Dell™ OptiPlex™ 380—Small Form Factor-onderhoudshandleiding
Aan de computer werken Specificaties
Onderdelen verwijderen en terugplaatsen Moederbordindeling
System Setup (Systeeminstellingen) Diagnostiek
Opmerkingen, waarschuwingen en gevaar-kennisgevingen
N.B.: duidt belangrijke informatie aan voor een beter gebruik van de computer.
WAARSCHUWINGEN: geeft aan dat er schade aan hardware of potentieel gegevensverlies kan optreden als de instructies niet worden opgevolgd.
GEVAAR: met GEVAAR wordt het risico van schade aan eigendommen, lichamelijk letsel of overlijden aangeduid.
Als u een Dell™ n Series-computer hebt gekocht, zijn alle verwijzingen in dit document naar Microsoft® Windows®-besturingsystemen niet van toepassing.
De informatie in dit document kan zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
© 2010 Dell Inc. Alle rechten voorbehouden.
Verveelvoudiging van dit materiaal, op welke wijze dan ook, zonder de schriftelijke toestemming van Dell Inc. is strikt verboden.
Handelsmerken in deze tekst: Dell en het DELL- logo, en OptiPlex zijn handelsmerken van Dell Inc.; ATI Radeon is een handelsmerk van Advanced Micro Devices, Inc; Intel and Core zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van Intel Corporation; Blu-ray Disc is een handelsmerk van de Blu-ray Disc Association; Microsoft, Windows, Windows Vista e n de knop Start van Windows Vista zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen.
Andere handelsmerken en handelsnamen die mogelijk in dit document worden gebruikt, dienen ter aanduiding van de rechthebbenden van die merken en namen of ter aanduiding van hun producten. Dell Inc. claimt op geen enkele wijze enig eigendomsrecht ten aanzien van andere merken of handelsnamen dan zijn eigen merken en handelsnamen.
Januari 2010 |
Rev. A00 |
Terug naar inhoudsopgave
System Setup (Systeeminstellingen)
Dell™ OptiPlex™ 380-onderhoudshandleiding-Small Form Factor
Opstartmenu
Toetsaanslagen voor navigatie
System Setup (Systeeminstellingen) openen
Simulatie van System Setup (Systeeminstellingen)
Menuopties System Setup (Systeeminstellingen)
Opstartmenu
Druk op <F12> wanneer het Dell™-logo verschijnt om een eenmalig opstartmenu te starten met een lijst van de geldige opstartbronnen voor de computer.
De getoonde opties zijn:
Internal HDD (Interne vaste schijf)
CD/DVD/CD-RW Drive (Cd/dvd/cd-rw-station)
Onboard NIC (Geïntegreerde netwerkkaart)
BIOS Setup (BIOS-instellingen)
Diagnostics (Diagnostiek)
Dit menu is handig wanneer u probeert een bepaald apparaat op te starten of de diagnostiek voor de computer over te brengen. Het gebruik van het opstartmenu heeft geen wijzigingen tot gevolg in de opstartvolgorde die in het BIOS is opgeslagen.
Toetsaanslagen voor navigatie
Gebruik de volgende toetsaanslagen om door de System Setup(Systeeminstellingen)-schermen te navigeren.
|
Toetsaanslagen voor navigatie |
Actie |
Toetsaanslag |
Veld uitklappen en inklappen |
<Enter>, pijl naar links of rechts of +/– |
Alle velden uitklappen of inklappen |
< > |
BIOS afsluiten |
<Esc> — in Setup (Systeeminstellingen) blijven, Save/Exit (Opslaan/Afsluiten), Discard/Exit (Annuleren/Afsluiten) |
Een instelling wijzigen |
Pijl naar links of rechts |
Veld selecteren om te wijzigen |
<Enter> |
Wijziging annuleren |
<Esc> |
Standaardwaarden terugzetten |
<Alt><F> of menuoptie Load Defaults (Standaardwaarden laden) |
System Setup (Systeeminstellingen) openen
Uw computer biedt de volgende opties voor BIOS en System Setup(Systeeminstellingen):
Een eenmalig opstartmenu openen door op <F12> te drukken
Het System Setup(Systeeminstellingen)-programma openen door op <F2> te drukken
Het <F12>-menu
Druk op <F12> wanneer het Dell™-logo verschijnt om een eenmalig opstartmenu te starten met een lijst van de geldige opstartbronnen voor de computer. Dit menu bevat ook de opties Diagnostics (Diagnostiek) en Enter Setup (Setup openen). De in het opstartmenu vermelde apparaten hangen af van de opstartapparaten van de computer. Dit menu is handig wanneer u probeert een bepaald apparaat op te starten of de diagnostiek voor de computer over te brengen. Het wijzigen van het opstartmenu heeft geen wijzigingen tot gevolg in de opstartvolgorde die in het BIOS is opgeslagen.
<F2>
Druk op <F2> om het System Setup(Systeeminstellingen)-programma te openen en wijzigingen aan te brengen op door de gebruiker gedefinieerde instellingen. Als u het System Setup(Systeeminstellingen)-programma niet met deze toets kunt openen, drukt u op <F2> wanneer de lampjes van het toetsenbord beginnen te knipperen.
Menuopties System Setup (Systeeminstellingen)
N.B.: De opties voor System Setup (Systeeminstellingen) kunnen variëren; dit is afhankelijk van uw computer, waardoor de opties mogelijk niet in dezelfde volgorde zullen verschijnen.
Algemeen
Moederbord |
De volgende informatie over het moederbord wordt weergegeven: |
Systeeminformatie: Toont BIOS Info (BIOS-info), System Info (Systeeminfo), Service Tag (Servicetag), Express Service Code (Code voor express-service), Asset Tag (Inventaristag), Manufacture Date (Productiedatum) en de Ownership
Date (Eigendomsdatum).
Geheugeninformatie: Toont Installed Memory (Geïnstalleerd geheugen), Usable Memory (Beschikbaar geheugen),
Memory Speed (Geheugensnelheid), Memory Channel Mode (Geheugenkanaalmodus), Memory Technology
(Geheugentechnologie), DIMM_1 Size (Grootte DIMM_1), DIMM_2 Size (Grootte DIMM_2), DIMM_3 Size (Grootte
DIMM_3) en DIMM_4 Size (Grootte DIMM_4).
