LET OP! U kunt de Engelse en Franse producthandleidingen met de bijbehorende veiligheids- en waarschuwingsinformatie
downloaden van https://www.danfoss.com/en/service-and-support/.
REMARQUE Vous pouvez télécharger les versions anglaise et française des manuels produit contenant l'ensemble des informations de sécurité, avertissements et mises en garde applicables sur le site https://www.danfoss.com/en/service-and-support/.
089
VACON® NXS/NXP luchtgekoeld
Bedieningshandleiding
Inleiding
1 Inleiding
1.1 Doel van deze bedieningshandleiding
Deze bedieningshandleiding biedt informatie voor veilige installatie en inbedrijfstelling van de frequentieregelaar. Het document is
bedoeld voor gebruik door gekwalificeerd personeel. Lees de instructies en volg deze op om de frequentieregelaar op veilige en
professionele wijze te gebruiken. Let met name op de veiligheidsinstructies en algemene waarschuwingen. Bewaar deze bedieningshandleiding altijd in de buurt van de frequentieregelaar.
1.2 Aanvullende informatiebronnen
Er zijn andere hulpmiddelen beschikbaar om inzicht te krijgen in geavanceerde functies van de frequentieregelaar en de bijbehorende programmering.
•
De VACON® NX handleidingen gaan dieper in op het gebruik van parameters en bevatten veel toepassingsvoorbeelden.
•
De VACON® NX IO Boards User Manual bevat meer informatie over de I/O-kaarten en de installatie ervan.
•
Instructies voor gebruik met optiekaarten en andere optionele apparatuur.
Aanvullende documentatie en handleidingen zijn beschikbaar bij Danfoss.
1.3 Verwijdering
Voer apparatuur die elektrische componenten bevat, niet af als huishoudelijk afval. Dergelijke apparatuur moet gescheiden worden
ingezameld volgens de geldende lokale voorschriften.
1.4 Typegoedkeuringen en certificeringen
Onderstaande lijst geeft een overzicht van mogelijke typegoedkeuringen en certificeringen voor Danfoss frequentieregelaars:
L E T O P
De specifieke goedkeuringen en certificeringen voor de frequentieregelaar zijn te vinden op het typeplaatje van de frequentieregelaar. Neem voor meer informatie contact op met de Danfoss-vestiging of -partner in uw regio.
1.5 Beknopte opstartgids
Voer minimaal de onderstaande procedures uit tijdens de installatie en inbedrijfstelling.
Neem bij problemen contact op met de distributeur in uw regio.
Vacon Ltd kan niet verantwoordelijk worden gehouden als de frequentieregelaar niet volgens de instructies wordt gebruikt.
Procedure
1.
Controleer of de levering overeenkomt met de bestelling; zie 4.1 De levering controleren.
2.
Lees de veiligheidsinstructies in 2.1 Gevaren en waarschuwingen en 2.2 Waarschuwingen en aandachtspunten zorgvuldig
door voordat u met de inbedrijfstelling begint.
3.
Controleer de minimale vrije ruimte rondom de frequentieregelaar (5.2.2 Koeling voor FR4 tot FR9 en 5.2.3 Koeling voor
standalone frequentieregelaars (FR10 tot FR11)) voordat u met de mechanische installatie begint en controleer ook de om-
gevingscondities in 12.8 Technische gegevens VACON® NXP.
4.
Controleer de dimensionering van de motorkabel, netkabel, netzekeringen en controleer de kabelaansluitingen. Lees 6.1
Kabelaansluitingen, 6.2 EMC-correcte installatie en 6.3 Aarding.
5.
Volg de installatie-instructies op; zie 6.5 De kabels installeren.
6.
Raadpleeg 7.3.2 Stuurklemmen op OPTA1 voor informatie over de besturingsaansluitingen.
7.
Als de opstartwizard actief is, moet u de taal van het bedieningspaneel en de toepassing selecteren. Druk op de [enter]knop om de selecties te bevestigen. Volg de instructies a en b als de opstartwizard niet actief is.
a.
Selecteer de taal van het bedieningspaneel via menu M6, pagina 6.1. Zie 8.7.3 De taal wijzigen voor de instructies.
b.
Selecteer de toepassing via menu M6, pagina 6.2. Zie 8.7.4 De toepassing wijzigen voor de instructies.
8.
Alle parameters hebben standaard fabrieksinstellingen. Om een correcte werking van de frequentieregelaar te garanderen,
moet u ervoor zorgen dat de waarden van de parameters in deze groep, G2.1, overeenkomen met de waarden op het typeplaatje. Zie de VACON® NX All in One Applicatiehandleiding voor meer informatie over de parameters in de lijst.
Inleiding
•
Nominale spanning van de motor
•
Nominale frequentie van de motor
•
Nominaal toerental van de motor
•
Nominale stroom van de motor
•
Motor cos phi
9.
Volg de installatie-instructies op; zie 9.2 De frequentieregelaar in bedrijf stellen.
De VACON® NXS/NXP frequentieregelaar is gereed voor gebruik.
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOK DOOR VOEDINGSCOMPONENTEN
De voedingscomponenten staan onder spanning wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op het net. Contact met deze
spanning kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Raak geen voedingscomponenten aan wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op het net. Verzeker u ervan dat de
-
afdekkingen van de frequentieregelaar zijn gesloten voordat u de frequentieregelaar op het net aansluit.
G E V A A R
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOK DOOR KLEMMEN
De motorklemmen U, V, W, de remweerstandsklemmen of de DC-klemmen staan onder spanning wanneer de frequentieregelaar
is aangesloten op het net, ook wanneer de motor niet werkt. Contact met deze spanning kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Raak de motorklemmen U, V, W, de remweerstandsklemmen of de DC-klemmen niet aan wanneer de frequentieregelaar is
-
aangesloten op het net. Verzeker u ervan dat de afdekkingen van de frequentieregelaar zijn gesloten voordat u de frequentieregelaar op het net aansluit.
G E V A A R
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOK DOOR DC-TUSSENKRING OF EXTERNE BRON
Nadat de voeding naar de frequentieregelaar is onderbroken en de motor is gestopt, kunnen de klemaansluitingen en de componenten van de frequentieregelaar nog 5 minuten onder spanning blijven staan. Ook kan de belastingzijde van de frequentieregelaar spanning genereren. Contact met deze spanning kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Voordat u elektrische werkzaamheden aan de frequentieregelaar gaat uitvoeren:
-
Onderbreek de voeding naar de frequentieregelaar en verzeker u ervan dat de motor is gestopt.
Vergrendel de voedingsbron van de frequentieregelaar en voorzie die van een label (Lockout/Tagout).
Verzeker u ervan dat er geen externe bronnen zijn die onbedoeld spanning kunnen genereren tijdens de werkzaamheden.
Wacht 5 minuten voordat u de kastdeur of de afdekking van de frequentieregelaar opent.
Gebruik een meetinstrument om vast te stellen dat er geen spanning is.
W A A R S C H U W I N G
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOK DOOR STUURKLEMMEN
Op de stuurklemmen kan gevaarlijke spanning staan, ook als de frequentieregelaar is losgekoppeld van het net. Contact met
deze spanning kan letsel veroorzaken.
Verzeker u ervan dat er geen spanning op de stuurklemmen staat voordat u de stuurklemmen aanraakt.
-
W A A R S C H U W I N G
ONBEDOELDE MOTORSTART
Als er een startsignaal actief is, start de motor meteen bij het inschakelen van de voeding, na een spanningsonderbreking of na
het resetten van een fout, tenzij pulsbesturing is ingesteld als start-/stoplogica. Bij een wijziging van parameters, toepassingen of
software kunnen ook de I/O-functies (waaronder de startingangen) veranderen. Als u de autoresetfunctie activeert, start de motor automatisch na het automatisch resetten van een fout. Zie de applicatiehandleiding. Als u niet controleert of de motor, het
systeem en alle aangesloten apparatuur klaar zijn voor de start, kan dat leiden tot lichamelijk letsel of schade aan apparatuur.
Koppel de motor los van de frequentieregelaar als onbedoeld starten gevaar kan opleveren. Verzeker u ervan dat de appara-
De lekstromen zijn hoger dan 3,5 mA. Als de frequentieregelaar niet correct wordt geaard, kan dat leiden tot ernstig of dodelijk
letsel.
Zorg voor een correcte aarding van de apparatuur door een erkende elektrisch installateur.
-
W A A R S C H U W I N G
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOK DOOR PE-GELEIDER
De frequentieregelaar kan een DC-stroom veroorzaken in de PE-geleider. Als u geen reststroomapparaat (RCD) van type B of een
reststroommonitor (RCM) gebruikt, kan dat ertoe leiden dat de RCD niet de beoogde bescherming biedt, wat kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Gebruik aan de netzijde van de frequentieregelaar een RCD van type B of een RCM.
-
2.2 Waarschuwingen en aandachtspunten
V O O R Z I C H T I G
SCHADE AAN DE FREQUENTIEREGELAAR DOOR ONJUISTE METINGEN
Het uitvoeren van metingen aan de frequentieregelaar terwijl die op het net is aangesloten, kan schade aan de frequentieregelaar veroorzaken.
Voer geen metingen uit wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op het net.
-
V O O R Z I C H T I G
SCHADE AAN DE FREQUENTIEREGELAAR DOOR ONJUISTE RESERVEONDERDELEN
Het gebruik van andere reserveonderdelen dan die van de fabrikant kan schade aan de frequentieregelaar veroorzaken.
Gebruik geen reserveonderdelen die niet van de fabrikant afkomstig zijn.
-
V O O R Z I C H T I G
SCHADE AAN DE FREQUENTIEREGELAAR DOOR ONVOLDOENDE AARDING
Als u geen aardleiding gebruikt, kan dat schade aan de frequentieregelaar veroorzaken.
Verzeker u ervan dat de frequentieregelaar is voorzien van een aardleiding die is aangesloten op de aardingsklem die met
-
het PE-symbool is gemarkeerd.
V O O R Z I C H T I G
GEVAAR VOOR SNIJWONDEN DOOR SCHERPE RANDEN
De scherpe randen van de frequentieregelaar kunnen snijwonden veroorzaken.
Draag veiligheidshandschoenen wanneer u montage-, bekabelings- of onderhoudswerkzaamheden uitvoert.
-
V O O R Z I C H T I G
GEVAAR VOOR BRANDWONDEN WEGENS HETE OPPERVLAKKEN
Het aanraken van oppervlakken die met de sticker 'heet oppervlak' zijn gemarkeerd, kan leiden tot letsel.
Raak geen oppervlakken aan die met de sticker 'heet oppervlak' zijn gemarkeerd.
SCHADE AAN DE FREQUENTIEREGELAAR DOOR STATISCHE SPANNING
Sommige elektronische componenten in de frequentieregelaar zijn gevoelig voor elektrostatische ontlading (ESO). Statische
elektriciteit kan schade aan de componenten veroorzaken.
Vergeet niet om altijd ESO-bescherming te gebruiken wanneer u met elektronische componenten van de frequentieregelaar
-
werkt. Raak de componenten op de printkaarten niet aan zonder adequate ESO-bescherming.
L E T O P
SCHADE AAN DE FREQUENTIEREGELAAR DOOR VERPLAATSING
Verplaatsing na installatie kan schade aan de frequentieregelaar veroorzaken.
Verplaats de frequentieregelaar niet tijdens bedrijf. Gebruik een vaste installatie om beschadiging van de frequentieregelaar
-
te voorkomen.
L E T O P
SCHADE AAN DE FREQUENTIEREGELAAR DOOR ONJUIST EMC-NIVEAU
De EMC-niveauvereisten voor de frequentieregelaar hangen af van de installatieomgeving. Een incorrect EMC-niveau kan schade
aan de frequentieregelaar veroorzaken.
Verzeker u ervan dat het EMC-niveau van de frequentieregelaar correct is voor het net voordat u de frequentieregelaar op
-
het net aansluit.
L E T O P
RADIOSTORING
In een woonomgeving kan dit product radiostoring veroorzaken.
Tref aanvullende corrigerende maatregelen.
-
L E T O P
NETSCHAKELAAR
Als de frequentieregelaar wordt gebruikt als onderdeel van een machine, moet de machinefabrikant zorgen voor een netschakelaar (zie EN 60204-1).
