Deze Tips voor de monteur bevat praktische informatie over Danfoss
regelaars voor commerciële koeling (mechanisch) en Danfoss
compressoren.
Als u meer wilt weten over het productassortiment van Danfoss kunt u
contact opnemen met uw leverancier of lokale Danfoss-vertegenwoordiger. Nuttige informatie is ook te vinden op onze website:
www.danfoss.com
We hopen dat dit boek u zal helpen bij uw dagelijkse werkzaamheden.
Tips voor de monteur Thermostatische expansieventielen
Inleiding
Een thermostatisch expansieventiel is
opgebouwd uit een thermostatisch element
(1) dat door een membraan van het ventielhuis
gescheiden is.
Het element is via een capillair verbonden met een
voeler (2) en met een ventielhuis met klepzitting
(3) en een veer (4).
Werking van een thermostatisch
expansieventiel
De werking van een thermostatisch expansieventiel wordt bepaald door 3 fundamentele
drukwaarden:
P1: De voelerdruk die op de bovenzijde van
het membraan werkt in de openingsrichting
van het ventiel.
P2: De verdampingsdruk die op de onderzijde
van het membraan werkt, in de sluitrichting
van het ventiel.
P3: De veerdruk die ook op de onderzijde van
het membraan werkt, in de sluitrichting
van het ventiel.
Wanneer het expansieventiel regelt, ontstaat er
een evenwicht tussen de voelerdruk op de ene
en de verdamperdruk plus veerdruk op de andere
zijde van het membraan.
Met behulp van de veer wordt de oververhitting
ingesteld.
expansieventielen
Thermostatische
Oververhitting
Onderkoeling
De oververhitting wordt gemeten op de
plaats waar de voeler op de zuigleiding
zit. De oververhitting is het verschil
tussen de temperatuur bij de voeler en de
verdampingsdruk/temperatuur op datzelfde
punt.
De oververhitting wordt in Kelvin (K) gemeten en
wordt als signaal gebruikt voor het regelen van
de vloeistonjectie door het expansieventiel.
Onderkoeling wordt gedenieerd als het verschil
tussen de condensatiedruk/temperatuur en
de vloeistoftemperatuur bij de inlaat van het
expansieventiel.
Onderkoeling wordt in Kelvin (K) gemeten.
Onderkoeling van het koelmiddel is noodzakelijk
om dampbellen in het koelmiddel vóór het
expansieventiel te voorkomen.
Dampbellen in het koelmiddel verminderen de
capaciteit van het expansieventiel en beperken
daardoor de vloeistoftoevoer naar de verdamper.
In de meeste gevallen is een onderkoeling van
4-5 K voldoende.
Tips voor de monteur Thermostatische expansieventielen
Uitwendige drukvereeningBij gebruik van vloeistofverdelers moeten
altijd expansieventielen met uitwendige
drukvereening worden toegepast.
Bij gebruik van verdelers ontstaat er gewoonlijk
een drukval van 1 bar over de verdeler en de
verdeelleidingen.
Expansieventielen met uitwendige
drukvereening dienen altijd toegepast
te worden in koelinstallaties met zware
verdampers of platenwarmtewisselaars, waar
de drukval gewoonlijk groter is dan de druk die
overeenkomt met 2 K.
Ad0-0016
Elementvulling
Universele vulling
MOP-vulling
Het thermostatische expansieventiel kan drie
typen vulling hebben:
1. Universele vulling
2. MOP-vulling
3. MOP-vulling met ballast, standaard voor
Danfoss-expansieventielen met MOP.
Expansieventielen met Universele vulling
worden gebruikt voor de meeste koelinstallaties
waar drukbegrenzing niet vereist is en
waar de voeler op een warmere locatie kan
worden geplaatst dan het element, of in geval
van een hoge verdampingstemperatuur/
verdampingsdruk.
