Dolmar TM-102.20 H2, TM-102.22 H2 User Manual [nl]

TM-102.16 TM-102.18 H TM-102.20 H2 TM-122.22 H2
http://www.dolmar.com
Gebruikershandleiding
U dient enig letsel, veroorzaakt door het meeslepen van de riemen, te vermijden:
Bedien de machine niet zonder de gemonteerde beschermingen. Blijf op afstand van de
Geachte Klant,
wij danken u voor het feit dat u de voorkeur hebt gegeven aan onze produkten en wij hopen dat het gebruik van deze nieuwe machine u zeer tevreden zal stellen en dat zij volledig aan uw ver­wachtingen zal voldoen. Deze handleiding is geschreven om u vertrouwd te maken met uw machine en om u in staat te stellen haar op de beste en de meest veilige manier te gebruiken: vergeet niet dat deze handlei­ding een integrerend deel van de machine is, bewaar deze binnen handbereik zodat u haar op elk gewenst moment kunt raadplegen en zorg ervoor dat ze de machine altijd vergezelt ook als u de machine verkoopt.
Deze nieuwe machine is ontworpen en gemaakt in overeenstemming met de geldende voor­schriften en is volkoment betrouwbaar indien zij wordt gebruikt voor het maaien en het opvan­gen van gras en alle aanwijzingen in deze handleiding in acht worden genomen (voorzien gebruik); het gebruik voor andere doeleinden of het niet in acht nemen van de aangegeven vei­ligheids-, gebruiks-, onderhouds- en reparatievoorschriften wordt als “oneigenlijk gebruik” beschouwd en brengt verval van, zowel de garantie, als de aansprakelijkheid van de fabrikant teweeg waardoor de gebruiker zelf verantwoordelijk is voor schade of letsel die hijzelf of anderen oplopen.
Mocht u verschillen tegenkomen tussen wat beschreven is en de machine die u bezit, denk er dan aan dat, aangezien het produkt continu verbeterd wordt, de in deze handleiding opgenomen gegevens zonder voorafgaande kennisgeving en zonder dat de fabrikant verplicht is de handlei­ding te updaten gewijzigd kunnen worden, waarbij de essentiële kenmerken met het oog op de veiligheid en de werking onveranderd blijven. In geval van problemen of vragen kunt u zich gerust tot de leverancier wenden. Wij wensen u een prettig gebruik van de machine toe!
SERVICE
Deze handleiding verstrekt alle gegevens die u nodig heeft om de machine te kunnen gebruiken en om er op de juiste manier eenvoudige onderhoudswerkzaamheden aan te kunnen verrichten, die de gebruiker zelf kan uitvoeren.
Alle afstellingen en onderhoudshandelingen die niet beschreven zijn in deze handleiding moeten uitgevoerd worden door uw Verkoper of in een gespecialiseerd Centrum dat beschikt over de nodige kennis en uitrustingen om de werken correct uit te voeren, met respect voor het oorspronkelijk niveau van veiligheid van de machine.
Indien u het wenst kan de leverancier een persoonlijk onderhoudsprogramma naar uw eisen voor u opstellen: dit stelt u in de gelegenheid om uw nieuwe aankoop altijd in een perfekte con­ditie te kunnen blijven behouden en zodoende de waarde van uw investering te beschermen.
PRESENTATIE
1
NL
PRESENTATIE
INHOUDSOPGAVE
1. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN ........................................................................................... 3
Bevat de voorschriften om de machine op een veilige manier te kunnen gebruiken
2. IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN............................................... 7
Beschrijft hoe de machine en de voornaamste onderdelen waar zij uit bestaat geidentificeerd kunnen worden.