L E T O P
STORING IN FOUTSTROOMBEVEILIGINGEN
Omdat er in de frequentieregelaar hoge capacitieve stromen aanwezig zijn, kan het gebeuren dat foutstroombeveiligingen niet
goed werken.
L E T O P
SPANNINGSWEERSTANDSTESTS
Het uitvoeren van spanningsweerstandstests kan schade aan de frequentieregelaar veroorzaken.
Voer geen spanningsweerstandstests uit op de frequentieregelaar. De fabrikant heeft deze tests al uitgevoerd.
In de hele handleiding informatie toegevoegd over FR10 en FR11 Standalone frequentieregelaars.
Kleine aanpassingen in de hele handleiding.
VACON® NXS/NXP luchtgekoeld
Bedieningshandleiding
Productoverzicht
3 Productoverzicht
3.1 Beoogd gebruik
De frequentieregelaar is een elektronische motorregelaar die is bedoeld voor:
•
Het regelen van het motortoerental op basis van terugkoppeling vanuit het systeem of externe commando's vanuit externe
regelaars. Een elektrisch aandrijfsysteem bestaat uit de frequentieregelaar, de motor en alle door de motor aangedreven apparatuur.
•
Bewaking van de systeem- en motorstatus.
De frequentieregelaar kan ook worden gebruikt om de motor te beschermen tegen overbelasting.
De VACON® NXP frequentieregelaar kan worden gebruikt als programmable logic controller (PLC) in veel toepassingen, dankzij de
uitgebreide I/O- en veldbusopties en de eenvoudige programmering. Aangepaste applicatieontwikkeling is mogelijk via de VACON® programmeersoftware en standaard PLC-programmeertalen die zijn gedefinieerd in IEC 61131/3.
Afhankelijk van de configuratie kan de frequentieregelaar worden gebruikt in zelfstandige toepassingen of deel uitmaken van een
omvangrijkere toepassing of installatie.
De frequentieregelaar mag worden gebruikt in woon-, industriële en commerciële omgevingen in overeenstemming met lokale
wetten en normen.
L E T O P
In een woonomgeving kan dit product radiostoring veroorzaken. In dat geval kan het nodig zijn om aanvullende corrigerende
maatregelen te treffen.
Te voorzien onjuist gebruik
Gebruik de frequentieregelaar niet in toepassingen die niet voldoen aan de gespecificeerde bedrijfsomstandigheden en -omgevingen. Zorg dat wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn gespecificeerd in
12.8 Technische gegevens VACON® NXP.
3.2 Handleidingversie
Deze handleiding wordt regelmatig herzien en bijgewerkt. Alle suggesties voor verbetering zijn welkom.
De originele taal van deze handleiding is Engels.
Tabel 1: Handleiding- en softwareversie
3.3 Verpakkingslabel
Het verpakkingslabel geeft gedetailleerde informatie over de levering.
P = standaard en ingangsschakelaar UL (Standalone)
K = DC-tussenkringconnectoren en ingangsschakelaar UL (Standalone)
De montage bepaalt de tweede letter: (xXx):
S = luchtgekoelde frequentieregelaar
De kaarten bepalen de derde letter (xxX):
S = standaardkaarten (FR4 tot FR8)
V = gecoate kaarten (FR4 tot FR8)
F = standaardkaarten (FR9 tot FR11)
G = gecoate kaarten (FR9 tot FR11)
A = optisch, geïntegreerde regeling (FR10 tot FR11 standalone frequentieregelaars)
B = optisch, geïntegreerde regeling, gecoate kaarten (FR10 tot FR11 standalone frequentieregelaars)
N = afzonderlijke IP
54 (UL type 12) schakelkast, standaardkaarten, optische verbinding (FR9 IP 00, ≥ FR10)
O = afzonderlijke IP 54 (UL type 12) schakelkast, gecoate kaarten, optische verbinding (FR9 IP 00, ≥ FR10)
X = afzonderlijke IP 00 schakelkast, standaardkaarten (FR9 IP 00)
Y = afzonderlijke IP 00 schakelkast, gecoate kaarten (FR9 IP 00)
A1A2C30000
De optiekaarten, 2 tekens voor elke sleuf. 00 = de sleuf wordt niet gebruikt
De afkortingen voor de optiekaarten:
A = basis-I/O-kaart
B = uitbreidings-I/O-kaart
C = veldbuskaart
D = speciale kaart
E = veldbuskaart
Voorbeeld: C3 = PROFIBUS DP
+DNOT
De optionele codes. Zie de volledige lijst met optiecodes in de VACON® NXP Selectiegids
Nominale netspanning
Nominale stroom
Behuizingsgrootte
2 (208–240 V)
0003
FR4
0004
0007
VACON® NXS/NXP luchtgekoeld
Bedieningshandleiding
Productoverzicht
1
er is een optionele remweerstand leverbaar voor externe installatie voor 208–240 V (FR7–FR11), 380–500 V (FR7–FR11) en 525–690 V (alle behui-
zingsgroottes).
3.5 Behuizingsgroottes
Voorbeeld
De codes voor nominale stroom en nominale netspanning maken deel uit van de typecode (zie 3.4 Beschrijving van typecode) op
het verpakkingslabel (zie 3.3 Verpakkingslabel). Gebruik die waarden om in de tabel de behuizingsgrootte van de frequentieregelaar te vinden.
In het voorbeeld 'NXP00035-A2H1SSS-A1A2C30000+DNOT' is 0003 de code voor de nominale stroom en 5 de code voor de nominale netspanning.
C1CDe beste EMC-bescherming. Deze frequentieregelaars hebben een nominale
spanning van minder dan 1000 V. Ze worden gebruikt in de 1e omgeving.
L E T O P
Als de beschermingsklasse van de frequentieregelaar IP 21 (UL type 1) is, valt
enkel de emissie via geleiding in categorie C1.
380-500 V, FR4 tot
FR6, IP 54 (UL type
12)
C2HOmvat frequentieregelaars in vaste installaties. Deze frequentieregelaars hebben
een nominale spanning van minder dan 1000 V. Frequentieregelaars in categorie
C2 kunnen worden gebruikt in de 1e en 2e omgeving.
380-500 V, FR4 tot
FR9 en 208–240 V,
FR4 tot FR9
C3LOmvat frequentieregelaars met een nominale spanning van minder dan 1000 V.
Deze frequentieregelaars worden alleen gebruikt in 2e omgeving.
IP 21 (UL type 1)
en IP 54 (UL type
12) in 380-500 V
FR10 en groter,
525-690 V FR6 en
groter
C4TDeze frequentieregelaars voldoen aan de norm IEC-EN 61800-3 + A1 als ze worden gebruikt in IT-systemen. In IT-systemen is het net geïsoleerd van aarde of
door middel van een hoge impedantie verbonden met aarde, om de lekstroom te
beperken.
L E T O P
Als de frequentieregelaars met andere voedingen worden gebruikt, voldoen ze
niet aan de EMC-vereisten.
Zie de instructies in 6.6 Installatie in een IT-systeem als u de EMC-klasse van de
VACON® NX luchtgekoelde frequentieregelaars van C2 of C3 wilt wijzigen naar C4.
Alle producten
Geen EMCemissiebescherming
N
De frequentieregelaars in deze categorie voorzien niet in EMC-emissiebescherming. Deze frequentieregelaars worden in een behuizing geïnstalleerd.
In IP 00
VACON® NXS/NXP luchtgekoeld
Bedieningshandleiding
Productoverzicht
3.7 Beschikbare EMC-klassen
De productnorm (EMC-immuniteit) IEC-EN 61800-3 + A1 heeft 5 categorieën. De VACON® frequentieregelaars zijn ingedeeld in 5
EMC-klassen die equivalent zijn aan de klassen in de norm. Alle VACON® NX frequentieregelaars voldoen aan de norm IEC-EN
61800-3 + A1.
De typecode geeft informatie over de specifieke categorie waaraan de frequentieregelaar voldoet (zie 3.4 Beschrijving van type-
code).
De categorie wijzigt wanneer de kenmerken van de frequentieregelaar wijzigen:
•
het niveau van elektromagnetische verstoringen
•
de vereisten van een voedingsnet
•
de installatieomgeving (zie de norm IEC-EN 61800-3 + A1)
Er is meestal een extern EMC-filter nodig om te voldoen aan de EMC-emissievereisten.
L E T O P
RADIOSTORING
In een woonomgeving kan dit product radiostoring veroorzaken.
Tref aanvullende corrigerende maatregelen.
e30bf978.10
K
ABC
L
D
E
J
F
IHG
reset
ready
run
fault
selectenter
VACON® NXS/NXP luchtgekoeld
Bedieningshandleiding
3.8 Bedieningspaneel
Productoverzicht
3.8.1 Inleiding tot het bedieningspaneel
Het bedieningspaneel vormt de interface tussen de frequentieregelaar en de gebruiker. Gebruik het bedieningspaneel om het motortoerental te regelen en de status van de frequentieregelaar te bewaken. Gebruik het ook om de parameters van de frequentieregelaar in te stellen.
Het bedieningspaneel kan van de frequentieregelaar worden verwijderd. Het bedieningspaneel is gescheiden van de potentiaal van
de ingangslijn.
3.8.2 Bedieningspaneel
Het bedieningspaneel van de VACON® heeft 9 knoppen waarmee u de frequentieregelaar (en motor) kunt bedienen, parameters
kunt instellen en waarden kunt bewaken.
Het [ready]-indicatielampje brandt wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op de netvoeding en
er geen actieve fouten zijn. Bovendien wordt voor
de frequentieregelaar de statusindicatie GEREED
weergegeven.
B
Het [run]-indicatielampje brandt wanneer de frequentieregelaar in bedrijf is. De indicatielampje
knippert wanneer de Stop-knop wordt ingedrukt en
de frequentieregelaar uitloopt.
C
Het [fault]-indicatielampje knippert wanneer de frequentieregelaar is gestopt wegens gevaarlijke condities (Uitschakeling wegens een fout). Zie 8.5.1 Naar
het menu Actieve Fouten navigeren.
D
Start-knop. Wanneer het bedieningspaneel de actieve bedieningsmodus is, start u de motor met
deze knop. Zie 8.4.3 De bedieningsmodus wijzigen.
E
Stop-knop. Met deze knop stopt u de motor (tenzij
de stop is uitgeschakeld via parameter R3.4/R3.6).
Zie 8.4.2 Paneelsturingsparameters M3.
F
Menuknop Rechts. Hiermee kunt u verdergaan in
het menu, de cursor naar rechts verplaatsen (in het
parametermenu) en naar de bewerkingsmodus
gaan.
G
[enter]-knop. Hiermee kunt u een selectie accepteren of de foutenhistorie resetten (2–3 s ingedrukt
houden).
H
Navigatieknop Omlaag. Hiermee kunt u door het
hoofdmenu en de pagina's van diverse submenu's
schuiven of een waarde verlagen.
I
[select]-knop. Hiermee kunt u tussen de 2 laatste
weergaven schakelen, bijvoorbeeld om te zien hoe
nieuwe waarden leiden tot wijzigingen in andere
waarden.
J
Menuknop Links. Hiermee kunt u teruggaan in het
menu of de cursor naar links verplaatsen (in het parametermenu).
K
[reset]-knop. Hiermee kunt u een fout resetten.
L
Navigatieknop Omhoog. Hiermee kunt u door het
hoofdmenu en de pagina's van diverse submenu's
schuiven of een waarde verhogen.
Het [ready]-indicatielampje brandt wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op de netvoeding en
er geen actieve fouten zijn. Bovendien wordt voor
de frequentieregelaar de statusindicatie GEREED
weergegeven.
B
Het [run]-indicatielampje brandt wanneer de frequentieregelaar in bedrijf is. De indicatielampje
knippert wanneer de Stop-knop wordt ingedrukt en
de frequentieregelaar uitloopt.
C
Het [fault]-indicatielampje knippert wanneer de frequentieregelaar is gestopt wegens gevaarlijke condities (Uitschakeling wegens een fout). Zie 8.5.1 Naar
het menu Actieve Fouten navigeren.
D
[START]-knop. Wanneer het bedieningspaneel de
actieve bedieningsmodus is, start u de motor met
deze knop. Zie 8.4.3 De bedieningsmodus wijzigen.
E
[STOP]-knop. Met deze knop stopt u de motor (tenzij
de stop is uitgeschakeld via parameter R3.4/R3.6).
