Dolmar TM-92.14 H, TM-92.14 User Manual [nl]

TM-92.14 TM-92.14 H
http://www.dolmar.com
Gebruikershandleiding
Geachte Klant,
wij danken u voor het feit dat u de voorkeur hebt gegeven aan onze producten en wij hopen dat het gebruik van deze grasmaaier u zeer tevreden zal stellen en dat de machine volledig aan uw verwachtingen zal voldoen. Deze handleiding is geschreven om u vertrouwd te maken met uw machine en om u in staat te stellen haar op de beste en de meest veilige manier te gebruiken: vergeet niet dat deze handleiding een integrerend deel van de machine is, bewaar deze binnen handbereik zodat u haar op elk gewenst moment kunt raadplegen en zorg ervoor dat ze de machine altijd vergezelt ook als u de machine overdraagt aan iemand anders.
Deze nieuwe machine is ontworpen en gemaakt in overeenstemming met de geldende voorschriften en is volkomen veilig en betrouwbaar indien hij gebruikt wordt voor het maaien en opvangen van gras, overeenkomstig de aanwijzingen in deze handleiding (
voorzien gebruik); het gebruik voor andere doeleinden of het niet in acht nemen van de aangegeven veiligheids-, gebruiks-, onderhouds- en reparatievoorschriften wordt als “oneigenlijk gebruik” beschouwd en brengt verval van, zowel de garantie, als de aansprakelijkheid van de fabrikant teweeg waardoor de gebruiker zelf verantwoordelijk is voor schade of letsel die hijzelf of anderen oplopen.
Mocht u verschillen tegenkomen tussen wat beschreven is en de machine die u bezit, denk er dan aan dat, aangezien het product continu verbeterd wordt, de in deze hand­leiding opgenomen gegevens zonder voorafgaande kennisgeving en zonder dat de fabrikant verplicht is de handleiding te updaten gewijzigd kunnen worden, waarbij de essentiële kenmerken met het oog op de veiligheid en de werking evenwel onveran­derd blijven. Neem in geval van twijfel contact met uw Verkoper. Wij wensen u een prettig gebruik van de machine toe!
SERVICEDIENST
Deze handleiding verstrekt alle gegevens die u nodig hebt om de machine te kunnen gebruiken en om er op de juiste manier eenvoudige onderhoudswerkzaamheden aan te kunnen verrichten, die de gebruiker zelf kan uitvoeren.
Alle afstellingen en onderhoudshandelingen die niet beschreven zijn in deze handleiding moeten uitgevoerd worden door uw Verkoper of in een gespeciali­seerd Centrum dat beschikt over de nodige kennis en uitrustingen om de werken correct uit te voeren, met respect voor het oorspronkelijk niveau van veiligheid van de machine.
Indien u het wenst kan de Verkoper een persoonlijk onderhoudsprogramma voor u opstellen: dit stelt u in de gelegenheid om uw nieuwe aankoop altijd in een perfecte conditie te behouden en zodoende de waarde van uw investering te beschermen.
PRESENTATIE
1
NL
PRESENTATIE
INHOUDSOPGAVE
1. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN ............................................................................ 3
Bevat de voorschriften om de machine op een veilige manier te kunnen gebruiken
2. IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN ............................. 7
Beschrijft hoe de machine en de voornaamste onderdelen waar zij uit bestaat geï­dentificeerd kunnen worden.
3. HET UITPAKKEN EN MONTEREN ........................................................................ 9
Legt uit hoe de verpakking verwijderd en hoe de losse onderdelen gemonteerd die­nen te worden
4. BEDIENINGSELEMENTEN ................................................................................... 12
Geeft een overzicht van de plaats waar de bedieningselementen zich bevinden en hoe hun werking is
5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN .............................................................................. 16
Bevat alle aanwijzingen om op een correcte en veilige manier te kunnen werken
5.1 Veiligheidsaanbevelingen ................................................................................. 16
5.2 Toepassingen voor de tussenkomst van de beveiligingssystemen ................ 16
5.3 Werkzaamheden vóór de ingebruikname ........................................................ 17
5.4 Gebruik van de machine ................................................................................. 19
5.5 Gebruik op hellende terreinen ......................................................................... 26
5.6 Transport .......................................................................................................... 27
5.7 Een aantal tips om altijd een mooi gazon te hebben ...................................... 27
6. ONDERHOUD ........................................................................................................ 29
Bevat alle aanwijzingen om de machine in een goede staat te houden
6.1 Veiligheidsaanbevelingen ................................................................................. 29
6.2 Geprogrammeerd onderhoud .......................................................................... 29
6.3 Controles en afstellingen ................................................................................. 32
6.4 Demontage en vervangingen ........................................................................... 33
6.5 Informatie voor de Assistentiecentra .............................................................. 35
7. RICHTLIJNEN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN ........................................ 37
Stellen u in staat om eventuele problemen tijdens het gebruik snel zelf te verhelpen
8. OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES .................................................... 39
De verkrijgbare accessoires worden geïllustreerd met het oog op de bijzondere eisen die aan de machine gesteld worden
9. TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN ....................................................................... 40
Geeft een overzicht van de belangrijkste eigenschappen van uw machine
INHOUDSOPGAVE
2
NL
1.1 HOE DE HANDLEIDING LEZEN
In de tekst van de handleiding worden enkele hoofdstukken, die gegevens van bijzon­der belang bevatten met betrekking tot de veiligheid of de werking, gekenmerkt door diverse symbolen die de volgende betekenis hebben:
of Verstrekt nadere gegevens of andere ele­menten ter aanvulling op hetgeen daarvoor vermeld is, om te voorkomen dat de machine beschadigd wordt of er schade veroorzaakt wordt.
Gevaar van persoonlijk letsel of letsel aan anderen in geval
van niet inachtneming.
Kans op ernstig persoonlijk letsel of ernstig letsel aan ande-
ren met gevaar voor dodelijke ongelukken, in geval van niet inachtneming.
In de handleiding zijn verschillende versies van de machine beschreven, die hoofdza­kelijk uit de volgende verschillen kunnen bestaan:
– type overbrenging: met mechanische versnelling of met continue hydrostatische
regeling van de snelheid. De modellen met hydrostatische overbrenging kunnen her­kend worden aan het opschrift "HYDRO" geplaatst op het identificatie-etiket (2.1);
– de aanwezigheid van componenten of onderdelen die niet altijd voorradig zijn in de
verschillende regio’s;
– speciale uitrustingen.
Het symbool geeft elk verschil aan met betrekking tot het gebruik, gevolgd door de indicatie van de versie waar het betrekking op heeft.
Het symbool “
” verwijst, voor verdere uitleg of informatie, naar een ander punt in
de handleiding.
De aanwijzingen “voor”, “achter”, “rechts” en “links” hebben betrekking op de zithouding van de gebruiker.
Voor alle gebruiks- en onderhoudswerkzaamhe­den met betrekking tot de motor en de accu die niet beschreven zijn in deze handleiding, dienen de specifieke handleidingen, die een aanvullend deel op de geleverde documentatie zijn, te worden geraadpleegd.
BELANGRIJK
OPMERKING
!
GEVAAR!
!
LET OP!
BELANGRIJKOPMERKING
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
3
NL
1. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
1.2 ALGEMENE VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
Lees de aanwijzin­gen aandachtig alvorens de machine te gebruiken.
A) VOORBEREIDING
1) Lees de gebruiksaanwijzingen aan­dachtig door. Zorg dat u vertrouwd raakt
met de bedieningsknoppen en in staat bent de machine op de juiste wijze te gebruiken.
2) Laat nooit toe dat de machine gebruikt wordt door kinderen of door personen die niet vertrouwd zijn met deze aanwijzin­gen. De leeftijd van de gebruiker kan lan­delijk gereglementeerd zijn.
3)
Gebruik de machine nooit als er per­sonen, met name kinderen, of dieren in de buurt zijn.
4) Denk eraan dat de persoon die de machine bedient of de gebruiker aanspra­kelijk is voor ongevallen en onvoorziene gebeurtenissen die personen of hun eigendommen kunnen overkomen .
5) Vervoer geen passagiers.
6) De bestuurder dient goed geoefend te zijn met betrekking tot het rijden en dient, in het bijzonder, het volgende in acht te nemen: – het is nodig om alle aandacht bij het werk te houden; – denk eraan dat een machine die van een helling afglijdt niet hersteld kan wor­den door de rem te gebruiken. De voor­naamste oorzaken waardoor de macht over het stuur kwijt geraakt kan worden zijn:
– e wielen hebben niet voldoende grip; – een te hoge snelheid; – ongepast remmen; – de machine is niet geschikt voor het
doel waarvoor zij gebruikt wordt;
– gebrek aan kennis van de gevolgen
die de toestand waarin het terrein zich bevindt kan hebben en hellingen in het bijzonder;
– de aanhanger is niet goed aangekop-
peld en de last is niet goed verdeeld.
B) VOORBEREIDING
1) Draag, tijdens het maaien altijd ste-
!
LET OP!
vige schoenen en een lange broek.
Bedien de machine niet met blote voeten of met open sandalen.
2) Controleer grondig het gehele werkter­rein en verwijder alles wat door de machi­ne kan worden uitgestoten.
3)
GEVAAR! Benzine is bijzonder
brandbaar:
– bewaar de brandstof in speciale tanks; – giet de brandstof alleen in de open lucht in de tank met behulp van een trechter en rook niet tijdens het vullen; – giet de brandstof in de tank vóórdat
de motor aangezet wordt; geen benzi­ne toevoegen of de dop van de benzi­netank eraf draaien terwijl de motor aanstaat of warm is;
– als er benzine gelekt is mag de motor niet gestart worden maar dient de machi­ne uit de buurt van de plek waar de ben­zine gelekt heeft te worden gebracht en moet er voorkomen worden dat er brand ontstaat. Wacht totdat de benzinedampen opgelost zijn; – draai de doppen altijd weer goed op de benzinetank en op het benzineblik.
4) Vervang de geluiddempers als deze defect zijn
5)
Vóór het gebruik dient er een alge-
mene controle verricht te worden op slij-
tage of beschadiging van de messen, de bouten en de snijgroep. Vervang de beschadigde of versleten messen en bou­ten en bloc om ervoor te zorgen dat het maaidek in balans blijft.
6) Let op dat als er één mes ronddraait ook het andere mes ronddraait.