Processorinformatie: Toont Processor Type (Processortype), Processor Speed (Processorsnelheid), Processor Bus Speed
(Processorbussnelheid), Processor L2 cache (L2-cache processor), Processor ID (Processor-id), Microcode Version (Microcodeversie), Multi Core Capable (met meerdere kernen) en HT Capable 64-bit Technology (HT capabele 64-bits- technologie).
PCI-informatie: Toont beschikbare sleuven op het moederbord.
Date/Time |
De systeemdatum en -tijd. Wijzigingen van de systeemdatum en -tijd worden direct uitgevoerd. |
|||||
(Datum/tijd) |
|
|
|
|
|
|
Boot Sequence |
De volgorde waarin de computer naar een besturingssysteem zoekt op de apparaten die zijn opgegeven in de lijst. |
|||||
(Opstartvolgorde) |
|
|
|
|
|
|
|
|
Onboard or USB Floppy (Geïntegreerd of USB-diskettestation) |
||||
|
|
Hard drive (Vaste schijf) (vermeldt het modelnummer van de huidig geïnstalleerde vaste schijf in de computer) |
||||
|
|
Onboard or USB CD-Rom Drive (Geïntegreerd of USB-cd-romstation) |
||||
|
|
USB Device (USB-apparaat) |
||||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Schijven en stations |
|
|
|
|
|
|
Diskette drive |
|
|
Dit veld bepaalt hoe het BIOS de diskettestations configureert; besturingssystemen met USB-ondersteuning herkennen USB- |
|||
(Diskettestation) |
|
|
diskettestations zonder rekening te houden met deze instelling: |
|||
|
|
|
Disable - All Floppy drive are disable (Uitschakelen - Alle diskettestations zijn uitgeschakeld). |
|||
|
|
|
Enable - All floppy drive are enable (Inschakelen - Alle diskettestations zijn ingeschakeld). |
|||
|
|
|
De Setup(Instellingen)-optie "USB-controller" heeft gevolgen voor de werking van het diskettestation. |
|||
SATA Operation (SATA- |
|
|
configureert de werkstand van de geïntegreerde vasteschijfcontroller. |
|||
bediening) |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
RAID Autodetect / AHCI = RAID voor ondertekende stations, anders AHCI. |
|||
|
|
|
RAID Autodetect / ATA= RAID voor ondertekende stations, anders ATA. |
|||
|
|
|
|
RAID On / ATA (RAID ingeschakeld / ATA) = SATA wordt geconfigureerd voor RAID bij het opstarten. |
||
|
|
|
|
Legacy = De vasteschijfcontroller wordt geconfigureerd voor de legacy-modus. |
||
|
|
|
De Legacy-modus zorgt voor compatibiliteit met sommige oudere besturingssystemen die geen ondersteuning bieden voor |
|||
|
|
|
systeemeigen bronnen die zijn toegewezen aan de controller van een diskettestation. |
|||
|
|
|
N.B.: De RAID-modus is niet compatibel met ImageServer. Schakel de RAID-modus uit om Image Server in te schakelen. |
|||
S.M.A.R.T. Reporting |
|
|
Dit veld bepaalt of vasteschijffouten voor geïntegreerde stations tijdens het opstarten van het systeem worden gemeld. Deze |
|||
(S.M.A.R.T.-rapportage) |
|
|
technologie is deel van de S.M.A.R.T.-specificatie (Self Monitoring Analysis and Reporting Technology). |
|||
|
|
|
Deze optie is standaard uitgeschakeld. |
|||
Schijven en stations |
|
|
Hiermee schakelt u de SATAof ATA-schijven en -stations die op het moederbord zijn aangesloten, in of uit. |
|||
|
|
|
|
|
|
|
Systeemconfiguratie |
|
|
|
|
|
|
Integrated NIC (Geïntegreerde |
Hiermee schakelt u de geïntegreerde netwerkkaart in of uit. U kunt de geïntegreerde netwerkkaart als volgt instellen: |
|||||
netwerkkaart) |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Disable (Uitschakelen) |
|
|
|
|
|
|
Enable (Inschakelen) (standaardinstelling) |
|
|
|
|
|
|
Enable with PXE (Inschakelen met PXE) |
|
|
|
|
|
|
Enable with ImageServer (Inschakelen met ImageServer) |
|
|
|
|
|
ImageServer is niet compatibel met de RAID-modus. Schakel de RAID-modus uit als u ImageServer inschakelt. |
||
|
|
|
|
PXE is uitsluitend nodig als u een besturingssysteem op een server wilt opstarten, niet als u een besturingssysteem wilt |
||
|
|
|
|
opstarten dat op een vaste schijf van dit systeem staat. |
||
|
|
|
|
Dit veld schakelt het interne USB voor FlexBay-compartiment in en uit; de volgende instellingen zijn beschikbaar: |
||
|
|
|
|
|
Disable (Uitschakelen) - Interne USB for FlexBay is uitgeschakeld. |
|
USB for FlexBay (USB voor FlexBay) |
|
Enable (Inschakelen) - Interne USB voor FlexBay is ingeschakeld. |
||||
|
|
|
|
No Boot (Niet opstarten) - Interne USB voor FlexBay is ingeschakeld, maar opstarten is niet mogelijk. |
||
|
|
|
|
|
(standaardinstelling) |
|
|
|
|||||
USB Controller (USB-controller) |
Hiermee schakelt u de geïntegreerde USB-controller in of uit. U kunt de USB-controller als volgt instellen: |
|||||
|
|
|
|
|
Enable (Inschakelen) (standaardinstelling) |
|
|
|
|
|
|
Disable (Uitschakelen) |
|
|
|
|
|
No boot (Niet opstarten) |
||
|
|
|
|
Besturingssystemen met USB-ondersteuning herkennen USB-opslagapparaten. |
||
Parallel Port (Parallelle poort) |
|
|
Hier worden de instellingen van de parallelle poort opgegeven en gedefinieerd. U kunt de parallelle poort als volgt |
|||
|
|
|
|
instellen: |
||
|
|
|
|
|
Disable (Uitschakelen) |
|
|
|
|
|
|
AT |
|
|
|
|
|
|
PS/2 (standaardinstelling) |
|
|
|
|
|
|
EPP |
|
|
|
|
|
|
ECP No DMA |
|
|
|
|
|
|
ECP DMA 1 |
|
|
|
|
|
|
ECP DMA 3 |
|
|
|
|||||
Parallel Port Address (Adres van |
Hiermee stelt u het basis-I/O-adres in van de geïntegreerde parallelle poort. |
|||||
parallelle poort) |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Serial Port #1 (Seriële poort 1) |