3. HET UITPAKKEN EN MONTEREN ......................................................................................... 9
Legt uit hoe de verpakking verwijderd en hoe de losse onderdelen gemonteerd dienen te worden
4. BEDIENINGSELEMENTEN .................................................................................................. 13
Geeft een overzicht van de plaats waar de bedieningselementen zich bevinden en hoe hun werking is
5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN ............................................................................................. 21
Bevat alle aanwijzingen om op een correcte en veilige manier te kunnen werken
5.1 Veiligheidsaanbevelingen ................................................................................................ 21
5.2 Toepassingen voor de tussenkomst van de beveiligingssystemen ................................ 21
5.3 Uit te voeren werkzaamheden voor de ingebruikname.................................................... 22
5.4 Gebruik van de machine ................................................................................................. 24
5.5 Gebruik op hellend terrein ............................................................................................... 32
5.6 Transport ......................................................................................................................... 33
5.7 Een aantal tips om altijd een mooi gazon te hebben ..................................................... 33
6. ONDERHOUD ........................................................................................................................ 35
Bevat alle aanwijzingen om de machine in een goede staat te houden
6.1 Veiligheidsaanbevelingen ................................................................................................. 35
6.2 Regelmatig onderhoud .................................................................................................... 35
6.3 Controles en afstellingen ................................................................................................. 38
6.4 Demontage- en vervangingswerkzaamheden ................................................................ 39
6.5 Informatie voor de Assistentiecentra ............................................................................. 41
7. RICHTLIJNEN OM PROBLEMEN VAST TE STELLEN ........................................................ 43
Stellen u in staat om eventuele problemen tijdens het gebruik snel zelf te verhelpen
8. OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES .................................................................... 46
De verkrijgbare accessoires worden geïllustreerd met het oog op de bijzondere eisen die aan de machine gesteld worden
9. TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN ........................................................................................ 47
Geeft een overzicht van de belangrijkste eigenschappen van uw machine
INHOUDSOPGAVE
2
NL
1.1 HOE DE HANDLEIDING MOET LEZEN
In de tekst van de handleiding worden enkele hoofdstukken, die gegevens van bijzonder belang bevatten met betrekking tot de veiligheid of de werking, gekenmerkt door diverse symbolen die de volgende betekenis hebben:
ofwell Verstrekt nadere gegevens of andere elementen ter aanvulling op hetgeen daarvoor vermeld is, om te voorkomen dat de machine beschadigt of dat er schade veroorzaakt wordt.
Gevaar van persoonlijk letsel of letsel aan anderen in geval van niet-
inachtneming.
Kans op ernstig persoonlijk letsel of ernstig letsel aan anderen met
gevaar van dodelijke ongelukken, in geval van niet-inachtneming.
In de handleiding zijn verschillende versies van de machine beschreven, die hoofdzakelijk uit de volgende verschillen kunnen bestaan:
– type van overbrenging met mechanische versnelling of met continue hydrostatische regeling
van de snelheid. De modellen met hydrostatische overbrenging kunnen herkend worden aan het opschrift "HYDRO" geplaatst op het identificatie-etiket (
2.1);
– de aanwezigheid van componenten of onderdelen die niet altijd voorradig zijn in de verschil-
lende regio’s;
– speciale uitrustingen.
Het symbool geeft elk verschil aan met betrekking tot het gebruik, gevolgd door de indica­tie van de versie waar het betrekking op heeft.
Het symbool “
” erwijst, voor verdere uitleg of informatie, naar een ander punt in de handlei-
ding.
De aanwijzingen “voor”, “achter”, “rechts” en “links” hebben betrekking tot de zithouding van de gebruiker.
Voor alle gebruiks- en onderhoudswerkzaamheden met betrekking tot de motor en de accu die niet beschreven zijn in deze handleiding, dienen de specifieke handleidingen, die een aanvullend deel op de geleverde documentatie zijn, te worden geraadpleegd.
BELANGRIJK
OPMERKING
!
GEVAAR!
!
LET OP!
BELANGRIJKOPMERKING
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
3
NL
1.
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
1.2 ALGEMENE VEILIGHEIDSVOORSCHRIF­TEN
Lees de aanwijzingen aandachtig alvorens de machine te gebrui­ken.
A) VOORBEREIDING
1) Lees de gebruiksaanwijzingen aandachtig door. Zorg dat u vertrouwd raakt met de bedie-
ningsknoppen en in staat bent de machine op de juiste wijze te gebruiken
2) Laat nooit toe dat de machine gebruikt wordt door kinderen of door personen die niet ver­trouwd zijn met deze aanwijzingen. De leeftijd van de gebruiker kan landelijk gereglementeerd zijn
3) Gebruik de machine nooit als er personen, met name kinderen, of dieren in de buurt zijn.