C) HET GEBRUIK
1) Start de motor niet in gesloten ruimten waar zich gevaarlijke koolstofmonoxyde kan ontwikkelen.
2) Werk alleen bij daglicht of bij goed kunstlicht.
3) Vóór het starten van de motor start dienen de messen te worden losgekop­peld en de versnelling in de vrije stand gezet te worden.
4)
Maai geen gazons die een helling
van meer dan 10° (17%) hebben.
5) Denk eraan dat er geen “veilige” hellingen bestaan. Let bijzonder goed op
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
4
NL
bij hellingen. Om het over de kop slaan met de machine te voorkomen, adviseren wij om: – niet plotseling te stoppen of weg te rij­den bij het op- of afrijden van een helling; – de koppeling altijd langzaam aan in te schakelen en altijd de versnelling inge­schakeld te houden, vooral bij het afrijden van een helling; – de snelheid op hellingen en in smalle bochten laag te houden; – goed op bobbels, goten en verborgen gevaren te letten; –
het gazon in geen geval te maaien in de dwarsrichting ten opzichte van de helling.
6) Let op bij het trekken van lasten of zware gereedschappen: – gebruik voor de trekstangen alleen de goedgekeurde bevestigingspunten; – leg alleen gemakkelijk controleerbare lasten op; – neem geen scherpe bochten; Let op bij het achteruit rijden; – gebruik tegengewichten of gewichten op de wielen wanneer dit wordt aangera­den in de gebruiksaanwijzing.
7) Ontkoppel de messen bij gedeelten waar zich geen gras bevindt.
8)
Gebruik de machine nooit als de beveiligingen beschadigd zijn, of als de veiligheidssystemen er niet op beves­tigd zijn.
9) Wijzig de afstelling van de motor niet en laat het toerental van de motor niet buitengewoon hoog oplopen.
Het gebruik van de motor met een buitenspo­rig hoge snelheid verhoogt de kans op persoonlijk letsel.
10) óórdat de bestuurdersstoel verlaten wordt moet het volgende worden uitge­voerd: – koppel de messen los en zet het maai­dek in de laagste stand; – zet de versnelling in de vrije stand en trek de handrem aan; – schakel de motor uit en neem de con­tactsleutel eruit.
11)
Koppel de messen los, schakel de motor uit en neem de contactsleutel eruit:
– vóór het reinigen of vrijmaken van het windkanaal; – vóórdat u de machine controleert,
schoonmaakt of eraan werkt; – nadat er op een vreemd voorwerp gestoten is. Controleer de machine op eventuele beschadigingen en voer de nodige reparaties uit alvorens de motor aan te zetten en de machine opnieuw te gebruiken; – als de machine op een ongebruikelijke manier begint te trillen (probeer onmiddel­lijk de oorzaak van het trillen te vinden).
12) Koppel de messen tijdens het vervoer los en doe dit elke keer dat deze niet wor­den gebruikt.
13)
Schakel de motor uit en koppel de
messen los:
– alvorens brandstof bij te vullen; – alvorens de opvangbak te verwijderen of opnieuw te bevestigen.
14) Neem gas terug alvorens de motor uit te schakelen en als de motor voorzien is van een kraan dient de brandstoftoevoer na het werk dichtgedraaid te worden.
D) ONDERHOUD EN OPSLAG
1) Laat bouten en schroeven vastge­draaid zitten om er zeker van te zijn dat de machine altijd op een veilige manier gebruiksklaar is.
2) Zet de machine niet met benzine in de tank in een ruimte waar de benzinedam­pen met vlammen of vonken in aanraking zouden kunnen komen.
3) Laat de motor eerst afkoelen vóór het opbergen van de machine in elke wille­keurige ruimte.
4) Om brandgevaar zoveel mogelijk te beperken dienen de motor, de geluiddem­per van de uitlaat, de accubak en de ben­zinetank vrij gehouden te worden van gras, bladeren of teveel vet.
5) Controleer de grasopvangbak regel­matig op slijtage or beschadigingen.
6)
Uit veiligheidsoverwegingen moeten beschadigde of versleten onderdelen verwisseld worden.
7) Het legen van de tank dient in de open lucht uitgevoerd te worden.
8) Let op dat als er één mes ronddraait ook het andere mes ronddraait
9) Als de machine opgeborgen of onbe­heerd achtergelaten moet worden, dient het maaidek omlaag gezet te worden
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
5
NL
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
6
NL
1.3 VEILIGHEIDSSTICKERS
Uw machine dient met voorzichtigheid te worden gebruikt. Om daaraan herinnerd te worden bevinden zich op de machine een aantal stickers die door middel van afbeel­dingen op de belangrijkste voorzorgsmaatregelen wijzen. Deze afbeeldingen worden als een aanvullend deel van de machine beschouwd. Als een sticker loslaat of onleesbaar wordt, dient er contact met de leverancier te wor­den opgenomen voor vervanging. Hun betekenis is hieronder weergegeven.
1.4 VOORSCHRIFTEN VOOR DE TREKSET
Op aanvraag is er een set leverbaar waarmee het mogelijk is een kleine aanhanger voort te trekken; dit accessoire dient volgens de desbetreffende aanwijzingen gemonteerd te wor­den. Bij gebruik van de trekset mag het laadvermogen, dat op de sticker staat vermeld, niet worden overschreden en dienen de veiligheidsvoorschriften in acht genomen te worden, (1.2, C-6).
Let op: Lees de aanwijzingen
alvorens de machine te gebruiken.
Let op: Haal de sleutel uit het contact en lees de instruc­ties vóór het uitvoeren van elke willekeurige onderhouds- of reparatie-ingreep.
Gevaar! Wegschietende voor-
werpen: Niet werken zonder de steenbeschermkap of de opvang­zak erop bevestigd te hebben.
Gevaar! Wegschietende voor­werpen: Houd personen op een afstand.
Gevaar! Omkantelen van de machine: Gebruik deze machine niet op hellingen van meer dan 10°.
Gevaar! Verminking: Zorg ervoor dat kinderen op een afstand van de machine blijven als de motor aanstaat.
Gevaar voor snijwonden. Messen in beweging. Steek uw hand of voeten niet in de maaikast.
7
6
5
4
3
2
1
1 2
5 6
7
3 4
max 245 N (25 kg)
max 980 N (100 kg)
2.1 IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE
De identificatiesticker die zich nabij de accu­ruimte bevindt bevat de belangrijke gegevens van iedere machine.
1. Niveau van de geluidssterkte vol­gens richtlijn 2000/14/EG
2. EG-merkteken volgens richtlijn 98/37/EEG
3. Bouwjaar
4. Bedrijfstoerental van de motor in
omw./min. (indien aangeduid)
5. Machinetype
6. Serienummer
7. Gewicht in kg
8. Naam en adres van de fabrikant
9. Type overbrenging (indien aangeduid)
2.2 IDENTIFICATIE VAN DE HOOFDCOMPONENTEN
De machine bestaat uit een serie hoofdcomponenten die de volgende werking hebben:
11. Maaidek: dit is de carter die de draaiende messen bevat.
12. Messen: dit zijn de elementen die
ervoor dienen om het gras te maaien; de windvleugels die aan de uiteinden zitten bevorderen de afvoer van het gemaaid gras naar het uitwerpkanaal.
13. Uitwerpkanaal: dit is het verbindings-
element tussen het maaidek en de opvangzak.
14. Opvangzak: dient niet alleen om het
IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN
7
NL
2. IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN
16 17 19 18 15 14
11 12 13
Vul hier het serienummer van de
machine (6)
8 5 4 7
-1
min
S/N
3 9 6 2 1
kg
L
dB
WA
gemaaide gras op te vangen, maar vormt bovendien een veiligheidselement, daar het voorkomt dat eventuele voor­werpen, die door de messen meegeno­men worden, ver van de machine weg kunnen schieten.
15. Steenbeschermkap of steenbeveili­ging (op aanvraag leverbaar): deze
wordt in plaats van de grasopvangzak gemonteerd en voorkomt dat eventuele voorwerpen, die door de messen mee­genomen worden, ver van de machine weg kunnen schieten.
16. Motor: brengt de beweging naar zowel de messen als de wielaandrijving over; de kenmerken en gebruiksvoorschriften van de motor staan in een specifieke handlei­ding aangegeven.
17. Accu: levert de energie om de motor te kunnen starten; de kenmerken en gebruiksvoorschriften staan in een specifieke handleiding aangegeven.
18. Bestuurdersstoel: dit is de werkplaats van de bestuurder, uitgerust met een sen­sor die de aanwezigheid van de bestuurder waarneemt met het oog op de werking van de beveiligingssystemen.
19. Stickers met aanwijzingen en veiligheidsvoorschriften: wijzen op de belangrijk­ste maatregelen die getroffen moeten worden om veilig te kunnen werken. Hun betekenis wordt uitgelegd in hoofdstuk 1.
IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN
8
NL
16 17 19 18 15 14
11 12 13
Om vervoers- en opslagredenen worden sommige onderdelen van machine niet direct in de fabriek gemonteerd. Zij dienen na het uitpakken gemonteerd te worden aan de hand van de volgende instructies.
De machine wordt zonder motorolie en benzine geleverd. Vóórdat de motor in werking wordt gesteld dient er dan ook olie en benzine bijgevuld te wor­den aan de hand van de voorschriften die in de handleiding van de motor aangege­ven zijn.
3.1 HET UITPAKKEN
Bij het verwijderen van de verpakking dient erop gelet te worden dat de losse onderde­len en de uitrustingen niet zoekraken. Zorg er voor het maaidek niet te beschadigen op het moment dat de machine van de pallet wordt afgereden. De verpakking bevat: – de machine; – het stuurwiel; – de stoel; – de voorbumper (indien aanwezig); – de accu; – de opvangzak (met de relatieve instructies); – een mapje met:
– de verschillende gebruikershandleidingen en de documenten, – de schroeven en moeren die bij de levering zijn inbegrepen en de stift voor het
blokkeren van het stuurwiel,
– 2 startsleutels en een reservezekering van 10 A.
Zet het maaidek in de hoogste stand om beschadiging ervan te voorkomen en let zeer goed op als de machine van de pallet wordt afgereden.
Bij de modellen met hydrostatische overbrenging, om het dalen van het pallet en de verplaatsing van de machine te vergemakkelijken, brengt u de blokkeerhendel van de overbrenging in de stand «B» (
4.33).