Zie 8.4.2 Paneelsturingsparameters M3.
F
Menuknop Rechts. Hiermee kunt u verdergaan in
het menu, de cursor naar rechts verplaatsen (in het
parametermenu) en naar de bewerkingsmodus
gaan.
G
[enter]-knop. Hiermee kunt u een selectie accepteren of de foutenhistorie resetten (2–3 s ingedrukt
houden).
H
Navigatieknop Omlaag. Hiermee kunt u door het
hoofdmenu en de pagina's van diverse submenu's
schuiven of een waarde verlagen.
I
[select]-knop. Hiermee kunt u tussen de 2 laatste
weergaven schakelen, bijvoorbeeld om te zien hoe
nieuwe waarden leiden tot wijzigingen in andere
waarden.
J
Menuknop Links. Hiermee kunt u teruggaan in het
menu of de cursor naar links verplaatsen (in het parametermenu).
K
[reset]-knop. Hiermee kunt u een fout resetten.
L
Navigatieknop Omhoog. Hiermee kunt u door het
hoofdmenu en de pagina's van diverse submenu's
schuiven of een waarde verhogen.
A
K
L
M
BCDE
H
I
J
FG
e30bf979.10
READY
FAULT
STOP
RUN
Bus/CommKeypadI/O term
ALARM
VACON® NXS/NXP luchtgekoeld
Bedieningshandleiding
Productoverzicht
3.8.3 Display
Onderstaande afbeelding bevat een overzicht van de delen van het display.
De motor bevindt zich in de RUN-toestand. De indicatie gaat knipperen wanneer er een stopcommando wordt gegeven en blijft knipperen terwijl het
toerental blijft afnemen.
B
De motor draait in voorwaartse richting.
C
De motor draait in achterwaartse richting.
D
De frequentieregelaar werkt niet.
E
De netspanning is ingeschakeld.
F
Er is een alarm gegenereerd.
G
Er is een fout opgetreden en de frequentieregelaar
is gestopt.
H
De I/O-klemmen zijn de actieve bedieningsmodus.
I
Het bedieningspaneel is de actieve bedieningsmodus.
J
De veldbus is de actieve bedieningsmodus.
K
De locatie-indicatie. De regel toont het symbool en
nummer van het menu, de parameter enzovoort. Bijvoorbeeld: M2 = Menu 2 (Parameters) of P2.1.3 = Acceleratietijd.
L
De beschrijvingsregel. De regel toont de beschrijving van het menu, de waarde of de fout.
M
De waarderegel. De regel toont de numerieke en
tekstwaarden van referenties, parameters enzovoort. De regel toont ook het aantal submenu's dat
in elk menu beschikbaar is.
VACON® NXS/NXP luchtgekoeld
Bedieningshandleiding
De statusindicatoren (A-G) van de frequentieregelaar geven informatie over de status van de motor en de frequentieregelaar.
De bedieningsmodusindicatoren (H, I, J) geven de geselecteerde bedieningsmodus aan. De bedieningsmodus geeft aan van waar-
uit de START/STOP-commando's worden gegeven en referentiewaarden worden gewijzigd. U kunt die modus instellen via het
menu Paneelsturing (M3) (zie 8.4.3 De bedieningsmodus wijzigen).
De drie tekstregels (K, L, M) geven informatie over de huidige locatie in de menustructuur en de werking van de frequentieregelaar.
Productoverzicht
3.8.4 Basismenustructuur
De gegevens van de frequentieregelaar zijn ondergebracht in menu's en submenu's. Onderstaande afbeelding toont de basismenustructuur van de frequentieregelaar.
Deze menustructuur dient slechts als voorbeeld. De inhoud en opties kunnen variëren, afhankelijk van de gebruikte toepassing.
Rubber doorvoertules (maat varieert per klasse),
3 stuks
4
Kabelinvoerplaat
5
Schroeven, M4x10, 5 stuks
6
Schroeven, M4x16, 3 stuks
7
Aardingsbeugels voor aardleiding (FR6/FI6), 2 stuks
8
Aardingsschroeven M5x16 (FR6/FI6), 4 stuks
VACON® NXS/NXP luchtgekoeld
Bedieningshandleiding
De levering in ontvangst nemen
4 De levering in ontvangst nemen
4.1 De levering controleren
Voordat een VACON® frequentieregelaar naar de klant wordt verzonden, voert de fabrikant er diverse tests op uit.
Procedure
1.
Inspecteer de frequentieregelaar na het verwijderen van de verpakking op transportschade.
-
Neem contact op met de ladingverzekeraar of de vervoerder als de frequentieregelaar tijdens het vervoer is beschadigd.
2.
Controleer de juistheid van de levering door de gegevens van uw bestelling te vergelijken met die op het verpakkingslabel;
zie 3.3 Verpakkingslabel.
-
Neem onmiddellijk contact op met de leverancier als de levering niet overeenkomt met de bestelling.
3.
Controleer de juistheid en volledigheid van de levering door de typecode van het product te vergelijken met de bestelde
typecode; zie 3.4 Beschrijving van typecode.
4.
Controleer of de accessoiretas alle in de afbeelding getoonde items bevat. Deze accessoires maken deel uit van de elektrische installatie. De exacte inhoud van de accessoiretas hangt af van de behuizingsgrootte en de beschermingsklasse.
-
- FR4/FI4–FR4–FR6: 4.1.1 Accessoires voor FR4/FI4–FR6/FI6
-
- FR7/FI7–FR8/FI8: 4.1.2 Accessoires voor FR7/FI7–FR8/FI8
-
- FR10–FR11 Standalone: 4.1.3 Accessoires voor FR10–FR11 Standalone
4.1.1 Accessoires voor FR4/FI4–FR6/FI6
Afbeelding 6: Inhoud van de accessoiretas voor FR4–FR6/FI4–FI6
Rubber doorvoertules GD21 (FR7/FI7 IP 54/
UL type 12), 3 stuks
/ (FR8/FI8), 6 stuks
4
Rubber doorvoertules GDM36 (FR7/FI7), 3 stuks
e30bh766.10
VACON® NXS/NXP luchtgekoeld
Bedieningshandleiding
4.1.2 Accessoires voor FR7/FI7–FR8/FI8
Afbeelding 7: Inhoud van de accessoiretas voor FR7–FR8/FI7–FI8
4.1.3 Accessoires voor FR10–FR11 Standalone
De sleutel van de kastdeur is bevestigd aan de hijsrail bovenaan de frequentieregelaar.
De levering in ontvangst nemen
Afbeelding 8: Locatie van kastdeursleutel bij levering
4.2 Het product opslaan
Volg onderstaande instructies als het product voorafgaand aan de installatie moet worden opgeslagen.
Procedure
1.
Als de frequentieregelaar moet worden opgeslagen voordat hij in gebruik wordt genomen, moet u ervoor zorgen dat de
omgevingscondities aan de volgende voorwaarden voldoen:
•
Opslagtemperatuur: -40…+70° C (-40...+158° F)
•
Relatieve vochtigheid: 0–95%, niet-condenserend
2.
Als de frequentieregelaar langere tijd moet worden opgeslagen, moet u de frequentieregelaar eenmaal per jaar van spanning voorzien. Houd de spanning minstens 2 uur ingeschakeld.
3.
Laad de elektrolytische DC-condensatoren voorzichtig op als de opslagtijd langer dan 12 maanden is. Volg de instructies in
10.2 De condensatoren reformeren om de condensatoren te reformeren.
De exacte hijsinstructies hangen af van het gewicht van de frequentieregelaar. Het gebruik van een hijstoestel kan nodig zijn om de
frequentieregelaar uit te verpakking te hijsen.
Procedure
1.
Controleer het gewicht van de frequentieregelaar; zie 12.1 Gewicht van de frequentieregelaar.
2.
Gebruik een giekkraan om frequentieregelaars van FR7/FI7 en groter uit de verpakking te hijsen.
Controleer de frequentieregelaar na het hijsen op tekenen van beschadiging.
De levering in ontvangst nemen
4.4 Het label 'Product Modified' (Product gewijzigd) gebruiken
In de accessoiretas bevindt zich ook een label 'Product modified' (Product gewijzigd). Het label is bedoeld om onderhoudspersoneel te informeren over wijzigingen die zijn aangebracht in de frequentieregelaar.
Afbeelding 9: Het label 'Product Modified' (Product gewijzigd)
Procedure
1.
Breng het label aan op de zijkant van de frequentieregelaar, zodat het altijd eenvoudig te vinden is.
2.
Noteer op het label alle wijzigingen die in de frequentieregelaar worden aangebracht.
In omgevingen met vloeistofnevel, deeltjes of corrosieve gassen moet‧u ervoor zorgen dat de beschermingsklasse van de apparatuur overeenkomt met de installatieomgeving. Als niet aan de omgevingsvereisten wordt voldaan, kan dat de levensduur van de
frequentieregelaar bekorten. Zorg dat er wordt voldaan aan de vereisten ten aanzien van luchtvochtigheid, temperatuur en hoogte.
Trillingen en schokken
De frequentieregelaar voldoet aan de vereisten die gelden wanneer de eenheid is gemonteerd aan de wand of op de vloer van een
productiehal of in panelen die met bouten aan de wand of de vloer zijn bevestigd.
De frequentieregelaar is geschikt voor installatie in maritieme omgevingen.
Zie 12.8 Technische gegevens VACON® NXP voor gedetailleerde omgevingsspecificaties.
Installatievereisten:
•
Zorg voor voldoende vrije ruimte rondom de frequentieregelaar in verband met koeling; zie 5.2.2 Koeling voor FR4 tot FR9 of
5.2.3 Koeling voor standalone frequentieregelaars (FR10 tot FR11).
•
Er is ook vrije ruimte nodig voor onderhoud.
•
Verzeker u ervan dat het montageoppervlak voldoende vlak is.
5.1.2 Installatie op grote hoogte
De luchtdichtheid neemt af wanneer de hoogte toeneemt en de druk afneemt. Bij een lagere luchtdichtheid neemt de warmtecapaciteit af (dat wil zeggen dat minder lucht minder warmte afvoert) en neemt de weerstand tegen het elektrisch veld (doorslagspanning/afstand) ook af.
Het optimale thermische rendement van VACON® NX frequentieregelaars is ontworpen voor installatie op een hoogte tot 1000 m.
De elektrische isolatie is ontworpen voor installatie op een hoogte tot 3000 m (zie Technische gegevens voor meer informatie over
verschillende behuizingsgroottes).
Hogere installatielocaties zijn mogelijk als de richtlijnen voor reductie in dit hoofdstuk worden opgevolgd.
Zie 12.8 Technische gegevens VACON® NXP voor de toegestane maximumhoogtes.
Verlaag de maximale vollaststroom met 1% voor elke 100 m boven de 1000 m.
Zie de VACON® NX IO Boards User Manual voor meer informatie over optiekaarten, I/O-signalen en relaisuitgangen.
Voorbeeld
Op een hoogte van 2500 m moet u de vollaststroom bijvoorbeeld verlagen naar 85% van de nominale uitgangsstroom (100% –
(2500–1000 m) / 100 m x 1% = 85%).
Bij gebruik van zekeringen op grote hoogtes neemt het koeleffect van de zekering af wanneer de dichtheid van de atmosfeer afneemt.
Bij gebruik van zekeringen boven 2000 meter bedraagt de nominale continuwaarde van de zekering:
I = In*(1- (h-2000)/100*0,5/100)
waarbij
I = nominale stroom op grote hoogte
In = nominale stroom van een zekering
h = hoogte in meter
Tijdens bedrijf produceert de frequentieregelaar warmte. De ventilator verplaatst lucht en verlaagt zo de temperatuur van de frequentieregelaar. Zorg voor voldoende vrije ruimte rondom de frequentieregelaar.
De temperatuur van de koellucht mag niet hoger worden dan de voor de frequentieregelaar gespecificeerde maximale omgevingstemperatuur tijdens bedrijf en niet lager worden dan de minimale omgevingstemperatuur tijdens bedrijf.
5.2.2 Koeling voor FR4 tot FR9
Als er veel frequentieregelaars boven op elkaar worden geïnstalleerd, bedraagt de minimale vrije ruimte C + D (zie Afbeelding 11).
