Danfoss VLT Soft Starter Installation guide [nl]

Installatiehandleiding
Pumping Smart Card VLT® Soft Starter MCD 600
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card

Inhoud

Inhoud
1 Veiligheid 5
1.1 Disclaimer 5
1.2 Waarschuwingen 5
2 Overzicht 6
2.1 Kenmerken van de Pumping Smart Card 6
3 De smartcard instellen 7
3.1 Setupprocedure 7
4 Installatie 8
4.1 De uitbreidingskaart installeren 8
4.2 Compatibele ingangsapparaten 8
4.3 Actieve en passieve 4-20 mA-ingangsapparaten 8
4.4 Signaalverstoring minimaliseren 9
4.5 Ingangen 9
5 Werking 11
5.1 Bewaking 11
5.2 Beveiliging en bewaking 11
5.3 De softstarter beschermen, bewaken en regelen 11
6 Configuratie 12
6.1 Parameterconfiguratie 12
6.2 Offline configuratie 12
6.3 Flowbeveiliging 12
6.3.1 Werking 12
6.3.1.1 Een analoge 4-20 mA-sensor gebruiken 13
6.3.1.2 Een schakelaarsensor gebruiken 13
6.3.1.3 Een pulssensor gebruiken 13
6.3.2 Parametergroep 30-** Pump Input Configuration (Configuratie pompingang) 14
6.3.3 Parametergroep 31-** Flow Protection (Flowbeveiliging) 15
6.3.4 Parametergroep 36-** Pump Trip Action (Pompuitschakelingsactie) 15
6.4 Drukbeveiliging 16
6.4.1 Werking 17
6.4.1.1 Een analoge 4-20 mA-sensor gebruiken 17
6.4.1.2 Een schakelaarsensor gebruiken 17
AN279052730268nl-000101 / | 3Danfoss A/S © 2018.10
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card
6.4.1.3 Parametergroep 30-** Pump Input Configuration (Configuratie pompingang) 18
6.4.1.4 Parametergroep 32-** Pressure Protection (Drukbeveiliging) 18
6.4.1.5 Parametergroep 36-** Pump Trip Action (Pompuitschakelingsactie) 19
6.5 Drukregeling 20
6.5.1 Drukregeling configureren 21
6.5.2 Werking 21
6.5.2.1 Werking op basis van niveauregeling 21
6.5.2.2 Werking op basis van druk 22
6.5.2.3 Parametergroep 30-** Pump Input Configuration (Configuratie pompingang) 23
6.5.2.4 Parametergroep 33-** Pressure Control (Drukregeling) 24
6.5.2.5 Parametergroep 36-** Pump Trip Action (Pompuitschakelingsactie) 24
6.6 Dieptebeveiliging 25
6.6.1 Werking 25
6.6.1.1 Een analoge 4-20 mA-sensor gebruiken 26
6.6.1.2 Een schakelaarsensor gebruiken 26
6.6.1.3 Parametergroep 30-** Pump Input Configuration (Configuratie pompingang) 26
6.6.1.4 Parametergroep 34-** Depth Protection (Dieptebeveiliging) 27
6.6.1.5 Parametergroep 36-** Pump Trip Action (Pompuitschakelingsactie) 27
6.7 Thermische beveiliging 28
6.7.1 Parametergroep 35-** Thermal Protection (Thermische beveiliging) 28
6.7.2 Parametergroep 36-** Pump Trip Action (Pompuitschakelingsactie) 28
Inhoud
7 Uitschakelingsmeldingen 30
7.9 Pressure Sensor (Druksensor) 32
8 Specificaties 34
8.1 Aansluitingen 34
8.2 Certificering 34
AN279052730268nl-000101 /4 | Danfoss A/S © 2018.10
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card

Veiligheid

1 Veiligheid
1.1 Disclaimer
De voorbeelden en schema's in deze handleiding dienen uitsluitend ter illustratie. De informatie in deze handleiding kan op elk moment en zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd. Wij aanvaarden geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor directe, indirecte of gevolgschade die voortvloeit uit het gebruik of de toepassing van deze apparatuur.
1.2 Waarschuwingen
WAAR SC HU WI NG
ONVERWACHT GEDRAG
Wanneer de softstarter op de netvoeding is aangesloten, kan de Pumping Smart Card de motor op elk moment en zonder waarschuwing starten of stoppen. Onverwacht gedrag kan leiden tot lichamelijk letsel.
Om de veiligheid van medewerkers te waarborgen, moet u de softstarter van de netspanning isoleren voordat u de
-
smartcard installeert.
WA AR SC HU WI NG
GEVAAR VOOR LICHAMELIJK LETSEL EN SCHADE AAN APPARATUUR
Het insteken van vreemde voorwerpen of het aanraken van de binnenzijde van de softstarter terwijl de afdekking van de uitbreidingspoort is geopend, kan medewerkers in gevaar brengen en de softstarter beschadigen.
Steek geen vreemde voorwerpen in de softstarter terwijl de poortafdekking is geopend.
-
Raak de binnenzijde van de softstarter niet aan wanneer de poortafdekking is geopend.
-
LE T OP
De hydraulische kenmerken van verschillende pompsystemen lopen sterk uiteen. De standaard parameterinstellingen zijn mogelijk niet geschikt voor elke toepassing. Zorg dus dat u de softstarter configureert voor de specifieke toepassing.
Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183| 5
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card

Overzicht

2 Overzicht
2.1 Kenmerken van de Pumping Smart Card
De Pumping Smart Card voorziet in specifieke ingangen voor druk-, diepte-, temperatuur- en flowsensoren voor het integreren van beveiliging, regeling en bewaking in uiteenlopende pomptoepassingen.
2.1.1 Bewaking
Gegevens van analoge of pulssensoren kunnen direct op het display van de softstarter worden weergegeven.
Als het optionele, externe LCP is geïnstalleerd, is er ook een realtimegrafiek beschikbaar.
2.1.2 Beveiliging
De smartcard kan de softstarter uitschakelen op basis van door de gebruiker geselecteerde niveaus voor hoge of lage druk, diepte, temperatuur of flow.
2.1.3 Regeling
De smartcard kan de softstarter automatisch starten en stoppen als reactie op een toenemende of afnemende druk of een toenemende of afnemende diepte.
Smartcardregeling kan in combinatie met de VLT® Soft Starter MCD 600 planningsfunctie worden gebruikt om het starten en stoppen te beperken tot specifieke dagen en tijden.
6 | Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card