3.2 MONTAGE VAN HET STUURWIEL
Plaats de machine op een vlakke onder­grond en zorg er voor dat de voorwielen uit­gelijnd zijn. Schuif het stuurwiel (1) over de stuurkolom (2) en zorg er voor dat de spaken in de rich­ting van de stoel staan. Zorg er voor dat de opening van het stuur-
OPMERKING
BELANGRIJK
HET UITPAKKEN EN MONTEREN
9
NL
3. HET UITPAKKEN EN MONTEREN
1
2
3
wiel en de opening van de stuurkolom tegenover elkaar komen te ziten en sla er met een hamer de bijgeleverde stift (3) doorheen. Draag er zorg voor dat het uiteinde van de stift er aan de andere kant helemaal uitkomt.
Om te voorkomen het stuurwiel met de hamer te beschadigen, dient de stift er met behulp van een slagpen of een schroevendraaier, met een geschikte diameter, doorheen geslagen te worden.
3.3 MONTAGE VAN DE STOEL
Monteer de stoel (1) op de plaat (2) met behulp van de schroeven (3).
3.4 MONTAGE VAN DE VOORBUMPER (indien aanwezig)
Monteer de voorbumper (1) aan de onderkant van het frame (2) met behulp van de vier schroeven (3).
3.5 ACTIVERING EN AANSLUITING VAN DE ACCU
De accu (1) bevindt zich achter de motor en wordt op zijn plaats gehouden met een elasti­sche trekker (2).
Het zuur van de accu is corrosief en vervuilend. Gebruik handschoenen en een beschermende
!
LET OP!
Accu met zuur:
OPMERKING
HET UITPAKKEN EN MONTEREN
10
NL
2
3 3
1
2
1
1
3
bril voor de hantering ervan. Ga eventueel over tot de afdanking volgens de geldende voorschrif­ten.
Haak de elastische trekker (2) los, verwijder de accu, verwijder de bescherming (3) en giet de elektrolytische vloeistof (4) in de accu (Zuur niet bijgeleverd: specifiek gewicht 1,280 of 31,5° Baumé) tot het aangegeven niveau bereikt wordt; het zuur moet uniform verdeeld worden over de zes elementen.
Sluit de bijgeleverde zes doppen (5) en laad de accu op.
Hermonteer de accu op de machine. De elastische trekker (2) moet gepositioneerd worden achter de vuldoppen (5) van de accu.
Na de accu geactiveerd te hebben, de accu altijd volledig opla­den. Wend u tot uw Dealer, die over de gepaste uitrustingen beschikt. De bijgelever­de acculader is NIET in staat om de eerste lading na de activering te volbrengen.
Sluit eerst de rode draad (6) aan op de posi­tieve klem (+) en da de zwarte draad (7) op de negatieve klem (–) met behulp van de bijgele­verde schroeven, zoals aangeduid.
Besmeer de klemmen met siliconevet en let op de correcte positie van de beschermdop van de rode draad (6).
Om te voorkomen dat het beveiligingssysteem van de elektroni­sche kaart in werking treedt, dient het starten van de motor absoluut vermeden te worden vóórdat de accu volledig opgeladen is!
BELANGRIJK
BELANGRIJK
HET UITPAKKEN EN MONTEREN
11
NL
3
4
5
6
1
2
7
12
NL
4.1 STUURWIEL
Hiermee kunnen de voorwielen bestuurd worden
4.2 GASHENDEL
Hiermee kan het toerental van de motor bepaald worden. De diverse standen staan als volgt aangeven op de sticker:
«CHOKE» bij de start met een koude motor
«LANGZAAM» laagste toerental van de motor
«SNEL» hoogste toerental van de motor
– De «CHOKE» stand veroorzaakt een verrijking van het mengsel en dient alleen te
worden gebruikt bij de start met een koude motor, alléén voor zolang dit minimaal nodig is.
– Tijdens het rijden dient er een stand tussen «LANGZAAM» en «SNEL» gekozen te
worden.
– Zet de gashendel tijdens het maaien in de «SNEL» stand.
4.3 CONTACTSLOT
Het contactslot heeft drie verschillende standen:
«UIT» alles uit;
«DRAAIEN» alle bedieningselementen worden in werking gesteld;
BEDIENINGSELEMENTEN
4. BEDIENINGSELEMENTEN
4.6
4.3
4.7
4.5
4.2
4.8
4.1
B
A
A
B
4.4
4.9
13
NL
BEDIENINGSELEMENTEN
«START» schakelt de startmotor aan.
Zodra vanuit de «START» stand de sleutel losgelaten wordt, komt deze vanzelf weer in de «DRAAIEN» stand terug.
4.4 HANDREM
De handrem voorkomt dat de machine gaat rijden na het parkeren. De hendel heeft twee standen:
«A» = Handrem uitgeschakeld
«B» = Handrem ingeschakeld
– Om de handrem in te schakelen dient het pedaal (4.21 ofwel 4.31) volledig te wor-
den ingetrapt en de hendel in stand «B»; gezet te worden; als de voet van het pedaal gehaald wordt blijft het in deze lage stand staan.
– Om de handrem weer uit te schakelen dient het pedaal (4.21 ofwel 4.31) weer te
worden ingetrapt, waarna de hendel automatisch terug komt in stand «A».
4.5 SCHAKELAAR KOPLAMPEN ( indien aanwezig)
Hiermee kunnen de koplampen worden aangezet als de sleutel (4.3) in de «DRAAIEN» stand staat.
4.6 CONTROLELAMPJE EN AKOESTISCHE MELDINRICHTING
Dit controlelampje gaat branden wanneer de sleutel (6) zich in de stand «DRAAIEN» bevindt en blijft branden tijdens de werking.
– Wanneer de lampje knippert betekent dit dat er een toestemming ontbreekt om de
motor te starten (5.2).
– Het akoestisch signaal meldt dat de zak vol is (5.4.6).
4.7 HENDEL OM DE MESSEN EN DE REM VAN DE MESSEN IN TE SCHAKELEN
De drukknop dient om de messen in te schakelen door een elektromagnetische kop­peling:
«A» Ingedrukt = Messen uitgeschakeld
«B» Uitgetrokken = Messen ingeschakeld
– Het inschakelen van de messen zonder het in acht nemen van de voorgeschreven
veiligheidsmaatregelen veroorzaakt het afslaan van de motor die niet meer kan wor­den aangezet (5.2).
– Het ontkoppelen van de messen (stand «A») brengt een rem in werking die na enkele
seconden het draaien van de messen stopt.
14
NL
4.8 GRASHOOGTE REGELAAR
Deze hendel heeft zeven standen, “1” t/m “7”, die op de desbetreffende sticker staan aangegeven en overeenkomen met dezelfde aantal maaihoogtes tussen 3 en 8 cm.
– Om van de ene naar de ander stand over te gaan dient er op de ontgrendelknop aan
het einde van de hendel gedrukt te worden.
4.9 HENDEL KANTELING OPVANGZAK ( indien aanwezig)
Met deze krachtbesparende, uittrekbare hendel is het mogelijk de zak voor het legen om te kiepen.
4.21 KOPPELINGS-/REMPEDAAL
Dit pedaal heeft een dubbele functie: bij het intrappen van het eerste gedeelte dient het pedaal als koppelingspedaal waarbij de wielaandrijving in- of uitgeschakeld wordt en het tweede deel dient als rem, die op de achterwielen inwerkt.
U moet bijzonder goed opletten dat u tijdens de koppelingsfase niet te lang aarzelt om oververhitting en, als gevolg daarvan, beschadiging van de overbrengingsriem te vermijden.
Tijdens het rijden is het verstandig uw voet niet op dit pedaal te laten rusten.
4.22 VERSNELLINGSPOOK
Deze pook heeft zeven standen die overeenstemmen met vijf versnellin­gen vooruit, de stand om de ver­snelling in zijn vrij te zetten «N» en de achteruitrijdversnelling «R». Om van de ene versnelling naar de andere te schakelen moet u het pedaal (4.21) half intrappen en de pook overeenkomstig de gegevens die op het plaatje staan in de gewenste versnelling zetten.
Het inschake­len van de achteruitversnelling dient uitgevoerd te worden als de machine stilstaat
!
LET OP!
OPMERKING
BELANGRIJK
Mechanische aandrijving
BEDIENINGSELEMENTEN
4.21
R
N
1
4.22
2
3
4
5
15
NL
BEDIENINGSELEMENTEN
4.31 REMPEDAAL
Dit pedaal stelt de rem van de achterwielen in werking.
4.32 KOPPELINGSPEDAAL
Dit pedaal stelt het aandrijfsysteem voor de wielen in werking en regelt de snelheid van de machine, zowel bij het voor- als bij het achteruit rijden.
– Om de machine vooruit te laten rijden dient het pedaal met de punt van de voet in
richting «F» geduwd te worden; hoe meer druk er op het pedaal wordt uitgevoerd, hoe hoger de snelheid van de machine.
– De achteruitversnelling wordt in werking gesteld door met de hak op het pedaal in
richting «R» te drukken.
– Als het pedaal wordt losgelaten komt het automatisch weer in de vrije stand «N»
terug.
Het inschakelen van de achteruitversnelling dient uitge-
voerd te worden als de machine stilstaat.
Als het koppelingspedaal zowel bij het voor- als het achteruit-
rijden bediend wordt met een ingeschakelde handrem (4.4) slaat de motor af.
4.33 ONTGRENDELING VAN DE HYDROSTATISCHE AANDRIJVING
Deze hendel heeft twee standen die op de desbetreffende sticker staan aangegeven: «A» = Aandrijving ingeschakeld:
voor alle gebruikscondities, tijdens het rijden en het maaien;
«B» = Aandrijving uitgeschakeld:
vermindert aanzienlijk de kracht die nodig is om de machine, met de motor uit­geschakeld, met de hand te verplaatsen.
Teneinde te voorkomen dat de aandrijfunit beschadigd wordt, mag deze operatie alleen worden uitgevoerd met een stilstaande motor, met de pedaal (4.32) in de stand “N”.
BELANGRIJK
OPMERKING
!
LET OP!
