Tips voor de monteur Praktische tips – materiaal en montage
Eisen ten aanzien van het
montagewerk
Schone leidingen
Steeds meer commerciële koelinstallaties
en airconditioningsystemen worden
opgebouwd rond hermetische of semihermetische compressoren. In vergelijking
met open compressoren zijn deze
compressoren gewoonlijk gevoeliger voor
vuil in het koelsysteem en voor verkeerde
bedrijfsomstandigheden.
Voor de kwaliteit van het montagewerk en de
inbedrijfstelling van een moderne koelinstallatie
gelden dan ook bijzondere eisen.
Ac0_0003
De basis voor een bedrijfszekere koelinstallatie
met een lange levensduur is een goed
gedimensioneerd en correct gemonteerd en in
bedrijf gesteld koelsysteem.
Een absolute vereiste voor het koelsysteem is dat
het systeem geen vreemde stoen (vuil) bevat.
De montage moet dan ook zeer zorgvuldig en
schoon worden uitgevoerd. Dit geldt in het
bijzonder voor installaties met een van de nieuwe
koelmiddelen.
Bijzonder schadelijk vuil
Problemen wegens vocht in de
installatie
vocht;
omgevingslucht;
soldeervloeimiddel;
roest, koperoxide, slakken;
metaalspanen;
onstabiele oliën;
bepaalde uorhoudende oplossingen (bijv.
R11 en koolstoftetrachloride);
alle soorten vuil en stof.
waterafscheiding en ijsvorming (blokkering) in
het expansieventiel;
zuurvorming;
veroudering en afbraak van de olie;
corrosie;
koperafzetting (neerslag van opgeloste koper
uit het leidingsysteem op de blanke stalen
onderdelen van de compressor);
beschadiging van de isolatielak van de
motorwikkelingen.
Tips voor de monteur Praktische tips – materiaal en montage
Problemen wegens
omgevingslucht
Problemen wegens afbraak
van olie en koelmiddel
oxidatie van olie;
chemische reacties tussen koelmiddel en olie;
verhoogde condensatiedruk.
Ac0_0038
vorming van organische en anorganische
zuren;
corrosie;
slechte smering;
abnormale slijtage;
verkleuring van de olie;
slibvorming;
lekkende perskleppen door koolstofafzetting;
verhoogde persgastemperatuur;
beschadiging van de compressor;
doorgebrande motor.
Ac0_0046
Problemen wegens overig vuil
Eisen voor componenten en
materialen
Componenten
Andere genoemde typen vuil kunnen leiden tot:
versnelling van chemische processen (afbraak);
mechanische en elektrische fouten.
De afbraakprocessen worden door hoge
temperaturen versneld. Daarom moeten
abnormaal hoge condensatietemperaturen en
met name abnormaal hoge persgastemperaturen
worden voorkomen.
Er moeten dan ook worden voldaan aan een
aantal eisen. Enkele hiervan worden hieronder
besproken.
Ac0_0047
In de compressorfabriek ondergaan de
compressoren voordat ze geïnstalleerd worden
in koel- en warmtepompsystemen een uitgebreid
reinigingsproces waardoor praktisch alle sporen
van vocht en ander vuil worden verwijderd.
Alle overige componenten in de installatie
moeten aan dezelfde standaard voldoen.
Alle componenten moeten aan de reinheidseisen
voldoen. Bij twijfel moeten de componenten
worden gecontroleerd.
Tips voor de monteur Praktische tips – materiaal en montage
Vuil en vocht
Vuil dat kan voorkomen bij minder zorgvuldige
fabrikanten van componenten:
roest en slakken (los of vastzittend);
oude olie;
vloeimiddel;
metaalspanen;
vocht.
Ac0_0001
Kleine hoeveelheden vocht kunnen worden
verwijderd door de componenten te verhitten
en tegelijkertijd met droge stikstof (N2) door te
blazen.
Pogingen om ander vuil te verwijderen zijn
vrijwel zinloos. Componenten die dergelijk vuil
bevatten, mogen niet worden toegepast in
koelsystemen met halogene koelmiddelen.