De smartcard instellen

3 De smartcard instellen
3.1 Setupprocedure
Context:
WA AR SC HU WI NG
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOKKEN
Het bevestigen of verwijderen van accessoires terwijl de softstarter op de netvoeding is aangesloten, kan leiden tot lichamelijk letsel.
Scheid de softstarter van de netvoeding voordat u accessoires bevestigt of verwijdert.
-
Procedure
1. Steek de smartcard in de softstarter.
2. Sluit de sensoren aan op de ingangen:
A Dieptebeveiliging: B13, B14 of C13, C14
B Drukbeveiliging: B23, B24 of C33, C34, C43, C44.
C Flowbeveiliging: B33, B34 of C23, C24.
D Motortemperatuurbeveiliging: R1, R2, R3.
E Regeling op basis van druk of diepte: B23, B24.
3. Configureer de automatische reset van de softstarter naar behoefte (parameter 6-1 Auto-Reset Count (Autoresetteller) en parameter
6-2 Auto-Reset Delay (Autoresetvertraging)).
4. Configureer de flowbeveiliging als die functie vereist is.
5. Configureer de drukbeveiliging als die functie vereist is.
6. Configureer een regeling op basis van druk of diepte als die functie vereist is.
LE T OP
De beveiligingsfuncties werken ook als de regeling is ingesteld op Off (Uit).
7. Configureer de dieptebeveiliging als die functie vereist is.
8. Configureer de temperatuurbeveiliging als die functie vereist is.
9. Selecteer de commandobron (parameter 1-1 Command Source (Commandobron)).
Gebruik Digital input (Digitale ingang), Remote LCP (Extern LCP) of Clock (Klok) voor beveiliging en bewaking.
Gebruik Smart card (Smartcard) of Smart card+Clock (Smartcard+klok) voor regeling.
Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183| 7
1 2
e77ha739.10
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card

Installatie

4 Installatie
4.1 De uitbreidingskaart installeren
Procedure
1. Steek een kleine platkopschroevendraaier in de sleuf in het midden van de afdekking van de uitbreidingspoort en wrik de
afdekking voorzichtig los van de softstarter.
2. Houd de kaart recht voor de uitbreidingspoort.
3. Duw de kaart zachtjes langs de geleiderails naar binnen tot hij in de softstarter vastklikt.
Voorbeeld:
Afbeelding 1: Installatie uitbreidingskaarten
4.2 Compatibele ingangsapparaten
De smartcard ondersteunt de volgende typen ingangsapparaten:
Analoog 4-20 mA actief (met eigen voeding) en passief (voeding via de stroomkring)
Puls
Digitale schakelaar
4.3 Actieve en passieve 4-20 mA-ingangsapparaten
De bedradingsaansluitingen voor 4-20 mA-sensoren variëren op basis van hoe de sensor wordt gevoed. Deze handleiding beschrijft de bedradingsaansluitingen voor passieve (via de stroomkring gevoede) sensoren, maar het is ook mogelijk om actieve sensoren (met eigen voeding) te gebruiken door de bedradingsaansluitingen te wijzigen.
8 | Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183
USB
DIGITAL INPUTS 4/20mA INPUTSRTD
Keypad
C24
C33
C34
C43
C13
C14
C23
C44
B14
B13B23
B24
B33
B34R2R1
R3
e77ha745.10
2
1
3
4
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card
Installatie
Passieve (via de stroomkring gevoede) sensoren worden gevoed via de 4-20 mA-klemmen van de smartcard. Gebruik voor deze sensoren B13-B14, B23-B24, B33-B34.
Actieve sensoren (met eigen voeding) hebben een interne of externe voeding. De sensor wordt niet gevoed via de klemmen van de smartcard. Sluit voor deze sensoren de 0 V aan op klem R1 en sluit de actieve ingang op basis van de gewenste functie aan op B13, B23 of B33.
Actieve en passieve sensoren kunnen in dezelfde installatie worden gebruikt.
4.4 Signaalverstoring minimaliseren
Gebruik bedrading met gedraaide paren om signaalverstoring te minimaliseren als u de analoge 4-20 mA-ingangen gebruikt.
4.5 Ingangen
Afbeelding 2: Positie van ingangen
Tabel 1: Legenda bij positie van ingangen
Nummer Functie Klemmen Beschrijving
1 Resetingang RESET, COM+ Als de resetingang actief is, werkt de softstarter niet. Als er geen
resetschakelaar vereist is, monteer dan een brug over de klemmen RESET, COM+ op de softstarter. De resetingang is standaard ge­configureerd als verbreekcontact (NC).
2 Digitale ingangen (maakcon-
tact, NO)
C13, C14 Dieptebeveiliging
C23, C24 Flowbeveiliging en -bewaking
C33, C34 Lagedrukbeveiliging
C43, C44 Hogedrukbeveiliging
3 RTD/PT100-ingang R1, R2, R3 Motortemperatuurbeveiliging
Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183| 9
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card
Nummer Functie Klemmen Beschrijving
4 4-20 mA-ingangen B13, B14 [+] Dieptebeveiliging en -bewaking
B23, B24 [+] Drukbeveiliging en -bewaking/regeling op basis van druk of die-
pte
B33, B34 [+] Flowbeveiliging en -bewaking
LE T OP
De resetingang is te configureren als maakcontact (NO) of verbreekcontact (NC). Gebruik parameter 7-9 Reset/Enable Logic (Logica resetten/inschakelen) om de configuratie te selecteren.
LE T OP
FLOWBEVEILIGING EN -BEWAKING
Bij gebruik in combinatie met een schakelaarsensor bieden C23 en C24 alleen flowbeveiliging. Bij gebruik in combinatie met een pulssensor bieden C23 en C24 flowbeveiliging en -bewaking.
Installatie
10 | Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card

Werking

5 Werking
5.1 Bewaking
Gegevens van analoge of pulssensoren kunnen direct op het display van de softstarter worden weergegeven.
Als het optionele, externe LCP is geïnstalleerd, is er ook een realtimegrafiek beschikbaar.
Druk op [] of [] om in het grafiekscherm te schuiven.
Druk op het externe LCP op [GRAPH] om in te stellen welke gegevens er in de grafiek worden weergegeven.
5.2 Beveiliging en bewaking
De smartcard kan de softstarter stoppen of uitschakelen (trip) op basis van door de gebruiker geselecteerde niveaus voor hoge of lage druk, diepte, temperatuur of flow.
De beveiligingsfuncties van de smartcard zijn altijd actief wanneer de softstarter in bedrijf is. De beveiligingsniveaus zijn in te stellen via parametergroep 31 tot en met 35.
5.3 De softstarter beschermen, bewaken en regelen
Context:
De smartcard kan de softstarter automatisch starten en stoppen als reactie op een toenemende of afnemende druk of een toenemende of afnemende diepte.
LE T OP
De beveiligingsfuncties van de smartcard zijn altijd actief wanneer de softstarter in bedrijf is. De smartcardbeveiliging wordt niet beïnvloed door de commandobron.
LE T OP
Om de smartcard te gebruiken om de softstarter te regelen, moet u sensoren gebruiken die zijn aangesloten op B23, B24.
LE T OP
Als de resetingang actief is, werkt de softstarter niet. Als er geen resetschakelaar vereist is, monteer dan een brug over de klemmen RESET, COM+ op de softstarter.
Procedure
1. Stel parameter 1-1 Command Source (Commandobron) in op Smart Card (Smartcard) of Smart Card+Clock (Smartcard+klok).
2. Stel parameter 33-1 Pressure Control Mode (Drukregelingsmodus) in op de gewenste optie.
3. Stel parameter 4-1 Auto-Start/Stop Mode (Autostart/-stopmodus) in op Enable (Inschakelen) om gebruik te maken van een planning
op basis van de klok.
Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183| 11
C
BA
2
1
D
E
e77ha746.10
Bedrijf
Gereed
Tijd
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card