Hydrostatische aandrijving:
4.32
N
4.31
F
R
B
4.33
A
16
NL
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
5.1 VEILIGHEIDSADVIEZEN
Gebruik de machine alléén voor het doel waarvoor zij gemaakt is (het maaien en opvangen van gras). Kom niet aan de veiligheidsmechanismen en verwijder deze nooit. DENK ERAAN DAT DE GEBRUIKER ALTIJD AANSPRAKELIJK IS VOOR SCHADE DIE AAN ANDEREN BEROKKEND WORDT. Alvorens de machine te gebruiken: – lees de algemene veiligheidsvoorschriften (
1.2), en besteed speciale aan­dacht aan het rijden en het maaien op hellende terreinen; –lees de gebruiksaanwijzingen aandachtig door, raak vertrouwd met de bedie­ning en leer hoe de messen en de motor snel tot stilstand gebracht kunnen worden. –breng handen en voeten niet in de nabijheid van, of onder ronddraaiende delen en blijf altijd uit de buurt van de uitwerpopening. Gebruik de machine niet met een slechte lichamelijke conditie, of onder invloed van medicijnen of middelen die de reflexen en de aandacht kunnen verminde­ren. Het valt onder de verantwoordelijkheid van de gebruiker om de risico’s die het terrein waar hij op moet werken met zich kan brengen te beoordelen en om alle nodige voorzorgsmaatregelen te treffen, met het oog op zijn eigen veilig­heid en die van anderen, met name op hellingen, hobbelige, gladde of instabie­le terreinen. De machine niet in hoog gras laten staan met een draaiende motor, teneinde geen risico op brand te veroorzaken.
Deze machine mag niet gebruikt worden op hellingen met
een hellingspercentage van meer dan 10° (17%) (
5.5). Als er verwacht wordt de machine voornamelijk op hellende terreinen (max. 10%) te gebruiken dan is het verstandig tegengewichten (op aanvraag leverbaar (
8,1) onder het dwarsprofiel van de voorwielen te monteren, waardoor de stabiliteit aan de voorkant verhoogd wordt en de mogelijkheid dat de machine gaat steigeren zich beperkt.
Alle verwijzingen met betrekking tot de bedieningsposities worden
weergegeven in hoofdstuk 4.
5.2 FUNCTIES VAN DE VEILIGHEIDSMECHANISMEN
De veiligheidsmechanismen hebben twee functies: – ze voorkomen de start van de motor als de veiligheidsmaatregelen niet in acht zijn
genomen;
– ze stoppen de motor als er ook maar één veiligheidsconditie wegvalt.
a) Om de motor te starten is het in ieder geval nodig dat: – de koppeling in de “vrije” stand staat;
BELANGRIJK
!
LET OP!
!
GEVAAR!
5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
17
NL
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
– de messen uitgeschakeld zijn; – de gebruiker op de stoel van de machine zit ofwel de handrem ingeschakeld is.
b) De motor stopt wanneer: – de gebruiker de stoel verlaat terwijl de messen ingeschakeld zijn; – de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling niet in de “vrije” stand staat; – de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling wel in de “vrije” stand staat, maar
de handrem niet is ingeschakeld;
– de zak wordt opgetild of als de steenbeschermkap wordt verwijderd terwijl de mes-
sen ingeschakeld zijn;
– de handrem wordt ingeschakeldzonder de messen te hebben uitgeschakeld.
5.3 UIT TE VOEREN WERKZAAMHEDEN VOOR DE INGEBRUIKNAME
Alvorens te beginnen met werken dienen er enkele controles en handelingen uitge­voerd te worden om er zeker van te zijn dat het werk op de meest nuttige en veilige manier zal verlopen.
5.3.1 De stoel afstellen
Om de positie van de stoel af te stellen schoreft u de vier stelschroeven (1) wat los en laat u de stoel langs de steungaten schuiven.
Wanneer de stoel op de juiste hoogte staat, zet u de vier stelschroeven (1) stevig aan.
5.3.2 Bandenspanning
Een juiste bandenspanning is noodzakelijk om het maaidek geheel evenredig boven het gras­oppervlak te krijgen, zodat u een mooi maai­beeld krijgt. Schroef de beschermdopjes los en sluit de klep­pen aan op een persluchttoevoer voorzien van een drukmeter. De bandenspanning moet als volgt zijn:
VOORBANDEN 1.5 bar (13 x 5.00-6)
1.0 bar (15 x 5.00-6)
ACHTERBANDEN 1.2 bar
1 1
18
NL
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
5.3.3 Olie en benzine bijvullen
Het type van olie en benzine dat gebruikt moet worden is aan­gegeven in de handleiding van de motor.
Controleer het oliepeil wanneer de motor stilstaat: het oliepeil moet zich, volgens de modaliteiten in de handleiding van de motor, tussen de aanduidingen MIN. en MAX. van de peilstok bevinden.
Het bijvullen van de brandstof dient uitge­voerd te worden met behulp van een trech­ter. Let daarbij op de tank niet te vol te vul­len. De inhoud van de tank bedraagt ongeveer 6 liter.
Het bijvullen dient altijd te gebeuren met de motor uit. Doe dit in de open lucht of in een goed geventileerde ruimte. Denk er altijd aan dat benzinedampen brandbaar zijn! GEEN OPEN VUUR IN DE BUURT VAN DE TANK BRENGEN OM DE INHOUD TE CONTROLEREN EN NIET ROKEN TIJDENS HET BIJVULLEN.
Vermijden benzine op de plastic gedeelten te gieten zodanig dat ze niet beschadigd worden; bij toevallige lekken onmiddellijk spoelen met water. De garantie dekt geen schade aan de plastic onderdelen van de carrosserie of de motor, veroorzaakt door benzine.
5.3.4 Montage van de beveiligingen aan de uit­werpopening (opvangzak of steenbe­schermkap)
Gebruik de machine nooit
zonder deze beveiligingen!
Haak de opvangzak (1) vast aan de steunpunten (2) en centreer hem tegenover de achterste plaat door beide referentiepunten (3) te laten overeenkomen. Centreer het geheel door de rechtersteun te gebrui­ken als lateraal steunpunt.
Zorg dat de onderste pijp van de zakmonding zich vast haakt aan de daarvoor bestemde veerhaak (4).
!
LET OP!
BELANGRIJK
!
GEVAAR!
OPMERKING
MAX
MIN
21
3
4
19
NL
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Indien er gewerkt wordt zonder opvangzak is er, op aanvraag, een steenbeschermkap (8.2) leverbaar die, zoals aangegeven in de bijbehorende instruc­ties, op de achterplaat bevestigd dient te worden.
5.3.5 Controle van de veiligheid en de doeltreffendheid van de machine
1. Controleer of de beveiligingen werken zoals aangegeven (5.2).
2. Controleer of de rem correct werkt.
3. Begin niet te maaien indien de messen trillen of men twijfels heeft omtrent de scherpe staat van de messen; denk er altijd aan dat:
– Een bot mes rukt het gras uit een veroorzaakt de vergeling van het gazon. – Een mes dat niet goed vastzit gaat op abnormale wijze trillen en is een potentiële
gevarenbron.
Gebruik de machine niet indien men niet zeker is van de doeltreffendheid en veiligheid en contacteer de Verkoper voor de nodige con­troles of reparaties .
5.4 GEBRUIK VAN DE MACHINE
5.4.1 Het starten
Het starten dient altijd in de open lucht of in een goed geven­tileerde ruimte te gebeuren! DENK ER ALTIJD AAN DAT UITLAATGASSEN GIF­TIG ZIJN!
Alvorens de motor te starten: – draai de benzinekraan (1) open ( indien voorzien); – zet de koppeling in de vrije stand («N») (4.22 ofwel
4.32); – ontkoppel de messen (4.7); – schakel de handrem in als u zich op een hellend terrein
bevindt;
– gebruik bij een koude motor zet de gashendel in de
«CHOKE» stand die op de sticker aangegeven staat;
!
GEVAAR!
!
LET OP!
1
20
NL
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
– als de motor reeds warmgedraaid is, is het voldoende de hendel tussen «LANG-
ZAAM» en «SNEL» te zetten;
– steek de sleutel in het contactslot en draai deze in de «DRAAIEN» stand om het
elektrische circuit in werking te stellen, draai de sleutel daarna in de «START» stand om de motor te starten;
laat de sleutel los zodra de motor gestart is..
Als de motor eenmaal draait breng de gashendel terug in de «LANGZAAM» stand;
De choke dient uitgeschakeld te worden zodra de motor regelma­tig draait; het gebruik van de choke bij een warmgedraaide motor kan de bougie bevuilen en een onregelmatige werking van de motor veroorzaken.
Als er moeilijkheden zijn bij het starten, blijf dan niet te lang aan­houden om de accu niet uit te putten en de motor niet te verzuipen. Draai de sleutel weer in de “STOP” stand, wacht enkele seconden en probeer opnieuw te starten. Indien het probleem voortduurt, raadpleeg dan hoofdstuk «7» van deze handleiding en de handleiding van de motor.
Denk er altijd aan dat de beveiligingssystemen het starten van de motor beletten wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen (
5.2). Nadat in de bovenstaande gevallen het belet tot starten is hersteld, dient de sleutel in de «STOP» stand gedraaid te worden voordat de motor opnieuw gestart kan worden.
5.4.2 Het rijden en verplaatsen van de machine
De machine is niet goedgekeurd om op de openbare weg te rijden. Ze mag (volgens het Wegverkeersregelement) alléén gebruikt worden op privé-terrein dat voor verkeer gesloten is.
Tijdens het zich verplaatsen met de machine dienen de messen uitgeschakeld te zijn en het maaidek in de hoogste stand te staan (stand «7»).
Zet de gashendel in een tussenstand tussen «LANGZAAM» en «SNEL» en zet de versnellingspook in de 1e versnelling (4.22). Houd het pedaal ingetrapt om zo de handrem uit te schakelen; laat het pedaal lang­zaam opkomen zodat het pedaal van de “remfunctie” naar de “koppelingsfunctie” overgaat, waarbij de achterwielen in werking gesteld worden (☛ 4.21).
U dient het pedaal geleidelijk op te laten komen om te beletten dat de machine, door een te bruuske start, begint te steigeren en u de macht over het stuur kwijtraakt.
!
LET OP!
Mechanische aandrijving:
!
LET OP!
BELANGRIJK
OPMERKING
BELANGRIJK
21
NL
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Zorg dat u geleidelijk de gewenste snelheid bereikt door de gashendel en de ver­snellingspook te bedienen; om van de ene versnelling naar de andere over te gaan dient u de koppeling te bedienen door het pedaal half in te trappen (4.21).