Universele vulling heeft een vloeistofvulling in
de voeler. De hoeveelheid is zo groot dat er altijd
vloeistof aanwezig is in de voeler, ongeacht of het
element kouder of warmer is dan de voeler.
Expansieventielen met MOP-vulling worden
gewoonlijk gebruikt voor serieproducten
waarbij de zuigdruk tijdens de opstart begrensd
moet worden, bijv. in de transportsector en in
klimaatregelsystemen.
Alle expansieventielen met MOP hebben een
zeer geringe vulling in de voeler.
Dit betekent dat het ventiel of het element altijd
op een warmere plek geïnstalleerd moet zijn
dan de voeler. Als dit niet gebeurt, kan de vulling
zich van de voeler naar het element verplaatsen,
waardoor de werking van het expansieventiel
wordt belemmerd.
De MOP-vulling heeft een beperkte hoeveelheid
vloeistof in de voeler.
‘MOP’ staat voor Maximum Operating Pressure
(maximale werkdruk), de hoogste zuigdruk/
verdampingsdruk die toegestaan is in de
verdamper/zuigleiding.
De vulling zal verdampt zijn wanneer de
temperatuur het MOP-punt heeft bereikt.
Naarmate de zuigdruk stijgt, begint het
expansieventiel geleidelijk te sluiten, bij ca.
0,3/0,4 bar onder het MOP-punt. Het ventiel zal
helemaal gesloten zijn wanneer de zuigdruk
gelijk is aan het MOP-punt.
MOP wordt ook wel Motor Overload Protection
(motoroverbelastingsbeveiliging) genoemd.
Tips voor de monteur Thermostatische expansieventielen
MOP-ballastvulling
Keuze van thermostatisch
expansieventiel
Expansieventielen met MOP-ballastvulling
worden voornamelijk gebruikt in koelinstallaties
met ‘hoogdynamische’ verdampers, bijv. in
klimaatregelsystemen en platenwarmtewisselaars
met een grote warmteoverdracht.
Met MOP-ballastvulling kan een oververhitting
worden bereikt die 2-4 K lager is dan bij andere
typen vulling.
De voeler van het thermostatische
expansieventiel bevat een zeer poreus materiaal
en heeft een groot oppervlak in verhouding tot
het gewicht.
MOP-vulling met ballast heeft een dempende
werking op de regeling door het expansieventiel.
Het ventiel opent langzaam bij een stijgende
voelertemperatuur en sluit snel bij een dalende
voelertemperatuur.
Voor de keuze van een thermostatisch expansieventiel moeten de volgende gegevens bekend zijn:
koelmiddel
Capaciteit van de verdamper
Verdampingsdruk
Condensatiedruk
Ad0-0021
Onderkoeling
Drukval over het ventiel
Inwendige of uitwendige drukvereening
expansieventielen
Thermostatische
Identicatie
De bovenkant van het membraan van het
thermostatisch element is met laser gegraveerd.
De code geeft aan voor welk koelmiddel het
ventiel is ontworpen:
L = R410A
N = R134a
S = R404A/ R507
X = R22
Z = R407C
Deze inscriptie vermeldt het ventieltype (met
codenummer), verdampingstemperatuurbereik,
MOP-punt, koelmiddel en de maximale
bedrijfsdruk, PS/MWP.
Bij de TE 20 en TE 55 is de nominale capaciteit
ingeslagen op een label dat aan het ventiel is
bevestigd.
Ad0-0019
De doorlaten voor de T2 en TE2 zijn gemerkt met
de doorlaatgrootte (bijv. 06) en een inslag van
het weeknummer en het laatste cijfer van het
jaartal (bijv. 279).
Het doorlaatnummer wordt ook vermeld op het
deksel van de kunststof verpakking.
Ad0-0023
Op de TE 5 en TE 12 duidt het bovenste
inslagnummer (TE 12) aan voor welk ventieltype
de doorlaat kan worden gebruikt. Het onderste
inslagnummer (01) is de doorlaatgrootte.