Configuratie

6 Configuratie
6.1 Parameterconfiguratie
De bedrijfsparameters voor de Pumping Smart Card worden in de softstarter ingesteld en opgeslagen. Parameters kunnen worden geconfigureerd via het hoofdmenu of met behulp van de functie USB Save & Load (USB opslaan en laden) worden geüpload.
Zie de VLT® Soft Starter MCD 600 Operating Guide voor meer informatie over het configureren van de softstarter.
In de parameterbeschrijvingen geeft een sterretje (*) de standaardinstelling aan.
6.2 Offline configuratie
LE T OP
Parameters voor de smartcardfuncties zijn alleen zichtbaar in de parameterlijst als de smartcard is geïnstalleerd.
Om de instellingen van de smartcard te configureren voordat de kaart is geïnstalleerd, moet u in de MCD pc-software een parameterbestand aanmaken en die met behulp van USB Save & Load (USB opslaan en laden) in de softstarter laden.
6.3 Flowbeveiliging
Flowbeveiliging gebruikt de klemmen B33, B34 of C23, C24 op de smartcard.
B33, B34: Gebruik een analoge 4-20 mA-sensor.
C23, C24: Gebruik een normaal geopende (NO) digitale schakelaarsensor als alleen beveiliging gewenst is of een pulssensor voor beveiliging en bewaking.
Flowbeveiliging is actief wanneer de softstarter zich in de start-, stop- of bedrijfsmodus bevindt.
De smartcard schakelt de softstarter uit (trip) wanneer de flow het geprogrammeerde uitschakelingsniveau overschrijdt. Als de flow zich nog steeds buiten het verwachte werkbereik bevindt wanneer de uitschakeling wordt gereset (inclusief automatische reset), schakelt de softstarter niet opnieuw uit.
6.3.1 Werking
A Uit (gereed)
C Flowbeveiliging actief
12 | Danfoss A/S © 2018.10
B Startsignaal
AN279052730268nl-000101 / 175R1183
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card
Configuratie
E Beveiligingsrespons (parameter 36-2 Flow Sensor (Flowsensor),
parameter 36-6 High Flow (Hoge flow), parameter 36-7 Low Flow (Lage flow), parameter 36-8 Flow Switch (Flowschakelaar))
2 Responsvertraging flowbeveiliging (parameter 31-4 Flow
Response Delay (Responsvertraging flow)).
Afbeelding 3: Werking – Flowbeveiliging
D Beveiligingsgebeurtenis (parameter 31-1 High Flow Trip Level
(Uitschakelingsniveau hoge flow) en parameter 31-2 Low Flow Trip Level (Uitschakelingsniveau lage flow))
1 Startvertraging flowbeveiliging (parameter 31-3 Flow Start
Delay (Startvertraging flow)).
6.3.1.1 Een analoge 4-20 mA-sensor gebruiken
Context:
Een analoge 4-20 mA-sensor biedt beveiliging en bewaking.
Procedure
1. Sluit de sensor aan op B33, B34.
2. Stel parameter 30-5 Flow Sensor Type (Type flowsensor) in op Analog (Analoog).
3. Stel parameter 30-6 tot en met 30-8 in volgens de sensorspecificaties.
4. Stel parameter 31-1 tot en met 31-4, parameter 36-2 Flow Sensor (Flowsensor) en parameter 36-7 Low Flow (Lage flow) in op de
gewenste opties.
6.3.1.2 Een schakelaarsensor gebruiken
Context:
Een schakelaarsensor biedt alleen beveiliging.
Procedure
1. Sluit de sensor aan op C23, C24.
2. Stel parameter 30-5 Flow Sensor Type (Type flowsensor) in op Switch (Schakelaar).
3. Stel parameter 31-3 tot en met 31-4, parameter 36-2 Flow Sensor (Flowsensor) en parameter 36-8 Low Flow (Lage flow) in op de
gewenste opties.
De parameters 31-1 tot en met 31-2 worden niet gebruikt bij gebruik van een schakelaarsensor.
6.3.1.3 Een pulssensor gebruiken
Context:
Een pulssensor biedt beveiliging en bewaking.
Procedure
1. Sluit de sensor aan op C23, C24.
2. Stel parameter 30-5 Flow Sensor Type (Type flowsensor) in op Pulses per Minute (Pulsen per minuut) of Pulses per Unit (Pulsen per
eenheid).
3. Stel parameter 30-6 Flow Units (Floweenheden), 30-11 Units per Pulse (Eenheden per puls), en parameter 30-9 Units per Minute at Max Flow (Eenheden per minuut bij max. flow) of parameter 30-10 Pulses per Minute at Max Flow (Pulsen per minuut bij max. flow) in volgens
de sensorspecificaties.
4. Stel parameter 31-1 tot en met 31-4, parameter 36-2 Flow Sensor (Flowsensor), parameter 36-6 High Flow (Hoge flow) en parameter 36-7 Low Flow (Lage flow) in op de gewenste opties.
Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183| 13
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card
6.3.2 Parametergroep 30-** Pump Input Configuration (Configuratie pompingang)
Tabel 2: 30-5 - Flow Sensor Type (Type flowsensor)
Optie Functie
Bepaalt welk type sensor er aan de flowsensoringang op de smartcard is gekoppeld.
* None (Geen)
Switch (Schakelaar)
Analog (Analoog)
Pulses per minute (Pulsen per minuut)
Pulses per unit (Pulsen per eenheid)
Tabel 3: 30-6 - Flow Units (Floweenheden)
Optie Functie
Bepaalt welke eenheid de sensor gebruikt om de gemeten flow te rapporteren.
* liters/second (liter/seconde)
Configuratie
liters/minute (liter/minuut)
gallons/second (gallon/seconde)
gallons/minute (gallon/minuut)
Tabel 4: 30-7 - Flow at 4 mA (Flow bij 4 mA)
Bereik Functie
*0 0–5000 Kalibreert de softstarter op het 4 mA-niveau (0%) van de flowsensoringang.
Tabel 5: 30-8 - Flow at 20 mA (Flow bij 20 mA)
Bereik Functie
*0 0–5000 Kalibreert de softstarter op het 20 mA-niveau (100%) van de flowsensoringang.
Tabel 6: 30-9 - Units per Minute at Max Flow (Eenheden per minuut bij max. flow)
Bereik Functie
*0 0–5000 Kalibreert de softstarter op het maximale flowvolume van de flowsensor.
Tabel 7: 30-10 - Pulses per Minute at Max Flow (Pulsen per minuut bij max. flow)
Bereik Functie
*0 0–20000 Kalibreert de softstarter op het maximale flowvolume van de flowsensor.
Tabel 8: 30-11 - Units per Pulse (Eenheden per puls)
Bereik Functie
*0 0–1000 Bepaalt het aantal eenheden dat de flowsensor per puls meet.
14 | Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card
6.3.3 Parametergroep 31-** Flow Protection (Flowbeveiliging)
Flowbeveiliging gebruikt de klemmen B33, B34 of C23, C24 op de smartcard.
Tabel 9: 31-1 - High Flow Trip Level (Uitschakelingsniveau hoge flow)
Bereik Functie
*10 0–5000 Bepaalt het uitschakelingspunt voor hogeflowbeveiliging.
Tabel 10: 31-2 - Low Flow Trip Level (Uitschakelingsniveau lage flow)
Bereik Functie
* 5 1–5000 Bepaalt het uitschakelingspunt voor lageflowbeveiliging.