Zet de gashendel tijdens de trajecten in een stand tussen «LANGZAAM» en «SNEL». Schakel de handrem uit en laat het rempe­daal opkomen (4.31).
Trap het koppelingspedaal (4.32) in de «F» richting totdat de gewenste snelheid bereikt is door een lichte druk op het pedaal uit te voeren en de gashendel te bedie­nen.
Het inschakelen van de koppeling dient uitgevoerd te wor-
den zoals reeds eerder beschreven is (
4.32) om te voorkomen dat de machi­ne door een te bruuske bediening kan gaan steigeren en u de macht over het stuur verliest, vooral op hellingen.
5.4.3 Remmen
Neem eerst snelheid af door het aantal toeren van de motor te verminderen en trap daarna op het rempedaal (4.21 ofwel 4.31) om nog meer snelheid af te nemen tot­dat de machine stilstaat.
Een waarneembare vermindering van de snel-
heid kan reeds worden verkregen door het koppelingspedaal los te laten.
5.4.4 Achteruit rijden
Het inschakelen van de achteruitversnelling dient altijd bij stil-
stand te gebeuren.
Trap het pedaal in totdat de machine stilstaat, schakel de achteruit in door de versnellingspook opzij te duwen en in de «R» (4.22) stand te zetten. Laat het pedaal geleidelijk opkomen om de koppeling in te schakelen en begin met de achteruitrijdmanoeuvre.
Stop de machine en schakel de achteruitver­snelling in door op het koppelingspedaal in de richting «R» te duwen (4.32).
Hydrostatische aandrijving:
Mechanische aandrijving:
BELANGRIJK
Hydrostatische aandrijving:
!
LET OP!
Hydrostatische aandrijving:
22
NL
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
5.4.5 Het gras maaien
Beginnen met maaien:
– zet de gashendel in de “SNEL” stand; – zet het maaidek in de hoogste stand; – schakel de messen in (4.9); – begin heel langzaam en voorzichtig te rijden op de grasgrond, zoals reeds eerder
beschreven is;
– stel de juiste rijsnelheid en maaihoogte in (4.8) afhankelijk aan de toestand van
het gazon (lengte, dichtheid en vochtigheid van het gras).
Bij het maaien van hellingen dient de rijsnelheid verminderd
te worden om de veiligheidscondities te garanderen (
1.2 - 5.5).
Het is in ieder geval verstandig om, elke keer als er een afname in het aantal toeren van de motor wordt waargenomen, de snelheid te vertragen, denk eraan dat er nooit een mooi maaibeeld verkregen wordt als de rijsnelheid te hoog is ten opzichte van de hoeveelheid gras.
Ontkoppel de messen en zet het maaidek in de hoogste stand als er over een obstakel heen moet worden gereden.
5.4.6 Het legen van de opvangzak
Het legen van de opvangzak kan alléén worden uitgevoerd als de
messen uitgeschakeld zijn; is dit niet het geval dan slaat de motor af.
Zorg dat de zak niet te vol raakt om verstopping van het uitwerpkanaal te voorkomen.
Een geluidssignaal geeft aan dat de opvangzak vol is; voer dan het volgende uit
– ontkoppel de messen (4.7) zodat het signaal
stopt; – neem snelheid af; – zet de koppeling in de vrije stand (N) (4.22 -
Mechanische aandrijving ofwel 4.32 -
Hydrostatische aandrijvin) en stop met rijden;
– schakel de handrem in op hellingen; – trek de hendel (1) naar boven en kiep de zak
om voor het legen; – sluit de zak op zo’n manier zodat deze zich
vastkoppelt aan de veerhaak (2).
OPMERKING
!
LET OP!
1
2
23
NL
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
5.4.7 Het legen van het uitwerpkanaal
In geval van hoog en nat gras gecombineerd met een te hoge snelheid kan er zich een verstopping van het uitwerpkanaal voordoen. Handel dan als volgt:
– stop met rijden, ontkoppel de messen en schakel de motor uit; – verwijder de opvangzak of de steenbeschermkap; – verwijder het opgehoopte gras bij de uitmonding van het uitwerpkanaal.
Deze handeling dient altijd te worden uitgevoerd met een uit-
geschakelde motor.
5.4.8 Na het maaien
Ontkoppel de messen na het maaien en laat de motor in toeren afnemen. Op de terug­weg dient het maaidek in de hoogste stand te staan.
5.4.9 Na het werk
Breng de machine tot stilstand, zet de gashendel in de «LANGZAAM» stand en schakel de motor uit door de sleutel in de «STOP» stand te draaien.
Als de motor is uitgeschakeld, de benzinekraan sluiten (1)
( indien voorzien).
Om een ontploffing in de knalpot te vermijden dient u de gashendel, 20 seconden voordat u de motor afzet, in de «LANGZAAM» stand zetten.
Haal altijd de sleutel uit het contact alvorens de machine onbeheerd achter te laten!
Om de lading van de accu in stand te houden, wordt de sleutel niet in de stand «DRAAIEN» gelaten wanneer de motor niet aanstaat.
5.4.10 De machine reinigen
Maak, na elk gebruik, de buitenkant van de machine schoon, leeg de opvangzak en klop deze goed uit om alle gras- en aarderesten te verwijderen.
BELANGRIJK
!
LET OP!
!
LET OP!
!
LET OP!
1
24
NL
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Leeg de opvangzak altijd en laat geen containers met
gemaaid gras in gesloten ruimtes achter.
Reinig de delen in kunststof van de machine met een vochtige spons en een schoon­maakmiddel. Let er op dat de motor, de elektrische onderdelen en de elektronische kaart onder het dashboard niet nat worden.
Gebruik in geen geval hogedrukreinigers of bijtende middelen
voor het reinigen van de carrosserie en de motor!
Het reinigen van de binnenkant van het maai­dek en het uitwerpkanaal dient, onder de vol­gende condities, op een harde ondergrond te gebeuren: – met de opvangzak of de steenbeschermkap
bevestigd; – de gebruiker zit op de machine; – de motor draait; – de koppeling staat in de vrije stand; – de messen zijn ingeschakeld. Sluit een waterslang eerst op de ene speciale fitting (1) aan en daarna op de andere en laat voor enkele minuten in elke fitting water lopen terwijl de messen draaien.
Het is beter om het maaidek, voor het schoonmaken, in de laagste stand te zetten. Verwijder daarna de opvangzak, leeg en spoel deze uit en leg hem op een plaats waar hij snel op kan drogen.
5.4.11 De machine stallen en geruime tijd niet gebruiken
Als er verwacht wordt de machine voor geruime tijd niet te gebruiken (meer dan 1 maand), moeten de kabels van de accu losgekoppeld worden, waarbij de aanwijzingen in de handleiding van de motor in acht genomen moeten worden.
Leeg de benzinetank door de benzineslang, die zich aan het begin van de benzinefilter (1) bevindt, los te maken en volg de aanwijzingen in het instructieboekje van de motor.
Verwijder zorgvuldig de droge grasresten die zich in de buurt van de motor en de geluiddemper opgehoopt kunnen hebben, om het ontstaan van brand te voorkomen als de machine opnieuw gebruikt wordt!
Berg de machine op in een droge ruimte, beschut tegen alle weersomstandigheden en dek ze, indien mogelijk, toe met een zeil (8.4).
!
LET OP!
BELANGRIJK
!
LET OP!
1
1
25
NL
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
De accu dient opgeborgen te worden op een koele, droge plaats. De accu altijd terug opladen vóór iedere lange periode van inactiviteit (langer dan 1 maand) en terug opladen vooraleer de activiteit te hervatten (
6.2.4).
Controleer, voordat er opnieuw met de machine gewerkt wordt, of er uit de slang, de benzinekraan en de carburateur geen benzine lekt.
5.4.12 Beveiligingssysteem van de kaart
De elektronische kaart is voorzien van een zelfherstellende bescherming die het circuit onderbreekt van zodra er zich een storing voordoet in de elektrische installatie; de ingreep veroorzaakt het stilvallen van de motor en wordt gemeld door het doven van het controlelampje.
Het circuit herstelt zichzelf automatisch binnen enkele seconden; de oorzaak dient gevonden en verholpen te worden om herhaling van het voorval te voorkomen.
Om te voorkomen dat het systeem in werking treedt
– mogen de polen van de accu niet onderling verwisseld worden; – mag de machine niet gebruikt worden zonder accu om geen afwijkingen aan de
laadregelaar te veroorzaken;
– moet erop gelet worden dat er geen kortsluiting veroorzaakt wordt.
5.4.13 Overzicht van de belangrijkste handelingen tijdens het gebruik
BELANGRIJK
BELANGRIJK
Om ...
De motor te starten (5.4.1)
Te beginnen rijden (5.4.2)
Te remmen of te stoppen (5.4.3)
Achteruit te rijden (5.4.4)
Dient het volgende te worden uitgevoerd ...
Draai het benzinekraantje open, bereid de machine voor op het starten en steek de sleutel in het contact.
Bedien de gashendel;
Mechanische aandrijving: Het pedaal tot op het einde toe indrukken, de versnelling inschakelen (4.22) en het pedaal geleidelijk laten opkomen;
Hydrostatische aandrijving: het koppelingspedaal vooruit duwen (4.32);
Laat de motor in toeren afnemen en druk op het rempe­daal.
Breng de machine;
Mechanische aandrijving: De versnelling in de vrije stand zetten, het pedaal tot op het einde toe indrukken, de achteruit inschakelen en het pedaal langzaam loslaten (4.22);
Hydrostatische aandrijving: duw het koppelingspedaal achteruit (4.32).
26
NL
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
5.5 GEBRUIK OP HELLINGEN
Houd de aangegeven beperkingen aan (max. 10° - 17%) en maai een hellend gazon altijd
van boven naar beneden en nooit in de dwarsrichting. Pas erg goed op bij het veranderen van rich­ting niet op obstakels te stuiten (bijv. stenen, takken, wortels, enz.). Deze obstakels kun­nen het zijwaarts glijden en het omkiepen van de machine veroorzaken of de macht over het stuur doen verliezen.
VERTRAAG DE SNELHEID OP HELLINGEN ALVORENS VAN RICHTING TE VERANDEREN. Op een helling dient de handrem altijd te worden ingeschakeld alvorens de machine te verlaten en onbeheerd achter te laten.