4) Denk eraan dat de persoon die de machine bedient of de gebruiker aansprakelijk is voor ongevallen en onvoorziene gebeurtenissen die personen of hun eigendommen kunnen overko­men
5) Vervoer geen passagiers
6) De bestuurder dient goed geoefend te zijn met betrekking tot het rijden en dient, in het bij­zonder, het volgende in acht te nemen: – het is nodig om alle aandacht bij het werk te houden; – denk eraan dat een machine die van een hel­ling afglijdt niet hersteld kan worden door de rem te gebruiken. De voornaamste oorzaken waar­door de macht over het stuur kwijt geraakt kan worden zijn:
– de wielen hebben niet voldoende grip; – een te hoge snelheid; – ongepast remmen; – de machine is niet geschikt voor het doel
waarvoor zij gebruikt wordt;
– gebrek aan kennis van de gevolgen die de
toestand waarin het terrein zich bevindt kan hebben en hellingen in het bijzonder;
– de aanhanger is niet goed aangekoppeld en
de last is niet goed verdeeld.
!
LET OP!
B) VOORBEREIDING
1) Draag, tijdens het maaien altijd stevige schoenen en een lange broek. Bedien de
machine niet met blote voeten of met open san­dalen.
2) Controleer grondig het gehele werkterrein en verwijder alles wat door de machine kan worden uitgestoten.
3) GEVAAR! Benzine is bijzonder brandbaar: – bewaar de brandstof in speciale tanks; – giet de brandstof alleen in de open lucht in de tank met behulp van een trechter en rook niet tij­dens het vullen; – giet de brandstof in de tank vóórdat de
motor aangezet wordt: geen benzine toevoe­gen of de dop van de benzinetank erafdraaien terwijl de motor aanstaat of warm is;
– als er benzine gelekt is mag de motor niet gestart worden maar dient de machine uit de buurt van de plek waar de benzine gelekt heeft te worden gebracht en moet er voorkomen worden dat er brand ontstaat. Wacht totdat de benzine­dampen opgelost zijn; – draai de doppen altijd weer goed op de benzi­netank en op het benzineblik.
4) Vervang de geluiddempers als deze defect zijn
5) Vóór het gebruik dient er een algemene con­trole verricht te worden op slijtage of beschadi­ging van de messen, de bouten en de snijgroep. Vervang de beschadigde of versleten messen en bouten en bloc om ervoor te zorgen dat het maaidek in balans blijft.
6) Let op dat als er één mes ronddraait ook het andere mes ronddraait.
C) HET GEBRUIK
1) Start de motor niet in gesloten ruimten waar zich gevaarlijke koolstofmonoxyde kan ontwikke­len.
2) Werk alleen bij daglicht of bij goed kunstlicht.
3) Vóór het starten van de motor start dienen de messen te worden losgekoppeld en de versnel­ling in de vrije stand gezet te worden.
4) Maai geen gazons die een helling van meer dan 10° (17%) hebben.
5) Denk eraan dat er geen “veilige” hellingen
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
4
NL
bestaan. Let bijzonder goed op bij hellingen. Om
het over de kop slaan met de machine te voorko­men, adviseren wij om: – niet plotseling te stoppen of weg te rijden bij het op- of afrijden van een helling; – de koppeling altijd langzaam aan in te schake­len en altijd de versnelling ingeschakeld te hou­den, vooral bij het afrijden van een helling; – de snelheid op hellingen en in smalle bochten laag te houden; – goed op bobbels, goten en verborgen gevaren te letten; – het gazon in geen geval te maaien in de dwarsrichting ten opzichte van de helling.
6) Let op bij het trekken van lasten of zware gereedschappen: – gebruik voor de trekstangen alleen de goedge­keurde bevestigingspunten; – leg alleen gemakkelijk controleerbare lasten op; – neem geen scherpe bochten en let op bij ach­teruit rijden; – gebruik tegengewichten of gewichten op de wielen wanneer dit wordt aangeraden in de gebruiksaanwijzing.