Tabel 11: 31-3 - Flow Start Delay (Startvertraging flow)
Bereik Functie
Configuratie
*00:00:500 ms 00:00:100–
30:00:000 mm:ss:ms
Tabel 12: 31-4 - Flow Response Delay (Responsvertraging flow)
Bereik Functie
* 00:00:500 ms 00:00:100–30:00:000
mm:ss:ms
Bepaalt de vertraging voordat er een uitschakeling (trip) wegens flowbeveiliging kan plaats­vinden. De vertraging gaat in op het moment dat er een startsignaal wordt ontvangen. Het flowniveau wordt genegeerd totdat de startvertraging is verstreken.
Bepaalt hoeveel tijd er na overschrijding van de uitschakelingsniveaus voor hoge of lage flow moet verstrijken voordat de softstarter wordt uitgeschakeld (trip).
6.3.4 Parametergroep 36-** Pump Trip Action (Pompuitschakelingsactie)
Tabel 13: 36-2 - Flow Sensor (Flowsensor)
Optie Functie
Bepaalt de reactie van de softstarter wanneer die een fout met de flow­sensor detecteert.
* Soft Trip and Log (Zachte uitschakeling en loggen)
Soft Trip and Reset (Zachte uitschakeling en reset)
Trip Starter (Uitschakeling starter)
Trip and Reset (Uitschakeling en reset)
Warn and Log (Waarschuwing en loggen)
Log Only (Alleen loggen)
Tabel 14: 36-6 - High Flow (Hoge flow)
Optie Functie
Danfoss A/S © 2018.10
Bepaalt de reactie van de softstarter wanneer de flow hoger wordt dan het uitschakelingsniveau voor een hoge flow (ingesteld in parameter 31-1 High Flow Trip Level (Uitschakelingsniveau hoge flow)).
AN279052730268nl-000101 / 175R1183| 15
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card
Optie Functie
* Soft Trip and Log (Zachte uitschakeling en loggen)
Soft Trip and Reset (Zachte uitschakeling en reset)
Trip Starter (Uitschakeling starter)
Trip and Reset (Uitschakeling en reset)
Warn and Log (Waarschuwing en loggen)
Log Only (Alleen loggen)
Tabel 15: 36-7 - Low Flow (Lage flow)
Optie Functie
* Soft Trip and Log (Zachte uitschakeling en loggen)
Soft Trip and Reset (Zachte uitschakeling en reset)
Configuratie
Bepaalt de reactie van de softstarter wanneer de flow lager wordt dan het uitschakelingsniveau voor een lage flow (ingesteld in parameter 31-2 Low Flow Trip Level (Uitschakelingsniveau lage flow)).
Trip Starter (Uitschakeling starter)
Trip and Reset (Uitschakeling en reset)
Warn and Log (Waarschuwing en loggen)
Log Only (Alleen loggen)
Tabel 16: 36-8 - Flow Switch (Flowschakelaar)
Optie Functie
* Soft Trip and Log (Zachte uitschakeling en loggen)
Soft Trip and Reset (Zachte uitschakeling en reset)
Trip Starter (Uitschakeling starter)
Trip and Reset (Uitschakeling en reset)
Warn and Log (Waarschuwing en loggen)
Log Only (Alleen loggen)
6.4 Drukbeveiliging
Bepaalt de reactie van de softstarter wanneer de flowsensor sluit (geldt alleen voor schakelaarsensoren).
Drukbeveiliging gebruikt de klemmen B23, B24 of C33, C34, C43, C44 op de smartcard.
B23, B24: Gebruik een analoge 4-20 mA-sensor.
C33, C34 (lagedrukbeveiliging): Gebruik een normaal geopende (NO) digitale schakelaarsensor.
C43, C44 (hogedrukbeveiliging): Gebruik een normaal geopende (NO) digitale schakelaarsensor.
Drukbeveiliging is actief wanneer de softstarter zich in de start-, stop- of bedrijfsmodus bevindt.
16 | Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183
C
BA
2
1
D
E
e77ha746.10
Bedrijf
Gereed
Tijd
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card
De smartcard schakelt de softstarter uit (trip) wanneer de druk het geprogrammeerde uitschakelingsniveau overschrijdt. Als de druk zich nog steeds buiten het verwachte werkbereik bevindt wanneer de uitschakeling wordt gereset (inclusief automatische reset), wordt de softstarter niet opnieuw uitgeschakeld.
Configuratie
6.4.1 Werking
A Uit (gereed)
C Drukbeveiliging actief
E Beveiligingsrespons (parameter 36-1 Pressure Sensor
(Druksensor), parameter 36-4 High Pressure (Hoge druk), parameter 36-5 Low Pressure (Lage druk)
2 Responsvertraging drukbeveiliging (parameter 32-3 High
Pressure Response Delay (Responsvertraging hoge druk) en parameter 32-6 Low Pressure Response Delay (Responsvertraging lage druk))
Afbeelding 4: Werking – Drukbeveiliging
B Startsignaal
D Beveiligingsgebeurtenis (parameter 32-1 High Pressure Trip
Level (Uitschakelingsniveau hoge druk) en parameter 32-4 Low Pressure Trip Level (Uitschakelingsniveau lage druk))
1 Startvertraging drukbeveiliging (parameter 32-2 High Pressure
Start Delay (Startvertraging hoge druk) en parameter 32-5 Low Pressure Start Delay (Startvertraging lage druk))
6.4.1.1 Een analoge 4-20 mA-sensor gebruiken
Context:
Een analoge 4-20 mA-sensor biedt beveiliging en bewaking.
Procedure
1. Sluit de sensor aan op B23, B24.
2. Stel parameter 30-1 Pressure Sensor Type (Type druksensor) in op Analog (Analoog).
3. Stel parameter 30-2 tot en met 30-4 in volgens de sensorspecificaties.
4. Stel parameter 32-1 tot en met 32-6, parameter 36-1 Pressure Sensor (Druksensor) en parameter 36-4 tot en met 36-5 in op de
gewenste opties.
6.4.1.2 Een schakelaarsensor gebruiken
Context:
Een schakelaarsensor biedt alleen beveiliging.
Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183| 17
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card
Procedure
1. Sluit de lagedruksensor aan op C33, C34 en sluit de hogedruksensor aan op C43, C44.
2. Stel parameter 30-1 Pressure Sensor Type (Type druksensor) in op Switch (Schakelaar).
3. Hogedrukbeveiliging: Stel parameter 32-2 tot en met 32-3, parameter 36-1 Pressure Sensor (Druksensor) en parameter 36-4 High
Pressure (Hoge druk) in op de gewenste opties.
4. Lagedrukbeveiliging: Stel parameter 32-5 tot en met 32-6, parameter 36-1 Pressure Sensor (Druksensor) en parameter 36-5 Low Pressure (Lage druk) in op de gewenste opties.
Parameter 32-1 High Pressure Trip Level (Uitschakelingsniveau hoge druk) en parameter 32-4 Low Pressure Trip Level (Uitschakelingsniveau lage druk) worden niet gebruikt bij gebruik van een schakelaarsensor.
Configuratie
6.4.1.3 Parametergroep 30-** Pump Input Configuration (Configuratie pompingang)
Tabel 17: 30-1 - Pressure Sensor Type (Type druksensor)
Optie Functie
Bepaalt welk type sensor er aan de druksensoringang op de smartcard is gekoppeld.
* None (Geen)
Switch (Schakelaar)