Hier worden de instellingen van de seriële poort opgegeven en gedefinieerd. U kunt de seriële poort als volgt instellen: |
|
|
|
Disable (Uitschakelen) |
|
|
Auto (Automatisch) (standaardinstelling) |
|
|
COM1 |
|
|
COM3 |
|
Het besturingssysteem kan bronnen toewijzen, zelfs als de instelling is uitgeschakeld. |
|
Serial Port #2 (Seriële poort 2) |
Hier worden de instellingen van de seriële poort opgegeven en gedefinieerd. U kunt de seriële poort als volgt instellen: |
|
|
|
Disable (Uitschakelen) |
|
|
Auto (Automatisch) (standaardinstelling) |
|
|
COM2 |
|
|
COM4 |
|
Het besturingssysteem kan bronnen toewijzen, zelfs als de instelling is uitgeschakeld. |
|
Miscellaneous Devices (Diverse |
Hiermee schakelt u de volgende apparaten op het moederbord in of uit. |
|
apparaten) |
|
|
|
|
Front USB (USB-poort op voorzijde) |
|
|
PCI-sleuven |
|
|
Audio |
|
|
|
Video
Primary Video |
|
Dit veld bepaalt welke videocontroller de primaire videocontroller is, wanneer er 2 controllers beschikbaar zijn op het systeem. Deze |
|||
(Primaire video) |
|
selectie is alleen van toepassing als er 2 videocontrollers beschikbaar zijn. |
|||
|
|
Auto (Automatisch) (standaardinstelling) - Gebruik de add-in videocontroller. |
|||
|
|
|
Onboard/Card (Geïntegreerd/kaart) - Gebruik de geïntegreerde videocontroller tenzij er een grafische kaart is geïnstalleerd. Een |
||
|
|
|
PCI Express Graphic-kaart (PEG) overschrijft de geïntegreerde videocontroller en schakelt deze uit. |
||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Prestaties |
|
|
|
|
|
Multi Core Support |
|
Dit veld specificeert of één of alle kernen van de processor ingeschakeld zullen worden. De werking van sommige applicaties zal |
|||
(Ondersteuning van |
|
verbeteren met de extra kernen. |
|||
meerdere kernen) |
|
|
|
|
|
Intel® SpeedStep™ |
|
Deze optie schakelt de Intel® SpeedStep™ modus van de processor in of uit. Wanneer deze modus is uitgeschakeld, wordt het |
|||
|
|
|
systeem in de hoogste prestatiestatus geplaatst en kunnen de Intel® SpeedStep™-applet of het stuurprogramma van het eigen |
||
|
|
|
besturingssysteem de prestaties van de processor niet wijzigen. Wanneer deze modus is ingeschakeld, dan kan de ingeschakelde |
||
|
|
|
CPU in meerdere prestatiestatussen werken. |
||
|
|
|
Deze optie is standaard uitgeschakeld. |
||
|
|
|
Met deze optie worden de aanvullende slaapstanden van de processor inof uitgeschakeld. Het besturingssysteem kan deze |
||
C States Control (C staat |
standen optioneel gebruiken voor aanvullende energiebesparing bij inactiviteit. |
||||
voor Controle) |
|
Deze optie is standaard uitgeschakeld. |
|||
|
|
|
|||
Limit CPUID Value (CPUID |
Dit veld beperkt de maximumwaarde die door de standaard CPUID-functie van de processor wordt ondersteund. Sommige |
||||
waarde beperken) |
|
besturingssystemen voltooien de installatie niet wanneer de maximale CPUID-functie die wordt ondersteund, grote is dan 3. |
|||
|
|
|
Deze optie is standaard uitgeschakeld. |
||
HDD Acoustic Mode |
|
Met deze optie kunt u de prestaties van uw vaste schijven en het akoestische geluidsniveau aan uw persoonlijke wensen |
|||
(Geluidsmodus vaste |
|
aanpassen. |
|||
schijf) |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Bypass (Overslaan) (standaardinstelling) - (nodig voor oudere schijven) |
|
|
|
|
|
Quiet (Stil) - De schijf is langzamer, maar stiller. |
|
|
|
|
Suggested (Aanbevolen) - Stelt de fabrikant van de schijf in staat de modus te selecteren. |
||
|
|
|
|
Performance (Prestaties) - De schijf is sneller, maar maakt mogelijk ook meer geluid. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Virtualisatieondersteuning |
|
|
|
||
|
|
Deze optie geeft aan of een Virtual Machine Monitor (VMM) gebruik kan maken van de aanvullende hardwaremogelijkheden die door |
|||
Virtualisatie |
Intel® Virtualization Technology worden geleverd. |
||||
|
|
|
|
||
|
|
Enable Intel® Virtualization Technology (Intel® Virtualization Technology inschakelen) - Deze optie is standaard uitgeschakeld. |
|||
VT for Directed I/O |
Hiermee schakelt u Virtual Machine Monitor (VMM) in of uit voor het gebruik van de extra hardwaremogelijkheden van de Intel® |
||||
(VT voor directe I/O) |
Virtualization Technology for direct I/O (Intel® Virtualization Technology voor directe I/O). |
||||
|
|
Enable Intel® Virtualization Technology for Direct I/O (Intel® Virtualization Technology voor directe I/O inschakelen) - Deze optie |
|||
|
|
is standaard uitgeschakeld. |
|||
|
|
Deze optie geeft op of een MVMM (gemeten virtuele machinemonitor) de extra hardwareopties kan gebruiken die worden geboden door |
|||
|
|
de Trusted Execution-technologie van Intel®. |
|||
Trusted Execution |
|
|
|
|
|
|
|
Enable Intel® Trusted Execution Technology (Intel® Trusted Execution Technology inschakelen) - Deze optie is standaard |
|||
|
|
uitgeschakeld. |
|||
|
|
|
|
|
|
Beveiliging |
|
|
|
|
|
Administrative Password |
|
|
Deze optie biedt een beperkte toegang tot het System Setup(Systeeminstellingen)-programma van de computer op |
||
(Beheerderswachtwoord) |
|
|
dezelfde manier waarop toegang tot een systeem kan worden beperkt met de optie System Password |
||
|
|
|
|
|
(Systeemwachtwoord). |
|
|
|
|
|
|
Deze optie is standaard niet ingeschakeld.