Ac0_0005
Koperen leidingen
Eisen ten aanzien van
koelmiddelen
Voor koelsystemen moeten speciale koperen
koelleidingen worden gebruikt die volledig
schoon en droog zijn. Verder moeten de
leidingen aan de uiteinden hermetisch afgedicht
zijn.
Andere leidingen dan de hier vermelde mogen
niet in koelsystemen worden toegepast, tenzij
bewezen is dat de leidingen voldoen aan
dezelfde eisen met betrekking tot reinheid.
Alle componenten moeten volledig afgedicht
blijven tot het moment dat ze in het systeem
gemonteerd worden.
Koelmiddelen mogen uitsluitend bij erkende
leveranciers worden aangeschaft.
koelmiddelen voor hermetische systemen mogen
niet meer bevatten dan:
10 ppm = 0,001% water;
100 ppm = 0,01% hoogkokend koelmiddel;
0 ppm = 0% zuur;
15000 ppm = 1,5% niet-condenseerbare
gassen.
Er is daarom uiterste voorzichtigheid geboden bij
hergebruik van geregenereerd koelmiddel.
Tips voor de monteur Praktische tips – het montageproces
Het montageproces
Planning
Het montageproces bestaat uit :
planning van de plaats van de componenten en
de leidingaanleg;
opzetten van de hoofdcomponenten;
montage van de leidingen en en ;
vacumeren;
spoelen;
druktest;
lektest;
vullen;
veiligheidsvoorzieningen instellen;
veiligheidsvoorzieningen testen;
regelelementen instellen;
het volledige systeem testen en
regelelementen bijstellen, enz.
Ac0_0061
De montage moet zo gepland worden dat:
de schade aan gebouwonderdelen, waaronder
de isolatie van de koelcel, tot een minimum
wordt beperkt;
de componenten in functioneel opzicht goed
zijn geplaatst (bijv. voldoende luchtstroming
naar de compressor, condensor, verdamper);
de leidingen zo kort mogelijk zijn.
Plaatsing van de
hoofdcomponenten
Montage van het koelsysteem
Zet de hoofdcomponenten (compressor,
condensor, verdamper enz.) goed vast met
de bijgeleverde beugels. Volg hierbij de
aanwijzingen van de fabrikant.
Bevestig de compressor altijd op een horizontale
ondergrond. Gebruik eventueel meegeleverde
trillingsdempers.
De montage van het systeem moet zo snel
mogelijk gebeuren zodat er geen noemenswaardige hoeveelheden vocht, lucht of ander vuil
in het systeem kunnen binnendringen.
De compressor en de lterdroger moeten daarom
altijd als laatste worden gemonteerd, vlak voor
het vacumeren en vullen van de installatie.
Bij onderbreking van de montagewerkzaamheden moeten zonder uitzondering alle
openingen in het koelsysteem lucht- en
waterdicht worden afgedicht.
Tips voor de monteur Praktische tips – het montageproces
Montage van de leidingen
De leidingen moeten zoveel mogelijk horizontaal
of verticaal lopen. Uitzonderingen hierop zijn:
zuigleidingen, die een licht afschot richting de
compressor mogen hebben;
persleidingen, die een licht afschot vanaf de
compressor mogen hebben.
De leidingbeugels, -klemmen, enz. moeten
op bepaalde afstanden worden geplaatst,
afhankelijk van de diameter van de leiding en
de belasting door de componenten die in de
leidingen zijn gemonteerd.
Als trillingsdempers op de compressor zijn
aangebracht, moeten ook de zuig- en persleiding
worden voorzien van geschikte trillingsdempers.
In verticale zuigleidingen moeten oliesloten
worden gemonteerd met tussenafstanden van
1,5 tot 5 m, afhankelijk van de bedrijfstijd per
cyclus. In een installatie met sterk wisselende
belastingen kan het nodig zijn om dubbele
stijgleidingen aan te leggen.