Analog (Analoog)
Tabel 18: 30-2 - Pressure Units (Drukeenheden)
Optie Functie
Bepaalt welke eenheid de sensor gebruikt om de gemeten druk te rapporteren.
Bar
* kPa
Psi
Tabel 19: 30-3 - Pressure at 4 mA (Druk bij 4 mA)
Bereik Functie
*0 0–5000 Kalibreert de softstarter op het 4 mA-niveau (0%) van de druksensoringang.
Tabel 20: 30-4 - Pressure at 20 mA (Druk bij 20 mA)
Bereik Functie
*0 0–5000 Kalibreert de softstarter op het 20 mA-niveau (100%) van de druksensoringang.
6.4.1.4 Parametergroep 32-** Pressure Protection (Drukbeveiliging)
Drukbeveiliging gebruikt de klemmen B23, B24 of C33, C34, C44 op de smartcard.
18 | Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card
Tabel 21: 32-1 - High Pressure Trip Level (Uitschakelingsniveau hoge druk)
Bereik Functie
*10 0–5000 Bepaalt het uitschakelingspunt voor hogedrukbeveiliging.
Tabel 22: 32-2 - High Pressure Start Delay (Startvertraging hoge druk)
Bereik Functie
Configuratie
* 0,5 s 00:00:100–
30:00:000 mm:ss:ms
Tabel 23: 32-3 - High Pressure Response Delay (Responsvertraging hoge druk)
Bepaalt de vertraging voordat er een uitschakeling (trip) wegens hogedrukbeveiliging kan plaats­vinden. De vertraging gaat in op het moment dat er een startsignaal wordt ontvangen. De druk wordt genegeerd totdat de startvertraging is verstreken.
Bereik Functie
* 0,5 s 00:00:100–30:00:000
mm:ss:ms
Tabel 24: 32-4 - Low Pressure Trip Level (Uitschakelingsniveau lage druk)
Bepaalt hoeveel tijd er na overschrijding van het uitschakelingsniveau voor hoge druk moet verstrijken voordat de softstarter wordt uitgeschakeld (trip).
Bereik Functie
* 5 0–5000 Bepaalt het uitschakelingspunt voor lagedrukbeveiliging.
Tabel 25: 32-5 - Low Pressure Start Delay (Startvertraging lage druk)
Bereik Functie
* 0,5 s 00:00:100–
30:00:000 mm:ss:ms
Tabel 26: 32-6 - Low Pressure Response Delay (Responsvertraging lage druk)
Bepaalt de vertraging voordat er een uitschakeling (trip) wegens lagedrukbeveiliging kan plaatsvin­den. De vertraging gaat in op het moment dat er een startsignaal wordt ontvangen. De druk wordt genegeerd totdat de startvertraging is verstreken.
Bereik Functie
* 0,5 s 00:00:100–30:00:000
mm:ss:ms
Bepaalt hoeveel tijd er na overschrijding van het uitschakelingsniveau voor lage hoge druk moet verstrijken voordat de softstarter wordt uitgeschakeld (trip).
6.4.1.5 Parametergroep 36-** Pump Trip Action (Pompuitschakelingsactie)
Tabel 27: 36-1 - Pressure Sensor (Druksensor)
Optie Functie
Bepaalt de reactie van de softstarter wanneer die een fout in verband met de druksensor detecteert.
* Soft Trip and Log (Zachte uitschakeling en loggen)
Soft Trip and Reset (Zachte uitschakeling en reset)
Trip Starter (Uitschakeling starter)
Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183| 19
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card
Optie Functie
Trip and Reset (Uitschakeling en reset)
Warn and Log (Waarschuwing en loggen)
Log Only (Alleen loggen)
Tabel 28: 36-4 - High Pressure (Hoge druk)
Optie Functie
* Soft Trip and Log (Zachte uitschakeling en loggen)
Soft Trip and Reset (Zachte uitschakeling en reset)
Trip Starter (Uitschakeling starter)
Trip and Reset (Uitschakeling en reset)
Configuratie
Bepaalt de reactie van de softstarter wanneer de druk hoger wordt dan het uitschakelingsniveau voor een hoge druk (parameter 32-1 High Pres- sure Trip Level (Uitschakelingsniveau hoge druk)) of de hogedruksensor­schakelaar sluit.
Warn and Log (Waarschuwing en loggen)
Log Only (Alleen loggen)
Tabel 29: 36-5 - Low Pressure (Lage druk)
Optie Functie
Bepaalt de reactie van de softstarter wanneer de druk lager wordt dan het uitschakelingsniveau voor een lage druk (parameter 32-4 Low Pressure Trip Level (Uitschakelingsniveau lage druk)) of de lagedruksensorschakelaar sluit.
* Soft Trip and Log (Zachte uitschakeling en loggen)
Soft Trip and Reset (Zachte uitschakeling en reset)
Trip Starter (Uitschakeling starter)
Trip and Reset (Uitschakeling en reset)
Warn and Log (Waarschuwing en loggen)
Log Only (Alleen loggen)
6.5 Drukregeling
De smartcard kan de softstarter starten of stoppen (de pomp heractiveren of in de slaapmodus zetten) op basis van de gemeten druk. De functie kan worden gebruikt voor een directe drukgebaseerde regeling of de drukmeting kan worden gebruikt om een indicatie van de waterdiepte te geven.
Er kunnen ook andere sensoren worden gebruikt voor beveiliging en bewaking.
Drukregeling gebruikt de klemmen B23, B24 op de smartcard. Gebruik een analoge 4-20 mA-sensor.
20 | Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183
2
1
4
3
A
D
B
C
e77ha748.10
20 mA
4 mA
A
Tijd
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card
Configuratie
6.5.1 Drukregeling configureren
Procedure
1. Sluit de sensor aan op B23, B24.
2. Stel parameter 30-1 Pressure Sensor Type (Type druksensor) in op Analog (Analoog).
3. Stel parameter 30-2 tot en met 30-4 in volgens de sensorspecificaties.
4. Stel parameter 33-1 tot en met 33-5 in op de gewenste opties.
5. Stel parameter 1-1 Command Source (Commandobron) in op Smart Card (Smartcard) of Smart Card+Clock (Smartcard+klok).
6.5.2 Werking
Bij gebruik van een drukregeling zijn er 2 verschillende bedrijfsmodi:
Werking op basis van niveauregeling.
Werking op basis van druk.
6.5.2.1 Werking op basis van niveauregeling
Het vloeistofniveau in een opslagtank kan worden geregeld met behulp van een druksensor, vanwege het principe dat dieper water een hogere druk uitoefent op de sensor.
Stel parameter 33-1 Pressure Control Mode (Drukregelingsmodus) in op Falling Pressure Start (Start bij afnemende druk) om de tank te vullen of Rising Pressure Start (Start bij toenemende druk) om de tank te legen.
1 Parameter 32-1 High Pressure Trip Level (Uitschakelingsniveau
hoge druk)
3 Pomp heractiveren (parameter 33-2 Start Pressure Level
(Startdrukniveau))
A Pomp ingeschakeld (actief)
2 Pomp naar slaapmodus (parameter 33-4 Stop Pressure Level
(Stopdrukniveau))
4 Parameter 32-4 Low Pressure Trip Level (Uitschakelingsniveau
lage druk)
B Pomp uitgeschakeld (in slaapmodus)
C Afnemend vloeistofniveau
Afbeelding 5: Afnemende druk (tank vullen)