Op hellingen dient het rijden zéér zorgvuldig te gebeuren om het steigeren van de machine te voorkomen. Vertraag de snelheid bij het beginnen van een helling, vooral bij het afdalen.
!
LET OP!
!
GEVAAR!
Om ...
Te maaien (5.4.5)
De opvangzak te legen (
5.4.6)
Het uitwerpkanaal schoon te maken (5.4.7)
Met maaien te stoppen (5.4.8)
De motor te stoppen (
5.4.9)
De machine op te bergen (
5.4.10)
Dient het volgende te worden uitgevoerd ...
Monteer de opvangzak en de steenbeschermkap en stel de gaspedaal af;schakel de messen in en stel de maaihoogte in.
Mechanische aandrijving: het pedaal tot op het einde toe indrukken, de versnelling (4.22) inschakelen en het pedaal langzaam loslaten;
Hydrostatische aandrijving: duw het koppelingspedaal vooruit (4.32);
Stop met rijden, ontkoppel de messen en bedien de hendel om de opvangzak te kantelen.
Stop met rijden, ontkoppel de messen en schakel de motor uit; verwijder de opvangzak en reinig het uitwerpkanaal.
Ontkoppel de messen en laat de motor in toeren afnemen.
Laat de motor in toeren afnemen, wacht enkele seconden, draai de sleutel om en sluit de benzinekraan.
Schakel de handrem in, haal de sleutel uit het contact en reinig de machine, de binnenkant van het maaidek, het uit­werpkanaal en de opvangzak als dit nodig is.
max 10° (17%)
27
NL
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Gebruik de achteruitversnelling nooit om snelheid te minde­ren bergaf: Hierdoor kan men de controle over de machine verliezen, vooral op glibberige terreinen.
Rijd nooit een helling af met de versnelling of de koppeling in de vrije stand! Schakel altijd een lage versnelling in voordat u de machine onbeheerd achterlaat.
Het afdalen van een helling kan uitgevoerd worden zonder het koppelingspedaal te bedienen (4.32), om zoveel mogelijk gebruik te maken van het remeffect van de hydrostatische aandrijving als de koppeling niet is ingeschakeld.
5.6 HET VERVOEREN VAN DE MACHINE
Gebruik geschikte hefwerktuigen voor het vervoeren van de machine met een vrachtwagen of op een oplegger en het juiste aantal perso­nen met betrekking tot het gewicht. De machine mag nooit opgetild worden met touwen of takels. Sluit, alvorens de machine te vervoeren, de benzine­kraan ( indien voorzien), zet het maaidek in de laagste stand, schakel de handrem in en zorg dat de machine goed vastzit aan het vervoermiddel met touwen of kettingen.
5.7 TIPS OM ALTIJD EEN MOOI GAZON TE HEBBEN
1. Voor een mooi, groen en zacht gazon is het nodig dat het gras regelmatig en op de
juiste manier gemaaid wordt. Het gazon kan van verschillende soorten gras zijn. Bij regelmatige maaibeurten, groeit het gras sneller, waardoor meer wortelgroei ontstaat en een mooi dicht gazon bekomen wordt; indien minder vaak gemaaid wordt, wordt ook de groei van hoog en wild gras bevorderd (klaver, margrieten, enz.).
2. Het is beter het gras te maaien als het gazon goed droog is.
3. De messen dienen geen gebreken te vertonen en goed scherp te zijn, zodat het
gras op de juiste manier wordt afgesneden zonder uitgerukt te worden. Dit kan name­lijk tot vergeling van de punten leiden.
4. De motor dient op volle toeren te draaien om zowel het gras op de juiste manier af
!
LET OP!
Hydrostatische aandrijving:
!
GEVAAR!
Mechanische aandrijving:
!
GEVAAR!
28
NL
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
te snijden als een goede afvoer van het gras naar het uitwerpkanaal te verkrijgen.
5. De maaifrequentie wordt bepaald aan de hand van de groei van het gras, waarbij vermeden moet worden dat het gras te hoog wordt.
6. In de warmste en droogste tijden van het jaar is het beter om het gras iets hoger te laten worden zodat het gazon niet uitdroogt.
7. De optimale hoogte van het gras van een goed verzorgd gazon bedraagt ongeveer 4-5 cm en met een enkele maaibeurt wordt het best niet meer dan een derde van de volledig lengte gemaaid. Als het gras erg hoog is, raden wij aan om het gazon, met tus­senpoos van één dag, in twee keer te maaien, de eerste keer met de messen in de hoogste stand en smallere gras­stroken tegelijk maaiend en de tweede keer met de messen in de gewenste stand.
8. Het gazon zal er mooier uitzien als het maaien afwisselend, in de lengte- en in de dwarsrichting uitgevoerd wordt.
9. Als de afvoer zich telkens verstopt met gras is het beter om de snelheid te vertra­gen zodat het maaien niet te snel gebeurt ten opzichte van de toestand van het gazon; mocht het probleem aanhouden dan kan het ook zijn dat de messen niet goed gesle­pen zijn of dat het profiel van de vleugels vervormd is.
10. Pas erg goed op bij het maaien langs struiken en boorden. Deze kunnen de stand van het maaidek ontregelen en de zijkant van het maaidek en de messen beschadigen.
2
1
Ingreep Uren Uitvoering (Datum of Uren)
1. MACHINE
1.1
Controle bevestiging en scherpte van de messen
25
1.2 Vervanging messen 100
1.3 Controle drijfsnaar 25
1.4 Vervanging drijfsnaar
2)
1.5 Controle drijfriem van de messen 25
1.6 Vervanging drijfriem van de messen
2)
1.7 Controle en bijstellen van de koppeling 10
1.8 Controle van de meskoppeling en –rem 10
1.9 Stevigheidscontrole van alle verbindingen 25
1.10 Algemene smering
3)
25
2. MOTOR
1)
2.1 Vervanging motorolie .....
2.2 Controle en schoonmaken luchtfilter .....
2.3 Vervanging luchtfilter .....
2.4 Controle benzinefilter .....
2.5 Vervanging benzinefilter .....
2.6 Controle en schoonmaken contactpuntjes .....
2.7 Vervanging bougie .....
6.1 VEILIGHEIDSADVIEZEN
Haal de sleutel uit het contact en lees de bijgeleverde instructies alvorens enige reinigings-, of onderhoudswerkzaamheden te ver­richten. Trek geschikte kleding en werkhandschoenen voor alle handelingen die gevaarlijk kunnen zijn voor de handen.
Gebruik de machine nooit als er onderdelen versleten of beschadigd zijn. De defecte of beschadigde onderdelen moeten vernieuwd en niet gerepareerd worden. Gebruik uitsluitend originele reserveonderdelen: Onderdelen van een andere kwaliteit kunnen de machine beschadigen en kun­nen gevaarlijk zijn voor de gebruiker en derden.
Gooi oude olie, benzine, accu’s of andere vervuilende producten nooit achteloos weg!
6.2 GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
BELANGRIJK
!
LET OP!
!
LET OP!
29
NL
ONDERHOUD
6. ONDERHOUD
30
NL
ONDERHOUD
1)
Raadpleeg de handleiding van de motor voor de complete lijst en de tussenpozen.
2)
Bij de eerste slijtageverschijnselen onmiddellijk vervangen; contacteer hiervoor uw Verkoper.
3)
De algemene smering van alle bewegende onderdelen moet bovendien, elke keer er verwacht wordt de machine voor geruime tijd niet te gebruiken, uitgevoerd worden
Het doel van de bovenstaande tabel is om uw machine een optimale conditie en veilig­heid te laten behouden. De belangrijkste onderhoudswerkzaamheden en smeerbehan­delingen staan hierin vermeld met aanduiding van de tussenpozen waarmee ze uitge­voerd dienen te worden. Daarnaast bevinden zich enkele hokjes waarin u de datum of de werkuren kunt invullen.
Alle handelingen voor de controle, de afstelling en de vervan­ging die niet beschreven worden in de hoofdstukken 6.3 en 6.4 van deze hand­leiding moeten uitgevoerd worden bij de Verkoper of een gespecialiseerd Cen­trum, waar beschikt wordt over de nodige kennis en uitrustingen, voor een correcte uitvoering van de werken, met respect voor de originele veiligheids­staat van de machine.
6.2.1 Overzicht van de belangrijkste problemen waarbij ingegrepen moet worden
6.2.2 Motor
Volg alle aanwijzingen die in de handleiding van de motor staan aangegeven.
Het aftappen van de motorolie wordt uitge­voerd door de dop (1) eraf te draaien; let bij het erop draaien van de dop of de pakking aan de binnenkant goed geplaatst is.
BELANGRIJK
!
LET OP!
Als ...
De messen trillen
Het gras wordt uitgerukt en het gazon vergeelt
De hoogte van het gras onregelmatig is
Het inschakelen van de messen onre­gelmatig verloopt
De remmen niet goed werken
Het rijden schokkend verloopt
Dient het volgende te worden uitgevoerd ...
Uw Verkoper raadplegen
Uw Verkoper raadplegen
Stel de maaihoogte van het maaidek bij (
6.3.1).
Uw Verkoper raadplegen
Uw Verkoper raadplegen
Uw Verkoper raadplegen
1
31
NL
ONDERHOUD
6.2.3 Achteras
Deze bestaan uit een verzegelde eenheid en vragen geen onderhoud.; de eenheid is voorzien van een permanente smering die geen vervanging of aanvulling behoeft.
6.2.4 Accu
Het is fundamenteel om de accu zorgvuldig te onderhouden voor een duurzaam bestaan. De accu van uw machine dient steeds te worden opgeladen: – bij het eerste gebruik na de aan-
koop van de machine;
– vóór elke langere periode waarin
de machine niet zal worden gebruikt;
– vóór de machine na een lange
periode van stilstand opnieuw in gebruik te nemen.
Lees met aandacht de oplaadproce­dures die in de handleiding van de accu staan en volg ze op. Als deze procedures niet in acht worden geno­men of als de accu niet wordt opge­laden, kan er zich onherstelbare schade voordoen aan de elementen van de accu.
Een lege accu dient zo snel mogelijk opgeladen te worden.
Het opladen dient uitgevoerd te worden met gelijkspanning apparatuur. Andere oplaadsystemen kunnen de accu op een onherstelbare manier beschadigen.