Er moet bij het monteren van de zuigleidingen
rekening worden gehouden met de olieterugvoer
naar de compressor.
In installaties met wisselende belasting zijn deze
eisen in het bijzonder van belang bij een lage
belasting.
Ac0_0002
Ac0_0011
Plaatsing van de overige
componenten
Alle componenten moeten zodanig worden
gemonteerd dat ze makkelijk toegankelijk zijn
voor onderhoud en eventuele reparatie.
De regelelementen en de veiligheidsvoorzieningen
moeten zodanig worden gemonteerd dat het
testen en afstellen eenvoudig uitgevoerd kan
worden met standaardgereedschap.
Tips voor de monteur Praktische tips – het montageproces
Parallelschakeling van
compressoren
Monteer bij parallel geschakelde compressoren
een olievereening tussen de carters van de
compressoren; anders zal de compressor die
het meeste in bedrijf is de olie van de andere
compressor(en) ‘stelen’. De olievereening
kan plaatsvinden via een vereeningsleiding
tussen de carters. In systemen met één
vereeningsleiding moet de leiding tussen
de carters van de compressoren gemonteerd
worden en moet de diameter van de
leiding zo groot zijn dat zowel de olie als de
koelmiddeldamp ongehinderd kunnen passeren.
Met twee vereeningsleidingen (g. 1)
In systemen met twee vereeningsleidingen (g.
1) wordt de ene leiding tussen de carters van de
compressoren gemonteerd en de andere leiding
tussen de dampkamers van de compressoren.
Wanneer bovengenoemde vormen van
olievereening worden gebruikt, moeten
de compressoren nauwkeurig op hetzelfde
horizontale niveau worden geplaatst.
Olieniveauregelaars (g. 2).
De olievereening kan ook plaatsvinden met
behulp van olieniveauregelaars.
In dat geval kunnen de compressoren op
verschillende niveaus worden geplaatst.
Niveauregelaars zijn echter veel duurder dan
vereeningsleidingen.
Voor olieniveauregeling zijn de volgende
componenten vereist:
olieafscheider (1);
drukvereeningsklep (2);
oliereservoir (3);
olielter (4);
olieniveauregelaar (5).
Vergeet niet dat iedere compressor beveiligd moet
worden met een hogedrukpressostaat, bijv. KP7.
Ac0_0036
Belangrijke montageprocessen
De processen die kunnen leiden tot
verontreiniging van koelsystemen
zijn:
opslag van componenten;
afkorten van leidingen;
reinigen van leidinguiteinden;
solderen;
areaansluitingen.
Opslag van componenten
Alle componenten moeten – voordat zij worden
geopend – een temperatuur hebben die niet
lager is dan die van de omgeving. Zo wordt
condensatie in de componenten voorkomen.
De componenten mogen bijvoorbeeld niet vlak
nadat zij uit de koude auto van de monteur
komen in een ruimte met hogere temperatuur
worden gemonteerd.
Tips voor de monteur Praktische tips – het montageproces
Fosforsoldeer
Gebruik van beschermgas bij
het solderen
Fosforsoldeer bestaat uit 2-15% zilver met koper
en fosfor. Het smeltbereik loopt ongeveer van
640 °C tot 740 °C.
Gebruik geen vloeimiddel bij solderen met
fosforsoldeer.
Fosforsoldeer kan alleen worden gebruikt voor
het solderen van koper op koper.
Bij de hoge soldeertemperaturen worden direct
oxidatieproducten (slakken) gevormd wanneer
de leiding tijdens het solderen in contact komt
met de omgevingslucht.
Het systeem moet daarom tijdens het solderen
doorgeblazen worden met een beschermgas.
Blaas een zwakke stroming droge stikstof of een
ander edelgas door de leidingen.
Begin pas met het solderen als er geen lucht meer
in de betreende componenten aanwezig is.
Begin het werk met een krachtige stroom
beschermgas.
Houd nauwlettend in de gaten of met de stroom
beschermgas geen lucht mee de leiding in wordt
geblazen.