System Password |
|
Hiermee geeft u de huidige status van de wachtwoordbeveiligingsfunctie voor het systeem weer en kunt u een nieuw |
||
(Systeemwachtwoord) |
|
systeemwachtwoord toewijzen en verifiëren. |
||
|
|
Deze optie is standaard niet ingeschakeld. |
||
Password Changes |
|
Hiermee schakelt u de mogelijkheid in of uit waarmee de gebruiker het systeemwachtwoord kan wijzigen zonder het |
||
(Wachtwoordwijzigingen) |
|
beheerderswachtwoord. |
||
|
|
Deze optie is standaard ingeschakeld. |
||
|
|
|
||
CPU XD Support (CPU XD- |
|
Hiermee schakelt u de modus Execute Disable (Uitschakelen uitvoeren) van de processor in of uit. |
||
ondersteuning) |
|
|
|
|
|
|
Deze optie is standaard ingeschakeld. |
||
Computrace(R) |
|
Hiermee schakelt u de optionele Computrace®-service voor het beheren van apparaten in of uit. |
||
|
|
U kunt deze optie als volgt instellen: |
||
|
|
|
|
Deactivate (Deactiveren) (standaardinstelling) |
|
|
|
|
Disable (Uitschakelen) |
|
|
|
|
Activate (Activeren) |
|
|
|
||
SATA-0 Password (SATA-0 |
|
Hier wordt de huidige status van het wachtwoord weergegeven dat is ingesteld voor de vaste schijf die op de connector |
||
wachtwoord) |
|
SATA-0 op het moederbord is aangesloten. |
||
|
|
U kunt ook een nieuw wachtwoord instellen. Deze optie is standaard niet ingeschakeld. |
||
|
|
N.B.: Het System Setup(Systeeminstellingen)-programma toont een wachtwoord voor elk van de vaste schijven die op |
||
|
|
uw moederbord zijn aangesloten. |
||
|
|
|
|
|
Energiebeheer |
|
|
|
|
AC Recovery (Voedingsherstel) |
Hiermee wordt aangegeven hoe de computer reageert als de stroomtoevoer weer wordt ingeschakeld na een |
|||
|
stroomstoring. U kunt AC Recovery (Voedingsherstel) als volgt instellen: |
|||
|
|
|
Power Off (Uitgeschakeld) (standaardinstelling) |
|
|
|
|
Power On (Ingeschakeld) |
|
|
|
|
Last State (Laatste status) |
|
|
|
|
||
Auto On Time (Tijd automatische |
Hiermee stelt u het tijdstip in waarop de computer automatisch wordt ingeschakeld. |
|||
inschakeling) |
|
|
|
|
|
De tijd wordt uitgedrukt in het standaard 12 uursformaat (uren:minuten:seconden). |
|||
|
U kunt de inschakeltijd wijzigen door de waarden in het tijden AM/PM-veld te typen. |
|||
|
N.B.: Deze functie werkt niet als u de computer uitschakelt door middel van een schakelaar op het stekkerdoos of een |
|||
|
stroomstootbeveiliging of als Auto Power On (Automatisch ingeschakeld) is ingesteld op Disabled (Uitgeschakeld). |
|||
Low Power Mode (Modus met |
Hiermee schakelt u de energiebesparende modus in of uit. |
|||
laag energieverbruik) |
|
|
|
|
|
Deze optie is standaard uitgeschakeld. |
|||
|
Als de energiebesparende modus is ingeschakeld, wordt de geïntegreerde netwerkkaart uitgeschakeld wanneer de |
|||
|
computer wordt uitgeschakeld of in de slaapstand staat. Het systeem kan alleen op afstand worden opgestart door add-in |
|||
|
netwerkkaarten. |
|||
Remote Wake up (Opstarten op |
Hiermee kan de computer opstarten wanneer een geïntegreerde netwerkinterfacecontroller een ontwaaksignaal ontvangt. |
|||
afstand) |
U kunt Remote Wakeup (Opstarten op afstand) als volgt instellen: |
|||
|
|
|
Disable (Uitschakelen) (standaardinstelling) |
|
|
|
|
Enable (Inschakelen) |
|
|
|
|
Enable with Boot NIC (Inschakelen met opstarten via netwerkkaart) |
|
|
|
|
||
Suspend Mode (Stand-bymodus) |
Hiermee kunt u de stand-bymodus voor energiebeheer als volgt instellen: |
|||
|
|
|
S1 |
|
|
|
|
S3 (standaardinstelling) |
|
|
|
|
||
Fan Control Override (Modificatie |
Hiermee stelt u de snelheid van de systeemventilator in. |
|||
ventilatorcontrole) |
|
|
|
|
|
N.B.: Wanneer de ventilator is ingeschakeld, werkt deze op volle snelheid. |
|||
|
|
|
|
|
Maintenance |
|
|
|
|
Service Tag (Servicetag) |
|
Hier wordt de servicetag van uw computer weergegeven. |
||
|
|
|
|
|
Asset Tag (Inventaristag) |
Hier kunt u een systeeminventaristag voor de computer maken als er nog geen inventaristag is ingesteld. |
Deze optie is standaard niet ingeschakeld.