Zorg er ook voor dat de uitgaande lucht vanuit de lagere frequentieregelaar wordt weggeleid van de ingaande lucht van de bovenste frequentieregelaar.
- Horizontaal
Als de frequentieregelaar in een horizontale positie wordt geïnstalleerd, wordt de frequentieregelaar niet beschermd
tegen verticale waterdruppels.
-
- Verticaal
-
- Flensmontage
Het is ook mogelijk om de frequentieregelaar met behulp van een flensmontageoptie (doorvoermontage) in een kast-
wand te installeren. Bij gebruik van flensmontage is de beschermingsklasse van de voedingseenheid IP
terwijl de beschermingsklasse van de besturingseenheid IP 21 (UL type 1) bedraagt.
Controleer de afmetingen van de frequentieregelaar; zie
2.
3.
Zorg voor voldoende vrije ruimte rondom de frequentieregelaar in verband met koeling; zie 5.2.2 Koeling voor FR4 tot FR9.
Er is ook vrije ruimte nodig voor onderhoud.
4.
Bevestig de frequentieregelaar met de bijgeleverde schroeven en overige componenten.
12.2.1 Dimensioneringsgegevens.
5.3.2 Installatieprocedure voor standalone frequentieregelaars
Volg onderstaande instructies om de standalone frequentieregelaar te installeren.
Procedure
1.
Verzeker u ervan dat het montageoppervlak voldoende vlak is.
2.
Controleer de afmetingen van de frequentieregelaar; zie 12.2.4.1 Afmetingen voor FR10–FR11 Standalone.
3.
Zorg voor voldoende vrije ruimte rondom de frequentieregelaar in verband met koeling; zie 5.2.3 Koeling voor standalone
frequentieregelaars (FR10 tot FR11). Er is ook vrije ruimte nodig voor onderhoud.
4.
De behuizingen zijn voorzien van bevestigingsgaten. Bevestig de frequentieregelaar zo nodig aan de wand.
De netkabels worden aangesloten op klem L1, L2 en L3. De motorkabels worden aangesloten op klem U, V en W.
Afbeelding 13: Principeschema aansluitingen
Zie 6.2 EMC-correcte installatie voor een EMC-correcte installatie.
6.1.1 Algemene kabelvereisten
Gebruik kabels die bestand zijn tegen een temperatuur van minimaal +70 °C (158 °F). Ga bij het selecteren van kabels en zekeringen
uit van de nominale uitgangsstroom van de frequentieregelaar. De nominale uitgangsstroom staat vermeld op het typeplaatje.
We adviseren om de kabels en zekeringen te selecteren op basis van de uitgangsstroom, omdat de ingangsstroom van de frequentieregelaar bijna identiek is aan de uitgangsstroom.
Zie 6.1.2 UL-normen voor bekabeling voor informatie over het uitvoeren van de bekabeling als moet worden voldaan aan de ULnormen.
Als de thermische motorbeveiliging van de frequentieregelaar (zie VACON® All in One Applicatiehandleiding) wordt gebruikt als
overbelastingsbeveiliging, moet u de kabel selecteren op basis van die beveiliging. Bij gebruik van 3 of meer parallel aangesloten
kabels voor grotere frequentieregelaars moet u voor elke kabel een afzonderlijke overbelastingsbeveiliging gebruiken.
Deze instructies gelden alleen voor een situatie met 1 motor en 1 kabelaansluiting van frequentieregelaar naar motor. Neem voor
andere situaties contact op met de fabrikant voor meer informatie.
6.1.2 UL-normen voor bekabeling
Om aan de voorschriften van UL (Underwriters Laboratories) te voldoen, moet u door UL goedgekeurd koperdraad gebruiken dat
bestand is tegen een temperatuur van minimaal 60 of 75 °C (140 of 167 °F).
Voor de behuizingsgroottes 0170 2 en 0168 5 (FR8) en 0261 2, 0261 5, 0300 2 en 0300 5 (FR9) moet u kabels gebruiken die bestand
zijn tegen een temperatuur van +90 °C (194 °F), om aan de normen te voldoen.
Als de frequentieregelaar is beveiligd met zekeringen van klasse T en J, kunt u de frequentieregelaar gebruiken in circuits met een
stroom van maximaal 100000 ampère (RMS, symmetrisch) en een spanning van maximaal 600 V.
De geïntegreerde halfgeleiderbeveiliging tegen kortsluiting voorziet niet in aftakcircuitbeveiliging. Volg de voorschriften van de
NEC (National Electric Code) en lokale codes op om te voorzien in aftakcircuitbeveiliging. Alleen zekeringen voorzien in aftakcircuitbeveiliging.
Zie 12.6 Aanhaalmomenten voor de klemmen voor de aanhaalmomenten voor de klemmen.
Elektrische installatie
6.1.3 Selectie en dimensionering van kabels
Zie de tabellen in 12.3.1 Dimensionering van kabels en zekeringen voor informatie over de gangbare typen en doorsneden van
kabels voor gebruik in de frequentieregelaar. Houd bij het selecteren van kabels rekening met lokale voorschriften, installatieomstandigheden en kabelspecificaties.
De dimensionering van de kabels moet voldoen aan de eisen van de norm IEC 60364-5-52.
•
De maximaal toelaatbare omgevingstemperatuur is +30 °C.
•
De maximale oppervlaktetemperatuur van de kabel is +70 °C.
•
Gebruik alleen motorkabels met een concentrische koperen afscherming.
•
Het maximale aantal parallelle kabels is 9.
Bij gebruik van parallelle kabels moet u ervoor zorgen dat die voldoen aan de eisen ten aanzien van de kabeldoorsnede.
Zie 6.3 Aarding voor belangrijke informatie over de eisen die worden gesteld aan de aardleiding.
Zie de norm IEC 60364-5-52 voor de correctiefactoren bij de verschillende temperaturen.
6.1.4 Selectie en dimensionering van kabels, Noord-Amerika
Zie de tabellen in 12.3.1 Dimensionering van kabels en zekeringen voor informatie over de gangbare typen en doorsneden van
kabels voor gebruik in de frequentieregelaar. Houd bij het selecteren van kabels rekening met lokale voorschriften, installatieomstandigheden en kabelspecificaties.
De dimensionering van de kabels moet voldoen aan de eisen van de National Electric Code (NEC) en de Canadian Electric Code
(CEC).
•
De maximale omgevingstemperatuur is +86 °F.
•
De maximale oppervlaktetemperatuur van de kabel is +158 °F.
•
Gebruik alleen motorkabels met een concentrische koperen afscherming.
•
Het maximale aantal parallelle kabels is 9.
Bij gebruik van parallelle kabels moet u ervoor zorgen dat die voldoen aan de eisen ten aanzien van de dwarsdoorsnede en het
maximale aantal kabels.
Zie de NEC en CEC voor belangrijke informatie over de eisen die aan de aardleiding worden gesteld.
Zie de instructies van NEC en CEC voor de correctiefactoren bij de verschillende temperaturen.
6.1.5 Zekeringen selecteren
We adviseren zekeringen van het type gG/gL (IEC 60269-1). De nominale spanning van de zekering moet worden afgestemd op die
van het net. Houd ook rekening met lokale voorschriften, installatieomstandigheden en kabelspecificaties. Gebruik geen grotere
zekeringen dan aanbevolen.
Het gebruik van externe zekeringen in de ingangslijn is vereist om de frequentieregelaar te beschermen tegen overbelasting en
kortsluiting.
Raadpleeg de tabellen in 12.3.1 Dimensionering van kabels en zekeringen voor de aanbevolen zekeringen.
De aanspreektijd van de zekering moet minder dan 0,4 s zijn. De aanspreektijd is afgestemd op het zekeringtype en de impedantie
van het voedingscircuit. Neem contact op met de fabrikant voor meer informatie over snellere zekeringen. De fabrikant kan ook
aanbevelingen doen voor zekeringen van het type aR (UL Recognized, IEC 60269-4) en gS (IEC 60269-4).
6.1.6 Principe van voedingstopologie
De principes voor de net- en motoraansluitingen van de 6-puls basisfrequentieregelaar in behuizing FR4 tot en met FR11 worden
weergegeven in Afbeelding 14.
De FR11-typen 0460 6 en 0502 6 hebben één ingangsklem.
Kabeltype
Categorie C1 en C2
(1)
Categorie C3
(2)
Categorie C4
(2)
Geen EMC-bescherming
(2)
Motorkabel
Een symmetrische voedingskabel met een compacte afscherming met lage impedantie.
Een kabel voor de gespecificeerde netspanning.
We adviseren het gebruik van
een kabel van het type NKCABLES/MCCMK, SAB/ÖZCUY-J of
Een symmetrische voedingskabel met een concentrische geleider.
Een kabel voor de gespecificeerde netspanning.
We adviseren het gebruik van een kabel van het type NKCABLES/MCMK. Zie Af-
beelding 15.
VACON® NXS/NXP luchtgekoeld
Bedieningshandleiding
Afbeelding 14: Topologie voor behuizingsgrootte FR4-FR11
Elektrische installatie
6.1.7 Remweerstandskabels
VACON® NXS/NXP frequentieregelaars zijn voorzien van klemmen voor de DC-voeding en een optionele externe remweerstand.
Deze klemmen worden aangeduid met B–, B+/R+ en R–. De DC-busaansluiting wordt gemaakt naar de klemmen B– en B+ en de
remweerstandsaansluiting naar R+ en R–. Danfoss adviseert om afgeschermde motorkabels te gebruiken voor de remweerstand. Er
zijn slechts twee geleiders van een normale driefasekabel vereist. De afscherming van de kabel moet aan beide uiteinden worden
aangesloten. 360°-aarding wordt aanbevolen om verstoringen te minimaliseren. De derde, niet-gebruikte connector moet worden
geaard door die aan één uiteinde te verbinden met aarde.
Zie de lijst met aanbevolen kabels in 12.3.1 Dimensionering van kabels en zekeringen.
V O O R Z I C H T I G
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOK DOOR KABELS MET MEERDERE GELEIDERS
Bij meeraderige kabels kunnen niet-aangesloten geleiders onbedoeld contact met een geleidende component veroorzaken.
Knip bij gebruik van meeraderige kabels alle niet-aangesloten geleiders af.
-
Bij behuizingsgrootte FR8 en groter is er een optionele DC-aansluiting.
Zie de VACON® remweerstandhandleiding als het nodig is een externe remweerstand aan te sluiten. Zie ook 8.7.8.2 De aansluiting
van de interne remweerstand instellen.
6.2 EMC-correcte installatie
Zie Tabel 10 voor het selecteren van de juiste kabels voor verschillende EMC-niveaus.
Voor EMC-niveau C1 en C2 moet de kabelafscherming aan beide uiteinden van de motorkabel 360° geaard zijn.
Een voedingskabel voor een vaste installatie.
Een kabel voor de gespecificeerde netspanning.
Een afgeschermde kabel is niet nodig.
We adviseren het gebruik van een kabel van het type NKCABLES/MCMK.
Stuurkabel
Een afgeschermde kabel met een compacte afscherming met lage impedantie, bijvoorbeeld een kabel van het type
NKCABLES/JAMAK of SAB/ÖZCuY-O.
A
C
B
e30bg079.10
A
Aardleiding en afscherming
B
Aardleidingen
C
Afscherming
VACON® NXS/NXP luchtgekoeld
Bedieningshandleiding
1
1eomgeving
2
2e omgeving
Zie IEC-EN 61800-3 + A1 voor de definitie van de EMC-beschermingsniveaus.
Elektrische installatie
Afbeelding 15: Kabels met aardleidingen
Om aan de EMC-normen te voldoen, moet u bij alle behuizingsgroottes de standaardwaarden voor de schakelfrequenties gebruiken.
Bij gebruik van een veiligheidsschakelaar moet u ervoor zorgen dat de EMC-bescherming vanaf het begin van de kabels doorloopt
tot aan de uiteinden.
De frequentieregelaar moet voldoen aan de norm IEC 61000-3-12. Daarvoor moet het kortsluitvermogen SSC minimaal 120 R
SCE
zijn
bij het koppelingspunt tussen het interne net en het openbare elektriciteitsnet. Zorg ervoor dat de frequentieregelaar en de motor
worden aangesloten op een net met een kortsluitvermogen SSC van minimaal 120 R
. Neem zo nodig contact op met het energie-
SCE
bedrijf.