Verminder het debiet tot een minimum wanneer
u met solderen begint.
Houd deze zwakke stroom beschermgas
gedurende het hele soldeerproces aan de gang.
Solderen moet worden uitgevoerd met zuurstof
en gas, met een licht zuurstoftekort en een
relatief grote brandervlam.
Het soldeermiddel mag pas worden
aangebracht als de te verbinden onderdelen
de smelttemperatuur van het soldeer hebben
bereikt.
Ac0_0018
Ac0_0019
Zuinig solderen
Gebruik nooit meer soldeer dan noodzakelijk,
aangezien dan het risico bestaat dat de leiding
deels of geheel verstopt raakt.
Soldeer snel, zodat de zuurstofabsorberende
werking van het vloeimiddel niet wordt
aangetast, d.w.z. binnen 15 seconden.
Tips voor de monteur Praktische tips – het montageproces
Vacuümpomp
Vacuümslangen
De vacuümpomp moet in staat zijn de druk in het
systeem snel te verlagen tot circa 0,05 mbar.
Pompdebiet bijv. 20 l/minuut. Voor eectief
vacumeren zijn grote leidingdiameters vereist.
Het wordt dan ook afgeraden om te vacumeren
via een Schrader-ventiel. Gebruik een
snelkoppeling voor compressoren met een
procesleiding, of gebruik de procesaansluiting
op de zuig- en eventueel de persafsluiter van de
compressor.
De klepspindel moet in de middelste stand staan.
Ac0_0024
Vacuümslangen en -leidingen moeten zo kort
mogelijk zijn, en de diameter moet groot genoeg
zijn.
In het algemeen kunnen gewone 1/4”-vulslangen
met een maximale lengte van 1 m gebruikt
worden.
Vacumeer in twee etappes met een
tussenliggende spoeling met koelmiddel .
Verderop wordt het proces van vacumeren,
spoelen en vullen beschreven.
Controle van vacuümpomp en -slangen
a) Installeer de vulslangen tussen het vulstation
en de compressor. Sluit de aansluitingen
tussen de vulslangen en de compressor af.
b) Start de pomp en laat de druk zo ver mogelijk
afnemen.
c) Sluit de pomp af van de rest van het systeem.
d) Stop de pomp.
e) Lees en noteer de druk op de vacuümmeter.
De druk mag niet hoger zijn dan 0,05 mbar.
f) Controleer of het vacuüm in stand blijft.
Tips voor de monteur Praktische tips – het montageproces
Eerste vacumering
Vacuümcontrole van het
systeem
Vacumeren vanaf de zuigzijde van de compressor
en zo mogelijk ook vanaf de perszijde.
Monteer de vulslang(en) tussen het vulstation
en de compressor.
Open alle afsluiters incl. de magneetventielen.
Zet de automatische regelkleppen op
maximale opening.
Vacumeer het systeem, indien mogelijk tot de
eerder op de vacuümmeter afgelezen druk.
Wordt uitgevoerd zoals staat aangegeven onder
Controle van vacuümpomp en -slangen.
Als u lekkage ontdekt:
Stel bij benadering de plaats van de lekkage
vast door gedeelten van het systeem af te
sluiten.
Haal de are- en/of ensaansluitingen
opnieuw aan.
Herhaal het vacumeren.
Herhaal de test totdat het vacuüm in stand
blijft, of ga door met het volgende punt.
Ac0_0028
Spoelen en voorlopige lektest
Tweede vacumering
Zet koelmiddeldruk op het systeem
(ca. 2 bar overdruk).
Controleer alle aansluitingen op lekkage.
Als u lekkage ontdekt:
Verwijder het koelmiddel uit het systeem met
een terugwintoestel en een vacuümpomp.
Repareer de lekkage.
Herhaal dit proces totdat het systeem niet
meer lekt.
Ac0_0030
Als er overdruk achterblijft in het systeem
verwijdert u het koelmiddel met het
terugwintoestel.
Vacumeer vervolgens opnieuw zoals
beschreven onder Eerste vacumering.