7) Ontkoppel de messen bij gedeelten waar zich geen gras bevindt.
8) Gebruik de machine nooit als de beveiligin-
gen beschadigd zijn, of als de veiligheidssys­temen er niet op bevestigd zijn.
9) Wijzig de afstelling van de motor niet en laat het toerental van de motor niet buitenge­woon hoog oplopen. Het gebruik van de motor
met een buitensporig hoge snelheid verhoogt de kans op persoonlijk letsel.
10) Vóórdat de bestuurdersstoel verlaten wordt moet het volgende worden uitgevoerd: – koppel de messen los en zet het maaidek in de laagste stand; – zet de versnelling in de vrije stand en trek de handrem aan; – schakel de motor uit en neem de contactsleu­tel eruit.
11) Koppel de messen los, schakel de motor uit en neem de contactsleutel eruit: – vóór het reinigen of vrijmaken van het windka­naal; – vóórdat u de machine controleert, schoon-
maakt of eraan werkt; – nadat er op een vreemd voorwerp gestoten is. Controleer de machine op eventuele beschadi­gingen en voer de nodige reparaties uit alvorens de motor aan te zetten en de machine opnieuw te gebruiken; – als de machine op een ongebruikelijke manier begint te trillen (probeer onmiddellijk de oorzaak van het trillen te vinden).
12) Koppel de messen tijdens het vervoer los en doe dit elke keer dat deze niet worden gebruikt.
13)
Schakel de motor uit en koppel de messen
los:
– alvorens brandstof bij te vullen; – alvorens de opvangbak te verwijderen of opnieuw te bevestigen.
14) Neem gas terug alvorens de motor uit te schakelen en als de motor voorzien is van een kraan dient de brandstoftoevoer na het werk dichtgedraaid te worden.
D) ONDERHOUD EN OPSLAG
1) Laat bouten en schroeven vastgedraaid zitten om er zeker van te zijn dat de machine altijd op een veilige manier gebruiksklaar is.
2) Zet de machine niet met benzine in de tank in een ruimte waar de benzinedampen met vlam­men of vonken in aanraking zouden kunnen komen.
3) Laat de motor eerst afkoelen vóór het opber­gen van de machine in elke willekeurige ruimte.
4) Om brandgevaar zoveel mogelijk te beperken dienen de motor, de geluiddemper van de uitlaat, de accubak en de benzinetank vrij gehouden te worden van gras, bladeren of teveel vet.
5) Controleer de grasopvangbak regelmatig op slijtage or beschadigingen.
6) Uit veiligheidsoverwegingen moeten
beschadigde of versleten onderdelen verwis­seld worden.
7) Het legen van de tank dient in de open lucht uitgevoerd te worden.
8) Let op dat als er één mes ronddraait ook het andere mes ronddraait.
9) Als de machine opgeborgen of onbeheerd achtergelaten moet worden, dient het maaidek omlaag gezet te worden.
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
5
NL
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
6
NL
1.3 VEILIGHEIDSSTICKERS
Uw machine dient met voorzichtigheid te worden gebruikt. Om daaraan herinnerd te worden bevinden zich op de machine een aantal stickers die door middel van afbeeldingen op de belangrijkste voorzorgsmaatregelen wijzen. Deze afbeeldingen worden als een aanvullend deel van de machine beschouwd. Als een sticker loslaat of onleesbaar wordt, dient er contact met de leverancier te worden opge­nomen voor vervanging. Hun betekenis is hieronder weergegeven.
1.4 VOORSCHRIFTEN VOOR DE TREKSET
Op aanvraag is er een set leverbaar waarmee het mogelijk is een klei­ne aanhanger voort te trekken; deze accessoire dient volgens de desbetreffende aanwijzingen gemonteerd te worden. Bij gebruik van de trekset mag het laadvermogen, dat op de sticker staat vermeld, niet worden overschreden en dienen de veiligheidsvoorschriften in acht genomen te worden (* 1.2, C-6).
Let op: Lees de aanwijzingen
alvorens de machine te gebruiken.
Let op: Haal de sleutel uit het contact en lees de instructies vóór het uitvoeren van elke willekeurige onder­houds- of reparatieingreep.