Op de TE 20 en TE 55 geeft het onderste inslagnummer (50/35 TR N/B) de nominale capaciteit in
de twee verdampingstemperatuurbereiken N en
B plus het koelmiddel aan. (50/35 TR = 175 kW in
bereik N en 123 kW in bereik B).
Het bovenste inslagnummer (TEX 55) geeft aan
voor welk type expansieventiel de doorlaat kan
worden gebruikt.
Tips voor de monteur Thermostatische expansieventielen
Montage
Het expansieventiel moet in de vloeistoeiding
vóór de verdamper worden gemonteerd en de
voeler moet zo dicht mogelijk bij de verdamper
op de zuigleiding worden bevestigd.
Als er een uitwendige drukvereening plaats
vindt, moet de vereeningsleiding net na de
voeler op de zuigleiding worden aangesloten.
De voeler kan het best op een horizontale
zuigleiding worden gemonteerd, en in een stand
die overeenkomt met de stand van de kleine
wijzer van de klok tussen 1 en 4 uur.
De locatie hangt af van de buitendiameter van de
leiding.
NB:
De voeler mag nooit op de onderzijde van de
zuigleiding worden gemonteerd, omdat
eventuele olie onder in de leiding verkeerde
signalen zou kunnen veroorzaken.
De voeler moet de temperatuur van het
oververhitte zuiggas detecteren en mag daarom
niet worden geplaatst op een locatie waar hij kan
worden beïnvloed door externe warmte/koude.
Wanneer de voeler wordt blootgesteld aan
warme luchtstromen verdient het aanbeveling
om hem te isoleren.
Met de voelerband van Danfoss kan de voeler
strak en stevig aan de leiding worden bevestigd,
zodat de voeler optimaal thermisch contact met
de zuigleiding maakt. Door het TORX-ontwerp van
de schroef kan de monteur gemakkelijk kracht
overbrengen van het gereedschap op de schroef,
zonder het gereedschap hard in de schroefkop te
hoeven drukken. Verder bestaat bij een TORX-kop
niet het risico dat de kop wordt beschadigd.
De voeler mag niet na een warmtewisselaar
gemonteerd worden, want in die positie geeft hij
onjuiste signalen door aan het expansieventiel.
Ad0-0002
Ad0-0003
Ad0-0004
Ad0-0005
De voeler mag niet dicht bij componenten met
een grote massa worden gemonteerd, want ook
dat kan leiden tot onjuiste signalen naar het
expansieventiel.
Tips voor de monteur Thermostatische expansieventielen
Montage (vervolg)
Zoals eerdere vermeld, moet de voeler worden
gemonteerd op het horizontale gedeelte van de
zuigleiding net na de verdamper. Hij mag niet
op een verdeelstuk of een stijgleiding na een
oliekamer worden gemonteerd.
De voeler van het expansieventiel moet altijd vóór
eventuele vloeistofsloten worden gemonteerd.
Ad0-0007
expansieventielen
Thermostatische
Ad0-0008
Instelling
Het expansieventiel wordt geleverd met
een fabrieksinstelling die voor de meeste
toepassingen geschikt is.
Indien nodig kan een jnafstelling worden
gemaakt met behulp van de regelspindel op het
ventiel.
Door de spindel rechtsom te draaien wordt
de oververhitting van het expansieventiel
verhoogd en door linksom te draaien wordt de
oververhitting verlaagd.
Bij de T/TE 2 betekent één slag met de regelspindel
een wijziging van ca. 4 K in de oververhitting bij
een verdampingstemperatuur van 0 °C.
Tips voor de monteur Thermostatische expansieventielen
Montage (vervolg)
Vanaf ventielgrootte TE 5 betekent één
draai van de regelspindel een wijziging
van de oververhitting van ca. 0,5 K bij een
verdampingstemperatuur van 0°C.
Bij de TUA/TUB betekent één draai met de regelspindel een wijziging van de oververhitting van
ca. 3 K bij een verdampingstemperatuur van 0°C.