6.2.1 Installatie in een hoekgeaard netwerk
Hoekaarding is mogelijk bij frequentieregelaartypen (FR4–FR9) met een nominale stroom van 3–300 A bij een netspanning van
208–240 V of een nominale stroom van 261–730 A bij een netspanning van 380–500 V. In dat geval moet het EMC-beschermingsniveau echter worden gewijzigd naar C4. Zie de instructies in
Maak geen gebruik van hoekaarding bij frequentieregelaartypen (FR4–FR8) met een nominale stroom van 3–205 A bij een netspanning van 380–500 V of bij een netspanning van 525–690 V.
Hoekaarding is toegestaan voor FR4–FR9 frequentieregelaars (netspanning 208–240 V) tot een hoogte van 3000 m en voor FR9–
FR11 frequentieregelaars (netspanning 380–500 V) tot een hoogte van 2000 m.
6.6 Installatie in een IT-systeem.
6.3 Aarding
Aard de frequentieregelaar volgens de relevante normen en richtlijnen.
Minimumdoorsnede van de betreffende aardgeleider [mm2]
S ≤ 16
S
16 < S ≤ 35
16
35 < S
S/2
VACON® NXS/NXP luchtgekoeld
Bedieningshandleiding
Elektrische installatie
V O O R Z I C H T I G
SCHADE AAN DE FREQUENTIEREGELAAR DOOR ONVOLDOENDE AARDING
Als u geen aardleiding gebruikt, kan dat schade aan de frequentieregelaar veroorzaken.
Verzeker u ervan dat de frequentieregelaar is voorzien van een aardleiding die is aangesloten op de aardingsklem die met
-
het PE-symbool is gemarkeerd.
W A A R S C H U W I N G
GEVAAR VOOR LEKSTROOM
De lekstromen zijn hoger dan 3,5 mA. Als de frequentieregelaar niet correct wordt geaard, kan dat leiden tot ernstig of dodelijk
letsel.
Zorg voor een correcte aarding van de apparatuur door een erkende elektrisch installateur.
-
De norm EN 61800-5-1 schrijft voor dat het veiligheidscircuit aan 1 of meer van onderstaande voorwaarden moet voldoen.
De aansluiting moet vast zijn aangebracht.
•
De geleider van de veiligheidsaarding moet een doorsnede hebben van minstens 10 mm2 Cu of 16 mm2 Al. OF
•
Er moet een automatische loskoppeling van het net plaatsvinden als de geleider van de veiligheidsaarding mocht breken. OF
•
Er moet een aansluitklem zijn voor een tweede aardgeleider met dezelfde dwarsdoorsnede als de eerste aardgeleider.
De waarden in de tabel zijn alleen geldig als de geleider van de veiligheidsaarding van hetzelfde metaal is gemaakt als de fasegeleiders. Als dat niet zo is, moet de dwarsdoorsnede van de aardgeleider zo worden bepaald dat de geleidbaarheid overeenkomt
met de geleidbaarheid volgens de huidige tabel.
De minimaal vereiste dwarsdoorsnede van elke aardgeleider die geen deel uitmaakt van de netkabel of de kabelmantel, is:
•
2,5 mm2 als er een mechanische bescherming is, en
•
4 mm2 als er geen mechanische bescherming is. Bij apparatuur die via een kabel is aangesloten, moet de aardgeleider in die
kabel de laatste geleider zijn die wordt onderbroken als de trekontlasting zou breken.
Volg de lokale voorschriften ten aanzien van de minimumdoorsnede van de aardgeleider op.
L E T O P
STORING IN FOUTSTROOMBEVEILIGINGEN
Omdat er in de frequentieregelaar hoge capacitieve stromen aanwezig zijn, kan het gebeuren dat foutstroombeveiligingen niet
goed werken.
L E T O P
SPANNINGSWEERSTANDSTESTS
Het uitvoeren van spanningsweerstandstests kan schade aan de frequentieregelaar veroorzaken.
Voer geen spanningsweerstandstests uit op de frequentieregelaar. De fabrikant heeft deze tests al uitgevoerd.
De frequentieregelaar kan een DC-stroom veroorzaken in de PE-geleider. Als u geen reststroomapparaat (RCD) van type B of een
reststroommonitor (RCM) gebruikt, kan dat ertoe leiden dat de RCD niet de beoogde bescherming biedt, wat kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Gebruik aan de netzijde van de frequentieregelaar een RCD van type B of een RCM.
-
6.4 Toegang tot en positie van de klemmen
6.4.1 Toegang tot en positie van de klemmen voor FR4/FI4
Volg onderstaande instructies op om de frequentieregelaar te openen om de kabels te installeren.
Procedure
1.
Open de afdekking van de frequentieregelaar.
2.
Verwijder de schroeven van de kabelafdekking. Verwijder de kabelafdekking. Maak de afdekking van de voedingseenheid
niet open.
Afbeelding 24: Klemmen FR11 Standalone, 0460–0502, 690 V
6.5 De kabels installeren
Volg onderstaande instructies om de installatie-instructies voor de juiste behuizingsgrootte te vinden.
Procedure
1.
Controleer de eisen ten aanzien van lengte, afstand en plaatsing van de kabels volgens de instructies in 6.5.1 Aanvullende
instructies voor bekabeling.
2.
Volg de installatie-instructies voor de juiste behuizingsgrootte. Zie 3.5 Behuizingsgroottes om de behuizingsgrootte van
uw frequentieregelaar te controleren.
Controleer voordat u begint of alle componenten van de frequentieregelaar spanningsloos zijn. Lees de waarschuwingen in de
sectie Veiligheid zorgvuldig door.
•
Verzeker u ervan dat de motorkabels op voldoende afstand van andere kabels liggen.
•
De motorkabels moeten andere kabels kruisen onder een hoek van 90 graden.
•
Laat de motorkabels waar mogelijk niet over langere afstanden parallel aan andere kabels lopen.
•
Als de motorkabels parallel aan andere kabels lopen, moet u de minimale afstanden aanhouden (zie Tabel 11).
•
De opgegeven afstanden gelden ook voor de afstand tussen motorkabels en signaalkabels van andere systemen.
•
De maximumlengtes van afgeschermde motorkabels bedragen 300 m (984 ft) (frequentieregelaars met een vermogen van
meer dan 1,5 kW of 2 pk) en 100 m (328 ft) (frequentieregelaars met een vermogen van 0,75-1,5 kW of 1-2 pk). Neem bij gebruik
van langere motorkabels contact op met de fabriek, voor meer informatie.
Elke parallelle kabel draagt bij aan de totale lengte.
L E T O P
Als u bij kleine frequentieregelaars (≤ 1,5 kW of ≤ 2,01 pk) lange motorkabels (maximaal 100 m of 328 ft) gebruikt, kunnen de
capacitieve stromen in de motorkabel ertoe leiden dat de gemeten motorstroom hoger is dan de werkelijke motorstroom.
Houd daar rekening mee bij het instellen van de functies voor blokkeerbeveiliging van de motor.
•
Raadpleeg 9.3 De kabel- en motorisolatie doormeten als het nodig is om de kabelisolatie te controleren.
Tabel 11: Minimumafstand tussen kabels
6.5.2 De kabels installeren, FR4–FR6/FI4–FI6
Volg onderstaande instructies om de kabels en kabelaccessoires te installeren.
Zie 6.1.2 UL-normen voor bekabeling voor informatie over het uitvoeren van de bekabeling als moet worden voldaan aan de UL-
voorschriften.
Zie de VACON® remweerstandhandleiding als het nodig is een externe remweerstand aan te sluiten. Zie ook 8.7.8.2 De aansluiting
van de interne remweerstand instellen.
Verzeker u ervan dat alle benodigde componenten zijn geleverd. Voor de installatie hebt u de inhoud van de accessoiretas nodig;
zie 4.1 De levering controleren.
Open de afdekkingen volgens de instructies in 6.4.1 Toegang tot en positie van de klemmen voor FR4/FI4, 6.4.2 Toegang tot en
positie van de klemmen voor FR5 of 6.4.3 Toegang tot en positie van de klemmen voor FR6/FI6.
Procedure
1.
Strip de motorkabel, de netkabel en de remweerstandskabel. Zie 12.4 Afstriplengtes van kabels.
2.
Snijd de doorvoertules open en voer de kabels erdoorheen. Gebruik daarvoor de doorvoertules uit de accessoiretas.
Snijd de doorvoertules niet verder open dan nodig is voor de betreffende kabels.
Als de doorvoertules dubbelvouwen wanneer u de kabel plaatst, trek de kabel dan iets terug zodat de doorvoertules
weer recht komen.
Voor het realiseren van EMC-klasse C1 en C2 kunt u in plaats van de doorvoertule ook een EMC-kabelwartel gebruiken.
Elektrische installatie
4.
Plaats de kabels – de netkabel, de motorkabel en de bekabeling van de optionele remweerstand – in de openingen van de
kabelinvoerplaat. Gebruik daarvoor de kabelinvoerplaat uit de accessoiretas.
5.
Afbeelding 25: Kabels door de kabelinvoerplaat
Plaats de kabelinvoerplaat met de kabels in de groef van het frame van de frequentieregelaar. Gebruik de M4x10 schroeven
uit de accessoiretas om de kabelinvoerplaat te bevestigen.
Sluit de kabels aan. Zie 12.6 Aanhaalmomenten voor de klemmen voor de juiste aanhaalmomenten.
•
Sluit de fasegeleiders van de netkabel en de motorkabel, en de geleiders van de remweerstandskabel, aan op de
juiste klemmen.
•
FR4/FI4, FR5: sluit de aardleiding van elke kabel aan met een aardingsklem. Gebruik daarvoor de aardingsklemmen uit
de accessoiretas.
•
FR6/FI6: sluit de aardleiding van elke kabel aan met een aardingsbeugel voor de aardleiding. Gebruik de aardingsbeugels en de schroeven uit de accessoiretas.
Elektrische installatie
7.
Zorg ervoor dat u de aardleiding aansluit op de motor en de klemmen die zijn gemarkeerd met het aardingssymbool.
•
Voor FR4/FI4 en FR5: er zijn twee beschermende geleiders nodig om te voldoen aan de eisen van de norm IEC-EN
61800-5-1. Zie 6.3 Aarding.
•
Als dubbele aarding nodig is, kunt u de aardklem onder de frequentieregelaar gebruiken. Gebruik een M5-schroef en
haal die aan met 2,0 Nm (17,7 lb-in).
8.
Bevestig de kabelafdekking 12.5 Aanhaalmoment voor schroeven van afdekking.
9.
Bevestig de aardingsbeugels voor de stuurkabel met 3 M4x16-schroeven uit de accessoiretas. Gebruik die beugels om de
stuurkabels te aarden. Sluit de stuurkabels aan.
Bevestig de afdekking van de frequentieregelaar. Zie 12.5 Aanhaalmoment voor schroeven van afdekking voor de aanhaalmomenten voor de schroeven. Zorg dat de stuurkabels en de kabels van de frequentieregelaar niet vast komen te zitten
tussen het frame en de kabelafdekking.
6.5.3 De kabels installeren, FR7/FI7
Volg onderstaande instructies om de kabels en kabelaccessoires te installeren.
Zie 6.1.2 UL-normen voor bekabeling voor informatie over het uitvoeren van de bekabeling als moet worden voldaan aan de UL-
voorschriften.
Zie de VACON® remweerstandhandleiding als het nodig is een externe remweerstand aan te sluiten. Zie ook 8.7.8.2 De aansluiting
van de interne remweerstand instellen.
Verzeker u ervan dat alle benodigde componenten zijn geleverd. Voor de installatie hebt u de inhoud van de accessoiretas nodig;
zie 4.1 De levering controleren.
Open de afdekkingen volgens de instructies in 6.4.4 Toegang tot en positie van de klemmen voor FR7/FI7.
Procedure
1.
Strip de motorkabel, de netkabel en de remweerstandskabel. Zie 12.4 Afstriplengtes van kabels.
2.
Snijd de doorvoertules open en voer de kabels erdoorheen. Gebruik daarvoor de doorvoertules uit de accessoiretas.
Snijd de doorvoertules niet verder open dan nodig is voor de betreffende kabels.
Als de doorvoertules dubbelvouwen wanneer u de kabel plaatst, trek de kabel dan iets terug zodat de doorvoertules
weer recht komen.