SERR Messages (SERR-meldingen) Hiermee wordt het SERR Message Mechanism (SERR-meldingsmechanisme) ingesteld.
Deze optie is standaard ingeschakeld.
Voor sommige grafische kaarten is vereist dat het SERR Message Mechanism (SERR-meldingsmechanisme) is uitgeschakeld.
ImageServer
Lookup Method (Opzoekmethode) |
Hier geeft u aan hoe de ImageServer het adres van de server opzoekt. |
||||
|
|
|
|
Static IP (Vast IP-adres) |
|
|
|
|
|
DNS |
|
|
|
N.B.: U moet de Geïntegreerde netwerkkaart instellen op Ingeschakeld met ImageServer om de Lookup Method |
|||
|
|
(Opzoekmethode) in te stellen. |
|||
ImageServer IP (IP-adres |
|
Hiermee geeft u het primaire vaste IP-adres op van de ImageServer waarmee de clientsoftware communiceert. |
|||
ImageServer) |
|
|
|
|
|
|
|
Het standaard IP-adres is 255.255.255.255 |
|||
|
|
N.B.: U moet de Geïntegreerde netwerkkaart instellen op Ingeschakeld met ImageServer om het ImageServer IP |
|||
|
|
(IP-adres ImageServer) in te stellen. |
|||
ImageServer Port (ImageServer- |
Hiermee geeft u de primaire IP-poort op van de ImageServer waarmee de clientsoftware communiceert. |
||||
poort) |
|
|
|
|
|
|
|
De standaard IP-poort is 06910. |
|||
Client DHCP (DHCP client) |
|
Hiermee geeft u op hoe de client het IP-adres verkrijgt. |
|||
|
|
|
|
Static IP (Vast IP-adres) |
|
|
|
|
|
DHCP (standaardinstelling) |
|
|
|
|
|||
Client IP (IP-adres client) |
|
Hiermee geeft u het IP-adres van de client op. |
|||
|
|
Het standaard-IP-adres is 255.255.255.255. |
|||
|
|
N.B.: Om het Client IP (IP-adres client) in te stellen moet u het Client DHCP (DHCP client) instellen op Static IP (Vast |
|||
|
|
IP-adres) |
|||
Client SubnetMask (Subnetmasker |
Hiermee geeft u het subnetmasker voor de client op. |
||||
client) |
|
|
|
|
|
|
|
De standaardinstelling is 255.255.255.255. |
|||
|
|
N.B.: Om het Client SubnetMask (Subnetmasker client) in te stellen, moet u het Client DHCP (DHCP client) instellen op |
|||
|
|
Static IP (Vast IP-adres) |
|||
Client Gateway (Gateway van |
|
Hiermee geeft u het gateway-IP-adres van de client op. |
|||
client) |
|
|
|
|
|
|
|
De standaardinstelling is 255.255.255.255. |
|||
|
|
N.B: Om het Client SubnetMask (Subnetmasker client) in te stellen, moet u het Client DHCP(DHCP client) op Static IP |
|||
|
|
(Vast IP-adres) instellen |
|||
License Status (Licentiestatus) |
|
Hiermee wordt de huidige licentiestatus weergegeven. |
|||
|
|
|
|
|
|
Post Behavior (POST-gedrag) |
|
|
|
|
|
Fast Boot (Snel opstarten) |
Wanneer deze optie is ingeschakeld (standaardinstelling), wordt uw computer sneller gestart omdat bepaalde configuraties |
||||
|
en tests worden overgeslagen. |
||||
NumLock LED (Led-lampje van |
Hiermee schakelt u de NumLock-functie bij het starten van de computer in of uit. |
||||
NumLock) |
|
|
|
|
|
|
Wanneer deze optie is ingeschakeld (standaardinstelling) worden de numerieke en mathematische functies bovenaan de |
||||
|
toetsen geactiveerd. Wanneer deze optie is uitgeschakeld, worden de cursorbesturingsopties die onderaan op de toetsen |
||||
|
staan, geactiveerd. |
||||
POST Hotkeys (POST- |
Met deze optie kunt u aangeven welke functietoetsen moeten worden weergegeven op het scherm wanneer de computer |
||||
sneltoetsen) |
wordt gestart. |
||||
|
|
|
Enable F2 = Setup (F2 inschakelen = Systeeminstelling) (standaardinstelling) |
||
|
|
|
Enable F12 = Boot menu (F12 inschakelen = Opstartmenu) (standaard ingeschakeld) |
||
|
|
||||
Keyboard Errors |
Hiermee schakelt u in of uit of toetsenbordfouten worden gemeld wanneer de computer wordt gestart. |
||||
(Toetsenbordfouten) |
|
|
|
|
|
|
Deze optie is standaard ingeschakeld. |
||||
|
Bij aanmelding verschijnt een melding waarin de benodigde toetsaanslagvolgorde wordt weergegeven om het Setup |
||||
MEBx Hotkey (MEBx-sneltoets) |
(Instellingen)-programma voor Manageability Engine BIOS Extensions (MEBx) te openen. |
||||
|
|
|
|
||
|
Deze optie is standaard ingeschakeld. |
||||
|
Stel het maximale systeemgeheugen in dat het besturingssysteem mag laden tijdens de installatie. Als dit is ingeschakeld, is |
||||
|
het maximaal beschikbaar geheugen 256 MB RAM. |
||||
OS Install (Installatie van |
Deze optie is standaard uitgeschakeld. |
||||
besturingssysteem) |
|||||
|
|
|
|
||
|
De reden hiervoor is dat sommige besturingssystemen de installatie niet voltooien wanneer het systeemgeheugen groter is |
||||
|
dan 2GB. |
|
Systeemlogboeken
BIOS Events (BIOS-gebeurtenissen) |
Hiermee wordt het systeemlogboek weergegeven en beschikt u over de volgende mogelijkheden: |
||
|
|
Clear Log (Logboek wissen) |
|
|
|
Mark all Entries (Alle gebeurtenissen markeren) |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Terug naar inhoudsopgave
Terug naar inhoudsopgave
Knoopcelbatterij
Dell™ OptiPlex™ 380-onderhoudshandleiding—Small Form Factor
GEVAAR: lees de veiligheidsinstructies die bij de computer zijn geleverd alvorens u werkzaamheden binnen in de computer uitvoert. Voor meer informatie over veiligheid kunt u de startpagina over regelgeving raadplegen op www.dell.com/regulatory_compliance.