Pendelen in de verdamper kan als volgt worden
opgeheven:
Verhoog de oververhitting door de regelspindel
van het expansieventiel een eind rechtsom te
draaien, zodat het pendelen stopt. Draai de
regelspindel vervolgens trapsgewijs linksom
totdat het pendelen weer begint.
Draai de regelspindel vanuit deze positie
ongeveer een hele slag rechtsom (maar slechts ¼
slag voor T/TE 2 ventielen).
Bij deze instelling zal het koelsysteem niet pendelen
en wordt de verdamper ten volle benut.
Een schommeling van 1 K wordt niet als
pendelen beschouwd.
Als de oververhitting in de verdamper te groot
is, kan dit betekenen dat er te weinig vloeibaar
koelmiddel is.
De oververhitting kan worden verlaagd door de
regelspindel van het expansieventiel trapsgewijs
linksom (tegen de klok in) te draaien, totdat het
pendelen wordt geconstateerd.
Vanaf deze positie moet de regelspindel
ongeveer een hele slag rechtsom worden
gedraaid (maar slechts ¼ slag voor T/TE 2
ventielen). Bij deze instelling wordt de verdamper
ten volle benut.
Een schommeling van 1 K wordt niet als
pendelen beschouwd.
Ad0-0010
Ad0-0011
Ad0-0013
Vervangen van de doorlaat
Wanneer de verdamper blijft pendelen,
ongeacht de oververhittingsinstelling, is de
ventielcapaciteit mogelijk te groot en moet de
doorlaat of het ventiel door een kleinere worden
vervangen.
Als de oververhitting van de verdamper te groot
is, is de ventielcapaciteit te klein en moet de
doorlaat door een grotere worden vervangen.
TE,T 2,TUA,TCAE expansieventielen worden
geleverd met een verwisselbare doorlaat.
Danfoss biedt een uitgebreid assortiment
thermostatische expansieventielen met
capaciteiten van 0,4 tot 1083 kW (R134a).
T/TE 2 expansieventielen hebben een messing
huis en are/are- of soldeer/areaansluitingen.
Nominale capaciteiten: 0,4 - 10,5 kW (R134a).
TUA, TUB, TUC expansieventielen hebben een
roestvrijstalen huis en roestvrijstalen/koperen
bimetalen soldeeraansluitingen.
Nominale capaciteiten: 0,5 - 12 kW (R134a).
De expansieventielen kunnen worden geleverd
met of zonder uitwendige drukvereening.
TUA heft een verwisselbare doorlaat en een
instelbare oververhitting.
TUB heeft een vaste doorlaat en een instelbare
oververhitting.
TUC heeft een vaste doorlaat en een door de
fabriek ingestelde oververhitting.
TUB en TUC zijn primair bedoeld voor OEM-klanten.
TUB en TUC expansieventielen kunnen worden
vervangen door TUA expansieventielen.
TCAE, TCBE, TCCE expansieventielen hebben
een roestvrijstalen huis en roestvrijstalen/
koperen bimetalen soldeeraansluitingen.
Nominale capaciteiten: 12 - 18 kW (R134a).
De expansieventielen zijn ontworpen zoals de TU
ventielen maar met grotere capaciteiten.
De expansieventielen worden geleverd met
uitwendige drukvereening.
TDE expansieventielen hebben een messing huis
en koperen soldeeraansluitingen.
Nominale capaciteiten: 10,5 - 140 kW (R407C)
De expansieventielen worden geleverd met een
vaste doorlaat en een instelbare oververhitting.
TE 5 - TE 55 expansieventielen hebben een
messing huis. De expansieventielen worden
geleverd als componenten, bestaande uit
ventielhuis, doorlaat en thermostatisch element.
Het ventielhuis is verkrijgbaar in een rechte
of haakse uitvoering met soldeer-, are- en
ensaansluitingen.
Nominale capaciteiten: 12,9 - 220 kW (R134a).