3.
Voor het realiseren van EMC-klasse C2 kunt u in plaats van de doorvoertule ook een EMC-kabelwartel gebruiken.
Plaats de kabels – de netkabel, de motorkabel en de bekabeling van de optionele remweerstand – in de openingen van de
kabelinvoerplaat. Gebruik daarvoor de kabelinvoerplaat uit de accessoiretas.
Elektrische installatie
Afbeelding 27: Kabels door de kabelinvoerplaat
5.
Plaats de kabelinvoerplaat met de kabels in de groef van het frame van de frequentieregelaar. Gebruik de M4x10 schroeven
uit de accessoiretas om de kabelinvoerplaat te bevestigen.
6.
Sluit de kabels aan. Zie 12.6 Aanhaalmomenten voor de klemmen voor de juiste aanhaalmomenten.
•
Sluit de fasegeleiders van de netkabel en de motorkabel, en de geleiders van de remweerstandskabel, aan op de
juiste klemmen.
Sluit de aardleiding van elke kabel aan met een aardingsbeugel.
7.
Zorg ervoor dat u de aardleiding aansluit op de motor en de klemmen die zijn gemarkeerd met het aardingssymbool.
•
Als dubbele aarding nodig is, kunt u de aardklem onder de frequentieregelaar gebruiken. Gebruik een M5-schroef en
haal die aan met 2,0 Nm (17,7 lb-in).
Elektrische installatie
8.
Bevestig de kabelafdekking 12.5 Aanhaalmoment voor schroeven van afdekking.
9.
Bevestig de aardingsbeugels voor de stuurkabel met 3 M4x16-schroeven uit de accessoiretas. Gebruik die beugels om de
stuurkabels te aarden. Sluit de stuurkabels aan.
Bevestig de afdekking van de frequentieregelaar. Zie 12.5 Aanhaalmoment voor schroeven van afdekking voor de aanhaalmomenten voor de schroeven. Zorg dat de stuurkabels en de kabels van de frequentieregelaar niet vast komen te zitten
tussen het frame en de kabelafdekking.
6.5.4 De kabels installeren, FR8/FI8
Volg onderstaande instructies om de kabels en kabelaccessoires te installeren.
Zie 6.1.2 UL-normen voor bekabeling voor informatie over het uitvoeren van de bekabeling als moet worden voldaan aan de UL-
voorschriften.
Zie de VACON® remweerstandhandleiding als het nodig is een externe remweerstand aan te sluiten. Zie ook 8.7.8.2 De aansluiting
van de interne remweerstand instellen.
Verzeker u ervan dat alle benodigde componenten zijn geleverd. Voor de installatie hebt u de inhoud van de accessoiretas nodig;
zie 4.1 De levering controleren.
Open de afdekkingen volgens de instructies in 6.4.5 Toegang tot en positie van de klemmen voor FR8/FI8.
Procedure
1.
Strip de motorkabel, de netkabel en de remweerstandskabel. Zie 12.4 Afstriplengtes van kabels.
Sluit de kabels aan. Zie 12.6 Aanhaalmomenten voor de klemmen voor de juiste aanhaalmomenten.
•
Sluit de fasegeleiders van de netkabel en de motorkabel aan op de juiste klemmen. Bij gebruik van een remweerstandskabel moet u de geleiders ervan ook op de juiste klemmen aansluiten.
•
Sluit de aardleiding van elke kabel aan op een aardingsklem met een aardingsbeugel voor de aardleiding.
5.
Zorg dat de afscherming van motorkabels blootligt om een 360°-verbinding met de aardingsbeugel voor de kabelafscherming te realiseren.
Elektrische installatie
6.
Bevestig de kabelinvoerplaat en vervolgens de kabelafdekking. Zie 12.5 Aanhaalmoment voor schroeven van afdekking
voor de aanhaalmomenten voor de schroeven. Zorg dat de stuurkabels en de kabels van de frequentieregelaar niet vast
komen te zitten tussen het frame en de kabelafdekking.
Overige aanhaalmomenten:
•
invoerplaat motorkabel: 2,4 Nm
•
invoerplaat stuurkabel: 0,8 Nm
•
DC-afdekking: 2,4 Nm
7.
Bevestig de aardingsbeugels voor de stuurkabel met M4x16-schroeven aan het aardingsniveau. Gebruik daarvoor de beugels uit de accessoiretas. Gebruik die beugels om de stuurkabels te aarden. Sluit de stuurkabels aan.
Bevestig de afdekking van de frequentieregelaar. Zie 12.5 Aanhaalmoment voor schroeven van afdekking voor de aanhaalmomenten voor de schroeven.
6.5.5 De kabels installeren, FR9
Volg onderstaande instructies om de kabels te installeren.
Zie 6.1.2 UL-normen voor bekabeling voor informatie over het uitvoeren van de bekabeling als moet worden voldaan aan de UL-
voorschriften.
Zie de VACON® remweerstandhandleiding als het nodig is een externe remweerstand aan te sluiten. Zie ook 8.7.8.2 De aansluiting
van de interne remweerstand instellen.
Verzeker u ervan dat alle benodigde componenten zijn geleverd.
Open de afdekkingen volgens de instructies in 6.4.6 Toegang tot en positie van de klemmen voor FR9.
Procedure
1.
Strip de motorkabel, de netkabel en de remweerstandskabel. Zie 12.4 Afstriplengtes van kabels.
2.
Snijd doorvoertules open om de kabels erdoorheen te voeren.
Snijd de doorvoertules niet verder open dan nodig is voor de betreffende kabels.
Als de doorvoertules dubbelvouwen wanneer u de kabel plaatst, trek de kabel dan iets terug zodat de doorvoertules
weer recht komen.
Afbeelding 31: De doorvoertule doorsnijden in IP 54
Elektrische installatie
3.
Breng de doorvoertule en de kabel aan totdat het frame van de frequentieregelaar in de groef van de doorvoertule valt.
•
Voor beschermingsklasse IP
begin van de kabel uit de doorvoertule totdat die recht blijft zitten.
Als dat niet mogelijk is, moet u een nauwere aansluiting realiseren met isolatietape of een kabelbinder.
•
54 (UL type 12) geldt dat de doorvoertule en de kabel nauw moeten aansluiten. Trek het
4.
Sluit de kabels aan. Zie 12.6 Aanhaalmomenten voor de klemmen voor de juiste aanhaalmomenten.
•
Sluit de fasegeleiders van de netkabel en de motorkabel aan op de juiste klemmen. Bij gebruik van een remweerstandskabel moet u de geleiders ervan ook op de juiste klemmen aansluiten.
•
Sluit de aardleiding van elke kabel aan op een aardingsklem met een aardingsbeugel voor de aardleiding.
Zorg dat de afscherming van motorkabels blootligt om een 360°-verbinding met de aardingsbeugel voor de kabelafscherming te realiseren.
Elektrische installatie
6.
Bevestig de aardingsbeugels voor de stuurkabel met M4x16-schroeven aan het aardingsniveau. Gebruik daarvoor de beugels uit de accessoiretas. Gebruik die beugels om de stuurkabels te aarden. Sluit de stuurkabels aan.
Bevestig de kabelinvoerplaat en vervolgens de kabelafdekking. Zie 12.5 Aanhaalmoment voor schroeven van afdekking
voor de aanhaalmomenten voor de schroeven. Zorg dat de stuurkabels en de kabels van de frequentieregelaar niet vast
komen te zitten tussen het frame en de kabelafdekking.
6.5.6 De kabels installeren, FR10 Standalone
Volg onderstaande instructies om de kabels te installeren.
Zie 6.1.2 UL-normen voor bekabeling voor informatie over het uitvoeren van de bekabeling als moet worden voldaan aan de UL-
voorschriften.
Zie de VACON® remweerstandhandleiding als het nodig is een externe remweerstand aan te sluiten. Zie ook 8.7.8.2 De aansluiting
van de interne remweerstand instellen.
Verzeker u ervan dat alle benodigde componenten zijn geleverd.
Open de afdekkingen volgens de instructies in 6.4.7 Toegang tot en positie van de klemmen voor FR10 Standalone.
Procedure
1.
Snijd doorvoertules open om de kabels erdoorheen te voeren.
Snijd de doorvoertules niet verder open dan nodig is voor de betreffende kabels.
Als de doorvoertules dubbelvouwen wanneer u de kabel plaatst, trek de kabel dan iets terug zodat de doorvoertules
weer recht komen.
Bevestig de veiligheidsafdekkingen. Zie 12.5 Aanhaalmoment voor schroeven van afdekking voor de aanhaalmomenten
voor de schroeven. Zorg dat de stuurkabels en de kabels van de frequentieregelaar niet vast komen te zitten tussen het
frame en de veiligheidsafdekkingen.
7.
Sluit de kastdeuren.
6.5.7 De kabels installeren, FR11 Standalone
Volg onderstaande instructies om de kabels te installeren.
Zie 6.1.2 UL-normen voor bekabeling voor informatie over het uitvoeren van de bekabeling als moet worden voldaan aan de UL-
voorschriften.
Zie de VACON® remweerstandhandleiding als het nodig is een externe remweerstand aan te sluiten. Zie ook 8.7.8.2 De aansluiting
van de interne remweerstand instellen.
Verzeker u ervan dat alle benodigde componenten zijn geleverd.
Open de afdekkingen volgens de instructies in 6.4.8 Toegang tot en positie van de klemmen voor FR11 Standalone.
Procedure
1.
Snijd doorvoertules open om de kabels erdoorheen te voeren.
Snijd de doorvoertules niet verder open dan nodig is voor de betreffende kabels.
Als de doorvoertules dubbelvouwen wanneer u de kabel plaatst, trek de kabel dan iets terug zodat de doorvoertules
weer recht komen.
Het is ook mogelijk om kabelwartels te gebruiken.
2.
Breng de doorvoertule en de kabel aan totdat het frame van de frequentieregelaar in de groef van de doorvoertule valt.
Bevestig de veiligheidsafdekkingen. Zie 12.5 Aanhaalmoment voor schroeven van afdekking voor de aanhaalmomenten
voor de schroeven. Zorg dat de stuurkabels en de kabels van de frequentieregelaar niet vast komen te zitten tussen het
frame en de veiligheidsafdekkingen.
7.
Sluit de kastdeuren.
Elektrische installatie
6.6 Installatie in een IT-systeem
Bij aansluiting op een IT-net (IT-aardingssysteem), moet de frequentieregelaar EMC-beschermingsniveau C4 hebben. Als de frequentieregelaar EMC-beschermingsniveau C2 heeft, is het noodzakelijk om het beschermingsniveau te wijzigen naar niveau C4. Zie
de instructies in:
•
6.6.1 De frequentieregelaar installeren in een IT-systeem, FR4–FR6
•
6.6.2 De frequentieregelaar installeren in een IT-systeem, FR7
•
6.6.3 De frequentieregelaar installeren in een IT-systeem, FR8–FR11
Zie 3.4 Beschrijving van typecode voor equivalente EMC-niveaus in VACON® frequentieregelaars.
W A A R S C H U W I N G
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOK DOOR DE COMPONENTEN
De componenten van de frequentieregelaar staan onder spanning wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op het net.
Breng geen wijzigingen in de frequentieregelaar aan terwijl die op het net is aangesloten.
-
L E T O P
SCHADE AAN DE FREQUENTIEREGELAAR DOOR ONJUIST EMC-NIVEAU
De EMC-niveauvereisten voor de frequentieregelaar hangen af van de installatieomgeving. Een incorrect EMC-niveau kan schade
aan de frequentieregelaar veroorzaken.
Verzeker u ervan dat het EMC-niveau van de frequentieregelaar correct is voor het net voordat u de frequentieregelaar op
-
het net aansluit.
6.6.1 De frequentieregelaar installeren in een IT-systeem, FR4–FR6
Volg onderstaande instructies om het EMC-beschermingsniveau van de frequentieregelaar te wijzingen naar niveau C4.
Naast de klemmen is een label aangebracht om u eraan te herinneren dat u jumper X10–1 moet verwijderen als dat voor
de frequentieregelaar vereist is. Ga door naar stap 4 als er geen label aanwezig is.
Sluit de afdekking van de frequentieregelaar. Zie 12.5 Aanhaalmoment voor schroeven van afdekking voor de aanhaalmomenten voor de schroeven.
5.