De machine is uitgerust met een connector (1) voor het opladen, die aangesloten moet worden op de overeenstemmende connector van de speciale acculader van behoud “CB 01” in dotatie ( indien voorzien) of beschikbaar op aanvraag (8.5).
Deze connector mag uitsluitend gebruikt worden voor de aanslui­ting op de acculader van behoud "CB01". Voor zijn gebruik: – de aanwijzingen volgen aangegeven in de desbetreffende gebruiksinstructies; – de aanwijzingen volgen aangegeven in het instructieboekje van de accu.
BELANGRIJK
BELANGRIJK
1
1
32
NL
6.3 CONTROLES EN AFSTELLINGEN
6.3.1 Het maaidek uitlijnen
Een correcte afstelling van het maaidek is belangrijk om een mooi eenvormig gazon te verkrijgen.
Het kan voor de afstelling nodig zijn om de laterale beschermin-
gen weg te nemen. Deze moeten na de afstelling teruggeplaatst worden.
Voor een mooi maairesultaat is het verstandig om ervoor te zorgen dat de voorkant altijd 5-6 mm lager staat afgesteld dan de achter­kant.
– Plaats de machine op een vlakke ondergrond en
kijk na of de banden de juiste spanning hebben;
– plaats vulstukken (1) van 26 mm onder de voor-
kant, en van 32 mm (2) onder de achterkant van het maaidek en zet de hendel in stand «1»;
– schroef de moeren (3 - 5 - 7) en tegenmoeren (4 -
6 - 8) volledig los, tot de plaat vrij op de vulstukken rust;
– bedien de moeren (9)
(bereikbaar na de centrale afdekking verwijderd te heb­ben) tot de achterste drijf­stang links begint te bewe­gen (10) bij de minste verplaatsing van de hefhen­del, en blokkeer in de juiste positie;
– draai de moer links achter (3) vast tot de achterste rand van de plaat omhoog begint
te komen;
– draai de voorste moeren (5 - 7) vast tot de voorste rand van de plaat gelijkmatig
omhoog begint te komen, zowel aan de linker- als aan de rechterzijde; – blokkeer de drie tegenmoeren (4 – 6 – 8); Zet de bedieningshendel in 2 of 3 verschillende standen, en controleer of het vlak gelijkmatig omhoog komt en dat voor elke stand het hoogteverschil tussen de voorste en de achterste boord ten opzichte van het terrein constant blijft. Indien het optillen vooraan wat sneller of trager gebeurt, kan de beweging worden bij­gestuurd m.b.v. de moeren (11) van de aansluitstang (12). Door de moeren van de stang aan te zetten wordt het voorste deel opgetild en de beweging versneld. Door ze los te draaien wordt het tegenovergesteld effect bekomen. Na de afstellingen wordt altijd gecontroleerd of alle moeren en tegenmoeren goed vastgedraaid zijn.
Indien de afstelling niet bevredigend is, raadpleeg uw Verkoper.
OPMERKING
OPMERKING
ONDERHOUD
1 - h = 26 mm
2 - h = 32 mm
4 3
6 5
8 7
9
11
10
12
33
NL
ONDERHOUD
6.4 DEMONTAGE EN VERVANGING
6.4.1 De wielen vervangen
Plaats de machine op een vlakke ondergrond en plaats aan de kant waar het wiel vervangen moet worden, een steunblok, onder een dragend deel van het chassis. De wielen worden op hun plaats gehouden door een elastische ring (1) die verwijderd kan worden door middel van een schroevendraaier.
Bij het vervangen van één of beide achterwielen dient erop gelet te worden dat ze dezelfde diameter hebben. Controleer tevens de afstelling van het maaidek om een ongelijkmatig maaibeeld te voorkomen.
Alvorens een wiel te hermonteren, de wielas met vet insmeren. De elastische ring (1) en de borgring (2) weer precies op hun plaats zetten.
6.4.2 De banden repareren of vervangen
De banden zijn “Tubeless” en iedere vervanging of reparatie als gevolg van een lek dient dan ook door een vakman uitgevoerd te worden volgens de, voor dit type ban­den, geldende voorschriften.
6.4.3 De koplampen vervangen ( indien voorzien)
De koplampen (18W) zijn door middel van een bajonetfitting in de lamphouder gedraaid. De lamphouder kan verwijderd worden door deze met behulp van een tang tegen de klok in te draaien.
BELANGRIJK
OPMERKING
2 1
34
NL
6.4.4 Een zekering vervangen
De machine is uitgerust met een aantal zekeringen (1) met verschil­lend vermogen en met de volgende functies en kenmerken:
– Zekering van 10 A = bescher-
ming van de algemene stroom­circuits en het vermogen van de elektronische kaart; het in wer­king treden van deze zekering veroorzaakt de stilstand van de machine. Tevens gaan alle lamp­jes uit op het dashboard.
– Zekering van 25 A = bescher-
ming van het laadcircuit; wan­neer deze zekering in werking treedt, verliest de accu geleidelijk aan zijn lading en ontstaan pro­blemen bij het starten.
Het vermogen van de zekering is aangegeven op de zekering zelf.
Een doorge­brande zekering dient altijd ver­vangen te worden door eenzelfde type met hetzelfde vermogen
Als de oorzaak van het in werking treden niet gevonden kan worden dient er contact opgenomen te worden met uw Verkoper.
BELANGRIJK
ONDERHOUD
1
1
35
NL
ONDERHOUD
6.5 INFORMATIE VOOR DE ASSISTENTIECENTRA
Hierna volgen de belangrijkste regelwaarden van de machine en de werkwijzen voor de demontage en de vervanging van de messen.
Deze handelingen worden alleen uitgevoerd in een gespecia­liseerd Centrum. Haal de sleutel uit het contact alvorens enige reinigings- of onderhoudswerkzaamheden te verrichten.
6.5.1 Afstellingen
!
LET OP!
a) Rem:
Mechanische aandrijving:
Hydrostatische aandrijving:
b) Aandrijving
Mechanische aandrijving:
Hydrostatische aandrijving:
c) Inschakeling
messen:
Element Plaats
Plaats van de
Regeling
bedieningen
B
4.4
B
4.4
4.4
43,5-45,5
45-47
A
119-121
4.4
A
119-121
97-99
36
NL
ONDERHOUD
6.5.2 De messen demonteren, vervangen en hermonteren
Draag stevige handschoenen bij het hanteren van de mes-
sen.
Vervang altijd de beschadigde of verbogen messen; probeer ze nooit te repareren! GEBRUIK ALTIJD ORIGINELE MES­SEN WAAR HET TEKEN OP STAAT ! Zorg ervoor dat de messen uitgeba­lanceerd zijn. De messen verschillen onderling en bewegen in een tegen­overgestelde richting; bij het monte­ren dienen de posities in acht te wor­den genomen, aan de hand van het codenummer dat zich op de buiten­kant van de messen bevindt.
1. Demontage 1a = schroef met schroefdraad rechts (los-
draaien tegen de wijzers van de klok in)
1b = schroef met schroefdraad links (los-
draaien in wijzerzin)
2. Originele reserveonderdelen
Op deze machine mogen alleen de volgen­de koppels messen gebruikt worden:
2b
82004345/1 82004344/1
2a
2b
82004354/0 82004353/0
2a
3. Hermontage
Zorg ervoor dat het hol deel van de elasti­sche schijf (3) tegen het mes aandrukt. Hermonteer de asnaven (4) en zorg ervoor dat de sleutels (5) goed op het plaats zit­ten.
4. De schroeven aandraaien 1a = schroef met schroefdraad rechts
(aandraaien in wijzerzin)
1b = schroef met schroefdraad links (aan-
draaien tegen de wijzers van de klok)
Aandraaien met een dynamometrische sleutel geijkt op 40-45 Nm.
!
LET OP!
!
LET OP!
1
2
3
4
1a2a
1b
2b
2b 2a
2b
1b
1b
2a
5
4
1a
3
1a
37
NL
RICHTLIJNEN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN
1. De sleutel staat in
de stand «DRAAIEN» en het lampje brandt niet
2. De sleutel staat in de stand «START», het lampje knippert en de startmotor draait niet
3. De sleutel staat in de stand «START», het lampje brandt maar de startmotor draait niet
4. De sleutel staat in de «DRAAIEN» stand, de startmotor draait maar de motor slaat niet aan
5. Een moeilijke start of een onregelmatige werking van de motor
6. Tijdens het maaien is er een krachtver­lies van de motor
7. De motor valt stil en het controlelamp­je knippert
De bescherming van de elektronische kaart is in werking getreden doordat:
– de accu niet goed is aangesloten – de polen van de accu zijn omgewis-
seld – de accu is leeg of is gesulfateerd – de zekering is doorgebrand – de kaart nat is
– er geen toestemming tot starten is
gegeven
– de accu niet goed is opgeladen – zekering met onderbroken lading
– de accu niet goed is opgeladen – te weinig benzineaanvoer
– er een defect in de ontsteking is
opgetreden
– er brandstofproblemen zijn
– de rijsnelheid te hoog is ten opzicht
van de snijhoogte (5.4.5)
– ingreep van de veiligheidsinrichting
Zet de sleutel in de stand «STOP» en zoek de oorzaak:
– controleer de aansluitingen (3.4) – controleer de aansluitingen (3.4)
– laad de accu opnieuw op (6.2.4) – vervang de zekering (10 A) (6.4.4) – drogen met lauw/warme lucht
– controleer of de toelatingsvoorwaar-
den worden gerespecteerd (5.2.a)
– laad de accu opnieuw op (6.2.4) – vervang de zekering (25 A) (6.4.4)
– laad de accu opnieuw op (6.2.4) – controleer het niveau in de benzine-
tank (5.3.3)
– draai de benzinekraan open
( indien voorzien) (5.4.1)
– controleer de benzinefilter
– controleer of de bougiekap juist
bevestigd is
– controleer of de elektroden niet vuil
zijn en of hun onderlinge afstand juist is
– reinig of vervang luchtfilter – leeg de benzinetank en vul met
nieuwe benzine
– controleer en vervang eventueel de
benzinefilter
– neem in snelheid af en/of zet het
maaidek in een hogere stand
– controleer of de toelatingsvoorwaar-
den worden gerespecteerd (5.2.b)
7. RICHTLIJNEN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN
PROBLEMEN MOGELIJKE OORZAAK OPLOSSING
38
NL
RICHTLIJNEN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN
PROBLEMEN MOGELIJKE OORZAAK OPLOSSING
8. De motor valt stil
en het controlelamp­je dooft
9. De motor valt stil en het controellamp­je blijft branden
10. De messen scha­kelen zich niet in
11. Een onregelmatig maaibeeld en onvol­doende opvang van gras
12. Vreemde trillin­gen tijdens het werk
13. Als het aandrijf­pedaal bediend wordt met een draai­ende motor, ver­plaatst de machine zich niet ( model-
len met hydrostati­sche aandrijving)
De bescherming van de elektronische kaart is in werking getreden doordat:
– de accu chemisch wel actief, maar
niet opgeladen is
– problemen aan de motor
– problemen bij de inschakeling
– het maaidek staat niet goed ten
opzichte van het terrein
– de messen werken niet goed
– de rijsnelheid is te hoog ten opzichte
van de hoogte van het gras (5.4.5)
– het kanaal is verstopt
– het maaidek zit vol met gras
– de messen zijn niet goed in balans of
niet goed bevestigd
– fissaggi allentati
– zet de deblokkeerhendel in de stand
«B»
Zet de sleutel in de stand «STOP» en zoek de oorzaak:
– laad de accu opnieuw op (6.2.4)
– contacteer uw Verkoper
– contacteer uw Verkoper
– controleer de bandenspanning
(5.3.2)
– stel het maaidek goed af ten opzich-
te van het terrein (6.3.2)
– contacteer uw Verkoper
– verminder de rijsnelheid en/of ver-
hoog de stand van het maaidek
– wacht tot het gras droog is
– verwijder de opvangzak en reinig
het kanaal (5.4.7)
– reinig het maaidek (5.4.10)
– contacteer uw Verkoper
– controleer en draai de bevestigings-
schroeven van de motor en het chassis goed vast.