De expansieventielen worden geleverd met
uitwendige drukvereening.
PHT 85 - 300 expansieventielen worden geleverd
als componenten, bestaande uit ventielhuis,
enzen, doorlaat en thermostatisch element.
Nominale capaciteiten: 55 -1083 kW (R134a).
Zie het internet of de catalogus voor meer
informatie.
expansieventielen
Thermostatische
TRE expansieventielen hebben een messing huis
en roestvrijstalen/koperen bimetalen aansluitingen.
Nominale capaciteiten: 18 - 196 kW (R134a).
De expansieventielen worden geleverd met een
vaste doorlaat en een instelbare oververhitting.
Voor alle magneetventielen van het type EVR/
EVRA en EVH geldt dat ze alleen werken wanneer
ze zijn gemonteerd in de stromingsrichting, d.w.z.
in de richting van de pijl.
Magneetventielen die vóór een thermostatisch
expansieventiel worden gemonteerd,
moeten gewoonlijk zo dicht mogelijk bij het
expansieventiel worden gemonteerd.
Dit voorkomt leidingslag op het moment dat het
magneetventiel opent.
Zorg ervoor dat de leidingen rond het ventiel
goed worden gemonteerd, zodat geen breuken
kunnen ontstaan.
Af0_0001
Af0_0003
Magneet-
ventielen
Voorzorgsmaatregelen voor
EVRA 32 & 40
Voor het solderen/lassen van EVR/EVRA en EVH
magneetventielen is demontage gewoonlijk niet
nodig, mits er maatregelen worden genomen om
te voorkomen dat het ventiel verhit wordt.
NB! Bescherm de kernbuis altijd tegen
lasvonken.
Nadat het ventiel op de leiding is gehecht,
verwijdert u het klephuis om de O-ringen
en pakkingen tegen de hitte te beschermen.
Bij systemen met gelaste stalen leidingen
wordt aanbevolen een zeef van het type FA
of vergelijkbaar vóór het magneetventiel
te monteren. (Het wordt aanbevolen een
nieuwe installatie door te spoelen vóór de
inbedrijfstelling.)
Alle magneetventielen in de installatie moeten
worden geopend door spanning op de spoelen
te zetten of door de ventielen handmatig te
openen (als het ventiel is uitgerust met een
handmatig bedienbare spindel).
Vergeet niet om de spindel voor het opstarten
weer terug te draaien; anders kan het ventiel niet
sluiten.
Af0_0005
Maak altijd gebruik van tegenkracht bij het
denitief vastdraaien van het magneetventiel
op de leiding, d.w.z. twee sleutels aan
dezelfde kant van het ventiel.
De spoel is eenvoudig te monteren door hem op
de kernbuis te drukken totdat u een klik hoort.
Dit betekent dat de spoel goed is aangebracht.
NB: vergeet niet een O-ring te monteren
tussen klephuis en spoel.
Controleer of de O-ring glad en onbeschadigd
is en het oppervlak vrij is van verf of andere
materialen.
NB: De O-ring moet bij een onderhoudsbeurt
worden vervangen.
De spoel is te verwijderen door een schroevendraaier tussen de spoel en het klephuis te steken.
De schroevendraaier kan dan worden gebruikt als
hefboom om de spoel los te maken.
Af0_0018
Af0_0019
Magneet-
ventielen
Wees voorzichtig met kabeldoorvoeren. Er mag
geen water in de aansluitdoos kunnen lopen.
De kabel moet worden voorzien van een zgn.
druiplus.
De kabeldoorvoer moet de buitenomtrek van de
kabel geheel omsluiten.
Gebruik daarom altijd ronde kabels (dit zijn
de enige kabels waarbij een goede afdichting
mogelijk is).
Bij het verwijderen van de spoel kan het noodzakelijk
zijn handgereedschap te gebruiken, bijv. twee
schroevendraaiers.
Controleer of de spoelgegevens (spanning en
frequentie) en voedingsspanning overeenkomen.