De knoopcelbatterij verwijderen
1.Volg de procedures in Voordat u handelingen uitvoert in de computer.
2.De ventilator van de vaste schijf verwijderen.
3.Druk het vergrendelingslipje van de knoopbatterij in.
4. Verwijder de knoopcelbatterij uit de computer.
De knoopbatterij terugplaatsen
Voer de bovenstaande stappen in omgekeerde volgorde uit om de knoopcelbatterij terug te plaatsen.
Terug naar inhoudsopgave
Terug naar inhoudsopgave
Computerkap
Dell™ OptiPlex™ 380-onderhoudshandleiding—Small Form Factor
GEVAAR: lees de veiligheidsinstructies die bij de computer zijn geleverd alvorens u werkzaamheden binnen in de computer uitvoert. Voor meer informatie over veiligheid kunt u de startpagina over regelgeving raadplegen op www.dell.com/regulatory_compliance.
De computerkap verwijderen
1.Volg de procedures in Voordat u handelingen uitvoert in de computer.
2.Schuif de vergrendeling van de computerkap naar achteren.
3. Kantel de computerkap vanaf de bovenkant naar buiten en verwijder de kap.
De computerkap terugplaatsen
Als u de computerkap wilt terugplaatsen, voer de bovenstaande stappen dan in omgekeerde volgorde uit.
Terug naar inhoudsopgave
Terug naar inhoudsopgave
Diagnostiek
Dell™ OptiPlex™ 380-onderhoudshandleiding
Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek)
Codes van het lampje van de aan/uit-knop
Pieptooncodes
Diagnostische lampjes
Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek)
Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek) gebruiken
Het is raadzaam om deze procedures af te drukken voordat u begint.
N.B.: Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek) werkt alleen op Dell-computers.
N.B.: het Drivers and Utilities (Stuuren hulpprogramma's)- medium is optioneel en wordt mogelijk niet met de computer meegeleverd.
Open System Setup (Systeeminstellingen) (zie System Setup (Systeeminstellingen) openen), en controleer of het apparaat dat u wilt testen in het System Setup(Systeeminstellingen)-programma wordt weergegeven en actief is.
Start Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek) vanaf de vaste schijf of vanaf het Drivers and Utilities (Stuuren hulpprogramma's) -medium.
Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek) starten vanaf de vaste schijf
1.Zet de computer aan of start deze opnieuw op.
2.Druk zodra het DELL-logo wordt weergegeven, onmiddellijk op <F12>.
N.B.: als er een bericht wordt weergegeven waarin wordt gemeld dat er geen partitie voor een diagnostisch hulpprogramma is gevonden, moet u Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek) uitvoeren vanaf uw Drivers and Utilities (Stuur-en hulpprogramma's)- medium.
Als u te lang wacht en het logo van het besturingssysteem wordt weergegeven, dan moet u blijven wachten tot u het bureaublad van Microsoft® Windows® ziet. Sluit vervolgens de computer af en probeer het opnieuw.
3.Wanneer de lijst met opstartbronnen wordt weergegeven, selecteert u Boot to Utility Partition (Opstarten vanaf partitie met hulpprogramma's) en drukt u op <Enter>.
4.Wanneer het Main Menu (Hoofdmenu) van Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek) wordt weergegeven, selecteert u de test die u wilt uitvoeren.
Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek) starten vanaf de cd/dvd Drivers and Utilities (Stuuren hulpprogramma's)
1.Plaats de cd/dvd Drivers and Utilities (Stuuren hulpprogramma's) in het station.
2.Zet de computer uit en start deze opnieuw.
Druk zodra het DELL-logo wordt weergegeven, onmiddellijk op <F12>.
Als u te lang wacht en het logo van Windows wordt weergegeven, moet u wachten totdat u het bureaublad van Windows ziet. Sluit vervolgens de computer af en probeer het opnieuw.
N.B.: met de volgende stappen wordt de opstartvolgorde voor slechts één keer gewijzigd. De volgende keer dat u de computer weer opstart, wordt de volgorde gebruikt die in het System Setup(Systeeminstellingen)-programma is opgeslagen.
3.Selecteer Onboard or USB CD-ROM Drive (Geïntegreerd of USB cd-rom-station) in de lijst met opstartapparaten en druk op <Enter>.
4.Kies in het menu de optie Boot from CD-ROM (Opstarten vanaf cd-rom) en druk op <Enter>.
5.Typ 1 om het menu te openen en druk op <Enter> om verder te gaan.
6.Selecteer Run the Dell 32-bit Diagnostics (32-bits Dell-diagnostiek uitvoeren) in de genummerde lijst. Als er meerdere versies worden aangegeven, moet u de versie selecteren die op uw computer van toepassing is.
7.Wanneer het Main Menu (Hoofdmenu) van Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek) wordt weergegeven, selecteert u de test die u wilt uitvoeren.
Hoofdmenu van Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek)
1. Als Dell Diagnostics is geladen en het Main Menu (Hoofdmenu) wordt weergegeven, klikt u op de knop voor de gewenste optie.
Optie |
Functie |
Express Test (Snelle test) |
Hiermee voert u een snelle test van de apparaten uit. Deze test duurt meestal tien tot twintig minuten. U hoeft tijdens de test |
|
niets te doen. Als u de Express Test (Snelle test) eerst uitvoert, vergroot u de kans om het probleem snel op te sporen. |
Extended Test (Uitgebreide |
Voert een grondige controle van de apparaten uit. Deze test neemt doorgaans één uur of langer in beslag. U moet af en toe |
test) |
vragen beantwoorden. |
Custom Test (Aangepaste |
Hiermee test u een specifiek apparaat. U kunt instellen welke tests worden uitgevoerd. |
test) |
|
Symptom Tree |
Geeft een overzicht van de problemen die het vaakst optreden en stelt u in staat om een test te selecteren op basis van de |
(Symptoomstructuur) |
symptomen van het probleem dat u ondervindt. |
2.Als er tijdens een test een probleem wordt gedetecteerd, wordt er een bericht weergegeven met de foutcode en een beschrijving van het probleem. Schrijf de foutcode en de probleembeschrijving op en volg de instructies op het scherm.