– breng hem terug in de stand «A»
(4.33)
Mochten de problemen aanhouden na het uitvoeren van de bovengenoemde handelin­gen, dan dient er contact te worden opgenomen met uw Verkoper.
Probeer nooit om zelf gecompliceerde reparaties uit te voe­ren zonder de juiste hulpmiddelen en het nodige technische inzicht. Iedere slecht uitgevoerde reparatie doet automatisch zowel de garantie als de aan­sprakelijkheid van de Fabrikant vervallen.
!
LET OP!
39
NL
OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES
1. TEGENGEWICHTEN VOOR DE VOORKANT
Verbeteren de stabiliteit aan de voorkant van de machine, met name wanneer de machine voroal op hellende terreinen gebruikt wordt.
2. STEENBESCHERMKAP
Kan in plaats van de opvangzak gebruikt worden als het gras niet opgevangen wordt.
3. TREKSET
Voor het voorttrekken van een kleine aanhanger.
4. AFDEKZEIL
Beschermt de machine van stof als deze niet gebruikt wordt.
5. ACCULADER BEHOUD “CB01”
Laat toe de accu efficiënt te houden tijdens de perio­des van inactiviteit van de machine, waarbij een opti­maal laadniveau en een langere duurzaamheid van de accu gegarandeerd wordt.
6. KIT VOOR “MULCHING” (alleen voor sommige modellen)
Versnippert het pas gemaaide gras en laat het achter op het terrein. Kan ook worden opgevangen in de grasopvangzak
8. OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES
1
2
3
4
5
6
40
NL
TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN
Snelheid in versnelling (indicatief) bij 3000 min
-1
:
in 1ste ................................. 2,2 km/h
in 2de ................................. 3,8 km/h
in 3de .................................. 5,8 km/h
in 4de ................................. 6,4 km/h
in 5de .................................. 9,7 km/h
Achteruit ............................. 2,8 km/h
Snelheid in versnelling (bij 3000 min
-1)
:
Vooruit .......................... 0 ÷ 8,8 km/h
Achteruit ....................... 0 ÷ 3,8 km/h
Hydrostatische aandrijving:
Mechanische aandrijving:
Elektrische installatie ......................... 12 V
Accu ................................................ 18 Ah
Voorbanden ............................. 13 x 5.00-6
of ......................................... 15 x 5.00-6
Achterbanden ..........................18 x 8.50-8
Bandenspanning vooraan
banden 13 x 5.00-6 .....................1.5 bar
banden 15 x 5.00-6 .....................1.0 bar
Bandenspanning achteraan ........... 1.2 bar
Totaal gewicht ..................... 182 ÷ 196 kg
Binnendiameter draaicirkel (minimum dia­meter van de ongesneden oppervlakte)
linkerdraaicirkel ............................ 1,6 m
Maaihoogte ................................. 3 ÷ 8 cm
Maaibreedte .................................... 91 cm
9. TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN
1158
1795
2357
945
1113
886
959
BIJLAGE
Werkplaatsservice, reservedelen en garantie
EEG-VERKLARING VAN OVEREENSTEMMING
1
verbeteringen en veranderingen in het aanbod van reserveonderdelen. Houd er a.u.b. ook rekening mee dat bij het gebruik van niet-originele onderdelen een presta­tie onder garantie niet mogelijk is.
Garantie
DOLMAR garandeert een uitstekende kwaliteit en vergoedt de kosten van verbeteringen door ver­vanging van de beschadigde onderdelen in geval van materiaal- of fabricagefouten die binnen de garantie na de datum van aankoop optreden. Houdt u er rekening mee dat in sommige landen specifieke garantievoorwaarden gelden. Vraagt u dit na bij de verkoper in geval van twijfel. Deze is als verkoper van het produkt verantwoordelijk voor de garantie. De volgende schadeoorzaken vallen buiten de garantie. Wij vragen hiervoor uw begrip:
• Niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing.
• Achterwege laten van noodzakelijke onder­houds- en reinigingswerkzaamheden.
• Schade als gevolg van een onjuiste carburator­instelling.
• Normale slijtage.
• Duidelijke overbelasting door aanhoudende overschrijding van de maximaal toegestane belasting.
• Gebruik van geweld, onoordeelkundige behan­deling, misbruik of ongevallen.
• Schade door oververhitting als gevolg van ver­vuiling van het ventilatorhuis.
• Ingrepen door ondeskundige personen of ondeskundige reparatiepogingen.
• Gebruik van ongeschikte reserveonderdelen, resp. niet-originele DOLMAR onderdelen, voor­zover deze schade kunnen veroorzaken.
• Gebruik van ongeschikte of te lang opgeslagen brandstoffen.
• Schade die terug te voeren is tot voorwaarden bij verhuur.
Reinigings-, onderhouds- en afstelwerkzaamhe­den vallen niet onder de garantie. Alle voorkomen­de garantiewerkzaamheden moeten worden uitge­voerd door een DOLMAR vakhandelaar.
2
Werkplaatsservice, reservedelen en garantie
Onderhoud en reparaties
Het onderhoud en de reparatie van moderne apparaten en veiligheidsrelevante modules vraagt een gekwalificeerde vakopleiding en een met speciaal gereedschap en testapparatuur uitge­ruste werkplaats. Alle niet in deze handleiding beschreven werk­zaamheden moeten door een geschikte of door DOLMAR geautoriseerde werkplaats worden uit­gevoerd. De vakman beschikt over de noodzakelijke oplei­ding, ervaring en uitrusting om u steeds met zo weinig mogelijk kosten een oplossing te bieden en helpt u met raad en daad. Bij reparatiepogingen door derden of niet-geau­toriseerde personen vervalt de garantie.
Bevoegdheden
Alleen bij apparaten met motoren van het merk Briggs&Stratton, Honda, Tecumseh of Robin Subaru is voor de motor de motorfabrikant resp. de desbetreffende geautoriseerde werkplaats bevoegd op het gebied van werkplaatsservice, reserveonderdelen en garantie. Voor het apparaat zelf (zonder motor) is dat DOL­MAR.
Deze regeling geldt niet voor stroomgenerato­ren en voor alle andere apparaten die geen van de bovengemelde motoren hebben. Hier ligt de bevoegdheid bij DOLMAR.
Reserveonderdelen
Betrouwbaarheid, levensduur en veiligheid van uw machine is ook afhankelijk van de kwaliteit van de gebruikte reserveonderdelen. Alleen originele reserveonderdelen gebruiken. Alleen de originele onderdelen komen uit dezelf­de fabriek als de machine en garanderen daarom de beste kwaliteit van materiaal, maatvastheid, werking and veiligheid. Originele reserveonderdelen en accessoires zijn verkrijgbaar bij uw vakhandelaar. Deze beschikt over de noodzakelijke reserveonderdelenlijsten en wordt doorlopend op de hoogte gehouden van
NL
3
•Het bedrijf
•Verklaart dat de grasmaaier met zittende bestuur­der en verbrandingsmotor
•Maaibreedte
•Motor
•Getest door
•Voldoet aan de specificaties van de richtlijnen
•Gevolgde procedure voor de beoordeling van de overeenstemming:
•Gemeten geluidsniveau
•Gewaarworgd geluidsniveau
•Verwijzing naar de geharmoniseerde normen
•Geluidsniveau aan het oor van de gebruiker over­eenkomstig de richtlijn 81/1051/EEG
•Vibraties (EN 1032)
•Vibraties (EN 1033)
•EEG-VERKLARING VAN OVEREENSTEMMING
DOLMAR - Jenfelder Straße 38 D-22045 Hamburg Germany
TM-92.14 TM-92.14 H
91 cm
Briggs & Stratton 21A907
SNCH, 11 route de Luxembourg L-5230 SANDWEILER
98/37/EEC 89/336/EEC ~ 93/68/EEC 2000/14/EC
•BIJLAGE VI
99 dB(A)
100 dB(A)
EN 836 - EN 292-2 EN1032 - EN 1033 EN ISO 3767 - EN ISO 14982
86 dB(A)
1.1 m/s
2
5.5 m/s
2
Hamburg 02-10-2006 S. KOMINAMI (Managing Director) R. BERGFELD (Managing Director)
DOLMAR GmbH Postfach 70 04 20 D-22045 Hamburg Germany http://www.dolmar.com
To find your local distributor, please visit www.dolmar.com
Form: 995 703 742 (10.06 NL)
• Kan zonder kennisgeving wijzigingen ondergaan
Loading...