Anders kan de spoel verbranden. Controleer altijd of
het ventiel en de spoel overeenkomen.
Denk er bij het vervangen van een spoel in een
EVR20 NC
(NC = normaal gesloten) aan dat:
- een klephuis met een AC-spoel een vierkante
kern heeft;
- een klephuis met een DC-spoel een ronde kern
heeft.
Montage van een verkeerde spoel resulteert in een
lagere MOPD. Zie de gegevens op de bovenste
moer. Kies zo mogelijk altijd spoelen met één
frequentie. Deze geven minder warmte
af dan spoelen met dubbele frequentie.
Gebruik magneetventielen van het type NC
(normaal gesloten) voor systemen waarin het ventiel
het grootste deel van de bedrijfstijd gesloten moet
blijven (spanningloos).
Gebruik magneetventielen van het type NO
(normaal open) voor systemen waarin het ventiel
het grootste deel van de bedrijfstijd geopend moet
blijven (spanningloos).
Vervang nooit een NO-ventiel (normaal open) door
een NC-ventiel (normaal gesloten) of omgekeerd.
Af0_0012
Af0_0013
Af0_0014
(De nieuwe ‘clip-on’-spoel)
Bij iedere clip-onspoel worden twee labels geleverd
(zie afbeelding).
Het zelfklevende label moet op de zijkant
van de spoel worden aangebracht, terwijl het
geperforeerde label op de kernbuis geschoven moet
worden voordat de spoel in positie wordt geklikt.
Monteer de KP-pressostaat op een beugel of op
een volledig vlakke ondergrond.
De pressostaat kan ook op de compressor zelf
worden gemonteerd.
In bepaalde, ongunstige situaties kan een
hoeksteun de trillingen in het montagevlak
versterken. Gebruik daarom altijd een
wandbeugel in situaties waar sterke trillingen
optreden.
Als er een risico bestaat op waterdruppels
of een waternevel moet het meegeleverde
afdekplaatje worden gemonteerd. Met dit plaatje
wordt de beschermingsklasse van de behuizing
verhoogd naar IP 44. Het plaatje past op alle KPpressostaten. Om aan beschermingsklasse IP 44
te voldoen, moeten de gaten in de achterplaat
van de pressostaat worden afgedicht door
toepassing van de hoekbeugel (060-10566) of de
wandplaat (060-105566).
De afdekplaat wordt geleverd bij alle
pressostaten met automatische reset. Hij kan
ook worden gebruikt op pressostaten met een
handmatige reset,
maar dan moet hij apart worden aangeschaft
(bestelcode 060-109766 voor de enkele
uitvoering, 060-109866 voor de dubbele
uitvoering).
Als de pressostaat wordt gemonteerd in een vuile
omgeving of als er van boven of van opzij
water op gespoten kan worden, moet er een
beschermkap worden gemonteerd. De kap
kan zowel met een hoekbeugel als met een
wandbeugel worden gebruikt.
Al0_0001
Al0_0007
Pressostaten
Al0_0008
Als de pressostaat wordt gemonteerd op een
plaats waar hij aan veel vocht wordt blootgesteld,
kan een hogere beschermingsgraad worden
bereikt door het product in een speciale IP 55behuizing te plaatsen.
De IP 55-behuizing is verkrijgbaar voor zowel
de enkelvoudige uitvoering (060-033066) als de
dubbele uitvoering (060-035066).
De drukaansluiting van de pressostaat moet altijd
zo op de pijp worden gemonteerd dat zich geen
vloeistof kan verzamelen in de balg. Dit risico is
met name aanwezig als:
de pressostaat is gemonteerd bij een
lage omgevingstemperatuur, bijv. in een
luchtstroom;
de aansluiting aan de onderzijde van de pijp
is gemaakt.
Vloeistof kan schade veroorzaken aan de
hogedrukpressostaat.