3.Als u een test uitvoert via Custom Test (Aangepaste test) of Symptom Tree (Symptoomstructuur), klikt u voor meer informatie op het desbetreffende tabblad (zie de volgende tabel).
Tabblad |
Functie |
Results |
Hier worden de resultaten van de test weergegeven, samen met eventuele foutcondities die zijn aangetroffen. |
(Resultaten) |
|
Errors (Fouten) |
Geeft de aangetroffen foutcondities weer en een beschrijving van het probleem. |
Help |
Hier wordt de test beschreven en worden mogelijk vereisten voor het uitvoeren van de test vermeld. |
Configuration |
Geeft de hardware-instellingen voor het geselecteerde apparaat weer. |
(Configuratie) |
|
|
Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek) haalt configuratiegegevens op voor alle apparaten in het System Setup(Systeeminstellingen)- |
|
programma, het geheugen, verschillende interne tests en geeft de informatie weer in de lijst met apparaten in het linkervenster van het |
|
scherm. Mogelijk worden in het apparaatoverzicht niet de namen van alle onderdelen weergegeven die zijn geïnstalleerd in of |
|
aangesloten op de computer. |
Parameters |
Hiermee kunt u de test aanpassen door de testinstellingen te wijzigen. |
4.Als de tests zijn voltooid en u Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek) vanaf de cd/dvd Drivers and Utilities (Stuuren hulpprogramma's) hebt uitgevoerd, moet u deze cd verwijderen.
5.Sluit het testvenster als u wilt teruggaan naar het Main Menu (Hoofdmenu). Als u Dell Diagnostics (Dell-diagnostiek) wilt afsluiten en de computer opnieuw wilt opstarten, sluit u het Main Menu (Hoofdmenu).
Codes van het lampje van de aan/uit-knop
De diagnostische lampjes geven veel meer informatie over de systeemstatus, maar statussen van het legacy aan-uitlampje worden ook ondersteund op uw computer. De statussen van het aan-uitlampje worden getoond in de volgende tabel.
Status van het aan- |
Beschrijving |
|
uitlampje |
||
|
||
Uit |
|
|
|
Voeding is uitgeschakeld, lampje is uit. |
|
|
|
|
Oranje knipperend |
Beginstatus van het lampje bij het opstarten. |
|
Geeft aan dat het systeem stroom krijgt, maar het signaal POWER_GOOD is nog niet actief. |
||
|
Als het lampje van de vaste schijf uit is, moet waarschijnlijk de voedingseenheid worden vervangen. |
|
|
Als het lampje van de vaste schijf aan is, duidt dit waarschijnlijk op een storing van de geïntegreerde regulator of VRM. Bekijk de |
|
|
diagnostische lampjes voor meer informatie. |
|
Continu oranje |
|
|
brandend |
Tweede status van het lampje bij het opstarten. Geeft aan dat het signaal POWER_GOOD actief is en dat de voedingseenheid |
|
|
waarschijnlijk in orde is. Bekijk de diagnostische lampjes voor meer informatie. |
|
|
|
|
Groen knipperend |
Systeem bevindt zich in een status van laag energieverbruik, hetzij S1 of S3. Raadpleeg de diagnostische lampjes om te bepalen in |
|
|
||
|
welke status het systeem zich bevindt. |
|
|
|
|
Continu groen |
|
|
brandend |
Het systeem is in de S0-status, de normale voedingsstatus van een functionele machine. |
|
|
Het BIOS zet het lampje in deze status om aan te geven dat het ophalen van opdrachtcodes begonnen is. |
|
|
|
|
|
|
Pieptooncodes
Als de monitor geen foutberichten kan weergeven tijdens de POST (power-on self-test), kan de computer een serie pieptonen laten horen waarmee u het probleem kunt identificeren of waarmee u een kapot onderdeel kunt identificeren. In de volgende tabel vindt u de pieptooncodes die tijdens de POST kunnen worden gegenereerd. De meeste pieptooncodes duiden op een ernstige fout waardoor de computer de opstartroutine niet kan voltooien totdat de aangegeven conditie is verholpen.
Code |
Oorzaak |
1-1-2 |
Fout in het register van de microprocessor |
1-1-3 |
Fout bij het lezen/schrijven van het NVRAM |
1-1-4 |
Checksumfout in de ROM-BIOS |
1-2-1 |
Fout in de programmeerbare intervaltimer |
1-2-2 |
Fout bij de DMA-initialisatie |
1-2-3 |
Fout bij lezen/schrijven van het DMA-paginaregister |
1-3 |
Fout bij de test van het videogeheugen |
1-3-1 tot en met 2-4-4 |
Geheugen niet juist geïdentificeerd of gebruikt |
3-1-1 |
Registerfout bij slave-DMA |
3-1-2 |
Registerfout bij master-DMA |
3-1-3 |
Registerfout bij masker masterinterrupt |
3-1-4 |
Registerfout bij masker slave-interrupt |
3-2-2 |
Laadfout bij interruptvector |
3-2-4 |
Fout bij testen keyboardcontroller |
3-3-1 |
Stroomverlies NVRAM |
3-3-2 |
Ongeldige NVRAM-configuratie |
3-3-4 |
Fout bij de test van het videogeheugen |
3-4-1 |
Fout bij scherminitialisatie |
3-4-2 |
Fout bij opnieuw traceren scherm |
3-4-3 |
Fout bij het zoeken naar video-ROM |
4-2-1 |
Timer tikt niet |
4-2-2 |
Fout bij afsluiten) |
4-2-3 |
Fout in poort A20. |
4-2-4 |
Onverwachte onderbreking in veilige modus |
4-3-1 |
Geheugenfout boven adres 0FFFFh |
4-3-3 |
Fout bij teller 2 timerchip |
4-3-4 |
Tijd-van-de-dag-klok is stilgevallen (dagtijdklok is gestopt) |
4-4-1 |
Fout bij testen seriële of parallelle poort |
4-4-2 |
Fout bij het decomprimeren van code naar schaduwgeheugen |
4-4-3 |
Fout bij testen mathematische co-processor |
4-4-4 |
Cachetestfout |
Diagnostische lampjes
De vier lampjes op het voorpaneel van de computer zijn gelabeld met 1, 2, 3 en 4 om u te helpen het probleem te achterhalen. Wanneer de computer normaal opstart, knipperen de lampjes en gaan ze vervolgens uit. Als de computer niet goed functioneert, kunt u het probleem identificeren via de combinatie van de lampjes.