Gevaar! Wegschietende voor­werpen: Niet werken zonder de
steenbeschermkap of de opvangzak erop bevestigd te hebben.
Gevaar! Wegschietende voor­werpen: Houd personen op een
afstand.
Gevaar! Omkantelen van de machine: Gebruik deze machine niet
op hellingen van meer dan 10°.
Gevaar! Verminking: Zorg ervoor dat kinderen op een afstand van de machine blijven als de motor aanstaat.
Gevaar voor snijwonden: Messen in beweging. Steek uw hand of voet niet in de maaikast.
7
6
5
4
3
2
1
1 2
5 6
7
3 4
2.1 IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE
De identificatiesticker die zich nabij de accuruimte bevindt bevat de belangrijke gegevens van iedere machine.
1. Niveau van de geluidssterkte vol­gens richtlijn 2000/14/CE
2. EG-merkteken volgens richtlijn 98/37/EG
3. Bouwjaar
4. Bedrijfstoerental van de motor in
omw./min. (indien aangeduid)
5. Machinetype
6. Serienummer
7. Gewicht in kg
8. Naam en adres van de fabrikant
9. Type overbrenging (indien aangeduid)
2.2 IDENTIFICATIE VAN DE HOOFDCOMPONENTEN
De machine bestaat uit een serie hoofdcomponenten die de volgende werking hebben:
11. dit is de carter die de ronddraaiende messen bevat.
IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN
7
NL
2.
IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN
Vul hier het serienummer van de
machine (6)
8 5 4 7
min
-1
kg
L
WA
dB
171314
S/N
3 9 6 2 1
16201918
15
1211
12. Messen: dit zijn de elementen die ervoor dienen om het gras te maaien; de windvleugels die aan de uiteinden zitten bevorderen de afvoer van het gemaaid gras naar het uitwerpka­naal.
13. Uitwerpkanaal: dit is het verbindingselement tussen het maaidek en de opvangzak.
14. Grasopvangzak: dient niet alleen om het gemaaide gras op te vangen, maar vormt boven-
dien een veiligheidselement, daar het voorkomt dat eventuele voorwerpen, die door de messen meegenomen worden, ver van de machine weg kunnen schieten.
15. Steenbeschermkap of steenbeveiliging (op aanvraag leverbaar): deze wordt in plaats van de grasopvangzak gemonteerd en voorkomt dat eventuele voorwerpen, die door de messen meegenomen worden, ver van de machine weg kunnen schieten.
16. Motor: brengt de beweging naar zowel de messen als de wielaandrijving over; de kenmer­ken en gebruiksvoorschriften van de motor staan in een specifiek instructieboekje aangege­ven.
17. Accu: levert de energie om de motor te kunnen starten; de kenmerken en gebruiksvoor­schriften staan in een specifiek instructieboekje aangegeven.
18. Bestuurdersstoel: dit is de werkplaats van de bestuurder, uitgerust met een sensor die de aanwezigheid van de bestuurder waarneemt met het oog op de werking van de beveili­gingssystemen.
19. Stickers met aanwijzingen en veiligheidsvoorschriften: wijzen op de belangrijkste maat­regelen die getroffen moeten worden om veilig te kunnen werken. Hun betekenis wordt uit­gelegd in hoofdstuk 1.
20. Inspectiedeurtje: Geeft toegang tot bepaalde onderdelen.
IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN
8
NL
16201918
171314
15
1211
Om vervoers- en opslagredenen worden sommige onderdelen van machine niet direct in de fabriek gemonteerd. Zij dienen na het uitpakken gemonteerd te worden aan de hand van de vol­gende instructies.
De machine wordt zonder motorolie en benzine geleverd. Vóórdat de motor in werking wordt gesteld dient er dan ook olie en benzine bijgevuld te worden aan de hand van de voorschriften die in het instructieboekje van de motor staan aangegeven.