Hierdoor wordt resterende lucht en vocht uit het
koelsysteem verwijderd.
Tips voor de monteur Praktische tips – het montageproces
Voorlopige instelling van de
beveiligingsvoorzieningen
Controle van de elektrische
aansluitingen
Controleer de hogedrukpressostaat en
eventuele andere beveiligingsvoorzieningen,
incl. de motorbeveiliging, en stel deze in
(instelling volgens schaalwaarden).
Ac0_0031
Controleer de bedrading.
Test het regelsysteem met een afgeschakelde
compressormotor
Controleer de draairichting van de motor.
Verwissel eventueel twee fasen.
Ac0_0032
Vullen met koelmiddel
Na de denitieve vacumering kunt u het systeem
vullen met koelmiddel.
Hiervoor kan een vulstation worden gebruikt
dat met voldoende nauwkeurigheid de juiste
hoeveelheid koelmiddel in het systeem kan
doseren. Bij systemen zonder vloeistofvat is een
bijzonder grote nauwkeurigheid vereist.
Het koelmiddel kan als vloeistof in de
vloeistoeiding worden aangebracht als er een
vulafsluiter gemonteerd is. Anders moet het
koelmiddel als damp in de zuigafsluiter van
de compressor worden aangebracht terwijl de
compressor in werking is.
Let op:
Een te kleine oververhitting tijdens het vulproces
kan leidingslag in de compressor veroorzaken.
Ga door met vullen totdat geen dampvorming
meer te zien is in het kijkglas, tenzij de dampvorming door andere fouten veroorzaakt wordt.
Zie de sectie Problemen oplossen – Fouten opsporen.
Indien de benodigde hoeveelheid koelmiddel
niet bekend is, moet de laatstgenoemde
methode gevolgd worden.
Het is hierbij echter noodzakelijk om tijdens het
vullen steeds te controleren of de condensatieen zuigdruk normaal zijn en of de oververhitting
van de thermostatische expansieventielen niet te
klein is.
Tips voor de monteur Praktische tips – het montageproces
Te hoge condensatiedruk
Instellen en testen van
veiligheidsvoorzieningen
Voorwaarden
Een te hoge condensatiedruk tijdens het vullen
betekent dat er te veel koelmiddel is aangebracht
en dat een deel daarvan afgetapt moet worden.
Gebruik altijd het terugwintoestel als het
noodzakelijk is koelmiddel af te tappen.
Ac0_0035
De denitieve afstelling en beproeving van
de beveiligingsvoorzieningen moet worden
verricht wanneer alle mechanische en elektrische
onderdelen op het systeem zijn gemonteerd en
het systeem in bedrijf is.
De functies moeten worden gecontroleerd
met nauwkeurige instrumenten. Zie tevens de
instructies voor de betreende onderdelen in
de sectie Meetinstrumenten in het hoofdstuk
Problemen oplossen.
Instellen en testen van
regelapparatuur
Procedure
De hogedrukpressostaat instellen
De lagedrukpressostaat
instellen
Ac0_0039
Indien een constante-drukventiel geïnstalleerd
is, stelt u deze grof in.
Stel de oververhitting van het expansieventiel
in.
Stel het constante-drukventiel in met behulp
van een manometer.
Stel de eventuele capaciteitsregelaar in.
Stel de thermostaten in (m.b.v. een
thermometer).
Ac0_0062
Verhoog de condensatiedruk tot het toelaatbare
maximum en stel de hogedrukpressostaat in
met behulp van een manometer.
Verlaag de zuigdruk tot het toelaatbare
minimum en stel de lagedrukpressostaat in
met behulp van een manometer.
Let op:Controleer tijdens het uitvoeren van
de bovenstaande instellingen
voortdurend of het systeem normaal
Ac0_0045
werkt (druk enz.).
Controleer vervolgens of de juiste stickers voor
koelmiddelidenticatie op het systeem zijn
aangebracht zodat een correcte service in de
toekomst gewaarborgd is.