Plaats na het uitvoeren van de wijziging een vinkje naast 'EMC Level modified' (EMC-niveau gewijzigd) en noteer de datum
op het label (zie 4.4 Het label 'Product Modified' (Product gewijzigd) gebruiken). Als het label nog niet is aangebracht, moet
u dat nu aanbrengen, in de buurt van het typeplaatje.
Elektrische installatie
6.6.2 De frequentieregelaar installeren in een IT-systeem, FR7
Volg onderstaande instructies om het EMC-beschermingsniveau van de frequentieregelaar te wijzingen naar niveau C4.
Open de afdekking van de frequentieregelaar en verwijder de kabelafdekking zoals aangegeven in 6.4.4 Toegang tot en positie van
de klemmen voor FR7/FI7.
Procedure
1.
Open de afdekking van de voedingseenheid van de frequentieregelaar.
Sluit de afdekking van de frequentieregelaar. Zie 12.5 Aanhaalmoment voor schroeven van afdekking voor de aanhaalmomenten voor de schroeven.
7.
Plaats na het uitvoeren van de wijziging een vinkje naast 'EMC Level modified' (EMC-niveau gewijzigd) en noteer de datum
op het label (zie 4.4 Het label 'Product Modified' (Product gewijzigd) gebruiken). Als het label nog niet is aangebracht, moet
u dat aanbrengen op de frequentieregelaar, in de buurt van het typeplaatje.
L E T O P
Het herstellen van de EMC-beschermingsklasse van FR7 naar C2 kan uitsluitend worden uitgevoerd door een bevoegde servicemedewerker van VACON®.
6.6.3 De frequentieregelaar installeren in een IT-systeem, FR8–FR11
De EMC-beschermingsklasse van de VACON® NXS/NXP, FR8–FR11 kan uitsluitend worden gewijzigd door een servicemedewerker
van VACON®.
De NXP besturingseenheid biedt flexibele mogelijkheden voor het creëren van geavanceerde functies via opties en programmering. Zie de selectiegids en de applicatiehandleiding voor een uitgebreid overzicht van functies.
De besturingseenheid van de frequentieregelaar bevat de control board en overige kaarten (zie Afbeelding 38) die zijn aangesloten
op de 5-sleufconnectoren (A tot E) van de control board. De control board is op de voedingseenheid aangesloten via een D-connector of via optische kabels (FR9–FR11).
Afbeelding 38: Basis- en optiesleuven op de control board
De besturingseenheid van de geleverde frequentieregelaar bevat de standaard besturingsinterface. Als er in de bestelling speciale
opties waren opgenomen, wordt de frequentieregelaar volgens de bestelling geleverd. Op de volgende pagina's vindt u informatie
over de klemmen en algemene bedradingsvoorbeelden. De typecode geeft aan welke I/O-kaarten af fabriek zijn geïnstalleerd. Zie
de VACON® NX IO Boards User Manual voor meer informatie over de optiekaarten.
De OPTA1-basiskaart bevat 20 stuurklemmen, terwijl de relaiskaart er 6 of 7 heeft. De standaardaansluitingen van de besturingseenheid en de beschrijvingen van de signalen worden weergegeven in 7.3.2 Stuurklemmen op OPTA1.
Zie de VACON® NXP IP00 Modules Installation Manual voor instructies voor het installeren van de besturingseenheid als die niet op
de voedingseenheid is aangesloten.
7.2 Stuurspanning (+24 V/EXT +24 V)
Het is mogelijk om de frequentieregelaar te gebruiken met een externe voeding met de volgende specificaties: +24 V DC ±
minimaal 1000 mA. Gebruik die om de control board en de basis- en optiekaarten extern van voeding te voorzien. De analoge in- en
uitgangen op OPTA1 werken niet als er alleen +24 V aan de besturingseenheid wordt geleverd.
Sluit de externe voedingsbron aan op een van de 2 bidirectionele klemmen (#6 of #12); zie de handleiding van de optiekaart of de
VACON® NX IO Boards User Manual. Met deze spanning blijft de besturingseenheid ingeschakeld en kunnen de parameters worden
ingesteld. De meetwaarden van het hoofdcircuit (zoals de DC-tussenkringspanning en de temperatuur van de eenheid) zijn niet
beschikbaar wanneer de frequentieregelaar niet op het net is aangesloten.
L E T O P
Als de frequentieregelaar via een externe 24 V DC-voeding van spanning wordt voorzien, moet u in klem #6 (of #12) een diode
gebruiken om omkering van de stroomrichting te voorkomen. Breng voor elke frequentieregelaar een zekering van 1 A aan in de
24 V DC-lijn. Het maximale stroomverbruik van elke frequentieregelaar bedraagt 1 A vanuit de externe voeding.
Afbeelding 39: Parallelle aansluiting van 24 V-ingangen bij gebruik van meerdere frequentieregelaars
L E TO P
De I/O-aarde van de besturingseenheid is niet geïsoleerd van de chassisaarde/veiligheidsaarde. Houd in de installatie rekening
met de potentiaalverschillen tussen de aardingspunten. We adviseren het gebruik van galvanische scheiding in de I/O- en 24 Vcircuits.
7.3 Bekabeling van besturingseenheid
7.3.1 Stuurkabels selecteren
De stuurkabels moeten afgeschermde meeraderige kabels zijn met een doorsnede van minimaal 0,5 mm2 (20 AWG). Zie Tabel 10
voor meer informatie over de kabeltypen. Voor de aansluitdraden naar de klemmen van de relaiskaart geldt een maximale doorsnede van 2,5 mm2 (14 AWG). Voor andere klemmen geldt een maximale doorsnede van 1,5 mm2 (16 AWG).
Moet worden verbonden met GND of 24 V
van I/O-klem of met ext.24 V of GND-optie
met jumperblok X3(*)
Digitale ingangen kunnen worden losgekoppeld
van aarde (*)
Zelfde als klem nr. 7
Aarde voor referentie en besturing
Maximale stroom 10 mA
17
11
16
15
14
10
9
8
13
7
12
20
19
18
5
4
3
2
6
1
Selectie V/mA met jumperblok X1(*)
0…+10 V (Ri = 200 kΩ) (-10 V...+10 V
joystickbediening, sel. met jumper) 0–20
mA (Ri = 250 Ω)
Selectie V/mA met jumperblok X1(*)
0…+10 V (Ri = 200 kΩ) (-10 V...+10 V
joystickbediening, sel. met jumper) 0–20
mA (Ri = 250 Ω)
Differentiaalingang indien niet verbonden met aarde
±20 V common mode t.o.v. aarde toegestaan
Differentiaalingang indien niet verbonden met aarde
±20 V common mode t.o.v. aarde toegestaan
±15%, max. 250 mA (alle kaarten totaal) 150
mA (van enkele kaart) Kan ook worden
gebruikt als externe voedingsbackup voor de
besturingsunit (en veldbus)
Uitg.signaalbereik: Stroom 0(4)–20
mA, RL max. 500 Ω of spanning 0–10
V, RL >1kΩ-optie met (*)
*)
Zie afbeelding in 7.3.2.2 Jumperinstellingen op de OPTA1-basiskaart.
VACON® NXS/NXP luchtgekoeld
Bedieningshandleiding
Besturingseenheid
7.3.2 Stuurklemmen op OPTA1
De afbeelding toont de basisbeschrijving van de klemmen op de I/O-kaart. Zie 7.3.2.2 Jumperinstellingen op de OPTA1-basiskaart
voor meer informatie. Zie de VACON® All in One Applicatiehandleiding voor meer informatie over stuurklemmen.
Afbeelding 40: Stuurklemsignalen op OPTA1
Parameterreferenties voor I/O op bedieningspaneel en NCDrive zijn: AnIN:A.1, AnIN:A.2, DigIN:A.1, DigIN:A.2, DigIN:A.3, DigIN:A.4,
DigIN:A.5, DigIN:A.6, AnUIT:A.1 en DigUIT:A.1.
De stuurspanningsuitgang +24 V/EXT+24 V gebruiken:
•
bedraad de +24 V-stuurspanning via een externe schakelaar naar digitale ingangen. OF
•
gebruik de stuurspanning om externe apparatuur zoals encoders en hulprelais van voeding te voorzien.
De gespecificeerde totale belasting op alle beschikbare +24 V/EXT+24 V-uitgangsklemmen mag niet hoger zijn dan 250 mA.
De maximale belasting op de +24 V/EXT+24 V-uitgang per kaart is 150 mA. Als er een+24 V/EXT+24 V-uitgang op de kaart aanwezig
is, is die lokaal beveiligd tegen kortsluiting. Als een van de +24 V/ EXT+24 V-uitgangen wordt kortgesloten, worden de andere nog
steeds van spanning voorzien dankzij de lokale beveiliging.
Positieve logica (+24 V is het actieve signaal) = de ingang is actief wanneer de schakelaar gesloten is.
B
Negatieve logica (0 V is het actieve signaal) = de ingang is actief wanneer de schakelaar gesloten is. Zet jumper X3
in de positie 'CMA/CMB geïsoleerd van aarde'.
VACON® NXS/NXP luchtgekoeld
Bedieningshandleiding
Afbeelding 41: Maximale belasting op +24 V/EXT+24 V-uitgang
Besturingseenheid
7.3.2.1 Inverteren digitaal ingangssignaal
Voor het actieve signaalniveau maakt het verschil of de gemeenschappelijke ingangen CMA en CMA (klem 11 en 17) verbonden zijn
met +24 V of met aarde (0 V).
De 24 V-stuurspanning en de aarde voor de digitale ingangen en de gemeenschappelijke ingangen (CMA, CMB) kunnen intern of
extern zijn.
Het is mogelijk om de functies van de frequentieregelaar aan te passen aan lokale vereisten. Dat doet u door bepaalde jumperposities op de OPTA1-kaart te wijzigen. De jumperpositie bepaalt het signaaltype van analoge en digitale ingangen. Als u wijzingen in
de AI/AO-signalen aanbrengt, moet u ook de bijbehorende kaartparameters in menu M7 wijzigen.
Op basiskaart A1 bevinden zich 4 jumperblokken: X1, X2, X3 en X6. Elk jumperblok bevat 8 pinnen en 2 jumpers. Zie Afbeelding 43
voor de mogelijke jumperinstellingen.
Zie de handleiding van de optiekaart of de VACON® NX IO Boards User Manual voor meer informatie over het installeren van de
optiekaarten.
7.5 Galvanische scheiding
De besturingsaansluitingen zijn geïsoleerd van het net. De GND-klemmen zijn permanent verbonden met I/O-aarde. Zie Afbeelding
48.
De digitale ingangen op de I/O-kaart zijn galvanisch gescheiden van de I/O-aarde (PELV). Bij 300 V AC zijn de relaisuitgangen ook
dubbel geïsoleerd van elkaar (EN 50178).
Het aantal beschikbare items of de waarde
van het item.
e30bg022.10
READY
RUN
Keypad
Monitor
V1V14
VACON® NXS/NXP luchtgekoeld
Bedieningshandleiding
Het bedieningspaneel gebruiken
8 Het bedieningspaneel gebruiken
8.1 Navigeren op bedieningspaneel
De gegevens van de frequentieregelaar zijn ondergebracht in menu's en submenu's. Volg onderstaande instructies om in de menustructuur op het bedieningspaneel te navigeren.
Procedure
1.
Gebruik de navigatieknoppen Omhoog en Omlaag op het bedieningspaneel om van het ene menu naar het andere te
gaan.
2.
Druk op de menuknop Rechts om naar een groep of item te gaan.
Druk op de menuknop Links om terug te keren naar het vorige niveau.
Op het display wordt de huidige locatie in het menu weergegeven, bijvoorbeeld S6.3.2. Op het display wordt ook
de naam van de groep of het item in de huidige locatie weergegeven.
Afbeelding 49: Navigatie-elementen op het bedieningspaneel
8.2 Het menu Monitor (M1) gebruiken
Volg onderstaande instructies om de actuele waarden van de parameters en signalen te bewaken.
Het is niet mogelijk om de waarden te wijzigen in het menu Monitor. Zie 8.3.2 Waarden selecteren of 8.3.3 Waarden cijfer voor cijfer
bewerken voor informatie over het wijzigen van de parameterwaarden.
Procedure
1.