Als gevolg hiervan wordt de trilling die door de
compressor wordt veroorzaakt, niet gedempt,
zodat contacten kunnen gaan vibreren.
De capillaire leiding kan breken als gevolg van
trillingen, wat kan leiden tot het volledig leeglopen van de systeemvulling. Het is daarom zeer
belangrijk om de volgende regels in acht te nemen:
Bij montage direct op de compressor:
Bevestig de capillaire leiding zodanig dat de
combinatie compressor/pressostaat als één
geheel trilt. Het capillair moet worden
opgerold en vastgezet.
NB:
Op basis van NEN-EN-voorschriften is het niet
toegestaan het capillair te gebruiken voor het
aansluiten van veiligheidspressostaten. Hiervoor
moet een leiding met een diameter van 1/4 inch
worden gebruikt.
Andere manieren van monteren:
Rol de capillaire leiding op in een losse lus.
Zet het capillair tussen de compressor en de
lus vast op de compressor.
Zet het capillair tussen de lus en de
pressostaat vast op de ondergrond waarop de
pressostaat is gemonteerd.
In geval van sterke trillingen worden stalen
capillairen met areaansluiting van Danfoss
aanbevolen:
Bestelnummer 0,5 m = 060-016666
Bestelnummer 1,0 m = 060-016766
Bestelnummer 1,5 m = 060-016866
Al0_0009
Al0_0010
Al0_0011
Instelling
KP-pressostaten kunnen vooraf worden ingesteld
met behulp van een persluchtcilinder. Zorg
dat het omschakelcontact op de juiste wijze is
aangesloten voor de gewenste functie.
Lagedrukpressostaat
Stel de inschakeldruk (CUT IN) in op de
schaalverdeling (A). Stel vervolgens het
drukverschil in op de verschildrukschaal (B).
Uitschakeldruk = CUT IN minus DIFF.
Hogedrukpressostaat
Stel de uitschakeldruk (CUT OUT) in op de
schaalverdeling (A). Stel vervolgens het
drukverschil in op de verschildrukschaal (B).
Inschakeldruk = CUT OUT minus DIFF.
Voorbeeld met vier parallel
geschakelde compressoren
(R404A)
Instellen van de lage druk bij
buitenopstelling
Indicatie van de
verdampingsdruk (pe) voor
verschillende systeemtypen
Medium: consumptie-ijs op -25 °C,
t0 ≈ -37 °C,
CompressorUitschakelenInschakelen
p0 ≈ -0,5 bar,
∆p van de zuigleiding komt overeen met 0,1 bar.
Elke pressostaat (bijv. KP 2) moet afzonderlijk
worden ingesteld volgens de onderstaande tabel.
De pressostaat moet zodanig worden
gemonteerd dat zich geen vloeistof kan
verzamelen in de balg.
Als de compressor, de condensor en het
vloeistofvat buiten opgesteld zijn, moet de KPlagedrukpressostaat ‘s winters zijn ingesteld op
een inschakeldruk die lager ligt dan de laagste
druk (d.w.z. de temperatuur rond de compressor).
In dat geval zal na een langere periode van
stilstand de druk in het vloeistofvat de zuigdruk
bepalen.
Voorbeeld:
Een minimumtemperatuur bij de compressor van
-20 °C betekent, in geval van R404A, een druk van
1 bar. De inschakeldruk moet worden ingesteld
op -24 °C (1,6 bar).
Al0_0013
Ruimtetemp. (tr)
+0,5 °/+2 °CVleeskoelcel met
+0,5 °/+2 °CVleeskoelcel met
-1 °/0 °CGekoelde
+2°/+6 °CMelkkoelcel14 K1,0 bar
0 °/+2 °CFruitkoelcel
-24 °CDiepvriezer10 K1,6 bar
-30 °CDiepvriescel met
-26 °CIJsvriezer10 K1,4 bar
SysteemtypeVerschil
snelverdamper
statische verdamper
vleestoonbank (open)
Groentekoeler
snelverdamper
tussen te en
t
(lucht)
media
10 K1,0 - 1,1 bar
12 K0,8 - 0,9 bar
14 K0,6 bar
6 K1,3 - 1,5 bar
10 K1 bar
Verdampingsdruk (pe)
(R134a)
(R134a)
(R134a)
(R134a)
(R134a)
(R404A)
(R404A)
(R404A)
1-0,05 bar0,35 bar
20,1 bar0,5 bar
30,2 bar0,6 bar
40,35 bar0,75 bar
RV
Instelling van KP2/KP1
[%]
(insch. - uitsch.)