3.1 HET UITPAKKEN
Bij het verwijderen van de verpakking dient erop gelet te worden dat de losse onderdelen en de uitrustingen niet zoekraken. Zorg er voor het maaidek niet te beschadigen op het moment dat de machine van de pallet wordt afgereden. De verpakking bevat: – de machine; – de accu; – het stuurwiel; – de stoel; – de steunen van de opvangzak; – een mapje met:
– de verschillende gebruikershandleidingen en de documenten, – de schroeven en moeren die bij de levering zijn inbegrepen en de stift voor het blokkeren
van het stuurwiel,
– 2 startsleutels en een reservezekering van 10 A
Zet het maaidek in de hoogste stand om beschadiging ervan te voorko­men en let zeer goed op als de machine van de pallet wordt afgereden. Bij de modellen met hydrostatische overbrenging, om het dalen van het pallet en de verplaatsing van de machine te vergemakkelijken, brengt u de blokkeerhendel van de overbrenging in de stand «B» (
4.33).
3.2 MONTAGE VAN HET STUURWIEL
Plaats de machine op een vlakke ondergrond en zorg er voor dat de voorwielen uitgelijnd zijn. Schuif het stuurwiel (1) over de stuurkolom (2) en zorg er voor dat de spaken correct uitgelijnd zijn. Beweeg de voorwielen tot de as (2) en het stuurwiel (1) een kwarttoer draaien, zodat de opening (3) van de stuurkolom bereikbaar wordt.
OPMERKING
BELANGRIJK
HET UITPAKKEN EN MONTEREN
9
NL
3.
HET UITPAKKEN EN MONTEREN
1
Zorg er voor dat de opening van het stuurwiel (4) en de opening van de stuurkolom (3) tegenover elkaar komen te zitten en sla er met een hamer de bijgele­verde stift (5) doorheen. Draag er zorg voor dat het uiteinde van de stift er aan de andere kant helemaal uitkomt.
Om te voorkomen het stuur­wiel met de hamer te beschadigen, dient de stift er met behulp van een slagpen of een schroeven­draaier, met een geschikte diameter, doorheen geslagen te worden.
3.3 BEVESTIGEN VAN DE STOEL
Trek de afstellingshendel (3) naar boven en schuif de stoel (1) in zijn geleider (2) aan de kant van het stuur­wiel, totdat de stoel zich in één van zijn zes standen koppelt.
De stoel is nu stevig verankerd en kan alléén verwij­derd worden door op de hendel (4) te drukken, waardoor de stoel vrijkomt.
3.4 MONTEREN EN DE ACCU AANSLUITEN
Plaats de accu (1) in zijn zitting onder de stoel.
Sluit de rode draad (2) aan op de pluspool (+) en de zwarte draad (3) op de minpool (-), daarbij gebruik makend van de bijgeleverde schroeven en de aan­gegeven volgorde aanhoudend.
Monteer de veer (4) om de accu tegen te houden en let erop dat de kabels goed voor de accu geschikt worden zodat ze niet gekneld raken in de veer (4).
Zorg er altijd voor de accu volledig op te laden en volg hierbij de aanwijzingen die in het instructieboekje van de accu staan aan­gegeven (
6.2.5).
Om te voorkomen dat het
BELANGRIJK
BELANGRIJK
OPMERKING
HET UITPAKKEN EN MONTEREN
10
NL
1
4
3
5
2
4
2 1 3
1
3
4
1
2
beveiligingssysteem van de electronische kaart in werking treedt, dient het starten van de motor absoluut vermeden te worden vóórdat de accu volledig opgeladen is!
Neem de aanwijzingen van de fabrikant van de accu in acht met
betrekking tot de veiligheid bij het hanteren en het lozen van de accu.
3.5 MONTAGE VAN DE OPVANGZAKSTEU­NEN
Bevestig, zoals aangegeven, de twee steunen (1) aan de achterplaat (2) door middel van de drie schroeven (3) die voor elke steun zijn bijgeleverd, zonder de bijbehorende moeren (4) te blokkeren.
Haak de zak vast aan de steunen en zorg ervoor dat hij ten opzichte van de achterplaat (2), in het midden hangt. Stel de positie van de twee steu­nen (1) ten opzichte van de richel (5) op zo’n manier bij dat, wanneer de zak gedraaid wordt, de pin (6) vanzelf in de zitting (7) valt.