Om naar het menu Monitor te gaan, schuift u in het hoofdmenu omlaag totdat u op de eerste regel van het display de
locatieaanduiding M1 ziet.
2.
Druk op de menuknop Rechts om vanuit het hoofdmenu naar het menu Monitor te gaan.
3.
Gebruik de navigatieknoppen Omhoog en Omlaag om door het menu te schuiven.
Druk op de menuknop Rechts om het parametergroepmenu (G#) te openen.
3.
Gebruik de navigatieknoppen Omhoog en Omlaag om naar de gewenste parametergroep te gaan.
Het bedieningspaneel gebruiken
4.
Gebruik de navigatieknoppen Omhoog en Omlaag om naar de te bewerken parameter (P#) te gaan. Druk op de navigatieknop Omhoog als u van de laatste parameter in een parametergroep direct naar de eerste parameter in die groep wilt
springen.
8.3.2 Waarden selecteren
Volg onderstaande instructies om de tekstwaarden op het bedieningspaneel te wijzigen.
Het basistoepassingspakket 'All in One+' bevat 7 toepassingen met verschillende parametersets. Zie de VACON® All in One Applica-
tiehandleiding voor meer informatie.
Wanneer de frequentieregelaar zich in de RUN-toestand bevindt, zijn veel parameters vergrendeld en kunnen ze niet worden bewerkt. Alleen de tekst niet wijzigbaar wordt op het display weergegeven. Stop de frequentieregelaar als u dergelijke parameters wilt
bewerken.
Procedure
1.
Gebruik de navigatieknoppen Omhoog en Omlaag om naar de te bewerken parameter (P#) te gaan. Druk op de navigatieknop Omhoog als u van de laatste parameter in een parametergroep direct naar de eerste parameter in die groep wilt
springen.
Druk op de menuknop Rechts om naar de bewerkingsmodus te gaan. De parameterwaarde gaat knipperen.
3.
Gebruik de navigatieknoppen Omhoog en Omlaag om de nieuwe waarde in te stellen.
4.
Druk op de [enter]-knop om de wijziging te accepteren of druk op de menuknop Links om de wijziging te annuleren.
Het bedieningspaneel gebruiken
Als u op de [enter]-knop drukt, stopt de waarde met knipperen en wordt de nieuwe waarde in het waardeveld
weergegeven.
5.
Gebruik de functie Parameter slot in menu M6 als u parameterwaarden wilt vergrendelen; zie 8.7.6.6 Een parameter ver-
grendelen.
8.3.3 Waarden cijfer voor cijfer bewerken
Volg onderstaande instructies om de numerieke waarden op het bedieningspaneel te wijzigen.
Het basistoepassingspakket 'All in One+' bevat 7 toepassingen met verschillende parametersets. Zie de VACON® All in One Applica-
tiehandleiding voor meer informatie.
Wanneer de frequentieregelaar zich in de RUN-toestand bevindt, zijn veel parameters vergrendeld en kunnen ze niet worden bewerkt. Alleen de tekst niet wijzigbaar wordt op het display weergegeven. Stop de frequentieregelaar als u dergelijke parameters wilt
bewerken.
Procedure
1.
Gebruik de navigatie- en menuknoppen om naar de parameter te gaan.
Druk op de menuknop Rechts om naar de bewerkingsmodus te gaan. De parameterwaarde gaat knipperen.
3.
Druk op de menuknop Rechts. De waarde kan nu cijfer voor cijfer worden bewerkt.
4.
Druk op de [enter]-knop om de wijziging te bevestigen.
Om de wijziging te annuleren, drukt u herhaaldelijk op de menuknop Links totdat de parameterlijst weer wordt weergegeven.
Als u op de [enter]-knop drukt, stopt de waarde met knipperen en wordt de nieuwe waarde in het waardeveld
weergegeven.
Het bedieningspaneel gebruiken
5.
Gebruik de functie Parameter slot in menu M6 als u parameterwaarden wilt vergrendelen; zie 8.7.6.6 Een parameter ver-
grendelen.
8.4 Het menu Paneelsturing gebruiken
8.4.1 Naar het menu Paneelsturing navigeren
In het menu Paneelsturing zijn de volgende functies beschikbaar: selecteren van de bedieningsmodus, bewerken van de frequentiereferentie en wijzigen van de draairichting van de motor.
Procedure
1.
Om naar het menu Paneelsturing te gaan, schuift u in het hoofdmenu omlaag totdat u op de eerste regel van het display de
locatieaanduiding M3 ziet.
2.
Druk op de menuknop Rechts om vanuit het hoofdmenu naar het menu Paneelsturing te gaan.
Er zijn 3 bedieningsmodi beschikbaar om de frequentieregelaar te besturen. Voor elke bedieningsplaats wordt er een ander symbool op het display weergegeven:
Procedure
1.
Gebruik de menuknoppen Omhoog en Omlaag om in het menu Paneelsturing (M3) naar Stuurbron te gaan.
2.
Druk op de menuknop Rechts om naar de bewerkingsmodus te gaan.
De parameterwaarde gaat knipperen.
3.
Gebruik de navigatieknoppen Omhoog en Omlaag om door de opties te schuiven.
4.
Druk op de [enter]-knop om de gewenste bedieningsmodus te selecteren.
8.4.4 Bedieningspaneelreferentie
Het submenu PaneelReferent. (P3.2) toont de frequentiereferentie. Via dit submenu kan de frequentiereferentie ook worden bewerkt.
8.4.4.1 De frequentiereferentie bewerken
Volg onderstaande instructies om de frequentiereferentie te wijzigen.
Procedure
1.
Gebruik de menuknoppen Omhoog en Omlaag om in het menu Paneelsturing (M3) naar PaneelReferent. te gaan.
2.
Druk op de menuknop Rechts om naar de bewerkingsmodus te gaan. De frequentiereferentiewaarde gaat knipperen.
3.
Gebruik de navigatieknoppen om de nieuwe waarde in te stellen.
Om ervoor te zorgen dat het motortoerental overeenkomt met de waarde op het bedieningspaneel, moet u het bedieningspaneel als de bedieningsmodus instellen; zie 8.4.3 De bedieningsmodus wijzigen.
Het bedieningspaneel gebruiken
8.4.5 De draairichting wijzigen
In het submenu Pan.Draairicht. wordt de draairichting van de motor weergegeven. Via dit submenu kan de draairichting ook worden gewijzigd.
Zie 3.8.2 Bedieningspaneel en 9.2 De frequentieregelaar in bedrijf stellen voor meer informatie over hoe u de motor via het bedieningspaneel bestuurt.
Procedure
1.
Gebruik de menuknoppen Omhoog en Omlaag om in het menu Paneelsturing (M3) naar Pan.Draairicht. te gaan.
2.
Druk op de menuknop Rechts om naar de bewerkingsmodus te gaan.
3.
Gebruik de menuknoppen Omhoog en Omlaag om de draairichting te selecteren.
De draairichting wordt gewijzigd op het bedieningspaneel.
4.
Om ervoor te zorgen dat de draairichting van de motor overeenkomt met de op het bedieningspaneel ingestelde draairichting, moet u het bedieningspaneel als de bedieningsmodus instellen; zie 8.4.3 De bedieningsmodus wijzigen.
8.4.6 De functie Stop Motor uitschakelen
Standaard stopt de motor wanneer de Stop-knop wordt ingedrukt, ongeacht de huidige bedieningsmodus. Volg onderstaande instructies om de functie uit te schakelen.
Procedure
1.
Gebruik de navigatieknoppen om in het menu Paneelsturing (M3) om naar pagina 3.4. Stop button (Stop-knop) te gaan.
2.
Druk op de menuknop Rechts om naar de bewerkingsmodus te gaan.
3.
Gebruik de navigatieknoppen om Ja of Nee te selecteren.
4.
Druk op de [enter]-knop om de selectie te bevestigen.
Wanneer de functie Stop Motor niet actief is, stopt de Stop-knop de motor alleen wanneer het bedieningspaneel is
ingesteld als de bedieningsmodus.
8.4.7 Speciale functies in het menu Paneelsturing
8.4.7.1 Het bedieningspaneel instellen als de bedieningsmodus
Deze speciale functie is alleen beschikbaar in menu M3.
Verzeker u ervan dat u zich in menu M3 bevindt en dat de bedieningsmodus niet is ingesteld op bedieningspaneel.
Procedure
1.
Voer een van de volgende handelingen uit:
-
Houd de Start-knop 3 s ingedrukt als de motor zich in de RUN-toestand bevindt.
-
Houd de Stop-knop 3 s ingedrukt als de motor is gestopt.
Als u op de Start-knop drukt terwijl u zich niet in menu M3 bevindt en het bedieningspaneel niet de actieve bedieningsmodus is, wordt de foutmelding Bed.paneel NIET ACTIEF weergegeven. In sommige toepassingen wordt deze foutmelding
niet weergegeven.
Het bedieningspaneel wordt geselecteerd als de bedieningsmodus, en de actuele frequentiereferentie en richting
worden naar het bedieningspaneel gekopieerd.
8.4.7.2 De frequentiereferentieset kopiëren naar het bedieningspaneel
Deze speciale functies zijn alleen beschikbaar in menu M3.
Volg onderstaande instructies om de frequentiereferentieset vanuit I/O of veldbus te kopiëren naar het bedieningspaneel.
Verzeker u ervan dat u in menu M3 bent en dat de bedieningsmodus niet is ingesteld op bedieningspaneel.
Procedure
Houd de [enter]-knop gedurende 3 s ingedrukt.
1.
Als u op de Start-knop drukt terwijl u zich niet in menu M3 bevindt en het bedieningspaneel niet de actieve bedieningsmodus is, wordt de foutmelding Bed.paneel NIET ACTIEF weergegeven.
Het bedieningspaneel gebruiken
8.5 Het menu Actieve Fouten (M4) gebruiken
8.5.1 Naar het menu Actieve Fouten navigeren
Het menu Actieve Fouten geeft een overzicht van actieve fouten. Het menu is leeg als er geen actieve fouten zijn.
Zie
11.1 Algemene informatie over foutopsporing en 11.2 Een fout resetten voor meer informatie over het type fouten en het reset-
ten van fouten. Zie de sectie Fouten en alarmen voor een overzicht van foutcodes, mogelijke oorzaken en informatie over het corrigeren van de fout.
Procedure
1.
Om naar het menu Actieve Fouten te gaan, schuift u in het hoofdmenu omlaag totdat u op de eerste regel van het display
de locatieaanduiding M4 ziet.
2.
Druk op de menuknop Rechts om vanuit het hoofdmenu naar het submenu Actieve Fouten te gaan.
8.5.2 Het fouttijdgegevensrecord bekijken
Dit menu toont belangrijke gegevens die geldig waren op het moment dat de fout optrad. Dat helpt u om de oorzaak van de fout
op te sporen.
Procedure
Als er een fout op het display wordt weergegeven, worden ook de volgende symbolen weergegeven:
Zoek de fout op in het menu Actieve Fouten of het menu Fout Historie.
2.
Druk op de menuknop Rechts.
3.
Gebruik de navigatieknoppen om door de gegevens T.1-T.16 te schuiven.
Het bedieningspaneel gebruiken
8.5.3 Fouttijdgegevensrecord
Het fouttijdregistratieregister toont belangrijke gegevens die geldig waren op het moment dat de fout optrad. Dat helpt u om de
oorzaak van de fout op te sporen.
Als de werkelijke tijd is ingesteld in de frequentieregelaar, worden de gegevensitems T1 en T2 getoond zoals aangegeven in de
kolom Realtimegegevensrecord.
In enkele speciale gevallen worden in bepaalde velden andere gegevens weergegeven dan in de tabel staat vermeld. Als de waarde
van een veld aanzienlijk afwijkt van de verwachte waarde, kan een dergelijk speciaal gebruik daar de reden van zijn. Neem contact
op met de distributeur in uw regio als u hulp van de fabriek nodig hebt om de gegevens te interpreteren.
1
Geeft aan of de frequentieregelaar bij nultoerental (< 0,01 Hz) werkte toen de fout optrad.
8.6 Het menu Fout Historie (M5) gebruiken
8.6.1 Menu Fout Historie (M5)
De foutenhistorie kan maximaal 30 fouten bevatten. De gegevens over elke fout wordt weergegeven in het Fouttijdgegevensrecord; zie 8.5.3 Fouttijdgegevensrecord.