Danfoss A/S © 2018.10
D Toenemend vloeistofniveau
AN279052730268nl-000101 / 175R1183| 21
1
2
A
A
D
D
B
C
e77ha749.10
20 mA
4 mA
Tijd
2
1
4
6 6
3
A
D
B
C
E
F
K
G
L
H
I
J
M
N
O
e77ha750.10
20 mA
4 mA
5
7
Analoge uitgang
Tijd
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card
Configuratie
1 Pomp heractiveren (parameter 33-2 Start Pressure Level
(Startdrukniveau))
A Pomp ingeschakeld (actief)
C Afnemend vloeistofniveau
Afbeelding 6: Toenemende druk (tank leeg)
6.5.2.2 Werking op basis van druk
2 Pomp naar slaapmodus (parameter 33-4 Stop Pressure Level
(Stopdrukniveau))
B Pomp uitgeschakeld (in slaapmodus)
D Toenemend vloeistofniveau
1 Parameter 32-1 High Pressure Trip Level (Uitschakelingsniveau
hoge druk)
3 Pomp heractiveren (parameter 33-2 Start Pressure Level
(Startdrukniveau))
22 | Danfoss A/S © 2018.10
2 Pomp naar slaapmodus (parameter 33-4 Stop Pressure Level
(Stopdrukniveau))
4 Parameter 32-4 Low Pressure Trip Level (Uitschakelingsniveau
lage druk)
AN279052730268nl-000101 / 175R1183
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card
Configuratie
5 Parameter 33-5 Stop Response Delay (Responsvertraging bij
stop)
7 Parameter 6-2 Auto-Reset Delay (Autoresetvertraging)
B Leiding vullen
D Druk op stopdrempel, pomp stopt (naar slaapmodus)
F Druk onder startdrempel, responsvertraging start
H Pomp actief
J Afnemende systeemdruk
L Uitschakelingsniveau lage druk
N Pomp opnieuw geactiveerd
Afbeelding 7: Voorbeeld van werking op basis van druk
6 Parameter 33-3 Start Response Delay (Responsvertraging bij
start)
A Smartcardregeling ingeschakeld, pomp start
C Normale drukschommeling
E Afnemende systeemdruk
G Pomp opnieuw geactiveerd
I Normale drukschommeling
K Druk onder startdrempel, responsvertraging start
M Automatische reset softstarter
O Normaal bedrijf
6.5.2.3 Parametergroep 30-** Pump Input Configuration (Configuratie pompingang)
Tabel 30: 30-1 - Pressure Sensor Type (Type druksensor)
Optie Functie
Bepaalt welk type sensor er aan de druksensoringang op de smartcard is gekoppeld.
* None (Geen)
Switch (Schakelaar)
Analog (Analoog)
Tabel 31: 30-2 - Pressure Units (Drukeenheden)
Optie Functie
Bepaalt welke eenheid de sensor gebruikt om de gemeten druk te rapporteren.
Bar
* kPa
Psi
Tabel 32: 30-3 - Pressure at 4 mA (Druk bij 4 mA)
Bereik Functie
*0 0–5000 Kalibreert de softstarter op het 4 mA-niveau (0%) van de druksensoringang.
Tabel 33: 30-4 - Pressure at 20 mA (Druk bij 20 mA)
Bereik Functie
*0 0–5000 Kalibreert de softstarter op het 20 mA-niveau (100%) van de druksensoringang.
Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183| 23
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card
6.5.2.4 Parametergroep 33-** Pressure Control (Drukregeling)
Drukregeling gebruikt de klemmen B23, B24 op de smartcard. Gebruik een analoge 4-20 mA-sensor.
Tabel 34: 33-1 - Pressure Control Mode (Drukregelingsmodus)
Optie Functie
Bepaalt hoe de softstarter de gegevens vanuit de druksensor gebruikt om de motor te regelen.
* Off (Uit) De softstarter gebruikt de druksensor niet voor het regelen van een zachte start.
Configuratie
Falling Pressure Start (Start bij afnemende druk)
Rising Pressure Start (Start bij toenemende druk)
Tabel 35: 33-2 - Start Pressure Level (Startdrukniveau)
Bereik Functie
* 5 1–5000 Bepaalt het drukniveau waarbij de softstarter een zachte start moet uitvoeren.
Tabel 36: 33-3 - Start Response Delay (Responsvertraging bij start)
Bereik Functie
* 0,5 s 00:00:100–30:00:000
mm:ss:ms
Tabel 37: 33-4 - Stop Pressure Level (Stopdrukniveau)
Bereik Functie
* 10 0–5000 Bepaalt het drukniveau waarbij de softstarter de motor moet stoppen.
De softstarter start wanneer de druk daalt tot onder het niveau dat is geselecteerd in parameter 33-2 Start Pressure Level (Startdrukniveau).
De softstarter start wanneer de druk stijgt tot boven het niveau dat is geselecteerd in parameter 33-2 Start Pressure Level (Startdrukniveau).
Bepaalt hoeveel tijd er na overschrijding van het startdrukniveau voor een drukregeling moet verstrijken voordat de softstarter een zachte start uitvoert.
Tabel 38: 33-5 - Stop Response Delay (Responsvertraging bij stop)
Bereik Functie
* 0,5 s 00:00:100–30:00:000
mm:ss:ms
Bepaalt hoeveel tijd er na overschrijding van het stopdrukniveau voor een drukregeling moet verstrijken voordat de softstarter de motor stopt.
6.5.2.5 Parametergroep 36-** Pump Trip Action (Pompuitschakelingsactie)
Tabel 39: 36-1 - Pressure Sensor (Druksensor)
Optie Functie
Bepaalt de reactie van de softstarter wanneer die een fout in verband met de druksensor detecteert.
* Soft Trip and Log (Zachte uitschakeling en loggen)
Soft Trip and Reset (Zachte uitschakeling en reset)
24 | Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183
C
BA
1
D
E
e77ha747.10
Bedrijf
Gereed
Tijd
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card
Optie Functie
Trip Starter (Uitschakeling starter)
Trip and Reset (Uitschakeling en reset)
Warn and Log (Waarschuwing en loggen)
Log Only (Alleen loggen)
Configuratie
6.6 Dieptebeveiliging
Dieptebeveiliging gebruikt de klemmen B13, B14 of C13, C14 op de smartcard.
B13, B14: Gebruik een analoge 4-20 mA-sensor.
C13, C14: Gebruik een normaal geopende (NO) digitale schakelaarsensor.
Dieptebeveiliging is altijd actief (gereed-, start-, bedrijfs- en stopmodus).
De smartcard schakelt de softstarter uit (trip) wanneer de diepte het geprogrammeerde uitschakelingsniveau overschrijdt. De uitschakeling (trip) kan pas worden gereset wanneer de diepte is teruggekeerd naar een waarde boven het resetniveau (parameter 34-2 Depth Reset Level (Resetniveau diepte)).
LE T OP
Als de diepte nog niet naar een waarde boven het resetniveau is teruggekeerd wanneer de softstarter een automatische reset uitvoert, schakelt de smartcard de softstarter opnieuw uit (trip).
6.6.1 Werking
A Uit (gereed)
C Startsignaal
E Beveiligingsrespons (parameter 36-3 Depth Sensor
(Dieptesensor en parameter 36-9 Well Depth (Putdiepte))
B Dieptebeveiliging actief
D Beveiligingsgebeurtenis (parameter 34-1 Depth Trip Level
(Uitschakelingsniveau diepte))
1 Responsvertraging dieptebeveiliging (parameter 34-4 Depth