Wanneer de correctheid van de draaibewegingen zoals hierboven beschreven is gecontroleerd werd, draai dan de moeren (4) goed aan.
3.6 MONTAGE VAN DE HENDEL OM DE OPVANGZAK TE KANTELEN ( Model-
len met elektrische start)
Plaats de as van de hendels (1) in de uitsparing van beide plaatjes (2) en zet ze vast aan de bin­nenkant van de zakhouders (3), met behulp van de meegeleverde schroeven en moeren (4) en in de volgorde aangeduid in de figuur.
Maak het uiteinde van de stand (5) van de hefzui­ger vast aan de hendel (6) met behulp van de pin (7) en monteer beide elastische ringen (8).
!
LET OP!
HET UITPAKKEN EN MONTEREN
11
NL
1
2
4
5
1
7
6
3
1
2
3 4
1 58 7
86
8 (x 2)
34 4 4
Alvorens de opvangzak te monteren op de houders, zorg ervoor dat de hendels voor het kante­len van de opvangzak correct bewegen.
3. HET VERWIJDEREN VAN DE HAAKSTOP
De haak (1) die voor het bevestigen van de opvangzak dient is voor het vervoer vastgezet door middel van de stop (2).
Deze stop dient, alvorens de steunen van de opvangzak te monteren, verwijderd te worden en mag daarna niet meer gebruikt worden.
HET UITPAKKEN EN MONTEREN
12
NL
1
2
BEDIENINGSELEMENTEN
13
NL
4.1 S
TUURWIEL
Hiermee kunnen de voorwielen bestuurd worden.
4.2 C
HOKE
( indien voorzien)
Veroorzaakt een verrijking van het mengsel en dient alleen gebruikt te worden bij de start met een koude motor.
4.3 G
ASHENDEL
Hiermee kan het toerental van de motor bepaald worden. De diverse standen staan als volgt aangeven op de sticker:
«CHOK» ( indien voorzien) bij de start met een koude motor
4.
BEDIENINGSELEMENTEN
A
B
4.10
4.2
4.5
4.11
4.3
4.4
A
B
4.7.1
A
B
4.7.2
4.6
4.8
a
b
c
f
e
d
4.11
4.1
14
NL
BEDIENINGSELEMENTEN
«LANGZAAM» laagste toerental van de motor
«SNEL» hoogste toerental van de motor
– De «CHOKE» stand
( indien voorzien, in plaats van de choke 4.2) veroorzaakt een verrij­king van het mengsel en dient alleen te worden gebruikt bij de start met een koude motor, alléén voor zolang dit minimaal nodig is.
– Tijdens het rijden dient er een stand tussen «LANGZAAM» en «SNEL» gekozen te worden. – Zet de gashendel tijdens het maaien in de «SNEL» stand.
4.4 C
ONTACTSLOT
Het contactslot heeft drie verschillende standen:
«UIT» alles uit;
«DRAAIEN» alle bedieningselementen worden in werking gesteld;
«START» schakelt de startmotor aan.
Zodra vanuit de «START» stand de sleutel losgelaten wordt, komt deze vanzelf weer in de «DRAAIEN» stand terug.
4.5 H
ANDREM
De handrem voorkomt dat de machine gaat rijden na het parkeren. De hendel heeft twee stan­den:
«A» = Handrem uitgeschakeld «B» = Handrem ingeschakeld
– Om de handrem in te schakelen dient het pedaal (4.21 of 4.31) volledig te worden ingetrapt en
de hendel in stand «B» gezet te worden; als de voet van het pedaal gehaald wordt blijft het in deze lage stand staan.
– De positie “Handrem ingeschakeld” wordt aangegeven door het controlelampje dat brandt
(4.7.b).
– Om de handrem weer uit te schakelen dient het pedaal (4.21 of 4.31) weer te worden inge-
trapt, waarna de hendel automatisch terug komt in stand «A».
4.6 V
ERLICHTINGSSCHAKELAAR
Hiermee kunnen de koplampen worden aangezet als de sleutel (4.4) in de »DRAAIEN» stand staat.