D = werkdrukregeling
S = veiligheidsregeling
Als de bedrading is aangesloten en het
systeem onder normale werkdruk staat, kan de
contactfunctie handmatig worden gecontroleerd.
Afhankelijk van de balgdruk en de instelling moet
de testarm omhoog of omlaag worden gedrukt.
Een eventueel resetmechanisme wordt
gedurende de test buiten werking gesteld.
Bij enkelvoudige typen:
Gebruik de testarm linksboven.
Bij dubbele typen:
Gebruik de testarm linksboven voor het testen
van de lage druk en de arm rechtsonder voor het
testen van de hoge druk.
Al0_0018
Waarschuwing!De contactfunctie van een KP-
pressostaat mag nooit worden getest door de testarm rechtsboven
te activeren. Als deze waarschuwing niet in acht
wordt genomen, kan de pressostaat ontregeld
worden. In het ergste geval kan de pressostaat
defect raken.
Al0_0019
Bij de dubbele pressostaat KP 15 met
optionele automatische reset of handmatige
reset op de lage- en hogedrukzijde moet
de automatische reset worden ingesteld als
servicewerkzaamheden worden uitgevoerd. De
pressostaat kan dan automatisch herstarten.
Denk eraan dat na de servicewerkzaamheden de
oorspronkelijke resetfunctie weer moet worden
ingesteld.
U kunt voorkomen dat de pressostaat op
automatische reset wordt ingesteld: verwijder
de sluitring waarmee de resetfunctie wordt
geregeld.
Om te voorkomen dat onbevoegden de instelling
wijzigen, kan de sluitring worden verzegeld met
rode lak.
Bij hermetische systemen kan een KP
met soldeeraansluitingen in plaats van
areaansluitingen worden gebruikt.
Als een KP-pressostaat in een ammoniaksysteem
wordt toegepast, moet deze van het type KP-A
zijn.
Een nippel met M10 × 0,75 – 1/
(bestelnummer 060-014166).
- 18 NPT
4
Al0_0006
Pressostaten
Voor koelsystemen met een grote
koelmiddelinhoud en waar extra veiligheid
gewenst of voorgeschreven is (storingsveilig):
pas een KP 7/17 toe met een dubbel uitgevoerd
balgsysteem. Als een van de balgen scheurt,
wordt het systeem uitgeschakeld zonder verlies
van vulling.
Voor systemen die werken met een lage druk
aan de verdamperzijde en in gevallen waar de
pressostaat een regelfunctie heeft (en niet slechts
een bewakingsfunctie) gebruikt u een KP 2 met
klein drukverschil.
Een voorbeeld waarbij de pressostaat en de
thermostaat in serie zijn geschakeld:
Een KP 61 regelt de temperatuur door de
compressor in en uit te schakelen.
Een KP 2 schakelt de compressor uit wanneer de
zuigdruk te laag wordt.
KP 61:
Inschakelen = 5 °C (2,6 bar)
Uitschakelen = 1 °C (2,2 bar)
Lage druk KP 2:
Inschakelen = 2,3 bar
Uitschakelen = 1,8 bar
Voor systemen waarbij de KP af en toe wordt
geactiveerd (alarm) en voor systemen waarbij de
KP fungeert als signaalbron voor een PLC, enz.:
gebruik een KP met gouden contacten; deze
bieden een goed contact bij lage spanning.