Response Delay (Responsvertraging diepte))
Afbeelding 8: Werking – Dieptebeveiliging
Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183| 25
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card
Configuratie
6.6.1.1 Een analoge 4-20 mA-sensor gebruiken
Context:
Een analoge 4-20 mA-sensor biedt beveiliging en bewaking.
Procedure
1. Sluit de sensor aan op B13, B14.
2. Stel parameter 30-12 Depth Sensor Type (Type dieptesensor) in op Analog (Analoog).
3. Stel parameter 30-13 tot en met 30-15 in volgens de sensorspecificaties.
4. Stel parameter 34-1 tot en met 34-4, parameter 36-3 Depth Sensor (Dieptesensor) en parameter 36-9 Well Depth (Putdiepte) in op de
gewenste opties.
6.6.1.2 Een schakelaarsensor gebruiken
Context:
Een schakelaarsensor biedt alleen beveiliging.
Procedure
1. Sluit de sensor aan op C13, C14.
2. Stel parameter 30-12 Depth Sensor Type (Type dieptesensor) in op Switch (Schakelaar).
3. Stel parameter 34-3 tot en met 34-4, parameter 36-3 Depth Sensor (Dieptesensor) en parameter 36-9 Well Depth (Putdiepte) in op de
gewenste opties.
De parameters 34-1 tot en met 34-2 worden niet gebruikt bij gebruik van een schakelaarsensor.
6.6.1.3 Parametergroep 30-** Pump Input Configuration (Configuratie pompingang)
Tabel 40: 30-12 - Depth Sensor Type (Type dieptesensor)
Optie Functie
Bepaalt welk type sensor er aan de dieptesensoringang op de smartcard is gekoppeld.
* None (Geen)
Switch (Schakelaar)
Analog (Analoog)
Tabel 41: 30-13 - Depth Units (Diepte-eenheden)
Optie Functie
Bepaalt welke eenheden de sensor gebruikt om de gemeten diepte te rapporteren.
* meters (meter)
feet (foot)
Tabel 42: 30-14 - Depth at 4 mA (Diepte bij 4 mA)
Bereik Functie
*0 0–1000 Kalibreert de softstarter op het 4 mA-niveau (0%) van de dieptesensoringang.
26 | Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card
Tabel 43: 30-15 - Depth at 20 mA (Diepte bij 20 mA)
Bereik Functie
*0 0–1000 Kalibreert de softstarter op het 20 mA-niveau (100%) van de dieptesensoringang.
Configuratie
6.6.1.4 Parametergroep 34-** Depth Protection (Dieptebeveiliging)
Dieptebeveiliging gebruikt de klemmen B13, B14 of C13, C14 op de smartcard.
Tabel 44: 34-1 - Depth Trip Level (Uitschakelingsniveau diepte)
Bereik Functie
* 5 0–1000 Bepaalt het uitschakelingspunt voor dieptebeveiliging.
Tabel 45: 34-2 - Depth Reset Level (Resetniveau diepte)
Bereik Functie
* 10 0–1000 Bepaalt het niveau waarbij de softstarter een reset toestaat na een uitschakeling (trip) wegens dieptebeveiliging.
Tabel 46: 34-3 - Depth Start Delay (Startvertraging diepte)
Bereik Functie
* 0,5 s 00:00:100–
30:00:000 mm:ss:ms
Tabel 47: 34-4 - Depth Response Delay (Responsvertraging diepte)
Bereik Functie
* 0,5 s 00:00:100–30:00:000
mm:ss:ms
Bepaalt de vertraging voordat er een uitschakeling (trip) wegens dieptebeveiliging kan plaatsvin­den. De vertraging gaat in op het moment dat er een startsignaal wordt ontvangen. De diepte wordt genegeerd totdat de startvertraging is verstreken.
Bepaalt hoeveel tijd er na overschrijding van het uitschakelingsniveau voor dieptebeveiliging moet verstrijken voordat de softstarter wordt uitgeschakeld (trip).
6.6.1.5 Parametergroep 36-** Pump Trip Action (Pompuitschakelingsactie)
Tabel 48: 36-3 - Depth Sensor (Dieptesensor)
Optie Functie
Bepaalt de reactie van de softstarter wanneer die een fout in verband met de dieptesensor detecteert.
* Soft Trip and Log (Zachte uitschakeling en loggen)
Soft Trip and Reset (Zachte uitschakeling en reset)
Trip Starter (Uitschakeling starter)
Trip and Reset (Uitschakeling en reset)
Warn and Log (Waarschuwing en loggen)
Log Only (Alleen loggen)
Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183| 27
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card
Tabel 49: 36-9 - Well Depth (Putdiepte)
Optie Functie
Bepaalt de reactie van de softstarter wanneer de diepte het uitschake­lingsniveau voor de diepte (parameter 34-1 Depth Trip Level (Uitschake- lingsniveau diepte)) overschrijdt of de dieptesensorschakelaar sluit.
* Soft Trip and Log (Zachte uitschakeling en loggen)
Soft Trip and Reset (Zachte uitschakeling en reset)
Trip Starter (Uitschakeling starter)
Trip and Reset (Uitschakeling en reset)
Warn and Log (Waarschuwing en loggen)
Log Only (Alleen loggen)
6.7 Thermische beveiliging
Thermische beveiliging gebruikt de klemmen R1, R2, R3 op de smartcard.
Configuratie
Thermische beveiliging is alleen actief wanneer de softstarter zich in de bedrijfsmodus bevindt.
6.7.1 Parametergroep 35-** Thermal Protection (Thermische beveiliging)
Tabel 50: 35-1 - Temperature Sensor Type (Type temperatuursensor)
Optie Functie
Bepaalt welk type sensor er aan de temperatuursensoringang op de smartcard is gekoppeld.
* None (Geen)
PT100
Tabel 51: 35-2 - Temperature Trip Level (Uitschakelingsniveau temperatuur)
Bereik Functie
* 40 ° 0–240 ° Bepaalt het uitschakelingspunt voor temperatuurbeveiliging. Gebruik parameter 10-2 Temperature Scale (Temper-
atuurschaal) om de temperatuurschaal te configureren.
6.7.2 Parametergroep 36-** Pump Trip Action (Pompuitschakelingsactie)
Tabel 52: 36-10 - RTD/PT100 B
Optie Functie
* Soft Trip and Log (Zachte uitschakeling en loggen)
Soft Trip and Reset (Zachte uitschakeling en reset)
Trip Starter (Uitschakeling starter)
28 | Danfoss A/S © 2018.10
Bepaalt de reactie van de softstarter op de beveiligingsgebeurtenis.
AN279052730268nl-000101 / 175R1183
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card
Optie Functie
Trip and Reset (Uitschakeling en reset)
Warn and Log (Waarschuwing en loggen)
Log Only (Alleen loggen)
Configuratie
Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183| 29
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card
7 Uitschakelingsmeldingen
7.1 Dieptesensor
Oorzaak
De smartcard heeft een fout in verband met de dieptesensor gedetecteerd.
Problemen verhelpen
Controleer de volgende parameters:
- Parameter 30-12 Depth Sensor Type (Type dieptesensor).
- Parameter 36-3 Depth Sensor (Dieptesensor).
7.2 Flow Sensor (Flowsensor)
Oorzaak
De smartcard heeft een fout in verband met de flowsensor gedetecteerd.

