
ramenez le commutateur en position pour procéder à
la mise en route du motocycle.
Important
Rouler lorsque les feux sont allumés, arrêter le
moteur avec l'interrupteur (1) et laisser la clé de contact
sur ON, peut occasionner l'épuisement de la batterie, du
fait que les feux demeurent allumés.
2) Bouton = démarrage moteur.
1
2
fig. 14.1
fig. 13
F
21
Poignée des gaz (fig. 14)
La poignée des gaz (3), main droite du guidon, commande
l'ouverture des soupapes du corps à papillons. Une fois
relâchée, la poignée revient automatiquement à sa
position initiale de ralenti.
Levier du frein avant (fig. 14)
Pour actionner le frein avant, tirez le levier (4) vers la
poignée. Un effort minimum de votre main suffit pour
F
actionner ce dispositif car le fonctionnement est
hydraulique.
Le levier de commande est doté d'une bague (5) pour le
réglage de l'écart du levier de la poignée sur le guidon ;
pour le réglage du levier de frein avant, se reporter au
réglage du levier de commande embrayage (page 20).
Attention
Avant d’utiliser ces commandes, lisez les instructions
énoncées à la page 38.
22
5
4
3
fig. 14
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.