15
NL
BEDIENINGSELEMENTEN
4.7 H
ENDEL OM DE MESSEN EN DE REM VAN DE MESSEN IN TE SCHAKELEN
Modellen met een koppelingshendel
De hendel (4.7.1) heeft twee standen die op de sticker staan aangegeven:
«A» = Messenontkoppeld
«B» = Messeningeschakeld
– Als de messen ingeschakeld worden zonder dat de voorgeschreven veiligheidsomstandig-
heden in acht zijn genomen, slaat de motor af en kan niet meer worden aangezet (
5.2).
– De positie “Ingeschakelde messen” wordt aangegeven door het controlelampje (4.10.c) dat
brandt.
– Het ontkoppelen van de messen (stand «A») brengt een rem in werking die binnen enkele
seconden het draaien van de messen stopt.
Modellen met een elektromagnetische koppeling
De drukknop (4.7.2) schakelt de messen in door middel van electromagnetische wrijving:
«A» Uitgetrokken = Messen uitgeschakeld
«B» Getrokken = Messen ingeschakeld
– Het inschakelen van de messen zonder het in acht nemen van de voorgeschreven veilig-
heidsmaatregelen veroorzaakt het afslaan van de motor die niet meer kan worden aangezet (5.2).
– De positie “Ingeschakelde messen” wordt aangegeven door het controlelampje (4.10.c) dat
brandt.
– Het ontkoppelen van de messen (stand «A») brengt een rem in werking die binnen enkele
seconden het draaien van de messen stopt.
4.8 G
RASHOOGTE REGELAAR
Deze hendel heeft zeven standen, «1» t/m «7», die op de desbetreffende sticker staan aangege­ven en overeenkomen met dezelfde aantal maaihoogtes tussen 3 en 9 cm.
– Om van de ene naar de ander stand over te gaan dient er op de ontgrendelknop aan het einde
van de hendel gedrukt te worden.
4.9 H
ENDEL VOOR HET KANTELEN VAN DE OPVANGZAK
Modellen met manuele start
Het kantelen van de opvangzak voor het leegmaken wordt door de uittrekbare hendel uitgevoerd (4.9.1).
Modellen met elektrische start
Het kantelen van de opvangzak voor het leegmaken wordt door de
4.9.1
16
NL
BEDIENINGSELEMENTEN
knop te drukken (4.9.2) tot de bedieningsmotor stilstaat.
De opvangzak gaat terug naar de werkpositie met behulp van de knop (4.9.3) die ingedrukt wordt gehouden tot veerhaak vastklikt en de bedieningsmotor stilstaat.
4.10 C
ONTROLELAMPJES EN GELUIDSSIGNALERINGSSYSTEEM
Wanneer de sleutel in de stand «DRAAIEN» gedraaid wordt, lichten alle controlelampjes gedurende een halve seconde op (met een kort akoestisch signaal) om te duiden op de correcte werking.
Daarna licht een controlelampje op om aan te geven:
a) handrem ingeschakeld;
b) afwezigheid van de opvangzak of de steenbeschermkap;
c) messen ingeschakeld;
d) bestuurder afwezig;
e) versnelling in de “vrije” stand.
f) continu= probleem bij het opladen van de accu (bij draaiende motor);
knipperend vóór de start = de accu kan de motor niet starten en het is bijgevolg noodzakelijk contact op te nemen met een geautoriseerd Servicecentrum.
Het akoestisch signaal is: – ononderbroken: = tussenkomst van het beschermingssysteem van de elektronische
kaart;
= motor langer dan 30 seconden uitgeschakeld met sleutel in stand
«DRAAIEN»
– onderbroken = zak vol.
4.11 D
ISPLAY VAN HET INSTRUMENTENBORD
( indien aanwezig)
Wanneer de sleutel in de stand «DRAAIEN» gedraaid wordt, worden alle iconen gedurende een halve seconde gelijktijdig ingeschakeld (met een kort akoestisch signaal) om te duiden op de correcte werking; vervolgens schakelt de display over op de functie “Urenteller”.
– Met de knop «MODE» heeft men in sequentie toegang tot
de verschillende functies.
4.9.2
4.9.3
a b c d e f
Loading...
+ 42 hidden pages