N.B.: Wanneer de computer klaar is met de POST, gaan alle vier de lampjes uit voordat de computer vanaf het besturingssysteem wordt opgestart.
Lampjespatroon |
Probleembeschrijving |
Mogelijke oplossing |
|
De computer staat uit of er is mogelijk |
Stop de stekker van de computer in een werkend stopcontact. |
|
een fout opgetreden voordat de BIOS |
Als het probleem zich blijft voordoen, neem dan contact op met Dell. |
|
werd gestart. |
|
|
De diagnostische lampjes branden |
|
|
niet nadat de computer vanaf het |
|
|
besturingssysteem is opgestart. |
|
|
Er heeft zich mogelijk een fout in de |
Plaats de processor terug (zie Processorgegevens voor uw computer). |
|
processor voorgedaan. |
Als het probleem zich blijft voordoen, neem dan contact op met Dell. |
|
|
|
|
Er zijn geheugenmodules |
Als er twee of meer geheugenmodules zijn geïnstalleerd, verwijdert u de modules, plaatst |
|
gedetecteerd, maar er heeft zich een |
u één module terug en start u de computer opnieuw op. Als de computer normaal opstart, |
|
geheugenfout voorgedaan. |
gaat u verder met de installatie van de andere geheugenmodules (één tegelijk), totdat u |
|
|
de defecte module hebt opgespoord of alle modules zonder problemen hebt geïnstalleerd. |
|
|
Plaats, indien beschikbaar, een goed werkend geheugen van hetzelfde type in de |
|
|
computer. |
|
|
Als het probleem zich blijft voordoen, neem dan contact op met Dell. |
|
|
|
|
Er is mogelijk een fout opgetreden |
Verwijder alle aanwezige grafische kaarten en plaats de kaarten terug. |
|
met een grafische kaart. |
Plaats, indien beschikbaar, een werkende grafische kaart in de computer. |
|
|
Als het probleem zich blijft voordoen, neem dan contact op met Dell. |
|
|
|
|
Er is mogelijk een probleem met het |
Sluit alle voedingsen gegevenskabels opnieuw aan. |
|
diskettestation of de vaste schijf. |
|
|
|
|
|
Er is mogelijk een USB-fout |
Sluit alle USB-apparaten opnieuw aan en controleer alle kabelverbindingen. |
|
opgetreden. |
|
|
|
|
|
Er zijn geen geheugenmodules |
Als er twee of meer geheugenmodules zijn geïnstalleerd, verwijdert u de modules, plaatst |
|
gedetecteerd. |
u één module terug en start u de computer opnieuw op. Als de computer normaal opstart, |
|
|
gaat u verder met de installatie van de andere geheugenmodules (één tegelijk), totdat u |
|
|
de defecte module hebt opgespoord of alle modules zonder problemen hebt geïnstalleerd. |
|
|
Plaats, indien beschikbaar, een goed werkend geheugen van hetzelfde type in de |
|
|
computer. |
|
|
Als het probleem zich blijft voordoen, neem dan contact op met Dell. |
|
|
|
|
|
|
|
Er zijn wel geheugenmodules |
Controleer of er speciale vereisten zijn voor de plaatsing van de |
|
gedetecteerd, maar er is een fout |
geheugenmodules/geheugenconnectors. |
|
opgetreden in de |
Controleer of het door u gebruikte geheugen door de computer wordt ondersteund (zie |
|
geheugenconfiguratie of - |
het gedeelte Specificaties). |
|
compatibiliteit. |
Als het probleem zich blijft voordoen, neem dan contact op met Dell. |
|
|
|
|
Er is mogelijk een probleem bij een |
Ga na of er een conflict bestaat door een uitbreidingskaart (geen grafische kaart) te |
|
uitbreidingskaart opgetreden. |
verwijderen en de computer opnieuw te starten. |
|
|
Als het probleem aanhoudt, plaatst u de verwijderde kaart terug, verwijdert u een andere |
|
|
kaart en start u de computer opnieuw op. |
|
|
Herhaal dit proces voor alle geïnstalleerde uitbreidingskaarten. Als de computer normaal |
|
|
opstart, controleert u of de laatste kaart die u uit de computer hebt verwijderd, voor |
|
|
bronconflicten zorgt. |
|
|
Als het probleem zich blijft voordoen, neem dan contact op met Dell. |
|
|
|
|
Er is een andere fout opgetreden. |
Controleer of alle vaste-schijfkabels en cd-/dvd-kabels goed op het moederbord zijn |
|
|
aangesloten (zie ). |
|
|
Als er een foutbericht op het scherm verschijnt over een probleem met een apparaat |
|
|
(zoals de diskette of vaste schijf), gaat u na of het apparaat goed functioneert. |
|
|
Als het besturingssysteem probeert te starten vanaf een apparaat (zoals een |
|
|
diskettestation of een optisch station), moet u de systeeminstellingen controleren om er |
|
|
zeker van te zijn dat de opstartvolgorde correct is voor de apparaten die zijn geïnstalleerd |
|
|
op uw computer. |
|
|
Als het probleem zich blijft voordoen, neem dan contact op met Dell. |
|
|
|
|
|
|
Terug naar inhoudsopgave |
|