Uitschakelingsmeldingen

Problemen verhelpen
Controleer de volgende parameters:
- Parameter 30-5 Flow Sensor Type (Type flowsensor).
- Parameter 36-2 Flow Sensor (Flowsensor).
7.3 Flow Switch (Flowschakelaar)
Oorzaak
De flowsensorschakelaar (smartcardklem C23, C24) is gesloten.
Problemen verhelpen
Controleer de volgende parameters:
- Parameter 30-5 Flow Sensor Type (Type flowsensor).
- Parameter 36-8 Flow Switch (Flowschakelaar).
7.4 Hoge Flow
Oorzaak
De op de smartcard aangesloten flowsensor heeft de hogeflowbeveiliging geactiveerd.
30 | Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card
Problemen verhelpen
Controleer de volgende parameters:
- Parameter 30-5 Flow Sensor Type (Type flowsensor).
- Parameter 30-7 Flow at 4 mA (Flow bij 4 mA).
- Parameter 30-8 Flow at 20 mA (Flow bij 20 mA).
- Parameter 31-1 High Flow Trip Level (Uitschakelingsniveau hoge flow).
- Parameter 31-3 Flow Start Delay (Startvertraging flow).
- Parameter 31-4 Flow Response Delay (Responsvertraging flow).
- Parameter 36-6 High Flow (Hoge flow).
7.5 High Pressure (Hoge druk)
Oorzaak
De op de smartcard aangesloten druksensor heeft de hogedrukbeveiliging geactiveerd.
Problemen verhelpen
Controleer de volgende parameters:
- Parameter 30-1 Pressure Sensor Type (Type druksensor).
- Parameter 30-3 Pressure at 4 mA (Druk bij 4 mA).
- Parameter 30-4 Pressure at 20 mA (Druk bij 20 A).
- Parameter 32-1 High Pressure Trip Level (Uitschakelingsniveau hoge druk).
- Parameter 32-2 High Pressure Start Delay (Startvertraging hoge druk).
- Parameter 32-3 High Pressure Response Delay (Responsvertraging hoge druk).
- Parameter 36-4 High Pressure (Hoge druk).
Uitschakelingsmeldingen
7.6 Low Flow (Lage flow)
Oorzaak
De op de smartcard aangesloten flowsensor heeft de lageflowbeveiliging geactiveerd. Gerelateerde parameters:
Problemen verhelpen
Controleer de volgende parameters:
- Parameter 30-5 Flow Sensor Type (Type flowsensor).
- Parameter 30-7 Flow at 4 mA (Flow bij 4 mA).
- Parameter 30-8 Flow at 20 mA (Flow bij 20 mA).
- Parameter 31-2 Low Flow Trip Level (Uitschakelingsniveau lage flow).
- Parameter 31-3 Flow Start Delay (Startvertraging flow).
- Parameter 31-4 Flow Response Delay (Responsvertraging flow).
- Parameter 36-7 Low Flow (Lage flow).
Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183| 31
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card
7.7 Low Pressure (Lage druk)
Oorzaak
De op de smartcard aangesloten druksensor heeft de lagedrukbeveiliging geactiveerd.
Problemen verhelpen
Controleer de volgende parameters:
- Parameter 30-1 Pressure Sensor Type (Type druksensor).
- Parameter 30-3 Pressure at 4 mA (Druk bij 4 mA).
- Parameter 30-4 Pressure at 20 mA (Druk bij 20 A).
- Parameter 32-4 Low Pressure Trip Level (Uitschakelingsniveau lage druk).
- Parameter 32-5 Low Pressure Start Delay (Startvertraging lage druk).
- Parameter 32-6 Low Pressure Response Delay (Responsvertraging lage druk).
- Parameter 36-5 Low Pressure (Lage druk).
7.8 Low Water (Laag water)
Oorzaak
Uitschakelingsmeldingen
De op de smartcard aangesloten dieptesensor heeft de dieptebeveiliging geactiveerd.
Problemen verhelpen
Controleer de volgende parameters:
- Parameter 30-12 Depth Sensor Type (Type dieptesensor).
- Parameter 30-14 Depth at 4 mA (Diepte bij 4 mA).
- Parameter 30-15 Depth at 20 mA (Diepte bij 20 mA).
- Parameter 34-1 Depth Trip Level (Uitschakelingsniveau diepte).
- Parameter 34-2 Depth Reset Level (Resetniveau diepte).
- Parameter 34-3 Depth Start Delay (Startvertraging diepte).
- Parameter 36-9 Well Depth (Putdiepte).
7.9 Pressure Sensor (Druksensor)
Oorzaak
De smartcard heeft een fout in verband met de druksensor gedetecteerd.
Problemen verhelpen
Controleer de volgende parameters:
- Parameter 30-1 Pressure Sensor Type (Type druksensor).
- Parameter 36-1 Pressure Sensor (Druksensor).
32 | Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card
Uitschakelingsmeldingen
7.10 RTD Circuit (RTD-circuit)
Oorzaak
De smartcard heeft een fout in verband met de RTD-sensor gedetecteerd of de RTD heeft de temperatuurbeveiliging geactiveerd.
Problemen verhelpen
Controleer de volgende parameters:
- Parameter 35-2 Temperature Trip Level (Uitschakelingsniveau temperatuur).
- Parameter 36-10 RTD/PT100 B.
Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183| 33
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card

Specificaties

8 Specificaties
8.1 Aansluitingen
Externe apparatuur Loskoppelbare connectoren (meegeleverd) Maximale kabelgrootte
8.2 Certificering
RCM IEC 60947-4-2 CE EN 60947-4-2 RoHS Voldoet aan EU-richtlijn 2011/65/EU
2,5 mm² (14 AWG)
34 | Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card

Trefwoordenregister

Trefwoordenregister
A
Afdekking uitbreidingspoort 8
B
Bedrading
C
Certificering
CE RCM RoHS 34
Compatibiliteit
34 34
G
Gereedschap
Platkopschroevendraaier 8
I
Ingangen, positie van 9
T
Thermische beveiliging 28
8
8
K
Kabelgrootte Kenmerken
34
L
Lage druk 32 Lage flow
31
P
Programmeerbare ingang 30
R
Realtimegrafiek
6, 11
S
Sensoren
Actief Analoog 4-20 mA Passief 8 Pulssensor Schakelaarsensor 13, 18, 26
8, 13, 17, 26
13
6
8
Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183| 35
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card
36 | Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183
Installatiehandleiding | Pumping Smart Card
Danfoss A/S © 2018.10
AN279052730268nl-000101 / 175R1183| 37
Danfoss can accept no responsibility for possible errors in catalogues, brochures and other printed material. Danfoss reserves the right to alter its products without notice. This also applies to products already on order provided that such alterations can be made without subsequential changes being necessary in specifications already agreed. All trademarks in this material are property of the respective companies. Danfoss and the Danfoss logotype are trademarks of Danfoss A/S. All rights reserved.
Danfoss A/S Ulsnaes 1 DK-6300 Graasten vlt-drives.danfoss.com
Danfoss A/S © 2018.10 MG15U110
*MG15U110
AN279052730268nl-000101/ 175R1183
*
Loading...